LIDL Griegstraat
Bestemmingsplan - Gemeente Delft
Vastgesteld op 29-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Lidl Griegstraat met identificatienummer
NL.IMRO.0503.BP0058-2001 van de gemeente Delft;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.8 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.9 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.10 bijbehorende voorzieningen
voorzieningen die ten dienste staan van en ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming zoals parkeren, fietsenstalling en -bergingen, installatieruimten, groen, water, ontsluitingswegen, bruggen, duikers, kades, taluds of beschoeiingen;
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.12 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.13 bouwlaag
een tussen twee opeenvolgende vloeren gelegen, voor verblijf geschikt, deel van een gebouw met uitsluiting van een kap;
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct op indirect steun vindt op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.18 burgemeester en wethouders
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;
1.19 bvo (brutovloeroppervlak)
het totale gebouwde vloeroppervlak;
1.20 consumentenvuurwerk
vuurwerk voor particulier gebruik;
1.21 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.24 kunstwerken
bouwwerken waarvoor andere materialen dan aarde en zand gebruikt zijn, zoals sluizen, tunnels, hellingsbanen, bruggen, viaducten enz. Onder kunstwerken kunnen ook voortbrengselen van de beeldende kunst worden verstaan;
1.25 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, openbare toiletten, apparatuur voor telecommunicatie, warmteleiding en warmteberging;
1.26 openbaar toegankelijk gebied
wegen als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.27 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.28 parkeervoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het parkeren, zoals parkeerplaatsen en de daarbij behorende in- en uitritten;
1.29 peil
- voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.30 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden:
afstanden worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-overkraging' detailhandel in overkragende gebouwen;
- c. bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. hoofdrijbanen;
- b. verblijfs- en verkeersvoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. water;
- f. taluds;
- g. kunstwerken;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. geluidwerende voorzieningen;
- j. voorzieningen voor het stallen van fietsen en winkelwagens.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn toegestaan indien:
- 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m, de breedte niet meer bedraagt dan 2,2 m en de diepte niet meer bedraagt dan 2,4 m;
- 2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden;
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde – Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:
- a. alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
- b. Indien uit het in lid 5.2 a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform artikel 1.1 en artikel 5.1, eerste lid van de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- c. De verplichting als bedoeld in lid 5.2 a geldt niet indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. één of meerdere gebouwen waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 100 m2 en/of ten behoeve waarvan bodemverstoringen tot maximaal 130 cm –maaiveld worden uitgevoerd;
- 3. het plaatsen van een bouwwerk dat uitsluitend bestemd is voor archeologisch onderzoek, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
- d. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 5.2 a, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 5.2 b, zijn 5.2 c1 en c2 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. 5.2 b is overeenkomstig van toepassing.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
- a. het is verboden om op of in de gronden die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde – Archeologie zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:
- 1. bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en/of diepte dieper dan 130 cm –maaiveld, waartoe wordt gerekend saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- 2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 6. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
- b. Het verbod als bedoeld in 5.3 a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
- 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 2 van toepassing is;
- 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning;
- 5. betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 100 m2 en/of diepte van maximaal 130 cm –maaiveld;
- 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- c. Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
- d. Indien uit het in lid 5.2 a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van conform artikel 1.1 en artikel 5.1, eerste lid van de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- e. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 5.3 c, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 5.3 d, zijn 5.3 b.4 en b.5 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. 5.3 d is overeenkomstig van toepassing.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als Waarde – Archeologie aangewezen gronden te wijzigen of (gedeeltelijk) te verwijderen, indien:
- a. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het niet langer noodzakelijk is dat het bestemmingsplan ter plaatse voorziet in behoud en bescherming van archeologische waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Parkeren
- a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen geldt de regel dat uitsluitend mag worden gebouwd indien in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen wordt voorzien en in stand wordt gehouden;
- b. bij de uitoefening van de in het vorig lid bedoelde bevoegdheid zijn de in de als Bijlage 1 Nota neerlegde beleidsregels van toepassing. Bij het bepalen van het aantal parkeerplaatsen dat op grond van het vorig lid vereist is, wordt van deze beleidsregels uitgegaan;
- c. indien de in het vorig lid bedoelde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd wordt bij de toetsing uitgegaan van de nieuwe of gewijzigde beleidsregels bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruiksverbod
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken als:
- a. opslagplaats voor bagger en grondspecie;
- b. opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, met uitzondering van het bepaalde in lid 8.2, sub a;
- c. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen.
8.2 Uitzonderingen gebruiksverbod
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 8.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en/of de overige regels mag worden gebruikt;
- b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 terzake reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend - bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10% waarbij geldt dat de hoogtematen met maximaal 1 m mogen worden verhoogd;
- b. overschrijding van de bouwgrenzen, niet zijnde de bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein dan wel indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. aanpassing in geringe mate van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- d. overschrijding van aangegeven grenzen van bestemmingen en/of bouwvlakken, door luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m;
- e. het bouwen en gebruiken van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, mits de inhoud niet meer bedraagt dan 60 m3;
- f. het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals vlaggenmasten, reclame-uitingen, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen, waarbij geldt dat de hoogtematen van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 6 m mag bedragen;
- g. overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van sirenemasten, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 40 m.
9.2 Voorwaarden afwijken
Van de in lid 9.1 genoemde afwijkingsbevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit;
- c. en de verkeersafwikkeling ter plaatse.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
10.2 Bevoegdheid vaststelling exploitatieplan
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij het wijzigen van een bestemming, zoals bedoeld in lid 10.1, een exploitatieplan vast te stellen, dan wel te besluiten om in afwijking hiervan bij een besluit tot vaststelling van een wijziging geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Lidl Griegstraat.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Planvorming
Lidl is voornemens de supermarkt in winkelcentrum Verdihof uit te breiden en te moderniseren. Op de plek van de huidige supermarkt gaat Lidl een nieuwe en grotere supermarkt realiseren, door middel van sloop en nieuwbouw. De uitbreiding vindt plaats op de ruimte waar tot voor kort enkele kleine dagwinkels zaten -op grond die in eigendom van de Lidl is. Deze winkels/diensten zullen op de huidige plek verdwijnen.
Het nieuwe supermarkt wordt zodanig ingericht dat het beter aansluit bij de supermarktformule Lidl. De supermarkt wordt naar het westen uitgebreid. De uitbreiding past niet in het 'Bestemmingsplan Zuidwest 2'. De oppervlakte van de supermarkt komt tot buiten het bestaande bestemmingsvlak en bouwvlak te liggen en ook past de gewenste bouwhoogte niet binnen de planregels en verbeelding van het vigerende bestemmingsplan.
Om de herontwikkeling van de Lidl juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan herzien te worden en wordt gelijktijdig de procedure voor de omgevingsvergunning bouwen doorlopen. Dit is mogelijk door middel van de Wro-coördinatieregeling, zoals besloten op de raadsvergadering van 27 oktober 2016.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft de Lidl-vestiging, gelegen aan de Griegstraat 275 te Delft (aan het Verdiplein). De Lidl supermarkt ligt in een gebied waarin diverse stadsfuncties voorkomen, in het noorden van de wijk Buitenhof. De supermarkt ligt midden in een woongebied, dat betekent dat het plangebied omringd wordt door de bestemming wonen. In de nabijheid van de locatie zijn tevens de bestemmingen maatschappelijke en gemengde doeleinden aanwezig. In figuur 1.2 is de ligging en de globale aanduiding van het plangebied weergegeven.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert 'Bestemmingsplan Zuidwest 2' van de gemeente Delft, zoals vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 24 juni 2008.
Figuur 1.1: Ligging en globale aanduiding plangebied
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Gemengd-detailhandel-dienstverlening' en 'Verkeer'. Daarnaast geldt een dubbelbestemming 'archeologisch waardevol gebied' en zijn diverse aanduidingen van toepassing (bestemmingsgrenzen, bouwvlak, een maximale bouwhoogte en regels voor een luifel).
Regels 'Gemengd-detailhandel-dienstverlening'
Gronden met de bestemming 'Gemengd-detailhandel-dienstverlening' zijn aangewezen voor detailhandel en/of dienstverlening uit categorie 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten en bijbehorende voorzieningen. Binnen de bestemming mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter.
Regels 'Verkeer'
De op de plankaart voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden, zoals: rijbanen, bus- en trambanen, verblijfs- en verkeersvoorzieningen alsmede bijbehorende groenvoorzieningen, water, kunstwerken en nutsvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'luifel' is een luifel toegestaan.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding plangebied, bron: 'Bestemmingsplan Zuidwest 2'
Regels 'Archeologisch waardevol gebied'
Deze gronden zijn primair bestemd voor de bescherming van en het onderzoek naar archeologische waarden. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'archeologisch waardevol gebied', zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college, grondwerkzaamheden dieper dan 80 cm uit te voeren.
Strijdigheid bestemmingsplan
Het plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan en daarom is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Op basis van 'Bestemmingsplan Zuidwest 2' is de herbouw van de Lidl niet mogelijk, zowel functioneel als ruimtelijk niet. In het tweede hoofdstuk wordt de beoogde Lidl nader toegelicht, onderstaand wordt ingegaan op de strijdigheden met het bestemmingsplan:
- Functioneel: het bouwplan overschrijdt het bestemmingsvlak van 'gemengd-detailhandel- dienstverlening' en wordt deels binnen de bestemming 'Verkeer' gerealiseerd. Binnen de bestemming 'Verkeer' is het gebruik voor detailhandel niet toegestaan;
- Ruimtelijk: het bouwplan overschrijdt de maximaal toegestane bouwhoogte van 4 meter met 3,5 meter, het bouwplan is daarmee in strijd met het bestemmingsplan. Aan de hand van een bezonningstudie is aangetoond welke gevolgen dit heeft voor nabij gelegen woningen.
- Ruimtelijk: het bouwplan wordt deels buiten het bestaande bouwvlak gerealiseerd, dit is in strijd met de algemene bouwregels.
1.4 Opbouw Plan
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een toelichting (een niet bindend deel), regels en een verbeelding (juridisch bindend). Deel 1 is de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. In deel 2 zijn de regels van het bestemmingsplan opgenomen. Tenslotte is bij dit plan de verbeelding gevoegd.
Een digitale versie van het bestemmingsplan is beschikbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Hoofdstuk 2 gaat in op de planbeschrijving, waaronder een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleid. De ruimtelijke functionele onderbouwing van de herontwikkeling van Lidl is behandeld in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat verder de verantwoording van de omgevingsaspecten van de planontwikkeling, zoals: archeologie, flora & fauna en milieuaspecten. In hoofdstuk 6 is een toelichting gegeven op de juridische vormgeving van het plan. De maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid komen aan de orde in hoofdstuk 7.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
De Lidl is de centrale spil van buurtwinkelcentrum Verdiplein. In het winkelcentrum zijn lange tijd een bloemist, drogisterij, bakker, slagerij, toko en een kapper gevestigd geweest. Het winkelcentrum heeft een belangrijke verzorgingsfunctie voor de wijken in het midden en zuidwesten van Delft.
