KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Kantoor
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Planherziening
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Uitgangspunten Plan En Ruimtelijke Opzet
3.2 Planaspecten
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Ruimtelijk Beleid
4.2 Archeologisch Beleidskader
4.3 Groenstructuur
4.4 Verkeer En Infrastructuur
4.5 Stedenbouw
4.6 Duurzaamheid
4.7 Economisch Beleid
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Milieu
5.2 Milieu Effect Rapportage
5.3 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Planopzet
6.1 Feitelijke Planopzet
6.2 Juridische Planopzet
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Handhaving
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Milierapport Bp Goudse Poort
Bijlage 2 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Ecologie
Bijlage 4 Onderzoek Paarverblijfplaatsen Vleermuizen
Bijlage 5 Verantwoording Groepsrisico

Vosko

Bestemmingsplan - Gemeente Gouda

Vastgesteld op 22-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Vosko' met identificatienummer NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01 van de gemeente Gouda.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage

de oppervlakte van de bebouwing binnen een bouwvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.12 bouwlaag, laag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond; hieronder wordt niet begrepen:

  1. a. een onderbouw: een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
  2. b. een vide, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag;
  3. c. een zolder, waarvan de oppervlakte, voor zover de bouwhoogte groter is dan 1,5 m, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag.

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.17 dakopbouw

een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok en/of de goot van het dak waardoor de bouwhoogte van het gebouw toeneemt.

1.18 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van een sekswinkel.

1.19 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan het publiek, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen.

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.22 horecabedrijf

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

In dit plan worden de volgende categorieën van horecabedrijven onderscheiden:

horeca, categorie I:

een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen (winkelondersteunende horeca). In het bedrijf worden overwegend niet ter plaatse bereide kleine etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank verstrekt; hieronder worden in ieder geval begrepen lunchrooms, konditoreien, koffie- en theehuizen en ijssalons.

horeca, categorie II:

  1. a. een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (maaltijdverstrekkers). De nadruk ligt op de dag- en (vroege) avondfunctie (keuken open van ca. 17:00 tot 22:00 uur). Hieronder worden in ieder geval begrepen: restaurants, bistro's en crêperies.
  2. b. een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide (kleine) etenswaren (spijsverstrekkers). Hieronder worden in ieder geval begrepen: snackbars, cafetaria's, fastfoodketens, grillrooms, automatieken en snelbuffetten.

horeca, categorie III:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse (drankverstrekkers). De nadruk ligt vooral op de avond en nacht. Hieronder worden in ieder geval begrepen: cafés, bars en brasserieën.

horeca, categorie IV:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Hieronder worden in ieder geval begrepen: discotheken, bardancings, zaalverhuurlocaties en partycentra.

horeca, categorie V:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf al dan niet gecombineerd met een café en/of restaurant. Hieronder worden in ieder geval begrepen: hotels, pensions en overige logiesverstrekkers.

1.23 kantoor

een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden.

1.24 maatschappelijke voorzieningen

overheids-, medische, educatieve, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, kinderdagverblijven, kinderopvang en zorg.

1.25 milieucategorie

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.26 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 overkapping

een bouwwerk met een gesloten dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.28 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.29 peil

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in, op of boven het water wordt gebouwd: het waterpeil;
  4. d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden een door of namens het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.

1.30 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.31 recreatie

het uitoefenen van activiteiten gericht op verblijfs- en dagrecreatie en/of jacht- c.q. passantenhaven.

1.32 seksautomatenhal

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of liveshows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven.

1.33 seksbioscoop/-theater

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven.

1.34 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:

  1. a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. b. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. c. een seksautomatenhal;
  4. d. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar. Onder een seksinrichting wordt niet verstaan een escortbedrijf of een sekswinkel.

1.35 sekswinkel

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarbinnen hoofdzakelijk (minimaal 70% van de vloeroppervlakte) goederen van erotisch-pornografische aard worden verkocht of verhuurd.

1.36 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen, zoals:

  1. a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  2. b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
  3. c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  4. d. afvalinzamelsystemen.

1.37 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel waarin de voordeur is gesitueerd.

1.38 voorgevelrooilijn

de aan de zijde van de bestemming 'Verkeer' of '' gelegen bouwgrens, met dien verstande dat op hoeksituaties sprake kan zijn van twee of drie voorgevelrooilijnen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, vlaggenmasten, bewassings-, luchtbehandelings- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de brutovloeroppervlakte

de oppervlakte gemeten op vloerniveau, langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de grondoppervlakte van een gebouw of overig bouwwerk

buitenwerks en boven peil.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de verkoopvloeroppervlakte

binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn worden opgeteld; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel, tot een maximum van 200 m2;
  2. b. dienstverlening;
  3. c. horecabedrijven van categorie I, zoals bedoeld in artikel 1.22, met bijbehorende vergaderruimte;
  4. d. het gezamenlijke bvo voor de functies genoemd onder a, b en c niet meer mag bedragen dan 650 m2;
  5. e. aan de functie gebonden parkeervoorzieningen;
  6. f. erven, groenvoorzieningen en water.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 10 m, tenzij op de verbeelding binnen een bouwvlak, of een gedeelte daarvan, anders is aangegeven;
  2. b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan:
    1. 1. 1 m op de gronden voor de voorgevelrooilijn;
    2. 2. 2 m voor het overige;
  3. c. de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
  4. d. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m
  5. e. ten behoeve van water bouwwerken, zoals bruggen, duikers, damwanden en soortgelijke bouwwerken mogen worden gebouwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  1. a. 3.2 onder a. ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten de bouwvlakken tot een gezamenlijke grondoppervlakte van 100 m² en een maximale bouwhoogte van 4 m, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeers- en parkeerdruk niet onevenredig toeneemt;
  2. b. 3.2 onder e. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn tot 2 m indien dit geen onevenredige gevolgen heeft voor het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen en water;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. straatmeubilair;
  4. d. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
  2. b. Ten behoeve van water is het mogelijk bijbehorende bouwwerken zoals bruggen, duikers, damwanden en soortgelijke bouwwerken te bouwen.

Artikel 5 Kantoor

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren tot maximaal 2.400 m2 bvo;
  2. b. aan de functies onder a gebonden parkeervoorzieningen;
  3. c. erven, groenvoorzieningen en water.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  2. b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan:
    1. 1. 1 m op de gronden voor de voorgevelrooilijn;
    2. 2. 2 m voor het overige;
  3. c. de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m;
  4. d. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  1. a. 5.2 onder a ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten de bouwvlakken tot een gezamenlijke grondoppervlakte van 100 m² en een maximale bouwhoogte van 4 m, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeers- en parkeerdruk niet onevenredig toeneemt;
  2. b. 5.2 onder c ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen op de gronden voor de voorgevelrooilijn tot 2 m indien dit geen onevenredige gevolgen heeft voor het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. pleinen;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen en water;
  6. f. straatmeubilair;
  7. g. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer mag bedragen dan 10 m;
  2. b. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 5 m;

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. recreatief medegebruik;
  3. c. groenvoorzieningen;

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 5 meter;
  2. b. ten behoeve van water bouwwerken, zoals bruggen, duikers, damwanden en soortgelijke bouwwerken mogen worden gebouw.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Indien een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie (archeologievergunning) als bedoeld in de Verordening inzake monumenten en archeologie noodzakelijk is, mag het bouwen op de in lid 8.1 bedoelde gronden ten dienste van de andere daar voorkomende bestemming uitsluitend geschieden nadat Burgemeester en wethouders vergunning hebben verleend.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen

Vlaggenmasten, antennemasten, schoorstenen en dergelijke, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 8 m overschrijden.

10.2 Dakopbouwen ten behoeve van bewassings-, luchtbehandelings- en liftinstallaties

Dakopbouwen ten behoeve van bewassings-, luchtbehandelings- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen installaties zijn toegestaan, mits deze niet hoger zijn dan 3,5 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.

10.3 Onderkeldering

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' is de vestiging vanfuncties of objecten voor zeer kwetsbare groepen niet toegestaan.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Verboden gebruik

Een verboden gebruik is in ieder geval het gebruik:

  1. a. van onbebouwde gronden voor:
    1. 1. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    2. 2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. 3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met:
      • I. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
      • II. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
      • III. het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen;
  2. b. van bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, horeca of detailhandel, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsregels.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:

  1. a. een afwijking ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte van gebouwen, bouwhoogte van andere bouwwerken, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  2. b. het bouwen van andere bouwwerken, zoals vlaggenmasten, artistieke kunstwerken, antennes e.d. tot een bouwhoogte van 15 m, mits belangen van derden niet in onevenredige mate worden aangetast;
  3. c. het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 0,8 m, indien het erkers, luifels, balkons, galerijen en dergelijke ondergeschikte bouwdelen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken betreft;
  4. d. het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 1,5 m, indien het hijsinrichtingen, laadbruggen, reclametoestellen, draagconstructies voor reclame en kelderingangen of kelderkoekoeken betreft.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. a. een afwijking ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, maatvoeringsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 15 m bedraagt;

14.2 Wijziging bestemming 'Groen' en 'Verkeer'

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de bestemming 'Groen' te wijzigen in de bestemming 'Verkeer' en vice versa mits:

  1. a. de wijziging verband houdt met de aanleg van een nieuwe oprit;
  2. b. de hoeveelheid 'Groen' binnen het plangebied niet afneemt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

15.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Vosko'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit bestemmingsplan biedt een nieuw juridisch kader voor de Kampenringweg 49. Daarmee wordt de realisering van een voorzieningencluster en een kantoorgebouw mogelijk gemaakt.

