Waterrijk Polderpark Oostpolder
Projectbesluit - Gemeente Gouda
Vastgesteld op 24-05-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het projectbesluitWaterrijk Polderpark Oostpolder van de gemeente Gouda;
1.2 projectbesluit:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0513.0601Polderpark-DF01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een besluitvlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, nadere regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf (of gebruik) dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;
1.6 archeologische waarde:
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 besluitvlak:
een bij het plan geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.9 bestaand (in relatie tot bebouwing):
bebouwing aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het (ontwerp) projectbesluit;
1.10 bestaand (in relatie tot gebruik):
gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het projectbesluit;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een besluitvlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijgebouw:
een zelfstandig gebouw behorende bij en ruimtelijk ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.20 extensieve dagrecreatie:
die vormen van openluchtrecreatie, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen, fietsen of paardrijden, waarbij relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk afhankelijk is van weide of akkergronden;
1.23 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.24 intensief veehouderijbedrijf:
een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
1.25 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.26 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, voorkomende in dat gebied;
1.27 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;
1.28 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.29 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil;
1.30 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden voor extensieve dagrecreatie, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van activiteiten gericht op dagrecreatie;
- b. behoud en versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische waarde en natuurlijke waarden;
- c. voet-, fiets- of ruiterpaden en trimbanen;
- d. steigers en vlonders;
- e. groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:
- a. gebouwen niet zijn toegestaan;
- b. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 6 m, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag bedragen.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. pleinen;
- c. voet- en fietspaden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. straatmeubilair;
- h. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:
- a. gebouwen niet zijn toegestaan;
- b. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 5 m, met uitzondering van lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 10 m mag bedragen.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. recreatief medegebruik;
- c. scheepvaartverkeer;
- d. bruggen en duikers voor kruisingen met wegverkeer;
- e. overige waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. bermen en taluds.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een waterkering met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2 een omgevingsvergunning verlenen voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de aangegeven andere bestemmingen, op voorwaarde dat:
- a. de waterstaatsbelangen dit toelaten;
- b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
Artikel 7 Geluidzone - Industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' behoren de gronden overeenkomstig artikel 53 van de Wet geluidhinder tot de bestaande zone, waarbuiten de geluidsbelasting de 50 dB(A) niet te boven mag gaan, behorende bij het industrieterrein 'Kromme Gouwe'. Binnen deze zone gelden voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen overeenkomstig artikel 53 lid 2 van de Wet geluidhinder de op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen, dan wel de naderhand krachtens artikel 55 of 56 van de Wet geluidhinder vastgestelde waarden.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Door de bouw van de nieuwe woonwijk Westergouwe komt de Oostpolder tussen de woonbebouwing van Gouda in te liggen. De Oostpolder zelf wordt niet bebouwd. De polder behoudt dan ook zijn waarde als recreatief groengebied nabij de stad. Door de ontwikkeling van Westergouwe is het wenselijk om deze waarde te versterken. Het gebied gaat dan een meer recreatieve functie vervullen in plaats van uitsluitend een agrarische functie. De polder behoort zo beschouwd niet meer tot het agrarisch gebied buiten de stad, maar is als recreatief en groen gebied onderdeel van de stad.
Om de Oostpolder geschikt te maken voor dagrecreatie wordt het gebied opnieuw ingericht. In 2008 is daarom een inrichtingsvisie gemaakt, met de naam 'Waterrijk Polderpark Oostpolder'. In 2010 is mede op basis hiervan een definitief ontwerp van het inrichtingsplan gemaakt. Uit de naam blijkt de essentie van het inrichtingsplan. Voorop staat dat de bestaande landschapskwaliteit gehandhaafd blijft en dat de nieuwe recreatieve voorzieningen kleinschalig van karakter zijn. Door de fysieke toegankelijkheid van de polder te vergroten worden de bestaande landschapskwaliteiten beter bereikbaar voor recreanten uit de omgeving.
Om snel te kunnen starten met de uitvoering van de werkzaamheden bereidt de gemeente een getrapte besluitvorming voor. Eerst wordt voor het nieuwe Polderpark een projectbesluit genomen en daarna wordt voor de hele Oostpolder, inclusief het bedrijventerrein Gouwestroom, het recreatiepark Residence Elzenhof en de golfbaan IJsselweide een nieuw bestemmingsplan vastgesteld.
Deze ruimtelijke onderbouwing behoort bij het projectbesluit voor het Waterrijk Polderpark Oostpolder. Het is in feite de toelichting op het nieuwe ruimtegebruik dat door middel van het projectbesluit ten behoeve van de herinrichting van de Oostpolder mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Ligging En Begrenzing Besluitgebied
Zie figuur 1 voor de begrenzing van het besluitgebied (de gronden waarop het projectbesluit van toepassing is). De begrenzing is zo gekozen dat delen van de Oostpolder die op basis van het inrichtingsplan een andere inrichting of functie krijgen, binnen het besluitgebied liggen. De overige delen van de Oostpolder, zoals de woningen langs de Broekweg, de daarachter gelegen agrarische gronden en de nieuwe sportterreinen, liggen buiten het besluitgebied.
De westelijke grens wordt gevormd door de westelijke kade van de ringvaart van de Zuidplaspolder. In het zuiden loopt de grens achter de bebouwde percelen aan de Tweede Moordrechtse Tiendeweg langs. Dan volgt de grens de westelijke kade van het Gouwekanaal tot aan de Broekweg. De Broekweg wordt gevolgd tot de westelijke kade van de Alpher Wetering. De begrenzing loopt vervolgens zuidwaarts tot voorbij het bebouwde perceel Tweede Moordrechtse Tiendeweg nummer 2. Vervolgens loopt de grens in zuidwestelijke richting tot de oostelijke kade van de Ringvaart. Ongeveer halverwege de Oostpolder loopt de grens tot de Alpher Wetering en weer terug (ten behoeve van een nieuw fietspad). Dan loopt de grens voor ongeveer 250 meter langs de Ringvaart en vervolgens weer richting de Broekweg. De grens gaat dan achter de bebouwde percelen noordwaarts tot aan de spoorlijn. De agrarische gronden direct achter de bebouwde percelen blijven hierbij buiten het besluitgebied. De noordelijke begrenzing loopt langs de spoorlijn richting de Ringvaart. De sportvelden van Sportvereniging Donk behoren niet tot het besluitgebied.
Figuur 1: Begrenzing van het besluitgebied.
1.3 Vigerende Plannen
In het plangebied vigeren tot de inwerkingtreding van het projectbesluit de volgende bestemmingsregelingen (nummering verwijst naar indeling bestemmingsplangebieden). Met het projectbesluit wordt ontheffing verleend van de vigerende bestemmingsplannen.
nr. | naam bestemmingsplan | raad (B&W) | GS | KB |
902 | Oostpolder in Schieland | 22-04-1991 | 26-11-1991 | 28-05-1993 |
903 | Eerste herziening Oostpolder in Schieland | 04-11-1999 | 20-06-2000 | 12-09-2001 |
904 | Westergouwe | 23-04-2008 | 02-06-2009 | - |
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een toelichting op de bestaande situatie. Er wordt ingegaan op de historische ontwikkeling, de ruimtelijke structuur en de functionele inrichting van de Oostpolder. In hoofdstuk 3 staan de relevante beleidskaders voor dit gebied opgesomd. Hieruit volgt dat voor de Oostpolder een visie is opgesteld voor de inrichting van de polder als 'waterrijk Polderpark'. In hoofdstuk 4 staan de belangrijkste elementen uit de inrichtingsvisie en het definitief ontwerp beschreven. Het volgende hoofdstuk werpt een nadere blik op enkele sectorale aspecten, zoals verkeer, bodem, ecologie en water. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de economische uitvoerbaarheid. Het volgende hoofdstuk geeft een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvorming zijn betrokken. In hoofdstuk 8 staat een juridische planbeschrijving, waarin een toelichting wordt gegeven op de werking van het projectbesluit. Hier staat ook een toelichting op de bijbehorende regels
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie van de Oostpolder beschreven. Voor een goed inzicht in de ruimtelijke structuur wordt eerst een overzicht gegeven van de ontstaansgeschiedenis van de polder. Daarna wordt de ruimtelijke structuur en functionele inrichting toegelicht.
2.1 Historie
Het landschap in de omgeving van Gouda bestond voor de komst van de mens uit een uitgestrekt moerasgebied, doorsneden door de Hollandse IJssel. In de late middeleeuwen werden de uitgestrekte veengronden ontgonnen. De Oostpolder in Schieland is een verzamelnaam voor verschillende middeleeuwse ontginningen: de voormalige polders Broek, Land van Thuil, Broekhuizen, Zuid-Waddinxveen en Moordrecht. Deze polders vielen binnen het hoogheemraadschap Schieland, gesticht in 1273. In 1863 werden deze polders samengevoegd tot de nieuwe Oostpolder.
Broek en Land van Thuil
In de polder Broek, gelegen ten zuiden van de spoorlijn, zijn de oorspronkelijke kavelsloten nog goed zichtbaar in het huidige landschap. In dat gebied bevond zich het Goudse Bos. In 1377 werd dat bos gekapt en als landbouwgrond verkocht of verhuurd. Alle nieuwe percelen waren even groot, ongeveer 750 meter lang en 68 meter breed. Maar één perceel had een andere vorm: een driehoek. Het is nog steeds herkenbaar als het perceel tussen 't Weegje en de spoorlijn. Aan de oostkant van de polder Broek was al in 1340 de Waddinxveense wetering gegraven. De wetering liep evenwijdig aan de Gouwe en kwam uit in de Hollandse IJssel. Tegenwoordig staat de wetering bekend als de Alpher Wetering. De wetering diende als ontginningsbasis waaraan boerderijen lagen (westkant). Deze ontginningsbasis was nodig voor de afwatering van het gebied.
Broekhuizen
De polder Broekhuizen werd vanaf de noordelijke IJsseloever ten westen van Gouda ontgonnen. De percelen hadden een lengte van circa 1350 meter tot de huidige Tweede Moordrechtse Tiendeweg. Die fungeerde als achterkade. In eerste instantie lagen de boerderijen dus langs de Hollandse IJssel. Maar in de loop van de tijd zijn ze verplaatst naar de achterkade. In de tijd van de ontginning van Broekhuizen lagen ten noorden van deze polder nog delen van het Goudse Bos.
't Weegje
Wanneer 't Weegje is ontgonnen is niet geheel duidelijk. Wel is bekend dat dit gebied een aparte ontginning was, want de kavelrichting verschilt duidelijk van de omliggende polders. Waarschijnlijk vond de ontginning plaats in de dertiende of veertiende eeuw. Als gevolg van vervening en het uitbaggeren van turf ontstonden aan het begin van de negentiende eeuw plassen in het Weegje. De gewonnen turf werd gebruikt in de Goudse pottenbakkerijen.
Zuidplaspolder
In 1828 werd begonnen met het graven van de ringvaart en de aanleg van een dijk rond de in 1816 drooggemalen Zuidplaspolder. Hierbij werd het westelijke gedeelte van Broek afgesneden. Het droogmalen van de polder duurde tot 1839. Het resultaat was een hoogteverschil van drie tot vier meter tussen de drooggemalen Zuidplaspolder en de Oostpolder in Schieland. Dit verschil is nog steeds duidelijk zichtbaar. De Zuidplaspolder is de laagst gelegen polder van Nederland. Na het aanleggen van de ringvaart werd in de wetering tussen de polders Broek en Broekhuizen een schutsluis aangelegd. De restanten van deze schutsluis zijn nog aanwezig. Ten noorden van deze wetering ligt de huidige Tweede Moordrechtse Tiendeweg.
