KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Voorgenomen Planontwikkeling
2.3 Geldende Planologische Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Bodem
4.2 Archeologie
4.3 Water
4.4 Natuurwaarden
4.5 Verkeer En Parkeren
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Opzet Van De Regels
5.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 6 Verantwoording
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Parkeernormen 2015
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Email Vvr

Hoofdweg 80, Capelle XS

Bestemmingsplan - gemeente Capelle aan den IJssel

Vastgesteld op 25-09-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Hoofdweg 80, Capelle XS van de gemeente Capelle aan den IJssel.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0502.PBP17Hoofdweg80-4001 met bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:

een vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

1.6 ambulante handel:

de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten.

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.8 antenne:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatie-dataverkeer, met inbegrip van de bijbehorende zijsprieten, schotelantennes, panelen en technische installatie(s).

1.9 automatenhal/speelhal:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde.

1.11 bedrijf:

een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bestaand:

  • met betrekking tot bebouwing:

legale bebouwing die op tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;

  • met betrekking tot gebruik:

het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een omgevingsvergunning;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 bruto vloeroppervlakte (bvo):

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of terrein die wordt gebruikt voor detailhandelsvestigingen, kantoren e.d. met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.

1.22 coffeeshop:

gelegenheid waar softdrugs worden verkocht en gebruikt.

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig aan particulieren te koop of te huur aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.

1.24 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de aard en omvang van de goederen een groot oppervlak per detailhandelsvestiging nodig heeft voor uitstalling. Het gaat dan om: detailhandel in:

  • auto's, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano's, surfplanken en tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen;
  • tuincentra;
  • bouwmarkten;
  • grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1000 m² en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi's.

1.25 dienstverlening:

het op het publiek gericht aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren.

1.26 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelkastjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen, wachthuisjes en straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen).

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 groenvoorziening:

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, bermen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.30 internethandel:

detailhandel zonder showroom in niet-dagelijkse artikelen, waarvan de handel via internet en andere media loopt en waarvan de levering van producten uitsluitend plaatsvindt via post- of andere besteldiensten.

1.31 kantine:

verblijfslokaal ten behoeve van onder andere recreatieve voorzieningen, maatschappelijke doeleinden en bedrijfsdoeleinden waar men, als ondergeschikte activiteit aan de bestemming, consumpties kan kopen en nuttigen.

1.32 kantoor:

een gebouw of een gedeelte ervan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder inbegrepen congres- en vergaderaccommodaties.

1.33 kunstwerk:

bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals viaducten, alsmede bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers;

1.34 netto winkelverkoopvloeroppervlak:

oppervlak in een winkel bedoeld voor uitstalling en verkoop van detailhandelsartikelen. Dit is de ruimte die voor het publiek zichtbaar en toegankelijk is (inclusief etalage, vitrine, kassaruimte, paskamers, e.d.).

1.35 nevenassortiment:

nevenproducten passend bij het hoofdassortiment.

1.36 ondergeschikte horeca:

een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de bestemming.

1.37 peil:

  1. 1. voor woningen: de bovenkant van de afgewerkte begane grond vloer, minimaal op 0,00 meter en maximaal 0,40 meter boven het streefpeil van het hart van de weg;
  2. 2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.38 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie, niet zijnde van voedings- en genotmiddelen.

1.39 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, (besloten) ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, raamprostitutie en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden van seksartikelen, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen.

1.40 straatmeubilair:

verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, voorzieningen voor het stallen van fietsen, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, graffitimuur, alsmede telefooncellen, abri’s en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.41 voorgevel:

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.42 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

  1. b. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

  1. c. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

  1. d. het bebouwingspercentage:

een in het plan gegeven percentage van het bouwvlak, gerekend per bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  • tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
  • andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven behorende tot categorie 1 en 2 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  2. b. detailhandel in volumineuze goederen alsmede voor de verkoop van een nevenassortiment, mits het nevenassortimentsdeel niet meer bedraagt dan 20% van het netto winkelverkoopvloeroppervlak én een maximale oppervlakte heeft van 500 m², uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
  3. c. standplaatsen voor ambulante handel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
  4. d. internethandel alsmede een daarbij behorend afhaalloket, mits dit afhaalloket niet meer bedraagt dan 15% van het bruto vloeroppervlak én een maximale oppervlakte heeft van 50 m²;

met daarbij behorende:

  1. e. kantoren behorende bij een bedrijf met een maximum bruto vloeroppervlakte van 50% van de totale bruto vloeroppervlakte;
  2. f. ondergeschikte horeca-activiteiten in de vorm van een bedrijfsrestauratie/ kantine met een maximum bruto vloeroppervlakte van 10% van de totale bruto vloeroppervlakte én een maximale oppervlakte van 250 m².
  3. g. productiegebonden detailhandel met een maximum bruto vloeroppervlakte van 15% van de totale bruto vloeroppervlakte én een maximale oppervlakte van 50 m².
  4. h. bij deze bestemming behorende voorzieningen: zoals groenvoorzieningen, (fiets)parkeervoorzieningen, straatmeubilair, water, (ontsluitings)wegen, doeleinden van openbaar nut, laad- en losvoorzieningen, inzamelvoorzieningen voor afvalstoffen en andere vergelijkbare voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d en toestaan dat een kortere afstandsmaat wordt gebruikt, mits de brandveiligheid dit toelaat.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Bij het oprichten of uitbreiden van gebouwen of het veranderen van het gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Er dient voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid volgens de parkeernormen welke zijn opgenomen in Bijlage 2;
  2. b. Bij het oprichten of uitbreiden van gebouwen of het veranderen van het gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is voor het parkeren van fietsen. Er dient voorzien te zijn in voldoende plaatsen voor het parkeren van fietsen conform de fietsparkeernormen welke zijn vastgesteld door het CROW;
  3. c. Onder gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
    1. 1. risicovolle inrichtingen;
    2. 2. zelfstandige kantoorvestigingen;
    3. 3. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
    4. 4. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    5. 5. opslag van goederen voor de voorgevel of het verlengde daarvan;
    6. 6. opslag en stort van goederen op onbebouwde gronden binnen 3 meter vanaf de grens met de bestemming Water.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1, sub a ten behoeve van:
    1. 1. het toe laten van bedrijven uit ten hoogste één categorie hoger dan de ter plaatse maximaal toegestane milieucategorie, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toegestane categorieën van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
    2. 2. het toelaten van bedrijven die niet in Bijlage 1 - Staat van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse maximaal toegestane categorie van de Staat van bedrijfsactiviteiten;

met dien verstande dat de omgevingsvergunning slechts verleend mag worden, indien voldoende parkeergelegenheid aanwezig is conform de parkeernormen welke zijn opgenomen in Bijlage 2 - Nota Parkeernormen 2015, voldoende plaatsen voor het parkeren van fietsen aanwezig zijn conform de fietsparkeernormen welke zijn vastgesteld door het CROW en een adequate afwikkeling van het verkeer is verzekerd.

  1. b. lid 3.4 sub a ten behoeve van het realiseren van parkeervoorzieningen anders dan op eigen terrein, met dien verstande dat de omgevingsvergunning slechts verleend mag worden, indien voldoende parkeergelegenheid aanwezig is conform de parkeernormen welke zijn opgenomen in Bijlage 2 - Nota Parkeernormen 2015 en een adequate afwikkeling van het verkeer is verzekerd.
  2. c. lid 3.4 sub c.2 ten behoeve van het vestigen van zelfstandige kantoorvestigingen, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 345 m2;
    2. 2. voldaan wordt aan de wettelijke vereisten inzake externe veiligheid;
    3. 3. het bevoegd gezag advies aanvraagt bij de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond;
    4. 4. de omgevingsvergunning slechts verleend mag worden, indien voldoende parkeergelegenheid aanwezig is conform de parkeernormen welke zijn opgenomen in Bijlage 2 - Nota Parkeernormen 2015, voldoende plaatsen voor het parkeren van fietsen aanwezig zijn conform de fietsparkeernormen welke zijn vastgesteld door het CROW en een adequate afwikkeling van het verkeer is verzekerd.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

  1. a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van dat bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  2. b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in lid 4.3.
  3. c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan. Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:
    1. 1. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
    2. 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
    3. 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    4. 4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
    5. 5. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
    6. 6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
  2. b. Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.
  3. c. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
  4. d. Alvorens de omgevingsvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een rapport van een archeologisch deskundige te overleggen.
  5. e. Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Algemene gebruiksregels

  1. a. Onder verboden gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:
    1. 1. standplaats voor onderkomens;
    2. 2. het opslaan van materialen en voorwerpen;
    3. 3. het al dan niet ter verkoop opslaan van ongebruikte en/of gebruikte motorrijtuigen of aanhangers, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn;
    4. 4. het gebruiken als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen;
    5. 5. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting;
    6. 6. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als automatenhal/speelhal;
    7. 7. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als coffeeshop;
    8. 8. het gebruik of laten gebruiken van antennedragers, welke primair zijn opgericht voor het dragen van antennes voor reclamedoeleinden;
  2. b. het bepaalde in sub a is niet van toepassing voor zover het betreft het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen.

