Bestemmingsplan Kavel 4K1
Bestemmingsplan - gemeente Capelle aan den IJssel
Vastgesteld op 18-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het 'Bestemmingsplan Kavel 4K1' van de gemeente Capelle aan den IJssel.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0502.BP17Fascinatio4K1-4001 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanduidingsvlak
een vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.
1.6 aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.7 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.8 automatenhal/speelhal
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning.
1.13 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.17 coffeeshop
gelegenheid waar softdrugs worden verkocht.
1.18 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.19 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.20 gestapelde woning
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met daarbij behorende centrale hal met brievenbussen, trappenhuis, lift, bergingen, souterrain, parkeervoorzieningen e.d.
1.21 groenvoorziening
ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen plantsoenen, bermen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.22 hoofdgebouw
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.23 kunstobject
uiting van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde.
1.24 kunstwerk
bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals viaducten, alsmede bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers.
1.25 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.26 seksinrichting en/of seksbedrijf
een voor het publiek toegankelijke, (besloten) ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, raamprostitutie en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen.
1.27 stedenbouwkundig beeld
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa('s) bepaald beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).
1.28 straatmeubilair
verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, voorzieningen voor het stallen van fietsen, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, metalen en houten graffitimuur, alsmede kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
1.29 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
1.30 voorzieningen van openbaar nut
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering.
1.31 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.32 waterpeil
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, afwijking of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater.
1.33 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.34 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten. Met inbegrip van woningen voor gehandicapten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden:
- a. ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,0 meter wordt overschreden.
- b. ondergeschikte bouwdelen als balkons buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2,1 meter wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gestapelde woningen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen: zoals groen, water, parkeervoorzieningen, verharding, voorzieningen van openbaar nut, garages, (fiets)parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, bruggen en kunstwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor bescherming en onderhoud van de waterkering.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Hoogteaanduidingen
7.2 Voorzieningen van openbaar nut
De maximale oppervlakte van een gebouw ten behoeve van een voorzieningen van openbaar nut bedraagt 35 m2 en de bouwhoogte maximaal 3 meter.
7.3 Parkeren
Aanvullend op het bepaalde in hoofdstuk 2 dient bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of een functieverandering, te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, zodanig dat wordt voldaan aan de beleidsregels die zijn opgenomen in de op 14 december 2015 door de gemeenteraad vastgestelde "Nota Parkeernormen 2015" en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:
- a. standplaats voor onderkomens;
- b. het opslaan van materialen en voorwerpen behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. het al dan niet ten verkoop opslaan van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- d. het gebruiken als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- e. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting of seksbedrijf;
- f. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als automatenhal/speelhal of casino;
- g. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als coffeeshop;
- h. het gebruik of laten gebruiken van antennedragers, welke primair zijn opgericht voor het dragen van antennes voor reclamedoeleinden.
8.2 Niet van toepassing
Het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo is niet van toepassing voor zover het betreft:
- a. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- b. deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden;
- c. deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 60 m³ mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen;
- d. de voorgeschreven minimum en maximum maten inzake hoogte, afstanden, oppervlakten en bebouwingspercentages met niet meer dan 10%, voor zover daarvoor in de regels geen bijzondere afwijkingsregels zijn opgenomen.
met inachtneming van het overig bepaalde in deze regels, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Kavel 4K1.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
BZ 01.B.V. is voornemens om op de locatie kavel 4k1 48 appartementen (huurappartementen in de vrije sector) te realiseren. Het plan past niet rechtstreeks binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Wel is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 3.6.2 van het geldende bestemmingsplan Fascinatio-Capelsebrug. Omdat niet geheel kan worden voldaan aan de wijzigingsregels gelet op de maximale bouwhoogte van 20 meter is voor de ontwikkeling een bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan bevindt zich ten westen van het centrum van Capelle aan den IJssel. Ten noorden van het plangebied is de metrospoorlijn tussen station Kralingse Zoom en Capelsebrug gelegen. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich de metrohalte Capelsebrug. Het plangebied wordt ten zuiden begrensd door de Onacklaan. Ten westen van het plangebied is een woongebied. Het plangebied betreft een braakliggend terrein. Onderstaande afbeelding 1.1 geeft de situering van het plangebied binnen de gemeente Capelle aan den IJssel weer.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (bron:www.globespotter.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan 'Fascinatio-Capelsebrug' dat door de gemeenteraad van Capelle aan den IJssel is vastgesteld op 25 juni 2013 en op 12 september 2013 in werking is getreden en onherroepelijk is geworden. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in de onderstaande afbeelding 1.2. Voor het plangebied is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling (realisatie van 48 gestapelde woningen) past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Binnen het bestemmingsplan is in artikel 3.6.2 voor het plangebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Middels deze wijzigingsbevoegdheid kunnen de gronden worden ingezet voor wonen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw juridisch planologisch kader.
Afbeelding 1.2: Ligging plangebied in bestemmingsplan 'Fascinatio-Capelsebrug' (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Planvorm
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk. Er kan niet geheel worden voldaan aan de wijzigingsbevoegdheid omdat het bouwplan een hogere bouwhoogte beoogt dan in de wijzigingsbevoegdheid maximaal is opgenomen.
Gelet hierop is ervoor gekozen om voor het bouwplan een bestemmingsplan op te stellen waarin de ruimtelijke kaders worden vastgelegd.
De kaders zijn ook vertaald in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. Daar waar het kan is flexibiliteit ingebouwd, bijvoorbeeld in de uiteindelijke situering van de appartementen, de indeling van de kavel en de verschijningsvorm.
1.5 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit eerste inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hoofdstuk 4 geeft een toelichting van de (milieu)aspecten. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 een toelichting op de juridische onderdelen van het plan waarna in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid wordt toegelicht. Apart zijn de bijlagen nog achter de hoofdstukken opgenomen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Huidige situatie:
Het plangebied van het bestemmingsplan bevindt zich ten zuidwesten van het centrum van Capelle aan den IJssel. Het wordt ten noorden begrensd door het metrospoor en ten zuiden begrensd door de Onacklaan. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de metrohalte Capelsebrug. Ten westen van het plangebied is woningbouw gelegen. Het plangebied betreft een braakliggend terrein.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (bron:www.globespotter.nl)
Toekomstige situatie:
Binnen het plangebied wordt het mogelijk gemaakt om 48 gestapelde woningen te realiseren. Het betreft een appartementencomplex met een mix aan appartementen in het middeldure en dure segment. De locatie is in de huidige situatie een braakliggend terrein en zal worden ontwikkeld tot een woonlocatie met een ruimtelijke kwaliteit (afbeelding 2.2) .
Afbeelding 2.2: Impressies appartementencomplex (bron: Studio ZE)
Parkeren
Op 14 december 2015 is door de gemeenteraad het Parkeerbeleid 2015 Capelle aan den IJssel vastgesteld. Nieuwe ontwikkelingen moeten aan deze parkeernomen voldoen. In het Parkeerbeleid 2015 zijn tevens normen opgenomen voor fiets- en scootmobielparkeren. Voor de normen van de fietsparkeervoorzieningen worden de normen van het CROW gehanteerd.
Bij veranderingen van de bestaande situatie, bijvoorbeeld bij de (her)ontwikkeling van een functie of een gebied, hanteert de gemeente Capelle aan den IJssel de systematiek van parkeernormering.
Uit onderzoek blijkt dat het autobezit per huishouden sterk afhankelijk is van zaken als de oppervlakte van de woning, de locatie en het soort woning. De parkeernormen van de gemeente Capelle aan den IJssel zijn hierop afgestemd.
Uit de gemeentelijke parkeernota volgt dat afhankelijk van de oppervlakte van een woonappartement de volgende normen gelden:
- <100 m2, norm 1,5 pp/w
- 100 tot 160 m2, norm 1,8 p/w
- >160 m2, norm 2 pp/w.
Bij het bepalen van de behoefte aan fietsparkeerplaatsen bij nieuwbouw, verbouwing of functiewijziging wordt eveneens uitgegaan van 'parkeernormen'. De parkeernormen voor fietsen zijn gebaseerd op de Publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, CROW 317, Oktober 2012".
Voor appartementen met fietsenberging dient deze ruimte te bieden aan minimaal 2-3 plekken per woning.
Voor een appartement zonder fietsenberging is dit 0,5 - 1 plaats per woning t.b.v. een buurtstaling met fietstrommels. Deze laatste invulling van een appartement zonder fietsenberging heeft niet de voorkeur.
Uitgaande van deze fietsparkeernorm moeten de 48 bergingen bij de woonappartementen ruimte bieden aan minimaal 96 fietsen (2 per berging).
Zoals in het Parkeerbeleid 2015 is opgenomen kan het bevoegd gezag gemotiveerd afwijken van de parkeernorm en toestaan dat in minder parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. De aanpassing van de parkeernorm voor dit bouwplan is mede gebaseerd op de ligging in de nabijheid van het RET metrostation en bushaltes van het Openbaar Vervoer knooppunt "Capelsebrug".
Het nieuwbouwplan omvat maximaal 48 woonappartementen. Binnen het perceel worden 37 parkeerplaatsen naast en in het appartementencomplex gerealiseerd, zie afbeelding 2.3.
De resterende 11 parkeerplaatsen worden in het openbaar gebied toegevoegd ten noordwesten van het plangebied langs de Onacklaan.
Deze 48 parkeerplaatsen worden in het ontwerp toegevoegd aan het bestaande aantal parkeervakken in de omgeving. Daarbij worden op eigen terrein in totaal 37 parkeerplaatsen gerealiseerd. Gelet op de nabijheid van het metrostation Capelsebrug en bushaltes heeft de gemeente Capelle aan den IJssel ingestemd met de parkeeroplossing voor dit bouwplan.
Omdat alle appartementen een eigen berging hebben waar minimaal 2 fietsen in kunnen worden geparkeerd wordt ook voldaan aan de fietsparkeernorm.
Afbeelding 2.3: Impressie appartementencomplex en parkeerplaatsen (bron: Niels architecture).
Hoofdstuk 3 Beleid
Op zowel Rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau bestaan er diverse beleidsstukken waarbij met het opstellen van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante beleidsstukken.
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 inwerking getreden. Deze structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma’s.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio’s wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
De beoogde ontwikkeling van kavel 4K1 aan de Onacklaan past volledig in het streven naar het benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Door het nationale karakter van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlakken met dit nationale juridische kader. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Besluit ruimtelijke ordening
Ook is bij besluit van 21 april 2017 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen als artikel 3.1.6. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
In artikel 3.1.6 lid 2 wordt aangegeven dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In paragraaf 3.2 wordt verder ingegaan op de onderbouwing van het programma in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte
Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen, waarbij Ruimte en Mobiliteit leidend zijn: de Visie ruimte en mobiliteit (VRM).