Gouwekanaal
Voor de scheepvaart was de overgang van de Hollandse IJssel in de Gouwe een steeds groter knelpunt in de binnenvaartroute tussen Rotterdam en Amsterdam. Sinds het einde van de negentiende eeuw bestonden daarom al plannen voor een nieuwe verbinding tussen de twee rivieren. Pas in 1922 werd het besluit genomen om het Gouwekanaal aan te leggen. Hierdoor werd de Moordrechtse Tiendeweg verdeeld in een Eerste en een Tweede Moordrechtse Tiendeweg. Door de aanleg van het kanaal werd ook de Oostpolder gesplitst in een noordwestelijk en een zuidoostelijk deel. In het zuidoostelijke deel zijn de wijken Kromme Gouwe en Korte Akkeren aangelegd. Het noordwestelijke deel is de huidige Oostpolder. Door de aanleg van het kanaal verdween een groot gedeelte van het Land van Thuil en werd de Alpher Wetering verlegd.
Gemaal en schutsluis
Aan de Broekweg bevindt zich een elektrisch gemaal dat dateert uit 1933. Het slaat het water van de polder uit op de Gouwe. Tot het begin van de twintigste eeuw werd de bemaling gedaan door poldermolens. Aan de Eerste Moordrechtse Tiendeweg staat nog de romp van de Mallemolen. De andere poldermolen, de Moordsche Wip, lag in het noorden van Oostpolder en is in 1907 gesloopt vanwege de aanleg van de spoorbrug over de Gouwe. Vlakbij het gemaal bevindt zich een niet meer functionerende en vervallen schutsluis met twee vaste bruggen. Deze bruggen zijn tussen 1928 en 1933 gebouwd, ten tijde van de aanleg van het Gouwekanaal. De sluis maakte scheepvaartverkeer mogelijk tussen de Oostpolder met een lager waterpeil en het Gouwekanaal met een hogere waterstand. Het scheepvaartverkeer dat gebruik kon maken van deze schutsluis was relatief kleinschalig en moest een eventuele mast neer kunnen laten.
2.2 Ruimtelijke Structuur
De Oostpolder kent een heldere ruimtelijke structuur. De Broekweg en de Alpher Wetering vormde de ontginningsbasis van de polder Broek en is daarmee te beschouwen als de ruggengraat van het gebied. Deze lijn loopt van noordwest naar zuidoost. Haaks daarop zijn de watergangen gegraven om het gebied te ontwateren. De poldersloten liggen in de richting zuidwest naar noordoost. De meeste sloten liggen op gelijke afstand van elkaar. De ringvaart van de Zuidplaspolder volgt min of meer de ontginningsrichting, waardoor een bijna rechthoekig gebied is ontstaan met gelijkvormige kavels. Zie figuur 2 voor een luchtfoto van de Oostpolder. De kenmerkende kavelstructuur is duidelijk te herkennen.
Figuur 2: Luchtfoto Oostpolder.
2.3 Functionele Inrichting
De Oostpolder (het gebied tussen de spoorlijn, de Alpher Wetering, de Tweede Moordrechtse Tiendeweg en de Ringvaart) is hoofdzakelijk in gebruik als agrarisch gebied. Het betreft een weidegebied in gebruik door enkele melkveehouderijen en een paardenhouderij aan de Broekweg en de Tweede Moordrechtse Tiendeweg. Het betreft een open landschap van veenweiden met brede poldersloten. De polder heeft dan ook belangrijke natuur- en landschapswaarden. Op één perceel is aan de kant van de Ringvaart een bosje aanwezig. Voor het overige komt opgaande beplanting en bebouwing slechts aan de randen voor. Langs de Tweede Moordrechtse Tiendeweg staat een aantal woningen. In het zuidelijke deel van de Oostpolder is een sportterrein aangelegd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het ruimtelijk beleid dat relevant is voor de Oostpolder en de toekomstige functie en inrichting van het gebied bepaalt. Er wordt achtereenvolgens ingegaan op het nota's en beleidsstukken van het Rijk, de provincie en de gemeente.
3.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte
De Nota Ruimte is in 2006 vastgesteld als deel 4 van een Planologische Kernbeslissing (PKb). De Nota Ruimte geldt nu als structuurvisie volgens de huidige Wet ruimtelijke ordening. De Nota Ruimte heeft als titel 'Ruimte voor ontwikkeling' en tracht in vergelijking met haar voorgangers als de Vinex en de niet-vastgestelde Vijfde Nota meer mogelijkheden te bieden aan gebiedsspecifieke ruimtelijke ontwikkelingen. Hiermee samenhangend stelt de Nota Ruimte minder regels en wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij lagere overheden. De Nota Ruimte heeft dan ook als motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet.' De Nota Ruimte legt hierbij de randvoorwaarden van het ruimtelijk beleid vast. Voor de periode tot en met 2020 worden de hoofdlijnen vastgelegd. In sommige gevallen wordt een doorkijk gegeven naar 2030.
De Nota Ruimte richt zich op de volgende vier doelen:
- het versterken van de nationale concurrentiepositie;
- het bevorderen van krachtiger steden en een vitaal platteland;
- het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter-)nationale ruimtelijke waarden;
- het borgen van de veiligheid.
Voor verstedelijking, infrastructuur en vestiging van bedrijven en economische activiteiten geldt een zogenaamd bundelingsbeleid: nieuwe woongebieden en bedrijvigheid moeten zoveel mogelijk worden aangesloten op bestaande bebouwing en infrastructuur. Hierbij moet bovendien rekening worden gehouden met (bestaande) recreatieve voorzieningen, groen en water (watertoets).
Het Rijk vindt het van belang dat er binnen de nationale stedelijke netwerken voldoende recreatieve groenvoorzieningen zijn en dat duurzame recreatieve landschappen ontstaan en kunnen worden behouden. Dit is een verantwoordelijkheid van lagere overheden. Zij moeten in hun plannen voldoende ruimte voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden om de stad bieden. Het Rijk beoordeelt en stimuleert dit. Het Rijk beschouwt het als een onderdeel van de te garanderen basiskwaliteit dat alle burgers toegang hebben tot voldoende groene en blauwe recreatiemogelijkheden in en om de stad.
Nota Belvedère
In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota Belvedère en werd Gouda aangewezen als Belvedèrestad, grenzend aan het Belvedèregebied Krimpenerwaard. Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte. De cultuurhistorie moet gezien worden als een ruimtelijke kwaliteit, die een volwaardige plaats moet krijgen in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en gemeentelijk niveau dient dit beleid nader uitgewerkt te worden. Dit is gebeurd met de Cultuurhistorische hoofdstructuur Zuid-Holland en de Nota Cultuurhistorie Gouda.
3.2 Provinciaal Beleid
Provinciale structuurvisie Zuid-Holland (Visie op Zuid-Holland: ontwikkelen met schaarse ruimte)
De provincie heeft in juli 2010 een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland vastgesteld. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen en geeft zij haar kijk op de ruimtelijke ontwikkeling tot 2040. Samen met inwoners en betrokken partijen wil de provincie het toekomstbeeld van Zuid-Holland gaan invullen.
De belangrijkste aanleiding voor het maken van een provinciale structuurvisie is de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die juli 2008 in werking trad. In deze Wro staat dat provincies, net als gemeenten en regio's, een structuurvisie voor hun grondgebied moeten maken. De vier huidige streekplannen worden daarom vervangen door één provinciale structuurvisie: 'Visie op Zuid-Holland'.
De sturingslijn is zo veel mogelijk vrijheden te laten bij lokale (en regionale) overheden en enkel die zaken provinciaal (centraal) op te pakken die moeten. De kern van Visie op Zuid-Holland is een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk realiseren. Hierin is het goed wonen, werken en leven voor de inwoners. Deze toekomstige ruimtelijke inrichting versterkt de economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor natuur en water zijn kenmerkend voor de provincie. Een brede landbouw is drager van het landschap.
In de landelijke gebieden in de stedelijke invloedssfeer wil de provincie een samenhangend stelsel van landschappen, natuur- en recreatiegebieden en groenblauwe verbindingen realiseren, onder de naam landschappelijk netwerk Zuid-Holland. De provincie zet voor de Oostpolder in op recreatie en een agrarisch landschap met verbrede landbouw.
Verordening Ruimte Zuid-Holland
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is één van de instrumenten van de provincie om het beleid uit de structuurvisie te kunnen uitvoeren. In de verordening zijn regels opgenomen waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen en projectbesluiten dienen te voldoen. De provincie heeft geconstateerd dat doorwerking en borging voor een aantal belangen het beste via een ruimtelijke verordening kan plaatsvinden. Het gaat met name om zaken die generiek van aard zijn (voor alle gemeenten van toepassing) en in eerste instantie een werend of beperkend karakter hebben. In de artikelsgewijze toelichting bij de verordening is bij de bepalingen een korte duiding en verantwoording gegeven van de provinciale belangen. Bij de inwerkingtreding zijn de 'Regels voor Ruimte' komen te vervallen.
Eerste herziening provinciale structuurvisie en verordening Ruimte
Begin 2011 is de eerste herziening van de structuurvisie en de verordening ruimte vastgesteld. Voor een aantal onderwerpen was bij de vaststelling structuurvisie nog geen passende oplossing gevonden. Daarnaast is een aantal moties aangenomen. Met de eerste herziening worden deze zaken opgenomen in de structuurvisie en de verordening. Het gaat onder meer om een aantal landgoedbiotopen en landgoederenzones. Ook worden de kaarten met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur, de transformatiegebieden en glastuinbouwgebieden aangepast.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland is in 2007 geactualiseerd en geeft (onder meer) voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht aan en ook voor wat betreft de nederzettingen. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging.
Recreatiebeleid
In en rond de steden van Zuid-Holland is er een tekort aan natuur- en recreatiegebieden. De provincie wil inwoners ruimte bieden om te recreëren op korte afstand van waar zij wonen.
Recreatieve groengebieden zijn gebieden die volledig zijn opengesteld en vrij en gratis toegankelijk. In deze gebieden kan men onder andere fietsen, wandelen en varen. Een recreatief netwerk van fiets- en wandelpaden en vaarwegen verbinden deze groene 'GIOS'-gebieden (groen in en om de stad) met de PEHS en het Vitale Platteland, waar men ook 'extensief' kan recreëren.
De provincie streeft ernaar wandelpaden, fietspaden, waterrecreatie, transferia, (inter)nationale topattracties, lokale bezienswaardigheden en recreatieondernemingen onder te brengen in een samenhangende structuur.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005-2030
De gemeente Gouda heeft de structuurvisie 2005-2030 opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Dit is bedoeld als antwoord op de plannen die in de komende twintig jaar voorzien in sterke verstedelijking (15.000 tot 30.000 woningen) aan de westzijde van Gouda. In de visie wordt antwoord gegeven op drie vragen:
- 1. wat zal de positie van de stad binnen de regio en de Randstad zijn, met name na de toekomstige verstedelijking?
- 2. waar moet Gouda op inzetten? hoe kan de positieverandering van de stad ten gunste van Gouda en de regio worden aangewend?
- 3. hoe kan dit kader worden gebruikt om lopende projecten binnen de stad op hun samenhang te bezien en nieuwe strategische projecten te formuleren?
Als gevolg van stedelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder zal de functie als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en Gouda steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad. Hierdoor komt het voorzieningenapparaat in Gouda onder druk te staan. In de komende decennia zal Gouda zich ook meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningenaanbod plaatsvindt.
Gouda stelt voor 2030 een aantal uitgangspunten:
- de binnenstad vitaal houden;
- versterken van de regiofunctie, voorzieningen in Gouda moeten aansluiten op de behoefte van toekomstige Zuidplasbewoners;
- verbeteren van de ontsluiting en de bereikbaarheid, zowel voor het autoverkeer als het openbaar vervoer;
- realiseren van voldoende, gedifferentieerde en aantrekkelijke woonmilieus, het woningaanbod is op het moment te eenzijdig en er is vooral vraag naar woningen voor starters en lagere inkomens;
- ontwikkelen van stedelijke knooppunten, om beter aan te sluiten bij de Randstad;
- voldoende werkgelegenheid/economisch perspectief;
- versterken van het leefklimaat in de wijken;
- optimaliseren van de milieukwaliteit;
- verbeteren aansluiting landschap (noordrand van de stad);
- investeren in stedelijk groen (Groenhovenpark);
- ontwikkelen onderwijscluster en onderdoorgang spoor bij de Dreef.