1.1 Aanleiding Planherziening

Op bedrijventerrein Goudse Poort is het bedrijf Vosko gevestigd. Het bedrijf is gespecialiseerd in de aanleg van computernetwerken. Van de website:

“Vosko is dé netwerkspecialist van Nederland. Al meer dan vijfentwintig jaar ontwerpen, realiseren, beveiligen en onderhouden wij grote en complexe communicatienetwerken voor bedrijven en organisaties in Nederland. Honderdduizenden mensen vertrouwen dagelijks op de kwaliteit van onze netwerken.”

Door aanhoudende gestage groei van het bedrijf heeft Vosko behoefte aan uitbreiding. Om die reden zijn een aantal aangrenzende percelen (Kampenringweg 47 en 49 inclusief opstallen) verworven. Het gebied wordt in de komende jaren getransformeerd tot een bedrijfscampus, waar alle activiteiten van het bedrijf zullen worden geconcentreerd.

Het project bestaat uit drie onderdelen.

  • In het noordoostelijke deel van het projectgebied is door Vosko een kantoorpand aangekocht. Het gebouw (Kampenringweg 47/47a) wordt momenteel gerenoveerd. De renovatie van het bestaande gebouw past binnen de bestaande juridisch-planologische kaders en maakt het geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
  • In het zuidelijke deel van het plangebied (Kampenringweg 49) is momenteel een verouderd kantoorgebouw gesitueerd. Het pand was voorheen in gebruik bij Holland Lease. Het kantoorgebouw wordt gesloopt om plaats te maken voor een voorzieningencluster. Hierin zijn een aantal functies voorzien, als een gemakswinkel, stomerij, lunchroom en vergadercentrum. De voorzieningen zijn primair gericht op eigen personeel. De voorzieningen zullen wel openbaar toegankelijk zijn. Het gebouw wordt opgericht in het zuidwestelijk deel van het plangebied.
  • In het westelijk deel van het plangebied is een kantoorgebouw voorzien. Na voltooiing van de bouw van het voorzieningencluster wordt een start gemaakt met de bouw van een tweetal kantoorpaviljoens. Het bruikbare vloeroppervlak van het terug te bouwen kantoor is lager dan het eerder gesloopte kantoorpand.

Massastudie / artist impression van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0001.jpg"

De voorgenomen realisatie van de campus past niet binnen de huidige planologische regeling. Dit bestemmingsplan beoogt de planologische randvoorwaarden te scheppen om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied

Goudse Poort ligt gunstig in de regio en is strategisch gelegen aan zowel de nationale (A12 en A20) als de regionale hoofdinfrastructuur (N 207, N11 en iets verder de N 228). Deze ligging heeft tot gevolg dat het plangebied vanuit diverse richtingen goed bereikbaar is.

Het plangebied is centraal gelegen op het bedrijventerrein aan de Kampenringweg 49.

In het gebied was voorheen bestemmingsplan Goudse Poort van kracht. Het plan is september 2012 door de raad vastgesteld. Dit plan vervangt de planologische regeling voor dit deel van het plangebied.

Globale planbegrenzing / verbeelding huidig bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0002.png"

In het voorheen geldende bestemmingsplan 'Goudse Poort' was het noordwestelijke deel van het plangebied bestemd als 'Bedrijf'. Het zuidwestelijke deel had de bestemming 'Kantoor'. In het tussenliggende gebied was een klein deel opgenomen voor 'Verkeer-verblijf'. Het deel van het plangebied dat grenst aan de Kampenringweg had voorheen de bestemming 'groen' en 'verkeer'.

1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken

Voorliggend bestemmingsplan Vosko bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard.

Hoofstuk 1 tot en met 4 gaan in op de huidige situatie, het relevante beleid en de gebiedsaspecten. Vanaf hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de randvoorwaarden, de juridische planopzet en de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

Goudse Poort is één van de bedrijventerreinen in de gemeente Gouda, in de Provincie Zuid-Holland. De stad Gouda ligt in het stedelijk gebied de Randstad en telt 71.167 inwoners op een grondgebied van 16,92 km². Gouda heeft een regiofunctie binnen het Groene Hart, waar het qua inwoners de op één na grootste gemeente is. Gouda ligt bij de samenvloeiing van de rivieren de Gouwe en Hollandsche IJssel. Het plangebied is gelegen op bedrijventerrein Goudse Poort, dat goed bereikbaar is via A12/A20.

Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda allereerst in noordelijke richting verder uitgebreid (Ouwe Gouwe). Later volgen eerst Vreewijk-Oosterwei-Sportbuurt in het oosten, daarna Bloemendaal in het noordwesten en Plaswijck in het noordoosten en tenslotte Slagenbuurt en Goverwelle.

In 1958 maakte de gemeente Gouda de eerste plannen voor de invulling van de polder Bloemendaal, waar het plangebied Goudse Poort onderdeel van uitmaakt. Het bedrijventerrein Goudse Poort is ontwikkeld in de jaren zeventig.

De gemeente, projectontwikkelaars en de bedrijven op Goudse Poort zijn doende het gebied te revitaliseren. De eerste ontwikkelingen zijn zichtbaar, zoals het nieuwe kantoor van automatiseerder Centric en de 'Go Stores'. De ontwikkeling van bedrijfscampus 'Vosko' past goed binnen deze ontwikkelingen.

Binnen het plangebied is nu een (verouderd) kantoorgebouw aanwezig. Het gebouw was voorheen in gebruik bij een auto-lease maatschappij 'Auto Lease Holland' en is verouderd. Bij het gebouw is groot parkeerterrein aanwezig, voorheen noodzakelijk voor de activiteiten van het autoleasebedrijf. Voorts bevindt zich op het terrein een aantal (niet als zodanig bestemde) groenstroken waarop enkele bomen staan. Het perceel grenst aan een watergang.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een ruimtelijk beeld geschetst van het gebied. Er wordt nader ingezoomd op aspecten verkeersstructuur, de groen- en waterstructuur en de functionele structuur van het gebied.

3.1 Uitgangspunten Plan En Ruimtelijke Opzet

Het bestemmingsplan wordt opgesteld om de onwikkeling van een bedrijfscampus mogelijk te maken. Het streven is erop gericht om zoveel mogelijk aan te sluiten op de bestemmingsplanregeling 'Goudse Poort'.

Het plan beoogd te voorzien in de volgende ontwikkelingen:

  • Het bestaande kantoorgebouw, voorheen in gebruik bij Auto Lease Holland wordt gesloopt;
  • Op de vrijgekomen ruimte wordt een voorzieningcluster gerealiseerd. In dit cluster wordt ruimte geboden voor een gemakswinkel, lunchroom en vergaderfaciliteit
  • In een volgende fase wordt een deel van de huidige parkeerruimte benut voor herbouw van het kantoor.

3.2 Planaspecten

verkeersstructuur

Goudse Poort wordt in hoofdzaak ontsloten vanaf de A12, Goudse Poort, de noordrand wegontsluiting (Shell-entree) en de Nieuwe Gouwe Oostzijde. De interne hoofdwegenstructuur wordt gevormd door de Burgemeester van Reenensingel en de Hanzeweg. Het plangebied is gelegen aan de Keerkring, die aansluit op de Hanzeweg.

Het perceel was voorheen in gebruik bij 'Auto Lease Holland'. Om die reden is in de bestaande situatie ruim voldoende parkeergelegenheid beschikbaar. In de nieuwe situatie wordt een deel van het parkeerterrein bebouwd. In het bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt voor zover de daaruit voortvloeiende parkeerbehoefte kan worden geaccomodeerd.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich diverse spoorwegen en stations, zoals de spoorlijn Rotterdam / Den Haag naar Utrecht en naar Alphen a/d Rijn. In de ochtenden avondspits rijdt een buslijn vanaf Gouda NS naar Goudse Poort. Buiten de spits wordt het gebied alleen bediend door enkele streeklijnen.

Een aantal wegen binnen Goudse Poort maakt onderdeel uit van het doorgaande fietsroutenetwerk. Meestal rijden de fietsen naast de auto’s op de rijbaan. Alleen langs de nabijgelegen Van Reenensingel zijn aanliggende fietspaden aanwezig.

groen- en waterstructuur

In Goudse Poort liggen bijna geen noemenswaardige groengebieden of openbare ruimten. De groene bermen langs de wegen en de watergangen, zoals de Hanzeweg, zorgen voor de interne groenbeleving.

De huidige waterpartij langs de Hanzeweg en het plangebied is een ruimtelijke kwaliteit. De Hanzeweg heeft een informeel groen beeld en vormt een belangrijke doorlopende verbinding. In combinatie met een deel van de ruimte ten noorden van de singel (Deventerweg – Doesburgweg) biedt het ruime profiel de mogelijkheid om een langgerekt plantsoen te realiseren, waaraan verblijfsplekken worden gekoppeld (zoals bijvoorbeeld vlonders en zitplekken aan het water)

In het plan wordt gebruik van gemaakt van de aanwezige groen- en waterstructuur. Onderdeel is het realiseren van een extra groenstrook. Aan de oever van de watergang is (als onderdeel van de lunchroom) een terras voorzien, zodat de ruimtelijke kwaliteit van de waterpartij optimaal wordt benut.

functionele structuur

Goudse Poort is een gemengd terrein met bedrijven, kantoren en perifere detailhandel. Dit geldt ook voor het plangebied, waar een aantal van deze functies kunnen worden gerealiseerd.