Figuur 2.1: Voorheen bestaande detailhandelsfuncties winkelcentrum Verdiplein
Figuur 2.2: Impressie bestaande situatie
Het plangebied ligt in een gebied waar sprake is van een menging van wonen, detailhandel en maatschappelijke functies. De openbare ruimte is sober en doelmatig ingericht. De huidige Lidl supermarkt bedraagt ca. 977 m² wvo (ca.1.480 bvo) en is 4 meter hoog. Het huidige winkelcentrum en de supermarkt zijn verouderd en voldoen niet meer aan de moderne maatstaven. De uitstraling van het gebouw is gedateerd, de winkel is klein en voldoet niet aan de gewenste uitgangspunten van een supermarkt van deze tijd.
Figuur 2.3: Bestaand bebouwde oppervlakte winkelcentrum Verdiplein
2.2 Toekomstige Situatie
Omdat de huidige supermarkt sterk verouderd is, is de Lidl voornemens de vestiging aan de Griegstraat in het winkelcentrum Verdiplein te moderniseren en daarmee uit te breiden. De omvang voor de beoogde nieuwbouw bedraagt ca. 1.288 m² wvo (2.045 m² bvo)1. Lidl zal een deel van de oppervlakte van het plangebied gebruiken om parkeervoorzieningen te creëren. Het ontwerp voor de nieuwe Lidl voorziet in een kwalitatief betere winkel, inclusief inpandig laden en lossen in een laad- en loskuil. De bouwtekeningen worden als aparte bijlagen toegevoegd bij de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen.
De nieuwbouw met de uitbreiding is vooral bedoeld als kwaliteitsslag. Deze schaalvergroting speelt in op de behoefte van de consument aan keuzemogelijkheden, comfort en beleving. De extra winkelruimte die gecreëerd wordt zal worden benut om meer comfort te bieden aan de consument door een overzichtelijkere en ruimere opzet van de supermarkt, bredere gangpaden en een betere en attractievere productpresentatie. De winkel zal gerealiseerd worden met een A++++ energielabel, dit bekrachtigt de ambitie die Lidl heeft op het gebied van duurzame bouw. Met de realisatie van het nieuwe gebouw sluit de supermarkt veel beter aan bij de hedendaagse ambities en behoeften.
Figuur 2.4: Bovenaanzicht, vergelijking van de bestaande situatie (gearceerd) met de nieuwe situatie (beige gekleurd), bron: Stoks Architecten b.v.
Figuur 2.5: Gevelaanzichten nieuwe supermarkt,bron: Stoks Architecten b.v.
Figuur 2.6.1: Voorkant nieuwe winkel
Figuur 2.6.2: Vogelvlucht vanuit het noordwesten
Het volume van de nieuwe winkel krijgt zijn lange gevel, net als het bestaande winkelcentrum, langs de Griegstraat. De entree van de winkel komt op de hoek van de Griegstraat en de Ravelstraat. De entreepartij wordt transparant uitgevoerd en geaccentueerd door een hoogteaccent. Om een rustig straatbeeld te houden met een kwalitatief hoge uitstraling wordt de basis van het bouwblok uitgevoerd in roodbruin metselwerk. Het bovenste deel van de gevel wordt bekleed met grijze metaalplaten. In de gevel aan de Griegstraat komen enkele gevelopeningen.
Het gebouw krijgt een lessenaarsdak en loopt met een flauwe helling op van 5, 30 meter aan de achterkant (zuid) tot maximaal 7,60 meter aan straatzijde (noord). Deze hoogte komt alleen op de hoek van de Grieg- en Ravelstraat, om de entree te benadrukken. Zie hiervoor de tekeningen van de gevelaanzichten (2.5) en de sfeerimpressies van de toekomstige situatie (2.6).
De rest van het gebouw heeft een terugliggend geveldeel. Aan de straat is de gevel hier 4, 50 meter hoog. Het terugliggende deel is ongeveer 7 meter hoog. Doordat een stuk van de gevel naar achteren is gezet blijft het op de straat lichter en is de beleving van de bovenbouw vanaf de straat minder massaal in de openbare ruimte. In vaktermen wordt dit terugliggen een 'setback' genoemd. De bovenbouw heeft door de setback een grotere afstand tot de tegenoverliggende woningen. Dat is ten gunste van het uitzicht en de bezonning van de woningen aan de overzijde van de Griegstraat.
Het laad- en losdock komt terug op de hoek van de Griegstraat en de Mahlerstraat. Dat is waar in de huidige situatie het laden en lossen ook is opgelost. Het laden en lossen wordt in de toekomst geheel inpandig uitgevoerd om geluidsoverlast naar de omgeving te voorkomen.
Het voorlopig ontwerp van de winkel is voorgelegd aan de Kwaliteitskamer van de gemeente Delft. De kwaliteitskamer heeft na enige aanpassing van het plan positief geadviseerd op het bouwplan. Tijdens de procedure van de omgevingsvergunning zal het bouwplan formeel worden voorgelegd aan de Welstandscommissie van de Gemeente Delft. Deze zal in het kader van die procedure een onafhankelijk advies uitbrengen aan B&W.
In de winkel komen een kassazone, een winkelzone en werkruimten voor het personeel. In deze nevenruimten zijn een Bake-off, een personeelsruimte, een IT ruimte, kantoren, en diverse magazijnen (waaronder vries- en koelcellen) gepland.
Binnen de eigendomsgrens worden 6 extra parkeerplaatsen gerealiseerd, dat is conform het gemeentelijke parkeerbeleid. Het fietsparkeren krijgt in voldoende een plek langs de gevel aan de Griegstraat. Zie §4.3.2 en §4.3.3 voor de beleidsmatige onderbouwing.
Naast het aanhelen van de openbare ruimte die aangetast wordt door de bouwwerkzaamheden wordt binnen het plangebied in beperkte mate nieuwe openbare ruimte gerealiseerd. Dit bestaat het toevoegen en opschuiven van een aantal parkeerplaatsen en een beperkte herinrichting van de openbare ruimte zodat er meer ruimte komt bij de entree van de winkel. Hierover zijn onderling afspraken gemaakt, zodat de herinrichting plaatsvind in overeenstemming met de gemeentelijke eisen.
Figuur 2.7: Plattegrond gewenste situatie, bron: Stoks Architecten b.v.
Bezonning
Uit de resultaten van het bezonningsonderzoek van Bro (2017 zie bijlage 2) naar de nieuwbouw blijkt dat geen van de omliggende woningen constant in de schaduw valt. In het onderzoek is de huidige situatie is vergeleken met de nieuwe situatie. Gedurende het jaar wijzigt het verloop van de zonnebaan, waardoor schaduw bij de omliggende bebouwing zich steeds op een andere plaats en bij verschillende woningen manifesteert.
Wanneer de bezonning van de gevelopeningen van de huidige situatie wordt vergeleken met de nieuwe ontwikkeling blijkt dat er sprake is van een gering schaduweffect. Dit is echter een minimaal verschil. De conclusie van het onderzoek is dan ook dat dat alle woningen in de nieuwe situatie voldoen aan de veelal gehanteerde 'lichte TNO-norm' van minimaal 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van ieder raam. De 'Haagse norm' die Bro gebruikt voegt daar nog de eis aan toe dat de zonhoogte tenminste 10 graden moet zijn, om ongewenste effecten van een lage zonnestand te compenseren. Ook hieraan wordt voldaan.
Er is bij geen van de omliggende woningen sprake van een dusdanige teruggang van de bezonning dat niet aan de grenswaarden voldaan wordt.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijk
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)
Als onderdeel van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in oktober 2012 de zogenaamde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Dit houdt in dat het Rijk gemeenten verplicht om bij een wijziging van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling (o.a. detailhandel) mogelijk maakt, de Ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen (Bro, artikel 3.1.6, lid 2).
Het project is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking in de rapportage 'Delft, Ruimtelijk-functionele effectenanalyse Uitbreiding bestaande Lidl te Verdiplein' (BRO, nr. 211X08129.086562_3, 18 augustus 2016). Het rapport is toegevoegd als bijlage 1 bij het bestemmingsplan. De toetsing aan de ladder is toegevoegd in paragraaf 4.2 bij de ruimtelijk economische effecten.
3.1.3 Conclusie
Het plan voldoet aan het Rijksbeleid; de SVIR heeft geen gevolgen voor het plangebied en aan de AMvB Ruimte is getoetst door het doorlopen van de Ladder duurzame verstedelijking en een motivering daarvan in de rapportage zoals opgenomen in bijlage 1.
3.2 Provincie
Het provinciale beleid bestaat uit het Programma ruimte, de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte en is daarmee een uitwerking van de meer algemene visie.
3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit 2014
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben bij besluit van 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld tezamen met de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte. Op basis van de Visie Ruimte en Mobiliteit is het plangebied onder meer aangeduid als "bebouwde ruimte".
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied.
De ruimtelijke hoofdstructuur bestaat voor wat betreft mobiliteit en bebouwde ruimte uit vier onderling verbonden systemen, elk met een eigen dynamiek en eigen kansen:
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de stedelijke agglomeratie;
- het systeem van kernen en linten in de groene ruimte.
De stedelijke agglomeratie wordt vooral gedragen door de wegenstructuur en door de samenhang van multimodale knooppunten, hoogwaardig openbaar vervoer en ruimtelijke ontwikkeling. Dit systeem valt samen met het "samenhangend metropolitaan stedelijk gebied" zoals benoemd in de Adaptieve Agenda. Groene dooradering van steden en recreatiegebieden om steden bepalen mede de leefkwaliteit van de stedelijke agglomeratie.
Detailhandel
De provincie streeft naar levendige, qua functies gemengde stads- en dorpsgebieden met een aantal krachtige en kwalitatief onderscheidende centra. Het provinciale detailhandelsbeleid is gericht op een gezonde detailhandelsstructuur, waarbij leegstand, afname van de ruimtelijke kwaliteit en aantasting woon- en leefklimaat worden voorkomen. In het algemeen spoort het planaanbod niet met de gewijzigde maatschappelijke vraag en neemt de leegstand toe.
Met onderhavig plan wordt de leegstand in een buurtwinkelcentrum voorkomen. Het plan is in lijn met de visie ruimte en mobiliteit 2014.
3.2.2 Provinciale Verordening Ruimte 2014 (herijkt 2015)
Per 1 juli 2015 worden nieuwe detailhandelsinitiatieven in Zuid-Holland onafhankelijk getoetst door de provincie. De Provinciale Verordening Ruimte 2014 is daarvoor gewijzigd en er is een speciale Adviescommissie Detailhandel ingesteld. De Verordening is op 1 juli 2015 in werking getreden. De Adviescommissie Detailhandel neemt de taak van de verschillende REO's over. De voorwaarden zijn in principe ongewijzigd gebleven. Gemeenten moeten de commissie raadplegen bij detailhandelsontwikkelingen met een omvang van meer dan 2.000 m² bvo binnen de centra en 1.000 m² bvo buiten de centra. In de Verordening Ruimte zijn de volgende twee relevante artikelen opgenomen:
Lid 1. Detailhandel binnen de centra
Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel op gronden:
- a. binnen of direct aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken;
- b. binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk.