6.2 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.1 sub a.5, voor de vestiging van ten hoogste één seksinrichting, met inachtneming van het volgende:

  1. a. elders in de gemeente Capelle aan den IJssel is op dat moment geen enkele seksinrichting gehuisvest;
  2. b. de activiteiten vinden uitsluitend plaats binnen de bestaande of nieuw te realiseren bebouwing;
  3. c. er dient voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn conform de parkeernormen welke zijn opgenomen in Bijlage 2 - Nota Parkeernormen 2015, er dienen voldoende plaatsen voor het parkeren van fietsen aanwezig te zijn conform de fietsparkeernormen welke zijn vastgesteld door het CROW en een adequate afwikkeling van het verkeer dient verzekerd te zijn;
  4. d. de bedrijfsvloeroppervlakte van de seksinrichting is niet groter dan 100 m²;
  5. e. vestiging is niet toegestaan binnen een straal van 250 meter vanaf de ingang van een kinderdagverblijf;
  6. f. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. landschappelijke en milieutechnische aspecten;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    2. 2. de voorgeschreven minimum en maximum maten inzake hoogte, afstanden, oppervlakten en bebouwingspercentages met niet meer dan 10%, voor zover daarvoor in de regels geen bijzondere afwijkingsregels zijn opgenomen;
    3. 3. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen hogere goothoogte dan 4 m en geen groter oppervlak dan 50 m² hebben.
  2. b. Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de parkeersituatie en de verkeersveiligheid niet in gevaar komt, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in Bijlage 2 - Nota Parkeernormen 2015, en toestaan dat in minder parkeergelegenheid wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Hoofdweg 80, Capelle XS.'

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel gehouden op 25 september 2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP17Hoofdweg80-4001_0011.png"

Hoofdstuk 1 Inleiding

Op het bedrijvenpark Capelle XS, gelegen aan de Hoofdweg 80, zal de vierde fase worden gebouwd. Deze bestaat uit het realiseren van het gebouw Hubertus, gelegen ten zuiden van de overige aanwezige bebouwing. De realisatie van dit gebouw valt echter voor 50% buiten het bouwvlak zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Hoofdweg'. Om deze reden is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied betreft een deel van het bedrijfsterrein van Hoofdweg 80, gelegen op het bedrijventerrein in de noordoosthoek van Capelle aan den IJssel. Op de huidige locatie zijn reeds drie bouwfases gerealiseerd die bestaan uit enkele bedrijfsverzamelgebouwen. Rondom de bebouwing zijn de parkeerplaatsen gerealiseerd. Momenteel zijn er circa 30 verschillende bedrijven op het park aanwezig.

Op de locatie is een deel (nog) onbebouwd. Dit deel van de locatie bestaat uit verharding van betonplaten en is onder ander in gebruik door opleggers van vrachtwagens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP17Hoofdweg80-4001_0001.jpg"

Op de voorgaande afbeelding is de situering van het bedrijfsverzamelgebouw 'Hubertus' ten opzichte van de huidige situatie weergegeven. Ter verduidelijking van de situatie is op onderstaande afbeelding het plangebied binnen het huidige bestemmingsplan weergegeven. Op deze afbeelding is duidelijk te zien dat 50% van het plan buiten het huidige bouwvlak valt. Derhalve wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP17Hoofdweg80-4001_0002.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Hoofdweg'. Het 'Hubertus' gebouw is op de afbeelding rood omlijnd.

2.2 Voorgenomen Planontwikkeling

2.2 Voorgenomen planontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van de vierde fase, namelijk het bedrijfsverzamelgebouw 'Hubertus' met een oppervlakte van 2.085 m2. Dit gebouw bestaat uit een begaande grondlaag en een verdieping dat plaats zal bieden aan 17 bedrijfsunits met een gezamenlijke bvo van 3.570 m2. Rondom het gebouw worden parkeerplaatsen aangelegd (zie paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren).