In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. In het Programma ruimte (het PR) en het Programma mobiliteit beschrijft de provincie met welke instrumenten zij de doelen en ambities uit de VRM uit gaat voeren. De Verordening ruimte (VR) beschrijft de regels vanuit het beleid (de VRM) en de programma’s. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de VRM, de VR, en nadien het PR (4 februari 2016) vastgesteld.
De provincie Zuid-Holland onderscheidt zich door de strategische ligging in internationale netwerken, drie unieke deltalandschappen die samenkomen (kust, veen en rivierdelta) en de veelzijdige steden en economische complexen in het deltalandschap. De provincie heeft vier ‘rode draden’ benoemd. De vier rode draden voor de toekomst zijn:
- 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Voor de bebouwde ruimte zet de provincie in op een samenhangend, compact en goed bereikbaar, kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Een van de belangrijkste randvoorwaarden voor (nieuwe ruimtelijke) ontwikkelingen in zowel stedelijk als landelijk gebied is dat gemeenten de ladder voor duurzame verstedelijking (zoals ook opgenomen in het Bro) toe moeten passen. De provincie heeft daar in de VR een eigen invulling aangegeven. Ook de kwaliteitskaart van de VRM is rechtstreeks verankerd in de VR.
Voor het plangebied is op grond van de VRM een aantal kaarten relevant. Het plangebied is in de visie onder meer als volgt aangeduid.
Kaart ‘Beter benutten bebouwde ruimte‘
Het plangebied is gelegen in het gebied ‘bebouwde ruimte’. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Voor dit gebied gelden de volgende beleidspunten:
- Beter aansluiten van het aanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelruimte bij de maatschappelijke vraag;
- Kansen creëren voor een gevarieerde en innovatieve economie;
- Op orde brengen en opwaarderen van het mobiliteitsnetwerk;
- Verder ontwikkelen van een intensief gebruikt, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied.
Kaart ‘Stedelijk systeem van kennis- en diensteneconomie’
Het plangebied is gelegen in het gebied ‘stedelijke agglomeratie’. Voor dit gebied gelden de volgende beleidspunten:
- Verder ontwikkelen van een intensief gebruikt, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied;
- Beter aansluiten van het aanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelruimte bij de maatschappelijke vraag;
- Op orde brengen en opwaarderen van het mobiliteitsnetwerk;
- Beter aansluiten van het aanbod van openbaar vervoer bij de maatschappelijke vraag.
De ontwikkeling vindt plaats binnen de ‘bebouwde ruimte’, bij de ontwikkeling wordt het gebied, dat als 'Bedrijf' is bestemd getransformeerd naar een stedelijk woonmilieu. De ontwikkeling is in lijn met voorgaande provinciale beleidspunten.
De vier rode draden zijn uitgewerkt in regelgeving, door het toepassen van:
- A. de ladder voor duurzame verstedelijking;
- B. de integrale kwaliteitskaart;
- C. het categoriseren van alle gebieden naar kwaliteiten gekoppeld met de aard en schaal van ontwikkelingen.
Ad A: de ladder voor duurzame verstedelijking
De provincie Zuid-Holland past de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro toe en heeft deze aangevuld (Lid 1 Verordening ruimte):
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel van de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte. Daarmee wil de provincie de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen en daarmee de huidige omvang van het bestaand stedelijk gebied zoveel mogelijk behouden. Het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling is pas aan de orde, als gebleken is dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de desbetreffende gemeente. In feite gaat het hier om de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen (en wijzigingsplannen) de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. Deze zijn weergegeven in onderstaande afbeelding 3.1.
Afbeelding 3.1: Schema ladder duurzame verstedelijking
De 'treden van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
- 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
- 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (met andere woorden zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk en voorziet in de realisatie van maximaal 48 woonappartementen in Capelle aan den IJssel. Daarom dient het bestemmingsplan te worden getoetst aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Toepassing van de ladder – Trede 1:
Voor de toepassing van trede 1 moet worden nagegaan of de beoogde nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele, regionale behoefte. Deze behoefte moet bovendien zowel kwantitatief als kwalitatief worden uitgesplitst. De gemeente Capelle aan den IJssel valt binnen de stadsregio Rotterdam en maakt volgens de 'Woningmarktstrategie en –afspraken regio Rotterdam 2014-2020 - Stadsregio Rotterdam' onderdeel uit van de subregio Oost. In dit rapport wordt onder andere benadrukt dat de gemeenten en corporaties in de subregio Oost het gezamenlijke doel hebben om kwaliteit van het wonen te verbeteren, door de huidige woonmilieubalans te borgen c.q. te verbeteren. Dit houdt in dat woonmilieus worden gerealiseerd waar een tekort aan is en dat de woonmilieus waar een overschot aan is worden onttrokken aan de woningvoorraad. Dit is vastgelegd in het Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam.
Uit de analyse voor subregio Oost blijkt dat veel verhuizingen plaats vinden tussen Prins Alexander en Capelle aan den IJssel in de sociale huursector. Het is aannemelijk dat deze verhuisbewegingen ook plaatsvinden in de particuliere koop- en huursector. Volgens de bevolkingsprognoses 2013-2040 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zal Nederland de komende 30 jaar nog steeds groeien.
Uit de meest recente Primosprognose 2016 blijkt dat het totaal aantal huishoudens nog zal blijven stijgen tot 2050. De stijging zit met name in het aantal huishoudens van alleenstaanden.
Afbeelding 3.2: totaal aantal huishoudens van 2016 tot 2050 (bron: Primosprognose 2016)
Bij de vergrijzing is er een verschuiving binnen de totale groep 55+ door een aanzienlijke afname van de groep 55-64 jarigen en een aanmerkelijke stijging in de groep 75-85 jarigen vanaf 2020.
Afbeelding 3.3: leeftijdscategorieën (groep 55+) van 2016 tot 2050 (bron: Primosprognose 2016)
Afbeelding 3.3: aandeel mannen en vrouwen (55+) van 2016 tot 2050 (bron: Primosprognose 2016)
De regionale woningmarktafspraken zijn geactualiseerd. De ontwikkeling van de beoogde meergezinswoningen is in deze actualisatie meegenomen.
Uit het woningmarktonderzoek van Explica van februari 2015 komt naar voren dat over het algemeen kan worden geconstateerd dat de behoefte vanuit de huidige huishoudens in Capelle vooral gericht is op (grotere) eengezinswoningen. Nieuwe (startende) huishoudens en de instroom van buiten de gemeente, laten vooral een behoefte aan meergezinswoningen zien. De analyse leidt er toe dat niet de ontwikkelingen in de woningbehoefte leidend moeten zijn bij het bepalen van de programmering van de locaties, maar dat van de specifieke mogelijkheden van de locaties moet worden uitgegaan. Dat betekent enerzijds vrijheid in de keuze, maar anderzijds ook dat er geen grote druk op bepaalde segmenten bestaat, wat risico's voor de afzet inhoudt. Afhankelijk van de ligging en de kwaliteiten van de omgeving kan gekozen worden voor een invulling van de locatie. De mogelijkheden voor de verschillende locaties zijn dan ook divers. Onderhavige locatie (vlakbij Rotterdam, nabij hoogwaardig vervoer en dichtbij bedrijvigheid en kantoren) leent zich (ook gelet op de beschikbare ruimte) er meer voor om centrum stedelijke of grootstedelijke woonmilieus te realiseren, voor jonge huishoudens.
Geconcludeerd kan worden dat er binnen de gemeente Capelle aan den IJssel een regionale behoefte is naar het type woningen, dat binnen het plangebied Fascinatio kavel 4K1 gerealiseerd gaat worden.
Toepassing van de ladder - Trede 2:
Voor de toepassing van trede 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking dient het bestemmingsplan een motivering te bevatten waarom in de gegeven situatie niet de voorkeur is gegeven aan herstructurering of transformatie van bestaande verstedelijkingsruimte. De tweede trede luidt: “indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins”.
In de Woonvisie van de gemeente Capelle aan den IJssel wordt beschreven dat de nu veelal eenzijdige woningvoorraad, gebouwd in een gelijke tijdsperiode, in de komende jaren kan worden gerenoveerd en getransformeerd indien deze woningen daarmee beschikbaar kunnen komen voor het aantrekken van middeninkomens. In de huidige sociale huurmarkt voorzien deze kleine en goedkopere woningen echter in de woningbehoefte van de grote groep 1- en 2 persoonshuishoudens die in het kader van passend toewijzen op grond van hun huishoudinkomen tot maximaal € 30.000 aangewezen zijn op deze kleine woningen met een maximale huurprijs tot € 630.
Huishoudens met een inkomen van meer dan € 30.000 kunnen in het kader van het passend toewijzen alleen nog maar terecht in de huurmarkt van woningen met een huurprijs van meer dan € 630. Voor de huishoudens met een inkomen van meer dan € 40.000 is het niet meer mogelijk om een woning van een corporatie te huren met een huurprijs lager dan € 710. Nieuw aanbod voor deze categorie maakt het mogelijk om ook nieuwe doelgroepen aan te trekken.
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied Fascinatio-Capelsebrug kavel 4K1 betreft een transformatie van braakliggend terrein naar een woonbestemming. De ontwikkeling voorziet daarom in trede 2 van de ladder, omdat er sprake is van benutting van beschikbare gronden door herstructurering in Capelle aan den IJssel.
Toepassing van de ladder – Trede 3:
Omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied is een toets aan de derde trede van de ladder niet noodzakelijk. Desalniettemin voldoet het plangebied als locatie voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling. De beoogde locatie is goed ontsloten en bereikbaar met verschillende vormen van vervoer.
Conclusie
De komende jaren zal een verdere vergrijzing plaatsvinden binnen de gemeente Capelle aan den IJssel. Hierdoor ontstaat er een mismatch in woningtypologieën wat de leefbaarheid en het voorzieningenniveau binnen de gemeente Capelle aan den IJssel niet ten goede komt. De komende jaren wordt de huidige eenzijdige woningvoorraad geherstructureerd en aangepast naar de huidige levenstandaard en woonwensen. De voorziene woningen passen in dit beleid; door nieuwe gezinnen aan te trekken wordt de mismatch hersteld en blijft het voorzieningenniveau op peil. De beoogde locatie is binnenstedelijk gelegen en voor de ontwikkeling wordt de locatie getransformeerd. Ook is de locatie passend ontsloten en met verschillende vormen van vervoer goed bereikbaar. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en is voorts passend binnen het beleid uit de provinciale verordening.
Ad B: de integrale kwaliteitskaart
De integrale kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Cultuurhistorisch waardevolle landschappen bevinden zich niet in het projectgebied.