Lid 2. Omvang van ontwikkelingen binnen de centra
De nieuwe detailhandel, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de ontwikkeling is in overeenstemming met het in het Programma ruimte beschreven ontwikkelingsperspectief voor de daarin benoemde te ontwikkelen centra, te optimaliseren centra en de overige aankoopplaatsen;
- b. voor zover de ontwikkeling een omvang heeft van meer dan 2.000 m² bruto vloeroppervlak, voorziet het bestemmingsplan hier uitsluitend in als is aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat en mede met het oog hierop advies is gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland.
Beide artikelen zijn voor het beoogd initiatief van ondergeschikt belang. De Adviescommissie Detailhandel hoeft niet geraadpleegd te worden. Het betreft immers een beperkte uitbreiding (minder dan 1.000 m2 wvo) binnen een bestaand winkelcentrum.
Voor de concentratie van de detailhandel in winkelcentra werkt de provincie met een driedeling van detailhandelscentra. Deze driedeling bestaat uit: te ontwikkelen
locaties, te optimaliseren locaties en overige locaties. Het plangebied is een overige locatie, voor deze locaties zijn er beperkte ontwikkelmogelijkheden. Dit betekent dat kan worden voorzien in revitalisatie van de bestaande detailhandelsvoorzieningen. Dit is met onderhavig plan aan de orde.
De provincie Zuid-Holland heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntegreerd in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014. Onderstaand zijn de bepalingen van dat artikel opgenomen.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Het initiatief is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Uit de gemaakte berekeningen in de ruimtelijk-functionele analyse is geconstateerd dat de dagelijkse artikelen-sector boven het landelijk gemiddelde functioneert en dat er uitbreidingsruimte is in de huidige situatie. Ook wordt tot 2025 uitbreidingsruimte verwacht.
In de ruimtelijk-functionele analyse wordt geconstateerd dat de ontwikkeling resulteert in een directe verbetering van de consumentenverzorging. Supermarkten worden groter om de consument meer beleving en bewegingsvrijheid te bieden en daarbij groeien assortimenten in omvang. De uitbreiding van Lidl is een directe toegevoegde waarde voor de consument.
De ontwikkelingslocatie ligt in het stedelijk gebied. Het bestaande pand wordt gesloopt en er komt op dezelfde locatie een nieuw pand. Er vindt transformatie plaats. De beoogde ontwikkeling veroorzaakt geen toename van de leegstand. Sterker nog, dit initiatief leidt tot een afname van de leegstand.
In het distributieplanologisch onderzoek is geconstateerd dat de dagelijkse artikelen sector van de regio boven het landelijk gemiddelde functioneert en naar verwachting zal blijven functioneren. Voor de toekomstige situatie wordt uitbreidingsruimte verwacht.
De volledige rapportage is als bijlage toegevoegd 'Delft, Ruimtelijk-functionele effectenanalyse Uitbreiding bestaande Lidl te Verdiplein' (BRO, nr. 211X08129.086562_3, 18 augustus 2016). Het rapport is toegevoegd als bijlage bij het bestemmingsplan. De volledige toetsing aan de ladder is toegevoegd in paragraaf 4.2 bij de ruimtelijk economische effecten.
3.2.4 Regio
Regionale structuurvisie detailhandel Stadsgewest Haaglanden 2013-2020
Dit beleidsstuk is opgesteld door het voormalige stadsgewest Haaglanden. Het betreffende beleid van dit stadsgewest maakt nu onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Het (voormalige) Stadsgewest Haaglanden streeft in haar regionale structuurvisie detailhandel naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio. Op deze manier kan ruimte geboden worden aan (de groei van) de consumentenvraag vanuit Haaglanden en omgeving om zo een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven te creëren.
Het voormalige Stadsgewest Haaglanden heeft een aantal doelstellingen opgesteld ten aanzien van de structuurvisie detailhandelsbeleid. Deze zijn overgenomen door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag:
- Er moet samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur zijn. Optimalisering of uitbreiding van een winkelgebied mag niet leiden tot een andere verzorgingsfunctie binnen de structuur.
- Er moet een ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen zijn.
- Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur staat centraal. Primaire locaties zijn bestaande winkelconcentratiegebieden.
- Het is belangrijk om het evenwicht van detailhandel tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties te bewaken om zo een gezond perspectief voor de kernverzorgende centra en de stadsdeel-, wijk- en buurtwinkelcentra te behouden.
- Er moet gestreefd worden naar multifunctionaliteit en integratie van detailhandel met andere functies.
- Structuurverstorende effecten op de bestaande winkelconcentratiegebieden worden niet toelaatbaar geacht.
- Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten.
3.2.5 Conclusie
Het initiatief van Lidl sluit aan op de uitgangspunten van het provinciale beleid en dat van de regio. Het planinitiatief zet in op een optimalisering en modernisering van de bestaande winkel binnen een bestaand winkelgebied. Lidl kan met de modernisering zijn concept beter uitvoeren.
3.3 Gemeente
3.3.1 Nota Detailhandel Delft 2012-2020
Supermarkten fungeren als motor voor buurt- en wijkwinkelcentra. Delft kent dan ook qua verzorgingsniveau een gevarieerd supermarktaanbod. Enerzijds is de grote hoeveelheid supermarkten een kracht, anderzijds maakt de relatieve kleinschaligheid de supermarkten kwetsbaar. Een zekere opschaling van deze supermarkten is nodig om toekomstbestendig te zijn. Uitbreiding van supermarkten kan in beginsel gefaciliteerd worden in de buurt- en wijkcentra. De praktijk leert dat de markt zijn werkt doet: kansrijke supermarkten versterken zich, zwakke supermarkten vallen af. Uitgaande van een gezonde marktwerking stelt de gemeente Delft hier geen aanvullende, specifieke regels voor op.
Ten aanzien van de dagelijkse artikelen sector zijn twee zaken relevant. Enerzijds legt de gemeente de focus op de versterking van winkelcentrum In de Hoven, als het boodschappencentrum van Delft. Anderzijds is de gemeente zich bewust van de toegevoegde waarde van de kleinschalige buurtcentra en winkelstrips. De gemeente heeft ten behoeve van de Nota Detailhandel een quickscan naar deze kleinere centra uitgevoerd ten aanzien van hun toekomstbestendigheid. Het Verdiplein heeft op korte en middellange termijn voldoende perspectief op de onderdelen supermarkt, draagvlak en concurrentiedruk. In beginsel kan aan eventuele beperkte uitbreidingswensen van individuele ondernemers, in het bijzonder van de supermarkt in kwestie, gehoor worden gegeven. Het kan gaan om het bijtrekken van een buurpand en/of een beperkte uitbreiding (met maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak) op het huidige perceel.
Conclusie
De herontwikkeling van Lidl wordt gerealiseerd door het gebruik van naastgelegen panden in te zetten voor de uitbreiding van het bestaande filiaal. Met de beoogde uitbreidingsplannen (bouwplan) van de Lidl betrekt de supermarkt de ruimte van de kleine winkels die nu deel uitmaken van het bouwblok bij de eigen vestiging.
Omdat de uitbreiding gepaard gaat met het in gebruik nemen van de ruimte die nu nog wordt ingenomen door de kleine winkels (en de passage) in het bouwblok is de feitelijke toename van m2 bvo winkelruimte in het bouwblok overigens zeer beperkt. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van het gemeentelijk detailhandelsbeleid, die voor ontwikkelingen in de buurtwinkelcentra in de nota detailhandel zijn weergegeven.
Met de uitbreiding van de supermarkt zal het toekomstperspectief van deze winkel en daarmee - als drager van het winkelcentrum - het toekomstperspectief van het buurtwinkelcentrum als geheel verbeteren.
De beoogde kleinschalige uitbreiding van de supermarkt past in de kaders van het gemeentelijke detailhandelsbeleid. Het planinitiatief zet in op een verbetering en uitbreiding van de bestaande winkel in combinatie met een goede bereikbaarheid.
De herbouw en uitbreiding van Lidl is zeer beperkt (minder dan 1.000 m2 wvo) en is vooral een kwaliteitsverbetering van de winkelbeleving, nodig om aan de wensen van de hedendaagse consument te voldoen. Het lokaal verzorgende centrum functioneert vooral als aankoopplaats voor dagelijkse boodschappen. In de regionale visie wordt waarde gehecht aan versterking van de bestaande winkelstructuur, zodat deze toekomstbestendig is. In het gemeentelijk beleid is aangegeven dat aan beperkte uitbreidingswensen van de betreffende supermarkt gehoor kan worden gegeven.
3.3.2 Nota Groen 2012-2020
In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk. Voor bomen geldt dat gestreefd wordt naar behoud. Mocht behoud of verplanten van bomen niet mogelijk zijn, dan geldt een (financiële) herplantplicht.
3.3.3 Ruimtelijke Structuurvisie Delft 2030 (RSVD 2030)
De gemeente stelt in haar Ruimtelijke Structuurvisie (RSVD 2030) dat om tegemoet te kunnen komen aan een vraag naar diverse woonmilieus, een kwaliteitsverbetering van de bestaande woonmilieus nodig is. Een kwaliteitsverbetering die onder andere zorgt voor de nabijheid van goede voorzieningen.
Om als stad te kunnen blijven ontwikkelen en de wijk te laten voldoen aan de woonwensen van de bewoners, is het nodig dat, waar nodig, de bestaande voorraad aangepast wordt aan de eisen van deze tijd (transformeren). Sloop en nieuwbouw zijn daarbij alleen aan de orde als dit tot een duidelijke kwaliteitsverbetering van de buurt leidt en bijdraagt aan het behoud of verbetering van de sociale en economische samenhang van de buurt of wijk. Tegelijkertijd wordt hiermee de kwaliteit van de omliggende openbare ruimte vergroot, door deze gedeeltelijk opnieuw in te richten.
Door het slopen van het verouderde winkelcentrum, de bouw van een moderne nieuwe supermarkt en het herinrichten van de omliggende openbare ruimte wordt voldaan aan de RSVD 2030.
3.3.4 Lokaal Verkeers- en vervoersplan 2005 - 2020 (LVVP)
Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het LVVP. Het beleid streeft naar een gezonde leefomgeving in een bereikbare, economische florerende en verkeersveilige stad, die behoort tot de beste fietssteden van Nederland. De nota bevat infrastructurele maatregelen en een wegencategorisering. In de nota is het accent gelegd op:
- 1. maatregelen ter stimulering van fietsgebruik en openbaar vervoer;
- 2. maatregelen voor de doorgaande noordzuid- en oostwestroutes voor autoverkeer, zodat deze vooral worden gebruikt door in- en uitgaand verkeer, en zodat het doorgaande verkeer wordt ontmoedigd hier gebruik van te maken;
- 3. het opvangen van de mobiliteitseffecten van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op de interne en externe bereikbaarheid van de stad.
In het Lokale Verkeers- en Vervoersplan 2005-2020 van de gemeente Delft zijn de wegen in en rond het plangebied als erftoegangsweg gecategoriseerd1.