De bestaande mogelijkheid voor de vestiging van kantoren wordt verplaatst binnen het plangebied. Hiertoe wordt een deel van het terrein, dat voorheen was bestemd voor 'Bedrijf' nu bestemd als 'Kantoor'. In een ander deel van het plangebied wordt de bestemming 'Kantoor' gewijzigd in 'Gemengd', zodat een gemakswinkel, lunchroom en vergaderfaciliteit kunnen worden gerealiseerd. De planologische ruimte voor zelfstandige kantoorruimte zal per saldo wat afnemen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Het beleid van rijk, provincie, regio en gemeente vormt het kader waarbinnen de gewenste ontwikkeling moet passen. Dit beleidskader is in dit hoofdstuk uitgewerkt. Verschillende overheidsorganen hebben beleidsstukken opgesteld waarin ze de ruimtelijke ordening sturen. In dit hoofdstuk worden de relevante kaders beschreven en worden de gemaakte planologische keuzes onderbouwd.

4.1 Ruimtelijk Beleid

4.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Door het rijk is op 13 maart 2013 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De ambities spelen voornamelijk in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Het bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Ter bescherming van rijksbelangen zijn in het Barro reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Het plangebied maakt hier geen deel van uit.

4.1.2 Provinciaal beleid

Provinciale structuurvisie: Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte

Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen. De huidige provinciale Structuurvisie, Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda zijn op vrijdag 2 juli 2010 door Provinciale Staten vastgesteld.

Omdat de ruimtelijke ordening zo dynamisch is, is afgesproken dat de Structuurvisie, de bijbehorende Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda jaarlijks zullen worden herzien om zodoende deze producten actueel te houden. Meest recente actualisatie ('Actualisatie 2012') is op 30 januari door Provinciale Staten vastgesteld. In deze actualisatie zijn de hoofdllijnen van het ruimtelijk beleid ongewijzigd gebleven.

Functiekaart 'Visie op Zuid Holland'

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0004.png"

Momenteel werkt de provincie aan een nieuwe visie, omdat sprake is van veranderende economische en demografische omstandigheden. Deze wordt naar verwachting eind 2013 door Provinciale Staten vrijgegeven voor inspraak. Verwachting is dat de visie in 2014 wordt vastgesteld.

Provinciale verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte

De provincie heeft verschillende instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De Verordening Ruimte is één van deze instrumenten. In de provinciale verordening zijn de zaken vastgelegd die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben. Daarnaast zijn de nationale belangen die in het Barro zijn vastgelegd ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke (bestemmings)plannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen.

De verordening Ruimte is een uitwerking van ruimtelijk provinciaal beleid. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is ook rekening gehouden met provinciaal beleid uit andere beleidsvelden.

Het plan past binnen het geschetste provinciale beleid. In de sectorale hoofdstukken wordt nader ingegaan op de relevante deelaspecten.

4.1.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente beschikt over een aantal beleidsstukken die betrekking hebben op Goudse Poort. Onderstaand worden de verschillende beleidsstukken beschreven en de relevantie uitgelicht.

ruimtelijke structuurvisie gouda

De Ruimtelijke structuurvisie Gouda, vastgesteld in januari 2006, is het kader waarbinnen toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen gaan plaatsvinden. Eén van die uitgangspunten in deze visie is de ontwikkeling van knooppunten om Gouda binnen de Randstad te positioneren. De Goudse Poort is één van de drie locaties die in aanmerking komen voor een ontwikkeling tot knooppunt.

In de noordelijke rand van Goudse Poort, langs de snelweg, liggen goede mogelijkheden voor de ontwikkeling van een hoogwaardige kantorenlocatie, gericht op de nabijgelegen afslag en in het zicht van diezelfde snelweg. Een grote bouwhoogte kan worden toegestaan terwijl een groene setting kan worden aangeboden. In het centraal gelegen deel van de Goudse Poort is in de Visie ruimte voor een omvangrijk cluster van voorzieningen.

Het plan voorziet in het opwaarderen van de huidige bestemming. Het plan past daarmee past binnen de gewenste toekomstbeeld van hoogwaardige kantoorbestemming.

structuurplan goudse poort

Het structuurplan Goudse Poort is in maart 2007 vastgesteld. De directe aanleiding voor de opstelling van een structuurplan Goudse Poort was de noodzaak het bestaande bedrijventerrein te revitaliseren en een functionele en ruimtelijke herstructurering op te starten. Doel is te komen tot een transformatie van de Goudse Poort waarbij het karakter van een gemengd bedrijventerrein geleidelijk aan wordt omgevormd tot een meer hoogwaardig ‘bedrijven- en kantoren park’ waarin ook andere functies een plaats wordt geboden om de monofunctionaliteit te doorbreken. Voorop staat de versterking van het economische profiel, de verbetering van het vestigingsmilieu en de ontwikkeling van een meer hoogwaardige werkgelegenheid. Behalve ruimtelijke herstructureringen zijn ook toevoegingen in functionele en programmatische zin een voorwaarde voor het welslagen van de herstructurering.

Het structuurplan is erop gericht om de hoofdstructuur voor het gehele terrein vast te leggen en te versterken. De openbare ruimte wordt daarin steeds als de belangrijkste drager gezien van die structuur. De kavels voor de bedrijven, die in particuliere handen zijn en volgens bedrijfseconomische eisen worden ingericht, liggen binnen deze hoofdstructuur. De representatieve zijden van de afzonderlijke kavels ondersteunen de ruimtelijke structuur.

De Burgemeester van Reenensingel vormt de belangrijkste oost-west lijn in het gebied. De Hanzeweg, min of meer parallel aan de A12, is een belangrijke ontsluitingsweg en in ruimtelijk opzicht gelijkwaardig aan de Burgemeester van Reenensingel. De Hanzeweg en Rijsselseweg bevatten tevens ecologische zones.

Structuurplankaart Goudse Poort

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0005.png"

Bron: Structuurplan Goudse Poort

Voor het plangebied wordt in de structuurplankaart aangegeven dat de gronden bestemd zijn voor 'Kantoren in stedelijk milieu'. Een bedrijfs- / kantoorcampus past derhalve goed binnen dit gebied.

vlekkenplan goudse poort

Om er voor te zorgen dat de dynamiek op het bedrijventerrein behouden blijft is het gewenst een oplossing te zoeken voor de leegstand van kantoorpanden. Binnen dit kader wordt gezocht naar nieuwe invullingen voor leegstaande kantoorpanden, door gebruiksmogelijkheden te verruimen. Hiervoor is het Vlekkenplan Goudse Poort opgesteld (d.d. 12 september 2011). Samen met de belangenvereniging Goudse Poort (BVGP) is hierin onderzocht waar de verruiming in het gebied kan worden gevonden. Dit heeft zich vertaald in de kaart behorende bij het Vlekkenplan Goudse Poort, waarbij door middel van zones wordt aangegeven waar welke functies mogelijk en/of gewenst zijn. Hierbij is het wel van belang dat de kwaliteit van het gebied gewaarborgd dient te blijven en voor zover mogelijk versterkt.

Vlekkenplan Goudse Poort

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0006.png"

De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in Zone 3. Deze zone wordt aangemerkt als overloopgebied kantoren / bedrijven / maatschappelijke functies. De ontwikkeling past prima binnen deze ambitie.

Conclusie voor het plangebied

De gewenste ontwikkeling past binnen de geldende ruimtelijke beleidskaders. Het plan biedt een goede invulling, en is in lijn met hetgeen hierover in de structuurvisie, het structuurplan Goudse Poort en het Vlekkenplan Goudse poort is vastgelegd.

4.2 Archeologisch Beleidskader

4.2.1 Rijksbeleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

4.2.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging.

De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.

De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten.

4.2.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011)

In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting.

Voor een deel van het plangebied geldt dat sprake is van een hoge verwachting; een ander deel van het plangebied kent een lage verwachting.

Plangebied

Voor een deel van het plangebied geldt dat er een hoge verwachtingswaarde geldt.

Geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0008.png"

Archeologievriendelijk bouwen

Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Verbeelding

De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de ABK 2011, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, 'waarde archeologie'. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is een booronderzoek noodzakelijk, ter controle van de lage verwachting.

Conclusie

Bij nadere uitwerking van het plan moet rekening worden gehouden met de mogelijk in het gebied aanwezige archeologische waarden. Bij de aanvraag van een wabo-vergunning voor de activiteit bouwen zal een aanvraag voor de activiteit archeologie moeten worden aangevraagd. Afhankelijk van de aanvraag zal nader onderzoek moeten worden verricht.

4.3 Groenstructuur

Groenstructuurplan 2007-2015

Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen.

De belangrijke doelstellingen in het Groenstructuurplan zijn: totale groenoppervlakte minimaal gelijk houden, zo mogelijk meer oppervlak creëren; aantal bomen minimaal op peil van 2006 houden; bomen krijgen kans om oud te worden; intensief te beheren groentypen beperken. Met name behoud en mogelijke uitbreiding van groenoppervlakte, behoud van bomen en groeiplaatsbescherming van bomen om oud te kunnen worden, zijn aan de orde bij het opstellen van een bestemmingsplan.

In het plangebied zijn enkele waardevolle groenelementen aanwezig. Bij het formuleren van een bouwplan zal dit moeten worden meegewogen. Conform vigerend beleid wordt binnen het plangebied gezocht naar compensatie wanneer bestaand groen verdwijnt.

Met name langs de oever van de singel aan de grens van het plangebied (parallel aan de (Hanzeweg) zijn mogelijkheden voor uitbreiding van het groenareaal. Verwachting is dat de totale hoeveelheid groen binnen het plangebied als gevolg van het bouwplan zal toenemen.

Bomenverordening

Met ingang van 1 oktober jl. maakt de kapvergunning onderdeel uit van de omgevingsvergunning (Wabo). Gekozen is voor een beperkt kapverbod voor houtopstand buiten de openbare ruimte ofwel de ‘private houtopstand’. Bomen in privaat eigendom met een doorsnede van minder dan 30 cm (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) zijn kapvergunningsvrij. Dit beperkte verbod geeft invulling aan de wens de hoeveelheid regels en bureaucratie te verminderen en de verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers en samenleving te versterken.