In de Ruimtelijke Structuurvisie Gouda is opgenomen dat de Oostpolder geleidelijk wordt getransformeerd tot een waterrijk landschapspark (zie figuur 3). Een groene long aan de westzijde van de stad, met mogelijkheden voor natuurontwikkeling en recreatie. De insteek is dat de ontwikkeling als grootschalig recreatiegebied wordt vormgegeven op basis van de unieke landschappelijke kwaliteiten. Er is ruimte voor een beperkt aantal duidelijk ingekaderde stadsrecreatieve voorzieningen. Deze moeten passen bij de groene kwaliteiten van de Oostpolder en bij de Gouweknoop. Daarnaast is het een zoeklocatie voor een aantal sportvoorzieningen. Er is geen ruimte voor woningbouw in de Oostpolder.
Vanwege de enorme groei van het autoverkeer tot en met 2020 is bovendien een aanvulling op de huidige infrastructuur noodzakelijk. Daarom wordt in de Ruimtelijke Structuurvisie ingezet op de aanleg van een westelijke stadsentree, inclusief fietsverbindingen, zodat de westkant van Gouda goed bereikbaar wordt. Deze weg is een belangrijke schakel in de verbinding tussen de nieuwe westelijk gelegen stadsdelen en de binnenstad van Gouda. De westelijke stadsentree moet vanaf de Gouweknoop door de Oostpolder over de Gouwe naar de Nieuwe Gouwe O.Z gaan lopen.
Figuur 3: Visiekaart Structuurvisie Gouda 2030.
Nota Cultuurhistorie
De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda, waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten. Samen met het bestemmingsplan vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.
In de nota is als beleid geformuleerd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, een cultuurhistorische analyse dient te worden opgesteld. Door de analyse worden alle belangrijke waarden in kaart gebracht zodat daarmee, bij de uitvoering van het plan, zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden. In dit kader dient ieder bestemmingsplan een cultuurhistorische paragraaf te bevatten. Dat wil zeggen dat aangegeven wordt welke waarden zich waar bevinden en hoe daarmee omgegaan wordt (aanlegvergunning, vrijstellingen, bouwvergunning e.d.).
Groenstructuurplan 2007-2015
Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan 2007-2015, vastgesteld op 30 mei 2007, zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen. Met betrekking tot de herinrichting van de Oostpolder, dat in het structuurplan overigens niet expliciet wordt beschreven, geldt in hoofdzaak het beleid voor de stadsrandparken in Gouda. Binnen dit beleid wordt gestreefd naar een duidelijke gebruiksfunctie voor recreatie, waarbij het natuurlijke karakter de boventoon voert.
Hoofdstuk 4 Inrichtingsplan/definitief Ontwerp
Vanwege de versterkte functie van de Oostpolder als recreatiegebied is in 2006 een inrichtingsvisie voor dit gebied opgesteld. Bij het opstellen van het inrichtingsplan 'Waterrijk Polderpark Oostpolder' is overleg gevoerd met de commissie Oostpolder. Deze commissie bestaat uit bewoners, agrariërs en vertegenwoordigers van belangenorganisaties. Het inrichtingsplan is in 2008 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. In het inrichtingsplan is de toekomstvisie op de Oostpolder verwoord en is in meer detail een nieuwe inrichting voor de polder bepaald. Dit is gedaan op basis van de cultuurhistorische waarden van de Oostpolder en op de gewenste nieuwe functie van de Oostpolder als recreatiegebied in de stad. Het inrichtingsplan is inmiddels uitgewerkt naar een Definitief Ontwerp (DO) 'Waterrijk Polderpark Oostpolder' (zie bijlage 1). In het DO is een aantal elementen uit het inrichtingsplan aangepast om beter aan te sluiten bij de doelstellingen van dit plan.
In dit hoofdstuk worden eerst de uitgangspunten n de visie verwoord. Daarna worden enkele elementen uit het inrichtingsplan/definitief ontwerp nader toegelicht.
4.1 Uitgangspunten
De belangrijkste kaders voor de nieuwe inrichting van de Oostpolder zijn dat:
- de Oostpolder primair geschikt is voor rustige recreatieve activiteiten die gericht zijn op beleving van de natuur;
- aansluiting gezocht moet worden bij de karakteristieke kenmerken van de polder;
- de bereikbaarheid van de Oostpolder per voet en fiets boven de bereikbaarheid per auto gaan;
- de huidige bebouwing in de polder wordt gerespecteerd.
Juist omdat de bestaande landschapskwaliteiten hoog gewaardeerd worden, is ervoor gekozen het karakter van de Oostpolder zo veel mogelijk in stand te houden. De Oostpolder wordt dan ook een 'waterrijk polderpark', waarvan de kernkwaliteiten bestaan uit:
- kleinschalige recreatieve voorzieningen voor extensieve recreatie;
- rust en openheid van het landschap met het bijzondere slotenpatroon;
- beleving van het agrarische karakter en natuurbeleving;
- goede toegankelijkheid en aansluiting op regionale paden.
4.2 Visie
Door de grote ruimtelijke veranderingen op regionaal niveau verandert de positie en context van de Oostpolder. Nu behoort de polder nog tot het agrarisch buitengebied, terwijl de polder straks in het stedelijk gebied komt te liggen. Door de bouw van Westergouwe, de Gouweknoop en de nieuwe woon- en werkgebieden in de Zuidplaspolder wordt de Oostpolder een open en groene zone in de stad. De agrarische mogelijkheden nemen hierdoor af en het gebied wordt in theorie aantrekkelijker als locatie voor stedelijke functies. Maar in de Oostpolder zullen de groene kwaliteiten van het buitengebied behouden blijven. De Oostpolder wordt geschikt voor omwonenden om in de directe omgeving te kunnen recreëren en het landschap te kunnen beleven. De Oostpolder wordt een groene enclave in Gouda, die de vraag naar extensieve recreatie kan opvangen.
De visie op de Oostpolder is gericht op actief behoud van bestaande landschappelijke waarden. Het gaat dan om de lange weidepercelen, een landgebruik gebaseerd op veeteelt, de donkerte en openheid, het waterrijke karakter en de royale doorzichten. De belangrijkste spelers hierbij zijn de agrarische grondgebruikers en de bewoners van het bebouwingslint. Er wordt naar gestreefd de beeldkwaliteit van het polderpark zo hoog mogelijk te houden en te krijgen. Voor het welslagen van een aantrekkelijk polderpark is de inzet en medewerking van de bewoners van de Oostpolder onmisbaar.
De Oostpolder kan pas een recreatieve functie voor Gouda vervullen als het gebied ook toegankelijk is van buitenaf. Daarom wordt vooral ingezet op de ontsluiting van de Oostpolder. Dit betekent dat de Oostpolder direct toegankelijk moet zijn voor wandelaars vanuit Westergouwe, dat het polderpark wordt aangesloten op regionale fietsverbindingen en dat er diverse verschillende routes voor fietsers en wandelaars door het polderpark moeten komen. Hierbij wordt rekening gehouden met de agrarische bedrijfsvoering en de veiligheid van bewoners en gebruikers.
In de visie voor de Oostpolder is er ruimte voor kleinschalige recreatieve voorzieningen. Hierbij kan gedacht worden aan diverse uitzichtpunten, bankjes, vlonders en picknickplekken. Maar ook aan recreatieve paden, diverse parkeergelegenheden voor fietsen en routepaaltjes en informatieborden. Aandachtspunten voor dit soort voorzieningen zijn de bestendigheid tegen vandalisme en de mogelijkheden voor het beheer.
Verder passen diverse agrarische nevenactiviteiten in de visie op het Waterrijk Polderpark Oostpolder. De Oostpolder wordt een geschikte locatie voor verbrede landbouw. Activiteiten die de natuurwaarde van het gebied versterken dragen bij aan de beleving van het gebied en de recreatieve waarde van de polder. Recreatieve activiteiten bij de boer worden gestimuleerd, omdat die de agrarische bedrijfsvoering kunnen versterken. Deze verbrede landbouw is onmisbaar voor het behoud van de bestaande landschapskwaliteiten.
4.3 Elementen Inrichtingsplan/definitief Ontwerp
Op basis van de visie zijn diverse elementen voor de ontwikkeling van het Waterrijk Polderpark nader uitgewerkt. In het inrichtingsplan is een concrete herinrichting van de Oostpolder voorgesteld. Het Polderpark bestaat in grote lijnen uit vier delen (zie figuur 4). In alle delen komt het open weidegebied tot uitdrukking. In het zuiden komt het sportpark, met daaromheen natuurlijk beheerd grasland met diverse paden. In het noorden komt een natter gedeelte, waar natuurvriendelijke oevers en natte weiden het beeld bepalen. In het centrale deel blijft het weideland agrarisch beheerd. Langs het Gouwekanaal komt een recreatieve weide.
Figuur 4: Hoofdindeling Waterrijk Polderpark in vier deelgebieden.
Ontsluiting voor wandelaars
Een belangrijk element uit het inrichtingsplan is de ontwikkeling van een padenstructuur, waarmee de polder toegankelijkheid en er diverse ommetjes te maken zijn door het gebied. Het uitgangspunt is dat deze paden deels gecombineerd worden met het agrarisch gebruik van de grond. Wandelen over boerenland verbetert de toegankelijkheid en de belevingswaarde van het gebied, maar verandert niet de aanblik ervan. Er zijn wandelpaden voorzien in het gebied rond het sportveld, met aansluitingen op de Tweede Moordrechtse Tiendeweg en de Broekweg. Verder komt er een pad gedeeltelijk langs de Ringvaart en komt er een vlonderpad door het natte gedeelte. Ook is er een wandelpad door het agrarisch gebied gepland. Dit wordt gecombineerd met een fietspad. Er wordt een nieuwe watergang gegraven langs het pad langs de Ringvaart. Zo wordt dit pad afgesloten van het boerenland, zodat hondenbezitters een afgeschermd rondje kunnen lopen. Er zal een verbinding over de ringvaart worden gerealiseerd om zo een directe verbinding met Westergouwe te realiseren.
Ontsluiting voor fietsers
Voor de ontsluiting voor fietsers wordt ingezet op zowel het gebruik van de bestaande verharde wegen als de aanleg van nieuwe fietspaden. Voor het gebruik van de bestaande wegen moet De Nieuwe Broekweg wel anders worden ingericht. De maximumsnelheid voor autoverkeer wordt 60 km/u en er komen fietsstroken van gekleurd asfalt. Indien mogelijk worden de kruisingen uitgevoerd als plateaus. Er wordt ook nog bezien of een verlaagde snelheid van 30 km/u of een vrij liggend fietspad tot de mogelijkheden behoort. Aanvullend op de bestaande wegen wordt langs de spoorlijn een fietspad aangelegd. Ook komt er nieuw fietspad vanaf de Broekweg door de Oostpolder. Dit fietspad loopt daarna langs de Ringvaart tot het nieuwe fietspad langs het spoor. Via een nieuwe oeververbinding kan Westergouwe worden bereikt.
Parkeren
Er dient voorkomen te worden dat bezoekers die met de auto komen in de berm van de Nieuwe Broekweg gaan parkeren. Zij krijgen daarom de mogelijkheid om te parkeren op het parkeerterrein van sportvereniging Donk. Dit parkeerterrein wordt hiervoor uitgebreid. Bij de diverse toegangen tot de polder komen kleine voorzieningen om fietsen te stallen. Deze worden waar mogelijk gecombineerd met autoparkeerplaatsen en informatiepanelen.