- 1. Erftoegangsweg: een weg met een pure verblijfsfunctie waarop gemotoriseerd verkeer zich met aangepaste snelheid mengt met het langzaam verkeer. (verblijfsgebied).
3.3.5 Kadernota Parkeerbeleid 2013-2020 & Nota Parkeernormen 2013
De gemeente Delft heeft op 11 juni 2013 de nota Parkeernormen 2013 vastgesteld. In deze nota staat hoe voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte bij bouwontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw of functiewijziging).
Het parkeerbeleid van de gemeente is erop gericht om binnen haar mogelijkheden voor alle doelgroepen in de stad voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben en om eventuele schaarste aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen. Bij alle nieuwe bouwontwikkelingen hanteert de gemeente parkeernormen om ervoor te zorgen dat het parkeren van auto's in de nabije toekomst mogelijk is.
In de nota Parkeernormen 2013 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies.
De nota Parkeernormen 2013 is een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast, zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem. Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte en flexibel zodat rekening gehouden kan worden met lokale omstandigheden. Bouwplannen dienen getoetst te worden aan de Nota Parkeernormen.
3.3.6 Visie openbare ruimte
Het beleid voor de kwaliteit, inrichting en het beheer van de openbare ruimte is vastgelegd in het gemeentelijk beleidsstuk 'Visie openbare ruimte' uit 2009. De visie ziet het openbaar gebied als visitekaartje van de stad. Deze ruimte is van iedereen, maar tegelijkertijd van niemand, wat een spanningsveld vormt voor de kwaliteit ervan. Als beheerder heeft de gemeente haar visie op de openbare ruimte vastgelegd in dit document. De visie heeft betrekking op alle vrij toegankelijke buitenruimte van de gemeente Delft: stegen, straten, singels, grachten, wegen, plantsoenen, pleinen, parken, (sport)velden en watergangen.
De visie kent enerzijds een uitvoeringsstrategie om de kwaliteit van de openbare ruimte actief te verbeteren. Tegelijkertijd vormt de visie een toetsingskader bij ontwikkelingen in de openbare ruimte.
De uiteindelijke doelstelling van het bovengenoemde beleid is een kwalitatief hoogwaardig en samenhangende inrichting van de openbare ruimte. Binnen het plangebied wordt in zeer beperkte mate openbare ruimte gerealiseerd, bestaande uit het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen en een beperkte herinrichting van de openbare ruimte. Hierover zijn onderling afspraken gemaakt, zodat de herinrichting plaatsvindt in overeenstemming met de gemeentelijke eisen.
3.3.7 Conclusie
De ontwikkeling past binnen de gemeentelijke ruimtelijk-functionele beleidskaders.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijk-economische Effecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen aan de orde: de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking en verkeer en parkeren.
4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
In verband met bestemmingsplanwijzigingen is een gedegen ruimtelijk-functionele onderbouwing gewenst, mede omdat binnen de ruimtelijke ordening steeds meer de nadruk komt te liggen op zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is in oktober 2012 de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd (art 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)). De Ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht toegepast moet worden bij bestemmingsplannen of projectafwijkingsbesluiten die een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken.
Het project is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking in de rapportage 'Delft, Ruimtelijk-functionele effectenanalyse Uitbreiding bestaande Lidl te Verdiplein' 2 Het rapport is toegevoegd als bijlage 1 bij het bestemmingsplan. Voor een meer uitgebreide toelichting is verwezen naar de bijlage.
Bij de toepassing van de Ladder dienen de volgende treden doorlopen te worden:
- 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
- 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
- 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Trede 1: Actuele regionale behoefte
Uit de gemaakte berekeningen is geconstateerd dat de dagelijkse artikelen sector boven het landelijk gemiddelde functioneert en dat er uitbreidingsruimte is in de huidige situatie. De (regionale) behoefte naar supermarktruimte is derhalve groot. Ook wordt tot 2025 uitbreidingsruimte verwacht. Op basis van onderhavige rapportage wordt geconstateerd dat de ontwikkeling resulteert in een directe verbetering van de consumentenverzorging. Bestaand verouderd aanbod wordt vernieuwd en uitgebreid. Op de plaats van de huidige Lidl verrijst een nieuwe Lidl-discountsupermarkt van een moderne omvang. Hierdoor neemt de aantrekkelijkheid van het aanbod toe. Bovendien worden supermarkten groter om de consument meer beleving en bewegingsvrijheid te bieden en daarbij groeien assortimenten in omvang. De uitbreiding van Lidl, is een directe toegevoegde waarde voor de consument.
In het distributieplanologisch onderzoek is geconstateerd dat de dagelijkse artikelen sector in de regio boven het landelijk gemiddelde functioneert en naar verwachting zal blijven functioneren. Voor de toekomstige situatie wordt uitbreidingsruimte verwacht. Met twee toekomstscenario's is de uitbreidingsbehoefte in beeld gebracht. Met scenario 1 bedraagt de uitbreidingsruimte 2.240 m² wvo en met scenario 2 is dit 1.390 m² wvo. De totale benodigde uitbreiding van het planinitiatief (311 m² wvo) past binnen de (regionale) behoefte.
Het provinciaal beleid stelt ten aanzien van de categorie 'overige aankoopplaatsen' (waartoe het winkelcentrum Verdiplein behoort), dat beperkte uitbreiding van het aanbod mogelijk is. Regionale afstemming is niet aan de orde. De Adviescommissie Detailhandel hoeft niet geraadpleegd te worden, Het betreft in dit geval namelijk een beperkte uitbreiding (minder dan 1.000 m² wvo) binnen een bestaand winkelcentrum.
Trede 2: Aandacht voor leegstand en transformatie
Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijke gebied en betreft een herstructureringslocatie. De regionale behoefte wordt met de uitbreiding van de Lidl in het bestaande winkelgebied opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied. Ook de verdere uitbreiding van de Lidl geschiedt binnen bestaand stedelijk gebied. Met de uitbreiding van de Lidl worden tevens voormalige panden die leegstaan getransformeerd. Daarmee resulteert de voorgenomen ontwikkeling in beginsel in een afname van de leegstand in bestaand stedelijk gebied/een bestaand winkelcentrum. Met de voorgenomen invulling van de gronden wordt optimaal gebruik gemaakt van het gebied en wordt geen extra beslag gelegd op gronden in het stedelijk, dan wel landelijk gebied. Door het optimaal inrichten van het plangebied wordt voldaan aan het uitgangspunt om eerst bestaande stedelijke locaties te benutten voor stedelijke ontwikkeling.
Een relevante vraag bij de uitwerking van trede 2, is of het beoogde initiatief redelijkerwijs in bestaande leegstaande panden kan worden gehuisvest. Uit de leegstandsanalyse blijkt dat dit niet het geval is.
Uit de distributieve berekening in het Distributie Planologisch Onderzoek blijkt dat voldoende distributieve ruimte is voor de uitbreiding van de Lidl-supermarkt.
Derde trede: Niet binnen bestaand stedelijk gebied
Deze trede is niet van toepassing aangezien de planlocatie in het stedelijk gebied ligt.
- 2. Bro, nr. 211X09129.086562_3, 18 augustus 2016
4.3 Verkeer En Parkeren
Het plan heeft verkeersbewegingen tot gevolg. De vraag is of de ontwikkeling effecten heeft op het geheel van verkeersbewegingen en de parkeerbelasting in de omgeving van de locatie.
Voor het bepalen van het aantal verkeersbewegingen in de huidige situatie is de oppervlakte van het bestaande winkelcentrum (bloemist, drogisterij, bakker, slagerij en kapper) en de bestaande Lidl gebruikt voor de berekening. De oppervlakte van het bestaande winkelcentrum bedraagt 551,27 m2 bvo en de bestaande supermarkt heeft een oppervlakte van 1.386,17 m2 bvo (zie tevens figuur 2.3.). In de nieuwe situatie is alleen nog sprake van een Lidl van 2.044,80 m2 bvo.
4.3.1 Verkeersaantrekkende werking
Een uitbreiding van een bepaalde functie zorgt voor extra verkeer. De berekening van de verkeersgeneratie is gebaseerd op CROW kengetallen4 en het gemeentelijk beleid De rekenformules van het CROW gaan uit van een minimum en maximum en deze hebben een behoorlijke bandbreedte. Als afgeleide van het beleid van de gemeente Delft opgetekend in de nota Parkeernormen 2013 mag hierbij uitgegaan worden van de minimumnormen en mag voor uitbreiding van een voorziening rekening worden gehouden met een reductiefactor. Als een voorziening zoals deze supermarkt uitbreidt en dus dezelfde functie houdt, dan betekent twee keer zo groot nog niet tweemaal zoveel bezoekers. Er is sprake van enige afvlakking van de parkeerbehoefte. In dergelijke situaties is een reductiefactor van toepassing op de uitbreiding. Deze reductiefactor is afhankelijk van de omvang van de uitbreiding van de functie en de omvang van de huidige functie. In onderhavige situatie is voor de uitbreiding sprake van een reductiefactor van circa 0,68 (0,67788346).
In de oude situatie was sprake van een wijkwinkelcentrum (klein) met een omvang van 551,27 m2 bvo en een supermarkt van 1.386,17 m2 bvo. In de nieuwe situatie is alleen sprake van de laatste functiecategorie supermarkt met een omvang van 2.044,80 m2 bvo (een uitbreiding van de supermarkt met 658,68 m2 bvo). Het CROW hanteert voor een wijkwinkelcentrum (klein) een voertuiggeneratie van minimaal 41,70 motorvoertuigen per 100 m2 bvo voor een gemiddelde weekdag en voor een Lidlsupermarkt (discountsupermarkt) minimaal 75,90 motorvoertuigen per 100 m2 bvo voor een gemiddelde weekdag.
De oude situatie genereerde circa 1.282 verkeersbewegingen van motorvoertuigen (mvt) op een gemiddelde weekdag. De nieuwe situatie (supermarkt van 2.045 m2 bvo) genereert circa 1.391 verkeersbewegingen op een gemiddelde openingsdag. Dit is een toename van 109 verkeersbewegingen.
Deze geringe verkeerstoename van het verkeer kan worden opgevangen in de nieuwe situatie.
4.3.2 Parkeren
De parkeerbehoefte is in kaart gebracht met behulp van de 'Nota Parkeernormen 2013; parkeren bij nieuwe ontwikkelingen in functiewijzigingen in Delft'. Er is sprake van twee verschillende functiecategorieën:
- 4. De winkels van Winkelcentrum Verdiplein zijn te categoriseren als een wijkwinkelcentrum kleiner dan 10.000 m2 bvo in de 'rest bebouwde kom' van Delft. Voor deze categorie geldt een minimale/maximale norm van 3,10/5,10 parkeerplaats per 100 m2 bvo;
- 5. De Lidl valt onder de categorie supermarkt met een minimale/maximale norm van 3,50/5,0 parkeerplaats per 100 m2 bvo.
In de oude situatie was sprake van winkels met een omvang van 551,27 m2 bvo en een supermarkt van 1.386,17 m2 bvo.