In het plangebied zijn enkele bomen aanwezig. Een aantal van deze bomen zal plaats maken voor het voorzieningencluster. In het kader van de kapvergunning wordt e.e.a. getoetst en nader beoordeeld. Wanneer binnen het plangebied bomen aanwezig zijn met een doorsnede > 30 cm, wordt overleg gevoerd over compensatie. Hiertoe is ruimte beschikbaar binnen het plangebied.

4.4 Verkeer En Infrastructuur

4.4.1 Rijksbeleid

Nota mobiliteit

Om Nederland in beweging te houden is in 2004 een nationaal verkeer- en vervoerplan voor de periode tot 2020 gepresenteerd, de Nota Mobiliteit. De algemene filosofie van de Nota Mobiliteit is: “Decentraal wat kan, centraal wat moet”. Hiermee worden de verantwoordelijkheden tussen centrale en decentrale overheden duidelijker afgebakend. Tevens wil de centrale overheid private partijen intensiever betrekken bij de ontwikkeling van gebieden en infrastructurele verbindingen.

4.4.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Verkeers- en vervoersplan 2002-2020

Het Provinciaal Verkeer- en vervoer Plan (PVVP) geeft aan hoe de provincie Zuid-Holland in de genoemde tijdsperiode haar beleid op het terrein van verkeer en vervoer vorm wil geven. Het plan is een verlengstuk van het rijksbeleid omtrent verkeer en geeft antwoord op de problemen ten aanzien van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de verkeersveiligheid in Zuid-Holland.

In het PVVP legt de provincie haar ambities uit voor 2020. Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is een hoge kwaliteit van de bereikbaarheid te garanderen. De verwachting is dat de infrastructuur voor de verschillende vervoerswijzen (met uitzondering van de fiets) niet op grote schaal zal zijn uitgebreid. Het verbeteren van de efficiency van de huidige infrastructurele netwerken, inclusief het openbaar vervoer, is daarbij het belangrijkst.

4.4.3 Gemeentelijk beleid

Mobiliteitsplan

Om het huidige en nieuwe verkeer in goede banen te leiden, is op 11 april 2007 de Mobilieitsvisie Gouda vastgesteld. De komende jaren gaat er veel veranderen in en rond Gouda, vooral aan de westzijde van de stad. Deze veranderingen gaan gepaard met een toename van verkeer naar en binnen de stad.

Om het huidige en nieuwe verkeer in goede banen te leiden, is een visie op verkeer en vervoer noodzakelijk. De gemeente Gouda heeft daarom een mobiliteitsplan opgesteld. Deze geeft in hoofdlijnen aan welk wegennet de gemeente nastreeft om de verkeerssituatie de komende vijftien jaar onder controle te houden.

Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen.

Het plan voorziet in de ontwikkeling van een (openbaar) voorzieningencluster ter ondersteuning van de aanwezige kantoorfunctie. Verwachting is dat de verkeersaantrekkende werking van deze ontwikkeling beperkt is, omdat de bezoekers veelal afkomstig zullen zijn van Vosko zelf.

Voorts voorziet het project in sloop en herbouw van kantoorruimte. Omdat het aantal m2 kantoorruimte per saldo (beperkt) afneemt zal van de ontwikkeling noemenswaardige verkeersaantrekkende werking uitgaan.

Parkeerbeleidsplan en bouwverordening

In het Parkeerbeleidsplan gemeente Gouda, vastgesteld december 2004, wordt onder andere het parkeerbeleid op bedrijvenparken uitgewerkt. In het beleidsplan wordt uitgewerkt op welke wijze de parkeerbehoefte van nieuwe projecten wordt geaccomodeerd. Eén van de punten is dat noodzakelijke parkeervoorzieningen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen op particulier terrein worden aangelegd.

Parkeergelegenheid bij of in gebouwen is juridisch geregeld in de Bouwverordening van Gouda. De verordening regelt dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's moet worden gerealiseerd.

Wanneer een aanvraag voor de bouw van het voorzieningencluster en later het kantoorgebouw wordt ingediend, worden de plannen getoetst aan de bouwverordening. Op dat moment wordt beoordeeld of de ontwikkeling mogelijk is. Naar verwachting zal het terrein de (beperkte) additionele parkeervraag kunnen accomoderen.

4.5 Stedenbouw

4.5.1 Welstandsnota

De Welstandsnota van de gemeente Gouda is opgesteld in 2004, maar heeft een update gekregen in 2008. De gemeente Gouda is van oordeel dat haar burgers recht hebben op ruimtelijke kwaliteit van haar gebouwde omgeving en kiest er daarom bewust voor om welstandstoezicht in Gouda overeind te houden en een welstandsoordeel te geven op bouwaanvragen als onderdeel van de vergunningverlening. Deze Welstandsnota geeft daartoe de kaders, regels en werkwijzen. Goudse Poort wordt verdeeld in twee gebieden. Het binnengebied, wat getypeerd wordt als ‘welstandsluw beleid’ en het buitengebied, getypeerd als ‘regulier welstandsbeleid’. Het plangebied wordt getypeerd als 'binnengebied'.

Voor het toegestane kleurgebruik en de toe te passen reclameuitingen is in de welstandsnota een sneltoets opgenomen. Wanneer het definitieve ontwerp gereed is, zal het hieraan worden getoetst.

4.5.2 Nota Hoogbouw

De gemeente Gouda geeft in deze nota haar visie op hoogbouw. In de nota zijn randvoorwaarden geformuleerd die bestaande kwaliteiten waarborgen en een toetsingskader bieden voor nieuwe plannen. Vanuit verschillende perspectieven en schaalniveaus (regio, stad en wijk) geeft de nota Hoogbouw op basis van stedenbouwkundige argumenten en een eerste maatschappelijke notie, een samenhangend beeld van de mogelijkheden voor hoogbouw in Gouda. De nota Hoogbouw dient als toetsingskader voor bouwplannen die hoger zijn dan in het bestemmingsplan is toegestaan.

In de gemeentelijke Nota Hoogbouw is het plangebied aangeduid als een zone waarin hoogbouw is toegestaan. Langs de A12 is bebouwing met een hoogte van meer dan 70 meter toegestaan, langs de Gouwe is bebouwing tot 30 meter hoog toegestaan. Voor het plangebied geldt dat vanuit stedenbouwkundig perspectief bebouwing met een hoogte van 50-70 meter is toegestaan, ruim binnen de kaders die zijn gesteld binnen de Nota Hoogbouw.

4.6 Duurzaamheid

Regionaal beleid

beleidskader duurzaam bouwen Het regionale beleidskader Duurzaam bouwen van Midden-Holland is vastgesteld door de bestuurscommissie Milieu van het ISMH op 19 september 2005. Duurzaam bouwen krijgt in de regio Midden-Holland reeds vanaf midden jaren negentig structureel aandacht, via de regionale projectgroep duurzaam bouwen. De laatste jaren ontstond de behoefte tot het opnieuw formuleren van regionale ambities om de realisatie van duurzame maatregelen in bouwprojecten te bevorderen.

Gemeentelijk beleid

Recent is het klimaatprogramma 2009-2012 opgesteld als uitvoeringsprogramma van de gemeente Gouda. Hieruit blijkt dat bedrijven samen met wonen de belangrijkste veroorzakers zijn van de CO2-uitstoot.

Uit het energieprofiel van de gemeente Gouda blijkt dat het aandeel van bedrijven op het totale energieverbruik van de gemeente aanzienlijk is, namelijk 45%. Vanzelfsprekend is dat bedrijven belangrijk zijn voor het behalen van de CO2-reductiedoelstellingen. De herstructurering van het bedrijventerrein Goudse Poort biedt een goede kans voor Gouda om concrete resultaten voor CO2-uitstootreductie te boeken. Vooral ook omdat er veel nieuw te bouwen kantoren gepland zijn op Goudse Poort. Met name kantoren zijn energie-intensief door de gewenste koeling in de zomer. Goede kansen zijn aanwezig voor het realiseren van collectieve energieopslag systemen in de bodem. Economische winst en een milieuwinst gaan bij dergelijke systemen meestal samen. Mogelijk kan ook de bestaande bedrijfsbebouwing profiteren van een aansluiting op collectieve energieopslagsystemen. energievisie

Voor Goudse Poort is op 30 mei 2005 een energievisie vastgesteld. Hierin is onderzocht hoe de herstructurering van Goudse Poort kan bijdragen aan het inmiddels geactualiseerde Klimaatprogramma 2003-2006.

Naar aanleiding van de Energievisie Goudse Poort is door het college van BenW de ambitie vastgelegd om de EPC-norm voor nieuwe utiliteitsbouw op Goudse Poort 20% aan te scherpen t.o.v. de wettelijke verplichting van het Bouwbesluit. In de energievisie is onderzocht hoe hier op een technische en economisch haalbare wijze invulling aan kan worden gegeven.

Daarnaast heeft het college van BenW ingestemd met het voor nieuwe utiliteitsbouw op Goudse Poort verplicht voorschrijven van het energieconcept met warmte/koude-opslag in de bodem in combinatie met warmtepompen. Op gebiedsniveau is met het voorgeschreven energieconcept een bijdrage van 6 tot 10% duurzame energie mogelijk. Voor de bestaande bedrijven op Goudse Poort geldt een ambitie om 25% energieverbruikreductie na te streven, waarbij vooral zogenaamde ‘natuurlijke momenten’ dienen te worden benut.

Conclusie

Duurzaamheid is een breed begrip. In het kader van dit project is dit met name in de bouwfase aan de orde. Wanneer de aanvraag voor Wabo-vergunning, activiteit bouwen wordt ingediend, wordt dit getoetst op duurzaamheid. Waar mogelijk wordt duurzaamheid in de ontwerpfase meegenomen.