De kwaliteitskaart is uitgewerkt in een aantal specifieke richtpunten per laag. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen. Gebiedsprofielen zijn per buitengebied vastgesteld. Aangezien het plangebied een binnenstedelijke ontwikkeling betreft is de kwaliteitskaart niet van toepassing.
Ad C: het categoriseren van alle gebieden naar kwaliteiten gekoppeld met de aard en schaal van ontwikkelingen
De provincie heeft gebieden ingedeeld in drie beschermingscategorieën:
- Beschermingscategorie 1: gebieden met topkwaliteit (bv. EHS en Natura2000 en cultuurhistorische kroonjuwelen). Ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met beschermingscategorie 1 zijn in beginsel alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de specifieke waarden.
- Beschermingscategorie 2: gebieden met bijzondere kwaliteit (weidevogelgebieden buiten EHS, groene buffers, graslanden in Bollenstreek en openbare recreatiegebieden). Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het instandhouden van de specifieke waarden.
- Beschermingscategorie 3: overige gebieden.
Het projectgebied ligt in een overig gebied (beschermingscategorie 3). De ontwikkeling is aan te merken als een inpassing en sluit aan op de ontwikkelingen die reeds plaats hebben gehad in de omgeving. Qua architectuur en massa wordt aangesloten op de omliggende bebouwing.
Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020
Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020 vastgesteld. De provincie Zuid-Holland werkt aan een aantrekkelijke leefomgeving in de dichtstbevolkte provincie van Nederland. Een leefomgeving waarin ruimte voor wonen, werken, reizen en recreëren in balans is. Leefomgeving en wonen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De leefomgeving bepaalt voor inwoners van Zuid-Holland een aanzienlijk deel van hun dagelijkse welbevinden. Indirect is die omgeving en de verbinding tussen stad en platteland daarmee voorwaarde voor een sterke economische regio, die in zichzelf weer aantrekkingskracht heeft om er te wonen. De provincie wil dat binnen de woningmarkt vraag en aanbod in balans zijn. Zij wil ook balans tussen steden onderling en tussen stedelijk en landelijk gebied.
Anticiperend beleid is nodig evenals een verbreding van de focus van alle woonpartners: van alleen woningen bouwen naar verbeteren van de leefomgeving. Structurele veranderingen van de woningmarkt zijn voor de provincie aanleiding om haar provinciale woonvisie te herzien, waarin de visie en ambities van Zuid-Holland zijn verwoord.
De voornaamste ambitie op het gebied van wonen is dat woningen passend zijn voor de huishoudens die ze bewonen. Passend betekent dat:
- Voldoende woningen aansluiten bij de sociaaleconomische situatie van bewoners, zo mogelijk ook voor een volgende levensfase (levensloopbestendig);
- Woonmilieus passen bij de wensen van bewoners, bijvoorbeeld qua bereikbaarheid, voorzieningen, levensloopbestendigheid, dichtheid, relatie met groen;
- Woningen en woonmilieus duurzaam (People, Planet, Profit) zijn, nu en in de toekomst;
- Woonmilieus passen binnen de ruimtelijke visie.
Met dat uitgangspunt in het achterhoofd zijn vijf ambities geformuleerd:
- Regionale verscheidenheid behouden en benutten;
- Provincie stelt kaders voor de lange termijn; regionaal vindt uitwerking plaats;
- Voldoende goed woningaanbod voor iedereen;
- Niet meer woningen plannen dan nodig zijn;
- Toevoegingen en impulsen dragen bij aan een verbetering van de leefbaarheid.
Verstedelijkingsscenario Stadsregio 2010-2020
Op 13 oktober 2010 heeft de Stadsregio het verstedelijkingsscenario ‘Op weg naar een gezonde woningmarkt’ vastgesteld. Daarin is een beeld geschetst van de opbouw van de woningvoorraad op basis van een analytische indeling van negen woonmilieus (Rosettaindeling): landelijk, dorps, exclusief suburbaan, grondgebonden suburbaan, compact suburbaan, rustig stedelijk, levendig stedelijk, exclusief stedelijk en hoogstedelijk.
Met deze benadering is getracht om de regionale opgave te formuleren en om met gemeenten, corporaties en marktpartijen het gesprek aan te kunnen gaan over vormen van woningbouw die iets toevoegen aan het regionale aanbod. Over het algemeen komt een behoefte naar voren naar meer woningen in zeven van de negen woonmilieus: grootstedelijk, rustig en exclusief stedelijk, grondgebonden en exclusief suburbaan, landelijk en dorps. Het overschot zit in de levendig-stedelijke milieus en de compact-suburbane milieus. Voor de gemeente Capelle aan den IJssel is er een overschot aan compact suburbaan en een tekort aan grondgebonden suburbaan, landelijk en dorps wonen.
Conclusie
Op grond van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit van de provincie Zuid-Holland is hier sprake van “Inpassen” (de schaal noch aard van het gebied verandert niet) waarbij artikel 2.2.1 onder a van de Verordening van toepassing is.
De voorgenomen ontwikkeling ten behoeve van woningbouw is conform het provinciaal beleid. Waar ontwikkellocaties binnen Capelle aan den IJssel met name inzetten op grondgebonden woningen gaat deze ontwikkeling over de bouw van appartementen. Dit draagt bij aan de differentiatie van de woningbouwmarkt in Capelle aan den IJssel.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Gemeentelijke structuurvisie Capelle aan den IJssel (2013)
De Structuurvisie Capelle aan den IJssel zet in op differentiatie van woonmilieus (minder gestapeld en meer grondgebonden woningen). Hierdoor wordt de woonmilieubalans hersteld. Daarnaast wordt in de Structuurvisie voornamelijk ingezet op kwaliteit; Capelle aan den IJssel wil een aantrekkelijke en duurzame parkstad zijn met een gedifferentieerd woningaanbod en veel groen en water.
De nadruk zal komen te liggen op het realiseren van grondgebonden woningen. Een ruimere opzet met meer groen en water biedt grondgebonden suburbane, dorpse en landelijke woonmilieus in een ruime setting. Deze woningen zijn aantrekkelijk voor huishoudens met hoge inkomens. De prioriteit gaat ook uit naar kleinschalige woningbouwplannen omdat deze in de huidige markt meer kans hebben op uiteindelijke realisatie. In de structuurvisie wordt gesproken over woningbouwplannen voor zo’n 800 - 900 woningen.
De Structuurvisie biedt ook een blik op de Stadsvisie Capelle 2030. Over vijftien jaar is Capelle aan den IJssel een groene woonstad waar het rustig en veilig wonen is. Dankzij de variatie aan woonvormen en woonmilieus is Capelle een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bewoners met uiteenlopende achtergronden en woonwensen. Daarnaast speelt de strategische ligging binnen de metropoolregio een belangrijke rol. Capelle is wel groen en rustig, maar zeker geen plattelandsgemeente.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gemeentelijke structuurvisie Capelle aan den IJssel. De woonappartementen worden ingepast in het bestaand stedelijk gebied en sluiten aan op de bestaande structuur en het suburbane, groene karakter van de gemeente Capelle aan den IJssel.
Woonvisie
In de Woonvisie wordt de nadruk gelegd op actief beheer en vernieuwing. Dit betekent dat de aandacht uit moet gaan naar het versterken van de Capelse woonmilieus door de woonmilieubalans te herstellen. In de stadsregio is afgesproken om woonmilieus waarvan een overschot is (compact-suburbaan) te verminderen en schaarse woonmilieus toe te voegen (landelijk, dorps en exclusief).
Hoewel de woningvoorraad van Capelle aan den IJssel voornamelijk uit kwalitatief goede jonge woningen bestaat, is een deel kwetsbaar. Het zijn kleine, goedkope en relatief oude woningen die in concentraties in elkaars nabijheid staan. Deze woningen zullen de komende jaren scherper in de gaten moeten worden gehouden om te voorkomen dat achteruitgang optreedt. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan sociale en fysieke ingrepen al dan niet in combinatie met de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie. In de Woonvisie krijgen vier thema’s nadrukkelijk aandacht:
- Actief beheren/herstructurering;
- Herstel van de woonmilieubalans
- Daling sociale woningvoorraad;
- Vergrijzing.
De woonmilieubalans wordt hersteld door woonmilieus waar een overschot aan is te onttrekken aan de woningvoorraad, zoals compact-suburbane woonmilieus te vervangen door schaarse woonmilieus, zoals dorpse, landelijke en exclusieve woonmilieus. Indien mogelijk worden deze woonmilieus op nieuwbouwlocaties toegevoegd.
In de komende jaren zal Capelle aan den IJssel ook vergrijzen. Het aantal huishoudens vanaf 65 jaar stijgt flink. Hierdoor dreigt de stad uit balans te raken. Om te voorkomen dat er een mismatch ontstaat tussen de huidige woningvoorraad, de aanwezige voorzieningen en de behoefte van inwoners is het noodzakelijk om nieuwe gezinnen aan te trekken. Hierdoor blijft de stad levendig en vitaal.
Tot slot zijn in de Woonvisie 2013-2020 de resultaten van De Grote Woontest opgenomen. Hieruit blijkt dat de voorkeur voor eengezinswoningen (rij- of hoekwoning) het grootst is. De ontwikkeling in het plangebied 4K1 past binnen de Woonvisie van gemeente Capelle aan den IJssel. De 48 woonappartementen voorzien in de behoefte van de gemeente om de mismatch te herstellen en nieuwe gezinnen aan te trekken als deze woonappartementen leiden tot doorstroming vanuit eengezinswoningen (door de verhuizing van ouderen).
Groenvisie
De Groenvisie is op 19 september 2011 vastgesteld en heeft als input gediend voor de structuurvisie 2030. Deze visie laat zien hoe Capelle aan den IJssel er op het gebied van groen voor staat en hoe de gemeente er voor zorgt dat deze groene kwaliteit blijft, mee ontwikkelt en sterker wordt. De hoofddoelstelling van de Groenvisie is het in standhouden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdige, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant. De veelzijdige visie wijst de hoofdgroenstructuur van Capelle aan den IJssel aan. Deze bestaat uit de dragers ‘landschap en cultuurhistorie’, ‘ecologie’ en ‘cultuurlijk groen’. De hoofdstructuur (onderstaande afbeelding) is onaantastbaar en krijgt optimale aandacht op het gebied van inrichting, beheer en onderhoud. De Groenvisie geeft daarnaast uitgangspunten voor de thema’s ontwerp, inrichting en sortiment, beheer en onderhoud, bomen, ecologie, duurzaamheid en milieu en communicatie en participatie. In de uitvoeringsagenda worden de vervolgacties benoemd om de visie waar nodig concreter te maken.
Afbeelding 3.2: Hoofdstructuurplan Capelle aan den IJssel (bron: groenvisie).
In het plangebied zijn geen onderdelen van het hoofdstructuurplan gelegen. Het appartementencomplex wordt ingepast in het bestaand stedelijk gebied en sluit aan op de bestaande structuur en het suburbane, groene karakter van de gemeente Capelle aan den IJssel. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Groenvisie Capelle aan den IJssel.