In de nieuwe situatie is alleen sprake van de laatste functiecategorie supermarkt met een omvang van 2.044,85 m2 (een uitbreiding van de supermarkt met 658,68 m2 bvo).
Berekenwijze parkeereis bij sloop/nieuwbouw
Op basis van de actuele parkeernormen wordt berekend wat in de bestaande en toekomstige situatie de parkeerbehoefte is. Het betreft een normatieve vergelijking die op de verschillende momenten van de week op basis van de aanwezigheidspercentages het verschil in parkeerbehoefte inzichtelijk maakt. De voorwaarde om deze verrekensystematiek toe te passen is dat de bestaande of voorgaande functie tenminste 5 jaar geleden nog actief is geweest. Zoals in onderhavige ontwikkeling het geval is. Een eventueel tekort uit het verleden hoeft niet te worden gecompenseerd. Als zich op eigen terrein de mogelijkheid voor doet extra parkeerplaatsen te realiseren, dan zal in overleg met de initiatiefnemer het uitgangspunt zijn het gebruikersdeel van de volledige toekomstige parkeerbehoefte volledig op eigen terrein te realiseren.
In beginsel moet hierbij voldaan worden aan de minimumnormen, zodat parkeerproblemen niet worden afgewenteld op de openbare ruimte. Als een voorziening zoals deze supermarkt uitbreidt en dus dezelfde functie houdt, dan betekent twee keer zo groot nog niet tweemaal zoveel bezoekers. Er is sprake van enige afvlakking van de parkeerbehoefte. In dergelijke situaties is een reductiefactor van toepassing op de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen op basis van de berekende parkeerbehoefte. Deze reductiefactor is afhankelijk van de omvang van de uitbreiding van de functie en de omvang van de huidige functie. In onderhavige situatie is voor de uitbreiding sprake van een reductiefactor van 0,67788346.
Aanwezigheidspercentages | Werkdag | Zaterdag | Zondag | ||||
overdag | middag | avond | koopavond | middag | avond | middag | |
Supermarkt | 30% | 60% | 40% | 80% | 100% | 40% | 0% |
Wijkwinkelcentrum | 30% | 60% | 10% | 70% | 100% | 0% | 0% |
Berekening oude parkeervraag
Oude situatie Lidl en winkels | Werkdag | Zaterdag | Zondag | ||||
overdag | middag | avond | koopavond | middag | avond | middag | |
Supermarkt | 14,6 | 29,1 | 19,4 | 38,8 | 48,5 | 19,4 | 0,0 |
Wijkwinkelcentrum | 5,1 | 10,3 | 1,7 | 12,0 | 17,1 | 0,0 | 0,0 |
Totaal parkeerplaatsen (naar boven afgerond) | 20 | 40 | 22 | 51 | 66 | 20 | 0 |
Berekening nieuwe parkeervraag
Nieuwe situatie Lidl | Werkdag | Zaterdag | Zondag | ||||
(reductiefactor 0,67788346 voor uitbreiding) | overdag | middag | avond | koopavond | middag | avond | middag |
Supermarkt | 14,6 | 29,1 | 19,4 | 38,8 | 48,5 | 19,4 | 0,0 |
Uitbreiding supermarkt | 4,7 | 9,4 | 6,3 | 12,5 | 15,6 | 6,3 | 0,0 |
Totaal parkeerplaatsen (naar boven afgerond) | 20 | 39 | 26 | 52 | 65 | 26 | 0 |
Verdisconteren nieuwe parkeervraag min oude parkeervraag
Lidl nieuw min oude situatie | Werkdag | Zaterdag | Zondag | ||||
overdag | middag | avond | koopavond | middag | avond | middag | |
Nieuwe parkeerbehoefte | 20,0 | 39,0 | 26,0 | 52,0 | 65,0 | 26,0 | 0,0 |
Oude parkeerbehoefte | 20,0 | 40,0 | 22,0 | 51,0 | 66,0 | 20,0 | 0,0 |
Extra parkeeropgave versus oude situatie | 0 | -1 | 4 | 1 | -1 | 6 | 0 |
Op het maatgevend moment de zaterdagavond is sprake van een extra parkeeropgave van 6 parkeerplaatsen. In de nieuwe situatie realiseert de Lidl deze 6 extra parkeerplaatsen op eigen terrein.
Conclusie: het planinitiatief voldoet aan de gemeentelijke parkeernormen.
4.3.3 Fietsparkeren
In de directe nabijheid van belangrijke herkomst- en bestemmingslocaties dienen fietsparkeervoorzieningen aanwezig te zijn (in de 'Nota Parkeernormen 2013' (paragraaf 3.2.5). De 'Nota Parkeernormen 2013' stelt in Bijlage 7 'Kencijfers fietsparkeervoorzieningen' een norm van 2,9 fietsparkeerplaatsen vast per 100 m2 bvo supermarkt. In de bestaande situatie zijn geen voorzieningen voor het stallen van fietsen getroffen. Ook hier geldt dat eventuele tekorten uit het verleden niet opgelost hoeven te worden. Lidl realiseert 15 fiets'nieten' aan de noordzijde van de supermarkt. Deze bieden plek aan 30 fietsen, uitgaande van 2 fietsen per beugel. Met realisatie van deze 30 fietsstallingsplaatsen wordt ruimschoots voldaan aan de normen voor de uitbreiding van de supermarkt. De algehele kwaliteit van de openbare ruimte wordt verbeterd met de fietsparkeervoorzieningen en de verrommeling van fietsen in de openbare ruimte zal verminderen.
4.3.4 Laden en lossen
Vóór 7 uur 's morgens wordt er niet bevoorraad in verband met aanwezige woningen. Tussen 7 en 8:30 uur 's morgens komen er 2 vrachtauto's bevoorraden. Één vrachtauto is afkomstig van het distributiecentrum van Lidl. De andere kleinere vrachtauto komt van de bakker. Deze bevoorradingsbewegingen komen zo vroeg mogelijk aan na 7:00 uur om de ochtendspits en schoolgaande kinderen zoveel mogelijk te ontlopen. Rond het middaguur vindt er nog een bevoorrading plaats met 1 vrachtauto. Het totaal aantal vrachtverkeer bewegingen bedraagt derhalve 6 (drie voertuigbewegingen heen en drie voertuigbewegingen terug).
Het magazijn wordt groter en daarmee kan efficiënter worden bevoorraad. Het laden en lossen vindt in de nieuwe situatie inpandig plaats aan de oostkant van het gebouw. Daarmee wordt geluidsoverlast voor omwonenden sterk verminderd ten opzichte van de huidige situatie. De nieuwe laad- en losplek is tevens groter ten opzichte van de oude, waardoor minder vrachten per dag nodig zijn en chauffeurs meer manoeuvreerruimte krijgen.
De geluidsaspecten zijn verwoord in paragraaf 5.2.3 (Geluid).
4.3.5 Verkeersveiligheid
De toekomstige planologische situatie met de uitbreiding van de Lidl leidt niet tot een vermindering van de verkeersveiligheid. De huidige wegen rondom de Lidl aan de Griegstraat zijn allemaal gecategoriseerd als erftoegangsweg met een snelheidsregime van 30 km/h. Het CROW geeft als indicatie een maximale verkeersdruk aan tot 6.000 motorvoertuigen op erftoegangswegen (30 km/h zone).
De aanvullende geringe verkeersaantrekkende werking van de uitbreiding van de supermarkt leidt in geen geval tot onacceptabele verkeersintensiteiten. De geringe toename van de verkeersintensiteiten past ruim binnen de acceptabele verkeersdruk voor een erftoegangsweg. Ten behoeve van de uitbreiding worden zes extra parkeerplaatsen gerealiseerd die voldoende ruime afmeting en voldoende zicht op verkeer op de rijbaan hebben voor een veilig gebruik. Onderdeel van de uitbreiding van de supermarkt is een vergroting van het magazijn. Door deze vergroting kan de expeditie efficiënter worden georganiseerd. Het aantal laad- en losvoertuigen blijft hierdoor per dag beperkt tot drie voertuigen. Door deze efficiëntere bevoorrading blijft de verkeersveiligheid gewaarborgd. De inpandige laad en losruimte is groter dan de huidige voorziening. Chauffeurs hebben hierdoor meer manoeuvreerruimte wat de verkeersveiligheid ten goede komt.
De bereikbaarheid en veiligheid voor voetgangers is gewaarborgd door ruime trottoirs naar en voor de winkel. Op de smalste punten is nog ruim twee meter breedte aanwezig, opdat winkelwagens, rolstoelen en/of kinderwagens elkaar kunnen passeren zonder het trottoir te hoeven verlaten. Fietsers blijven gebruik maken van de rijbaan van de 30 kilometer per uur wegen. Deze erftoegangswegen bieden voldoende breedte en overzicht om het fietsverkeer op een verkeersveilige wijze af te wikkelen.
Voor wat betreft het onderdeel verkeersveiligheid, als gevolg van de toenames van verkeer, is er dan ook geen aanleiding om het plan hierop geen doorgang te verlenen.
4.3.6 Conclusie
Het plan leidt niet tot een onevenredige toename van het verkeer en het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen voor de toename van parkeren.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten En Onderzoek
5.1 Inleiding
De aanvraag moet getoetst worden op 'een goede ruimtelijke ordening'. Dat betekent dat de ruimtelijke ontwikkeling op diverse milieuaspecten onderzocht dient te worden. Alle relevante aspecten worden behandeld.
5.2 Omgevingsaspecten
5.2.1 Bodem
In het kader van de herontwikkeling van de locatie is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd5. Het rapport is opgenomen als bijlage 7 bij dit bestemmingsplan.
Verkennend bodemonderzoek
De gestelde hypothese dat de locatie als 'onverdacht' beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan kwik en PCB in de ondergrond en de matig verhoogde concentratie aan barium in het grondwater. De gehalten vormen geen belemmering voor de geplande bestemmingsplanwijziging.
De gestelde hypothese dat de locatie ten aanzien van de parameter asbest in bodem als 'onverdacht' kan worden aangemerkt is, op basis van de criteria als genoemd in de NEN 5707, juist gebleken. Op basis van de uitgevoerde onderzoeksinspanning, de ervaring van de veldwerker en onderzoeksresultaten van vergelijkbare onderzoeken in het verleden kan worden aangenomen dat de bodem geen asbest bevat in gehalten boven de interventiewaarde en/of gebruiksnorm. Het nemen van aanvullende maatregelen ten aanzien van asbest in de bodem wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Uit de reguliere bemonstering en herbemonstering van het grondwater is een matig verhoogde concentratie aan barium gemeten. Deze parameter is vermoedelijk van nature in het grondwater aanwezig, er is geen aanwijsbare antropogene bron die deze verontreiniging kan hebben veroorzaakt. Aangezien de gemeten concentraties de interventiewaarde niet benaderen c.q. overschrijden, barium na herbemonstering in een lagere concentratie is gemeten, wordt gesteld dat geen sprake is van een ernstige grondwaterverontreiniging met barium en wordt het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande bestemmingsplanwijziging, de geplande herontwikkeling van de locatie en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen.