4.7 Economisch Beleid

4.7.1 Rijksbeleid

'Naar de top'

Begin 2011 hebben verschillende ministeries een brief naar de Tweede Kamer gestuurd die de hoofdlijnen beschrijft van het nieuwe bedrijfslevenbeleid van het kabinet. Het nieuwe beleid vervangt het programma Pieken in de Delta.

Doel van het nieuwe beleid is om meer ruimte te bieden voor ondernemers om te ondernemen en te groeien. Hierbij moet Nederland onderscheidend zijn op de wereldmarkt, profiteren van de aantrekkelijke wereldhandel, groeikansen in opkomende markten benutten, duurzame economische groei bereiken en kiezen voor topsectoren.

Het kabinet heeft negen bedrijfstaken gekozen waarmee Nederland internationaal moet excelleren. Dat moet leiden tot versteviging van de concurrentiepositie van Nederland. Alle negen sectoren werken samen aan de 'tiende' sector, namelijk het binnenhalen van hoofdkantoren van internationale bedrijven. De topsectoren zoals genoemd worden in de bedrijfslevenbrief zijn: hightech, logistiek, creatieve industrie, energie, agrofood, tuinbouw, lifesciences, water en chemie.

4.7.2 Provinciaal beleid

Algemeen

De economische visie van de provincie Zuid-Holland vloeit voort uit het topsectorenbeleid van het Rijk. De Provincie wil in haar beleid aansluiten bij de negen clusters uit het Rijksbeleid.

De ambitie van de provincie Zuid-Holland is om als economische regio tot de koplopers van Europa te behoren met een concurrerende, innovatieve en duurzame economie. Voldoende en passende vestigingslocaties voor bedrijven is hierin één van de belangrijkste aandachtspunten en dit vertaalt zich in een provinciale bedrijventerreinen- en kantorenstrategie.

Bedrijventerreinen en kantorenlocaties

Het provinciale beleid is gericht op het scheppen van randvoorwaarden om te komen tot voldoende kwantitatieve en kwalitatieve ruimte voor bedrijven. Daarnaast vraagt de toegenomen maatschappelijke druk ten aanzien van het volbouwen en de verrommeling van Nederland om meer bovenregionale regie op (beeld)kwaliteit. Waar mogelijk zetten provincie en partners in op het boeken van ruimtewinst bij herstructurering en aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. De belangrijkste focus is het krijgen en behouden van kwaliteit op bedrijventerreinen. Ook leegstand krijgt in dit kader specifieke aandacht en uitwerking. Aandachtspunt is verder de mate waarin herstructurering van bedrijventerreinen een gunstig effect heeft op de economische ontwikkeling, waaronder werkgelegenheid, in een gebied.

Ten aanzien van kantorenlocaties stelt de provincie nieuwe beleidsregels voor. Dit nieuwe beleid gaat uit van OV vervoersknopen. Buiten een cirkel van 800 meter rondom een OV knoop of een andere locatie met een hoge bereikbaarheid per openbaar vervoer mogen geen nieuwe kantoren worden gevestigd.

De Provincie heeft de randvoorwaarden omtrent kantorenlocaties recentelijk aangescherpt. Nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot kantoren zijn slechts nog op 13 knooppunten mogelijk. Goudse Poort maakt hier geen deel van uit.

Door vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan neemt het beschikbare kantoorareaal per saldo (beperkt) af. Daarmee is de planologische regeling in lijn met het provinciale beleid.

Detailhandelsbeleid

De provincie Zuid-Holland heeft ervoor gekozen met betrekking tot de detailhandel een strak beleidskader voor de eigen provincie op te stellen, dat “strenger” is dan het beleid dat andere provincies voeren. De Zuid-Hollandse aanscherping betreft met name de manier waarop de provincie omgaat met detailhandel op perifere locaties. Het provinciale detailhandelsbeleid geeft specifieke richtlijnen met betrekking tot het voeren van nevenassortiment op perifere locaties, consumentenverkoop buiten specifieke detailhandellocaties en ondersteunende detailhandel op bedrijventerreinen.

Lokale winkelcentra zoals buurt-, wijk- en dorpscentra komen in de provinciale visie niet aan de orde. De provinciale Structuurvisie Detailhandel kent een grotere verantwoordelijkheid toe aan gemeenten voor lokale detailhandelsplannen tot 2.000 m2 bvo in winkelcentra.

Binnen het plangebied is een kleine gemakswinkel voorzien. In artikel 9 van de provinciale verordening zijn provinciale regels ten aanzien van vestiging van detailhandel vastgelegd. In de regels is opgenomen dat kleinschalige detailhandel tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 200 m2 is toegestaan. Het plan voldoet daarmee aan dit onderdeel van de provincale regels, omdat de maximaal toegestane bruto vloeroppervlakte in de regels wordt begrenst op 200 m2.

4.7.3 Regionaal beleid

Regionale detailhandelsvisie

De regionale detailhandelsvisie (Actualisatie Regionale Structuurvisie Detailhandel Midden-Holland) is voor veel bouwinitiatieven relevant. Het REO (Regionaal Economisch Overleg) heeft op grond van de provinciale nota Regels voor Ruimte een verplichte adviestaak bij detailhandelsplannen die, al dan niet in samenhang met andere plannen of vrijetijdsvoorzieningen met een bedrijfsvloeroppervlak (bvo) dat 1.000 m2 of meer beslaat. Deze adviestaak voert het REO uit op verzoek van de betrokken gemeente.

Omdat de (detailhandels)ontwikkeling kleiner is dan 1.000 m2, behoeft deze niet in REO-verband afgestemd te worden.

4.7.4 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Op lokaal niveau is een aantal beleidskaders opgesteld voor het (economische) beleid in de stad. Voor de portefeuille Economische Zaken zijn in ieder geval de volgende kaders van belang:

  • Ruimtelijke Structuur Visie Gouda 2005-2030;
  • Economische Visie Gouda 2005-2010 “Aantrekkelijk ondernemen - Veelzijdige werkgelegenheid”;
  • Horecanota 2008-2017 “Eten, drinken en overnachten in Gouda”;
  • Detailhandelsnota 2009-2020 “Meer keuze in winkelen”.

Economische Visie Gouda 2005-2010 “Aantrekkelijk ondernemen - Veelzijdige werkgelegenheid”

De gemeente streeft naar een sterke, gedifferentieerde economische structuur en een divers aanbod aan betaalde en onbetaalde werkgelegenheid binnen de gemeentegrenzen.

Zij wil dit bereiken door:

  1. 1. een versterking van de economische concurrentiepositie van de stad;
  2. 2. een op duurzame economische bedrijvigheid gebaseerde groei van de werkgelegenheid;
  3. 3. een verbetering van de aansluiting van onderwijs en arbeid;
  4. 4. een absolute en relatieve daling van de werkloosheid en het voorkomen van uitval van zittend personeel;
  5. 5. een toename van de maatschappelijke participatie van Goudse burgers (activering).

De ambitie is dus dat Gouda gaat functioneren als de werkgelegenheidsmotor voor Midden-Holland. Dit kan bereikt worden wanneer Gouda haar positie als veelzijdige werkstad versterkt. Verder moet Gouda de belangrijkste kantorenstad van de regio worden.

Aanleiding voor het opstellen van het plan is de gewenste uitbreidingsruimte voor Vosko. Op termijn zal daardoor het aantal banen bij Vosko toenemen. Het plan levert daarmee een bijdrage aan de beleidsdoelstellingen uit de Economische Visie.

Horecanota 2008-2017 “Eten, drinken en overnachten in Gouda”

Op 2 april 2008 is de horecanota 2008-2017 'Eten, drinken en overnachten in Gouda' vastgesteld. Met de horecanota is gevolg gegeven aan de wens om meer duidelijkheid te geven voor ondernemers, bezoekers en bewoners over de ontwikkelingsmogelijkheden en –gebieden van de horeca. Met de horecanota is de input gegeven voor het opstellen van de regeling van de horeca in bestemmingsplannen, waarin in ruimtelijke zin ontwikkelingsmogelijkheden en beleidsuitgangspunten inzichtelijk worden gemaakt. Tevens biedt het een toetsingskader (beleidsregels) voor diverse initiatieven.

De horecanota richt zich met name op de binnenstad, maar ook voor de overige gebieden worden beleidsuitspraken gedaan. De hoofddoelstelling voor de horeca is in de horecanota als volgt geformuleerd: “Gouda wil meer inzetten op de economische en maatschappelijke potentie van horeca, zonder de balans met de leefbaarheid en het woonklimaat van de binnenstad uit het oog te verliezen.”

In de nota wordt vastgesteld dat het horeca-aanbod in Gouda nauwelijks is gericht op zakelijke bezoekers, hoewel dit een duidelijke groeimarkt is. De horecasector kan meer dan nu het geval is ontmoetingsplekken bieden voor zakelijke vergaderingen, borrels, presentaties en diners. Ook de acquisitie van zakelijke bijeenkomsten kan deze markt versterken.

Het realiseren van een horeca-gelegenheid voor deze doelgroep levert een bijdrage aan de gestelde beleidsdoelen in de nota.

Detailhandelsnota 2009-2020 “Meer keuze in winkelen”

De nota verankert belangrijke ontwikkelingen ten aanzien van het detailhandelsaanbod, met name de ontwikkelingen in de binnenstad en de ontwikkelingen in de 'schil' rond de binnenstad. Daarnaast geeft de detailhandelsnota ook een actualisatie van het supermarktbeleid uit 2006.