Welstandsnota
Op 11 november 2013 is de nieuwe Welstandsnota vastgesteld. In de Welstandsnota wordt aangegeven aan welke welstandscriteria bouwplannen worden getoetst en op welke accenten in bepaalde gebieden of bij bijzondere objecten specifiek wordt gelet. Bij het toetsen van een plan voor nieuwbouw of verbouw aan redelijke eisen van welstand wordt in de eerste plaats gekeken of de karakteristiek van het gebied in stand wordt gehouden of wordt versterkt.
Daarnaast wordt gekeken naar de kwaliteit van het gebouw zelf. Omdat veel gebieden beschikken over overeenkomstige karakteristieken als gevolg van een vergelijkbare ontstaansgeschiedenis, ontwikkelingswijze en samenhang van stedenbouw, architectuur en openbare ruimte, is het nodig om elke wijk of buurt afzonderlijk te beschrijven. Gebieden met dezelfde karakteristieken worden ondergebracht bij een gebiedstype. De opbouw en onderverdeling in verschillende gebiedstypen wordt de gebiedstypologie genoemd. De gebiedstypologie vormt de basis van de welstandsnota.
Het plangebied is gelegen in de typologie 'bedrijven- en kantoorlocaties'. Dit zijn gebieden waarbij de beeldkwaliteit wordt bepaald door de samenhangende architectuur van de panden in het gebied. Ook de gebieden direct langs of op het spoor- en metrotracé, de hoofdwegen en openbaar toegankelijk water hebben een regulier niveau van welstand. Voor de gebieden met een regulier welstandsniveau zijn gebiedsgericht criteria opgesteld (deel C; de Gebiedscriteria). Welstandscriteria zijn daarbij aangepast aan de karakteristiek van een gebied, als aanvulling op de Basiscriteria. Ook zijn in deze gebieden de Sneltoetscriteria van toepassing voor de (veelvoorkomende) kleinschalige bouwopgaven.
Het plangebied is gelegen in de typologie 'regulier'. Om de beeldkwaliteit te waarborgen moet de ontwikkeling voldoen aan de volgende criteria uit de Welstandsnota:
- Ruimtelijke inpassing:
- 1. Bouwinitiatieven sluiten aan op de ontspannen ruimtelijke opzet van de wijk.
- Bouwwerk op zichzelf:
- 1. Nieuwbouw is een passende toevoeging op de variatie van de omliggende bebouwing.
- 2. Er zijn meerdere kapvormen mogelijk.
- 3. Accenten op de hoeken ter versterking van de stedenbouwkundige structuur zijn toegestaan mits de uitstraling van het ensemble als totaal niet wordt aangetast.
- 4. Aan- en uitbouwen, dakkapellen, dakopbouwen en andere ingrepen aan het hoofdgebouw zijn in samenhang met het hoofdgebouw ontworpen.
- Uitwerking (materiaal, kleur en detaillering):
- 1. Materiaal, kleur en detaillering versterken het eigen karakter van het gevelontwerp.
De ambitie voor de ontwikkeling van 4K1 is het realiseren van een hoogwaardige, aantrekkelijke woonbuurt. Er is een ontwerp opgesteld waarin wordt ingespeeld op bestaande kwaliteiten en nieuwe kwaliteiten zijn geïntroduceerd. Het resultaat is een appartementencomplex met een sprekende en zorgvuldig gekozen architectonische uitwerking van het gebouw. De zorg voor de architectonische kwaliteit wordt dan ook gezien als integraal onderdeel bij de ontwikkeling en realisering van een woonwijk met een hoge omgevingskwaliteit.
Ambtelijk kwaliteitsteam
Het bouwplan voor de bouw van 48 appartementen is op 30 juni 2017 in het kader van het vooroverleg aan het ambtelijk kwaliteitsteam voorgelegd. Dit team beoordeelt de aanvraag op basis van de criteria in de Welstandsnota van de gemeente Capelle aan den IJssel 2013. Het ambtelijk kwaliteitsteam is positief over de uitwerking van het bouwplan en geeft de initiatiefnemer mee om meer aandacht te schenken aan de samenhang tussen de gebouwen.
Parkeerbeleid 2015
Op 14 december 2015 is door de gemeenteraad het Parkeerbeleid 2015 Capelle aan den IJssel vastgesteld. Nieuwe ontwikkelingen moeten aan deze parkeernomen voldoen. Bij herinrichting moet het aantal bestaande parkeerplaatsen van vóór de herinrichting minimaal weer terugkomen. In het Parkeerbeleid 2015 zijn tevens normen opgenomen voor fiets- en scootmobielparkeren. Voor de normen van de fietsparkeervoorzieningen worden de normen van het CROW gehanteerd.
Bij veranderingen van de bestaande situatie, bijvoorbeeld bij de (her)ontwikkeling van een functie of een gebied, hanteert de gemeente Capelle aan den IJssel de systematiek van parkeernormering. Uit onderzoek blijkt dat het autobezit per huishouden sterk afhankelijk is van zaken als de oppervlakte van de woning, de locatie en het soort woning. De parkeernormen van de gemeente Capelle aan den IJssel zijn hierop afgestemd.
Nota parkeernormen Capelle aan den IJssel
Op 14 december 2015 is het parkeerbeleid 2015 Capelle aan den IJssel door de gemeenteraad vastgesteld.
Mobiliteit, en meer specifiek het bezit en gebruik van auto’s en fietsen zal naar verwachting in de komende jaren blijven groeien. Als gevolg daarvan is de vraag naar parkeerplaatsen voor de auto en fiets toegenomen en zal deze blijven toenemen. Parkeerplaatsen nemen waardevolle ruimte in. Het is van belang dat we bij de hiervoor te maken keuzes (aantal en verschijningsvorm) bij (ver)bouwprojecten rekening houden met actuele uitgangspunten zodat we de kwaliteit van de leefomgeving kunnen behouden en voldoende parkeerplaatsen kunnen bieden.
Een tekort aan parkeercapaciteit kan een bron voor overlast in een (centrum)gebied of (woon)buurt zijn. Een goede sturing en afweging van belangen is een noodzaak bij het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn daarbij een hulpmiddel. Door middel van parkeernormen kan een goede inschatting worden gemaakt van de te verwachten parkeerbehoefte van nieuwe (ver)bouwprojecten.
De Gemeente Capelle aan den IJssel wil de vraag naar parkeergelegenheid goed blijven faciliteren, maar wel op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid van de stad in zijn geheel als de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft. De gemaakte beleidsmatige afwegingen en keuzes hebben geresulteerd in het Parkeerbeleid 2015. In dit beleidsplan wordt onder meer benoemd dat de veroorzaker van de parkeervraag behorende bij een nieuw- of verbouwproject verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren van de daartoe benodigde parkeerplaatsen. Daar zijn echter nieuwe, goede en heldere kaders voor nodig. Initiatiefnemers en bouwers moeten op voorhand weten waar ze op het gebied van parkeren aan moeten voldoen. Dit schept duidelijkheid naar alle partijen. Ook omwonenden en overige belanghebbenden hebben recht op deze duidelijkheid over waar ze aan toe zijn en wat ze kunnen verwachten bij deze nieuw- of verbouwplannen ten aanzien van parkeren.
Deze Parkeernormen 2015 is een aanvulling op het Parkeerbeleid 2015 en vervangt de vorige Nota uit 2006. Het beleid levert de kaders teneinde de uitkomsten voor het parkeervraagstuk aan de voorkant van het planproces te genereren en zo nodig te vertalen naar verplichtingen. Voor de toetsing aan de parkeernormen wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan.
Duurzaamheid en de planontwikkeling
In stadsregionaal verband heeft Capelle aan den IJssel een convenant gesloten over de duurzaamheidsambities bij nieuwbouw. In het convenant is vastgelegd dat bij nieuwbouwprojecten van meer dan 50 woningen het instrument GPR-gebouw wordt gebruikt. GPR-gebouw is een eenvoudige methode om de duurzaamheid van een ontwerp te berekenen. De mate van duurzaamheid wordt uitgedrukt in een rapportcijfer. De ambitie voor nieuwbouwprojecten van minimaal 50 woningen is een score volgens de systematiek van GPR-gebouw van minimaal een 7,5 voor energie geldt en gemiddeld een 7,5 voor de ander vier duurzaamheidsthema’s die GPR-gebouw onderscheidt: gezondheid, milieu, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Het planvoornemen van 48 woonappartementen ligt onder de ondergrens voor de toepassing van het instrument GPR-gebouw.
3.4 Conclusies
De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het aantal woningen neemt weliswaar toe, het betreft echter een binnenstedelijke ontwikkeling. Dit is in lijn met de laag van de ondergrond en de laag van de stedelijke occupatie waarin wordt gesteld dat de bebouwde ruimte beter benut moet worden met behoud en versterking van de leefkwaliteit. Daarnaast wordt in maat en schaal aangesloten op de omgeving. Met de beoogde ontwikkeling wordt ook ingespeeld op de lokale behoefte en wordt recht gedaan aan het groen stedelijk karakter van de gemeente Capelle aan den IJssel.
De realisatie van 48 woonappartementen aan de Onacklaan past gezien het voorgaande in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Bodem
Regelgeving
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Onderzoek
Voorafgaand aan de ontwikkeling van het perceel is op 14 februari 2017 door Tauw bv een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 1.
De aanleiding voor de uitvoering van het bodemonderzoek is:
- De eis tot het uitvoeren van bodemonderzoek vanuit het bestemmingsplan Fascinatio-Capelsebrug
- De aanvraag van een omgevingsvergunning ‘’bouwen’’
Het doel van het bodemonderzoek is het verkrijgen van een beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem om te bepalen of de bodem geschikt is voor de toekomstige bestemming.
Vooronderzoek en hypothese
Ter plaatse van de locatie Fascinatio is in het verleden een pakket verontreinigd havenslib, afkomstig uit de Rotterdamse havens, aangebracht. Het havenslib heeft een dikte van circa 8 meter en is matig tot sterk verontreinigd met onder andere zware metalen en minerale olie. Op het terrein is een leeflaagsanering uitgevoerd. Momenteel vindt jaarlijks nazorg op de locatie plaats in de vorm van monitoringswerkzaamheden. De meest recente ronde dateert van 2016. De bouwlocatie ‘’kavel 4 K1’’ bevindt zich binnen deelgebied 4B van het nazorgplan 4. Dit betreft een locatie met de bestemming bedrijven met een wijzigingsbevoegdheid naar wonen’ waarvoor geldt dat een leeflaag aanwezig is van tenminste 1,0 m dik.