Sluisatelier
Het sluizencomplex bij de Broekweg is cultuurhistorisch waardevol en biedt aanknopingspunten om hier buitenkunst te realiseren. Aan het watererfgoed wordt een impuls gegeven door in de zone tussen Gouwekanaal en Alpher Wetering een atelier en tentoonstellingsruimte van diverse kunstvormen te realiseren. Het sluisatelier wordt een verzamelnaam voor diverse kunstuitingen in de buitenlucht en voegt een dimensie toe aan Gouda en de Oostpolder in het bijzonder. De oversteekmogelijkheid over het sluisje wordt hersteld. Bij het sluisatelier is ruimte voor een aantal picknickvoorzieningen.
Trimbaan
In aansluiting op de sportvelden van sportvereniging Donk zal een trimbaan worden aangelegd. Dit trimrondje heeft een openbaar en recreatief karakter. Langs de baan worden verschillende toestellen met gebruiksinstructie en trainingsinformatie geplaatst. De trimbaan is zo een extra publiekstrekker van het polderpark. Door het gebruik van natuurlijke materialen zullen de toestellen niet erg opvallend zijn in de omgeving, zeker niet omdat ze langs de randen van het sportcomplex geplaatst worden, op gepaste afstand van de woningen langs de Tweede Moordrechtse Tiendeweg. Zie figuur 5 voor een beeld van de trimbaan.
Figuur 5: Impressie trimbaan.
Informatievoorzieningen
Bij enkele entreepunten wordt een algemeen informatiepaneel geplaatst over het ontstaan van de polder en de totstandkoming van het Waterrijk Polderpark. Dit is ook de plek om enkele gedragsregels te tonen. Daarnaast wordt op diverse interessante plekken informatie gegeven, zoals de schutsluis en de draaibrug in de Ringvaart en de stoofkade nabij de spoorbrug. Deze elementen worden gerekend tot het watererfgoed.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Verkeer
Kader
Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen. De resultaten van dit onderzoek staan beschreven in het rapport 'Recreatiegebied Oostpolder Gouda, verkeerskundige toets' (Royal Haskoning, december 2010).
Huidige situatie
In de huidige situatie wordt de Oostpolder voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via de Nieuwe Broekweg. Deze vertakt als het ware in de Tweede Moordrechtse Tiendeweg, de Broekweg en de Stoofkade. Dit betreft allemaal wegen met een enkele rijbaan zonder gemarkeerde rijstroken. Op de Nieuwe Broekweg geldt een maximumsnelheid van 60 km/u. De wegen dienen ter ontsluiting van de bewoners in het gebied, de gebruikers van de sportvelden van sportvereniging Donk, gebruikers van de motorcross en recreanten van recreatiepark Residence Elzenhof. De Nieuwe Broekweg wordt in de huidige situatie als onveilig ervaren, omdat fietsers en voetgangers de rijbaan moeten delen met het gemotoriseerde verkeer. Parkeren vindt veelal plaats op eigen terrein. Bij de sportvelden is een parkeerterrein aangelegd.
Toekomstige situatie
Door de herinrichting van de Oostpolder tot Waterrijk Polderpark verandert de verkeerssituatie in de omgeving. Een van de belangrijkste onderdelen uit het inrichtingsplan is de verbeterde toegankelijkheid voor fietsers en voetgangers. Het aantal fietsers en voetgangers op de bestaande wegen zal daardoor toenemen. Om de veiligheidssituatie op de Nieuwe Broekweg te bevorderen, worden rode fietsstroken aangebracht. Er wordt nog onderzocht of plateaus bij de kruispunten of een vrijliggend fietspad tot de mogelijkheden behoort.
Op provinciaal niveau worden plannen ontwikkeld voor een doorgaande regionale fietsroute van Nieuwerkerk aan den IJssel naar de binnenstad van Gouda. De tracékeuze wordt niet met dit projectbesluit bepaald, maar binnen het inrichtingsplan voor het polderpark worden er wel mogelijkheden geschapen voor deze regionale fietsroute. Eén van de opties is om een vrijliggend fietspad ten noorden van de Tweede Moordrechtse Tiendeweg aan te leggen.
Voor voetgangers worden diverse nieuwe wandelpaden aangelegd. Er komen drie verbindingen door de Oostpolder van de (Nieuwe) Broekweg naar een nieuw voet- en deels ook fietspad langs de Ringvaart. Met een nieuwe brug of een voetveer wordt een nieuwe verbinding gecreëerd met Westergouwe aan de andere zijde van de Ringvaart. Ook komt er een nieuwe aansluiting op de Tweede Moordrechtse Tiendeweg, waarlangs via de oude draaibrug over de Ringvaart Westergouwe ook bereikt kan worden.
Inschatting verkeersgeneratie en parkeerbehoefte
Om een indruk te krijgen van de verwachte verkeersstromen en parkeerbehoefte wordt een aantal aannames gedaan over onder andere de bezoekersaantallen en de vervoersmodaliteiten. Op basis van een systematiek van het Rijk over recreatiegebieden wordt het verwachte aantal bezoekers op gemiddeld 20 per hectare geschat. Voor het Waterrijk Polderpark Oostpolder van 44 hectare komt dat uit op gemiddeld 880 bezoekers per dag. Op basis van kengetallen van het CROW wordt de volgende verdeling over modaliteiten gehanteerd: 43% auto; 41% fiets en 16% te voet. Gemiddeld zijn er twee personen in de auto aanwezig en recreanten verblijven gemiddeld twee uur in het recreatiegebied. Op basis van een gelijkmatige verdeling over de dag kan met uitgaan van 88 benodigde parkeerplaatsen voor de auto en 168 stallingen voor de fiets. Op een maatgevende zaterdag worden ruim 700 verkeersbewegingen per auto verwacht en ongeveer 1.350 per fiets.
Om bezoekers die met de auto naar het Polderpark komen de mogelijkheid te bieden hun auto te parkeren, wordt in de eerste plaats gedacht aan het parkeerterrein bij het sportterrein. Deze komt namelijk voor dubbelgebruik in aanmerking. Het parkeerterrein wordt hiertoe uitgebreid, zodat op de zaterdagen voldoende capaciteit beschikbaar is. Bij de parkeerplaats komt de 'entree' naar het recreatiepark, zodat de parkeerplaats bij het sportterrein een logische keuze is om te parkeren. Voor de fietser worden bij de diverse toegangspunten tot het Polderpark enkele kleinschalige fietsenstallingen geplaatst. Bezoekers kunnen dan op de fiets naar het gebied toe komen en te voet een rondje door het polderpark maken.
5.2 Luchtkwaliteit
Kader
Het wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen staat in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit wettelijke stelsel is van kracht sinds november 2007 en wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' genoemd. In algemene zin kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen van maximumconcentraties voor een aantal componenten. In Nederland kunnen twee componenten problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Het betreft hierbij NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof). NO2 wordt voornamelijk beïnvloed door het wagenpark (verkeersbewegingen). PM10 wordt beïnvloed door grote industriële bronnen (met name uit het buitenland), diffuse bronnen zoals het totale wagenpark, natuurlijke bronnen en in mindere mate door lokale industriële bronnen. Overschrijdingen van de grenswaarden van de overige componenten uit de Wet luchtkwaliteit worden niet of nauwelijks verwacht. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient onderzocht te worden of voldaan wordt aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit.
Grenswaarden luchtkwaliteit | |||
NO2 (µg/m3) | PM10 (µg m3) | NO2 (µg /m3) | PM10 (µg /m3) |
Jaargemiddelde | Jaargemiddelde | Uurgemiddelde grenswaarde | 24-uurs gemiddelde grenswaarde |
40 | 40 | 200* | 50* |
-------- | -------- | * mag 18 keer per jaar worden overschreden | * mag 35 keer per jaar worden overschreden |
In tabel 5 zijn de normen uit de Wet luchtkwaliteit vermeld. Voor Gouda (zone Midden) zijn deze normen voor NO2 sinds de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van toepassing per 1 januari 2015. Tot die tijd geldt een jaargemiddelde concentratie van 60 µg/m³ en een 24-uursgemiddelde van 300 µg/m³. Van de grenswaarden voor PM10 geldt een derogatie tot 11 juli 2011. Tot die tijd geldt een jaargemiddelde concentratie van 48 µg/m³ en een 24-uursgemiddelde van 75 µg/m³.
Naast de 'Wet luchtkwaliteit' is ook de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007' van kracht (verder: Rbl 2007). In deze Regeling zijn onder meer regels vastgelegd over de manier waarop luchtkwaliteitsonderzoeken dienen te worden uitgevoerd. Daarnaast is in de Rbl 2007 een correctie opgenomen voor zwevende deeltjes, die zich van nature in de lucht bevinden en niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens, de zeezoutcorrectie. Dit betekent voor de toetsing dat de jaargemiddelde PM10-concentratie en het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde grenswaarde gecorrigeerd mogen worden voor de bijdrage van natuurlijke bronnen. Voor de gemeente Gouda bedraagt deze correctie voor zwevende deeltjes 5 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie. Daarnaast mag het aantal berekende overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde grenswaarde met 6 dagen worden verlaagd.
Onderzoek
In 2007 is een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit vanwege de nieuwe inrichting van de Oostpolder. De sportvelden zijn ook in dit onderzoek meegenomen. Voor het luchtonderzoek is de ontwikkeling van de sportvelden de grootste ingreep; de stijging als gevolg van het aantal vervoersbewegingen is immers het gevolg van de ingebruikname van de sportvelden. De voor de luchtkwaliteit relevante verkeerswegen zijn de provinciale weg (N207) en de Nieuwe Broekweg. Van deze wegen is de bijdrage aan de luchtkwaliteit bepaald aan de rand van de weg. De drie sportvelden, het clubhuis en de parkeerplaats worden ontsloten via de Nieuwe Broekweg en de provinciale weg (N207). Uit gegevens van de gemeente Gouda blijkt dat de ingebruikname van de sportvelden leidt tot een toename van de verkeersintensiteit van maximaal 255 motorvoertuigbewegingen. Dit verkeer rijdt via de Nieuwe Broekweg alwaar het zich splitst op de N207 (50% richting A12 en 50% richting Rotterdamseweg).
De berekeningen voor de luchtkwaliteit zijn uitgevoerd met het rekenprogramma CAR II, versie 6.0. Met dit programma zijn berekeningen voor de (toen) huidige situatie (2007) en de (toen) toekomstige jaren 2010 en 2020 uitgevoerd. Voor deze verkeersintensiteiten is een jaarlijks groeipercentage van 1,5 % gehanteerd die gebaseerd is op de verkeerstellingen van de gemeente Gouda (2003 en 2006). De luchtkwaliteit is direct naast de weg bepaald en de aftrek van zeezout is in de rekenresultaten reeds toegepast.
De jaargemiddelde concentratie NO2 van de Provincialeweg N207 daalt in de jaren 2007, 2010 en 2020. In 2007 is de jaargemiddelde concentratie nog 31,6 µg/m³ en in 2010 en 2020 zijn dit respectievelijk 28,4 en 22,3 µg/m³. Voor PM10 neemt het aantal overschrijdingen (24-uursgemiddelde) over deze jaren ook af. Was er in 2007 nog sprake van 24 overschrijdingen, in 2010 loopt dit terug tot veertien en 2020 zal volgens de berekeningen acht 24-uursgemiddelde overschrijdingen hebben.
Voor wat betreft de Nieuwe Broekweg is de jaargemiddelde concentratie in 2007 NO2 28,7 µg/m³ . Ook in 2010 en 2020 loopt dit terug naar 26,4 µg/m³ in 2010 en 20,0 µg/m³ in 2020. Voor PM10 neemt het aantal overschrijdingen van 24-uursgemiddelden in de jaren 2007, 2010 en 2020 af. Zijn er nog 21 24-uursgemiddelde overschrijdingen in 2007, in 2010 is dit gedaald naar 13. In 2020 is het aantal 24-uursgemiddelde overschrijdingen nog maar 7 als gevolg van het verkeer op de Nieuwe Broekweg.