In het plan wordt realisering van een gemakswinkel mogelijk gemaakt. Omdat de voorziening van beperkte omvang is, heeft deze ontwikkeling geen invloed op de ontwikkelingen in de binnenstad en de schil daar omheen.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

Randvoorwaarden betreft aspecten als lucht, water, natuur, bodem en land die invloed hebben op het plangebied en waar het plangebied invloed op kan hebben. In dit hoofdstuk wordt verwoord hoe er met de randvoorwaarden rekening wordt gehouden. Het hoofdstuk is gebaseerd op het milieukundig onderzoek van de Omgevingsdienst Midde-Holland. De milieukundige rapportage is als bijlage 1 aan het bestemmingsplan bijgevoegd.

5.1 Milieu

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

Dit hoofdstuk geeft de milieukundige randvoorwaarden en richt zich daarbij op de volgende milieuaspecten:

  • 5.1.1 Bodem
  • 5.1.2 Luchtkwaliteit
  • 5.1.3 Geluid
  • 5.1.3.1 Wegverkeerslawaai
  • 5.1.3.2 Industrielawaai
  • 5.1.3.3 Spoorweglawaai
  • 5.1.4 Bedrijven en Milieuzonering
  • 5.1.6 Flora en fauna
  • 5.1.7 Externe veiligheid

De in de volgende paragrafen vermelde informatie is gebaseerd op het milieukundig advies van de Milieudienst Midden-Holland (19 januari 2011, nr. 201024395). Het advies is als bijlage bij dit plan gevoegd.

5.1.1 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

In het kader van de Grondexploitatiewet dienen de kosten in gevallen waarbij sprake is van de noodzaak voor een bodemsanering tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse.

Onderzoek en resultaten

Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst bekende informatie verzameld over de onderwerpen:

  • Voormalige bedrijven (HBB);
  • Huidige bedrijven;
  • Tanks;
  • Dempingen (Bio-s);
  • Wbb-locaties;
  • Bodemonderzoeken;
  • Toepassing grond (grondwerken);
  • Bodemkwaliteitskaart en grondstromenbeleid.

In het plangebied zijn geen verontreinigingen of verdachte locaties bekend. Om de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken is er een vooronderzoek conform NEN5725 uitgevoerd, “Vooronderzoek Kampenringweg 49 te Gouda”, Tauw bv, projectnummer 1219096, 25 september 2013. Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat de onderzoekslocatie niet verdacht is op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Voor zover bekend hebben in het verleden geen bodembedreigende activiteiten op de locatie plaatsgevonden. Verwacht wordt dat de opslag van bouw- en sloopafval op het terrein, mede door de aanwezigheid van een verhardingslaag niet heeft geleid tot bodemverontreiniging. Volgens de bodemkwaliteitsklasse voldoet de boven- en ondergrond op de locatie aan klasse wonen.

Bij de sloop van het pand dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van asbesthoudende materialen in het pand.

Conclusie

Op basis van de resultaten van de inventarisatie en het uitgevoerde vooronderzoek zijn er geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan.

5.1.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2I van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.

Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Onderzoek en resultaten

In figuur 5.1 is de concentratie NO2 in 2015 volgens de NSL-monitoringstool in de omgeving van het plangebied (geel) weergegeven. Hieruit blijkt dat de norm van 40 µg/m3 niet overschreden wordt. Voor PM10 ligt de concentratie verder onder de norm als voor NO2 (figuur 5.2). De bronnen van NO2 en PM10 zijn de wegen De Goudse Poort, de A12 en de op- en afrit van en naar de A12.

Aangezien de ontwikkeling nauwelijks of geen verkeer aantrekkende werking heeft, is het niet te verwachten dat de ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt aan de verontreiniging van de buitenlucht en de normen voor de luchtkwaliteit overschreden zullen worden.

Figuur 5.1: concentratie NO2

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0009.jpg"

Figuur 5.2: Concentratie PM10

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0010.jpg"

Conclusie

De ontwikkeling van Vosko zal niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Met betrekking tot luchtkwaliteit is het acceptabel om het bestemmingsplan vast te stellen.

5.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

Onderzoek en resultaten

De ontwikkeling maakt de vestiging van een computerservice bureau (kantoren), detailhandel en een kantine mogelijk, allen vallend onder categorie 1. Deze bedrijvigheid heeft een richtafstand van 10 meter. In de buurt van de planlocatie zijn er geen direct bestemmingen die hinder ondervinden van milieubelastende bedrijvigheid. In de buurt van het plangebied geldt de bestemming WRO-zone - afwijkingsgebied 1. Hier zijn in principe maatschappelijke voorzieningen mogelijk die hinder kunnen ondervinden van milieubelastende bedrijvigheid. Deze liggen echter op grotere afstand dan10 meter.

Op 130 meter ligt (LPG-)tankstation van Loon, met een richtafstand van 50 meter.

Conclusie

Vanuit bedrijvigheid en milieuzonering bestaan geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.4 Flora en Fauna

Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wro. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Zuid-Holland 2020; natuurbeheerplan 2012; Provinciaal Compensatiebeginsel 1997. Het Rijk heeft aangekondigd dat tijdens de planperiode de nationale wetgeving zal worden aangepast. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.

De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent, dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid er rekening wordt gehouden met relevante wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:

  1. 6. Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet, maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot weidevogelgebieden);
  2. 7. Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Natuurbeschermingswet 1998, ook wel voortoets genoemd);
  3. 8. Er wezenlijke waarden en kenmerken van Ecologische HoofdStructuur-gebieden (EHS) aangetast worden.

Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

De gemeente Gouda kent in haar Groenstructuurplan 2007-2015 het uitgangspunt een boom voor een boom. Gekapte bomen dienen gecompenseerd te worden in de gemeente. Bomen worden aangemerkt als ecologische structuur in de stad, met functies voor vogels, insecten en vleermuizen.

Onderzoek en resultaten

Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen is door de ODMH een Quickscan ecologie uitgevoerd (1 augustus 2013, nr 2013095933). De belangrijkste conclusies hieruit staan hieronder weergegeven.

Het plangebied ligt niet binnen een gebied dat is aangewezen als EHS. In de omgeving van het plangebied is wel EHS-gebied aanwezig. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als EHS (NGP Veenweiden-Midden Zuidplas, Bloemendaal) is gelegen op ruim 350 meter afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de kleinschalige, lokale, aard van de ontwikkeling, worden negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS op voorhand met zekerheid uitgesloten.

Het plangebied ligt niet in gebied dat volgens overig (naast de EHS) provinciaal beleid beschermd is. Ook in de omgeving van het plangebied zijn dergelijke gebieden (zoals weidevogelgebied) niet aanwezig. Het dichtstbijzijnde weidevogelgebied is gelegen op ruim 1,2 kilometer afstand. Op basis van de grote afstand tot deze gebieden en de lokale aard van de ontwikkeling worden negatieve effecten op provinciaal beschermde gebieden op voorhand uitgesloten.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, ten opzichte van het plangebied, is 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' op 4,8 kilometer afstand. Het plangebied ligt op een dusdanig grote afstand van Natura 2000-gebieden dat effecten op de instandhoudingsdoelstellingen, gezien de ontwikkelingen in het plangebied, op voorhand uitgesloten worden.

Het plangebied is geschikt voor meerdere algemene dier- en plantensoorten. Voor beschermde soorten is het beperkt geschikt. De omvangrijke bomen rondom het terrein, de bosschages en het kantoorgebouw bieden mogelijk habitat aan beschermde soorten. Daarnaast is de watergang grenzend aan het plangebied mogelijk geschikt voor beschermde soorten. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

Het parkeerterrein en de smalle groenstroken zijn niet geschikt voor beschermde plantensoorten die specifieke eisen aan de standplaats stellen. Ook het kantoorgebouw biedt, vanwege ongeschikt substraat, geen biotoop voor beschermde (muur)vegetatie.

Aanwezigheid van en effecten op (strikt) beschermde grondgebonden zoogdieren in het plangebied zijn uitgesloten, op basis van biotoop- en verspreidingsgegevens.

In het te slopen kantoorgebouw zijn geen openingen naar de spouwmuur waargenomen, waardoor zomer-, kraam- en winterverblijfplaatsen van vleermuizen op voorhand kunnen worden uitgesloten. Paarverblijfplaatsen van vleermuizen in het kantoorgebouw en in de omvangrijke bomen kunnen niet worden uitgesloten. Door sloop van het kantoorgebouw en kap van de bomen gaan mogelijk paarverblijfplaatsen verloren.

Het plangebied dient mogelijk als foerageergebied en/of vliegroute van enkele vleermuissoorten. Gezien het behoud van voldoende foerageergebied op en in de directe omgeving van het plangebied, worden negatieve effecten op de foerageerfunctie van vleermuizen uitgesloten. Het maken van (tijdelijke) openingen in een groenstructuur van meer dan 20 m kan een barrière vormen voor vliegroutes. Bij kap van omvangrijke bomen rondom het parkeerterrein kan daardoor mogelijk een vliegroute worden aangetast. De toename van verlichtingsintensiteit op de watergang en langs de groenstroken op en rondom het terrein dient beperkt te blijven, zodat de groenelementen en het water als foerageergebied en vliegroute van vleermuizen geschikt blijven.

Om de effecten van de sloop-, kap- en bouwwerkzaamheden op de paarverblijfplaatsen, vliegroutes en het fourageergebied van vleermuizen exact in beeld te krijgen, is een aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd (“Vleermuisonderzoek Vosko-terrein, Kampenringweg te Gouda”, Tauw bv, 8 november 2013, kenmerk N001-1219028ERT-kmi-V01-NL). Hieruit kunnen de volgende conclusies getrokken worden. Er zijn geen vleermuizen waargenomen die voor hun (paar)verblijfplaatsen gebonden zijn aan het te slopen gebouw. Het plangebied vormt geen essentieel onderdeel van het leefgebied van vleermuizen, in de vorm van foerageergebied en/of vliegroutes. Een effect op het leefgebied van vleermuizen door de beoogde ontwikkeling is daarom uitgesloten. Voor de beoogde ontwikkeling zijn ten aanzien van de Flora- en faunawet geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

In het onderzoek worden enkele maatregelen geadviseerd hoe bij de toekomstige inrichting van het plangebied rekening gehouden kan worden met vleermuizen.