Verkennend bodemonderzoek
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Tijdens de werkzaamheden zijn sporen van puin aangetroffen in de leeflaag. Aangezien de leeflaag recent is aangebracht is deze niet verdacht voor asbest. Er heeft geen visuele inspectie van het maaiveld conform protocol 2018 plaatsgevonden. De leeflaag blijkt dikker dan 1,0 meter. Alleen ter plaatse van boring 3 is vanaf een diepte van 1,8 m-mv een lichte bijmenging met slib aangetroffen wat mogelijk het havenslib betreft. In de andere boringen is tot de geboorde diepte geen slib aangetroffen.
Conclusie
Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat:
- Hoogstens lichte verontreinigingen zijn aangetoond in de grond en het grondwater;
- Er zijn geen aanwijzingen op een geval van ernstige bodemverontreiniging;
- De aangebrachte leeflaag ter plaatse van de onderzoekslocatie blijkt dikker te zijn dan de 1,0 meter zoals aangegeven in het nazorgplan. De grondwaterstand bevindt zich op circa 1,0 mm-v en de dikte van de leeflaag bedraagt minimaal 1,5 meter. Dit heeft tot gevolg dat op onderhavige onderzoekslocatie momenteel geen potentiële risico’s aanwezig zijn veroorzaakt door uittreding van radongas.
Aanbevelingen
Aanbevolen wordt om de huidige bouwplannen, met inachtneming van onderhavige onderzoeksresultaten te toetsen aan de eisen uit het nazorgplan, te weten:
- Niet onderkelderen van gebouwen
- Bouwen met geventileerde kruipruimte
- Bouwen met chemisch resistente heipalen
Daarnaast wordt aanbevolen om de bouwplannen voor te leggen aan de DCMR als handhaver van het nazorgprogramma.
Toetsing DCMR
Het bodemrapport is getoetst aan de Wet bodembescherming (Wbb). Het kavel maakt deel uit van de bodemsaneringslocatie Rivium-Noord met Squit-iBis locatiecode AA050200046. De locatie is een voormalige baggerspecieloswal waar verontreinigde bagger uit Rotterdamse havens is opgeslagen.
De locatie is gesaneerd door het aanbrengen van een leeflaag en er is sprake van een nazorgsituatie. Werkzaamheden in het kader van de nazorg worden in opdracht van de gemeente Capelle aan den IJssel verricht en bestaan hoofdzakelijk uit monitoring van de grondwaterkwaliteit en -standen en maaiveldinspectie gericht op beschadigingen van de leeflaag bijvoorbeeld door graafwerkzaamheden.
In de grond en in het grondwater zijn hooguit lichte verontreinigingen aangetoond. De dikte van de leeflaag op het kavel bedraagt minimaal 1,5 meter. Dit is meer dan de minimaal voor de functie ‘wonen’ vereiste dikte van 1 meter. Niet is vastgesteld dat graafwerkzaamheden de leeflaag hebben verstoord.
In verband met het beperken van het vrijkomen van radongas uit baggerspecie, is het van belang dat de grondwaterstand in het plangebied tot in de leeflaag staat. De grondwaterstand bevindt zich op circa 1 meter minus maaiveld. Dit is ordegrootte 0,5 meter boven de baggerspecie zodat de baggerspecie geheel met grondwater is verzadigd. De conclusie luidt dat in het plangebied momenteel geen risico’s aanwezig zijn veroorzaakt door uittreding van radongas.
4.2 Ecologie
Beleidskader
Per 1 januari 2017 is de voormalige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten.
Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten. In de Verordening ruimte van de provincie Zuid-Holland is voor de volgende soorten vrijstelling opgenomen in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen:
Aardmuis Gewone bosspitsmuis Ree
Bastaard kikker Gewone pad Rosse woelmuis
Bosmuis Haas Veldmuis
Bruine kikker Hermelijn Vos
Bunzing Huisspitsmuis Wezel
Dwergmuis Kleine watersalamander Woelrat
Dwergspitsmuis Konijn
Egel Meerkikker
Onderzoek
Op basis van de bureaustudie en veldonderzoek wordt per soortgroep besproken wat de potentie van de planlocatie en de invloedsfeer daarvan is en welke effecten daarop te verwachten zijn.
Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten (beschermingsregime ‘andere soorten’) heeft de provincie Zuid-Holland een vrijstellingsbesluit genomen (zie voorgaande alinea).
In de beoordeling van de natuureffecten die zijn samengevat in het natuuronderzoek, zie Bijlage 5, is specifiek gelet op de functie en/of aanwezigheid van beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt c.q. een ontheffingsplicht noodzakelijk is.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 6,4km km ligt het Natura2000-gebied Boezems Kinderdijk. De planlocatie ligt op een afstand van 1,3km (zuidoost) en 2,4km (zuidwest) tot het Natuurnetwerk Nederland. Van externe werking is geen sprake.
Soortenbescherming
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Gedurende de ontwikkeling kan geschikt habitat ontstaan voor de rugstreeppad die overigens in zeer lage dichtheden voorkomt in de directe omgeving. De planlocatie is geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten en broedvogels.
Conclusie
De ontwikkeling van het appartementencomplex leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van rugstreeppad en algemene zoogdieren. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten en hun algemene leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).
De ontwikkeling van een appartementencomplex aan de Onacklaan te Capelle aan den IJssel is uitvoerbaar.
4.3 Externe Veiligheid
Kader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 mei 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico’s voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over openbare wegen, water en spoorwegen is neergelegd in het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid transportroutes is op 1 april 2015 in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is. Het Bevb gaat uit van een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de werkdruk. Voor deze strook geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Onderzoek
Op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied relevante externe veiligheidsbronnen aanwezig zijn die een belemmering kunnen opwerpen voor de planvorming.
De N210 loopt in oost-west richting ten zuiden langs het plangebied. Deze weg maakt onderdeel uit van de route gevaarlijke stoffen van de gemeente.
Het aantal transporten op deze weg is beperkt, zodat er geen sprake is van een PR 10-6-contour (bron: 'Risico-inventarisatie Capelle aan den IJssel 2012'). Omdat er geen sprake is van een PR 10-6-contour bestaat er logischerwijs geen knelpunt ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied is bepaald op 0,29 keer de oriëntatiewaarde.
De verder gelegen bronnen als het benzineservicestation van Tango Rivium Zuid en Noord aan de transportroutes N219 en de Hollandsche IJssel hebben een invloedssfeer die het plangebied niet raakt. Deze zijn voor de beschouwing van de externe veiligheid niet relevant.
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft in het kader van het overleg bij de voorbereiding van het bestemmingsplan Fascinatio-Capelsebrug als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening eerder advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR). Dit advies is ook van toepassing op voorliggend plan waarin aandacht voor de risicobronnen, selectie van incidentscenario's, zelfredzaamheid, beheersbaarheid, advisering, resteffect en bestuurlijke overweging centraal staan.
In dit eerdere advies (bestemmingsplan Fascinatio-Capelsebrug) heeft de brandweer aangegeven dat de bereikbaarheid en bluswatervoorziening voldoende zijn. Daarnaast worden bouwkundige veiligheidsmaatregelen geadviseerd binnen 35 meter van de N210 (de 1% letaliteitscontour). Het plangebied is gelegen op ca. 70 meter afstand van de N210 waardoor bouwkundige veiligheidsmaatregelen niet noodzakelijk zijn.
Ten aanzien van de voorlichting zoals benoemd in het 3e adviespunt ten aanzien van de N210 zal de gemeente Capelle aan den IJssel bij nieuwe ontwikkelingen de adviezen ten aanzien van de N210 opvolgen. Dit betreft dan de voorlichting (punt 3) in het kader van 'goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand' waarvoor de nodige communicatieacties uitgezet zijn door de gemeente.
Met in achtneming van de omschreven situatie en maatregelen wordt het restrisico acceptabel geacht.
Conclusie
Het aspect ‘externe veiligheid’ levert geen belemmeringen op voor de beoogde realisatie van de 48 wooneenheden.
De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) geeft aan dat het plangebied is gelegen buiten de 1% letaliteitscontour van het meest geloofwaardige scenario.
4.4 Bedrijven En Milieuhinder
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Hiervoor biedt de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” een handreiking voor een verantwoorde inpassing van milieubelastende activiteiten, zoals bedrijven, in de fysieke omgeving of van gevoelige functies, zoals woningen, nabij bedrijven. Voor een breed scala van milieubelastende activiteiten gelden voor de vier ruimtelijke relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) richtafstanden. Deze zijn in een richtafstandenlijst opgenomen. De doelen van milieuzonering zijn:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt de bestemming Wonen mogelijk. De bestemming Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een milieugevoelige bestemming. In de directe omgeving van het plangebied komt een bedrijfsbestemming voor op een afstand van ca. 35 meter ten zuiden van het plangebied. Ter plaatse van deze bestemming Bedrijf zijn woon-werkwoningen toestaan. Daarnaast zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Aan de ’s Gravenweg 525 in de gemeente Rotterdam is een RET remise gevestigd. Het betreft een type C inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit. De remise is vergunningplichtig. De grootste afstand bedraagt 100 meter voor het aspect geluid. Het plangebied is op ca. 500 meter afstand gelegen ten opzichte van de remise.
Door de gemeente Rotterdam is in het kader van de Wet milieubeheer in 1994 een revisievergunning verleend voor het emplacement en de werkplaats van de metro met voorwaarden voor wat betreft de geluidimmissie op een aangegeven referentiepunt.
Verder is door de gemeente Rotterdam onderzoek verricht naar de mogelijkheden tot uitbreiding van het emplacement. Uitgangspunt is dat de in de vergunning opgenomen voorwaarden eveneens gelden voor de nieuw te bouwen woningen binnen 'Fascinatio'.
In het bestemmingsplan Fascinatio - Capelsebrug is voor woon-werkwoningen de volgende definitie opgenomen: een woning met een daaraan (bouwkundig) gekoppelde of daarin opgenomen kleine bedrijfs- of praktijkruimte, atelier of kantoor, waarbij de bedrijfsfunctie ondergeschikt is aan de woonbestemming. Een directe interne verbinding is geen vereiste. In het plangebied is sprake van een gemengd gebied waarin meerdere verschillende functies aanwezig zijn.
De VNG-brochure bevat specifieke regelingen voor "gemengde gebieden" en "gebieden met functiemenging". Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht.
Vanuit de systematiek van 'Bedrijven en milieuzonering' wordt een voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd wanneer de afstand van milieucategorie 3.1 voor 'gemengde gebieden' 30 meter is. Omdat voldaan wordt aan deze richtafstand is er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De afstand van het plangebied tot aan de bedrijfspercelen ten zuidoosten van het plangebied bedraagt ten minste 30 meter. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-publicatie. Er zijn geen andere bedrijven in de omgeving aanwezig die hinder veroorzaken in het plangebied. De voorgenomen realisatie van 48 woonappartementen heeft ook geen omgekeerd effect op de uitoefening van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en/of gronden bestemd voor 'Bedrijf' nu deze op meer dan 30 meter afstand van het plangebied aanwezig zijn.