De jaargemiddelde concentratie voor de Kanaaldijk is in 2007 voor NO2 30,8 µg/m³. Ook in 2010 en 2020 loopt dit terug naar 27,8 µg/m³ in 2010 en 21,0 µg/m³ in 2020. Voor PM10 neemt het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelden in de jaren 2007, 2010 en 2020 af. In 2007 wordt het 24-uursgemiddelde 23 keer overschreden, in 2010 is dit gedaald naar veertien. In 2020 is het aantal 24-uursgemiddelde overschrijdingen nog maar acht als gevolg van het verkeer op de Kanaaldijk.
Gezien de gedaalde emissiefactoren sinds het uitvoeren van het luchtkwaliteitsonderzoek kan ook bij de vaststelling van het projectbesluit de conclusie worden getrokken dat de uitvoering van de plannen geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen te weeg brengt.
Resultaat
Uit bovenstaande gegevens kan geconcludeerd worden dat in de Oostpolder sprake is van een voor stedelijk gebied goede luchtkwaliteit. Hierbij is rekening gehouden met de aanleg van de sportvelden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de wegen rond het besluitgebied voldaan wordt aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. De grenswaarde voor de 24-uursgemiddelden voor PM10 wordt in geen van de onderzochte jaren met meer dan de toegestane 35 maal overschreden. De herinrichting van de Oostpolder kan conform de Wet luchtkwaliteit als toelaatbaar worden geacht.
5.3 Geluidhinder
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.
Een industrieterrein volgens de Wet geluidhinder is een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen.
Situatie plangebied
Het projectbesluit ziet toe op de herinrichting van de Oostpolder tot Waterrijk Polderpark. Er worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de waarden uit de Wet geluidhinder. Wel behoort een deel van de gronden van het besluitgebied tot de geluidzone van het bedrijventerrein Kromme Gouwe. De geluidzone wordt blijft met het projectbesluit ongewijzigd.
5.4 Bodemkwaliteit
Wettelijk kader
De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie of de (financiële) haalbaarheid van een bestemming. Daarom is inzicht in de (milieuhygiënische) kwaliteit van de bodem van belang. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld of sanering aan de orde is. Het is wettelijk geregeld (Wro en gemeentelijke bouwverordening) dat de realisatie van een bestemming pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere eventuele nieuwe bouwactiviteit of nieuwe bestemming de bodemkwaliteit in beeld te worden gebracht.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorend grondstromenbeleid. Uitgangspunt is dat grondverzet niet mag leiden tot verslechtering van de bodemkwaliteit ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij de Milieudienst Midden-Holland.
Bodemsituatie besluitgebied
In het kader van het projectbesluit is in eerste instantie met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem. Vervolgens is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (Tauw, Historisch onderzoek Oostpolder te Gouda, 31 augustus 2010). Daarna is nog een aanvullend onderzoek gedaan (Tauw, Bodemonderzoek Oostpolder te Gouda, 18 januari 2011). Het beoogde grondgebruik betreft de bestaande agrarische weilanden en de nieuwe recreatieve zones met kleinschalige recreatieve voorzieningen. Alle bij de Milieudienst bekende informatie ten aanzien van de volgende onderwerpen is bij het onderzoek betrokken:
- voormalige bedrijven (Bio-b);
- huidige bedrijven;
- tanks;
- dempingen (Bio-s);
- Wbb-locaties;
- bodemonderzoeken;
- BSB-deelname (Bodemsanering op in gebruik zijnde bedrijfsterreinen);
- toepassing grond (grondwerken);
- bodemkwaliteitskaart en grondstromenbeleid.
Bijlage 2 toont een bodeminformatiekaart. Uit de uitgevoerde BIS-toets blijkt dat er binnen het besluitgebied en de directe omgeving geen tanks, voormalige bedrijven, gedempte sloten, BSB-locaties of grondtoepassingen bekend zijn bij de Milieudienst.
Huidige bedrijven
Uit de BIS-toets blijkt dat er binnen het besluitgebied en directe omgeving diverse bedrijven zijn gevestigd (langs de Nieuwe Broekweg en Tweede Moordrechtse Tiendeweg). De huidige bedrijven vallen onder een melding Activiteitenbesluit of Wm-vergunning, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd.
Wbb-locaties
Binnen het besluitgebied en directe omgeving is één geval van ernstige bodemverontreinigingen (Wbb-locatie) bekend (Tweede Moordrechtse Tiendeweg, Gouda; Wbb-code: ZH051310171; Besluitdatum: 28 mei 2009). Dit geval van ernstige bodemverontreiniging betreft een voormalige slootdemping, die inmiddels onder de BUS-systematiek is gesaneerd. Een ander geval van voormalige bodemverontreiniging betreft een terrein ter hoogte van Tweede Moordrechtse Tiendeweg nummer 4. Deze locatie is gesaneerd en uit het recente bodemonderzoek (2011) blijkt dat er geen verontreinigingen zijn aangetroffen. Verder zijn er geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend.
Bodemonderzoeken
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen of overlappend met het besluitgebied en directe omgeving op meerdere locaties bodemonderzoeken (inclusief monitoring) zijn uitgevoerd. Van een tweetal locaties is aangegeven dat een nader bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden. Bij de meeste onderzochte locaties is dit niet het geval en is de bodemsituatie voldoende in beeld gebracht. Uit het historisch bodemonderzoek is gebleken dat aanvullend onderzoek op één locatie (Broekweg 7) niet noodzakelijk is, omdat uit het eerdere onderzoek niet is gebleken dat de sloot en de landbodem verontreinigd zijn.
Gedempte sloten
In de Oostpolder zijn diverse sloten gedempt. In de diverse uitgevoerde bodemonderzoeken binnen het gebied zijn eveneens slootdempingen aangetroffen. Er is een geval bekend van een sloot, die is gedempt met plastic en met lege tot balen geperste zakken. Uit de nader uitgevoerde onderzoeken is gebleken dat deze sloot inmiddels is gesaneerd.
Grondverzet
De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en over bijbehorend grondstromenbeleid. Het plangebied ligt grotendeels in een ongezoneerde zone, waarvoor te weinig bodeminformatie beschikbaar is. Tevens is recentelijk ter plaatse van Sportvereniging Donk een separate bodemkwaliteitskaart (10373.07.MD.B.EvG, d.d. dec 2007) vastgesteld. Daarnaast zijn sommige bewoonde gedeelten gelegen in zone 2: 1800-1900.
Grondverzet naar / van | Bkk SV Donk zone | Ongezoneerde zone | Zone 2 |
Bkk Donk zone | Vrij* | grond moet gekeurd en schoon zijn | Vrij* |
Ongezoneerde zone | Kwaliteit grond moet voldoen aan zone Donk | Grond moet gekeurd en schoon zijn** | Kwaliteit grond moet voldoen aan zone 2 |
Zone 2 | Nee | Grond moet gekeurd en schoon zijn | Vrij* |
* Deze grond kan, indien afkomstig van een onverdachte locatie, vrij worden hergebruikt binnen dezelfde zone.
** In een straal van 100 meter kan binnen de ongezoneerde zone wel grond zonder keuring worden hergebruikt.
Grondverzet dient altijd te worden gemeld bij de Milieudienst. De Milieudienst kan dan tevens als grondstromenmakelaar optreden, zodat grondverzet zo (kosten)efficiënt mogelijk kan plaatsvinden.
Resultaat
De gronden binnen het besluitgebied hebben een agrarische functie en op grond van historische informatie is de bodem onverdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging. Wel kan de bodem verontreinigd zijn geraakt door het op de kant leggen van verontreinigd slib of door overbemesting. De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het projectbesluit niet in de weg.
In het kader van de herinrichting van delen van de Oostpolder zijn op sommige plekken grondwerkzaamheden noodzakelijk. Op deze plekken dient in het kader van het verlenen van omgevingsvergunning nader bodemonderzoek plaats te vinden.
5.5 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft de kans op overlijden voor burgers (aanwezig in bebouwing of verblijfsgebieden grenzend aan risicobronnen) als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij de risicobron. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorwegen en via buisleidingen. Ook risico's veroorzaakt door windturbines (afvallen rotorbladen) en dalend en stijgend vliegverkeer bij vliegvelden, wordt gerekend tot de externe veiligheidsrisico's.
Dit risico wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico kan met behulp van een diagram worden weergegeven.
Bevi
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. De norm voor het plaatsgebonden risico is vastgesteld op 10-6 per jaar. Voor kwetsbare objecten, zoals woningen en scholen, is dit een grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsgebouwen en sporthallen, is dit een richtwaarde.
Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en geeft ook aan hoe deze veiligheidseisen doorwerken in plannen voor de ruimtelijke ordening. Op grond van het besluit wordt in een ministeriële regeling voor een aantal bedrijfssectoren (LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslag van gevaarlijke stoffen (CPR 15-2 en -3) vaste veiligheidsafstanden vastgelegd. Voor de overige bedrijven wordt de veiligheidsafstand met een risicoberekening bepaald. Bij het maken van een bestemmingsplan moeten gemeenten hiermee rekening houden.
Het Bevi bevat geen norm voor het groepsrisico; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico in het gebied rondom een risicovolle inrichting. Er is een oriëntatiewaarde bepaald, die aangeeft wanneer de kans dat bij een ongeval 10, 100 of 1000 doden vallen, voldoende klein is. Dit geeft houvast bij de beoordeling bij welke bevolkingsdichtheid in de omgeving van een risicobedrijf er nog sprake is van een voldoende veilige situatie. De gemeente dient verantwoording af te leggen met betrekking tot het groepsrisico. Het bevoegd gezag motiveert - kort gezegd - in ieder geval:
- het aantal personen in het invloedsgebied;
- het groepsrisico;
- de mogelijkheden tot risicovermindering;
- de alternatieven;
- de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
- de mogelijkheid tot zelfredzaamheid.
Naast de verantwoording van het groepsrisico moet advies worden gevraagd aan de regionale brandweer over het groepsrisico en de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan voor de mogelijkheden van rampbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking binnen het invloedsgebied van het bedrijf.
Onderzoek
Onderzocht is of in (de omgeving van) het besluitgebied relevante situaties worden aangetroffen in het kader van de externe veiligheid. Het besluitgebied bevindt zich nabij een drietal vervoersmodaliteiten waarover vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden: de weg, het spoor en het water. In de directe omgeving bevinden zich geen buisleidingen waar gevaarlijke stoffen door vervoerd worden. Verder zijn verspreid in de omgeving enkele bovengrondse propaantanks aanwezig. De potentiële risicobronnen zijn zodoende:
- de provinciale weg N207;
- het spoor Gouda - Rotterdam/Den Haag (traject 67);
- het Gouwekanaal;
- de bovengrondse propaantanks.
Transport over de weg: de provinciale weg N207
Ten zuidwesten van het besluitgebied ligt de provinciale weg N207. Eind 2008 zijn er tellingen uitgevoerd van het aantal transporten van gevaarlijke stoffen over de provinciale wegen in Zuid-Holland. Met deze tellingen zijn berekeningen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico uitgevoerd. Hieruit blijkt dat geen sprake is van een 10-6-risicocontour buiten de provinciale weg N207. Binnen het vastgestelde invloedsgebied van 200 meter vanaf de N207 zijn geen kwetsbare bestemmingen geprojecteerd. Het groepsrisico is lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Een gedeelte van het polderpark is binnen het invloedsgebied van het groepsrisico gelegen. Aangezien dit extensieve dagrecreatie betreft, gaat het niet om grote aantallen personen die gedurende langere tijd op een locatie verblijven. Het groepsrisico zal daarom niet significant toenemen. Daarbij kan in het geval van een calamiteit op de N207 verwacht worden dat sprake is van een voldoende zelfredzaamheid van wandelaars, omdat zij zich in noordelijke richting uit de calamiteitenzone kunnen verplaatsen.