Asbestinventarisatie
De bestaande panden op de locatie bevatten asbesthoudende daken. Een asbestinventarisatie zal plaatsvinden alvorens de panden worden gesloopt.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
5.2.2 Bedrijven en milieuzonering
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient aangetoond te worden dat (bestaande) bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt een milieuzone genoemd.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Gemengd gebied
In gemengde gebieden heeft men te maken met een matige tot sterke functiemening, met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
In de huidige situatie is reeds een (Lidl-)supermarkt gevestigd nabij bestaande woningen. Voorts blijkt uit een analyse van het bestemmingsplan dat meerdere detailhandel-, dienstverlening-, en maatschappelijke bestemmingen in de omgeving liggen. Het plangebied is daarom te typeren als gemengd gebied.
Figuur 5.1: Uitsnede bestemmingsplan
Richtafstanden
De richtafstanden in de VNG-publicatie zijn van toepassing op een rustige woonomgeving. Het plangebied is echter te typeren als gemengd gebied, waardoor de richtafstanden met één afstandstap mogen worden verlaagd.
De voorgenomen activiteit (supermarkt) kan worden ingedeeld in milieucategorie 1 met een minimale afstand van 10 meter (voor het aspect geluid en gevaar) naar gevoelige bestemmingen van derden, zoals woningen. Deze richtafstand mag worden verlaagd naar 0 meter.
Het aspect geluid is nader beschouwd in het akoestisch onderzoek, zie hiervoor paragraaf 5.2.3 en bijlage 5.
Ten aanzien van het aspect gevaar kan aanvullend worden beargumenteerd dat nagedacht is over de situering van de activiteiten. De gevaarlijke activiteiten van de supermarkt; het magazijn en de koelcellen, zijn namelijk gesitueerd aan de zijde van de Griegstraat. Aan de richtafstand tot woningen wordt hiermee ruimschoots voldaan.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de woningen aan de Bizetstraat/Offenbachstraat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
5.2.3 Geluid
In het kader van de herontwikkeling van de locatie is een akoestisch rapport opgesteld6. Het rapport is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.
Akoestisch onderzoek
Inrichting
Geluidnormen voor de Lidl supermarkt volgen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn onder meer de geluideisen opgenomen waaraan de inrichting moet voldoen. Voor onderhavig bedrijf gelden de voorschriften uit artikel 2.17 lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ter plaatse van woningen in de directe omgeving van de inrichting bedraagt ten hoogste 47 dB(A) in de dag-, 45 dB(A) in de avond- en 29 dB(A) in de nachtperiode (46 dB(A) etmaalwaarde). De standaard grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer worden gerespecteerd.
Het maximaal geluidsniveau (LAmax) ter plaatse van woningen in de directe omgeving van de inrichting bedraagt ten hoogste 54 dB(A) in de dag-, 54 dB(A) in de avond- en 26 dB(A) in de nachtperiode. Bij de berekening van deze maximale geluidniveaus zijn conform het gestelde in het Activiteitenbesluit milieubeheer de vrachtwagenbewegingen uitgesloten van toetsing. De standaard grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer worden gerespecteerd.
Verkeer
Voor de beoordeling van de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting (indirecte hinder) wordt aangesloten bij de beoordelingswijze volgens de Circulaire geluidhinder wegverkeer van en naar de inrichting (Schrikkelcirculaire, 29 februari 1996).
Het equivalente geluidsniveau (LA,eq) ter plaatse van woningen in de directe omgeving van de inrichting bedraagt ten hoogste 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode. Gedurende de nachtperiode is de supermarkt niet geopend en zullen er geen transportbewegingen ten behoeve van de supermarkt plaatsvinden. Vanwege het rijden van voertuigen komende van of gaande naar de inrichting op de openbare weg wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Schrikkelcirculaire gerespecteerd.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
5.2.4 Luchtkwaliteit
In het kader van de herontwikkeling van de locatie is het aspect luchtkwaliteit beschouwd.
Beleid
Wet milieubeheer
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:
- 1. wordt voldaan aan de in bijlage 2 Wm opgenomen grenswaarden;
- 2. een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 3. aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
- 4. het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitonderzoeken:
- 1. AMvB en Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
- 2. Regeling projectsaldering 2007;
- 3. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
- 4. Besluit Gevoelige bestemmingen.
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m³. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m³ toenemen.
In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate en hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.
Gewenste ontwikkeling
De gewenste ontwikkeling betreft het uitbreiden en moderniseren van de Lidl supermarkt met circa 659 m² bvo. Deze ontwikkeling ligt ruim onder de grens van 100.000 m² bvo voor Handel, Diensten en Overheid per ontsluitingsweg en valt daarmee binnen de in de Regeling NIBM gedefinieerde lijst met categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Daarnaast is de verwachte verkeersaantrekkende werking ongeveer 109 lichte verkeersbewegingen per etmaal. Uit de NIBM tool versie 14 juli 2016 volgt dat de maximale bijdrage door het extra verkeer 0,09 µg/m³ NO2 en 0,02 µg/m³ PM10 bedraagt, zie onderstaande figuur 5.2. Op grond van de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit'), kan deze ontwikkeling zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook uit de Grootschalige Achtergrondconcentraties Nederland (GCN) en resultaten van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat er geen overschrijdingen zijn voor NO2 en PM10.
Figuur 5.2: Berekening NIBM tool
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
5.2.5 Stikstofdepositie
In het kader van de herontwikkeling van de locatie is het aspect stikstofdepositie beschouwd.
Beleid
Programmatische Aanpak Stikstofdepositie (PAS)
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning dient de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt worden en dient op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 een vergunning aangevraagd worden bij de provincie. Dit is het gevolg van de uitspraak van de Raad van State (201003301/1/R2) d.d. 7 september 2011. Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. In PAS werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen (ontwikkelruimte) mogelijk te maken. Vanaf 1 juli 2015 kunnen meldingen worden gedaan en Natuurbeschermingswetvergunningen onder de PAS worden aangevraagd bij de provincies, gebruikmakende van het rekeninstrument AERIUS Calculator.
Voor een uitbreiding van een bestaande activiteit zonder Nb-wetvergunning of ontwikkeling van een nieuwe activiteit dient de stikstofdepositie van de beoogde situatie berekend te worden. Toetsing van de stikstofdepositie kent de volgende grenswaarden:
- 1. Een meldingsgrens van 0,05 mol/ha/jaar. Een stikstofdepositie kleiner dan de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar is vergunningsvrij en hoeft daarnaast niet gemeld te worden;
- 2. Een vergunningsplichtgrens van 1 mol/ha/jaar. Een stikstofdepositie tussen de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar en de vergunningplichtgrenswaarde van 1 mol/ha/jaar heeft een meldingsplicht. Een stikstofdepositie boven de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar is vergunningsplichtig.
Afhankelijk van de actuele stand van zaken en de overgebleven ontwikkelruimte kan per Natura 2000-gebied de vergunningsplichtgrens worden verlaagd van 1 mol/ha/jaar naar 0,05 mol/ha/jaar. De actuele stand van zaken per Natura 2000-gebied is te vinden op http://pas.bij12.nl/content/mededeling-over-de-ruimte-voor-meldingen.
Afstandscriterium wegen
Van bronnen die betrekking hebben op wegen of vaarwegen wordt de depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden alleen beoordeeld wanneer deze zich binnen een afstand van 3 kilometer vanaf de weg of 5 km vanaf de vaarweg bevindt. Deze zogenoemde afstandsgrenswaarden volgen uit het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof (http://wetten.overheid.nl/BWBR0036689/2015-07-01).
Gewenste ontwikkeling
De gewenste ontwikkeling betreft het uitbreiden van de Lidl supermarkt met 659 m² bvo. Het plangebied bevindt zich buiten de grens van 3 kilometer van een Natura 2000-gebied. Op grond van het afstandscriterium kan daarom elke ontwikkeling, met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking, zonder toetsing aan de grenswaarden van de PAS uitgevoerd worden. De uitstoot van stikstof van de supermarkt zelf kan worden bepaald volgens emissiefactoren zoals gegeven in de Aerius factsheets (https://www.aerius.nl/nl/factsheets/ruimtelijke-plannen-emissiefactoren/20-04-2016). Voor 659 m³ bvo komt de uitstoot uit op 106.5 kg NOx per jaar. Het effect op de stikstofdepositie van deze uitstoot bedraagt <0,01 mol/ha/jaar.
Conclusie
De stikstofdepositiebijdrage ten gevolge van de uitbreiding en modernisering van de Lidl aan de Griegstraat in Delft bedraagt <0,01 mol/ha/jaar en valt daarmee onder de meldingsgrens van 0,05 mol.
5.2.6 Externe veiligheid
In het kader van de herontwikkeling van de locatie is het aspect externe veiligheid beschouwd.
Beleid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi, Bevt en het Bevb wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, supermarkten, ziekenhuizen, hotels, restaurants3.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, LPG tankstations, buisleidingen en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Inrichtingen
In de directe omgeving zijn geen inrichtingen gelegen die een bedreiging kunnen vormen voor de mensen die in de supermarkt verblijven.
Op ruimere afstand van het plangebied zijn de volgende risicovolle inrichtingen aanwezig: Benfried, DSM en een LPG-tankstation (BP).
Benfried ligt op een afstand van ongeveer 1.800 meter. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 is 20 meter (risicoafstand PR 10-6) en ligt niet over het plangebied. Benfried heeft geen invloedsgebied voor het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.
DSM ligt op een afstand van ruim 2.000 meter. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 is 220 meter en ligt niet over het plangebied. Het invloedsgebied van DSM is 1.500 meter valt niet over het plangebied. Het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden.
Het LPG-tankstation ligt op een afstand van ruim 800 meter. Voor tankstations geldt een invloedsgebied van 150 meter en vormt derhalve geen belemmering voor het projectgebied.
Vervoer over de weg en spoor
Omliggende wegen (N470, A4 en de A13) en sporen (Den Haag - Rotterdam) waarover gevaarlijk transport mag plaatsvinden liggen, de N470 in dit specifieke geval, op voldoende afstand (waarvan de N470 het dichtste bij met een afstand van ongeveer 1 km) van het plangebied en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.
Buisleidingen
De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op >1km ten zuidwesten van het plangebied. De buisleiding wordt gebruikt voor het transport van aardgas. Gezien de grote afstand van het plangebied, valt deze buiten het invloedsgebied van de buisleidingen.
Een nadere onderbouwing van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
- 3. Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
5.2.7 Flora en fauna
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. De realisatie van de ruimtelijke ontwikkeling mag namelijk geen schade aanbrengen Natura 2000 en/of het leefgebied van beschermde flora en fauna. In het kader van de herontwikkeling van de locatie is daarom een quickscan flora en fauna opgesteld. Het rapport is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
Gebiedsbescherming
Wettelijke gebiedsbescherming
De dichtstbijzijnde wettelijke beschermde natuurgebied, het de Natura-2000 gebied Solleveld & Kapittelduinen bevindt zich op 10,7 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand en de aard van de ontwikkelingen zijn negatieve effecten op deze Natura-2000 gebieden op voorhand uitgesloten. In de planvorming hoeft verder geen rekening gehouden te worden met de Wet Natuurbescherming.