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP17Hoofdweg80-4001_0003.png"

De duurzame bouwstijl en hoogwaardige uitstraling van het 'Hubertus' gebouw zijn in lijn met de drie eerder gerealiseerde fases. De bouwhoogte van de voorgenomen bebouwing bedraagt 7,4 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP17Hoofdweg80-4001_0004.png"

Op bovenstaande afbeelding zijn de vier aanzichten van de bebouwing afgebeeld. Onderstaande afbeelding geeft verdere details van de noord-oost gevel weer. Op deze afbeelding is ook de bouwhoogte van 7,4 m af te lezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP17Hoofdweg80-4001_0005.png"

2.3 Geldende Planologische Situatie

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Hoofdweg', zoals vastgesteld op 25 juni 2013. Het plangebied valt binnen de bestemming Bedrijventerrein, hier zijn gebouwen alleen binnen het bouwvlak toegestaan. Aangezien de locatie van het nieuwe gebouw deels buiten het bestaande bouwvlak valt, past de bouw hiervan niet binnen het bestaande bestemmingsplan. Het bebouwingspercentage van 80% wordt niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP17Hoofdweg80-4001_0006.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Hoofdweg'. Het 'Hubertus' gebouw is op de afbeelding rood omlijnd.

De wijziging van het bestemmingsplan 'Hoofdweg' ten behoeve van het onderhavige bouwplan is toelaatbaar omdat het de 4e fase is van de inrichting van het 'Pukta terrein'. Daarnaast is de aanpassing beperkt, enkel het bouwvlak wordt vergroot. Daarnaast blijft ook het bebouwingspercentage van 80% gehandhaafd, feitelijk wordt maar 61% van het nieuwe plangebied bebouwd. Tot slot heeft het bedrijfsverzamelgebouw een hoogwaardige uitstraling.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling zal in dit hoofdstuk alleen relevant provinciaal en gemeentelijk beleid worden behandeld. Het beleid van hogere overheden sluit namelijk niet aan op de schaalgrootte en het belang van deze ontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte 2014

De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) bestaat uit meerdere onderdelen: de visie, het Programma ruimte, het Programma mobiliteit, de Verordening ruimte en de Agenda ruimte.

Het beleid voor mobiliteit en bebouwde ruimte kan worden samengevat in de volgende strategische doelen. Eén van die doelen betreft het 'Beter aansluiten van het aanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelruimte bij de maatschappelijke vraag'.

Ten aanzien van het plangebied geldt het 'beter benutten van de bebouwde ruimte'. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.

De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Voorliggend initiatief betreft een ontwikkeling op een bestaand bedrijventerrein en voorziet zodoende in het beter benutten van de bebouwde ruimte. Het uitvoeren van de laatste fase op het terrein is een logische invulling van de ruimte.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Capelle aan de IJssel 2030

Met deze structuurvisie zet de gemeente de lijnen uit voor de toekomstige inrichting van de gemeente in 2030. De structuurvisie is de leidraad en het toetsingskader voor toekomstige plannen en is voorzien van een (wettelijk verplicht) uitvoeringsprogramma.

In het hoofdstuk Economie is het plangebied aangeduid als onderdeel van het Bedrijventerrein. Het bedrijventerrein Hoofdweg is van significante betekenis voor de gemeentelijke economie en werkgelegenheid. In de uitvoeringsagenda is als regionale opgave de revitalisering van het Hoofdweggebied opgenomen. Hiermee wordt de uitstraling van het gebied vergroot. Het bouwplan 'Hubertus' levert hier een bijdrage aan.

3.3.2 Beeldkwaliteitsplan Hoofdweggebied

In oktober 2014 is het beeldkwaliteitsplan voor de Hoofdweg vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan kan worden omschreven als “een samenhangend pakket van intenties, aanbevelingen en/of richtlijnen voor het veiligstellen, creëren en/of verbeteren van de beeldkwaliteit in een bepaald gebied”.

Het beeldkwaliteitsplan is een zelfstandig ambitiedocument en maakt in het verlengde van de welstandsnota 2013 (vastgesteld 11 november 2013) onderdeel uit van het welstandsbeleid bij vergunningaanvragen voor de activiteit bouwen.

Het plangebied valt binnen de zone 03B 'werkplaats'. In de werkplaats staat de productie voorop. De inrichting en panden worden aangepast naar gelang het bedrijfs- of productieproces dit verlangt. De beeldkwaliteitseisen zijn hier op afgestemd: Eenvoudige bedrijfsvolumes met een basishoogte, een afgestemde rooilijn en een sobere inrichting van het voorterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP17Hoofdweg80-4001_0007.png"

Het gebouw voor de vierde fase zal qua vormgeving aansluiten op de eerder gerealiseerde fases. Daarnaast wordt voldaan aan de voorwaarden uit het beeldkwaliteitsplan.