Transport over het spoor: traject 67
Ten noorden van het besluitgebied is de spoorlijn Gouda - Rotterdam/Den Haag gelegen. In 2008 zijn risicoberekeningen uitgevoerd. Ter hoogte van de Oostpolder ligt de 10-6-risicocontour voor het plaatsgebonden risico op 12 meter vanuit het midden van de spoorbundel. Het invloedsgebied van het groepsrisico reikt tot enkele kilometers vanaf het spoor. Het groepsrisico ligt tussen de 0,1 en 1 maal de oriëntatiewaarde.
Het polderpark is binnen het invloedsgebied van het groepsrisico gelegen. Aangezien dit extensieve dagrecreatie betreft, gaat het niet om grote aantallen personen die gedurende langere tijd op een locatie verblijven. Het groepsrisico zal daarom niet significant toenemen. Daarbij kan in het geval van een calamiteit op de spoorlijn verwacht worden dat sprake is van een voldoende zelfredzaamheid van wandelaars, omdat zij zich in zuidelijke richting uit de calamiteitenzone kunnen verplaatsen.
Transport over water: het Gouwekanaal
Ten noordoosten van het besluitgebied is het Gouwekanaal gelegen. In het Basisnet water is dit water opgenomen als groene vaarweg. Voor groene vaarwegen geldt dat er geen beperkingen zijn voor de ruimtelijke ordening voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Er is geen sprake van een 10-6-risicocontour voor het plaatsgebonden risico.
Een gedeelte van het polderpark ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Aangezien dit extensieve dagrecreatie betreft, gaat het niet om grote aantallen personen die gedurende langere tijd op een locatie verblijven. Het groepsrisico zal daarom niet significant toenemen. Daarbij kan in het geval van een calamiteit op het kanaal verwacht worden dat sprake is van een voldoende zelfredzaamheid van wandelaars, omdat zij zich in westelijke richting uit de calamiteitenzone kunnen verplaatsen.
Risicovolle inrichtingen: propaantanks
Verspreid in en om het besluitgebied zijn enkele bovengrondse propaantanks aanwezig. Op het erf van Broekweg 1, Stoofkade 7, 't Weegje 4 en Provincialeweg 30 staat een propaantank met een inhoud van maximaal 3 m³. Op 10 meter rond deze tanks geldt een 10-6-risicocontour voor het plaatsgebonden risico. Op het terrein van Residence Elzenhof (Stoofkade 9) is een propaantank aanwezig met een inhoud van maximaal 9 m³. De 10-6-risicocontour ligt rond deze tank ligt op 25 meter.
Dit projectbesluit maakt geen kwetsbare objecten binnen deze contouren mogelijk. Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat er sprake is van extensieve dagrecreatie, wat inhoudt dat er geen grote aantallen personen gedurende langere tijd op een locatie verblijven.
Resultaat
Het projectbesluit ziet toe op de ontwikkeling van een polderpark, waardoor er geen grote aantallen mensen gedurende lange tijd op één locatie verblijven. De herinrichting van de Oostpolder wordt niet belemmerd vanwege de externe-veiligheidssituatie. Het biedt zelfs een kans om de bluswatervoorzieningen nabij het spoor te verbeteren.
5.6 Water
Inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Beleid
Water speelt in Nederland een grote rol. Daarom is het een belangrijk beleidsthema. Hieronder staat een overzicht van de belangrijkste beleidsuitgangspunten op het gebied van water.
Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening. Naast alle plannen om Nederland in de toekomst veilig en leefbaar te houden, is de uitvoering van maatregelen nu al in volle gang. Bijvoorbeeld de projecten Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken zijn in uitvoering en moeten in 2015 gereed zijn. Ook worden langs de kust de zogenoemde zwakke schakels aangepakt en vindt versterking plaats door zandsuppleties.
Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
1. Waarborgen waterveiligheid;
2. Zorgen voor mooi en schoon water;
3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad. Naast de visie heeft de provincie een Actieprogramma Water opgesteld.
In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheersgebied hoe zij dat doen.
Waterbeheerplan 2010-2015
Het hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard heeft eind 2009 een integraal waterbeheerplan vastgesteld voor de periode tot en met 2015. Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het hoogheemraadschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Waterveiligheid gaat om het voorkomen van overstroming, het beperken van de gevolgen van overstroming en het bestrijden van calamiteiten en rampen. Hiertoe worden de waterkeringen getoetst aan de veiligheidsnormen. Het hoogheemraadschap heeft de ambitie om waar mogelijk kansen te benutten om het watersysteem optimaal in te richten en het systeem doelmatig en efficiënt te beheren. Het gegevensbeheer en de kennis wordt hiervoor op orde gebracht. Het watersysteem wordt in overeenstemming gebracht met de normen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water. In het Waterbeheerplan is vastgelegd hoe het Waterschap de komende jaren de vinger aan de pols houdt en de programmabegroting kan bijsturen. Ten slotte is inzicht gegeven in de omvang van de benodigde investeringen in de planperiode.
Waterplan Gouda
Het beleid ten aanzien van water is vastgelegd in het 'Waterplan Gouda' uit mei 2003. Gouda ligt midden in het Groene Hart, een waterrijk veengebied. De stad Gouda en het water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Historisch gezien heeft Gouda haar ontstaan en ontwikkeling voor een groot deel aan het water te danken. Waterbeheer is van oudsher cruciaal voor de leefbaarheid van Gouda. Niet alleen om de veiligheid tegen overstroming en de afvoer van afvalwater te garanderen, maar ook om gezond en aantrekkelijk water in de woon-, werk- en leefomgeving te hebben.
Integraal waterbeheer is een sleutelbegrip in het waterplan. Integraal waterbeheer blijft de aanpak voor 'een veilig en bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen' (Vierde Nota Waterhuishouding). Centraal in het waterplan staan de volgende drie kenmerken van integraal stedelijk waterbeheer:
1. Samenhang binnen het waterbeheer
Het watersysteem is een samenhangend systeem van riolering (afvalwater), oppervlaktewater (zowel kwaliteit als kwantiteit), grondwater en natuur. Het is nodig om met deze samenhang rekening te houden, omdat ingrijpen in één onderdeel van dit systeem effecten kan hebben op de andere delen.
2. Samenhang met andere functies
Open water in de stad wordt meer en meer gewaardeerd; het is een wezenlijk onderdeel van de dagelijkse woon-, werk- en leefomgeving. Het is van belang water mede als sturend principe te hanteren bij de toekenning van functies en bij de inrichting en het beheer van het stedelijk gebied.
3. Samenwerking en samenspraak
De waterhuishouding raakt vele belangen: wonen, recreatie, natuur en toerisme. Een optimale samenwerking tussen gemeente en waterbeheerders in samenspraak met buurgemeenten en verschillende maatschappelijke groeperingen is nodig om de diverse functies van het water te versterken. Daarnaast moeten intenties, ambities en doelstellingen afgestemd worden op die van andere beleidsterreinen, zoals milieu, ruimtelijke ordening, wonen en verkeer.
Kenmerken huidig watersysteem
De Oostpolder te Gouda vormt de meest oostelijke polder van het hoogheemraadschap. Omdat dit gebied nimmer is ontveend, ligt het maaiveld circa 4 meter hoger dan de westelijker gelegen Zuidplaspolder. De polder heeft een eigen watersysteem met bemaling op de Gouwe. Uit het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- de maaiveldhoogten in het gebied zijn in blokken te onderscheiden, die gelijkenis vertonen met de peilvakkenindeling. Naarmate de peilvakken lager zijn, ligt ook het maaiveld lager;
- het zuidelijke deel is met maaiveldhoogten van NAP -2,25 tot -2,45 meter hoger gelegen dan de noordelijke blokken. In het noordelijke blok bevindt het maaiveld zich op NAP -2,60 tot -2,80 meter;
- het midden van de percelen ligt over het algemeen lager dan de randen. Deze holle percelenstructuur is het gevolg van het uitzakken van grondwaterstanden daar waar de voeding vanuit de sloten minder is met als gevolg versterkte maaivelddaling;
- dit is ook de reden dat smalle percelen overwegend hoger liggen dan brede kavels;
Zoals eerder is vermeld, bestaat de Oostpolder uit drie polders, deze kennen allen hun eigen watersysteem en waterpeil. Uit onderstaand schema wordt duidelijk dat peilvak 1 de geringste ontwateringsdiepte heeft. Drogere omstandigheden heersen in de relatief lagere peilvakken. De drooglegging in het gebied is afhankelijk van het heersende peil 0,30 tot 0,45 m. Het middelste peilvak heeft in feite de grootste drooglegging. Uit de boringen kan verder worden afgeleid dat de grondwaterstand in zeer droge perioden kan uitzakken tot circa NAP -3,0 meter (circa 0,5 meter -mv).
Peilbuis | Gemiddeld maaiveld (NAP) | Filter (m -mv) | Hoogte peilbuis (NAP) | Grondwaterstand (NAP) | Slootpeil (NAP) | Slootpeil volgens peilbesluit (NAP) | Gemid- delde droog- legging (m) |
1 | -2.40 | 1-2 | -2.45 | -2.47 | -2.61 | -2.70 | 0.30 |
2 | -2.35 | 1-2 | -2.45 | -2.63 | -2.82 | -2.80 | 0.45 |
3 | -2.50 | 1-2 | -2.55 | -2.91 | -2.97 | -2.90 | 0.40 |
In het gebied komt nauwelijks kwel voor; wel enig lekwater vanuit de Gouwe aan de noordkant van de Oostpolder. Het onderhoud van het water ligt bij de (aangrenzende) eigenaar. Het onderhoud van de Ringvaart en de kade langs de Ringvaart ligt bij het hoogheemraadschap.
Waterkeringen
De regionale waterkeringen in het plangebied de Boezemkaden langs de Gouwe/Gouwekanaal en de Ringvaart van de Zuidplaspolder betreffen regionale waterkeringen. Voor de boezemkaden heeft de provincie normen vastgesteld in de vorm van schadeklassen.
Kenmerken beoogd watersysteem
De bestaande waterstructuur blijft in stand. Op sommige plekken wordt nieuw water toegevoegd. Het inrichtingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe verbindingssloot in de teen van de kade langs de Ringvaart. Dit is nodig in verband met de scheiding van vee en bezoekers (met honden). In de bestaande sloten komen waar nodig dammen met duikers om het verweiden van vee tussen de percelen mogelijk te houden.
In het natte gedeelte komen geleidelijke en diverse overgangen van water naar land. Dit is gunstig voor verschillende planten en kan bijdragen aan de ontwikkeling van een goede waterkwaliteit en ecologie. Er is goede ervaring opgedaan met het verwijderen van de toplaag in de Krimpenerwaard. Ook in de Oostpolder kan dit bij de herontwikkeling van agrarisch gebied tot natuur worden toegepast. Mogelijk dient een hydrologische scheiding (dammen en/of stuwen) te worden opgenomen in verband met het verschil in waterkwaliteit tussen natuurfunctie en agrarische functie.
Om inklinking van de bodem tegen te gaan, wordt een robuust watersysteem toegepast. Er worden studies verricht naar aanpassingen van het aantal peilgebieden. Hierbij zullen zowel de belangen van een goede natuurontwikkeling als van het agrarisch en recreatief gebruik van de polder worden beoordeeld. Ook de effecten van een eventuele peilwijziging op de bodemgesteldheid (inklinking) worden hierbij afgewogen. Een mogelijke optie voor de nieuwe indeling in peilgebied is weergegeven in figuur 6. Het vaststellen van peilbesluiten is een bevoegdheid van het hoogheemraadschap.
Het hoogheemraadschap wordt betrokken bij de voorbereiding van de definitieve ontwerpen van de nieuwe slootkanten en paden op en nabij de boezemkade langs de Ringvaart. Het is van belang dat de waterkering langs de Ringvaart goed bereikbaar is voor onderhoudsmateriaal. De stabiliteit van waterkering langs de Ringvaart dient in stand te worden gehouden. Ook bij de andere watergangen dient aandacht te zijn voor het onderhoud.