Planologische gebiedsbescherming
Het plangebied ligt geheel buiten het Natuurnetwerk van Zuid-Holland. Door de ontwikkelingen worden er geen wezenlijke kenmerken aan het Natuurnetwerk aangetast. Er is geen sprake van een schending van beschermde gebieden door het plan.
Soortenbescherming
Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 3 mei en 30 november 2016 door een ecoloog van BRO8 een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied (zie bijlage 3). Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. In onderstaande passages worden de belangrijkste bevindingen van het onderzoek besproken.
Vogels
Tijdens het veldbezoek zijn rond het plangebied enkele algemene vogels waargenomen waaronder meerkoet, merel en kauw. Tijdens het veldbezoek zijn er naast een meerkoetennest aan de achterzijde van de Lidl nabij de groenstrook, vijf jonge meerkoetkuikens aangetroffen. Kauw is een soort die eventueel tot broeden kan komen op het dak van de Lidl en in de jonge bomen binnen het plangebied. Tevens is het niet uitgesloten dat andere broedvogels tot broeden komen in de bomen en plantsoenen binnen de parkeerplaats aan de Ravelstraat en de Griegstraat en in de groenstrook aan de achterzijde van de Lidl.
In de nabije omgeving (op 0-1 km afstand van het plangebied) zijn waarnemingen bekend van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten zoals gierzwaluw en huismus. Binnen het plangebied zijn voor deze soorten geen geschikte nestlocaties aangetroffen. Het plangebied is niet of marginaal geschikt als foerageergebied voor deze en overige vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten. De
functionaliteit van de leefomgeving voor deze soorten komt niet in het geding als gevolg van de ontwikkeling. Negatieve effecten voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten zijn op voorhand uitgesloten.
Het dak van de Lidl, jonge bomen binnen het plangebied, de bomen en plantsoenen binnen de parkeerplaats aan de Ravelstraat en de Griegstraat en de groenstrook aan de achterzijde van de Lidl kunnen als nestlocatie worden gebruikt voor algemeen voorkomende broedvogelsoorten. Door werkzaamheden in de directe omgeving van de genoemde groenelementen kan wel verstoring van broedende vogels plaatsvinden. Door werkzaamheden hier buiten de broedperiode (als broedseizoen kan de periode tussen half maart en half juli globaal worden aangehouden) uit te voeren dan wel te starten, en door voorafgaand aan de werkzaamheden te controleren of er broedende vogels aanwezig zijn, wordt de kans op negatieve effecten weggenomen. Indien op een locatie geen bewoonde nesten, broedende of nestelende vogels aanwezig zijn, mogen ook tijdens het broedseizoen werkzaamheden worden uitgevoerd. Door voor aanvang van werkzaamheden te inspecteren op aanwezige bewoonde nesten, legsels of nestjongen en, indien deze aanwezig zijn, de werkzaamheden uit te stellen tot nadat de jongen zijn uitgevlogen, wordt de kans op negatieve effecten voor vogels weggenomen.
Vleermuizen
Uit het plangebied en/of omgeving (0-1 km) zijn waarnemingen bekend van laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis en gewone en ruige dwergvleermuis (soorten uit FFwet tabel 3, Wnb Bijlage IV HR). Tijdens het veldbezoek is gelet op de aanwezigheid van potentiële vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen binnen het plangebied. Potentiële verblijfplaatsen in de vorm van spleten of holen in bomen zijn niet aangetroffen in de (eventueel) te kappen jonge bomen. Het gebouw biedt geen invliegmogelijkheden voor vleermuizen. De aanwezigheid van vaste rust- of verblijfplaatsen voor vleermuizen is om die reden uitgesloten.
Het plangebied zelf maakt geen deel uit van het foerageergebied en/of vliegroutes voor vleermuizen gezien het ontbreken van geschikte (groen)elementen binnen het plangebied. Door de ingreep verdwijnt geen essentieel foerageergebied of vliegroute voor vleermuizen.
In de directe omgeving van het plangebied, aan de achterzijde van de Lidl zijn er bomen en struweel en er is oppervlaktewater aanwezig in de buurt van het plangebied. Er zijn bomen en plantsoenen bij de parkeerplaats aan de Ravelstraat en de Griegstraat die kunnen dienen als vliegroutes en/of foerageergebied voor vleermuizen. Deze blijven tijdens de planontwikkeling behouden.
Indien er geen gebruik wordt gemaakt van nachtelijke verlichting tijdens de sloop-, aanleg- en gebruiksfase gedurende de vliegperiode van vleermuizen (maart-november) die uitstraalt op deze aanwezige bomen, zijn negatieve effecten als gevolg van de planvorming op potentiële verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes voor vleermuizen uit de omgeving van het plangebied uit te sluiten.
Overige flora en fauna
Het plangebied bestaat volledig uit verharding met uitzondering van enkele bomen. Tijdens het veldbezoek zijn er geen beschermde soorten (muur)planten aangetroffen. Het voorkomen van beschermde vaatplanten is in zijn geheel op voorhand uit te sluiten.
Het plangebied vormt mogelijk geschikt leefgebied voor een enkele algemeen beschermde grondgebonden zoogdiersoort zoals huisspitsmuis (tabel 1). Voor de genoemde soort van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor geldt echter wel de algemene zorgplicht.
Binnen het plangebied kan een zwervend exemplaar van een algemene amfibiesoort (tabel 1) niet worden uitgesloten. Voor soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Wel geldt hiervoor de algemene zorgplicht.
Binnen het plangebied zijn geen zwaarder beschermde soorten vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vissen, reptielen, amfibieën en overige ongewervelden (zoals bijv. zeldzame dagvlinders en libellen) te verwachten. Negatieve effecten voor deze soortgroepen zijn op voorhand uitgesloten met inachtneming van de zorgplicht.
Conclusie
Het initiatief is aanvaardbaar in het kader van de natuurbescherming. De sloop van het pand zal plaatsvinden buiten het broedseizoen. Daarmee wordt voldoende zorg gedragen aan de bescherming van aanwezige individuen. De aspecten flora en fauna vormen geen belemmering voor deze ontwikkeling.
5.2.8 Water
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets opgesteld. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.In het kader van de herontwikkeling van de locatie is daarom een onderzoek naar de waterhuishouding opgesteld9. Het rapport is opgenomen als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan.
Resultaten waterparagraaf
Het plangebied ligt in de Hoge Abtswoudse polder in een peilvak met waterpeil -1,50. Nabij het plangebied is een hemelwaterriool aanwezig. Doordat het verhard oppervlak niet toeneemt door de ontwikkeling dient derhalve geen extra compensatie aangelegd te worden. Het hemelwater van de nieuwbouw dient in elk geval aangesloten te worden op het gemeentelijk hemelwaterstelsel. Voor wijzigingen aan de aansluitingen van het afval- en hemelwater wordt geadviseerd om in overleg te treden met de gemeente Delft.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
5.2.9 Archeologie en cultuurhistorie
Wettelijk kader
Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.
De IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) geeft voor het plangebied een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische resten. Voor het plangebied geldt een dubbelbestemming archeologie, zodat er vanuit gegaan kan worden dat archeologisch onderzoek nodig is. Aeres Milieu heeft een archeologisch veldonderzoek naar eventuele archeologische waarden uitgevoerd4(zie bijlage 6). Onderstaand worden de belangrijkste resultaten besproken.
Bestaande situatie
De ondergrond van het plangebied bestaat uit veen (Hollandveen Laagpakket), waarop zich vanaf 300 v.Chr. kleiafzettingen (Gantel Laag) hebben gevormd. Binnen het plangebied komen geulafzettingen voor. Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap en zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Ze vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen die tijdens de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen intensief werden bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet.
Het plangebied ligt nu in een buitenwijk ten zuidwesten van de stadskern van Delft. Voorheen maakte het gebied deel uit van de Krakeelpolder tussen de kernen van Delft en het noordwestelijk gelegen Den Hoorn. Uit bestudering van historische kaarten blijkt dat het plangebied sinds tenminste het begin van de 18e eeuw als weiland in gebruik was. Vanaf de jaren zeventig wordt de huidige infrastructuur aangelegd en in 1981 wordt het plangebied bebouwd.
Op basis van het uitgevoerd booronderzoek kan worden gesteld dat de bodem in het plangebied tot minimaal 1,5 meter -mv verstoord is. Er zijn met name aangebrachte pakketten (bouw)zand aangetroffen die hoogstwaarschijnlijk het restant zijn van de aanleg van de wijk en/of supermarkt in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Vier van de vijf boringen zijn bovendien gestaakt op een verharding, dat de verstoring van de natuurlijke bodemopbouw in het plangebied lijkt te bevestigen. Eventueel aanwezige archeologische resten uit de verwachte perioden ijzertijd - vroege middeleeuwen worden verwacht in de geulafzettingen of in de top van het veen, op een diepte van circa 0,5 - 2,0 meter -mv. Ondanks dat deze afzettingen niet zijn aangetroffen binnen 1,5 tot 2,2 meter -mv, kan niet worden uitgesloten dat mogelijk nog resten aanwezig zijn onder het pakket (bouw)zand, vanaf de verharding. Bovendien is niet duidelijk wat de aard van deze verharding is.
Dat betekent dat bij ingrepen dieper dan circa 1,3 meter -mv archeologische resten bedreigd kunnen worden, daarbij uitgaande van een buffer van 0,2 meter. Deze diepte kan ook voor het bebouwde deel worden gehanteerd, want de bodem zal hier ook minimaal tot deze diepte verstoord zijn.
Conclusie
Het gehele plangebied krijgt op basis van het uitgevoerde onderzoek een medebestemming (Waarde-archeologie) voor archeologie met vrijstellingsgrenzen van 100 m2 en 1,3 m -mv. Als er ontgravingen groter dan deze vrijstellingsgrenzen plaatsvinden, dient er archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden. De ontgravingen gaan minder diep dan de vrijstellingsgrenzen.
Ondanks het feit dat bepaalde bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft wel altijd de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet moet iedereen die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.
- 4. Hagens, D. & E. Mol, 2016. Rapport. Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek, door middel van boringen Griegstraat te Delft. Aeres Milieu projectnummer AM15409.
5.2.10 Vormvrije m.e.r. beoordeling
Inleiding
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.- procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is).
Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten met bijbehorende drempelwaarden aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten en drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
Door de wijziging van het Besluit m.e.r. in het voorjaar van 2011 is het tegenwoordig ook verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald worden. Deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte (bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Het verschil met de 'gewone' m.e.r.-beoordeling is dat aan de vormvrije m.e.r.-beoordeling geen aparte procedurevereisten zitten (vandaar de term vormvrij). Qua inhoud gelden wel strikte vereisten vanuit de Europese richtlijn m.e.r.
Plangebied
De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een supermarkt. De omvang voor de beoogde nieuwbouw bedraagt ca. 1.288 m² wvo (2.045 bvo). Deze activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r., maar is wel opgenomen in onderdeel D. De uitbreiding van de Lidl is aan te merken als een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen (categorie D 11.2). De uitbreiding is echter kleiner dan de drempelwaarde van 200.000 hectare of meer.