Conclusie
De voorgenomen realisatie van 48 woonappartementen in het plangebied is vanuit bedrijven en milieuhinder inpasbaar.
4.5 Archeologie
Beleid
Verdrag van Malta en Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Het Verdrag van Malta, ook wel het verdrag van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:
- 1. Tijdig rekening houden met eventuele aanwezigheid van archeologische waarden: Het is belangrijk dat bij de ruimtelijke inrichting van een gebied tijdig rekening gehouden wordt met mogelijk aanwezige archeologische resten. Daarom dient voorafgaand aan een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in bodem te verwachten zijn.
- 2. Behoud in situ: Er wordt naar gestreefd archeologische waarden in de bodem te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd.
- 3. Verstoorder betaalt: Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.
Dit verdrag is in 2007 vertaald naar de Nederlandse situatie middels de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Onder deze wet, een wijzigingswet die onder andere de Monumentenwet 1998 heeft gewijzigd, zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie geworden. Zij dienen het aspect archeologie onder meer te borgen in nieuwe bestemmingsplannen.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.
Erfgoedverordening Capelle aan den IJssel 2010
Uit de Erfgoedverordening 2010 met bijbehorende Archeologische Waarden- en Verwachtingskaart (AWK Capelle aan den IJssel, 2010) blijkt dat er sprake is van een gebied met een redelijk tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Archeologische waarden zijn te verwachten dieper dan 2 meter beneden NAP. Bij bodemingrepen dieper dan 2 meter en groter dan 100 vierkante meter dient te worden beoordeeld of – en zo ja welk type – archeologisch onderzoek nodig is. Deze afweging wordt gemaakt door de gemeente zelf (bevoegde overheid).
Bestemmingsplan Fascinatio - Capelsebrug
Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan Fascinatio-Capelsebrug. In het gehele plangebied kunnen bewoningssporen uit prehistorie, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd voorkomen. In verband met de archeologische verwachting rust de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' op het gebied. Voor het plangebied (Waarde - Archeologie -1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 2,0 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 m2 beslaan.
In de oude situatie was het gehele plangebied een braakliggend terrein. In de nieuwe situatie worden 48 woonappartementen gerealiseerd met bijbehorende inrichting van het openbaar gebied. In het plangebied zal verhard oppervlak en de nieuwe bebouwing gerealiseerd worden. De nieuwe bebouwing valt boven de gestelde onderzoeksgrens van 100 m2.
Elke nieuwe ingreep in de bodem brengt nieuwe verstoring teweeg. In dit geval zullen voor het project in ieder geval de heipalen een verstoring van de diepere ondergrond veroorzaken. Daarbij kunnen ook de mogelijk diepere bodemlagen worden verstoord.
Afbeelding 4.2: Oude situatie plangebied als braakliggend terrein in 2016 (bron: www.globespotter.nl)
Onderzoek
Eerste advies (2009)
Voor het planvoornemen voor het realiseren van woonappartementen was men eerder voornemens om op de locatie een kantoorpand te realiseren. In het kader van die ontwikkeling heeft het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) in 2009 de ontwikkeling van een kantoorpand beoordeeld op het aspect archeologie. Het BOOR heeft de gemeente Capelle aan den IJssel geadviseerd en zag geen reden tot archeologisch vooronderzoek op de planlocatie. Boor gaf hiervoor de volgende argumentatie (zie Bijlage 2):
“Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Capelle aan den IJssel (AWK, concept 2007) wordt aan de locatie een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting toegekend. De AWK geeft aan, dat de noodzaak van een archeologisch onderzoek dient te worden getoetst bij grondwerkzaamheden die dieper reiken dan 2,0 meter beneden NAP en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m². De huidige maaiveldhoogte is circa 2,0-3,0 meter boven NAP. Het bouwplan zal op maaiveld worden gerealiseerd en blijft daarmee binnen de vastgestelde marge van ontgraving van 2,0 meter beneden NAP. Wel wordt geheid, dit betreft echter een verstoring met een relatief geringe omvang (oppervlakte).
Hierbij gaf het BOOR aan dat: Op basis van de archeologische verwachting en mede gelet op de aard van de voorgenomen werkzaamheden acht het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) het niet noodzakelijk een archeologisch vooronderzoek uit te voeren. Mochten er in het bouwplan wijzigingen optreden, specifiek een verdieping van de ontgraving, dan dient het plan opnieuw beoordeeld te worden.”
Tweede advies (2017)
Het huidige plan gaat uit van een bebouwing welke start vanaf maaiveld (circa +2,0 tot + 3,0 meter boven NAP). Met het plan worden geen verdiepende ontgravingen gedaan en worden enkel funderingsbalken op circa 800 mm onder maaiveld gerealiseerd en de liftpunt op circa -1600 mm t.o.v. maaiveld. Het nieuwe bouwplan heeft niet als gevolg dat bodemwerkzaamheden zullen wijzigen buiten de kaders van het al eerder goedgekeurde bouwplan.
Naar aanleiding van het nieuwe bouwplan adviseert het BOOR per brief d.d. 27 februari 2017 de gemeente Capelle aan den IJssel geen vervolgonderzoek uit te voeren (zie Bijlage 2).
Uit de archeologische plantoets volgt dat er geen aanleiding bestaat voor het uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek op de planlocatie. Het palenplan is vrij dicht, maar uit sonderingen komt naar voren dat er geen rivierduin wordt verwacht. Op circa 14 á 14 meter - NAP is er wellicht een dun zanddek aanwezig, maar dit is niet zo dik dat het een verhoogde archeologische verwachting geeft.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorziene planontwikkeling van maximaal 48 woningen.
Het terrein voor de voorgenomen ontwikkeling kan worden vrijgegeven zonder verdere archeologische bemoeienis. Het betreft dan uitsluitend de voorgenomen werkzaamheden.
Verder werd benadrukt de uitvoerder te wijzen op de meldingsplicht bij toevalsvondsten, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016. Eventuele toevalsvondsten kunnen worden gemeld bij de bevoegde overheid; het meest praktisch is zich in een dergelijk geval te wenden tot de gemeente Capelle aan den IJssel.
4.6 Cultuurhistorie
Beleid
Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte (juni 2011)
In de visie 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het Rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
- 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
- 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
- 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
- 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
- 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.
Onderzoek
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. De bestaande bebouwing in het plangebied en in de omgeving bestaat niet uit monumenten of andere karakteristieke bebouwing.
Conclusie
De realisatie van 48 woonappartementen aan de Onacklaan past gezien het voorgaande binnen de cultuurhistorische waarde.
4.7 Geluid
4.7.1 Wegverkeerslawaai
Beleidskader
De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. Sinds 1 januari 2007 geldt de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh). Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. De zonebreedte bij een binnenstedelijke weg bedraagt 200 meter gemeten vanuit het hart van de weg. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Dit wil zeggen dat de hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevel van een woning, vanwege de weg, ten hoogste 48 dB mag bedragen. De waarde wordt berekend op basis van Lden (day, evening en night), ofwel op basis van de gemiddelde geluidsbelasting op een gevel gedurende 24 uur uitgedrukt in dB (= decibel). Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten binnen de geluidszone (artikel 77 Wgh). Dit heeft betrekking op nieuwe ontwikkelingen die binnen 10 jaar worden voorzien. Indien de gemeten waarden de grenswaarde van 48 dB overschrijden dient er een hogere grenswaarden aangevraagd te worden bij het college van burgemeester en wethouders. Een hogere waarde kan in binnenstedelijk gebied worden aangevraagd tot een hoogte van maximaal 63 dB. Indien deze waarde wordt overschreden kan een project slechts worden gerealiseerd door het toepassen van 'dove gevels'.
Onderzoek
In de onderhavige situatie is sprake van nieuw te bouwen woningen, welke zijn gelegen binnen de zone van de Barckalaan, Abram van Rijckevorselplein, Abram van Rijckevorselweg en Van Beethovenlaan.
De maximum snelheid van de Abram van Rijckevorselweg bedraagt ter hoogte van het plangebied 70 km/uur. De maximum snelheid van de overige wegen bedraagt ter hoogte van het plangebied 50 km/uur. De aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt voor de 50 km/uur wegen 5 dB.
Voor de Abram van Rijckevorselweg bedraagt de aftrek 2 dB en bij de appartementen met een geluidbelasting van 56 of 57 dB respectievelijk een aftrek van 3 of 4 dB.
Het nieuwbouwplan is gelegen in het stedelijk gebied. De van toepassing zijnde grenswaarden zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel: Grenswaarden plansituatie ten gevolge van de Barckalaan, Abram van Rijckevorselplein, Abram van Rijckevorselweg en Van Beethovenlaan na aftrek ex artikel 110g Wgh.
Conclusie wegverkeer
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op de gevels van de nieuw te bouwen woningen op het perceel 4K1 de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Barckalaan ten hoogste 53 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden.
De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Dit geldt ook voor de Abram van Rijckevorselweg (ten hoogste 59 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) en het Abram van Rijckevorselplein (ten hoogste 50 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh). Voor de Van Beethovenlaan is de geluidbelasting ten hoogste 45 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Hier wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.
De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer bedraagt ten hoogste 63 dB (exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) bij de woningen. Het bevoegd gezag beoordeelt uiteindelijk of de gecumuleerde geluidbelasting aanvaardbaar is. Een wettelijke toets aan een grenswaarde is niet aan de orde.
4.7.2 Spoorweglawaai
Beleidskader
Langs (metro)spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder moet worden getoetst. De grenswaarden voor het railverkeer betreft 60 dB(A).
In artikel 105 van de Wet geluidhinder (Wgh) wordt het Besluit geluidhinder (Bg) van toepassing verklaard. Het besluit is alleen van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een spoorweg. De breedte van de geluidzone langs het spoor wordt geregeld in artikel 1.4 Bg en is vastgelegd in een door ministeriële regeling vast te stellen kaart. Voor de Calandlijn (traject 618) heeft de geluidzone een zonebreedte van 100 meter.
Binnen de zone van een spoorweg dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt de Lden-waarde in dB bepaald.
Onderzoek
In artikel 106 van de Wet geluidhinder wordt de zonekaart van toepassing verklaard. De Regeling zonekaart spoorwegen geluid is van toepassing op alle spoorwegen die geen geluidproductieplafond hebben en binnen het geluidregister vallen. Het besluit is alleen van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een spoorweg. Een metroverbinding, zoals in het plangebied, valt hier dus ook onder.