Figuur 6: Nieuwe waterpeilen in de Oostpolder.
5.7 Ecologie
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen worden verleend van de verbodsbepalingen. Het toetsingskader voor deze vrijstellingen is geregeld in een Algemene Maatregel van Bestuur, de AMvB artikel 75.
Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is vrijstelling mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel ontheffing worden verleend na een uitgebreide toetsing.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Situatie plangebied
Ten behoeve van onderhavige planontwikkeling heeft Grontmij, in opdracht van de gemeente in het eerste en tweede kwartaal van 2006 een natuuronderzoek uitgevoerd. In 2010 is aanvullend onderzoek uitgevoerd om te bepalen welke soorten voor (kunnen) komen in de Oostpolder. Binnen de Oostpolder zijn diverse beschermde planten (Dotterbloem en Zwanenbloem) en een Rode Lijstsoort (Krabbenscheer) aangetroffen. Daarnaast waren er dotterbloemhooilanden aanwezig in het zuidoostelijke deelgebied en het middengebied. Dit zijn botanisch hooggewaardeerde plantengemeenschappen. Het lijkt erop dat deze bij de aanleg van het sportpark Donk verdwenen zijn. Het gebied is daarnaast van belang als leefgebied voor weidevogels (waaronder de Rode Lijstsoorten Tureluur, Watersnip en Grutto) en watervogels (Slobeend en Zomertaling) en als leefgebied voor de beschermde vissoorten Bittervoorn (tevens Rode Lijst) en Kleine modderkruiper en de Rode Lijstsoorten Vetje en Kroeskarper. Het wordt verwacht dat diverse algemeen beschermde zoogdiersoorten voorkomen in de Oostpolder. Het voorkomen van de streng beschermde Waterspitsmuis langs de noordrand van het plangebied is aangetoond. De polder vormt ook geschikt leefgebied voor algemeen beschermde amfibieën. De streng beschermde Rugstreeppad komt niet voor. Tijdens het veldbezoek in 2010 is wel de streng beschermde ringslang aangetroffen. De streng beschermde libelle Groene Glazenmaker is in het verleden één keer waargenomen, maar zijn waardplant Krabbenscheer komt niet voor in het plangebied. Daarom mag aangenomen worden dat de Groene Glazenmaker zich niet voortplant in het plangebied. Of de streng beschermde Platte Schijfhoren (een zoetwaterslak) voorkomt, is nog in onderzoek.
In de Oostpolder zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. De geplande ingrepen vallen buiten de invloedssfeer van Natura2000-gebieden (voormalige Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), ecologische hoofdstructuur of andere beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is 'Broekvelden-Vettenbroek & Polder Stein' dat zich op ongeveer vijf kilometer ten oosten van het plangebied bevindt. Over deze afstand is elke verstoring in het plangebied reeds opgegaan in de achtergrondverstoring, te meer omdat het plangebied van deze gebieden gescheiden wordt door de bebouwing van Gouda. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied is de 'Verbindingszone bij Vijfde Tocht' en bevindt zich op circa 1,5 kilometer van het plangebied, daarvan gescheiden door de N456 en een polder.
Hierbuiten kent de provincie Zuid-Holland een compensatiebeginsel voor natuur en landschap. Een van de aspecten waarvoor het compensatiebeginsel geldt, zijn de biotopen van zogenoemde rode lijstsoorten en gebieden buiten de EHS met (zeer) hoge natuurwaarden. In het plangebied komen verschillende rode lijstsoorten voor. Voor de Oostpolder is het compensatiebeginsel dan ook van toepassing; in elk geval voor weidevogels is dit zeer relevant.
Ontheffing
Voor de streng beschermde inheemse diersoorten moet in het kader van de Flora- en Faunawet (eventueel) een ontheffing worden aangevraagd. Hiertoe wordt eerst onderzocht of de specifieke ingrepen die samenhangen met de ontwikkeling van het Waterrijk Polderpark effect hebben op de beschermde diersoorten. Een ontheffingsaanvraag voor de Kleine modderkruiper zal door de dienst regelingen van het ministerie van EL&I worden beoordeeld aan de hand van de zogenaamde lichte toets. De lichte toets kent het enkelvoudige criterium 'de ingreep mag de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar brengen'. De ontheffingsaanvraag voor de Bittervoorn zal worden getoetst aan de zogenaamde uitgebreide toets. Dit houdt in dat behalve het bovengenoemde criterium aan het criterium 'er zijn geen alternatieven voor de ingreep mogelijk' en het criterium 'er wordt zorgvuldig gehandeld' zal worden getoetst.
Binnenkort is een nadere inventarisatie naar het voorkomen van de genoemde beschermde soorten gereed, waarbij bepaald is waar in het gebied welke soort zijn leefgebied heeft. Aanpassingen van het reeds opgestelde Definitieve Ontwerp zijn mogelijk om de instandhouding van de beschermde soorten te garanderen. Vervolgens wordt met deze informatie het Bestek van het plan vastgesteld. Daar waar mogelijk een conflict optreedt, kan door middel van het treffen van mitigerende maatregelen de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen behouden blijven.
Op basis van de ecologie van de betreffende beschermde soorten is het mogelijk om gepaste mitigerende maatregelen te treffen, waarbij de genoemde functionaliteit gewaarborgd blijft. De te treffen maatregelen worden afgestemd op de specifieke eisen die de soorten aan hun leefgebied stellen. De nieuwe recreatieve functie wordt gecombineerd met de natuurlijke waarden in het gebied. Deze waarden staan de uitvoerbaarheid van de recreatieve functie niet in de weg. Op basis van deze kennis kan gesteld worden dat de ontwikkeling van de Oostpolder niet leidt tot een onwettige aantasting van het leefgebied van beschermde soorten. Hiermee wordt gesteld dat de uitvoerbaarheid van de plannen in het licht van de Flora- en faunawet gewaarborgd is.
Indien buiten het broedseizoen van vogels wordt gewerkt, worden voor deze soortgroep geen verbodsbepalingen overtreden. Het voorkomen van verstoring van broedvogels en vernietigen van nesten kan ook voorkomen worden door voor het broedseizoen te beginnen met werken en voor aanvang van de werkzaamheden het gebied ongeschikt te maken voor broedvogels. Voor vogels hoeft dan ook geen ontheffing aangevraagd te worden. Voor de overige aanwezige beschermde soorten, waaronder algemeen voorkomende amfibieën, planten en zoogdieren geldt een vrijstelling binnen de Flora- en faunawet voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Mitigerende maatregelen en zorgvuldig handelen
Om toepassing te geven aan het provinciale compensatiebeginsel in verband met weidevogels en om overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet ten aanzien van vogels te voorkomen, worden diverse mitigerende maatregelen getroffen. Zo dient buiten het broedseizoen gewerkt te worden. Verder kan verstoring van broedvogels en vernietigen van nesten ook voorkomen worden door voor het broedseizoen te beginnen met werken en voor aanvang van de werkzaamheden het gebied ongeschikt te maken voor broedvogels. De werkzaamheden worden echter gestart na afloop van het broedseizoen (najaar 2011). Op percelen waar weidevogels (met name grutto) broeden, zullen geen grondwerkzaamheden plaatsvinden. Afhankelijk van de definitieve resultaten van de nog lopende weidevogelinventarisatie zullen, na het openstellen van het gebied, enkele wandel- en/of fietspaden gedurende het broedseizoen worden afgesloten. Hierbij wordt een verstoringsafstand van 200 meter gehanteerd. Voor het behoud van weidevogels is het verhogen van het waterpeil en het continueren van het agrarisch beheer cruciaal. Wel is extensivering en uitgesteld maaibeheer noodzakelijk.
Voor onderstaande mitigerende maatregelen wordt de noodzakelijke zorgvuldigheid gewaarborgd en effecten op de Bittervoorn en Kleine modderkruiper geminimaliseerd:
- Sloten niet dempen gedurende het voortplantingsseizoen (april tot juni) en winterrust (watertemperatuur beneden 10 °C, grofweg tussen november en februari).
- Kort voor het dempen van sloten een rooster door het water trekken om de vissen te verjagen richting wateren die niet worden vergraven. Daarna afdammen en de waterstand tot op enkele centimeters verlagen. Vervolgens de modderlaag controleren op de aanwezigheid van kleine modderkruiper en zoetwatermosselen. Indien deze worden aangetroffen, dan overzetten naar geschikt water in de directe omgeving.
- Mitigerende maatregelen uitvoeren onder leiding van een ter zake deskundige op het gebied van visecologie.
Compenserende maatregelen en natuurvriendelijke inrichting
In het kader van de ontwikkeling van het Waterrijk Polderpark krijgen natuur en recreatie een belangrijkere functie. Dit biedt kansen voor verbetering van de natuurwaarden van het gebied. Door het treffen van diverse maatregelen kunnen negatieve effecten van specifieke ingrepen, zoals de aanleg van paden, worden gecompenseerd. Zo zullen de te dempen sloten binnen de Oostpolder worden gecompenseerd door nieuwe sloten te graven en/of bestaande sloten te verbreden. Uitgangspunt is behoud van het huidige oppervlak aan water. Specifieke eisen aan de inrichting zijn: voldoende waterdiepte (circa 1 m) en natuurvriendelijke oevers. De nieuwe sloten dienen te zijn gerealiseerd, voordat sloten worden gedempt.
Daarnaast kan de soortenrijkdom van de graslandpercelen worden verhoogd en het areaal dotterbloemhooilanden worden hersteld. Van belang is dat het waterpeil in de sloten voldoende hoog blijft, zodat de dotterbloemhooilanden niet verdrogen. Verder past hierin een extensief maaibeheer en eventueel extensieve beweiding. De bestaande en potentiële dotterbloemhooilanden dienen niet bemest te worden.
Diverse percelen in het plangebied krijgen een doelstelling mee om een grote soortenrijkdom van de vegetatie te realiseren. Het is mogelijk hier waardevolle plantengemeenschappen te behouden en te ontwikkelen. Op diverse plaatsen wordt de slootkant flauwer gemaakt, waardoor een gradiënt ontstaat die goed is voor een rijker plantenleven. De nagestreefde natuurdoelen zijn goed te combineren met het agrarisch gebruik in het polderpark. De gemeente stimuleert de aanleg van natuurvriendelijke oevers bij de agrarische percelen.
Voor het verstoren van weidevogels door toenemende recreatie wordt gecompenseerd. Het waterpeil in de polder gaat omhoog (20 cm), de in te richten percelen waar thans geen weidevogels broeden, worden geschikt gemaakt en krijgen een optimaal weidevogelbeheer. Ook predatie door vos wordt voorkomen middels aanleg van een brede watergang rondom het plangebied.
Het Waterrijk Polderpark vormt een aanvulling op 't Weegje. Wat betreft natuurwaarden en diversiteit kunnen beide gebieden elkaar versterken. Voor kleine zoogdieren wordt een verbinding aangelegd in de vorm van een stobbenwal onder de spoorbrug. Dit is een rij uitgegraven boomwortels op het maaiveld. Door de beschutting die de stobbenwal biedt, kan migratie tussen beide gebieden optreden. Natte verbindingen tussen 't Weegje en de Oostpolder zijn er al. Met ingrepen aan de oevers kunnen deze verbindingen eventueel nog verbeterd worden.
5.8 Archeologie
Ter verfijning van het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in april 2003 de gemeentelijke archeologische basiskaart vastgesteld (ABK). Doelstelling van deze nota is het behoud van het archeologisch erfgoed. In de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden kunnen worden aangetroffen. De ABK bevat regels hoe met deze archeologische waarde om te gaan zoals:
- aanwijzing tot gemeentelijk archeologisch monument;
- archeologievergunning voor bodemverstorende activiteiten in waardevolle gebieden;
- een onderzoeksplicht voor overige gebieden.