Het plangebied is geschikt voor algemene broedvogels. Om verstoring of aantasting te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten de broedperiode van vogels plaats te vinden of te starten. De broedperiode loopt grofweg van half maart tot half juli, maar ook buiten deze periode zijn in gebruik zijnde nesten en de functionele omgeving hiervan beschermd. Effecten op nesten van jaarrond beschermde vogelsoorten worden uitgesloten.

Aangezien er geen werkzaamheden aan de watergang worden uitgevoerd, kunnen negatieve effecten op beschermde vissoorten op voorhand worden uitgesloten.

De aanwezigheid van (strikt) beschermde amfibieën in het plangebied, wordt vanwege het ontbreken van geschikt biotoop en/of op basis van verspreidingsgegevens uitgesloten. Gedurende de werkzaamheden kunnen wel geschikte biotopen ontstaan voor de rugstreeppad.

De watergang op de grens met het plangebied kan mogelijk onderdeel zijn van foerageergebied van de ringslang. Bij verstoring van een foeragerende ringslang zal de soort echter snel vluchten. Negatieve effecten zijn daarom uitgesloten, ook mede doordat er voldoende potentieel foerageergebied aanwezig blijft rondom het plangebied. De aanwezigheid van overige (strikt) beschermde reptielen in het plangebied wordt vanwege het ontbreken van geschikt biotoop en/of op basis van verspreidingsgegevens uitgesloten.

Door de redelijke waterkwaliteit en aanwezigheid van watervegetatie kan het voorkomen van de platte schijfhoren in de watergang niet worden uitgesloten. Echter, aangezien er geen werkzaamheden aan de watergang worden uitgevoerd, kunnen negatieve effecten op de platte schijfhoren alsnog op voorhand worden uitgesloten. De aanwezigheid van overige (strikt) beschermde ongewervelden in het plangebied, wordt vanwege het ontbreken van geschikt biotoop en/of op basis van verspreidingsgegevens uitgesloten.

Conclusie

Er zijn geen ecologische belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan en voor het verlenen van de vergunning voor de sloop-, kap-, en bouwwerkzaamheden.

Geadviseerd wordt om tijdens de werkzaamheden te voorkomen dat er geschikte plasjes en poeltjes ontstaan die de rugstreeppad in de zomerperiode kan gebruiken als voortplantingswater of zandhopen die gebruikt kunnen worden als overwinteringsbiotoop.

5.1.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen. Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS), het laatst gewijzigd op 31 juli 2012 en medio 2013 te vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Daarnaast is, voor zover van toepassing, gebruik gemaakt van gegevens uit het Basisnet Spoor, Basisnet Weg (definitief ontwerp 2009) en het Basisnet Water (definitief ontwerp 2008) waarin veiligheidsafstanden worden aangegeven op basis van uitgevoerde tellingen en waarbij rekening is gehouden met een te verwachten groeiscenario tot 2020.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht. Bij het verantwoorden van het GR moeten de volgende aspecten worden betrokken en gemotiveerd:

  • Het aantal personen binnen het invloedsgebied;
  • De hoogte van het GR en een eventuele toename daarvan;
  • De mogelijkheden tot risicovermindering aan de risicobron;
  • De alternatieven voor het ruimtelijk plan;
  • De mogelijkheden om de omvang van een ramp of zwaar ongeval te beperken;
  • De mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

In verband hiermee moet de Veiligheidsregio Hollands-Midden in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen over het GR en de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.

Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda

De visie externe veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.

Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.

Onderzoek en resultaten

Ter voorbereiding van het wijzigen van het bestemmingsplan is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijk risicobronnen zijn inrichtingen, waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor, vaar,-)wegen en buisleidingen.

Inrichtingen

Ten zuidoosten van het plangebied is een LPG tankstation gelegen aan de Goudse Poort 1. In de vergunning is vastgelegd (middels ambtshalve wijziging, kenmerk 200812763) dat de maximale doorzet 1.500 m3 mag bedragen.

Bij een doorzet van meer dan 1.000 m3 LPG per jaar gelden volgens het Revi (Bijlage 1, Tabel 1) voor nieuwe situaties (waaronder een nieuw bestemmingsplan) een PR 10-6 contour van 110 meter vanaf het vulpunt, 25 meter vanaf het ondergronds reservoir en 15 meter vanaf de afleverzuil. Het plangebied is op 130 meter afstand van het LPG vulpunt gelegen. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Het plangebied is voor een klein deel gelegen binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation

(150 meter vanaf het vulpunt, zie figuur 4.3). In het kader van het bestemmingsplan 'Goudse Poort' is een risicoberekening uitgevoerd. Het huidige kantoorpand aan de Kampenringweg 47 wordt gesloopt en nieuwbouw van een kantoor vindt plaats op een grotere afstand (buiten het invloedsgebied) van het LPG tankstation. Op de huidige locatie van het kantoorpand Kampenringweg 47 zal een voorzieningencluster (kantine, vergader- en verkoopruimte) worden gebouwd. Dit zal geen significante wijziging betekenen van het aantal personen dat reeds in de risicoberekening voor het bestemmingsplan 'Goudse Poort' is meegenomen.

Uit het bestemmingsplan 'Goudse Poort blijkt verder dat het plangebied voor een klein gedeelte gelegen is binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone – LPG'. Uit artikel 18.1 van de planregels bestemmingsplan 'Goudse Poort' blijkt dat binnen deze zone 'de vestiging van functies of objecten voor zeer kwetsbare groepen niet is toegestaan'. Het betreft hier een kantoor en een voorzieningencluster. Het gaat dus niet om de vestiging van een functie of object bedoeld voor zeer kwetsbare groepen.

De nieuwe situatie zal geen significant effect hebben op de hoogte van het groepsrisico. Wel moet het groepsrisico worden verantwoord voor de nieuwe situatie.

Figuur 5.3: Ligging plangebied t.o.v. LPG tankstation

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0011.png"

Wegen

Het plangebied is op 220 meter afstand van de A12 gelegen, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor ruimtelijke ontwikkelingen op meer dan 200 meter afstand van deze weg is alleen het toxisch scenario relevant. In de visie EV van Gouda (paragraaf 6.2, Deel A) is opgenomen dat nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen, moeten worden uitgevoerd met de mogelijkheid om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.

Spoor

Het spoor Rotterdam – Gouda waarover gevaarlijke stoffen worden vervoer is op ongeveer 970 meter afstand gelegen. Voor ruimtelijke ontwikkelingen op meer dan 200 meter afstand van het spoor is alleen het toxisch scenario relevant. Ook in het kader van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor wordt verwezen naar bovenstaande maatregel om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen.

Buisleidingen

Nabij het plangebied is een hogedruk aardgasleiding gelegen. Deze gasleiding ligt op ongeveer 30 meter van het dichtstbijzijnde gebouw in het plangebied (nieuw te bouwen voorzieningencluster, zie figuur 4.4). In onderstaande tabel zijn de specificatie van deze gasleiding weergegeven.

Specificaties hogedruk aardgasleiding

Leiding Diameter
(inch)
Druk (bar) Belemmeringenstrook PR 10-6 Invloedsgebied GR
W 501-01 12 40 4 0 140

Bij deze gasleiding ontstaat ter hoogte van het plangebied geen PR 10-6 contour. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Het plangebied is gedeeltelijk binnen de 100% letaalzone van de gasleiding gelegen, en vrijwel geheel binnen het invloedgebied van de gasleiding. In het kader van het bestemmingsplan 'Goudse Poort' is het groepsrisico berekend. Uit deze berekeningen blijkt dat het groepsrisico (veel) kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

De personen in het huidige kantoor aan de Kampenringweg 47 zijn meegenomen in deze berekeningen. Op deze locatie zal het voorzieningencluster worden teruggebouwd. Het nieuwe kantoorpand dat op de parkeerplaats moet komen, ligt buiten de 100% letaalzone. Personen buiten de 100% letaalzone dragen vrijwel niet bij aan de hoogte van het groepsrisico. De nieuwe situatie zal daarom geen significant effect hebben op de hoogte van het groepsrisico. Wel moet het groepsrisico worden verantwoord voor de nieuwe situatie. Daartoe wordt de veiligheidsrisico benaderd voordat de bouwwerkzaamheden starten.

Figuur 5.4: Ligging plangebied t.o.v. snelweg A12 en de hogedruk aardgasleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0012.png"

Conclusie

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen spoor- of vaarwegen die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het plangebied.

Wel moet in verband met het transport van gevaarlijke stoffen over de A12 en het spoor rekening worden gehouden met de blootstelling aan toxische gassen. Nieuwe gebouwen dienen daarom te worden voorzien van afschakelbare ventilatie, zodat wordt voorkomen dat toxische gassen naar binnen worden gezogen (paragraaf 6.3, deel A, Visie EV Gouda).

In verband met de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation en de hogedruk aardgasleiding is de Veiligheidsregio Hollands-Midden in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen.

Het groepsrisico is verantwoord in de notitie “Verantwoording groepsrisico Bestemmingsplan 'Vosko', Goudse Poort gemeente Gouda”, van 16 oktober 2013. Hierbij is het advies van de Veiligheidsregio Hollands Midden van 2 oktober 2013 betrokken. De stukken zijn als bijlage bijgevoegd.

In de verantwoording groepsrisico wordt geadviseerd de volgende maatregelen te treffen:

  • Mechanische ventilatie bij nieuwbouw/verbouw voorzien van de mogelijkheid om deze metéén druk op de knop uit te schakelen, om te voorkomen dat toxische gassen naar binnenworden gezogen;
  • Praktijkrichtlijnen “Bereikbaarheid” en “Bluswatervoorziening” als uitgangspunt nemen bij de verdere inrichting van het plangebied;
  • Opstellen van een ontruimingsplan waarin de beschreven EV-scenario's worden opgenomen.
  • De verantwoording van het groepsrisico als onderdeel van het bestemmingsplan door de gemeenteraad te laten vaststellen.

5.2 Milieu Effect Rapportage

Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wm zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.

Een plan m.e.r.

is wettelijk verplicht wanneer:

  • het plan kaders stelt voor activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. in gevallen die genoemd zijn in kolom 2. Voor een activiteit uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan een in kolom 2 genoemde getalsmatige drempelwaarde. Als ze kleiner is dan die drempelwaarde, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  • De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Een project- of besluit-m.e.r.

is wettelijk verplicht wanneer:

  • de activiteit is genoemd in Bijlage C (kolom 1 en 2) van het Besluit m.e.r
  • de initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Een m.e.r.-beoordeling

is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.:

  • Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden.
  • Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  • Bij het bepalen of een m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is dient rekening gehouden te worden met de selectiecriteria genoemd in Bijlage III van de Europse richtlijn m.e.r.

Onderzoek en resultaten

De ontwikkeling van Vosko op de nieuwe locatie valt onder categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. De oppervlakte van het plangebied is ruim 5.000 m2 en is kleiner dan de in kolom 2 genoemde getalsmatige drempelwaarden. Hiermee is de ontwikkeling vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een kantoorgebouw gesloopt en een kantoor met enkele voorzieningen als een kantine, vergaderruimtes en kleinschalige detailhandel gebouwd op een bedrijventerrein met kantoor- en bedrijfsbestemmingen (tot en met cat 3.2). De omvang van ruim 5.000 m2 ligt een factor 40 tot 200 onder de getalsmatige drempelwaarden genoemd in kolom 2 bij categorie D11.2 van Besluit m.e.r.. Het bedrijventerrein Goudse Poort is berekend op deze activiteit op deze locatie. Onacceptabele effecten als gevolg van cumulatie met andere activiteiten zijn dan ook niet te verwachten. Bij de sloop van een kantoorpand en de bouw van een kantoorpand met voorzieningen komen vooral nuttig toe te passen afvalstoffen vrij en worden ruim voorradige grondstoffen gebruikt. Omdat de activiteit geen extra verkeer aantrekkende werking heeft, zijn er geen onacceptabele verontreinigingen en hinder te verwachten als gevolg ervan. Het risico op ongevallen is ook niet onacceptabel. Er vindt geen verhoging van het groepsrisico plaats als gevolg van de ontwikkeling.

De locatie en de omgeving wordt reeds gebruikt voor kantoren en gemengde bedrijvigheid. Er zijn geen beschermde natuurgebieden op de locatie of in de buurt ervan. Op de locatie en in de naaste omgeving worden geen normen met betrekking tot de luchtkwaliteit overschreden. Ook is er geen noemenswaardige bewoning. Het oostelijk deel van het plangebied heeft een hoge verwachtingswaarde voor archeologie. Er is een vergunning nodig voor vergravingen van meer dan 100 m2. Hierdoor zal geen belangrijke archeologische informatie verloren gaan.

De orde van grootte en de complexiteit van de te verwachten effecten zijn niet van onacceptabele schaal.

Hiermee zijn de kenmerken en plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zodanig dat kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben. Er hoeft daarom ten behoeve van de ontwikkeling geen m.e.r.-beoordeling doorlopen te worden.

Conclusie

Er hoeft geen m.e.r.-beoordeling doorlopen te worden, de m.e.r.-regelgeving vormt hiermee geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.3 Waterhuishouding

5.3.1 Beleid Hoogheemraadschappen

Het oppervlaktewater binnen de gemeente Gouda wordt door twee hoogheemraadschappen beheerd. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer in Goudse Poort

5.3.2 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk waterplan

In 2002/2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere hoogheemraadschappen het eerste Waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat Waterplan geëvalueerd. Deze evaluatie heeft geleidt tot een actualisatie van het Waterplan. Het geactualiseerde Waterplan is op 25 mei 2011 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld.

De inrichting van het Goudse watersysteem is gebaseerd op de principes vasthouden – bergen – afvoeren . Ter voorkoming van wateroverlast worden allereerst maatregelen genomen om het water beter vast te houden. Wanneer dat niet voldoende is, worden maatregelen genomen om het water tijdelijk te bergen. Wanneer ook dat onvoldoende soelaas biedt, moet het water direct afgevoerd kunnen worden. Vanwege de zettingsgevoeligheid en de geringe drooglegging is voldoende waterberging in het stedelijke gebied van Gouda een eerste vereiste.

In het stedelijke Waterplan is aangegeven dat het wateroppervlak in Gouda moet worden verruimd. Daarnaast hanteert Gouda al jaren een zogenaamd ‘Stand-still’ principe wat inhoudt dat bij toename van de verharding het bestaande wateroppervlak moet worden vermeerderd met minimaal 20% van het oppervlak van de vermeerdering aan verhard oppervlak.

Voor Goudse Poort als onderdeel van de wijk Bloemendaal geldt dat meer dan het huidige oppervlak van 9% open water nodig is om wateroverlast in de toekomst te voorkomen. Het streefbeeld is dat in de hele wijk ten minste 10% open water gerealiseerd wordt. Om dit streefbeeld te behalen is voor de Goudse Poort de opdracht om voor elke vierkante meter aan extra verharding, dat binnen het gebied mogelijk wordt gemaakt, 15% extra open water aan te leggen. Daarbij moet de kwaliteit van het water in de watergangen worden gewaarborgd door watergangen met andere te verbinden, doodlopende watergangen te voorkomen en kleine diameters van duikers te vervangen door grotere of door bruggen aan te leggen.

Het plan

Ten behoeve van het plan is een ontwerp gemaakt voor het te realiseren voorzieningencluster. Uit berekeningen blijkt dat het percentage onverhard met ongeveer 300 m2 zal toenemen.

Ontwerp inrichting openbare ruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0304BPVosko-DF01_0013.jpg"

Bron: 'Schetsplan stedenbouwkundig ontwerp winkelhorecagebouw Kampenringweg', Ben Kraan, 5-7-2013

Conclusies

Het plan voorziet in een toename van onverharde oppervlakte. Om te borgen dat de hoeveelheid bebouwde oppervlakte niet toeneemt, wordt in het bestemmingsplan de ruimte bestemd voor 'Groen' uitgebreid.

Hoofdstuk 6 Planopzet

In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Vosko. De regels zijn de juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied.

6.1 Feitelijke Planopzet

algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen moeten in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

methodiek

Het bestemmingsplan wordt opgesteld om een gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. De huidige situatie is het uitgangspunt en het vigerende bestemmingsplan vormt de onderlegger. Deze is vertaald in een nieuwe verbeelding en regels waarin voor het gebied een nieuwe regeling wordt getroffen. Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.

In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend.

Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.

6.2 Juridische Planopzet

Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

bestemmingsvlakken

In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

bestemmingsregelingen

De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en ontheffingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 7.10) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Belangrijke voorwaarde voor juridische houdbaarheid van het bestemmingsplan is de uitvoerbaarheid. Aangetoond moet worden dat het plan uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid onderbouwd.

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Op grond van artikel 6.12 stelt de raad hiertoe een exploitatieplan op.

Alternatieve mogelijkheid is dat kostenverhaal op andere wijze wordt gezekerd. Hiertoe is met de ontwikkelaar een overeenkomst gesloten. Hierin is een regeling getroffen waarin is vastgelegd dat de ontwikkelaar de kosten voor het opstellen en begeleiden van het plan zal dragen. Voorts is hierin vastgelegd dat eventuele kosten als gevolg van planschade door de ontwikkelaar zullen worden gedragen. Door deze overeenkomst is de economische uitvoerbaarheid gezekerd.

7.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. Bij de ontwikkeling van nieuwe bestemmingsplannen wordt tegenwoordig speciaal aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Zo ook bij dit bestemmingsplan. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt, zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formulieren geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg heeft plaatsvinden aan de hand van het concept-ontwerp bestemmingsplan. Eventuele zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.

7.3.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Over het vooroverleg wordt door de gemeente met diverse partijen (zoals de provincie, en het hoogheemraadschap) het wettelijk verplichte vooroverleg gevoerd. In dat kader is het plan aan een aantal partijen ter beoordeling voorgelegd.

De provincie heeft het plan beoordeeld. Conclusie was dat het plan past binnen de provinciale beleidskaders. Het waterschap Rijnland heeft geen reactie ingezonden, waardoor impliciet is ingestemd met het plan.

7.3.2 Zienswijzenprocedure

Na het verwerken van de vooroverlegreacties is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Vervolgens is het plan gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. In deze periode stond het eenieder vrij zienswijzen in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Het bestemmingsplan is vervolgens ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan zijn een aantal ambtelijke aanvullingen gedaan. Het betreft de toevoeging van een historisch bodemonderzoek, de toevoeging van een onderzoek naar paarverblijfplaatsen vleermuizen en de verantwoording groepsrisico. Het ontwerpplan is met inachtneming van deze wijzigingen door de raad gewijzigd vastgesteld.

Het plan is ten opzichte van het ontwerp aangevuld en aangepast. Hiertegen staat direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Milierapport Bp Goudse Poort

Bijlage 2 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Ecologie

Bijlage 4 Onderzoek Paarverblijfplaatsen Vleermuizen

Bijlage 5 Verantwoording Groepsrisico