Het traject in onderhavig onderzoek is zichtbaar in de bijlage in de Regeling zonekaart spoorwegen geluid (deelkaart 2: Rotterdam, RET en Randstadrail en deelkaart 3: Rotterdam Centrum RET) als traject 616. De zonebreedte voor traject 616 bedraagt 100 meter.
In de onderstaande tabel zijn de waarden (voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde), waaraan getoetst moet worden, opgenomen.
Tabel: Grenswaarden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen langs een bestaande spoorweg.
Conclusie
De geluidbelasting ten gevolge van railverkeer (metro) bedraagt ten hoogste 62 dB bij de woningen.
4.7.3 Industrielawaai
Beleidskader
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Onderzoek
Het plangebied is gelegen buiten geluidszones van gezoneerde industrieterreinen. Derhalve hoeft met deze geluidbron geen rekening te worden gehouden.
4.7.4 Maatregelen
Gelet op de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai en 55 dB voor railverkeerslawaai dient te worden onderzocht of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn en/of dient het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde vast te stellen.
Bronmaatregelen
Geluidreducerende wegdekverharding
Het toepassen van bronmaatregelen is in deze situatie echter niet doelmatig, vanwege verkeerskundige aspecten. Op de Abram van Rijckevorselweg (maatgevende weg) is in de huidige situatie al een geluidreducerend wegdek aanwezig (ZOAB). De plaatsing van een geluidscherm is hier niet doelmatig en vanuit stedenbouwkundig opzicht niet wenselijk.
Snelheidsverlaging
Snelheidsverlaging heeft een direct effect op de geluidemissie van wegverkeer. Indien de maximum snelheid van 50 km/uur naar 30 km/uur op de Barckalaan en Abram van Rijckevorselplein wordt teruggebracht of van 70 km/uur naar 50 km/uur op de Abram van Rijckevorselweg, daalt de maximale geluidbelasting met circa 3 dB. Echter dit betreft doorgaande wegen waar een goede doorstroming van het verkeer gewenst is. Derhalve stuit toepassing van deze maatregel op verkeerskundige bezwaren.
Raildempers
Een mogelijke bronmaatregel bij railverkeer zijn raildempers. Raildempers hebben een geluidsreductie van circa 3 dB. Deze maatregel is echter niet toereikend om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.
Overdrachtsmaatregelen
Schermen zijn effectief waar een hoge geluidreductie gehaald moet worden. Nadeel is wel dat door het plaatsen van schermen de geluidbelasting elders als gevolg van reflectie tegen het scherm kan toenemen. Doordat ter hoogte van het plangebied de kruising ligt van het Abram van Rijckevorselplein met de Abram van Rijckevorselweg, kan hier geen effectief scherm worden gerealiseerd. Ook is een scherm vanuit financieel oogpunt niet doelmatig, aangezien het scherm hoog zou moeten worden om voldoende geluidreductie op alle verdiepingen te bewerkstelligen.
Ontvangermaatregelen
Het binnenmilieu wordt beschermd door de eisen opgelegd vanuit het Bouwbesluit. De geluidwering van de gevel dient zodanig te zijn dat het resulterende geluidniveau in de woning niet meer bedraagt dan 33 dB. Bij deze berekening wordt de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer gebruikt.
Gelet op de voorgenomen samenstelling van de uitwendige scheidingsconstructie van de nieuw te realiseren bebouwing, dient te worden beoordeeld of met de beoogde (bouw)materialen kan worden voldaan aan de aanvullende eis betreffende het ten hoogst toelaatbare binnenniveau voor de woningen.
4.7.5 Conclusie
Vast te stellen hogere waarden door B&W van de gemeente Capelle aan den IJssel
Indien maatregelen om de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied terug te brengen niet of beperkt mogelijk of doelmatig zijn, dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel hogere waarden vast te stellen voor de woningen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De vast te stellen hogere waarden, zoals opgenomen in de tabellen van het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 4), dienen te worden vastgesteld.
Geluidwering van de gevel
Bij de ontwikkeling van de woningen dient het geluidonderzoek en de geluidbelasting als onderlegger te worden gebruikt. Voor alle woningen die in het plangebied worden gerealiseerd met een geluidbelasting boven de 48 dB voor wegverkeer inclusief correctie ex artikel 110g Wgh en 55 dB voor railverkeer dient met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek te worden onderzocht of deze woningen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen.
4.8 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Binnen het voorgenomen plan wordt de bouw 48 woonappartementen mogelijk gemaakt. Op basis van de CROW-rekentool voor verkeersgeneratie mag worden uitgegaan van een ritproductie van 8 ritten per woning (gemiddelde weekdag). Dit betekent een ritproductie vanwege het plan van ongeveer 384 ritten per etmaal.
NIBM-Tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case.
Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen daardoor bij kleinere plannen zeer beperkt blijven.
Het doel van deze tool is:
- Eenvoudig en snel bepalen of een plan in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht;
- Het beperken van de onderzoekslast bij kleinere projecten;
- Het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de grens voor niet in betekenende mate.
De NIBM-tool juni 2016 is een excel-applicatie op basis van Rekenmethode 1 (Rbl 2007) en hoeft niet geïnstalleerd te worden. Voor de NIBM-tool is een handleiding beschikbaar waarin het toepassingsbereik en de uitgangspunten zijn toegelicht.
Onderzoek
Uit de berekeningen met de NIBM-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan op basis hiervan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Het plan voldoet hiermee aan de gestelde eisen in de Wet milieubeheer.
Afbeelding 4.3: Berekening NIBM-tool
Conclusie
Het project betreft de realisatie van 48 woonappartementen. Een dergelijk project valt binnen het kader van de ministeriële regeling “NIBM”. Een luchtkwaliteitsonderzoek is in het onderhavige geval daarom niet noodzakelijk, het project leidt “niet in betekenende mate” tot verslechtering van de luchtkwaliteit.
De bijdrage van het project aan de luchtkwaliteit is doorgerekend aan de hand van de meest recente versie van de NIBM-tool (versie 2016). Aan de hand van de uitkomsten van deze rekentool blijkt dat de luchtkwaliteit in deze situatie geen belemmering vormt voor de realisering van het voorgenomen project.
Het is ook zinvol om de heersende achtergrondconcentraties van de luchtkwaliteit in ogenschouw te nemen. Het RIVM stelt deze concentraties beschikbaar via haar geodatasite met de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN). Voor de huidige situatie is uitgegaan van metingen uit het jaar 2016 (geodata.rivm.nl/gcn). Voor de belangrijkste stoffen NO2, PM2,5 en PM10 zijn de achtergrondwaarden in Capelle aan den IJssel respectievelijk 27,74 µg/m3 voor Stikstofdioxide (NO2), 12,3 µg/m3 voor Fijnstof (PM2,5) en 19,96 µg/m3 voor Fijnstof (PM10). Deze achtergrondconcentraties voldoen ruimschoots aan de drempelwaarden uit de Wet luchtkwaliteit van 40 µg/m3 voor Stikstofdioxide (NO2), 25 µg/m3 voor Fijnstof (PM2,5) en 40 µg/m3 voor Fijnstof (PM10).
4.9 Water
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet heeft acht oude waterwetten samengevoegd. Dus: één wet in plaats van allemaal afzonderlijke wetten. Geen afzonderlijke vergunningen meer op basis van verschillende wetten, maar nog slechts één watervergunning. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
In het Waterbeheerplan 2016-2021 op 7 juli 2016 staat hoe het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, hierna te noemen ‘Hoogheemraadschap’ het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het Hoogheemraadschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak boven de 500 m², dan moet deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt volgens Nationaal Bestuursakkoord Watersystematiek.
Watertoets
Via de website www.dewatertoets.nl is digitaal het plan voor het appartementencomplex voorgelegd, zie Bijlage 3. Met de gegevens die zijn opgegeven is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden opgevangen met standaard maatregelen. Deze maatregelen zijn verwoord in het digitale wateradvies dat in de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan is overgenomen.
Onderzoek
Algemene informatie
Het plangebied is gelegen in het deelgebied Fascinatio dat gelegen is in peilgebied waterpeil NAP 2.40m/2,50m). Waterkeringen beschermen de polders tegen hoge zee- en rivierwaterstanden. Het oppervlaktewatersysteem zorgt mede voor de bescherming door opvang, berging en afvoer van hemelwater zodat er geen wateroverlast ontstaat. Naast het oppervlaktewatersysteem zorgen waterkeringen voor de bescherming van deelgebied Fascinatio. De bescherming tegen de Hollandsche IJssel gebeurt door middel van een primaire waterkering (cat. A) die ter plaatse van de Dorpsstraat en de Groenedijk ligt. Het plangebied ligt niet binnen de waterkeringen. Het plangebied is wel gelegen naast de secundaire waterkering die is beschermd door middel van de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".
Waterneutraal inrichten
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, eist het Hoogheemraadschap dat er ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd. Kleine plannen hebben echter slechts een minimaal effect op de waterhuishouding. Voor plannen met minder dan 500 m2 extra verharding is daarom geen watercompensatie vereist.
In de bestaande situatie is conform het geldende bestemmingsplan mogelijk om 85% van het plangebied (1.440 m2) te bebouwen met bedrijfsbebouwing. Daarnaast was oppervlakteverharding t.b.v. ontsluitingswegen mogelijk. In het voorgenomen plan wordt een nieuw appartementencomplex gerealiseerd met bijbehorende verharding. Dit resulteert in een totaal aan verhard oppervlak door bebouwing en verharding van 1.650 m2. Dit betekent dat er in het plan een beperkte toename van verharding is die onder de ondergrens voor extra watercompensatie blijft.
Oppervlaktewatersystemen
Het voornemen is om een appartementencomplex te realiseren in stedelijk gebied. In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Er wordt bij de ontwikkeling geen oppervlaktewater gedempt of toegevoegd.
Natte natuur / verdroging
Het plangebied is niet gelegen in (nat) natuurgebied en er zijn geen (natte) ecologische verbindingszones aanwezig. Er treedt door realisatie van het woongebouw geen aantasting via het oppervlaktewater op van natte natuurwaarden op afstand. Verdroging zal niet optreden door de voorgestane ontwikkelingen, omdat het (grond)waterpeil niet zal worden aangepast.
Waterkwaliteit: Afvoer hemelwater
Het hemelwater dat terecht komt op de bebouwing en terreinverharding wordt beschouwd als schoon wanneer uitgegaan wordt van het gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen (uitlogende bouwmaterialen zijn o.a. zinken dakgoten en standpijpen, loden dakslabben, betongranulaat als wegfundering etc.). Dit water kan direct infiltreren in de bodem.
Waterkwaliteit: Afvalwater
Afvalwater wordt als volgt afgevoerd: Afvalwater wordt gescheiden van de hemelwaterafvoer aangeleverd en afgevoerd naar gemengd rioolstelsel. Het realiseren van een appartementencomplex heeft geen (negatieve) invloed op de waterkwaliteit.