3.3.3 Parkeerbeleid

De Gemeente Capelle aan den IJssel wil de vraag naar parkeergelegenheid goed blijven faciliteren, maar wel op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid van de stad in zijn geheel als de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft. De gemaakte beleidsmatige afwegingen en keuzes hebben geresulteerd in het Parkeerbeleid 2015. In dit beleidsplan wordt onder meer benoemd dat de veroorzaker van de parkeervraag behorende bij een nieuw- of verbouwproject verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren van de daartoe benodigde parkeerplaatsen. Daar zijn echter nieuwe, goede en heldere kaders voor nodig. Initiatiefnemers en bouwers moeten op voorhand weten waar ze op het gebied van parkeren aan moeten voldoen. Dit schept duidelijkheid naar alle partijen. Ook omwonenden en overige belanghebbenden hebben recht op deze duidelijkheid over waar ze aan toe zijn en wat ze kunnen verwachten bij deze nieuw- of verbouwplannen ten aanzien van parkeren.

Aanvullend op het Parkeerbeleid 2015 is de Nota Parkeernormen 2015 opgesteld. Dit beleid levert de kaders teneinde de uitkomsten voor het parkeervraagstuk aan de voorkant van het planproces te genereren en zo nodig te vertalen naar verplichtingen.

In deze nota zijn verschillende parkeernormen opgenomen, afhankelijk van het soort en type functie, en hoe om te gaan met bezoekers van die functies, parkeerplaatsen op eigen terrein (opritten e.d.) en loopafstanden.

Voor nieuwe ontwikkelingen op deze locatie moet aandacht worden besteed aan parkeermogelijkheden. Voorliggende ontwikkeling voorziet in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen. Een verantwoording is opgenomen in paragraaf 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP17Hoofdweg80-4001_0008.png"

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient onderzocht te worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden gerealiseerd als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

In maart 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 1. De aanleiding voor het laten uitvoeren van een bodemonderzoek is de geplande nieuwbouw op deze locatie. Als gevolg hiervan dient de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vastgelegd te worden. Daarnaast dient door middel van onderhavig onderzoek beoordeeld te worden of aanvullende procedures noodzakelijk zijn in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).

Algemene bevindingen veldwerkzaamheden

De bodem op de locatie bestaat tot een diepte van ca. 0,3 m-mv uit matig fijn siltig zand. Tot een diepte van ca. 0,8 m-mv wordt een puinlaag aangetroffen. Vervolgens bestaat de bodem tot de verkende diepte van 2,9 m-mv uit overwegend mineraalarme veen. In de uitkomende grond zijn naast de repac, beton en puinlaag geen waarnemingen gedaan die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de bodem.

Grond

In grondmengmonster MM1 (bovengrond) is analytisch een licht verhoogd gehalte met diverse metalen, som PCB, minerale olie en een matig verhoogd gehalte met PAK aangetoond. In het grondmengmonster MM3 (ondergrond) is analytisch een licht verhoogd gehalte met diverse zware metalen en PAK aangetroffen. De concentraties overschrijden de achtergrondwaarden, doch overschrijden de interventiewaarden niet.

In het grondmengmonsters MM2 (bovengrond) zijn analytisch geen van de onderzochte parameters in verhoogde mate aangetoond. Allen liggen onder de achtergrondwaarden.

Grondwater

In het grondwater uit peilbuis B1 is analytisch een licht verhoogd gehalte aan barium, zink en naftaleen aangetoond. Deze overschrijden de streefwaarden doch niet de interventiewaarden.

Asbest in grond/puin

In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707 en NEN 5897) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond, puin en op het maaiveld. Wel heeft een indicatieve inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond, het puin en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Het voorliggende onderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.

Nader bodemonderzoek

Op basis van samenvatting en conclusies uit het onderzoek is er vanuit milieuhygiënisch oogpunt formeel een nader bodemonderzoek aan de orde. De parameter PAK is te relateren aan het ophogen van de locatie en is tijdens eerder uitgevoerde bodemonderzoeken ook al matig/sterk verhoogd aangetroffen. Derhalve wordt een nader onderzoek niet zinvol geacht. In een eerder stadium is voor een deel van de locatie al een BUS melding verricht. Hier is als saneringsvariant ‘isoleren’ gekozen. Op dit deel van de locatie wordt ook verharding aangebracht en bebouwing gerealiseerd.

Conclusie

Op basis van de bevindingen uit onderhavig bodemonderzoek zijn er, naar het oordeel van het onderzoeksbureau, vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de geplande nieuwbouw op deze locatie.

Sanering zal worden uitgevoerd doormiddel van afdekking via verharding, overtollige grond zal worden afgevoerd naar een erkende verwerker.

4.2 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

In maart 2017 is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 2. Op basis van dit vooronderzoek is vastgesteld dat het onderzoeksgebied een lage verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op de altijd natte omstandigheden, waaronder de ondergrond van het plangebied is gevormd in combinatie met het ontbreken van archeologisch relevante bodemlagen en de mate van verstoring van de top van het bodemprofiel. Hiermee is de aanwezigheid van een intacte vindplaats in het plangebied niet waarschijnlijk.

Het onderzoeksbureau adviseert om op basis van de resultaten in het kader van de werkzaamheden geen aanvullende maatregelen te treffen (in de vorm van vervolgonderzoek of planaanpassing). De gemeente heeft dit advies als beleidsbeslissing overgenomen (selectiebesluit). Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke plicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Capelle aan den IJssel, op grond van de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10).

4.3 Water

De watertoets

Via www.dewatertoets.nl is een watertoets uitgevoerd voor onderhavig plan, binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK), zie Bijlage 3. Op basis van de verstrekte gegevens concludereert het HHSK dat er een waterstaatkundig belang is. De waterstaatkundige belangen worden door het uitvoeren van dit plan echter niet of slechts beperkt beïnvloed. Het hoogheemraadschap geeft daarom een positief wateradvies.

Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van het HHSK is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie: www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft het HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert het HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.


In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012

De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²;

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak;

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak.

Kleine plannen

Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardings-toename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van het HHSK.

Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in toevoeging van verharding. In de huidige situatie is op het plangebied een verharde parkeerplaats, welke in de nieuwe ontwikkeling wordt vervangen door een gebouw. Omdat het verhardingsoppervlak niet toeneemt zijn compensatiemaatregelen niet nodig.

4.4 Natuurwaarden

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische bureauinventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Om een goed beeld te krijgen van het plangebied en de omgeving zijn hiervan recente foto's aangeleverd. De foto's zijn vervolgens beoordeeld door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs bv.

Plangebied

Het plangebied betreft een deel van het bedrijfsterrein van Hoofdweg 80 gelegen op het bedrijventerrein in de noordoosthoek van Capelle aan de IJssel. Op dit deel van het bedrijfsterrein is men voornemens op termijn enkele bedrijfsunits te plaatsen. De betreffende locatie bestaat uit verharding van betonplaten en is onder ander in gebruik door opleggers van vrachtwagens. In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied geen bebouwing, groen (bomen, struiken en dergelijke) en permanent oppervlaktewater aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP17Hoofdweg80-4001_0009.png"

Impressie plangebied


Soortenbescherming

Onderdeel van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (art. 3.1-3.4 Wnb);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (art. 3.5-3.9 Wnb);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de Wet natuurbescherming (art. 3.10-3.11 Wnb).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Inventarisatie

Op basis van de beoordeling van de verkregen foto's blijkt dat het plangebied een zeer beperkte natuurwaarde kent. Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 10-01-2017 08:43:28) blijkt dat in de omgeving van het plangebied (0-1 kilometer) de laatste vijf jaar meerdere beschermde soorten zijn waargenomen. Het gaat vooral om planten, vissen, zoogdieren en vogels.

De in de omgeving van het plangebied waargenomen beschermde soorten zullen gezien de terreingesteldheid (betonverharding), en daarmee het ontbreken van geschikt biotoop voor de betreffende soorten, zeker niet in het plangebied voorkomen. Dit geldt eveneens voor verblijfplaatsen en essentieel foerageergebied voor overige beschermde soorten.

Een aantal beschermde soorten zijn wel in nabijgelegen groenstructuren of watergangen te verwachten. Daarbij kan gedacht worden aan broedvogels (bijvoorbeeld wilde eend, Turkse tortel en merel) en enkele vrijgestelde beschermde zoogdiersoorten als bosmuis en aardmuis.

Toetsing

Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen nesten van broedvogels in het omliggende gebied (groenstructuren en watergangen) worden verstoord. Gezien de reeds aanwezige verstoring door menselijke aanwezigheid, zal hiervan naar verwachting overigens geen sprake zijn. Hoewel nesten van broedvogels niet op voorhand worden verwacht in het plangebied, is het relevant te melden dat het verboden is nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren tijdens het broedseizoen. De Wet natuurbescherming kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wet natuurbescherming en de provinciale structuurvisie en verordening.

Wet Natuurbescherming

In de Wet natuurbescherming is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wet natuurbescherming een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (in het verleden Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het Natuurnetwerk Nederland is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het Natuurnetwerk Nederland in de provincie Zuid-Holland is uitgewerkt in de 'Verordening Ruimte 2014' onderdeel van de provinciale structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit (Provincie Zuid-Holland 2016 ).

Natuur buiten het Natuurnetwerk Nederland

Behalve op de bescherming van Natuurnetwerk Nederland-gebieden wordt in de structuurvisie van de provincie Zuid-Holland (2016) ook ingezet op het in standhouden van belangrijke weidevogelgebieden in Zuid-Holland.

Inventarisatie

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wet natuurbescherming en de gronden zijn niet aangewezen als Natuurnetwerk Nederland of natuur buiten het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied uit de Wet natuurbescherming betreft het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk, dat is gelegen op een afstand van circa 8,5 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied in het kader van het Natuurnetwerk Nederland ligt op een afstand van circa drie kilometer ten oosten van het plangebied. Het dichtsbij gelegen weidevogelgebied ligt op een afstand van circa 2,2 kilometer ten oosten van het plangebied. Het plangebied heeft geen (belangrijke) ecologische relaties met de beschermde gebieden.

Toetsing
Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wet natuurbescherming en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische bureauinventarisatie is gezien de terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor soorten of een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.5 Verkeer En Parkeren

Verkeer

Het plangebied zal, evenals de overige aanwezige bebouwing, worden ontsloten via de parallelweg van de Hoofdweg. Op de kavel zelf is voldoede ruimte voor een interne ontsluiting van het gebouw.

Met voorliggend initiatief zal in totaal 3.570 m2 bvo worden ontwikkeld. In de CROW publicatie 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (nr 317) zijn specifiek voor bedrijfsverzamelgebouwen kengetallen opgenomen. Uitgaande van een sterk stedelijk gebied binnen de zone rest bebouwde kom zal uitgegaan worden van 200 - 260 mvt/etmaal.

Parkeren

De gemeente heeft een eigen parkeerbeleid (Parkeernormen 2015). Voor bedrijfsverzamelgebouwen wordt in de schil/ rest van de bebouwde kom 1,75 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo aangehouden. Dit komt neer op een parkeerbehoefte van 63 parkeerplaatsen.

Rondom het Hubertus gebouw worden circa 74 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Het definitieve aantal is afhankelijk van de technische inpasbaarheid/uitvoerbaarheid. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm.

Ten behoeve van fietsparkeerplaatsen wordt in het parkeerbeleid (Parkeernormen 2015) voor dergelijke bedrijfsunits uitgegaan van gemiddeld 0,2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Dit komt neer op 8 fietsenparkeerplaatsen.

4.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer is luchtkwaliteit opgenomen in titel 5.2 luchtkwaliteitseisen. In de wet is, door middel van criteria, een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarde ( = 1,2 µg/m3) voor stikstofdioxide en fijn stof.

Bij onderhavig initiatief wordt minder dan 100.000 m2 bvo kantoor/bedrijvigheid gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de regeling draagt het onderhavige plan hierdoor "niet in betekenende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

InfoMil heeft een NIBM-tool (versie juli 2016) ontwikkeld, waarmee bepaald kan worden of een project NIBM bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP17Hoofdweg80-4001_0010.png"

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. Voor het plangebied en omgeving is sprake van een gebied met functiemenging. De VNG-publicatie gebruikt dit omgevingstype om gebieden te typeren waar sprake is van meerdere functies die zorgen voor een bepaalde levendigheid, maar ook voor een bepaalde milieubelasting. In een dergelijk gemengd gebied wordt de vestiging van milieubelastende activiteiten op een kortere afstand dan in woongebieden, mogelijk geacht.

Voor onderhavig initiatief zal de bestemming niet wijzigen. Bij het berekenen van de zoneringen, wordt altijd gemeten vanaf de bestemmingsgrens en niet vanaf het bouwvlak. Zodoende heeft de aanpassing van het bouwvlak geen gevolgen voor het aspect bedrijven en milieuzonering.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is toch gekeken naar de benodigde richtafstand naar omliggende functies. Voor het plangebied is bedrijvigheid t/m categorie 2 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van minimaal 10 m in het geval van een gemengd gebied. Rondom het plangebied is minimaal 10 meter afstand ten opzichte van de omliggende functies. Enige uitzondering hierop vormt het naastgelegen bedrijf ten westen van het plangebied, maar deze vallen beide binnen dezelfde bestemming dus dit levert geen belemmering op voor het onderhavig initiatief.

Direct ten zuiden van het plangebied is een begraafplaats gelegen. Ondanks dat wordt voldaan aan de richtafstanden voor begraafplaatsen, is het goed om te vermelden dat de werkzaamheden veelal in het bedrijfsverzamelgebouw zullen plaatsvinden. Als er incidenteel buiten werkzaamheden plaatsvinden, zal rekening worden gehouden met de geluidsbelasting in relatie tot de begraafplaats en uitvaartdiensten.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.8 Externe Veiligheid

De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid te worden gekeken naar:

  • bedrijven waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.

Onderzoek

Op meer dan 40 meter afstand van het Hubertus gebouw ligt een hogedruk aardgastransportleiding (W518-KR). Deze heeft een diameter van 30 inch en een druk van 66,2 bar.

Ter plaatse heeft de leiding geen PR 10-6 contour (plaatsgebonden contour), maar er is wel een belemmeringstrook van 5 meter aan weerszijde van de leiding gelegen. Hierbinnen mogen geen bestemmingen worden gerealiseerd die het oprichten van bouwwerken toestaan en moet een vergunningenstelsel gelden voor werken en werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de buisleiding.

De inventarisatieafstand voor het groepsrisico is 380 meter.

Voor het bestemmingsplan 'Hoofdweg' is in 2012 door DCMR een notitie externe veiligheid opgesteld waarin onder andere deze leiding is meegenomen. Hierin is tevens de ontwikkeling van Capelle XS inclusief het Hubertus-gebouw meegenomen. In deze notitie wordt aangegeven dat in de huidige situatie een groepsrisicofactor is berekend van 0,22 (hierbij is rekening gehouden met een toename van 150 personen als gevolg van de ontwikkeling van ‘Capelle XS’). Het groepsrisico neemt door de ontwikkeling van Capelle XS toe, maar er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Ten aanzien van onderhavig initiatief is contact gezocht met de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond, zie Bijlage 4. Deze hebben per email aangegeven dat er geen belemmeringen zijn als het gebouw voldoet aan de vereisten uit het Bouwbesluit. Ook heeft de veiligheidsregio aangegeven dat er geen relevante toename van het groepsrisico is te verwachten, het groepsrisico is reeds relatief laag (0,22 maal de oriënterende waarde). Het is niet te verwachten dat met de uitbreiding van Capelle XS het groepsrisico ineens sterk zal doen stijgen.

In het kader van het wettelijk vooroverleg zoals bedoeld onder artikel 3.1.1. Bro wordt geadviseerd zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne 'Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Opzet Van De Regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden weergegeven. Naast bestemmingen worden er ook aanduidingen en dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven. Deze bestemmingen, aanduidingen en dubbelbestemmingen zijn nader uitgewerkt in de regels. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting betreft de verantwoording van de regels en de verbeelding.


De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).
  2. 2. Bestemmingsregels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.
  3. 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter, die gelden voor het gehele plan. Dit hoofdstuk omvat de anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotbepaling opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Bestemmingsregels

Bij het bestemmen van de gronden is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Hoofdweg'.

Bestemming Bedrijventerrein

Op het plangebied geldt overeenkomstig het geldende bestemmingsplan de bestemming Bedrijventerrein met de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 2' en 'detailhandel volumnieus'. Daarnaast zijn kantoren behorende bij een bedrijf en ondergeschikte horeca in de vorm van een bedrijfsrestauratie en kantine toegestaan.

Bebouwing mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is een maximum bouwhoogte van 12 meter opgenomen en een maximum bebouwingspercentage van 80%.

Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Er dient voldoende parkeeraccommodatie te zijn, conform de parkeernormen welke zijn opgenomen in de ‘Nota Parkeernormen 2015’. Deze nota is opgenomen als bijlage bij de regels.

Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

Ter bescherming van de archeologische waarden dient bij (bouw)werkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die een terreinoppervlak van meer dan 200 m² beslaan, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Verantwoording

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening hebben de volgende partijen een reactie ingediend:

  • Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpernerwaard;
  • Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond;
  • Provincie Zuid-Holland;
  • Biz Capelle XL;
  • Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (Boor).

De uitkomsten van deze reacties zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 25 mei 2017 tot en met 5 juli 2017 voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.

In de regio is er behoefte aan bedrijfsverzamelgebouwen. Alle units uit de eerste drie fases zijn reeds verkocht en verhuurd. In het 'Hubertus' gebouw worden 17 units gerealiseerd. Van deze 17 units zijn reeds 11 units verkocht. De overige 6 units worden verhuurd.

Ten behoeve van het op te stellen bestemmingsplan heeft de gemeente op 16 mei 2017 met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met de planontwikkeling voor rekening zijn van de initiatiefnemer. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Parkeernormen 2015

Bijlage 2 Parkeernormen 2015

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Email Vvr

Bijlage 4 Email VVR