Volgens de ABK geldt voor de Oostpolder een middelhoge archeologische verwachting en voor het deel langs de Tweede Moordrechtse Tiendeweg een hoge archeologische verwachting (zie figuur 7).
Figuur 7: ABK Gouda; geel is middelhoge verwachting, bruin is hoge verwachting.
Om een beter beeld te krijgen van de archeologische situatie is een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek met boringen uitgevoerd (Archeomedia, Archeologisch onderzoek Waterrijk Polderpark te Gouda, februari 2011). Het bureauonderzoek gaf een middelhoge verwachting op het aantreffen van sporen uit de Middeleeuwen. Voor bewoningsresten uit de Nieuwe tijd was de verwachting het hoogst voor de randen van de polder, langs de voormalige wegen. Om de verwachtingen te toetsen zijn verspreid in het plangebied 183 boringen uitgevoerd. Uit de boringen zijn de volgende bevindingen verkregen:
- het zuidelijk deel van de polder bestaat uit Hollandveen met daarbovenop een laag toemaakdek van zand en stadsafval (30 tot 50 cm);
- in het noordelijk deel van de polder loopt van oost naar west een kleirugje, dat nu gedetailleerd in kaart is gebracht;
- in het noordelijk deel van de polder is plaatselijk een dikker toemaakdek aanwezig (>75 cm), waarin een grote hoeveelheid zeventiende tot negentiende-eeuwse oppervlaktevondsten zijn aangetroffen;
- afgezien van de oppervlakte vondsten in het toemaakdek en niet-behoudenswaardige resten (twintigste-eeuws plateelafval), zijn er geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.
De archeologische verwachting voor de Oostpolder is door deze bevindingen naar beneden bijgesteld. Er is derhalve geen reden om de plannen voor de Oostpolder aan te passen. Wel is het bij de uitvoering van de werkzaamheden waardevol aandacht te schenken aan eventueel aan te treffen boomresten. Bij een aantal boringen is hout in het veen aangetroffen. Ook lag er een boomstronk aan de oppervlakte. Uit onderzoek is gebleken dat het de resten van een ruim tweehonderd jaar oude boom bedrijft, die in 928 voor Christus is gesneuveld. De Oostpolder maakte tot in de Middeleeuwen deel uit van het laatste deel van het Goudse Bos, dat in de Goudse geschiedschrijving een veelvuldig terugkomend onderwerp is.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Gelet op het bepaalde in artikel 5.1.3 Bro moet in het kader van een projectbesluit onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het project. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige projectbesluit op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Exploitatieplan
Het eerste lid van artikel 6.12 Wro bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt, voor die gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat precies onder een bouwplan moet worden verstaan, staat genoemd in artikel 6.2.1 Bro. Het gaat om:
- de bouw van één of meer woningen;
- de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met één of meer woningen;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².
De uitvoerende werkzaamheden van het Waterrijk Polderpark Oostpolder gaan gepaard met onder andere de aanleg van wandel- en fietspaden, het vergraven van sloten, de aanleg van duikers en bruggen, het plaatsen van informatieborden en de aanplant van bomen. Op de betrokken gronden is geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet verplicht. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie is ook niet aan de orde. Er zijn immers geen directe financiële baten bij dit plan door bijvoorbeeld de bouw van woningen of kantoren.
Financiële uitvoerbaarheid
De gemeente Gouda heeft bijna alle percelen in de Oostpolder in eigendom. Recentelijk is van één grondeigenaar een perceel ter grootte van 1 hectare aangekocht. Met een andere eigenaar is zicht op spoedige overeenstemming.
De kosten voor de herinrichting van de Oostpolder komen voor rekening van de gemeente Gouda, die hiervoor een reservering heeft getroffen op de begroting. Het gaat om een bedrag van 300.000 euro voor plan- en proceskosten, waaronder de verwerving van de resterende percelen (ongeveer 1,4 hectare). Bovendien heeft de gemeente twee subsidies toegekend gekregen van de provincie Zuid-Holland. Het gaat om een subsidie in het kader van de regeling 'recreatie om de stad' en in het kader van de uitvoering van de Nota Ruimte. Het totale subsidiebedrag is 3,53 miljoen euro (exclusief BTW). De grondexploitatie kent grofweg de volgende kosten en baten (alle bedragen zijn exclusief BTW):
Kosten | € (× 1.000) | Baten | € (× 1.000) |
Plankosten en verwerving | 300 | bijdrage gemeente | 300 |
uitvoeringskosten (aanneemsom; engineering; administratie) | 3200 | bijdrage provincie (subsidiegelden) | 3530 |
bijkomende kosten en onvoorzien | 330 | ||
Totaal | 3830 | Totaal | 3830 |
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Over de herinrichting van de Oostpolder is regelmatig overleg gevoerd met diverse belanghebbende partijen. Het voorlopig ontwerp is opgesteld in overleg met de ingestelde Commissie Oostpolder. Deze commissie heeft ook in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) gereageerd op het voorliggende projectbesluit.
Het voorontwerpprojectbesluit Waterrijk Polderpark Oostpolder heeft met ingang van 29 april 2010 vier weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kreeg een ieder de mogelijkheid om een schriftelijke inspraakreactie in te dienen. In deze periode zijn vijf reacties binnengekomen. Deze reacties zijn beoordeeld door de gemeente en hebben tot enkele aanpassingen geleid, met name in het voorlopig ontwerp voor het Waterrijk Polderpark. Een samenvatting van de binnengekomen reacties en de gemeentelijke beoordeling is te vinden in de inspraak- en overlegnota (bijlage 3).
Het voorontwerpprojectbesluit is tevens toegezonden aan diverse organisaties, waaronder de provincie, het hoogheemraadschap en de Commissie Oostpolder. Er is een reactie ontvangen van het hoogheemraadschap, de provincie, NS, de Gasunie, de VROM-inspectie en de Commissie Oostpolder. Voor een samenvatting van de reacties en de gemeentelijke beoordeling wordt verwezen naar de inspraak- en overlegnota.
Het ontwerpprojectbesluit heeft van 4 november 2010 tot en met 15 december 2010 ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode negen zienswijzen ingediend. Acht zienswijzen zijn ontvankelijk. Eén zienswijze is niet ontvankelijk, omdat deze buiten de termijn is ingediend. Voor een beoordeling van de zienswijzen wordt verwezen naar de Nota van beantwoording zienswijzen (bijlage 4). De belangrijkste wijziging naar aanleiding van de zienswijzen betreft het opnemen van een regeling ter bescherming van de waterkeringen. Ook is een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd. Op basis hiervan is besloten om extra parkeerplaatsen aan te leggen bij de bestaande parkeerplaatsen bij de sportvelden. Verder is besloten om een fietsverbinding door het midden van de Oostpolder aan te leggen.
Hoofdstuk 8 Juridische Planopzet
8.1 Het Projectbesluit
Een projectbesluit is een ruimtelijk besluit, waarmee een project van gemeentelijk belang verwezenlijkt kan worden, vooruitlopend op de wijziging van een bestemmingsplan. Het projectbesluit komt in de plaats van het voorheen geldende bestemmingsplan. Een projectbesluit bevat een goede ruimtelijke onderbouwing van het project. Aan het projectbesluit kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Zodoende kunnen nieuwe bouw- en gebruiksregels worden bepaald. Gezien de omvang van het besluitgebied en de eigendomssituatie ter plaatse wordt met dit projectbesluit het nieuwe ruimtegebruik mogelijk gemaakt voor de gronden in het besluitgebied, vooruitlopend op een nieuw bestemmingsplan. Dit projectbesluit bestaat zodoende uit een aantal bestemmingen, regels en onderhavige ruimtelijke onderbouwing.
Voor de vormgeving van bestemmingen van dit projectbesluit wordt de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 toegepast. Deze landelijke standaard is enkel verplicht voor bestemmingsplannen, maar de toepassing hiervan vergroot de raadpleegbaarheid en vergelijkbaarheid van het projectbesluit.
Bij het opstellen van het projectbesluit is tevens het InformatieModel Ruimtelijke Ordening 2008 toegepast. Een projectbesluit opgesteld volgens deze bepalingen is een digitaal bestand in GML-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een projectbesluit zodoende een verzameling objecten (de besluitvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld.
Het projectbesluit kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware, bijvoorbeeld via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het projectbesluit opgeroepen worden. Er zijn zodoende meerdere verbeeldingen van één plan of besluit mogelijk. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de ruimtelijke onderbouwing worden opgeroepen.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de regels en de toegekende bestemmingen binnen het besluitgebied. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek gehanteerd is en hoe de ruimtelijke eigenschappen van de Oostpolder en de inhoud van het inrichtingsplan zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels.
8.2 Plansystematiek
Met het inrichtingsplan is de gemeentelijke visie op de Oostpolder bepaald. Het projectbesluit zorgt voor de juridische vertaling van de gewenste nieuwe functies in het besluitgebied. Nadat het projectbesluit van kracht geworden is, kunnen de werkzaamheden van de herinrichting van de Oostpolder starten. Het projectbesluit geeft ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening een bestemming aan de gronden, waarmee regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik van de grond en de aanwezige bebouwing. De gebruiksregels dienen zo geformuleerd te zijn dat de gewenste nieuwe inrichting van de Oostpolder mogelijk is en ongewenste ontwikkelingen kunnen worden geweerd. Het is niet de bedoeling dat de definitieve inrichting van bijvoorbeeld het vlottenpark of de recreatieve zone rond het sportterrein niet mogelijk blijkt op basis van de gebruiksregels van het projectbesluit. Dit betekent dat de hoofdonderdelen uit het inrichtingsplan zijn vertaald in het projectbesluit.
8.3 Indeling Regels
Bij de formulering van de regels van de bestemmingen is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. Dit vergemakkelijkt de latere inpassing in het opvolgende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de bestemmingsregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de bouwregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3: Recreatie - Dagrecreatie
Buiten delen die hun agrarische functie behouden, krijgen andere delen van de Oostpolder een recreatieve functie op stads(deel)niveau. Het gaat om gebieden bestemd voor extensieve dagrecreatie. Dit betreft groen ingerichte gebieden met fiets- en wandelpaden en recreatieve voorzieningen als informatiepanelen, bankjes, picknickplekken en ligweiden. Gebouwen zijn niet toegestaan, diverse andere bouwwerken wel.
Artikel 4: Verkeer
De bestemming Verkeer is opgenomen voor de rijbaan en de berm van de Tweede Moordrechtse Tiendeweg langs de Alpher Wetering en de rijbaan en de berm van de Nieuwe Broekweg.
Artikel 5: Water
De bestemming Water is gegeven aan de gronden die in ieder geval met open water ingericht moeten worden of blijven vanwege hun waterstaatkundige functie of landschappelijke inpassing. De ringvaart van de Zuidplaspolder en de Alpher Wetering hebben de bestemming Water. Ook de poldersloten rondom het sportterrein hebben de bestemming Water, omdat een ruimtelijke scheiding tussen het sportterrein en de recreatieve zone gewenst is. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' zijn bruggen breder dan 6 meter toegestaan.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is als dubbelbestemming toegekend aan de beschermingszone van de waterkeringen in het plangebied. Bouwwerken ten dienste van de andere bestemmingen zijn slechts toegestaan, voor zover de waterstaatkundige belangen niet worden geschaad.
Artikel 7 Geluidzone - industrie
Dit artikel bepaalt dat de gronden met de aanduiding 'geluidzone - industrie' behoren tot de geluidzone van het bedrijventerrein Kromme Gouwe. De ligging van deze zone wordt met het projectbesluit niet gewijzigd.
Bijlage 1 Kaart Definitief Ontwerp
Bijlage 1 Kaart Definitief Ontwerp
Bijlage 2 Bodeminformatiekaart
Bijlage 2 Bodeminformatiekaart
Bijlage 3 Inspraak- En Overlegnota
Bijlage 3 Inspraak- en overlegnota