Voor plannen die niet voldoen aan de drempelwaarden moet ook beoordeeld worden of belangrijke nadelige gevolgen voor de omgeving kunnen optreden. Dit kan middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst aan de:
- kenmerken van het project;
- plaats van het project;
- de kenmerken van de mogelijke effecten.
Kenmerken van het project
Het plan betreft een uitbreiding van een supermarkt van ca. 1.288 m² wvo (2.045 bvo). Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten.
Plaats van het project
De uitbreiding van de supermarkt wordt gerealiseerd aan de Griegstraat in het winkelcentrum Verdiplein. De ontwikkelingslocatie maakt geen deel uit van bij wet beschermde gebieden als Natura 2000 gebieden. De locatie grenst niet aan, of maakt geen onderdeel uit, van andere bij nationale wetgeving beschermde gebieden zoals de Ecologische Hoofdstructuur of beschermingszones voor grondwater.
Kenmerken van potentiële effecten
Ten behoeve van het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de milieueffecten van de uitbreiding van de Lidl met als doel om te toetsen of als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen, zie de voorgaande milieuparagrafen.
Conclusie
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen gevoelige gebieden als waterwingebieden en landschappelijk waardevolle gebieden. Uit de conclusies van de onderzoeken volgt dat er geen belemmeringen zijn voor de planontwikkeling en dat er geen gebieden of functies door de ontwikkeling van het plangebied worden aangetast.
Geconcludeerd kan worden dat het milieubelang in belangrijke mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten te verwachten zijn. Het plan is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
5.2.11 Kabels en leidingen
In het plangebied zijn relevante kabels en leidingen aanwezig, blijkt op grond van de Klic-melding. Het bestaande kabeltracé zal worden omgelegd. In de omgeving zijn geen ondergrondse voorzieningen voor afvalinzameling aanwezig. Voor het plangebied worden met betrekking tot kabels en leidingen geen verdere ontwikkelingen verwacht.
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) relevant. Met deze AMvB wordt aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi (PR). Ook geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en gelden belemmeringenstroken waarbinnen in principe geen bebouwing is toegestaan. Voor overige planologisch relevante leidingen (zoals regionale waterleidingen en rioolwaterpersleidingen) gelden alleen belemmeringenzones.
Omdat er geen bebouwing binnen de belemmeringenstroken van de planologisch relevante leidingen aanwezig zal zijn, ontstaan er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.3 Conclusie Omgevingsaspecten
Geen van de omgevingsaspecten vormt een belemmering voor de voorgestelde ontwikkeling: een goed woon-, leef- en ondernemersklimaat is gegarandeerd. De gevolgen voor het milieu zijn voldoende gewaarborgd in het bestemmingsplan. Bij aanvang van de beoogde bedrijfsactiviteiten wordt een milieumelding gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemming in het plangebied is aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemming zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
Er is gekozen voor een op de ontwikkeling van het plangebied gericht bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de Delftse systematiek c.q. handboek.
De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is het passend bestemmen van de herontwikkeling van Lidl ter plaatse en het streven naar eenvoud en uniformiteit in de verbeelding en planregels. Derhalve is aangesloten bij de plansystematiek voor SVBP 2012 voor bestemmingsplan 'Albert Heijn Locatie Martinus Nijhofflaan', vastgesteld door de gemeenteraad van Delft op 24 september 2015.
6.1 Systematiek Bestemmingen
6.1.1 Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
6.1.2 Bestemmingsregels
Detailhandel
Voor het perceel van Lidl is de bestemming 'Detailhandel' opgenomen, aangezien binnen het gebied alleen de functie detailhandel (supermarkt) is beoogd. Binnen de bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, dat samenvalt met de bestemmingsgrens. De oppervlakte van het bouwvlak is tevens de maximum oppervlakte van de supermarkt (circa 2.045 m2 bvo). Daarom is ook bepaald dat de detailhandel uitsluitend op de begane grond mag worden uitgeoefend. Binnen het bouwvlak is de maximale bouwhoogte (max. 7,6 meter) aangegeven. Binnen deze bestemming zijn detailhandel en hierbij behorende voorzieningen toegestaan.
Verkeer
De openbare ruimte (inclusief het parkeerterrein) om het gebouw is bestemd als 'Verkeer'. Het betreft alle binnen het plangebied aanwezige wegen en wegen die zijn opgenomen binnen bestemmingen. Opstelstroken en op- en afritten vallen ook binnen deze bestemming.
6.1.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 2 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 3 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.
Parkeren
In de algemene bouwregels is opgenomen dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd indien voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen.In de planregels is vastgelegd dat bij de invulling van het begrip ‘voldoende parkeergelegenheid’ getoetst dient te worden aan de in de nota 'Nota Parkeernormen 2013' opgenomen beleidsregels. Verder is vastgelegd dat indien de beleidsregels tijdens de planperiode worden gewijzigd van de nieuwe of gewijzigde beleidsregels moet worden uitgegaan. Met deze regeling is aangesloten bij artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en de uitleg die daaraan door de Afdeling bestuursrechtspraak is gegeven5.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.
- 5. ABRS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837
6.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke En Financiële Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak En Vooroverleg
7.1.1 Inspraak
Voor het bestemmingsplan zal de wettelijke procedure conform de Wet ruimtelijke ordening worden gevolgd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan door een ieder een zienswijze worden ingediend. De zienswijzen zullen worden samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve aanpassingen kunnen aanpassingen aan het plan worden voorgesteld. Het plan zal vervolgens ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.
De gemeenteraad heeft op 27 oktober 2016 besloten de coördinatieregeling voor dit project van toepassing te verklaren (afdeling 3.6, artikel 3.30 Wro). Het bestemmingsplan wordt in dit geval gecoördineerd met de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In ieder geval worden het ontwerpbestemmingsplan én de omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit bouwen worden gedurende een periode van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd.
7.1.2 Overleg ex. artikel 3.1.1. Bro
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptbestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
1. Rijkswaterstaat;
2. Ministerie van EL&I;
3. Gemeente Midden-Delfland
5. Gemeente Rijswijk;
6. Gemeente Schiedam
7. Hoogheemraadschap van Delfland;
8. KPN W&O NS Acces Rayon Midden;
10. Tennet Zuid-Holland;
11. Stedin;
12. Gasunie;
13. Evides Waterbedrijf;
14. VWS Pipeline Control b.v.;
15. Veiligheidsregio Haaglanden;
16. Vidomes;
17. Provincie Zuid-Holland;
18. Woonbron Delft;
19. Centraal Overlegorgaan;
20. MKB Delft;
21. VNO-NCW Delft.
De onder 1, 5, 7, 12, 15 en 17 genoemde instanties hebben een schriftelijke reactie ingediend. Deze reacties worden hieronder besproken. Van de overige overlegpartners zijn geen reacties ontvangen.
Reactie Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid ziet geen aanleiding om te reageren op dit plan, aangezien het geen relatie heeft met het hoofd(vaar)wegennet en hoofdwatersysteem.
Reactie gemeente Rijswijk
De gemeente Rijswijk heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het ontwerpbestemmingsplan.
Reactie Hoogheemraadschap van Delfland
Het Hoogheemraadschap heeft de volgende opmerkingen:
- a. Er wordt verzocht om in de planbeschrijving op te nemen, dat het plangebied is gelegen in de Hoge Abtswoudse polder in een peilvak met waterpeil -1,50 NAP.
- b. Op bladzijde 9 wordt het volgende gesteld "Het oppervlak dat voorzien is van een groendak kan als onverhard oppervlak beschouwd worden...". Dat is niet juist. Een groen dak heeft eigenschappen om een gedeelte van het hemelwater op te vangen, maar dat komt lang niet overeen met een onverhard terrein.
- c. Voor het parkeerterrein wordt geadviseerd gebruik te maken van waterdoorlatende verharding. Daarmee zal een deel van het hemelwater direct in de ondergrond terechtkomen. Dat beperkt de belasting van het oppervlaktewater.
Antwoord
De toelichting is aangevuld met informatie over de polder. De overige opmerkingen worden ter kennisgeving aangenomen. Het advies voor waterdoorlatende verharding zal worden doorgegeven aan de verantwoordelijke afdeling van de gemeente.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
Reactie Gasunie
Op grond van deze toetsing komt Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Reactie Veiligheidsregio Haaglanden
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rijksweg A13 waar giftige vloeistoffen en giftige gassen over worden vervoerd. In geval van een calamiteit kan zich een incident voordoen waarbij giftige stoffen vrijkomen. Gezien de afstand van de risicobron tot aan plangebied zal het groepsrisico als gevolg van de (eventuele) ontwikkelingen niet significant toenemen. De Veiligheidsregio adviseert gezien de afstand van de risicobron tot aan de het plangebied de volgende maatregelen:
- a. Afschakelbare ventilatie;
- b. Voorbereiding interne organisatie;
- c. Risicocommunicatie
Antwoord
Bij het bestemmingsplan is rekening gehouden met de invloedssfeer van de A13 op de ruimtelijke uitbreiding van de Lidl. Zoals de Veiligheidsregio zelf al aangeeft kunnen niet alle geadviseerde maatregelen worden opgenomen in het ruimtelijk besluit, maar kunnen deze mogelijk binnen andere ruimtelijke plannen of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
Reactie Provincie Zuid-Holland
Het ontwerp bestemmingsplan is conform het provinciaal beoordelingskader, zoals is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening ruimte 2014.
7.2 Financiële Haalbaarheid
7.2.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
7.2.2 Wat zit er in het plan
Het onderhavige bestemmingsplan maakt herbouw en uitbreiding binnen het plangebied aan de Griegstraat te Delft planologisch mogelijk. Dit betreft een bouwplan in de zin van 6.12 Wro juncto 6.2.1 Bro.
Gevolgen
De in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden hebben tot gevolg binnen het plangebied detailhandel (en parkeervoorzieningen) kunnen worden gerealiseerd. De ontwikkeling vindt plaats op privaat eigendom en komt geheel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. Via een anterieure overeenkomst wordt er voorzien in het kostenverhaal. Met de initiatiefnemer is daartoe een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 Wro gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer aan de gemeente een bijdrage betaalt ten behoeve van de apparaatskosten en een bijdrage in het honorarium (controle van het bestek en toezicht op de uitvoering) van de gemeente. Daarbij is een regeling opgenomen indien de kosten van de gemeente de exploitatiebijdrage overschrijden, alle met de ontwikkeling samenhangende kosten aldus ten laste van de initiatiefnemer komen. De herziening van het plan met betrekking tot deze locatie heeft daarom voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2013
Bijlage 1 Nota parkeernormen 2013
Bijlage 1 Ruimtelijk Functionele Onderbouwing
Bijlage 1 Ruimtelijk functionele onderbouwing
Bijlage 2 Bezonningsonderzoek
Bijlage 3 Flora En Fauna Onderzoek
Bijlage 3 Flora en fauna onderzoek
Bijlage 4 Waterparagraaf
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch onderzoek