Grondwater
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Veilig inrichten
Het te realiseren appartementencomplex ligt buiten de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Wel ligt een klein deel van het plangebied waarop geen bebouwing komt binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat Waterkering'. Voor het plan zal overleg met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard worden georganiseerd. In het geldende bestemmingsplan is wel een dubbelbestemming ter bescherming van de belangen van de waterkering opgenomen die naast het te realiseren appartementencomplex is gesitueerd.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling heeft weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:
- Het verhard oppervlak neemt bij de ontwikkeling niet toe. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen.
- Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.
- Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
- Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
- Het plangebied ligt nabij een waterkering of belangrijke watergang.
Randvoorwaarden watertoets :
Er geldt een restrictief bouwbeleid voor waterkeringen. Bouwplannen moeten worden getoetst aan dit beleid en het bebouwingsvrije profiel. Binnen het bebouwingsvrije profiel wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan. Buiten dit profiel kan bebouwing onder voorwaarden worden toegestaan. Voor alle werken binnen de zones van de waterkering geldt dat ze zonder vergunning niet zijn toegestaan. Voor primaire waterkeringen gelden strengere eisen dan voor overige waterkeringen. Bij primaire waterkeringen geldt een gesloten seizoen voor alle werkzaamheden van 1 oktober tot 15 april.
Daarbij zijn onderstaande uitgangspunten benoemd:
- Beschermingszones van waterkeringen op verbeelding opnemen als dubbelbestemming "waterstaat-waterkering".
- In regels opnemen dat bij bouwplannen gelegen in dubbelbestemming "waterstaat-waterkering" de waterkeringbeheerder (schriftelijk) om advies moet worden gevraagd.
- Bouwplannen toetsen aan bebouwingsvrij profiel
- Onderbouwing over overstromingsrisico's in waterparagraaf
Advies Hoogheemraadschap
Op 10 maart 2017 is het Hoogheemraadschap in de gelegenheid gesteld de waterparagraaf voor het bestemmingsplan kavel 4K1 te beoordelen. Naar aanleiding van de toezending van het plan reageert het Hoogheemraadschap als volgt:
"Het plan heeft geen nadelige invloed op het watersysteem. Er zijn in het gebied geen bijzondere waterhuishoudkundige belangen. Het hoogheemraadschap heeft daarom geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan."
4.10 Kabels En Leidingen
Kabels, leidingen en straalpaden dienen te worden beschermd tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. Aan de andere kant dient de omgeving te worden beschermd tegen het gevaar dat van bestaande en toekomstige leidingen, kabels en hoogspanningslijnen kan uitgaan. Voorafgaand aan realisatie van het plan dient onderzoek verricht te worden naar kabels en leidingen.
Uit dit onderzoek (KLIC) zal blijken of binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen ruimtelijk relevante kabels, leidingen of straalpaden bevinden en/of aanvullende maatregelen genomen dienen te worden.
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Kader
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
Bij het uitvoeren van de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling worden de selectiecriteria van de Europese richtlijn gevolgd. De criteria van bijlage III van de richtlijn omvatten:
- De kenmerken van de activiteit, onder andere omvang en cumulatie.
- De plaats waar de activiteit wordt verricht; de kenmerken van het plangebied in relatie met kwetsbaarheid van de omgeving.
- De kenmerken van de gevolgen van de activiteit; mogelijke effecten van de activiteit.
Afweging en conclusie
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 48 woonappartementen. Ingevolge 11.2 van de D-lijst behorende bij het Besluit m.e.r. dient voor een bestemmingsplan een m.e.r.-beoordeling te worden verricht voor situaties waarin het bestemmingsplan voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (waaronder woningen) met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Daarbij geldt als drempelwaarde dat deze activiteit betrekking heeft op 2.000 woningen of meer.
Op de planlocatie komen in totaal 48 woonappartementen in een omgeving die zich kenmerkt als een woongebied met de daarbij behorende functies. Nu er ruim onder deze drempelwaarde wordt gebleven is van een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geen sprake.
Zoals hierboven beschreven rest dan nog de vraag of er vanuit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zodanig bijzondere effecten naar voren komen dat er alsnog een m.e.r. zou moeten worden verricht.
Kijkende naar de beperkte omvang van het project, waarbij 48 woonappartementen aan reeds bestaande woonomgeving worden toegevoegd, zullen de effecten hiervan te verwaarlozen zijn. Voorts is het plangebied ook niet gelegen in of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied of een gebied met hoge ecologische waarden.
Gelet op deze vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt dan ook geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat nader onderzoek uit te voeren.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan zal voorzien in een verandering in de ruimtelijke en functionele structuur, waarbij binnen het plangebied de bedrijfsbestemming zal plaatsmaken voor een woonbestemming waarbinnen 48 appartementen mogelijk worden gemaakt. Deze ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt in onderhavig bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van het bouwplan zoals toegelicht in dit plan mogelijk. Daarbij zijn de onderzoeken die voor de ontwikkeling zijn uitgevoerd als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Gelet op de eerdere kaders voor de ontwikkeling en invulling van het plangebied Fascinatio, waarbij al bebouwing op deze locatie mogelijk was, zijn de relevante beleidskaders eveneens samengevat.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 onder 1a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de daarop betrekking hebbende regels, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.
5.2 Systematiek Van De Regels
Voor het bestemmingsplan is aangesloten op de handleiding Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
Hieronder wordt een toelichting gegeven op welke wijze een en ander in de regels is vastgelegd. De regels zijn als volgt ingedeeld:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen, het tweede artikel bevat de wijze van meten.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. In dit bestemmingsplan betreft het artikel 3 Wonen. De bestemming heeft de volgende opzet:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels.
Daarnaast zijn er twee dubbelbestemmingen opgenomen voor de waterkering in de noordelijke hoeken van het plangebied buiten het bouwvlak (Waterstaat - Waterkering) en de algemene bescherming van archeologische waarden (Waarde - Archeologie - 1).
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
- Anti-dubbeltelregel: met deze bepaling wordt beoogd misbruik van de regels door middel van (privaatrechtelijke) wijzigingen in de eigendomsverhoudingen van gronden te voorkomen;
- Algemene bouwregels: hierin zijn een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden;
- Algemene gebruiksregels: dit artikel geeft aan wat er in ieder geval onder verboden gebruik van gronden en opstallen ten opzichte van het bestemmingsplan wordt verstaan;
- Algemene afwijkingsregels: het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en percentages met betrekking tot het bouwen, het oprichten van gebouwen van openbaar nut en het in beperkte mate verschuiven van bestemmingsgrenzen;
- Algemene wijzigingsregels: in dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemmingsgrenzen te kunnen overschrijden voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van de bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
- Slotregels: in dit artikel wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen worden.
Hoofdstuk 6 Financiële En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een het plan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De gemeente is eigenaar van alle gronden binnen het plan, waar ontwikkelingen zullen plaatsvinden. Het kostenverhaal vindt plaats bij de uitgifte van de gronden.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan is voor het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de overlegpartners. Binnen de vooroverlegtermijn hebben onderstaande partners een reactie toegezonden.
Nr. | Naam | Onderwerp | Aanpassing concept-ontwerp bestemmingsplan |
1. | Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond | Externe veiligheid | Geen |
2. | Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) | Geen bezwaar | Geen |
3. | DCMR | Externe veiligheid, Bedrijven & Milieuhinder, luchtkwaliteit, geluid, vormvrije m.e.r-beoordeling | Ja (paragrafen 4.3 en 4.4) |
4. | BOOR | Recente advies (2017) BOOR opnemen en in de toelichting hiernaar verwijzen. | Ja (paragraaf 4.5 toelichting) |
De ontvangen vooroverlegreacties zijn in onderstaande tabel samengevat en voorzien van een beantwoording.
Vooroverleg | Antwoord |
De Veiligheidsregio heeft een advies uitgebracht in het kader van externe veiligheid, verantwoording groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Voor dit plan geldt het volgende advies: Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen. | Het advies wordt voor kennisgeving aangenomen. In het bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico gedaan. Een voorlichtingscampagne vormt geen onderdeel van de formele procedure van het bestemmingsplan. Het betreffende advies is uitgezet bij de Afdeling Bestuurs- en Concernondersteuning, unit Veiligheid van de gemeente Capelle aan den IJssel. |
HHSK geeft in haar reactie aan dat het plan geen nadelige invloed heeft op het watersysteem. Er zijn in het plangebied geen bijzondere waterhuishoudkundige belangen. Daarnaast is de compensatie van het toename verhard oppervlak reeds gerealiseerd in het project nieuwe woonwijk Fascinatio, onder vergunningnummer 399/2011. Het HHSK heeft daarom geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan. | n.v.t. |
DCMR geeft in haar brief van 17 juli 2017 het volgende aan: a. De paragraaf over externe veiligheid (paragraaf 4.3) moet tenminste worden uitgebreid met een berekening van de invloed van het plan op het groepsrisico. b. In de paragraaf over bedrijven & milieuhinder (paragraaf 4.4) dient het metrostation/emplacement beoordeeld te worden. c. In de paragraaf over luchtkwaliteit (paragraaf 4.8) dient een beschouwing gegeven te worden van de heersende luchtkwaliteit. d. Er dient een apart besluit genomen te worden door het college van B&W waarin de afweging om voor dit plan geen vormvrije m.e.r. te maken, wordt gemotiveerd. | Paragraaf 4.3 van het bestemmingsplan is aangevuld met de reactie van de Veiligheidsregio waarbij is aangegeven dat het plangebied gelegen is buiten de 1% letaliteitscontour van het meest geloofwaardige scenario. Daarnaast is vermeld dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied bepaald is op 0,29 keer de oriëntatiewaarde. Paragraaf 4.4 van het bestemmingsplan is uitgebreid met een beoordeling van het metrostation/emplacement op basis van de tekst uit paragraaf 4.7. Het aspect luchtkwaliteit is ons inziens voldoende in beeld gebracht. De heersende concentraties worden toegevoegd aan de conclusie van deze paragraaf. Er zal een door het college van B&W gemotiveerd besluit genomen worden dat geen vormvrije m.e.r. hoeft te worden uitgevoerd. |
Het BOOR geeft in haar reactie aan dat het meest recente advies van het BOOR uit 2017 niet als bijlage is opgenomen en dat verwijzingen naar beide adviezen in paragraaf 4.5 ontbreken. | Paragraaf 4.5 van het bestemmingsplan zal hierop worden aangepast. Tevens zal het advies van het BOOR uit 2017 als bijlage bij de toelichting worden toegevoegd. |
Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf donderdag 28 september 2017 tot en met 9 november 2017 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling een zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan “Kavel 4K1 op Fascinatio” naar voren brengen.
Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
Bijlage 1 Parkeernormen 2015
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Advies Boor
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek