Binnenstad Oost
Bestemmingsplan - Gemeente Gouda
Vastgesteld op 23-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Binnenstad Oost van de gemeente Gouda.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0513.0900BPBinnoost-DF01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 afvalinzamelsysteem:
bouwwerken/voorzieningen ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke.
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.8 bebouwing:
ƩƩn of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen een bouwvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.
1.10 bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of gedeeltelijk of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.11 begane grondlaag:
bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het peil ligt, dan wel de bouwlaag boven een onderbouw.
1.12 beroepsmatige activiteiten in of bij een woning:
het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.13 beschermd stadsgezicht:
het gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 35 van de Monumentenwet 1988; een en ander zoals vervat in het besluit tot aanwijzing van 29 juni 1978. nr. MMA/MO 196.974.1.
1.14 bestaand (in relatie tot bebouwing):
bebouwing aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het (ontwerp)bestemmingsplan.
1.15 bestaand (in relatie tot gebruik):
gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag, laag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond; hieronder wordt niet begrepen:
- a. een onderbouw: een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
- b. een vide, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag;
- c. een zolder, waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,5 m, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag.
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.27 casino:
gebouw waarin de gelegenheid wordt geboden tot het deelnemen aan kansspelen.
1.28 coffeeshop:
horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt.
1.29 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.30 dakkapel:
een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster met zijwanden, met dien verstande dat:
- a. aan de voorzijde van de woning het dakvlak slechts beperkt wordt doorbroken onder voorwaarde dat de breedte minder dan 50% van de betreffende gevelbreedte en de hoogte minder dan 60% van de feitelijke kaphoogte bedraagt.
- b. aan de achterzijde van de woning het dakvlak slechts beperkt wordt doorbroken onder voorwaarde dat de breedte minder dan 70% van de betreffende gevelbreedte en de hoogte minder dan 60% van de feitelijke kaphoogte bedraagt.
1.31 dakopbouw:
een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok en/of de dakrand van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.
1.32 dakvlak:
een hellend vlak in een dak.
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde een supermarkt.
1.34 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
1.35 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 geluidsgevoelig object:
een woning, alsmede een gebouw als zodanig bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.37 geluidszoneringsplichtige inrichtingen:
bedrijven, zoals bedoeld in onderdeel D van Bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.38 gevel:
het verticale vlak aan de buitenzijde van een bouwwerk dat de scheiding tussen binnen en buiten vormt en dat het aanzicht bepaalt.
1.39 gevelkaart:
gevelkaart van het bestemmingsplan 'Binnenstad Oost', nummer 178929-BP-1; die onderdeel uitmaakt van deze regels, zoals opgenomen in de bijlagen.
1.40 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.41 horecabedrijf:
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
In dit plan worden de volgende categorieƫn van horecabedrijven onderscheiden:
horeca, categorie I:
een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen (winkelondersteunende horeca). In het bedrijf worden overwegend niet ter plaatse bereide kleine etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank verstrekt; hieronder worden in ieder geval begrepen lunchrooms, konditoreien, koffie- en theehuizen en ijssalons.
horeca, categorie II:
- a. een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (maaltijdverstrekkers). De nadruk ligt op de dag- en (vroege) avondfunctie (keuken open van ca. 17:00 tot 22:00 uur). Hieronder worden in ieder geval begrepen: restaurants, bistro's en crêperieën;
- b. een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide (kleine) etenswaren (spijsverstrekkers). Hieronder worden in ieder geval begrepen: snackbars, cafetaria's, fastfoodketens, grillrooms, automatieken, snelbuffetten. Als de spijsverstrekkers in uitgaansgebieden liggen en een nachtfunctie hebben kunnen deze bedrijven overlast veroorzaken voor omwonenden.
horeca, categorie III:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse (drankverstrekkers). De nadruk ligt vooral op de avond en nacht. Hieronder worden in ieder geval begrepen: cafƩs, bars en brasserieƫn.
horeca, categorie IV:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Hieronder worden in ieder geval begrepen: discotheken, bardancings, zaalverhuurlocaties en partycentra.
horeca, categorie V:
een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf al dan niet gecombineerd met een cafƩ en/of restaurant. Hieronder worden in ieder geval begrepen: hotels, pensions en overige logiesverstrekkers.
1.42 kantoor:
een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden.
1.43 kap:
een zelfstandige afdekking van een gebouw gevormd door twee of meer hellende dakvlakken.
1.44 kaptypenkaart:
de kaptypenkaart van het bestemmingsplan 'Binnenstad Oost', nummer 178929-BP-2; die onderdeel uitmaakt van deze regels, zoals opgenomen in de bijlagen.
1.45 maatschappelijke voorzieningen:
overheids-, medische, educatieve, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, kinderdagverblijven, kinderopvang en zorg.
1.46 milieucategorie:
een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage van deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.
1.47 nok:
een snijpunt van twee of meer dakvlakken, zijnde de hoogste lijn van het dak.
1.48 onderdoorgang:
een doorgang op begane grondniveau.
1.49 onderkomen:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.50 ontspanning en vermaak:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning. Hieronder worden in ieder geval begrepen podiumkunsten, bioscopen, musea, toeristische attracties, muziek- en dansscholen, oefenruimten, creativiteitscentra, casino's en feestzalenverhuur.
1.51 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil.
1.52 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.53 publieksgerichte dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan het publiek, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen.
1.54 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het plan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.55 seksautomatenhal:
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of liveshows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven.
1.56 seksbioscoop/-theater:
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven.
1.57 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
- a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
- b. een seksbioscoop of sekstheater;
- c. een seksautomatenhal;
- d. een seksclub of parenclub;
al dan niet in combinatie met elkaar. Onder een seksinrichting wordt niet verstaan een escortbedrijf of een sekswinkel.
1.58 sekswinkel:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarbinnen hoofdzakelijk (minimaal 70% van de vloeroppervlakte) goederen van erotisch-pornografische aard worden verkocht of verhuurd.
1.59 serre:
een grotendeels uit glas bestaande uitbouw op de begane grond.
1.60 Staat van bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en installaties.
1.61 straatmeubilair:
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen, zoals:
- a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
- b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
- c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en
- d. brandkranen;
- e. afvalinzamelsystemen.
1.62 supermarkt:
een grote detailhandelsvestiging waar door middel van zelfbediening voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht.
1.63 terras:
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
1.64 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan ƩƩn naar de weg gekeerde gevel, de gevel waarin de voordeur is gesitueerd.
1.65 voorgevellijn:
de bebouwingsgrens aan de zijde vanwaar de gebouwen hoofdzakelijk toegankelijk zijn.
1.66 voorgevelrooilijn:
de aan de zijde van de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijf' gelegen bouwgrens (zie ook begripsomschrijving bouwgrens) met dien verstande dat op hoeksituaties sprake kan zijn van twee of drie voorgevelrooilijnen.
1.67 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van ƩƩn afzonderlijk huishouden.
1.68 woonschip:
schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning.
1.69 zeer kwetsbare groepen:
doelgroepen met een permanente functionele beperking. Concreet groepen van personen, die door geestelijke of lichamelijke beperkingen of door zeer jonge leeftijd of door detentie, niet in staat zijn om zichzelf zonder daadwerkelijke hulp van buitenaf, binnen korte tijd in veiligheid te brengen (vluchten) of bescherming te zoeken tegen de nadelige effecten van een calamiteit (schuilen). Voorbeelden van functies bedoeld voor deze doelgroepen zijn: basisscholen, kinderdagverblijven, verzorgingstehuizen, opvang gehandicapten, penitentiaire inrichtingen, enz.
1.70 zijgevellijn:
de zijdelingse bebouwingsgrens.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens:
vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.
2.2 de hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, vlaggenmasten, bewassings-, luchtbehandelings- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de brutovloeroppervlakte:
de oppervlakte gemeten op vloerniveau, langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf peil tot de horizontale snijlijn van buitenwerks gevel- en dakvlak, tenzij in deze regels anders is bepaald.
Vanaf peil tot aan de hoogstgelegen horizontale snijlijn van buitenwerks gevel- en dakvlak van de dakkapel, dakkapellen of dakopbouwen, indien zich op een gebouw in een dakvlak een of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de betreffende gevelbreedte per perceel of de hoogte van een dakkapel of dakopbouw meer bedraagt dan 60% van de hoogte van de feitelijke kap.
2.6 de grondoppervlakte van een gebouw of ander bouwwerk:
buitenwerks en boven peil.
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 de verkoopvloeroppervlakte:
binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn worden opgeteld; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.
2.10 de hoogte van een woonschip:
wordt gemeten in meters vanaf de waterlijn tot aan het hoogste punt van de romp of opbouw, masten, schoorstenen en dergelijke niet meegerekend, afgerond op 5 cm.
2.11 de diepgang van een woonschip:
wordt verticaal gemeten tussen het diepst stekend scheepsdeel van het woonschip en de waterspiegel.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d. ten behoeve van het vergroten van het bedrijfsvloeroppervlak met ten hoogste 20% van de aldaar gegeven maat.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Centrum - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder d. ten behoeve van het vergroten van het bedrijfsvloeroppervlak met ten hoogste 20% van de aldaar gegeven maat.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Gemengd
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en maten van bebouwing ter plaatse van de aangegeven 'pad', ter waarborging van de doorgang.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van onbebouwde gronden als parkeerplaats.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Kantoor
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren.
7.2 Bouwregels
Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
- a. de regels gelden zoals opgenomen in artikel 17.
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Tuin
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van onbebouwde gronden als parkeerplaats.
Artikel 10 Tuin - Erf
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - Erf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. erven, tuinen en parkeervoorzieningen ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. toegangspaden.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 11 Verkeer
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
Artikel 12 Verkeer - Verblijf
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Water
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
13.3 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' geldt dat:
- a. de gronden tevens gebruikt mogen worden als woonschepenligplaats, met dien verstande dat:
- 1. de lengte van een woonschip niet meer mag bedragen dan 20 m;
- 2. de hoogte van een woonschip niet meer mag bedragen dan 3 m;
- 3. een woonschip tevens mag worden gebruikt als praktijkruimte voor beroepsmatige activiteiten en bedrijfsmatige activiteiten die in de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, waarbij de bepalingen uit lid 14.3 van overeenkomstige toepassing zijn;
- b. maximaal ƩƩn woonschip toegestaan.
13.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.2 Bouwregels
14.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het medegebruik van woningen en/of bijbehorende bouwwerken als praktijkruimte voor beroepsmatige activiteiten en bedrijfsmatige activiteiten dien in Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, mits:
- a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de brutovloeroppervlakte gebruikt voor beroepsmatige activiteiten en bedrijfsmatige activiteiten niet meer mag bedragen dan 35% van de woning met een maximum van 50 m²;
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- c. geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt in de omgeving;
- d. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
- e. de beroepsmatige activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, behoudens beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de beroepsmatige activiteiten.
14.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 15 Waarde - Archeologie
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
15.2 Bouwregels
Indien een omgevingsvergunning activiteit archeologie (archeologievergunning) als bedoeld in de Verordening inzake monumenten en archeologie noodzakelijk is, mag het bouwen op de in lid 15.1 bedoelde gronden ten dienste van de andere daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend geschieden nadat burgemeester en wethouders omgevingsvergunning hebben verleend.
Artikel 16 Waarde - Beplanting
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beplanting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter instandhouding van de aanwezige behoudenswaardige singel- en andere boombeplanting.
16.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding van het beschermd stadsgezicht.
17.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden, naast de regels ten aanzien van de betreffende bestemmingen krachtens de andere artikelen van deze regels, de volgende regels:
17.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden.
18.2 Bouwregels
Indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 onder b van de Wabo noodzakelijk is, mag het bouwen op de in lid 18.1 bedoelde gronden ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen uitsluitend geschieden nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning heeft verleend.
Artikel 19 Waarde - Rivierzone
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Rivierzone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van:
- 1. de identiteit van de rivier als samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
- 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
- 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
- 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers;
- b. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
Bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels voor de bouw bouwwerken, waaronder damwanden, mits:
- a. de landschapswaarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
- b. het bevoegd gezag alvorens bij omgevingsvergunning af te wijken schriftelijk advies inwint bij de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de landschapswaarden niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
19.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de onbebouwde gronden binnen 3 m vanaf de bestemmingsgrens met de bestemming 'Water' te gebruiken voor opslag en stort van goederen.
Artikel 20 Waterstaat - Waterkering
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken.
20.2 Bouwregels
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- a. de waterstaatsbelangen dit toelaten;
- b. advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Waterstaat - Waterlopen
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. behoud en ontwikkeling van de waterhuishoudkundige functie;
- b. wateraan- en -afvoer en waterberging;
- c. verkeer te water.
21.2 Bouwregels
21.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- a. de waterstaatsbelangen dit toelaten;
- b. advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 23 Algemene Bouwregels
23.1 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen
Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 8 m overschrijden.
23.2 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, bewassingsinstallaties, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
23.3 Bestaande maten
23.4 Uitsluiten bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Een verboden gebruik is in ieder geval het gebruik:
- a. van onbebouwde gronden voor:
- 1. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- 2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- 3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens; tenzij dit gebruik verband houdt met:
- het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
- de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
- het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen;
- b. van bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, horeca of detailhandel, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsregels.
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
25.1 geluidzone - industrie
25.2 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
25.3 vrijwaringszone - molenbiotoop
25.4 waardevolle bomen
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
- a. een afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van andere bouwwerken, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bouwgrenzen, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
- b. het bouwen van andere bouwwerken zoals vlaggenmasten, artistieke kunstwerken, antennes e.d. tot een hoogte van 15 m mits belangen van derden niet in onevenredige mate worden aangetast;
- c. het overschrijden van de aangegeven bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 0,8 m, indien het betreft erkers, luifels, balkons, galerijen en dergelijke ondergeschikte bouwdelen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- d. het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 1,5 m, indien het betreft hijsinrichtingen, bewassingsinstallaties, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, reclametoestellen, draagconstructies voor reclame en kelderingangen en kelderkoekoeken betreft.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
27.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
27.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen van lid 27.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 27.1 met maximaal 10%.
27.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 27.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
27.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
27.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 27.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
27.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 27.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
27.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 27.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 28 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Binnenstad Oost.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Voor het plangebied gelden momenteel meerdere bestemmingsplannen die voor het grootste deel ouder zijn dan 10 jaar. De vigerende bestemmingsplannen zijn verouderd en in de voorschriften zitten verschillen met betrekking tot de gehanteerde methodieken. Het actualiseren van de bestemmingsplannen is noodzakelijk enerzijds vanwege gewijzigd beleid, de (stedenbouwkundige) visie op de binnenstad en haar randen en anderzijds in verband met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008. De Wro verplicht gemeenten bestemmingsplannen eens in de 10 jaar te herzien.
Doordat verschillende sectorale beleidsdocumenten concreet gemaakt worden met het opstellen van het bestemmingsplan, kunnen discussies over de belangenafweging ontstaan. Hierdoor kan het project vertraging oplopen. Om dit in te perken is voorafgaand aan voorliggend bestemmingsplan een notitie van uitgangspunten en randvoorwaarden opgesteld. Op basis van een inventarisatie van het beleidskader en het aangrenzende bestemmingsplan Binnenstad West 2003 zijn concreet de voor het bestemmingsplan relevante aspecten in beeld gebracht. Een nadere uitwerking van deze punten heeft plaatsgevonden in het bestemmingsplan zelf. Het bestemmingsplan is het instrument voor ruimtelijke ordening binnen een gemeente. Dit plan bindt zowel de burger als de gemeente en dient als toetsingskader voor bouwplannen en het gebruik van de gronden. De verbeelding en regels vormen samen het juridisch deel van het bestemmingsplan.
Het doel van het bestemmingsplan is het bieden van een actueel, helder, leesbaar, uitvoerbaar en handhaafbaar planologisch-juridisch kader voor het plangebied Binnenstad Oost. Dit kader krijgt hoofdzakelijk een conserverend karakter, maar faciliteert wel de stedelijke functionele dynamiek van de binnenstad. Daarnaast beschermt het plan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van het gebied.
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
Het plangebied Binnenstad Oost sluit aan de westzijde aan op het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad West 2003'. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de Kattensingel. Aan de oostzijde vormen de Blekerssingel en de Fluwelensingel de grens en de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Schielandse Hoge Zeedijk/Nieuwe Veerstal. In afbeelding 1 is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Binnen deze begrenzing van het plangebied bevindt zich als het ware ƩƩn 'gat' ter plaatse van het perceel Peperstraat 29. In verband met vergevorderde ontwikkelingen op voor dit perceel is bij de vaststelling van dit bestemmingsplan besloten dit perceel buiten het bestemmingsplan te laten.
Afbeelding 1: Globale ligging en begrenzing plangebied
1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een aantal hoofdstukken die diverse thema's behandelen waaruit de onderbouwing volgt voor het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad van Gouda. In hoofdstuk 2 is de gebiedsbeschrijving opgenomen. In de gebiedsbeschrijving komt de ontstaansgeschiedenis van het plangebied aan bod, worden de ruimtelijke karakteristiek en structuur beschreven, staat een beschrijving van een aantal ruimtelijke thema's, zoals buitenruimte, openbaar gebied, groen en water. Verder staat in hoofdstuk 2 een beschrijving van de aanwijzing van de binnenstad van Gouda als Beschermd Stadsgezicht. Het laatste onderwerp in dit hoofdstuk betreft de bestaande functionele structuur, waarin de huidige functies binnen het plangebied worden aangegeven.
In hoofdstuk 3 staat het beleidskader beschreven dat van toepassing is op het plangebied. Het betreft dan zowel rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal beleid en gemeentelijk beleid. Vanuit diverse thema's worden de beleidskaders aangegeven, zoals ruimtelijk beleid, het woonbeleid, welzijn, zorg, archeologie, water, maar ook prostitutiebeleid.
De randvoorwaarden die op dit bestemmingsplan van toepassing zijn vloeien voort uit onder meer een aantal milieu- en veiligheidsthema's. Deze staan benoemd in hoofdstuk 4. Hierbij moet gedacht worden aan geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijvigheid en milieuzonering, externe veiligheid, bodemkwaliteit en waterhuishouding.
De huidige situatie, de beleidskaders en de randvoorwaarden vormen de basis voor de uitgangspunten en doelstellingen die met het onderhavige bestemmingsplan worden nagestreefd. In hoofdstuk 5 staan deze uitgangspunten en doelstellingen benoemd. Hieruit komt een visie voort hoe hiermee omgegaan dient te worden. Dit staat beschreven aan de hand van diverse thema's, zoals onder meer archeologie, cultuurhistorie en water.
In hoofdstuk 6 wordt de opzet van het bestemmingsplan uiteengezet. Het betreft dan de juridische regeling die in het plan is opgenomen, waarbij een beschrijving wordt gegeven wat met de diverse bestemmingsregels wordt bedoeld. Verder is hier de regeling voor het Beschermd Stadsgezicht nader toegelicht, gezien het belang van deze regeling voor de bescherming van het plangebied.
Het laatste hoofdstuk in de toelichting behandelt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hierin wordt beschreven op welke wijze de economische uitvoerbaarheid is gewaarborgd, waarin is aangegeven op welke wijze de benodigde financiƫle middelen verzekerd zijn. Daarnaast dient de regeling van het bestemmingsplan wel te worden nageleefd. Het onderwerp handhaving komt derhalve ook in dit hoofdstuk aan bod. Tot slot is het van groot belang dat er maatschappelijk draagvlak is voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt beschreven aan de hand van de ingediende inspraak- en vooroverlegreacties alsmede de zienswijzen, waarbij de beantwoording op al deze reacties door het college van burgemeester en wethouders eveneens staat verwoord.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt nader ingezoomd op de historie/ontstaansgeschiedenis van Gouda en de binnenstad, waarop onderhavig bestemmingsplan betrekking heeft. Tevens is een beschrijving gegeven van de bestaande situatie van het plangebied.
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is na de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad. De Haven is niet de oorspronkelijke Gouwemond, maar een kunstmatige verbinding naast de oude Gouweloop (langs de huidige Spieringstraat).
De ondergrond van Gouda bestaat uit een dik veenpakket, ter hoogte van het plangebied mogelijk meer dan 10 meter dik. Over het veenpakket is door de rivieren een kleilaag afgezet, naar het noorden wordt deze laag steeds dunner.
Vanaf ongeveer 1200 is er, met name in de binnenstad, regelmatig opgehoogd, waardoor een bewoningspakket met een dikte van (plaatselijk) 4 m is ontstaan.
Prehistorie
Aanwijzingen voor bewoning van Gouda in de prehistorische tijd zijn schaars. Ook het beeld van de bewoning in de Romeinse tijd is onduidelijk. Alleen langs de Hollandsche IJssel zijn enkele vondsten uit deze periode bekend. Waarschijnlijk is het veengebied na de Romeinse tijd verlaten om pas in de Late Middeleeuwen weer door de mens ontgonnen te worden. Inmiddels kon opnieuw veenvorming optreden.
Middeleeuwse ontginningen
Omstreeks het jaar 1000 bestond het landschap uit stroken bos langs de rivieren. Verder van de rivieren verwijderd gingen deze bossen langzaam over in uitgestrekte hoogveengebieden. In enkele eeuwen is het moeraslandschap ontgonnen en veranderd in een landbouwgebied. Het laatste deel van het bos werd in 1377 gekapt. Uit enkele opgravingen is gebleken dat de oevers van de Hollandsche IJssel en de binnenstad van Gouda al aan het eind van de twaalfde eeuw bewoning kenden. Ook op andere plaatsen zijn resten ontdekt van twaalfde eeuwse boerderijen. Opmerkelijk is dat deze boerderijen niet direct langs de rivier of de ontginningsweg lagen, maar op enige afstand daarvan, midden in het veengebied.
Stedelijke ontwikkeling
De stad is in de twaalfde eeuw tot ontwikkeling gekomen in een veenontginning nabij de uitmonding van de veenstroom de Gouwe in de Hollandse IJssel. De bodemgesteldheid en de prƩ-stedelijke verkaveling hebben sterk het ruimtelijk karakter van de nederzetting bepaald, die zijn oorsprong moet hebben gehad nabij de Dubbele Buurt, ter hoogte van de aldaar gelegen sluis in de Gouwe. De nederzetting breidt zich in de middeleeuwen snel uit (stadsrecht 1272) en moet bij de aanvang van de viertiende eeuw al uitgebreid zijn tot de Hollandse IJssel, Raam, Turfmarkt, Zeugstraat en de Spieringstraat. De nu nog aanwezige stedenbouwkundige structuur is met name ten oosten van de Gouwe en de Haven duidelijk geƫnt op de prƩ-stedelijke verkaveling. De centrale stedelijke ruimte, de driehoekige Markt, volgt logisch uit de ontmoeting van twee ontginningen met een verschillende verkavelingsrichting. Als omstreeks 1350 de stad wordt ommuurd, is een omvang van de stad bereikt, die daarna tot circa 1850 wordt geconsolideerd. Het stratenpatroon heeft zich ten tijde van de ommuring al bijna geheel ontwikkeld.
De middeleeuwse opbloei van de stad wordt mogelijk gemaakt door de positie, die de stad weet te verwerven in de handelsroute tussen Noord-Duitsland (Hanzesteden) en Vlaanderen. De vestiging van de grafelijke tol aan de IJssel in het begin van de viertiende eeuw (en daarmee verbonden de aanwezigheid van een slot van 1361-1577 in de zuidoostelijke hoek van de stad) vormt hierbij een stimulans. Ook speelt de export van eigen producten, onder andere bier, een belangrijke rol. Tegen het einde van de vijftiende eeuw begint de welvaart te tanen. De kaart van Van Deventer van omstreeks 1560 geeft een vrij intensief bebouwd stedelijk gebied weer. Langs de stadsrand binnen de veste is een groot aantal kloosters gelegen. Langs de uitvalswegen buiten de stadsveste zijn buurtjes ontstaan en met name langs de oostzijde van de stadssingel komt een vrij intensieve bebouwing voor. De stad wordt doorsneden door grachten en zijlen (afwateringssloten), het wegenpatroon is nagenoeg niet veranderd sinds de opname van Van Deventer.
Afbeelding 2: Kaart van Van Deventer, d.d. ca. 1560
Centraal in de stedenbouwkundige structuur liggen de Haven en de Gouwe. De Wijdstraat-Kleiweg vormt de polderscheiding tussen een veenontginning vanaf de Hollandse IJssel en ƩƩn vanaf de Gouwe.
De eerste ontginning is terug te vinden in het stratenpatroon van het oostelijk stadsdeel. De Tiendeweg is de eerste achterweg van de ontginning. Het patroon van de tweede ontginning heeft geresulteerd in de Turfmarkt en de Nieuwe Haven. De scheg tussen Kleiweg en Tiendeweg kan, in afwijking van de prƩ-stedelijke verkaveling, van stedelijke oorsprong zijn. De Tiendeweg is omgebogen naar de Markt ten gevolge van de vergroting van de St. Janskerk aan het begin van de vijftiende eeuw. De Markt vormt een verkavelingrest tussen Tiendeweg en Kleiweg.
Afbeelding 3: Plattegrond van Gouda door Johannes Bleau, d.d. 1649
De oostelijke stadsuitleg wordt getypeerd door eenzijdig bebouwde grachten met achtererven aan de andere zijde ervan. Hetzelfde geldt voor de eerste gracht ten westen van Markt en Haven. De stedelijke ontwikkeling uit de eerste helft van de veertiende eeuw, tussen Gouwe en Kleiweg, staat ten gevolge van de richting van de prƩ-stedelijke verkaveling dwars op de Gouwe en bestaat uit aan twee zijden bebouwde grachten.
Het westelijk stadsdeel wordt bepaald door de in deze tijd gegraven Raam, waarvan op het kadastrale minuutplan van omstreeks 1830 de noordzijde nog afwijkt van de zuidzijde door een slechts gedeeltelijk ontwikkelde tweezijdige bebouwing. De Keizerstraat vormt zowel door haar ligging en gebogen verloop, als door haar tweezijdige bebouwing een onregelmatigheid in de stedelijke structuur, waarvan de achtergrond voorshands duister blijft. Stegen vormen het verbindingselement tussen de grachten. Van straten is buiten de reeds genoemde nauwelijks sprake.
Tegen het einde van de zestiende eeuw gaat het de stad economisch moeilijk (verval van de afzetmarkt voor bier). Daarnaast moeten, gezien de veranderende politieke situatie, vooral aan de stadsranden wijzigingen worden aangebracht in verband met de verdedigbaarheid. De bebouwing buiten de stadssingels wordt daartoe afgebroken en er worden enkele kleine bastions en ravelijnen aangelegd. Verder vertrouwt men op het water, waarmee men de stad binnen een etmaal van haar omgeving kan isoleren. Zo behoudt de stad op enkele details na haar middeleeuwse vorm.
Door het, als gevolg van de Reformatie, leegkomen en deels afbreken van de kloostercomplexen binnen de wallen is er ruimte genoeg om de afbraak buiten de stad te compenseren.
De opbloei, waarvan sprake is in de zeventiende eeuw, is van geheel andere aard dan de eerste bloeiperiode. De rol van Gouda wordt die van een bescheiden regionaal centrum, dit in tegenstelling tot haar rol in de middeleeuwen. Het is de periode van opkomst van de Goudse pijpenindustrie en van de betekenis van de stad als kaasmarkt. De uit 1668 daterende Waag aan de Markt is daar een stille getuige van.
De achttiende eeuw betekent voor Gouda een periode van stagnatie en achteruitgang, zowel in economisch als in demografisch opzicht. In deze tijd blijven wijzigingen van de stedenbouwkundige structuur nagenoeg uit.
Afbeelding 4: Kadastrale Minuut 1825 - 1828
Pas in het derde kwart van de negentiende eeuw komt de stad economisch weer enigszins op gang. In de tijd ervoor heerst over het algemeen grote armoede, hetgeen zich uit in zeer slechte woonomstandigheden voor het merendeel van de stadsbevolking. In de stad verdwijnen veel monumentale panden en aan de stadsranden verandert het beeld sterk. De stadsmuren worden vanaf 1811 gesloopt, de stadspoorten tussen 1843 en 1854 en de bastions vergraven, teneinde de bereikbaarheid van de stad te verbeteren en de op de gemeentebegroting drukkende onderhoudskosten te ontlopen. In het derde kwart van de negentiende eeuw begint de bevolking van Gouda weer te groeien onder invloed van de trek van plattelandsbevolking naar de stad en de mede daardoor opkomende industrialisatie in met name het westelijk gedeelte van de stad.
Vanouds bekende takken van nijverheid worden in deze tijd gemoderniseerd en uitgebreid. De garenspinnerij krijgt na 1861, de sigarenmakerij omstreeks 1870 (na het verloop van de pijpenindustrie) en de plateelindustrie na 1898 een impuls. Nieuw is de kaarsenmakerij, die vanaf 1858 is uitgegroeid tot een middelgroot chemisch bedrijf. De positie als regionale marktplaats neemt in het begin van de twintigste eeuw af, maar wordt geleidelijk gecompenseerd door een zich uitbreidende middenstand met een regioverzorgende functie. Deze economische veranderingen leiden ook tot wijzigingen in het stedelijke beeld. Langs de binnenzijde van de stadssingels wordt de bebouwing dichter. Op leeggekomen plekken verrijst nieuwe bebouwing, achtererven worden gevuld met industriebebouwing of woonbebouwing voor arbeiders, langs het Regentesseplantsoen ontstaat een op de voormalige stadsvest georiƫnteerde bebouwing. Langs de buitenzijde van de singels is in 1870 geleidelijk een nagenoeg gesloten bebouwing ontstaan. Na 1870 begint de stad zich ook achter de singels uit te breiden en wordt de schaal van de bouwactiviteiten groter: hele buurten worden tegelijkertijd ontwikkeld.
Uit hygiƫnische overwegingen worden tal van zijlen gedempt en vervangen door gesloten gemetselde riolen. Belangrijker voor het stadsbeeld is de demping van enkele grachten en de vervanging van het voor Goudse grachten karakteristieke beeld, van ƩƩnzijdige bebouwing aan een gracht langs achtererven, door het beeld van een tweezijdig bebouwde straat.
In de tweede helft van de twintigste eeuw wordt andermaal ingegrepen in het ruimtelijke beeld langs de binnenzijde van de stadssingels door sanering, vestiging van grootwinkelbedrijven en nieuwbouw op de singels georiƫnteerd. Tot de tweede wereldoorlog is de stad vooral in het oosten en het zuidwesten uitgebreid. In de periode 1955-1960 volgt de uitbouw van Gouda Noord en in 1968 wordt met een grote noordwestelijke uitbreiding begonnen. Het verleggen van het 'bevolkingszwaartepunt' naar het noorden heeft grote, reeds aangehaalde, gevolgen gehad voor het noordelijk gedeelte van de binnenstad ten oosten van de Kleiweg. Tussen 1970 en 1980 groeit de bevolking van de stad nog met bijna 30%. Daarentegen is een sterke terugloop van de binnenstadsbevolking - in de laatste 30 jaar van circa 14.000 tot 4.000 - te constateren die zich in het gehele binnenstadsgebied sterk doet voelen.
Conclusie
De plattegrond van de stad is sinds de middeleeuwen niet ingrijpend veranderd. Het middeleeuwse stratenpatroon binnen de vroegere omwalling is daardoor nog steeds goed herkenbaar. Binnen de singels resteert nog bijzonder veel van de oorspronkelijke historische bebouwing en er is sprake van een verscheidenheid aan stedelijke ruimten.
In de loop van de tijd heeft binnen de historische structuur een proces van verdichting, kavelsplitsing en herbouw van (grotere) woningen plaatsgevonden. Dit betekent dat voor het plangebied bovenal het patroon van straten en wateren is aangemerkt als karakteristiek voor het stadsgezicht. Dat patroon wordt voor een groot deel bepaald door de rooilijnen van de bebouwing en de breedte en hoogte van de naar de straat gekeerde gevels. Paragraaf 2.4 gaat nader in op het beschermd stadsgezicht en de consequenties daarvan voor het bestemmingsplan. In paragraaf 3.4 staat het beleidskader ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie nader uitgewerkt.
2.2 Ruimtelijke Karakteristiek/structuur
Algemene kenmerken
De Goudse binnenstad is een typische Hollandse grachtenstad. De opbouw van de plattegrond van de binnenstad wordt met name bepaald doorde scheepvaartroute, de waterhuishouding en de bodemgesteldheid. De ontginning van het veenpakket leidde tot smalle, diepe kavels. De bouwhoogte bleef beperkt door de geringe draagkracht van de bodem. Daarnaast is de ondergrond ook bepalend geweest voor de karakteristieke straatpeilverschillen. Deze hoogteverschillen zijn in de lengteprofielen van straten en grachten goed zichtbaar. In de dwarsprofielen van straten en grachten zijn met name de stoepenzones en, in het geval van grachten, de kadezones kenmerkend. De stoepenzones zijn langs enkele grachten nog herkenbaar als overgang tussen openbaar en privƩgebied. In de kadezones staan over het algemeen bomen en geparkeerde auto's. Op sommige plekken is de kadezone toegevoegd aan het verblijfsgebied, bijvoorbeeld langs de Zeugstraat in het kernwinkelgebied. Daarnaast zijn de historische bouwstijlen en bouwmethoden en -technieken bepalend geweest voor het huidige stadsbeeld.
De bebouwing in de Goudse binnenstad kenmerkt zich door 'eenheid in verscheidenheid'. De eenheid wordt hierbij gevormd door een gemeenschappelijk idioom, waarin de 'korrel', de bouwhoogte, het verticale karakter, de klassieke gevelopbouw, de kaprichting, de parcellering, het materiaalgebruik, de ambachtelijkheid en de kleine schaal kenmerkend zijn. Het grootste deel van de panden is gebouwd naar de ambachtelijke middelen en mogelijkheden van die tijd. Daarna, in meer recente perioden, zijn veel panden aangepast, zowel in uiterlijk als in functie. Van oorsprong werd het architectuurbeeld bepaald door de toepassing van hout (constructie, deuren, kozijnen en daklijsten) en baksteen (gevels). Voor de overspanning tussen gemetselde zijmuren was de houten balk maatgevend wat resulteerde in pandbreedtes van gemiddeld 5 tot 6 meter. Uitzonderingen hierop vormen panden waarbij de balken loodrecht op de voorgevel liggen. Deze panden variƫren in breedte en hebben een geringe diepte.
De verscheidenheid van het architectuurbeeld uit zich, binnen de hierboven beschreven gemeenschappelijke kenmerken, in een rijke bouwkundige variatie aan gevelindelingen, gevelbeƫindigingen, ornamentiek en talloze kleine verschillen in goothoogte, nokhoogte en materiaaltoepassing.
Waterstructuur
In de ontstaansgeschiedenis blijkt het water altijd een belangrijke rol gespeeld heeft. De stad is ontstaan op de hogere gronden langs de Hollandsche IJssel en de Gouwe. De twee rivieren vormden de levensaders van de stad. Ten behoeve van de ontginning van het ommeland en de beheersing van de waterstand in de toenmalige stad is in de loop van de tijd een uitgebreid stelsel van waterlopen (grachten en zijlen) ontstaan.
De singels (stadsvesten) werden vooral gegraven om dienst te kunnen doen als verdedigingslinie, tezamen met de omwalling van de stad. Ondanks dat er met name in de negentiende en twintigste eeuw veel grachten en zijlen gedempt zijn, is de waterstructuur nog zeer herkenbaar aanwezig in de plattegrond van de binnenstad. De waterlopen hadden verschillende functies en betekenissen, maar het geheel vormt een waardevolle historische structuur.
De belangrijkste waterlopen zijn de rivier de Hollandsche IJssel en het veenriviertje de Gouwe. Gouda is ontstaan op de plaats waar de Gouwe uitmondt in de Hollandsche IJssel. De Haven en Gouwe waren onderdeel van een belangrijke vaarroute tussen Vlaanderen en de Hanzesteden. De voornaamheid van de panden langs de Oost- en Westhaven herinnert nog aan de tijd dat Gouda een welvarende handelsstad en overslagplaats was. Het singelstelsel dat de stad omringt, is nog geheel gaaf en intact. De singels vormen een duidelijke ruimtelijke afbakening van de binnenstad. Voor de (plezier)scheepvaart vormen de singels een belangrijke vaarroute. Binnen de singels bevinden zich symmetrische en asymmetrische grachten en zijlen.
Rivieren, grachten, singels en andere waterlopen vormen samen met de bijbehorende kunstwerken (sluizen, bruggen, gemalen, molens, kades, rinketten, etc.) het totale watersysteem waarin Gouda uniek is in Nederland .Het gehele systeem is organisch gegroeid, maar kent desalniettemin een duidelijke functioneel en ruimtelijk hiƫrarchische opbouw, waarbij de samenstellende onderdelen vaak zelfstandig een monumentale waarde hebben. De onderlinge samenhang bepaalt bovendien de meerwaarde. Het Goudse historische watersysteem moet daarom vooral als historische eenheid worden gezien.
Stratenpatroon en openbare ruimte
Het stratenpatroon is eveneens hiƫrarchisch van opbouw. De straten die samenvallen met de rivierdijk en de Haven en de Gouwe waren belangrijke verbindingen met het ommeland, evenals de Kleiweg en de Lange Tiendeweg. Deze laatste twee ontsluitingswegen vormen nu belangrijke winkelstraten. Van oorsprong was de buitenste bebouwing van de toenmalige stad met de achterzijde gericht naar de singels. Aan de buitenzijde ontstond formelere bebouwing aan de 'singelroute'. Aan de binnenzijde van de singels lag een minder belangrijke weg of pad. Dit onderscheid is nog steeds duidelijk aanwezig.
De hiƫrarchie en betekenis van de openbare ruimte, die bepaald is door het type water en straat, staat in relatie tot de architectuur van de aan de openbare ruimte grenzende panden. De architectuur aan de Haven is voornamer en de bouwhoogte is groter dan aan de overige grachten.
Overigens bestaan veel kappen in de oude binnenstad uit een halve bouwlaag plus een kapconstructie. Ook tussen de verschillende grachten is er onderscheid in architectuur. Langs de Turfmarkt is de overwegend voorkomende bouwhoogte lager. Op de binnenhoven en aan stegen is de bebouwing doorgaans nog kleinschaliger.
2.2.1 De binnenstad
De binnenstad wordt duidelijk begrensd door de singels en de Hollandsche IJssel. Samen met de bebouwing langs de buitenzijde van de singels vormt dit deel van de stad een ruimtelijke eenheid met een eigen identiteit die wordt bepaald door een bijzondere historische kwaliteit.
De hoofdstructuur van de binnenstad als geheel wordt in hoofdzaak gevormd door:
- de loop van de Gouwe;
- de Hollandsche IJssel;
- de singels;
- het patroon van de prƩ-stedelijke verkaveling (ontginningssloten).
De Markt met stadhuis en de Sint Janskerk vormen in de stad en het plangebied een zeer karakteristieke plek evenals de molens De Roode Leeuw (buiten het plangebied) en het Slot (met bijbehorende molenbiotopen), het Tolhuis aan de Nieuwe Veerstal en het Houtmansplantsoen (inclusief herbouw voormalige schuren bij de molen het Slot) dat als gemeentelijk archeologisch monument is aangewezen.
Ook de overgebleven grachten in de stad zijn zeer bepalend voor de beleving van de openbare ruimte. Dit geldt met name voor de Haven, de Turfmarkt en de Zeugstraat-/ Spieringstraatgracht (van Jeruzalemstraat tot Houtmansplantsoen). De voormalige stadsmurengordel, die langs de omtrek van de oude stad doorloopt, varieert qua breedte. De muren van destijds zijn gesloopt, maar het afwijkende bebouwingspatroon en de opvallende gerichtheid van achterkanten op de Blekerssingelgracht zijn nog steeds karakteristiek.
De bruggen die de binnenstad met de omgeving verbinden vormen de hedendaagse toegangspoorten tot de binnenstad. Ze zijn echter functioneel en ruimtelijk nauwelijks als zodanig herkenbaar.
Met uitzondering van enkele gebouwen is de bebouwing in de binnenstad kleinschalig. De bebouwing kent hoge dichtheden en een grote diversiteit. Vrijwel overal zijn gesloten bouwblokken te vinden, die de openbare ruimte duidelijke begrenzen en beschutte binnenterreinen omsluiten.
2.2.2 Het plangebied Binnenstad Oost
Het plangebied is een gemengd woon- en werkgebied met een groot aantal stedelijke voorzieningen. Het kernwinkelgebied van Gouda wordt hoofdzakelijk gevormd door het gebied Nieuwe Markt e.o. (Kern Winkel Gebied), terwijl in het gebied Baanstraat e.o. (Cultureel kwartier) met name sprake is van een woongebied afgewisseld met kantoren en maatschappelijke functies.
Kenmerkend zijn de grote afwisseling en diversiteit van functies en de vele en grote ruimtelijke contrasten in een hoofdzakelijk kleinschalige setting. Dit is overigens geen kenmerkend element van het (beschermde) historische stadsbeeld, zoals beschreven bij de aanwijzing van het gebied tot beschermd stadsgezicht.
2.2.3 Deelgebieden en verkavelingstructuur
Nieuwe Markt e.o./ Kern Winkel Gebied
De straten en wateren in het gebied Nieuwe Markt e.o. zijn ten tijde van de middeleeuwse stadsuitleg opnieuw verkaveld als verbinding tussen die beide prƩ-stedelijke verkavelingsrichtingen. De oostelijke uitbreidingen van de 'oude' binnenstad dateren grofweg uit dezelfde periode als de westelijke en noordelijke uitbreidingen. Centraal in dit deel van de binnenstad ligt de Lange Tiendeweg, de oude uitvalsweg in oostelijke richting. Aan de noordzijde van de Lange Tiendeweg loopt de Rozendaal/ Wilheminastraat richting het gebied 'Nieuwe Markt e.o.'. Hier bevonden zich voorheen veel watergangen, waarvan de meeste in de negentiende en twintigste eeuw gedempt zijn. Evenwijdig aan de Zeugstraat liep de Vogelenzang, een eenzijdig bebouwde gracht. De gekromde straten tussen de Kleiweg en de Lange Tiendeweg geven dit stadsdeel zijn karakteristieke wigvormige structuur.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft aan de oostkant van de binnenstad op relatief grote schaal stadsvernieuwing plaatsgevonden. Dat was met name het geval rond de Nieuwe Markt, op het voormalige Varkensmarktgebied, tussen de Agnietenstraat en de Lem Dulstraat, waar zich vroeger het Maria Magdalenaklooster en het Agnietenklooster bevonden. Hier is het kernwinkelgebied in oostelijke richting uitgebreid met enkele warenhuizen en een overdekte winkelpassage met een parkeergarage, woningen, kantoren en voorzieningen.
Baanstraat e.o. / Cultureel kwartier
Het gebied Baanstraat e.o. is verkaveld loodrecht op de Hollandsche IJssel, met uitzondering van het gebied aan weerszijden van de Haven. Dit gedeelte is in noordoost-zuidwestrichting verkaveld, loodrecht op de Haven. De Oosthaven en de Westhaven, een waarschijnlijk in de viertiende eeuw gegraven verbinding tussen de IJssel en de Gouwe, ontwikkelden zich tot de twee voornaamste straten van de stad
Het plangebied Baanstraat e.o. vormt het oudste deel van de binnenstad en heeft een hoge cultuurhistorische status. Het patroon van openbare ruimten in het gebied ten zuiden van de Lange Tiendeweg bestaat uit noord-zuid gerichte, langgerekte en relatief brede straten en grachten (zoals de Spieringstraat en de Groeneweg/ Tuinstraat), met in oost-westrichting smallere straatjes en stegen (zoals de Lange Noodgodstraat, de Walestraat/Doelenstraat, de Vijverstraat en de Patersteeg).
Opvallend is dat de bebouwingswanden, die grenzen aan de openbare ruimte, vaak 'bochtig' verlopen, als gevolg van de loop van (voormalige) watergangen. Hierdoor liggen de voorgevelrooilijnen vaak niet in elkaars verlengde. De gestaffelde rooilijnen van de asymmetrische straatprofielen dragen bij aan een gevarieerder straatbeeld, evenals de afwisseling van hoofdbebouwing, tuinen en bebouwing op de achtererven.
Aan de ene zijde grensden de achtererven aan de gracht en aan de andere zijde grensden de voorkanten aan de straat. Deze tegenstelling in voor- en achterkanten is op verschillende plekken aanwezig, zoals langs de Spieringstraat en vroeger ook langs de Wilhelminastraat en de Groeneweg/Tuinstraat.
De bebouwing in dit deel van de binnenstad heeft van oorsprong dezelfde hoofdkenmerken als de bebouwing rond de Raam en Nieuwehaven en andere delen van de oude kern. Binnen de bouwblokken variƫren de panden in hoogte en breedte. De hoogte loopt uiteen van ƩƩn laag plus kap (voornamelijk langs smalle straten en stegen) tot drie lagen plus kap (voornamelijk langs brede straten en aan pleinen). De breedte van de meeste panden varieert tussen de 4 en 6 meter. Uitzonderingen daarop vormen de gebieden waar voorheen kloosters hebben gestaan: in dit stadsdeel telde men er wel zeven. Meestal zijn ze nog herkenbaar in het stedelijke weefsel, als openbare gebouwen (de Openbare Bibliotheek in het voormalige Weeshuis), of als een parkje (het Raoul Wallenbergplantsoen).
De stadsvernieuwing heeft in dit deelgebied met name ook plaatsgevonden rond de Baan. Dit is het gebied tussen de Groeneweg en het Houtmansplantsoen waar vroeger de touwslagerijen gevestigd waren en daarvoor de schietbanen van het schuttersgilde lagen. Aan de zijde van de Groeneweg is de stadsvernieuwing op kleinschalige, maar niet erg authentieke wijze ingepast; aan het Houtmansplantsoen is een grootschalig appartementencomplex verschenen.
2.2.4 Bebouwing
Het beeld van de binnenstad wordt niet alleen bepaald door het karakter van de bebouwing, maar juist ook door het samenspel met de stedenbouwkundige structuur en de wijze waarop de grond wordt benut. Dit leverde in de loop der eeuwen sfeervolle straten, aantrekkelijke verblijfsgebieden en een prettige leefomgeving op.
De bescherming van het stadgezicht richt zich daarom niet zozeer op gebouwen zelf, als wel op de bescherming van "groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde" (tekst: Monumentenwet 1988).
In het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht en de bijbehorende toelichting wordt een onderscheid gemaakt in drie zones, welke aan bepaalde delen van het stadsgezicht zijn toegekend. Deze zones zijn een indicatie voor de mate waarin de kenmerkende karakteristieken van het stadgezicht nog aanwezig zijn (gaafheid).
Per zone verschilt het aantal en soort van de te beschermen cultuurhistorische waarden.
2.3 Ruimtelijke Thema's
2.3.1 De openbare buitenruimte
In samenhang met de bebouwde omgeving is de openbare buitenruimte van wezenlijk belang voor de beleving van het stadsgezicht. De gemeente heeft als eigenaar en beheerder van de openbare ruimte de meeste invloed op de gewenste inrichting.
De basis voor een goede kwaliteit van de buitenruimte ligt in het stedenbouwkundig ontwerp. In de historische omgeving van een beschermd stadsgezicht dient de historische karakteristiek hiervoor uitgangspunt te zijn. Aandachtspunten voor de inrichting zijn:
- gebiedsgebonden inrichting met speciale aandacht voor de cultuurhistorie;
- sociale veiligheid en verkeersveiligheid;
- beperking van het straatmeubilair (afvalcontainers, verkeerstekens etc.);
- duurzame en zorgvuldige detaillering;
- multifunctionaliteit en flexibiliteit;
- microklimaat (o.a. windhinder en bezonning).
2.3.2 De groen- en waterstructuur
Binnen het plangebied worden de volgende groene profielen onderscheiden:
- de stadsgrachten en haven, welke bestaan uit stenen kaden met bomen in de verharding, daartussen het water en aan weerszijde een weg. Een aaneengesloten rij monumentale panden flankeert veel stadsgrachten. De bebouwingshoogte is meestal twee tot drie verdiepingen met kap. De representatieve voorkanten zijn gericht op het water. Waar mogelijk wordt ruimte geboden voor het afmeren van pleziervaartuigen. Sprekende voorbeelden in het plangebied zijn de Turfmarkt en de Haven;
- als stadssingels rond de binnenstad omvat het plangebied de Kattensingel, de Blekerssingel en de Fluwelensingel. Deze voormalige vestinggrachten volgen de begrenzing van de oude stad. Het water van de Blekerssingel biedt momenteel ruimte aan (woon)schepen. In de Kattensingelgracht zijn afmeerplaatsen voor de recreatievaart. Doordat de singel geruime tijd de buitenkant van de stad vormde is een asymmetrisch profiel gegroeid. De wanden aan de binnen- en buitenzijde zijn verschillend van schaal, architectuur en materiaalgebruik. Aan de buitenkant liggen drukke wegen, voorzien van bomen in rijverband. Aan de stadszijde van de singels zijn de voormalige stadsmuren grotendeels omgevormd tot openbaar groen in een parkachtige aanleg met bomen, zoals het Houtmansplantsoen. Langs de Houtmansgracht is sprake van een meer stenig karakter. De oevers zijn deels openbaar toegankelijk. Onderdeel van de buitenrand van de stad is ook de Nieuwe Veerstal, gekeerd naar de zijde van de Hollandsche IJssel. Qua profilering (drukke weg op een hoger dijklichaam) en inrichting is de Nieuwe Veerstal anders dan de singels, maar ook hier overheerst een groen beeld van forse bomenrijen. Om de forse maat van de singels beter tot zijn recht te laten komen, is het wenselijk om inrichting en afwerking over de gehele lengte zo veel mogelijk continue te maken;
- de (deels gedempte) asymmetrische grachten zijn de Agnietenstraat, de Nieuwe Markt, de Wilhelminastraat/Rozendaal, de Zeugstraatgracht/ Spieringstraatgracht, de Naaierstraat en de Peperstraat in het plangebied aanwezig. Deze straten liggen wat meer in de luwte van de binnenstad; het zijn enigszins informele straten, die behalve voor wonen ook worden gebruikt ter bevoorrading van winkels en bedrijfjes. In het plangebied is hoofdzakelijk sprake van Asymmetrische grachten. De Symmetrische grachten liggen grotendeels in plangebied Binnenstad West, met uitzondering van de Haven.
Binnen dit stelsel van 'groene profielen' treffen we veelal omsloten door bebouwing de binnenterreinen aan. Deels hebben deze nog een groen en sereen karakter, maar de druk van verdichting en intensivering van het gebruik van de erven heeft op veel plaatsen geleid tot een hoge mate van verstening, ten koste van groen en onbebouwde plekken.
Met betrekking tot de solitaire bomen in het plangebied geldt, dat de grotere, volgroeide exemplaren die op de gemeentelijke lijst van 'monumentale bomen' staan, in het plan beschermd worden. Deze bomen zijn aangegeven op de verbeelding.
Drie bijzondere (waardevolle) groengebieden in het plangebied zijn:
- Houtmansplantsoen;
- Willem Vroesentuin;
- Raoul Wallenbergplantsoen.
Deze gebieden behoeven bescherming vanwege hun rol als kenmerkend decor voor de historische binnenstad en de behoefte aan gebruiksgroen voor bewoners van de wijk. In de binnenstad is slechts beperkt areaal aan groen beschikbaar.
2.4 Het Beschermd Stadsgezicht
2.4.1 Algemeen
Op 20 februari 1979 is de binnenstad van Gouda ingeschreven in het Register van beschermde stads- en dorpsgezichten. Dit bestemmingsplan dient, naast de normale regelingen ten aanzien van het gebruik en het bouwen in een bestemmingsplan, een juridisch bindende vertaling te bevatten van de in de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht omschreven waardevolle kenmerken, voor zover deze in een bestemmingsplan geregeld kunnen worden.
De regeling ten aanzien van het beschermd stadsgezicht in het onderhavige bestemmingsplan is gebaseerd op de tekst van de officiƫle aanwijzing uit 1979 en zoals deze zijn vertaald in de geldende bestemmingsplannen.
2.4.2 De aanwijzing
Het gebied binnen de singels vormt uit oogpunt van ontwikkelingsgeschiedenis en ruimtelijke opbouw een sterk samenhangend geheel. Het beschermd stadsgezicht omvat de gehele in de middeleeuwen ontwikkelde stad binnen de singels plus de aaneengesloten bebouwing direct langs de buitenzijde van de singels.
Afbeelding 5: (zonering) beschermd stadsgezicht
Het totale te beschermen gebied is vrij groot en er is een differentiatie in de te beschermen waarden. Om binnen het relatief omvangrijke beschermd stadsgezicht voldoende rekening te kunnen houden met dit gegeven, is het te beschermen gebied onderverdeeld in drie klassen. Elk van deze drie klassen A, B en C beslaat een afnemend aantal van aanwezige karakteristieke elementen (zie afbeelding 5). De mate van beschermen is in alle zones echter gelijk.
Schematisch ziet deze driedeling er als volgt uit:
Uitsluitend in zone A dient de profilering en inrichting van de openbare ruimte beschermd te worden.
Waarden in de openbare ruimte:
patroon
de bestaande, buitenste begrenzing van de openbare ruimte, concreet gevormd door:
- bebouwing
- rooilijnen
- verkavelingsrichting
- zichtlijnen
- private open ruimten
- begroeiing etc.
profilering
de inrichting van dwars- en langsprofiel van de ruimte tussen de voorgevels, bestaande uit:
- stoepen(zone)
- doorgaande lijnen en vlakken in de verharding
- bomen
- de positie van lantaarns e.d.
- de hoogte van het wateroppervlak t.o.v. het straatniveau
inrichting
de concrete invulling van het openbaar gebied middels:
- straatmeubilair
- materiaalgebruik
- de textuur
- vormgeving van parkeermogelijkheden
Waarden van de bebouwing:
schaal
de maatverhouding tussen het (zichtbare deel van) het gebouw en de openbare ruimte:
- goothoogte t.o.v. straatbreedte
- goothoogte t.o.v. breedte van het pand
- onderverdeling van de gevel in de breedte en in de hoogte
afmeting
de concrete maten van de gebouwen op hun perceel, voor zover waarneembaar vanaf de openbare weg:
- perceelbreedte
- hoogte van de voorgevel en de kap
vormgeving
de architectonische detaillering van een gebouw:
- positie en vorm van raamopeningen
- kleur- en materiaalgebruik e.d.
Het karakter van de representatieve bebouwing is in de zones A en B overwegend negentiende eeuws; veel gevels zijn gepleisterd en voorzien van een rechte kroonlijst. Van een uniform beeld is binnen de historische bebouwing echter nergens sprake.
Zone A kent een concentratie van monumentale bebouwing, terwijl het bebouwingsbeeld qua opbouw en detaillering samenhangend en vrij gaaf is. Zoals blijkt uit het schema op de voorgaande pagina, is in zone A ook de openbare ruimte nog grotendeels intact. Kaden, bruggen, walmuren, straatmeubilair en stoepen zijn in veel gevallen nog in hun oude vorm aanwezig, evenals (restanten van) de boombeplanting langs de grachten en op binnenterreinen.
Ook in zone B heeft het bebouwingsbeeld nog een zekere eenheid. Het openbaar gebied is als patroon nog wel intact, doch in zijn verschijningsvorm veelal aangepast, bijvoorbeeld na demping van het water.
Zone C omvat alle overige delen van het plangebied, waaronder de rand van de oude stad. De te beschermen waarden beperken zich hier tot het stratenpatroon, de duidelijke ruimtevorming dankzij de gesloten bebouwing, de schaal van de bebouwing en de groene stadssingels.
Van beschermd stadsgezicht naar bestemmingsplan
Ingevolge artikel 36, lid 1 Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan worden vastgesteld ter effectuering van de bescherming van het aangewezen stadsgezicht.
De aangetroffen kwaliteit van een sterke ruimtelijke samenhang kan vanzelfsprekend niet van toepassing zijn op elk afzonderlijk gebouw. In de loop van de negen eeuwen dat Gouda bestaat is er immers heel wat gesloopt en weer opgebouwd. Dit proces leverde niet in alle gevallen even voortreffelijke architectuur op, maar evengoed kent elke tijd zijn idealen en slaagt niet elk experiment. Sommige experimenten werden in hun tijd ook verfoeid, maar blijken eeuwen later echter zeer succesvol, omdat ze als gebouw of als ensemble van gebouwen nog uitstekend functioneren. In het centrum van Gouda bleef het straten- en kavelpatroon grotendeels intact. Dit is bij uitstek het soort zaken dat in een bestemmingsplan juridisch verankerd kan worden.
Beschermde monumenten
Beschermde monumenten zijn in Gouda beschermd aan de hand van een aantal vastgestelde selectiecriteria. Deze hebben enerzijds betrekking op de objecten zelf (architectonische en andere intrinsieke waarden), anderzijds op de betekenis en rol van het object in zijn ruimtelijke context (stedenbouwkundige/landschappelijke waarden). Centraal staat de mens en zijn fysieke omgeving. Dit komt niet alleen tot uiting in gebouwen, maar ook in landschappelijke elementen, ruimtelijke patronen en tuinen. Wat is de bijdrage die een object of structuur levert aan de geschiedenis of 'het verhaal' van de stad Gouda en haar inwoners? Het is niet gebruikelijk om aspecten van individuele, objectgerichte aard in het bestemmingsplan te regelen. Daarvoor lenen de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 en de Verordening inzake Monumenten en Archeologie zich beter. De waarden echter, die een directe relatie hebben met de ruimtelijke context en daardoor het niveau van het object te boven gaan, zoals in het geval van een beschermd stadsgezicht, kunnen beter in het bestemmingsplan worden geregeld. Relevant voor het bestemmingsplanzijn de ruimtelijke samenhang en de bijdrage die de bebouwing en andere zaken als individuele objecten leveren aan de karakteristiek van het stadgezicht. Aspecten en bouwprincipes diedaarin een belangrijke rol spelen zijn: markante ligging, perceelsgewijze bebouwing, kaprichtingen, typologie, continuïteit van het gevelbeeld, bouwhoogtes, hiërarchie tussen hoofd-, zijstraten en stegen, etc. Ter informatie is in dit bestemmingsplan een aanduiding over de (huidige) monumentenstatus weergegeven op de bij het plan behorende gevelkaarten.
Wat kan een bestemmingsplan regelen?
Het bestemmingsplan vormt de juridische vertaling van de in de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht aangeduide aspecten, voor zover ruimtelijk relevant. Voor zover de aanwijzing uitspreekt dat hoogte, breedte, vorm (kap), plaats van de voorgevel en de wenselijkheid van een stoep van waarde zijn, zijn deze aspecten in het bestemmingsplan vastgelegd. Afgeleid zijn criteria ten aanzien van de mate waarin het samenvoegen van panden aanvaardbaar is, welke (maximum) breedtemaat in een nieuwe gevel te herkennen moet zijn en in hoeverre een gevel mag in- en uitspringen. Een aantal aspecten is echter subjectief, moeilijk tot niet meetbaar en is daarom niet totaal in juridische regels te vangen. Begrippen als afwisselingen en schaal kunnen ook op veel verschillende manieren concreet vormgegeven worden. Architectonische aspecten zoals materiaalkeuze, gevelindeling en detaillering vallen op het terrein van het welstandstoezicht. Uiteraard worden alle bouwplannen waarvoor bouwvergunning vereist is behalve aan het bestemmingsplan ook via het welstandstoezicht expliciet getoetst op de bijdrage die een gebouw en zijn details leveren aan de omgeving.
In het kader van het bestemmingsplan ligt de grens van wat juridisch valt te regelen normaliter op het niveau van de gevel als geheel; de breedte en hoogte van een gebouw valt objectief te controleren, maar de mate van openheid van een gevel is niet in harde feiten te vangen. Het is ook niet wenselijk om te proberen al dat soort zaken in een bestemming te regelen.
2.4.3 Nadere concretisering van te beschermen aspecten
Naast een aantal grote, beeldbepalende monumenten en andere ruimtelijke elementen is binnen het beschermd stadsgezicht met name de stedenbouwkundige samenhang tussen individuele panden en hun omgeving van belang. De ruimtelijke gevolgen voor de juridische regeling van het bestemmingsplan komen aan de orde bij de beschrijving van de juridische opzet in hoofdstuk 6.
De volgende concrete kenmerken worden in de aanwijzing met name genoemd:
Het verkavelingpatroon
De schaal van de bebouwing in de historische stadskern wordt gekenmerkt door de smalle parcellering. Een overheersende nokrichting haaks op de voorgevel houdt daarmee verband. Deze historische kavelmaat hangt samen met de beschikbare bouwmaterialen, met name baksteen en hout. Voor kapconstructies, balklagen en ondersteuningsconstructies van de woonhuizen werd meestal hout gebruikt. Dit leidde tot overspanningen van maximaal 6 meter, in Nederland meestal toegepast in de breedterichting van het huis.
In het bestemmingsplan is de historische parcellering vastgelegd op de bij de regels behorende gevelkaart. Hierop is de zichtbare breedte per pand vastgelegd.
Aaneengesloten rooilijn en gesloten hoeken
Uit economische motieven werden de panden aaneen gebouwd. Op hoeken van straten is de gevel aan de zijde van de minder belangrijke straat of steeg vrijwel geheel gesloten. In de regels is bepaald, in hoeverre de voorgevel (als onderdeel van een aaneengesloten gevelwand) mag afwijken van de op de verbeelding aangegeven rooilijn.
Kapvorm
Kenmerkend voor de ontwikkeling van de stad als samenstel van individuele bouwinitiatieven is de herkenbaarheid van elk gebouw als variatie op het thema huis. Geleid door de technische mogelijkheden en de trends van elke periode, ontstonden per bouwperiode desondanks ook overeenkomsten. Met name door de toepassing van hellende daken kreeg elk huis een grote herkenbaarheid. Hoofdzakelijk betreft dit schild- en zadeldaken in de richting van de zijdelingse perceelgrenzen (dwarskap). Op historische vogelvluchtkaarten blijkt vrijwel elk - oud - huis voorzien van zo'n dwarskap.
Deze constatering is aanleiding om in het plan te bepalen dat een gebouw voorzien dient te worden van een kap, en wel een dwarskap tenzij anders is aangegeven. Om duidelijk te maken wat onder de dwarsrichting verstaan dient te worden, is op hoeken van straten ook een dwarskap aangeduid. Verder zijn alle afwijkende nokrichtingen aangeduid.
In het bestemmingsplan is dit vastgelegd op de bij de regels behorende kaptypenkaart.
Bijzondere gebouwen en afwijkende percelen werden soms met andere dakvormen 'bekroond'. Het is van belang om dit principe in het bestemmingsplan vast te leggen. Voor bepaalde panden is daarom, overeenkomstig het vigerend bestemmingsplan, niet alleen de nokrichting maar ook de kapvorm vastgelegd; het betreft monumenten c.q. beeldbepalende panden.
Horizontale schaalvergroting
In de afgelopen eeuwen is op diverse plaatsen in het gebied door samenvoeging van percelen een aantal bredere panden ontstaan. De druk om percelen (horizontaal) samen te voegen blijft naar verwachting groot. Om de parcellering, dat wil zeggen de karakteristieke horizontale schaal van de straatwand, conform de aanwijzing te beschermen geldt een maximum voor samenvoeging op de begane grond. Wat onder een pand verstaan dient te worden is op de gevelkaart vastgelegd middels de aanduiding 'parcellering vastgelegd'.
Ten aanzien van de parcellering bij winkelpanden zijn de beleidsregels samenvoegingen winkelpanden 2011 van toepassing. In deze regeling is opgenomen dat maximaal vier winkelpanden kunnen worden samengevoegd. Hierbij worden randvoorwaarden gesteld aan de maatvoering en locatie van de doorgang naar de panden, de maatvoering van de opening in de muur, de maatvoering van de te behouden muur aan de straatzijde van de betreffende panden en de bescherming van cultuurhistorische waarden. Deze regeling is niet van toepassing op monumenten. Daarbij wordt per individueel geval een afweging gemaakt, waarbij de randvoorwaarden uit de regeling wel het vertrekpunt vormen. Er zijn ook omstandigheden denkbaar, waarin strikte toepassing van de regeling leidt tot onevenredige nadelige gevolgen voor de winkelier. Hiertoe kan gemotiveerd worden afgeweken. Onder welke voorwaarden staat benoemd in de regeling.
Verticale schaalvergroting: bouwhoogte
Vrijwel elke initiatiefnemer blijkt bij veranderingen te streven naar maximalisatie van de in het bestemmingsplan geboden mogelijkheden. De plansystematiek is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan in die zin aangepast dat er minder mogelijkheden geboden worden voor schaalvergroting.
De bestaande bouwhoogte per pand vormt thans het uitgangspunt. Herbouw mag dus bij recht op een bepaalde plek tot de hoogte van het gebouw dat er op dit moment staat, zoals aangeduid op de gevelkaart. Wil men meer dan de huidige goot- en (nok)hoogte realiseren, dan is een afwijking van de regels benodigd. Daarbij geldt een aantal criteria die zijn afgeleid uit de aanwijzing. De beheervisie (paragraaf 5.2) bevat de overwegingen om op diverse plaatsen via afwijking het bouwen met een grotere (goot)hoogte mogelijk te maken.
Overigens geldt voor panden welke op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst zijn geplaatst, dat het - op grond van de Monumentenwet en de verordening inzake monumenten en archeologie - alleen is toegestaan om af te wijken van de bestaande goot- en (nok)hoogte als hiervoor een omgevingsvergunning voor wijzigen monument is verleend. Hierbij wordt de nodige terughoudendheid betracht.
Afbeelding 6: plangebied met straatnamen en centrumgebied in oranje
Dit kan onder andere door een verschil in goothoogte (minimaal 0,4 meter hoger of lager), een andere kapvorm of door een andere vorm van de dakrand (kroonlijst). Ook vanuit Welstand wordt toegezien op een redelijke mate van onderscheid in de toe te passen goothoogte en variatie in kapvorm.
Overige aspecten
In de regels voor het beschermd stadsgezicht zijn voorts regels opgenomen die de inrichting van het aan het openbaar gebied grenzende eigen terrein vóór de woning regelen: de zogenaamde stoepenzone. Van oorsprong is dit een strook grond voor de voorgevel die privé-eigendom was. In een aantal situaties is dit gegeven nog steeds te herkennen door een verschil in materiaalgebruik ten opzichte van de openbare weg en soms een afbakening met sierlijke, lage hekwerken.
Het is de bedoeling om deze zone waar mogelijk aan te halen door, ook in die gevallen dat feitelijk niet meer sprake is van een eigendomsgrens, de mogelijke inrichting van deze strook af te stemmen op de historisch situatie.
2.5 Functionele Structuur
2.5.1 Algemeen
In functionele zin is de binnenstad zeer veelzijdig. Veel voorzieningen vinden er een plaats, zoals het kernwinkelapparaat, culturele voorzieningen en dienstverlenende bedrijven. Het gebied vervult daarmee een centrumfunctie voor stad en regio. Het is van grote betekenis voor de inwoners en de ondernemers van Gouda en omstreken, maar ook voor de vele toeristen die de stad met een bezoek vereren. Voor de werkgelegenheid en uit toeristisch-recreatief oogpunt is het gebied van zeer groot belang.
Dat belang neemt nog steeds toe. Tegelijkertijd vormt de binnenstad ook een aantrekkelijk woonmilieu. Milieuhinderlijke bedrijven verdwijnen geleidelijk uit het gebied en verkeerskundig ligt het primaat steeds meer bij het langzame verkeer en het openbaar vervoer. Het doorgaande autoverkeer wordt zoveel mogelijk geweerd en voor het bezoekend publiek worden zoveel mogelijk parkeermogelijkheden geboden aan de rand van de binnenstad.
De binnenstad krijgt meer een verblijfskarakter, waarbij de auto slechts te gast is.
Functioneel bestaat de binnenstad uit drie deelgebieden, elk met een eigen karakteristiek.
In het noordoostelijk deel (bestemmingsplangebied Nieuwe Markt e.o.) bevindt zich het grootste deel van het kernwinkelapparaat; het zwaartepunt van het centrum. Hier bevinden zich functies zoals bedrijvigheid en dienstverlening, gericht op het kernwinkelgebied.
In het westelijk en zuidoostelijk deel van de binnenstad (respectievelijk de bestemmingsplangebieden Binnenstad West en Baanstraat e.o.) bevinden zich weliswaar uitlopers van het kernwinkelgebied maar het accent ligt hier meer op een mix van wonen, werken en sociaal-culturele functies. Het gebied Baanstraat e.o. kenmerkt zich door de vestiging van wat luxere, dienstverlenende bedrijvigheid.
Hierna komen per facet de functionele aspecten van het plangebied aan bod.
2.5.2 Wonen
De ligging van Gouda in het Groene Hart van de Randstad, de aanwezigheid van een groot aantal voorzieningen en de cultuurhistorische kwaliteit van de stad maken Gouda tot een zeer aantrekkelijke woonplaats. De stad heeft ruim 70.000 inwoners en telt ruim 30.000 woningen. De woonfunctie in de binnenstad is van oorsprong van grote betekenis geweest in het centrum van Gouda.
In het plangebied is deze woonfunctie nog in belangrijke mate aanwezig en dan met name het gebied Baanstraat e.o.. Circa 48 % van de bewoners in de binnenstad zijn gehuisvest in het plangebied (gemeente Gouda, afdeling IenA).
Bescherming van de woonfunctie is van groot belang voor de levendigheid en de sociale veiligheid in en rond het centrum. De afgelopen jaren is een aantal nieuwe woningen gecreƫerd in het kader van het project 'Wonen boven Winkels '. In vrijwel het gehele gebied komen bovenwoningen voor, met op de begane grond veel andere functies.
Tenslotte blijft er sprake van verdrukking van de woonfunctie boven winkels en bedrijven en blijven leegkomende kleine bedrijfspanden soms te lang leeg staan. Beide aspecten doen afbreuk aan de woonkwaliteit van het gebied.
2.5.3 Werken
Gouda is een bijzonder aantrekkelijke vestigingsplaats voor allerlei bedrijven. De ligging in het hart van de Randstad vormt hiervoor een belangrijke reden. Gouda biedt werk aan een groot aantal personen, waarvan een groot aantal van buiten de gemeente (60% inkomende pendel). In de binnenstad is sprake van een concentratie van werkgelegenheid. Hier bevinden zich het kernwinkelapparaat, groot- en kleinschalige kantoren, openbare diensten en voorzieningen op sociaal-cultureel, medisch, educatief en toeristisch-recreatief gebied. Het gemeentelijke beleid is erop gericht om meer werkgelegenheid te bieden voor de beroepsbevolking van Gouda.
In het plangebied bevindt zich een groot aantal bedrijfsmatige activiteiten. Voor wat betreft het aantal vestigingen en de werkgelegenheid steekt de binnenstad ver uit boven de andere wijken van Gouda. Meer dan 30% van de in Gouda aanwezige bedrijven is in de binnenstad gevestigd, waarvan 2/3 is gevestigd in het plangebied. Ruim 31% van de in Gouda werkzame personen blijkt een baan in de binnenstad te hebben; ruim 80% hiervan in het plangebied.
Ook bij kantoorgebruikers is het plangebied nog steeds in trek. Oorzaken hiervoor zijn onder andere:
- de binnenstad wordt vanuit de stad en regio druk bezocht;
- de relatief goede bereikbaarheid per openbaar vervoer;
- op loopafstand van het centraal station;
- de aanwezigheid van andere voorzieningen;
- complementariteit van de aanwezige kantoren;
- representativiteit en levendigheid van de omgeving;
- het aanbod van representatieve (karakteristieke) oude (grachten)panden;
- aantrekkelijkheid voor het personeel; mogelijkheden voor vertier en winkelen in de pauze en na werktijd.
Kantoren met een sterke voorkeur voor de binnenstad zijn vooral gebruikers met een sterke publieksfunctie, maar ook overheidskantoren en bedrijven in de zakelijke en overige dienstverlening. De belangstelling voor het centrum is groot, en het aanbod relatief gering. Het centrum heeft een zeer specifiek aanbod. Ondanks de vaak ongunstige bruto/netto-verhouding zijn de oude (grachten-) panden erg in trek. De panden hebben een eigen identiteit en uitstraling. Leegstand is in dit deel van de binnenstad dan ook gering. Nieuwbouw voor kantoorpanden heeft in het plangebied de afgelopen jaren nauwelijks plaatsgevonden. Wel is een aantal panden grondig gerenoveerd. De zone Westhaven/Oosthaven is als zone aangewezen waar de bestemming 'Gemengd' wordt toegekend, zodat de panden als kantoor en als woning kunnen worden gebruikt.
2.5.4 Detailhandel
Detailhandel is binnen Gouda met name geconcentreerd in de binnenstad, waar zich het kernwinkelapparaat bevindt, en in een tweetal stadsdeelcentra. Verspreid door de stad bevinden zich nog verscheidene buurtwinkelcentra en verspreid liggende vestigingen in de woonwijken.
Binnen het plangebied vormen de straten Hoogstraat, Kleiweg, Korte Groenendaal, Markt, Nieuwe Markt, Nieuwstraat, Lem Dulstraat, Dubbele Buurt, Korte Tiendeweg, Lange Tiendeweg, Wijdstraat, Zeugstraat, Stoofsteeg, Sint Anthoniestraat, Blauwstraat (even nrs.) en Kleiwegstraat het centrumgebied/kernwinkelapparaat. In afbeelding 6 is dit gebied weergegeven.
Daarnaast zijn verspreid over de binnenstad winkelvoorzieningen aanwezig welke niet direct tot het kernwinkelapparaat kunnen worden gerekend. Het gaat hierbij voornamelijk om aanlooproutes van en naar het kernwinkelgebied, zoals Hoge Gouwe en de Wilhelminastraat. In de omgeving van de Walenstraat/ Doelenstraat bevindt zich tevens een aantal winkels evenals aan de Oosthaven en Spieringstraat.
2.5.5 Horeca
In Gouda zijn medio 2012 146 horecagelegenheden aanwezig, waarvan het merendeel is gesitueerd in de binnenstad. In de totale binnenstad is sprake van een zekere concentratie rond de Markt. Met het aantal aanwezige horecagelegenheden ligt Gouda boven het gemiddelde voor gemeenten met een vergelijkbare omvang.
In het plangebied zijn momenteel 87 horecavestigingen aanwezig. De horecavestigingen liggen redelijk verspreid door het plangebied. Daarbij is sprake van een concentratie van horecavestigingen aan de Markt/ Wijdstraat, Korte Groenendaal, Korte en Lange Tiendeweg, de Nieuwe Markt, de Speldemakerssteeg en incidenteel aan de Oosthaven, Groeneweg en Spieringstraat. In het plangebied zijn geen bordelen c.q. seksinrichtingen aanwezig. Verder is er verspreid over het plangebied horeca als ondergeschikte nevenactiviteit.
2.5.6 Toerisme en recreatie
Gouda is een prachtige historische stad met een cultuurhistorisch hart en typische eigenheden zoals Gouda kaas en stroopwafels. Het plangebied vormt het oostelijk deel van de compacte binnenstad. In dit deel van de historische binnenstad is nog veel te zien van de rijke historie, de veelzijdige cultuur en de watergeschiedenis. Bijzondere trekpleister zijn hier onder andere Museum Gouda, de Sint Janskerk, de Goudse Waag en het historische stadhuis op de Markt. Daarnaast vormt winkelen een belangrijke bezoekmotief. In de binnenstad worden jaarlijks ook een aantal typisch Goudse evenementen georganiseerd, zoals de Goudse Keramiekdagen, de Kaas- en Ambachtenmarkt, Gouda Waterstad, de Houtmanplantsoenconcerten, Gouda bij Kaarslicht en Gouda stad van winterevenementen.
Gouda trekt jaarlijks zo'n 700.000 bezoekers, zowel internationale toeristen als bezoekers uit de regio. Het streven is door te groeien naar 1 miljoen bezoekers per jaar. Toerisme is hiermee een belangrijke sector voor de Goudse binnenstad en zorgt voor veel levendigheid. Logischerwijs is de totale historische binnenstad van groot belang voor de toeristische sector.
2.5.7 Verkeer en vervoer
Een belangrijk kenmerk van Gouda is de excentrische ligging van de binnenstad ten opzichte van de overige delen van de stad. Dit leidt tot een eenzijdige druk op het noordelijke deel van de binnenstad. De belangrijkste routes voor het gemotoriseerd verkeer van en naar de binnenstad komen samen op een drietal punten:
- de route Spoortunnel - Kleiwegplein;
- het kruispunt Bolwerk voor verkeer uit zuidwestelijke en noordelijke richting vanaf respectievelijk het Oranjeplein en de Nieuwe Gouwe Oostzijde;
- het kruispunt Fluwelensingel - Nieuwe Veerstal voor het verkeer uit zuidoostelijke en zuidwestelijke richting, vanaf Schielands Hoge Zeedijk of vanaf de Haastrechtse Brug.
In het mobiliteitsplan wordt de gehele binnenstad aangemerkt als verblijfsgebied. Niet een vlotte afwikkeling van het verkeer staat hier voorop, maar juist de verplaatsingen die het gevolg zijn van verblijfsactiviteiten (winkelend publiek, wandelende toeristen, en op straat spelende kinderen). Op straten met een verblijfsfunctie heeft het langzaam verkeer daarom prioriteit. De snelheid van het gemotoriseerd verkeer dient derhalve laag te zijn. De wegen in de binnenstad komen in principe dan ook allemaal in aanmerking om ingericht te worden als 30 km/uur-zone.
Het deelgebied Nieuwe Markt e.o. kan direct worden bereikt vanaf de Kleiwegplein, de Tiendewegbrug, en via de Lage Gouwe. Vanaf de Nieuwe Veerstal kan het zuidelijke deel van de binnenstad worden bereikt via de Oosthaven en Westhaven op de Nieuwe Veerstal. Het gebied kan aan de kant van de Nieuwe Veerstal rechtstreeks worden verlaten. Binnen de singels zijn meerdere geconcentreerde parkeergelegenheden, waarvan ƩƩn binnen het plangebied: de parkeergarage aan de Conventstraat. Op diverse locaties in het plangebied zijn parkeerplaatsen bij losse parkeermeters en betaalautomaten en belanghebbendenparkeerplaatsen aanwezig.
De binnenstad is vanuit de verschillende wijken voor het (brom-)fietsverkeer goed bereikbaar. De binnenstad is meer geschikt voor het (brom-)fietsverkeer dan voor het gemotoriseerd verkeer. Om het fietsverkeer te stimuleren zijn vrijwel alle wegen voor het fietsverkeer in beide richtingen toegankelijk. Het voetgangersgebied is gedurende de winkelopeningstijden voor het (brom-)fietsverkeer gesloten.
Over de West- en Oosthaven lopen buslijnen met halten evenals op de Nieuwe Markt. Er kan gesproken worden van een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Mogelijke verbeteringen vallen buiten de orde van het onderhavige bestemmingsplan. Met betrekking tot de verkeersveiligheid kan worden geconstateerd dat de binnenstad niet geheel veilig is. Dit geldt met name voor het langzaamverkeer. De aanwezigheid van nauwe straten en onoverzichtelijke hoeken is hier mede de oorzaak van.
2.5.8 Overige voorzieningen
Gouda heeft voor de hele regio Midden-Holland een belangrijke verzorgingsfunctie. In de komende jaren zal deze functie nog groter worden als gevolg van schaalvergroting, fusies en regionalisering van verschillende instanties en voorzieningen. Het is wenselijk dat de bestaande voorzieningenstructuur wordt versterkt. Een en ander houdt in dat voor de meeste regionale en stedelijke voorzieningen de binnenstad en het gebied rondom het NS-station (Spoorzone) de belangrijkste vestigingsgebieden blijven.
Het onderhavige plangebied kent een verscheidenheid aan voorzieningen:
- culturele voorzieningen, zoals het MuseumgoudA, het Catharina Gasthuis, De Goudsche Waag, de Agnietenkapel en de molen 't Slot. Gezien de grote belangstelling voor het aanwezige culturele erfgoed is het gemeentelijk beleid erop gericht om deze voorzieningen zoveel mogelijk voor het publiek toegankelijk te maken en te houden;
- in het gebied zijn enkele religieuze voorzieningen aanwezig, zoals de Sint Janskerk en de moskee El Fath;
- aan de Spieringstraat is de R.K. basisschool St. Aloysius aanwezig en aan Koepoort de Prof. Casimirschool. Verder is er een muziekschool gevestigd aan de Westhaven en is kinderopvang De Kleine Wereld aan de Spieringstraat gevestigd;
- op het gebied van maatschappelijke en sociale zorg bevindt zich in het plangebied het streekarchief Librije en het kantongerecht aan de Oosthaven;
- aan de Oosthaven is ruimte voor creatieve werkplekken en oefenruimte voor muzikanten in de Music Art Centre Goudse Studio's.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het voor dit bestemmingsplan relevante beleid uiteengezet. Daarbij wordt per beleidthema ingegaan op achtereenvolgens het rijks-, provinciale, regionale en/of gemeentelijke beleid.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 22 november 2011 is onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aangenomen. De SVIR is op 14 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het huidig ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk richt zich met de Structuurvisie op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Daarbij horen ook waterveiligheid en milieukwaliteit, evenals de bescherming van het werelderfgoed.
Een opsomming van de 13 nationale belangen:
- 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regioās met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1);
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2);
- 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3);
- 4. Efficiƫnt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4);
- 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regioās inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5);
- 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6);
- 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7);
- 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisicoās (nationaal belang 8);
- 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9);
- 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10);
- 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11);
- 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12);
- 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13.
In het huidige Barro zijn opgenomen:
- Het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Militaire terreinen en -objecten;
- De Wadden;
- De kust (inclusief primaire kering);
- De grote rivieren;
- De Werelderfgoederen.
In de wijziging van het Barro, die in 2012 in werking is getreden, worden de volgende onderwerpen toegevoegd:
- Reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
- Veiligheid vaarwegen;
- Het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
- De buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
- Bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
- Reservering voor rivierverruiming Maas;
- De Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Op voorliggende ontwikkeling is het Barro niet direct van invloed.
3.2.2 Provinciaal beleid
Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland"
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vastgesteld. De kern van de visie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Dat wil zij bereiken door middel van realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
De structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid voor de gehele provincie tot 2020 met een doorkijk naar 2040. De visie tot 2020 wordt bepaald door het al bestaande ruimtelijk beleid met de lange termijnambities te verweven. De hoofdopgaven zijn:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
De laatste drie hoofdopgaven geven richting aan de ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland. Hierin staan het evenwicht en de samenhang tussen het stedelijk netwerk en het landelijk gebied centraal. De provinciale belangen bepalen de ruimtelijke koers van Zuid-Holland tot 2020. Vanuit de hoofdopgave Stad en Land verbonden, gaat de visie uit van een versterking van de samenhang tussen stad en land. Op die manier wil de provincie de leefbaarheid en aantrekkelijkheid vergroten van het stedelijk gebied en het landelijk gebied binnen de stedelijke invloedssfeer.
Hoofddoel van een samenhangend landschappelijk netwerk is het verbeteren van de relatie stad-land in fysieke en economische zin. Daartoe behoort het verbeteren van de kwaliteit en het vergroten van de toegankelijkheid hiervan. Het landschappelijk netwerk bestaat uit zes provinciale landschappen, binnenstedelijke parkgebieden en groenstructuren en natuur- en recreatiegebieden, evenals groenblauwe verbindingen tussen die elementen. Zuid-Holland heeft de volgende zes provinciale landschappen benoemd:
- Midden-Delfland;
- Land van Wijk Wouden;
- Duin, Horst en Weide;
- Hollands Plassengebied;
- Bentwoud-Rottemeren;
- IJsselmonde.
Afbeelding 7: Uitsnede van de Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'
In de structuurvisie is het plangebied aangewezen als 'Stads- en dorpsgebied'; een aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen.
Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden.
De provincie kiest hiermee voor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt. Het onderhavige bestemmingsplan sluit aan bij deze uitgangspunten.
Verordening Ruimte
De provincie Zuid-Holland heeft de Verordening Ruimte opgesteld welke op 2 juli 2010 is vastgesteld door Provinciale Staten. In deze verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. Het gaat daarbij vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale structuurvisie en het bijbehorende uitvoeringsplan. Bovendien moet worden voldaan aan de overige wet- en regelgeving, bijvoorbeeld het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, de Wet geluidhinder en de Natuurbeschermingswet.
De Verordening Ruimte draagt bij aan de realisatie van de ruimtelijke belangen zoals benoemd in de structuurvisie. In de Wro is vastgelegd hoe de bevoegdheden voor de ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen gemeenten, provincies en rijk. Zo kan de provincie regels opstellen waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen: de provinciale planologische verordening.
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan de verplichting uit de AMvB Ruimte om het bundelingsbeleid van verstedelijking vorm te geven. In de Verordening Ruimte is het plangebied binnen de bebouwingscontouren aangewezen als 'Bestaand stedelijk- en dorpsgebied 2010'. Het plangebied heeft geen verdere aanwijzingen.
3.2.3 Gemeentelijk beleid
Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005-2030
De ruimtelijke structuurvisie Gouda biedt het kader waarbinnen de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van Gouda kunnen plaatsvinden. EƩn van de doelstellingen van de structuurvisie is om samenhang aan te brengen tussen de reeds lopende projecten in de stad.
Opgaven en uitgangspunten
Gouda wil een vitale stad zijn, nu Ʃn in de toekomst. Aan het realiseren van deze wens is voor de periode tot 2030 een aantal specifiek Goudse opgaven gekoppeld. Deze zijn deels ontleend aan de Stadsvisie 2010 en de Economische Visie Gouda 2005-2010.
De uitgangspunten zijn:
- 1. de binnenstad vitaal houden;
- 2. versterken van de regiofunctie;
- 3. verbeteren van de bereikbaarheid;
- 4. realiseren van voldoende, gedifferentieerde Ʃn aantrekkelijke woonmilieus;
- 5. ontwikkelen van stedelijke knooppunten;
- 6. voldoende werkgelegenheid/economisch perspectief;
- 7. benutten van de groene omgeving;
- 8. realiseren van een duurzaam watersysteem;
- 9. versterken van het leefklimaat in de wijken;
- 10. optimaliseren van de milieukwaliteit.
Voor het plangebied betekent dit:
Om de binnenstad vitaal te houden zal continu geinvesteerd moeten worden. Niet alleen in de buitenruimte maar ook in een aantrekkelijk winkelaanbod, voldoende uitgaansmogelijkheden en de aansluiting van de binnenstad op het station. Als gevolg van de aantrekkingskracht van grootschalige winkelcentra in Zoetermeer en Rotterdam zijn de voorzieningen in de Goudse binnenstad onder druk komen te staan. Daarom moet in de binnenstad naar extra draagvlak worden gezocht. In het gebied tussen de binnenstad en het station is vooral ruimte voor grote winkels, kantoren, enkele voorzieningen, woningen en het ontwikkelen van een hoogwaardige route van de binnenstad naar het station.
Niet alleen zal geinvesteerd moeten worden in de voorzieningen, maar ook in de bereikbaarheid van onder andere het centrum van Gouda. Langs de binnenstad ligt de mogelijkheid om een volwaardige parkeerroute te realiseren, die aansluit op bestaande en nieuwe parkeergarages in de randen.
Afbeelding 8: uitsnede ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030
Om de stad verder te completeren moet een beperkt aantal knooppunten worden ontwikkeld waarmee de stad op de (Randstad)kaart kan worden gezet. Daarbij zijn vooral plekken in beeld die gunstig gelegen zijn ten opzichte van de hoofdinfrastructuur. De binnenstad vormt in elk geval ƩƩn van deze knooppunten.
Met name aan de oost- en noordzijde van de binnenstad liggen goede mogelijkheden voor het realiseren van 'overlooplocaties'. Hier kan ruimte worden geboden aan functies die te groot zijn (geworden) voor het stadshart.
Verdere aandachtspunten vanuit de ruimtelijke structuurvisie voor het plangebied zijn:
- ontwikkelen multifunctioneel centrumcluster rondom station (voorzieningen);
- versterking kwaliteiten van het kernwinkelgebied (voorzieningen);
- verbeteren centrumentrees (voorzieningen);
- versterken kwaliteiten centrumgebied.
Het bestemmingsplan heeft het karakter van een conserverend bestemmingsplan. Mogelijke ontwikkelingen in het plangebied worden mogelijk gemaakt middels afzonderlijke juridisch-planologische procedures.
Deze ruimtelijke ontwikkelingen worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan, indien deze kunnen worden gezien als 'bestaande situatie'. Bij de afzonderlijke juridische-planologische procedures is rekening gehouden met de uitgangspunten van de Ruimtelijke structuurvisie.
Stedenbouwkundige Visie Binnenstad en haar randen
In 2004 is door de gemeente een Stedenbouwkundige Visie voor de Binnenstad en haar randen opgesteld. Het belangrijkste doel hiervan is dat de cultuurhistorische identiteit van de binnenstad sterker richtinggevend wordt voor de inrichting van de ruimte. De Stedenbouwkundige Visie ligt mede ten grondslag aan het bestemmingsplan.
Visie op Hoofdlijnen
In juni 2004 is deel 1 vastgesteld, de 'Visie op Hoofdlijnen', waarin aan de hand van 15 ambities een kader is geschetst waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen zullen moeten plaatsvinden. Met de Visie worden oplossingen gezocht, die bijdragen aan het eigentijds en cultuurhistorisch verantwoord bouwen in de binnenstad. De Visie op Hoofdlijnen geeft aan wat de essentiele ruimtelijke kwaliteiten zijn van de Goudse binnenstad en haar randen, welke bij een ruimtelijke ingrepen gerespecteerd moeten worden. De ambities zijn tevens opgesteld om het behoud van het stedelijk weefsel te kunnen verenigen met het stimuleren van stedelijke ontwikkelingen. Voor het plangebied zijn de volgende ambities van belang:
- Profileren van Gouda in de Deltametropool: niet alleen als 'historische waterstad', maar ook als 'stedelijk knooppunt';
- Behoud van de unieke ligging van de binnenstad aan het open landschap van de Krimpenerwaard;
- De karakteristiek van het rivierenlandschap is bepalend voor de ontwikkelingsrichting van de rivier, met haar zellingen, oevers en dijken;
- Terugbrengen van de stad naar de rivier: het IJsselfront/Veerstalgebied moet weer een 'venster aan de rivier' worden in plaats van de 'achterdeur van de stad';
- het doorvaarbaar maken van de Goudse binnenstad: "het water moet weer gaan leven";
- Versterken van de identiteit van Gouda als 'waterstad' door het creƫren van meer open water; zowel ruimtelijk, als functioneel, als in de beleving;
- Versterken van de karakteristiek van de singels: gesloten bebouwing aan de buitenzijde en variatie aan de binnenzijde;
- Versterken van de eigen identiteit van de schillen rond de binnenstad: zij vormen de overgang van de binnenstad naar de rest van de stad;
- Versterken van de ruimtelijke en programmatische relatie tussen de schillen en de binnenstad: met name in de entreegebieden en ontwikkelingsgebieden;
- Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen dient zowel stedenbouwkundig als architectonisch de historische kavelmaat gerespecteerd te worden;
- Nieuwbouwprojecten moeten relaties leggen en zichtbaar maken tussen de individuele kavel, het gebouw en de openbare ruimte;
- Stimuleren van bouwen naar bouwinzichten van de huidige tijd, met in achtneming van ruimtelijke spelregels die zijn afgeleid uit de historische structuur, maat en schaal;
- In de binnenstad (binnen de singels) moeten altijd niet-woonfuncties mogelijk zijn op de begane grond en bij voorkeur altijd woonfuncties op verdiepingen;
- Meer ruimte bieden voor het cultuurtoeristisch aanbod in de binnenstad;
- Stimuleren van een hoogwaardig binnenstedelijk (woon)milieu, waarin het autoverkeer wordt teruggedrongen ten gunste van langzaam verkeer en verblijf en (vraagafhankelijk en kleinschalig) openbaar vervoer.
Beeldkwaliteitsplan
In oktober 2005 is deel 2 'het beeldkwaliteitsplan' vastgesteld. Het beeldskwaliteitsplan is een uitwerking van de 'Visie op Hoofdlijnen' en vormt een instrument om de vormgeving van nieuwe ruimtelijke inzichten en daarmee samenhangende functionele veranderingen te sturen. Het beeldskwaliteitsplan bestaat uit de leidraad 'Stedenbouw, architectuur en Openbare ruimte' en de leidraad 'Ontwikkelingslocaties'. De eerste leidraad gaat vooral in op het gebied binnen de singels, inclusief de wandbebouwing aan de buitenzijde van de singel. De schil rond de binnenstad wordt voornamelijk behandeld in de tweede leidraad.
Het ruimtelijke kader wat in de leidraad Stedenbouw, architectuur en Openbare ruimte wordt beschreven vormt in zijn geheel een overzicht van ruimtelijke uitgangspunten voor initiatiefnemers en ontwikkelaars, die in de binnenstad aan de slag willen. Daarnaast vormt het een beleids- en toetsingskader voor de gemeente bij nieuwe bouwinitiatieven.
Dit kader is vervolgens verder uitgewerkt in een richtbeeld met 'aandachtspunten voor het bouwen in het beschermd stadsgezicht van Gouda'.
In het plangebied zijn de bruggen een punt van aandacht. De bruggen moeten als zodanig herkenbaar zijn en mogen geen brede overkluizing worden. Dit wordt conform het geldende beleid vastgelegd in het bestemmingsplan door uitsluitend bruggen toe te laten daar waar de aanduiding 'brug' is opgenomen. Hierdoor is de maximale breedte van de bruggen en de minimale afstand tussen de bruggen gewaarborgd.
Daarnaast worden in het beeldkwaliteitsplan voorbeelden gegeven van panden, die passen binnen de ruimtelijke aandachtspunten, voorbeelden van panden die in negatieve zin afwijken van de maatstaf en voorbeelden van panden die een positieve uitzondering vormen ten opzichte van de maatstaf.
Welstandsnota
In de Welstandsnota (28 juni 2004, update 2008) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Dergelijke eisen mogen in een bestemmingsplan niet geregeld worden; ingevolge de Wet ruimtelijke ordening mogen bestemmingsplannen alleen regels bevatten die betrekking hebben op de omvang van de op te richten bebouwing. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.
De binnenstad en de singelbebouwing zijn van rijkswege aangewezen als beschermd stadsgezicht. Hiervoor geldt het Bijzonder welstandsbeleid voor het beschermd stadsgezicht. Het plangebied behoort in zijn geheel tot het beschermd stadsgezicht (zie afbeelding 5) en valt derhalve onder de aanduiding gebieden met bijzondere welstandszorg. Dergelijke delen van de stad vertegenwoordigen een grote culturele waarde. Ze zijn naast gebieden met een groot belang voor de stad als geheel ook zeer kwetsbaar en verdienen een zorgvuldig beleid dat gericht is op bescherming van de aanwezige waarden. Daarom krijgen deze gebieden een bijzondere welstandszorg, met een beschermend karakter.
Afbeelding 9: Fragment Welstandskaart mei 2008
Doel van het Bijzonder welstandsbeleid is koesteren wat goed is, verbeteren wat minder passend is, versterking van de bestaande karakteristiek bij nieuwe ingrepen, nieuwe ontwikkelingen waar dit verantwoord is. Alles op een manier die recht doet aan de schoonheid van de binnenstad van Gouda. Dit betekent dat:
- veranderingen en nieuwe invullingen zich moeten voegen naar de karakteristiek van de historische stad Gouda: Alle bouwplannen moeten passen in de aanwezige karakteristiek;
- bij monumenten bijzondere eisen worden gesteld: Het belang van het behoud van monumentale waarden prevaleert boven de welstandseisen. Het welstandsoordeel wordt aan de hand van de algemene criteria geformuleerd.
Voor alle ingrepen geldt dat belangrijke zichtlijnen gerespecteerd moeten worden. Zichtlijnen zijn in elk geval gericht op de St. Janskerk met zijn toren, het schip en de vieringtoren, de Gouwekerk, de Vrouwetoren en het Stadhuis. Bij nieuwe toevoegingen aan het volume van bestaande gebouwen moet gelet worden op de zichtlijnen vanuit het publiek domein. De aanvrager overlegt hierover duidelijke informatie. Niet alleen de verschijningsvorm, maar ook de maat en de schaal van de panden is kenmerkend en onlosmakelijk verbonden met de historische structuur. Eeuwenoude bouwmuren zijn even oude perceelsgrenzen. Het introduceren van grootschalige projecten ligt in dergelijke gebieden niet voor de hand. Gebieden, waar in het verleden al het nodige verdwenen is, zoals aan de Kleiweg, lenen zich niet voor grootschalige interventies vanwege het beeld. Hier moet worden aangesloten op de karakteristiek van de omgeving. Technisch en functioneel kan hier wel op grotere schaal worden gewerkt. Er dient op passende wijze versiering aangebracht te worden die iets vertelt over de geschiedenis. Om het beschermd stadsgezicht beter te kunnen waarborgen, zijn in dit bestemmingsplan de gevels opgenomen op een gevelkaart.
Nota hoogbouw
In 2004 is de Nota Hoogbouw vastgesteld. In plangebied zijn geen gebieden gelegen waar hoogbouw is toegestaan (zie afbeelding 10).
Afbeelding 10: toegestane hoogstes uit de Nota Hoogbouw
3.3 Woonbeleid, Welzijn En Zorg
3.3.1 Rijksbeleid
Woonvisie
Het kabinet maakte in 2011 zijn Woonvisie bekend. Hoofdelementen van de visie zijn meer marktwerking en eigenwoningbezit. Daarnaast is het gericht verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving van belang. Ook de opgave om de aansluiting tussen vraag en aanbod op de huur- en koopmarkt te verbeteren doet ter zake. Verder speelt, maar dan meer op de achtergrond, de opgave om de condities voor investeringen op de woningmarkt te verbeteren een rol.
Vanwege het conserverende karakter staat het bestemmingsplan de herontwikkeling van bestaande locaties niet in de weg zolang de nieuwbouw past binnen de huidige contouren van de bebouwing en kan het in die zin tegemoet komen aan de rijksdoelstellingen.
3.3.2 Provinciaal beleid
Provinciale woonvisie
In de Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014, met de titel 'Samenhang en Samenspel', stelt de provincie Zuid-Holland het streven centraal dat alle bevolkingsgroepen kunnen beschikken over passende woningen. In de visie was in eerste instantie een groot aantal nieuw te realiseren woningen genoemd. De woningbehoefte is als gevolg van economische en sociaal maatschappelijke ontwikkelingen (individualisering, gezinsverdunning, vergrijzing, vluchtelingenbeleid) aan verandering onderhevig. Dit was voor de provincie Zuid-Holland aanleiding om de Woonvisie te vernieuwen.
Met de Woonvisie 2011-2020 die Gedeputeerde Staten op 9 augustus 2011 hebben vastgesteld, is een basis gevormd voor nieuwe afspraken op provinciaal en (inter)regionaal niveau. Naast de ambitie om te zorgen voor een passend woningaanbod voor iedereen zijn de ambities om vraag en aanbod in balans te brengen en om woonmilieus in balans te brengen belangrijk.
Vanwege het conserverende karakter staat dit bestemmingsplan de herontwikkeling van bestaande locaties niet in de weg zolang de nieuwbouw past binnen de huidige contouren van de bebouwing en kan het in die zin tegemoet komen aan de provinciale ambities. Voorgenomen herontwikkelingen in Binnenstad Oost, die afzonderlijke procedures behoeven, zullen hieraan zonder meer een bijdrage moeten leveren.
3.3.3 Regionaal beleid
Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel
Het Rijk, de provincie Zuid-Holland en regio's hebben in 2010 gezamenlijk een strategie opgesteld binnen het verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020. Naast het in balans brengen van vraag en aanbod aan woonmilieus is het realiseren van 80% van de opgave binnen bestaand stedelijk gebied een opgave.
Vanwege het conserverende karakter staat het bestemmingsplan de herontwikkeling van bestaande de locaties niet in de weg zolang de nieuwbouw past binnen de huidige contouren van de bebouwing en komt het in die zin tegemoet aan de Zuidvleugel-opgaven. Voorgenomen herontwikkelingen in Binnenstad Oost, die afzonderlijke procedures behoeven, zullen hieraan zonder meer een bijdrage moeten leveren.
Verder moeten onder meer milieubelemmeringen voldoende worden verminderd. In dit bestemmingsplan worden dan ook de bestaande bedrijven specifiek bestemd. De eventuele milieuhinder die van deze bedrijvigheid uitgaat, wordt daarmee zoveel mogelijk ingeperkt.
Regionale Agenda Wonen
In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland (concept, 2012) leggen de gemeenten in Midden-Holland vast hoe zij samenwerken op het gebied van wonen. Het is een flexibele samenwerkingsagenda die mee kan met de veranderende woningmarkt en ruimte geeft aan lokaal en subregionaal woonbeleid. Aan de Regionale Agenda Wonen is in 2011 de Verkenning Woningmarkt en Samenhang Midden-Holland over de noodzaak van samenwerking op het gebied van wonen vooraf gegaan.
De gemeenten zien een meerwaarde van samenwerking op het gebied van wonen bij drie onderwerpen. Allereerst gaat dit om de borging van de woningproductie. Daartoe hebben gemeenten een regionaal woningbouwprogramma 2012-2019 met elkaar afgesproken. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen mits ze binnen de capaciteit van het afgesproken woningbouwprogramma blijven en deze projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in het buitengebied bevinden en niet ten koste gaan van binnenstedelijk groen. Daarnaast betreft het de benutting van de (woon)kwaliteiten in de regio. Gemeenten bevorderen daartoe kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie passend bij de marktvraag. Tenslotte gaat het om het voorzien in de (woon)behoefte van bijzondere doelgroepen. Gemeenten verkennen daartoe de problematiek en oplossingrichtingen voor de onderscheiden groepen nader.
Woonvisie Zuidplas
De Zuidplasgemeenten, waaronder Gouda, hebben in 2007 de woonvisie Zuidplas opgesteld. De woonvisie onderbouwt de woningbehoefte voor de Zuidplaspolder in kwalitatieve en kwantitatieve zin. Een van de centrale uitgangspunten is dat de bestaande woningbouwplannen van de drie Zuidplaspolder-gemeenten en de Stadsregio Rotterdam een gegeven zijn en dat de woningen in het Zuidplaspolderproject niet met deze plannen mogen concurreren.
Voor Gouda staat in deze visie opgenomen dat in de binnenstad en haar randen het voor wat betreft woningbouw vooral gaat om de invulling van inbreidingslocaties en dat de woningen binnen dat gebied gerealiseerd worden in de vorm van centrum-stedelijk woonmilieu.
3.3.4 Gemeentelijk beleid
Woonvisie
De 'Woonvisie Gouda, centrum in Deltametropool' uit 2003 vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De hoofdopgave van het Goudse woonbeleid is het zo adequaat mogelijk benutten en uitbreiden van de woningvoorraad, die de historie Gouda heeft opgeleverd, met het oog op een toekomst waarin Gouda zich ontwikkelt als ƩƩn van de centra in de Zuidvleugel van de Randstad.
Het verbeteren van de woonkwaliteit is met het oog op de toekomstwaarde van (nieuwe) woningen van groot belang. Het gemeentelijk beleid zet dan ook in op toekomstgericht bouwen, dat wil zeggen levensloopbestendig, duurzaam, veilig en ruim gedimensioneerd. Dat betekent niet alleen het toepassen de richtlijnen van Woonkeur, Politiekeurmerk Veilig Wonen en de Intentieverklaring Duurzaam Bouwen, Renoveren en Beheren, maar ook vooral brede perceelmaten, ruime kamers en hoge verdiepingshoogten. Verbeteren van de kwaliteit van woningen gaat veelal gepaard met de wens tot aan-, op-, of bijgebouwen. Hieraan dient ruimhartig, doch met respect voor belangen van omwonenden tegemoet te worden getreden.
Medio 2011 is de Monitor Woonvisie 2010 verschenen. Deze bevestigt de actualiteit van de prioriteiten uit de gemeentelijke Woonvisie, maar signaleert dat de uitvoering met de kennis van nu enige aanpassing zou behoeven. Dit valt echter buiten de reikwijdte van dit conserverende bestemmingsplan.
Nota Visie op levensloopbestendig Gouda
In de Nota Visie op levensloopbestendig Gouda (2003) is het concept 'levensloopbestendige wijk' uitgewerkt. Een levensloopbestendige wijk is een wijk waar iedereen aantrekkelijk kan wonen, doordat er een divers aanbod van woningen, woonzorgvormen en dienstverlening aanwezig is. De gedachte is dat ouderen en mensen met een functiebeperking op die manier zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen.
Voor Binnenstad Oost zijn als opgaven geformuleerd het oprichten van een wijksteunpunt bij Huize Groeneweg (inmiddels gerealiseerd) en uitbreiding van het aantal aanpasbare, opgepluste en aangepaste woningen.
Wonen boven winkels
Op 9 november 2004 hebben burgemeester en wethouders het plan van aanpak wonen boven winkels vastgesteld. Met dit plan van aanpak wordt een extra impuls gegeven aan het Wonen boven Winkels en eigenaren en ondernemers bewogen tot initiatieven die de economische en fysieke verbeteringen voor het kernwinkelgebied versnellen. Het zwaartepunt van het project ligt in het plangebied.
Op basis van onderzoek is gebleken dat met name in het kernwinkelgebied, substantiƫle mogelijkheden aanwezig zijn voor het terugbrengen van de woonfunctie in leegstaande en ongebruikte verdiepingen. Het beleid van de gemeente Gouda is er op gericht om de woonfunctie in de binnenstad te versterken. Bescherming en versterking van de woonfunctie leidt tot een gewenste functiemening die van groot belang is voor de levendigheid en de sociale veiligheid in en rond het centrum.
De leegstand van de woningen in de binnenstad was onaanvaardbaar hoog. Door een catieve inzet op het programma wonen boven winkels zijn er in de afgelopen jaren successen geboekt. Het uitvoeringsprogramma wonen boven winkels behelst de realisatie van ruim 100 woningen in het kernwinkelgebied. Het programma is voor ongeveer 50% gereed. De ambitie is om daar waar mogelijkheden zijn deze zo goed mogelijk te benutten.
3.4 Cultuurhistorisch Beleid (Archeologie En Monumenten)
3.4.1 Rijksbeleid
Monumentenwet 1988
De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld. De Goudse binnenstad is in 1979 aangewezen als rijks beschermd stadsgezicht, wat inhoudt dat de bestemmingsplannen in dit gebied beschermend moeten zijn. De Gemeente Gouda kent op dit moment 333 rijksmonumenten en een beschermd stadsgezicht.
Modernisering Monumentenzorg (MoMo)
Sinds 2007 kent het rijksbeleid via het project Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) een belangrijke koerswijziging. Deze heeft ook consequenties voor het gemeentelijke cultuurhistorisch beleid.
Het belangrijkste doel is om nadrukkelijk de verbinding te maken tussen het behoud van erfgoed en de vernieuwingen waar de samenleving om vraagt. Economie, duurzaamheid en sociale samenhang spelen hierbij een rol. Het cultuurhistorisch beleid moet in het algemeen beter inspelen op de kwaliteit van de omgeving. Verder is het van belang om de monumentenzorg beter te laten aansluiten op maatschappelijke vraagstukken.
Samengevat richt MoMo zich op twee specifieke onderdelen:
- Monumentenzorg en ruimtelijke ordening ā van objectgericht naar omgevingsgericht
- Monumentenzorg en maatschappij ā van conserverend naar ontwikkelend.
Beschermd Stadsgezicht
In 1979 is de Goudse binnenstad aangewezen als beschermd stadsgezicht (art. 35 Monumentenwet 1988). Tot het beschermd stadsgezicht behoort de gehele oude binnenstad, inclusief de strook, direct aan de overzijde van de singels. De aanwijzing als beschermd gezicht is een erkenning van het bijzondere historische karakter van het gebied. Dit karakter bestaat uit een samenspel van de stedenbouwkundige structuur, het aanzien van de bebouwing en de wijze waarop grond en gebouwen worden benut.
Doel van de aanwijzing is het in eeuwen gegroeide cultuurlandschap en de historische karakteristieken daarvan te behouden en nadrukkelijk een plaats te geven in de toekomstige ontwikkelingen. Dit gebeurt door middel van dit bestemmingsplan dat als uitvloeisel van de aanwijzing wordt opgesteld. In de praktijk betekent dit dat de historische karakteristeken, zoals omschreven in de toelichting bij de aanwijzing, een belangrijke plaats krijgen bij de ruimtelijke inrichting.
De aanwijzing als beschermd gezicht kan ook aanleiding zijn om de architectonische vormgeving in het plangebied te sturen met bijvoorbeeld een beeldkwaliteitsplan of het welstandsbeleid (zie onder 'gemeentelijk beleid'). Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitgangspunt nieuwe gebouwen toe te voegen en veranderingen in het gebruik te laten plaatsvinden, die passen binnen het historisch gegroeide karakter, daarbij de historische structuren intact te laten en de ontwikkelingen op deze waarden af te stemmen. Het beschermd stadsgezicht vormt in dit verband een historische stedenbouwkundige eenheid. De opgave is om bij nieuwe ontwikkelingen die eenheid zoveel mogelijk te behouden en te versterken.
Archeologische monumentenzorg
De bescherming en het behoud van de archeologische waarden is geregeld via de Monumentenwet 1988.
Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder betaalt" voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Nota BelvedĆØre
In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota BelvedĆØre en werd Gouda aangewezen als BelvedĆØrestad grenzend aan het BelvedĆØregebied Krimpenerwaard.
Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte. Cultuurhistorie moet gezien worden als een ruimtelijke kwaliteit die een volwaardige plaats moet krijgen in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en gemeentelijk niveau dient dit beleid nader uitgewerkt te worden. Dit beleid krijgt met name op gemeentelijk niveau nadere uitwerking.
3.4.2 Provinciaal beleid
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2003 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging.
Archeologie
De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven. Bij het ontwikkelen van plannen is het van belang de AMK en de IKAW te gebruiken. De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf beleid ontwikkeld (zie paragraaf 3.4.3).
Molens
De provincie Zuid-Holland heeft in haar Verordening Ruimte regels opgenomen op welke wijze molenbiotopen beschermd en versterkt moeten worden. De verordening schrijft daar regels in voor, welke in de regels van het bestemmingsplan zijn verwerkt. Deze regels hebben betrekking op beperkingen aan de hoogte van bebouwing en beplanting in een zone rondom de molen. Het doel hiervan is het beschermen van de vrije windvang van en het zicht op de molen.
Binnen het provinciaal beleid worden twee typen molenbiotopen onderscheiden, de 'normale' molenbiotoop en de bijzondere molenbiotoop. Hiervoor gelden verschillende regimes met hun eigen beperkingen. De beide molenbiotopen binnen het plangebied betreffen 'normale' molenbiotopen. De beperkingen die bij een normale biotoop horen hebben betrekking op een gebied van 400 meter rondom het middelpunt van de molen. Voor de eerste 100 meter rondom het middelpunt van de molen geldt een beperking voor het oprichten van nieuwe bebouwing en/of de aanwezigheid van beplanting hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Voor het gebied tussen 100 meter en 400 meter vanaf het middelpunt van de molen mag de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer bedragen dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
3.4.3 Gemeentelijk beleid
Nota Cultuurhistorie
De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). In combinatie met het bestemmingsplan en de 'Stedenbouwkundige Visie voor de Binnenstad en haar Randen' vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor: de begeleiding van ruimtelijke plannen en bouwinitiatieven (stedelijke inpassing), het aanwijzen van gemeentelijke monumenten (bescherming), het restaureren en onderhouden van monumenten (instandhouding) en de omgang met het bodemarchief (archeologie). Bij het beschermd stadsgezicht, de rijksmonumenten en de waardevolle gebieden volgens de Cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie heeft de gemeente tevens te maken met het beleid van de rijksoverheid en de provincie Zuid-Holland.
Verordening inzake Monumenten en Archeologie
De Verordening inzake Monumenten en Archeologie maakt het mogelijk gemeentelijke monumenten aan te wijzen en regelt de vergunningen, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde gemeentelijke stadsgezichten geregeld. De Gemeente Gouda kent medio 2010 825 gemeentelijke monumenten, 2 archeologische en een gemeentelijk beschermd stadsgezicht.
Cultuurhistorische Analyses (CHA)
In de Nota Cultuurhistorie is als beleid geformuleerd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, een CHA moet worden opgesteld. Op de bij de nota behorende kaart ('gele-vlekkenkaart') staat aangegeven op welke gebieden dit van toepassing is. Dit geldt ook bij ruimtelijke plannen. Het gehele plangebied valt onder dit beleid. Met de CHA's worden alle belangrijke cultuurhistorische waarden in kaart gebracht, zodat deze betrokken kunnen worden in het planproces als inspiratiebron dan wel als ruimtelijke randvoorwaarde.
Voor het onderhavige plangebied zijn anno 2010 de volgende CHA's beschikbaar:
- Achter de Sint Jan, 1999
- Rozendaal 8-28, 2003
- Tuinstraat-Spieringstraat ā Punselielocatie, 2005
- Raoul Wallenbergplantsoen ā Weeshuis, Cultureel Centrum, 2007
- Schutten, schuren en overbruggen ā scheepvaartroute en waterverversingssysteem Gouda, 2007
- IJsseldijk, 2009
Afbeelding 11: gele-vlekkenkaart; gebieden waar cultuurhistorische analyse verplicht is bij nieuwe ontwikkelingen
Stedenbouwkundige Visie en Beeldkwaliteitsplan voor de Binnenstad en haar Randen
De Stedenbouwkundige Visie voor de Binnenstad en haar Randen (2004-2005) bestaat uit twee delen: Een visie op hoofdlijnen en een beeldkwaliteitplan. Samen vormen ze een actueel beleidskader met stedenbouwkundige (ruimtelijke) uitgangspunten voor de Goudse binnenstad en haar randen. In dit gebied zijn vele initiatieven gaande op het gebied van bouw en herinrichting. aanvulling om daar een adequate sturing aan te geven. De stedenbouwkundige visie geeft sturing aan de vigerende bestemmingsplannen en andere beleidsstukken en brengt samenhang in de ruimtelijke ontwikkelingen. De Stedenbouwkundige Visie gaat uit van drie doelstellingen:
- 1. het sturen van ruimtelijke ontwikkelingen in onderlinge samenhang,
- 2. het realiseren van de gewenste beeldkwaliteit lange termijn en
- 3. het stimuleren van bouwinitiatieven.
Gemeentelijke monumenten
In het plangebied bevinden zich vele gemeentelijke monumenten. Deze monumenten worden niet beschermd door middel van voorliggend bestemmingsplan, maar door de 'Verordening inzake monumenten en archeologie'. Om bij wijziging te kunnen toetsen of de waardevolle elementen van een beschermd monument zoveel mogelijk behouden blijven, is voor elke wijziging van een beschermd monument een vergunning nodig van burgemeester en wethouders.
Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011)
In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:
1. Omvang
- op een hoogwaardige locatie met bijzonder waarde (archeologisch monument): geen vrijstelling;
- op een hoogwaardige locatie: vrijstelling voor projecten kleiner dan 50 m2;
- in een zone met een hoge verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 100 m2;
- in een zone met een lage verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 10.000 m2.
2. Diepte
Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.
Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk
Archeologievriendelijk bouwen:
Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geĆÆntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.
Verbeelding:
De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de nieuwe ABK, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, "Waarde - Archeologie". Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is een booronderzoek noodzakelijk, ter controle van de lage verwachting.
Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.
Beschermd Stadsgezicht
Op 20 februari 1979 (nr. MMA/MO 196.974 I) is de Goudse binnenstad door de toenmalige ministeries van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM) en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) aangewezen als beschermd stadsgezicht als bedoeld in artikel 21 van de Monumentenwet (momenteel is dit artikel 35 van de Monumentenwet 1988). In bijlage 1 is de toelichting opgenomen.
Tot het beschermd stadsgezicht behoort de gehele oude binnenstad, inclusief de randen langs de buitenzijde van de singels. Het gehele plangebied ligt binnen de aanwijzing.
Doel van de aanwijzing is om de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van de binnenstad te onderkennen als een zwaar belang bij verdere ontwikkelingen binnen het aangewezen gebied (zie onder 'rijksbeleid').
Gouda stelt als uitvloeisel van de aanwijzing bestemmingsplannen op die richting geven aan de instandhouding van de historische karakteristeken, zoals omschreven in de toelichting bij de aanwijzing (art. 36, Monumentenwet). Daarnaast geeft Gouda door middel van een beeldkwaliteitsplan en de welstandsbeleid sturing aan de architectonische vormgeving in het plangebied.
Voor zover bebouwing en openbare ruimte zijn aangemerkt als waardevol, is het de bedoeling om de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van gebouwen en terreinen hierop af te stemmen. Het beschermd stadsgezicht vormt in dit verband een historische stedenbouwkundige eenheid. De opgave is om bij nieuwe ontwikkelingen die eenheid zoveel mogelijk te bewaren en te versterken.
Het plangebied is verdeeld in drie zones:
- A. Zone A. Van belang vanwege het patroon van straten en wateren in samenhang
met de profilernig en inrichting van de openbare ruimte en de afmetingen en vormgeving van de bebouwing. Bestaat globaal uit De Haven, de Markt, de Gouwe, de Peperstraat, de Turfmarkt en het gebied rond de St Janskerk. - B. Zone B. Van belang vanwege het patroon van straten en openbare ruimte en de afmetingen van de bebouwing. Bestaat globaal uit de Spieringstraat, de Zeugstraat, de St Anthonistraat, de Naaierstraat, de Lange Groenendaal, Achter de Vismarkt, de Kuiperstraat en de Keizerstraat.
- C. Zone C. Van belang vanwege het patroon van straten en wateren in samenhang met de schaal van bebouwing. Omvat onder meer de singels, Raam, Vest, Nieuwe Haven, Agnietenstraat, Wilhelminastraat, Rozendaal, Groeneweg en Tuinstraat.
In de paragrafen 2.2.4, resp. 2.4.2 wordt hierop uitvoerig ingegaan.
3.5 Milieubeleid
3.5.1 Rijksbeleid
Voor het milieubeleid zijn het Nationale Milieubeleidsplan 3 (NMP3; VROM, 1998) en Nationale Milieubeleidsplan 4 (NMP4; VROM, 2001) van belang.
Het NMP3 bevat de strategie voor het milieubeleid. Hierin staan onder meer de volgende thema's uitgewerkt:
- verbetering van het milieu: zuinig omgaan met energie en natuurlijke grondstoffen;
- gebruik maken van wetenschap en technologie;
- centraal stellen van de kwaliteit van de omgeving;
- vergroten van integratie, maatwerk en flexibiliteit.
Voor energiezuinigheid en klimaatbeleid gelden verschillende wettelijke kaders en beleidsuitgangspunten.
Energie-eisen
De energie-eisen die landelijk worden gesteld aan de bebouwing zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. De EPC (energieprestatiecoƫfficiƫnt) voor woningen is in het Bouwbesluit 0,8. Voor utiliteitsbouw geldt een EPC=1,5, die per 1 januari 2009 zal worden verlaagd tot 1,1. Het kabinet heeft beleid vastgesteld om de EPC voor woningen aan te scherpen tot EPC=0,6 in 2011 en EPC=0,4 in 2015. Tot 2020 zullen ook de EPC's voor verschillende utiliteitsfuncties worden aangescherpt. Vanaf 2020 dienen alle nieuwe woningen en bedrijfsgebouwen energieneutraal te worden opgeleverd.
Europese richtlijn inzake de EPBD
Per 1 januari 2008 is de EPBD-richtlijn in Nederland ingevoerd. De Energy Performance of Buildings Directive is de Europese richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen, die tot doel heeft het stimuleren van een verbeterde energieprestatie voor gebouwen in Europa, daarbij rekening houdend met de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw, de eisen voor het binnenklimaat en de kosteneffectiviteit.
Onderdeel van de EPBD is de energiecertificering van gebouwen. Bij bouw, verkoop of verhuur is de eigenaar vanaf 1 januari 2008 verantwoordelijk voor de aanwezigheid van een energieprestatiecertificaat. Voor openbare gebouwen met publieksfunctie gelden nadere eisen.
3.5.2 Gemeentelijk beleid
Beleidsplan Milieu en water, plan van aanpak leefomgevingkwaliteit
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft per gebied(stype) in kaart gebracht wat de actuele milieusituatie is voor tenminste de aspecten bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Het is de bedoeling deze milieusituatie af te zetten tegen het wettelijke minimumniveau (wettelijk verplichte grenswaarden), het gewenste niveau en het optimale niveau.
Doel is een gebiedsgerichte benadering door te voeren waarbij het milieu betrokken wordt in de ruimtelijke planvorming zodat de leefbaarheid, duurzaamheid, kwaliteit en uitvoerbaarheid van het plan aanzienlijk vergroot kunnen worden.
Om deze doelstellingen te bereiken is in juni 2007 de Regionale handreiking Milieukwaliteiten vastgesteld door de Bestuurscommissie Milieudienst. Deze handreiking biedt de gemeenten praktische handvatten en een kader om de eigen gewenste milieukwaliteiten vast te stellen.
Klimaatbeleid
De gemeente Gouda kent vastgesteld klimaatbeleid, uitgewerkt in haar klimaatprogramma. Hierin is opgenomen dat bij grootschalige nieuwbouw- en herstructureringsprojecten voor woonwijken en bedrijventerreinen een energievisie wordt opgesteld, waarbij voor het gehele gebied gestreefd wordt naar een Energie Prestatie op Locatie (EPL) van minimaal 7,5. Daarnaast geldt voor gebouwen een minimaal streven om 10% van het energieverbruik te dekken uit duurzame bronnen en de EPC aan te scherpen met minimaal 10% ten opzichte van het geldende Bouwbesluit.
Duurzaamheid
Duurzaam bouwen (dubo) is het op dusdanige manier bouwen, dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Duurzame stedenbouw is een belangrijk en voorwaardenscheppend onderdeel van dubo. Verschillende nieuwe, maar zeker ook al bestaande initiatieven en/of maatregelen worden in het kader van dubo samengevoegd tot een duurzaam geheel.
Het verduurzamen van de samenleving kent nog geen wettelijke kaders. Wel zijn verschillende partijen, waaronder gemeenten, al vele jaren actief met het ontwikkelen en implementeren van lokaal beleid en stimuleringsinstrumenten inzake duurzaamheid.
Gemeentelijk beleid inzake duurzaam bouwen
In 2005 is in de regio Midden-Holland een overkoepelend integraal Regionaal Beleidskader Duurzaam Bouwen vastgesteld door de Bestuurscommissie Milieudienst. In januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met dit nieuwe beleidskader. Hierin wordt duurzaamheid in een integrale aanpak gekoppeld aan gezondheid en veiligheid van de leefomgeving.
Het nieuwe Regionaal Beleidskader Duurzaam Bouwen biedt uitgangspunten voor bestaande en nieuwe woningbouw, gemeentelijke gebouwen, utiliteitsbouw, bedrijventerreinen, stedenbouw en GWW. Onderdeel van het beleidskader is een regionale projectaanpak, die aansluit bij de projectmatige aanpak van gemeenten. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het instrument GPR-Gebouw, waarmee gedurende de bouwontwikkeling op gebouwniveau prestaties op het gebied van duurzaam en toekomstgericht bouwen gemonitord worden. GPR-gebouw is inmiddels opgewaardeerd van versie 3.2 naar versie 4.0. In versie 4.0 wordt op de volgende thema's de kwaliteit van de gebouwen met behulp van rapportcijfers beoordeeld: energie, milieu,gebruikskwaliteit, toekomstwaarde en gezondheid. Hierin zijn labels als woonkeur en politiekeurmerk veilig wonen verwerkt. Duurzaamheid wordt zo meegenomen als een van de aspecten van de totale woningkwaliteit. GPR-scores worden weergegeven in een schaal van 5 tot 10. In de regio wordt voor GPR-versie 4.0 een minimumniveau van 7,2 gehanteerd voor alle thema's. Gouda hanteert voor woonkwaliteit een hogere GPR-score,nl 9.0.
Gemeentelijk beleid inzake FSC producten
Tevens geldt in de gemeente Gouda het convenant met FSC Nederland. In alle aanbestedingen/leveringen wordt gewerkt met FSC gecertificeerde leveranciers, die FSC producten leveren.
3.6 Groenbeleid
Groenstructuurplan 2007-2015
Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is ƩƩn van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen.
In het groenstructuurplan is onderscheid gemaakt in gebiedstypen waarvan er enkele binnen het plangebied voorkomen. Het betreft de gebiedsprofielen stadsgrachten, achtergrachten, stadssingels en gebiedstype parken.
Stadsgrachten
Stadsgrachten bestaan uit watergangen met stenen kades en aan weerszijden een weg. Direct grenzend aan de kade zijn bomenrijen aanwezig, met vaak tussen de bomen parkeergelegenheden. Aan de andere zijde van de beide wegen zijn monumentale panden aanwezig waarvan de voorkanten naar het water gericht zijn. De stadsgrachten bieden ook mogelijkheden voor toeristisch of recreatief gebruik. De stadsgrachten zijn Oost- en Westhaven, Hoge en Lage Gouwe en Turfmarkt. Langs de grachten staan veelal aaneengesloten bomenrijen. Op een aantal plaatsen zijn de bomenrijen onderbroken.
De na te streven situatie is dat de stadsgrachten herkenbare structuren zijn in de stad en deel uitmaken van de bomenstructuur. Dit wordt bereikt door onder andere visueel aaneengesloten bomenrijen. Om de herkenbaarheid en het karakter te behouden, moeten bomenrijen visueel aaneengesloten worden, waarbij de bomen op gelijke afstand staan. Langs ƩƩn gracht wordt ƩƩn boomsoort gebruikt en de bomen worden zoveel mogelijk van gelijke leeftijd aangeplant.
Achtergrachten
Achtergrachten hebben een smal asymmetrisch profiel. Er staan weinig bomen en de watergang heeft meestal aan weerszijden stenen kades. Aan ƩƩn zijde van de watergang is een weg aanwezig die onder andere gebruikt wordt voor het bevoorraden van winkels en bedrijven. De andere zijde bestaat deels uit verharding en deels uit stadstuinen. Omdat deze grachten aan de achterkant gesitueerd zijn, bestaat het gevaar dat ze verwaarloosd raken waardoor een armoedig karakter kan ontstaan. De na te streven situatie is dat de achtergrachten herkenbare structuren zijn in de stad. Dit kan worden gerealiseerd door het karakter en de herkenbaarheid te behouden en verwaarlozing te voorkomen.
Stadssingels
Stadssingels zijn historische singels om de binnenstad. Zoals de Fluwelensingelgracht, de Blekerssingelgracht, de Kattensingel en de Turfsingel. De singels hebben een asymmetrisch profiel. Aan de buitenkant staat een rij bomen (meestal kastanje of linde) en ligt een verkeersweg. Deze weg wordt gebruikt door het doorgaande verkeer.
De na te streven situatie is dat de stadssingels herkenbare historische structuren zijn in de stad en maken zowel onderdeel uit van de bomenstructuur als het nat ecologisch netwerk. Het karakter en de herkenbaarheid van de singels wordt behouden door langs de buitenzijde een aanƩƩngesloten bomenrij te behouden en ƩƩn soort per singel te gebruiken. Aan de stadszijde wordt vanuit het Houtmansplantsoen juist gestreefd naar een parkachtig beeld met veel verschillende soorten.
Parken
Het Houtmansplantsoen behoort tot de klassieke parken in Gouda en is als ƩƩn van de weinige groene gemeentelijke monumenten benoemd. De nadruk ligt op gecultiveerde beplantingen. Het park heeft zowel een gebruikswaarde als een landschappelijke en in mindere mate een ecologische waarde. Het park wordt recreatief gebruikt. Er zijn voorzieningen als bankjes,en speeltoestellen en een muziektent aanwezig. Er is ruimte voor kleinschalige publieke evenementen.
Er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met toegankelijkheid voor mensen met een beperking.
In de klassieke parken is gecultiveerde beplanting de standaard (sierplantsoen, gazon, inheemse en exotische bomen, eventueel wisselperken). Op markante plaatsen staan attractieve, solitaire bomen.
De realisering wordt uitgewerkt in een cultuurhistorische analyse van het monumentale park met daaraan volgend een beheerplan.
Centrum
Verder is voor het centrum het volgende bepaald. In het centrum is een duidelijke bomenstructuur aanwezig waarbij de bomen de ligging van de grachten markeren. Verder zijn er verspreid in het centrum solitaire bomen aanwezig. De bomen hebben in veel gevallen een boomspiegel waarin onder andere bodembedekkers voorkomen. Verder bestaat het groen vooral uit bloembakken, wisselperken, sierplantsoenen, stadsflora en muurplanten.
Afbeelding 12: Fragment uit het concept Groenstructuurplan
Het openbare groen in het centrum heeft vooral een esthetische functie: herkenbaarheid van de binnenstad door een hoog niveau van verzorgdheid en keuze voor soorten met een hoge sierwaarde. De bomen langs de singels en grachten maken onderdeel uit van de bomenstructuur en hebben hiernaast een ecologische functie voor vogels, insecten en vleermuizen. Naast bomen zijn sierplantsoenen, bloembakken en wisselperken aanwezig. De watergangen in het centrum hebben kades waarop muurplanten en stadsflora voorkomen. Ze zijn voor handhaving en verspreiding afhankelijk van menselijk activiteiten in de stedelijke omgeving. Op plaatsen waar dit de veiligheid of de esthetische functie van het straatbeeld niet aantast, wordt aan deze soorten ruimte geboden. De singels maken onderdeel uit van het nat ecologisch netwerk.
De bomenstructuur in het centrum wordt gehandhaafd (zie bij stadsgrachten en stadssingels). Solitaire bomen worden geplaatst op bijzondere plekken. Hiervoor worden markante soorten gebruikt. Verder wordt uit esthetische overwegingen sierplantsoen aangelegd. Op bijzondere plaatsen, bijvoorbeeld de entrees van de stad (Bolwerk, Houtmansplantsoen, enzovoort) worden wisselperken behouden of aangelegd.
3.7 Waterbeleid
3.7.1 Rijksbeleid
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding en volgt de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 op. In het plan worden de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid beschreven. Het Nationaal Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld voor de planperiode 2009-2015 en formuleert een antwoord op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeert in duurzaam waterbeheer. Bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water zijn onderdelen van het Nationaal waterplan.
De maatregelen die genomen moeten worden om de (grote) rivieren meer ruimte te geven zijn uitgewerkt in de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier.
Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier
De maatregelen om rivieren meer ruimte te geven zijn door het Rijk vastgelegd in de PKB Ruimte voor de Rivier. Deze PKB is op 26 januari 2007 van kracht geworden.
Uiterlijk in 2015 moet het Nederlandse rivierengebied beter beschermd zijn tegen hoogwater. De PKB kent 3 doelen:
- in 2015 kan een afvoer van 16.000 kubieke meter water per seconde veilig door de Rijntakken stromen;
- de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied verbetert door de maatregelen die hiervoor worden genomen
- er wordt extra ruimte gereserveerd voor de hogere waterstanden die onder invloed van de klimaatveranderingen worden verwacht.
In de PKB Ruimte voor de Rivier heeft het Rijk eveneens opgenomen welke maatregelen genomen zouden moeten worden om de doelen te bereiken. Voor de IJssel geldt dat slechts 3 uiterwaarden kunnen worden verdiept, omdat anders de schade voor de natuur te groot is. Daarom worden op een aantal plaatsen de dijken verlegd om het water meer ruimte te geven. Bij hoogwater kan het water door deze geul stromen. Concreet houdt dit de realisatie van hoogwatergeulen bij Zutphen, Deventer en Kampen in en dijkverlegging bij Noorddiep.
Van belang is dat het plangebied niet binnen de reservering van een hoogwatergeul is gelegen en hierdoor niet in strijd is met de PKB Ruimte voor de Rivier.
Beleidslijn grote rivieren
Door het project Ruimte voor de Rivier krijgen rivieren meer ruimte, rivieren worden verbreed, uiterwaarden uitgegraven en dijken verplaatst. Vanzelfspreken hebben deze maatregelen invloed op het gebruik van de gebieden langs de rivieren. Gebieden die bestemd zijn om onder water te lopen bij hoog water, kunnen niet zomaar bebouwd worden. Soms kunnen gebieden worden gebruikt voor recreatie. Soms mogen bestaande gebouwen in deze gebieden niet worden uitgebreid. Deze gevolgen zijn uitgewerkt in de Beleidslijn grote rivieren; de Beleidslijn is vastgesteld op 4 juli 2006. De bestemming van gebieden langs grote rivieren zijn vastgelegd in de Beleidsregels grote rivieren. De Beleidslijn grote rivieren bestaat uit twee onderdelen; de beleidsbrief van februari 2006 en de beleidsregels zoals gepubliceerd in de Staatscourant op 12 juli 2006. De atlas met detailkaarten maakt onderdeel uit van de beleidsregels en is met een verwijzing opgenomen in de Staatscourant. Op deze detailkaarten is het toepassingsgebied van de beleidslijn aangegeven met daarbij de differentiatie van gebieden naar stroomvoerend en bergend regime. De Hollandsche IJssel valt onder het bergend regime. Dit houdt in dat hier rivierkundige randvoorwaarden gelden om de effecten op de afvoer- of bergingscapaciteit van het rivierbed volledig te compenseren.
De Beleidslijn grote rivieren heeft 2 doelstellingen:
- de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het gebied rond de rivier behouden;
- ontwikkelingen tegengaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst onmogelijk maken.
Voor de Hollandse IJssel en de Afgedamde Maas geldt dat deze, gezien de ligging achter waterkeringen, geen belangrijke rol in de afvoer van het hoofdrivierensysteem spelen. Wanneer de stormvloedkeringen sluiten zijn de rivieren wel van belang voor de berging van overtollig rivierwater.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard, dit heeft tot gevolg dat het bestemmingsplan geen invloed heeft op het bergend regime van de Hollandsche IJssel. De Hollandsche IJssel, voor zover deze binnen het plangebied is gelegen, heeft de bestemming 'Water' gekregen. De gronden die dienen ten behoeve van de waterkering hebben een dubbelbestemming gekregen. Verder is, ter bescherming van de oevers en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de Hollandsche IJssel, de bestemming Waarde - Rivierzone opgenomen.
Waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek
Door Rijkswaterstaat en de Hoogheemraadschappen is, op grond van de Wet op de Waterhuishouding, het Waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek overeengekomen. Het akkoord heeft als doel dat afspraken worden vastgelegd over de aan- en afvoer van water van en naar de regionale watersystemen en het hoofdsysteem. Het is grotendeels het vastleggen van bestaande situatie en anderzijds bevat het akkoord nieuwe afspraken over beheershandelingen in complexe situaties waarbij de waterhuishoudkundige systemen onderling nauw samenhangen. Daarnaast bevat het akkoord afspraken over bijzondere situaties als verzilting, calamiteiten en wateroverlast.
3.7.2 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
In het kader van de watertoets is contact opgenomen met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat het beleid van het Hoogheemraadschap van toepassing is. Hieronder wordt een beknopte samenvatting van het vigerende beleid gegeven.
Gedurende de duur van het bestemmingsplan bestaat de mogelijkheid dat het beleid wordt bijgesteld, bijvoorbeeld als gevolg van gewijzigde inzichten omtrent klimaatverandering. Bij eventuele vergunningverlening zal gebruik gemaakt worden van het meest actuele beleid. Dit is terug te vinden op de website van het Hoogheemraadschap van Rijnland (http://www.rijnland.net).
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn Ʃn blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: http://www.riinland.net/plannen/waterbeheerplan
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: http://www.riinland.net/regels/keur_algemene_regels
Een onderdeel van de beleidsregels betreft het aanbrengen van verhardingen. Aangezien in de Binnenstad een geringe peilstijging mogelijk is, dienen alle nieuwe ontwikkelingen (ook degene kleiner dan 500 m2) te worden gecompenseerd. Hier geldt dat 15% van de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden.
Nota waterkeringen
Een ander onderdeel van de beleidsregels betreft de Nota Waterkeringen. Ter bescherming van de waterkeringen in het beheergebied van Rijnland is waterkeringenbeleid geformuleerd. Dit beleid is onder andere vastgelegd in de nota Waterkeringen. In deze nota is onze visie, doelstellingen en beleidsregels met betrekking tot dijken en kades opgenomen. Daarin staat ook wat wel en niet is toegestaan op, om en in de waterkeringen. De kemzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkeringen waarvoor de geboden en verboden gelden zijn vastgelegd in de legger.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
- e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
- 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
3.7.3 Gemeentelijk beleid
Het beleid ten aanzien van water is vastgelegd in het 'Waterplan Gouda' mei 2003. Hierop heeft een actualisatie plaatsgevonden in de nota 'Actualisatie Waterplan Gouda, periode 2011-2015'. Gouda ligt midden in het Groene Hart, een waterrijk veengebied. De stad Gouda en het water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Historisch gezien heeft Gouda haar ontstaan en ontwikkeling voor een groot deel aan het water te danken. Waterbeheer is van oudsher cruciaal voor de leefbaarheid van Gouda. Niet alleen om de veiligheid tegen overstroming en de afvoer van afvalwater te garanderen, maar ook om gezond en aantrekkelijk water in de woon-, werk- en leefomgeving te hebben.
Doel van het waterplan Gouda
Water is in Gouda een gezichtsbepalend element. Er wordt meer en meer vormgegeven aan het integraal waterbeheer in Gouda. Om de samenhang en de afstemming met de waterbeheerders verder te verbeteren, is in het waterplan een overkoepelende visie geschreven. In het waterplan speelt de gemeente Gouda samen met de waterbeheerders in op actuele beleidsontwikkelingen in het (stedelijk) waterbeheer. Het doel van het waterplan is een goed functionerend watersysteem dat aan geldende normen en aan de wet- en regelgeving voldoet inclusief de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Het waterplan geeft niet alleen een gezamenlijke visie, maar ook een uitvoeringsprogramma van maatregelen die nodig zijn om de visie te realiseren. Belangrijke elementen van de visie zijn het houden van droge voeten, gezond water met een goede kwaliteit voor mens en natuur, en water om naar te kijken en van te genieten en cultuurhistorie. Daarnaast vraagt waterbeheer in de stad om een goede communicatie met de bewoners.
Integraal waterbeheer
Integraal waterbeheer is een sleutelbegrip in het waterplan. Integraal waterbeheer blijft de aanpak voor 'een veilig en bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen' (Vierde Nota Waterhuishouding). Centraal in het waterplan staan de volgende drie kenmerken van integraal stedelijk waterbeheer:
1. Samenhang binnen het waterbeheer
Het watersysteem is een samenhangend systeem van riolering (afvalwater), oppervlaktewater (zowel kwaliteit als kwantiteit), grondwater en natuur. Het is nodig om met deze samenhang rekening te houden, omdat ingrijpen in ƩƩn onderdeel van dit systeem effecten kan hebben op de andere delen.
2. Samenhang met andere functies
Open water in de stad wordt meer en meer gewaardeerd; het is een wezenlijk onderdeel van de dagelijkse woon-, werk- en leefomgeving. Het is van belang water mede als sturend principe te hanteren bij de toekenning van functies en bij de inrichting en het beheer van het stedelijk gebied.
3. Samenwerking en samenspraak
De waterhuishouding raakt vele belangen: wonen, recreatie, cultuurhistorie, natuur en toerisme. Een optimale samenwerking tussen gemeente en waterbeheerders in samenspraak met buurgemeenten en verschillende maatschappelijke groeperingen is nodig om de diverse functies van het water te versterken. Daarnaast moeten intenties, ambities en doelstellingen afgestemd worden op die van andere beleidsterreinen, zoals milieu, ruimtelijke ordening, wonen en verkeer en cultuurhistorie.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een voorbereidingsbesluit genomen met daarin hun standpunt wat betreft (auto)bruggen in Gouda. Het college heeft voor het plangebied het standpunt om extra (auto)bruggen niet bij recht toe te staan. De realisatie van nieuwe bruggen wordt uitsluitend bij afwijking met omgevingsvergunning mogelijk gemaakt.
3.8 Verkeersbeleid
Mobiliteitsplan
Het Goudse Mobiliteitsplan geeft een beeld van de verkeerssituatie in 2020 die zal veranderen als gevolg van de autonome groei van het verkeer, maar zeker ook als gevolg van de uitbreiding van het aantal woningen en voorzieningen. Het Mobiliteitsplan biedt een globaal beeld van hoe alle vormen van vervoer passen in de stad en op elkaar aansluiten en de te treffen maatregelen die nodig zijn om de verwachte verkeersontwikkelingen te kunnen verwerken.
Daarnaast geeft het Mobiliteitsplan een beleidskader weer voor deelplannen verkeer en vervoer.
Gouda stelt zich als doel om zoveel mogelijk gelijkmatige doorstroming van alle verkeer in de ruimste zin (voetgangers, fietsers, OV en auto's) te bevorderen en tevens om voldoende variatie in verkeer en vervoer te bieden, waardoor mensen een bewuste keuze kunnen maken hoe en wanneer ze zich verplaatsen. Prioriteit voor de fiets op lokale schaal is hierbij speerpunt, gevolgd door voorzien in hoogwaardig openbaar vervoer op regionale (en) lokale schaal, verbetering van de voetgangersroutes en de autobereikbaarheid. Gouda wil met haar gemeentelijke verkeer- en vervoerbeleid een bijdrage leveren aan een beter functioneren van de lokale, regionale en nationale vervoernetwerken.
Vanuit het Mobiliteitsplan is de Westelijke stadsentree als mogelijke toekomstige infrastructuur opgenomen. Mede in relatie tot de ontwikkeling van de Gouweknoop en de ontwikkelingen in het centrale deel van de Zuidplas dient de Westelijke stadsentree als regionale gebiedsontsluitingsweg (optioneel) van Gouda met de Zuidplas te worden geoptimaliseerd. Haalbaarheid, ligging, vormgeving en inpassing in de regionale wegenstructuur zijn onderwerp van nader onderzoek.
In het kader van de Zuidplaspolder vervolgstudie 'Gouweknoop-Westelijke stadsentree' wordt dit nader onderzocht. Daarbij zal de onderlinge samenhang en effectiviteit van de westelijke stadsentree en de andere nieuwe verbindingen over de Gouwe in het kader van de Zuidplaspolder ontwikkeling moeten worden betrokken. In afbeelding 13 is de ontsluitingsstructuur van Gouda weergegeven met de categorisering van de wegen.
Afbeelding 13: verkeersfunctie van wegen 2020 Gouda (bron: mobiliteitsplan)
De aanleg van de Zuidwestelijke Randweg levert een bijdrage aan het wegnemen van doorgaand verkeer via de zuidelijke binnenstad. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de verkeersluwheid van de binnenstad gestuurd kan worden op basis van de uitkomsten van de studie naar eenrichtingsverkeer op de Veerstalroute.
Parkeerbeleidsplan gemeente Gouda 2005-2015
Het parkeerbeleidsplan van de gemeente Gouda beschrijft het parkeerbeleid van de gemeente voor de periode 2005-2015. Het parkeerbeleid kent hierbij twee belangrijke kernpunten:
- voorzien in de parkeerbehoefte;
- de gebruiker betaalt.
Daarbij wordt een aantal beleidsuitgangspunten gehanteerd om tot uitvoering van deze kernpunten te komen. De beleidsuitgangspunten staan hieronder beschreven.
Kostendekkende tarieven
De tarieven worden opgetrokken naar kostendekkend niveau waardoor het voor investeerders interessant wordt te investeren in parkeervoorzieningen.
Geen openbaar groen opofferen voor parkeren
De parkeervoorzieningen zullen gestapeld zijn omdat uitbreiding van parkeerruimte niet ten koste mag gaan van het openbaar groen.
Verhouding overheid en particulier initiatief
Om te voorzien in de parkeerbehoefte in de binnenstad draagt de gemeente zorg voor de exploitatie van de parkeerfaciliteiten in het openbaar gebied (het straatparkeren). In het begin zullen de parkeergarages aan de randen van de binnenstad gebouwd worden.
Parkeren op eigen terrein
Uitgangspunt is dat zowel in bestaande als in nieuwbouwsituaties de parkeerruimte op eigen terrein wordt benut.
Autoloos wonen
Wanneer het bij woningen in de binnenstad onmogelijk is om een parkeerplek op eigen terrein te realiseren, zoals bij woningen boven winkels en kleine woningen in het kernwinkelgebied, dan zullen deze worden aangemerkt als woningen voor autoloos wonen.
Nota grote voertuigen
Het aantrekkelijk en vitaal houden van de binnenstad is een topprioriteit voor het behoud van Gouda als toeristische trekpleister. Naast de algemene toename van het (vracht)autoverkeer zal ook het bevoorradend vrachtverkeer en touringcarverkeer toenemen. Om vrachtverkeer, bevoorradings- en touringcarverkeer op een goede wijze te faciliteren, heeft de gemeente Gouda een 'Nota grote voertuigen' opgesteld.
Ten aanzien van de routering van vrachtverkeer wordt een drietal uitgangspunten benoemd:
- het bevoorradend vrachtverkeer blijft zo lang mogelijk de grotere wegen volgen;
- duidelijke distributieroutes voorkomen zoekverkeer en doorgaand verkeer;
- verblijfsgebieden worden ontzien van doorgaand vrachtverkeer.
Naast de routering van vrachtverkeer dient aandacht geschonken te worden aan de toegankelijkheid van de binnenstad voor vrachtverkeer. Door de huidige toegankelijkheidsbeperkingen (lengtebeperkingen) in de binnenstad duidelijker aan te geven (bijvoorbeeld instellen van een zone die de hele binnenstad betreft), kan de naleving verbeteren. Ook is het mogelijk om het bestaande regime aan te scherpen (bijvoorbeeld lengtebeperking van 10 meter in plaats van 12 meter). Daarnaast kan de invoering van een milieuzone een bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit in de binnenstad.
Er is een aantal kansen die benut kunnen worden om in de toekomst de bereikbaarheid voor touringcars verder te verbeteren. Het doel is een voor touringcars goed toegankelijke stad. Er wordt uitgegaan van twee heldere routes, die bottlenecks in het wegennet ontwijken, een goede in- en uitstaplocatie (kort parkeren) hebben nabij de Markt (op een maximum afstand van 300 m) en snel een geschikte parkeerplaats (lang parkeren) binnen bereik hebben.
Te zijner tijd wordt gestart met een onderzoek naar de consequenties van de openstelling van de Westelijke Randweg.
Gouda fietst beter door!
Met de nota 'Gouda fietst beter door!' wordt voortgeborduurd op bestaand fietsbeleid en krijgen vooral de directheid van routes, het comfort, het oponthoud en de verkeersveiligheid op het onderliggend fietsnetwerk en regionale routes meer aandacht. Daarnaast wordt ingezet op het verbeteren van het stallen van fietsen en de voorlichting en gedragsbeĆÆnvloeding op het gebied van fietsverkeer en nieuwe initiatieven.
Het doel van de gemeente Gouda is een beter fietsnetwerk en meer en betere fietsvoorzieningen in 2015.
3.9 Economisch Beleid
Beleidsnota economische visie Gouda 2005-2010
Gouda wil het belangrijkste koop- en vrijetijdscentrum van Midden-Holland zijn door uitbouw van het bestaande detailhandelsaanbod, door benutting van de cultuurhistorische kracht van de binnenstad en door met een sterke recreatieve positie in te spelen op de toekomstige behoefte aan voorzieningen vanuit de driehoek Rotterdam- Zoetermeer-Gouda. Een wederzijdse stimulans tussen de versterking van de positie als koop- en vrijetijdscentrum en een verbetering van het verblijfsklimaat (o.a. veiligheid, openbare ruimte, groen) kunnen Gouda een toevloeiing van koopkracht bezorgen.
De economische visie geeft hiertoe duidelijkheid en een overzicht over het te voeren economisch beleid in de periode 2005-2010, met een doorkijk tot 2015, waarbij een integrale benadering is gekozen omdat het economisch speelveld veel raakvlakken kent met andere beleidsvelden.
Gouda stelt zich in het nieuwe economisch beleid tot doel:
- een toename van de (toekomstvaste) werkgelegenheid met minimaal de jaarlijkse gemiddelde groeivoet van de 50 grootste Nederlandse steden;
- realisatie van een aantrekkelijk ondernemersklimaat met een gemiddeld rapportcijfer in de Benchmark Gemeentelijk Ondernemersklimaat (in vergelijking met de 30 grootste Nederlandse steden).
Om dit doel te bereiken worden voor de binnenstad de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Kantoren
De binnenstad vormt een belangrijke locatie voor kantoren, waar in statige panden de toenemende werkgelegenheid uit ideƫle en belangenorganisaties en zakelijk en financiƫle dienstverleners tot stand kan worden gebracht.
(Nieuw)vestiging van kantoren wordt toegestaan in de zone Oosthaven/Westhaven.
Detailhandel
Het detailhandelsaanbod, horeca en toeristische attracties vormen de belangrijkste trekkers van mensen richting Goudse binnenstad. Door met name de aantrekkingskracht van deze sectoren te vergroten, kan Gouda met meer mensen binding krijgen.
Het vergroten van de aantrekkingskracht is in eerste instantie gericht op het stimuleren van versterking, verbreding en vernieuwing van het kernwinkelapparaat. Het aanbod aan detailhandel in het kernwinkelgebied kan haar aantrekkingskracht vergroten door uitbreiding van het totale aanbod, meer diversiteit in het aanbod en modernisering van het aanbod met o.a. mogelijkheden voor grootschalige detailhandelsvestigingen (GDV) in en rondom de binnenstad. Onder grootschalige detailhandel wordt verstaan geconcentreerde vestigingen van grootschalige winkels (>1.000 m2 winkel vloer oppervlak) met uitzondering van de PDV-branches. Bijvoorbeeld speelgoed (Toys 'R' Us), bruin- en witgoed (Media Markt) en food (Albert Heijn XL).
Toerisme
De economische visie ziet voor toerisme de meeste kansen in het centrum van de stad. Het doel is het versterken, verbreden en vernieuwen van de toeristische attracties en cultuur, zodat verblijfsklimaat, duur- en bestedingen in Gouda verbeteren, c.q. toenemen. Dit kan worden bereikt door het beter benutten van toeristische potenties en het verbeteren van de toegankelijkheid en zichtbaarheid van het cultuurhistorische aanbod.
De binnenstad en het stationsgebied van Gouda bieden goede mogelijkheden voor zakelijk toerisme, in de vorm van o.a. congressen, seminars, beurzen, evenementenlocatie en trainingscentra, gecombineerd met overnachtingsmogelijkheden. De potentie van het zuidelijk gebied van het centrum grenzend aan de IJssel is groot. Dit wordt als aandachtspunt in het kader van toerisme beschouwd.
Vanwege de interactie met andere sectoren als horeca, toerisme, cultuur en detailhandel geniet de vestiging van ondernemingen gericht op amusement en vermaak in of rondom de binnenstad de voorkeur.
Horeca
Het horeca-aanbod is vooral geconcentreerd in en rondom de binnenstad van Gouda. Dit is ook de locatie waar de versterking en verbreding van dag- en avondhoreca en verblijfsaccommodatie de meeste mogelijkheden biedt, gezien het streven naar meer toeristen, winkelend publiek, cultuurbezoekers en recreanten. Vooral een versterking en verbreding van verblijfsaccommodatie (o.a. hotels, pensions, Bed en Breakfast (BenB) en conferentieoorden), restaurants en cafƩs in verschillende segmenten, kan bijdragen aan een verlenging van de verblijfsduur, het verblijfsklimaat en de bestedingen in de binnenstad. In paragraaf 3.11 is concreet aangegeven op welke wijze het horecabeleid is vormgegeven.
3.10 Detailhandelsbeleid
Op 27 januari 2010 heeft de gemeenteraad van Gouda de detailhandelsnota vastgesteld. Het uitgangspunt voor de toekomstige ontwikkeling van de Goudse detailhandel is:
- versterking (kwaliteitsimpuls en uitbreiding bestaande aanbod);
- verbreding (meer divers aanbod door goede combinatie kleinschalig/grootschalig en lokaal/filiaal);
- vernieuwing (toevoeging van nieuw en onderscheidend aanbod) gericht op het vergroten van de aantrekkingskracht van de Goudse detailhandel.
Grootschalige detailhandel
Indien er ruimte vrijkomt in de binnenstad, dient met prioriteit te worden gekeken naar een invulling met grootschalige detailhandel. Indien het niet mogelijk is gebruik te maken van bestaande panden in de binnenstad kan worden uitgeweken naar de schil aantakkend op de Spoorzone. Langs de looproute station - binnenstad is vestiging van grootschalige detailhandel mogelijk. Binnen het plangebied is het ruimtelijk gezien niet mogelijk grootschalige detailhandel te vestigen.
Gouda staat voor de keuze hoe zij de toekomstige consument kan faciliteren. Gouda kiest daarbij voor een regionaal sterke positie. Het onderscheidend vermogen van Gouda is gezien de regionale ontwikkelingen van groot belang. Een benadering naar koopmotief is hierbij richtinggevend. Dit biedt duidelijkheid voor de consument, en ook duidelijkheid bij het maken van beleidskeuzes als het gaat om het toewijzen van locaties voor nieuwe aanbieders. EƩn van de gebieden waarin Gouda wil investeren is het centrumgebied.
Gouda heeft veel winkels met een geringe winkelvloeroppervlakte: kleinschalig aanbod en een lage filialiseringsgraad. In totaliteit blijft het Gouds detailhandelsaanbod achter bij plaatsen van vergelijkbare omvang.
Op grond van dit gegeven mogen we in deze branches een verdere filialisering, schaalvergroting en een meer geconcentreerde vraag naar panden verwachten. Naar verwachting zal het ruimtegebruik van de detailhandel veranderen door ontwikkelingen als: megastores in de randen van de binnenstad; winkelformules in het hoge segment in de binnenstad; detaillisten met gedifferentieerde winkelformules; minder ruimte-intensieve concepten; minder winkelmeters en meer regionale opslag door sterke groei internetverkoop; meer meters winkelvloeroppervlakte door branche- en sectorvervaging; de vraag naar uitbreiding van het winkelvloeroppervlak zal zich in veel branches voordoen: zowel in de binnenstad als daarbuiten.
Supermarktbeleid
Conform de visie Supermarktstructuur Gouda wordt geen grote supermarkt in het centrum mogelijk gemaakt. De bestaande kleinschalige supermarkt, Albert Heijn, blijft gehandhaafd in het plan.
3.11 Horecabeleid
Horecanota 2008 ā 2017 'Eten, drinken en overnachten in Gouda'
Op 2 april 2008 is deze nieuwe horecanota vastgesteld. Het nummer van het raadsbesluit is 2008-110. Met de horecanota is gevolg gegeven aan de wens om meer duidelijkheid te geven voor ondernemers, bezoekers en bewoners over de ontwikkelingsmogelijkheden en -gebieden van de horeca.
De horecanota richt zich met name op de binnenstad, maar ook voor de overige gebieden worden beleidsuitspraken gedaan. In deze paragraaf zijn de belangrijkste beleidsuitspraken samengevat voor Gouda in het algemeen en specifiek voor het onderhavige plangebied Binnenstad Oost.
Hoofd- en subdoelen voor de horeca
De hoofddoelstelling voor de horeca is in de horecanota als volgt geformuleerd: "Gouda wil meer inzetten op de economische en maatschappelijke potentie van horeca, zonder de balans met de leefbaarheid en het woonklimaat van de binnenstad uit het oog te verliezen."
Daarnaast zijn de volgende subdoelen geformuleerd:
- verhogen van de bestedingen en verlengen van de verblijfsduur in de horeca en andere vrijetijdssectoren (detailhandel, toerisme, cultuur en vermaak);
- ruimte bieden voor realisatie van een aantrekkelijk horeca-aanbod dat aansluit bij de wensen van consumenten, waarbij de mogelijkheid van horeca rond grachten en singels beschouwd kan worden;
- ruimte bieden voor dynamiek in de horecasector met voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor ondernemers;
- versterken van de werkgelegenheid in de horeca en gerelateerde vrijetijdssectoren.
Het horecabeleid voor de komende jaren
Gouda wil vooral met ruimtelijke instrumenten sturen door aan de ene kant de ruimtelijke mogelijkheden voor horeca te verruimen en aan de andere kant overlast te minimaliseren. Dit kan door het gebruik van gebiedsprofielen en de verankering ervan in het bestemmingsplan. Gouda wil en kan niet sturen op horecaconcepten: hiervoor ligt het initiatief bij de horecaondernemers. De gemeente geeft wel ontwikkelingsmogelijkheden en stimuleert de horecasector in randvoorwaardelijke zin (kwaliteit openbare ruimte, veilig uitgaan en parkeermogelijkheden).
Afbeelding 14: gebiedsprofielen horeca Goudse binnenstad (bron: horecanota Gouda)
Het bestemmingsplan wordt als belangrijkste sturingsinstrument gebruikt om hiermee gebiedsgericht op een vijftal horecacategorieƫn sturen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelen en consolideren. Dit gebeurt door middel van gebiedsprofielen die zijn samengesteld op basis van de verschillende gebiedskwaliteiten en door aan te sluiten bij bezoekmotieven van horecagebruikers. In het overzicht van de gebiedsprofielen geeft "+" ontwikkelen/gewenst weer en "0" consolideren. Tevens zijn per gebied de mogelijkheden voor terrassen (aan/op het water) weergegeven.
Overzicht gebiedsprofielen Goudse horeca
Vertaling horecabeleid in de Goudse bestemmingsplannen
Om het horecabeleid zo concreet mogelijk te formuleren, zijn de doelstellingen van het beleid gebiedsgericht uitgewerkt in de horecanota. Per deelgebied zijn de ontwikkelingsmogelijkheden per horecabranche in het gebied weergegeven, welke instrumenten ingezet kunnen worden en hoe het een en ander toegepast gaat worden. Voor het plangebied gaat het om de deelgebieden 1, 2, 3, 4 en 6.
Daarbij is een indeling gehanteerd die is gebaseerd op het bezoekmotief, openingstijden en de aard van de activiteit. Het betreft de volgende categorieƫn:
Voor elk van de 10 in de horecanota genoemde deelgebieden, welke ieder een eigen gebiedsprofiel hebben, is aangegeven welke horecacategorie gewenst is en eventueel ontwikkeld mag worden. Ook is aangegeven voor welke horecacategorieƫn een consoliderend beleid geldt.
De bestaande gewenste horeca, krijgt een positieve bestemming en krijgt in unieke gevallen en daar waar mogelijk ontwikkelingsmogelijkheden via binnenplanse of buitenplanse afwijkingen, waarbij de horecanota als toetsingskader geldt. De horeca waarvoor een consoliderend beleid geldt krijgt wel een positieve bestemming, maar geen of nauwelijks ontwikkelingsmogelijkheden. Het bestemmingsplan heeft als uitgangspunt voor de horeca een conserverend karakter.
3.12 Prostitutiebeleid
Het beleid ten aanzien van prostitutie is neergelegd in het facetbestemmingsplan 'Prostitutie', vastgesteld door de gemeenteraad in maart 2001. Dit beleid is nog steeds actueel en geldt ook voor het plangebied.
In het plangebied zijn geen seksinrichtingen aanwezig en deze worden ook niet toegestaan.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Inleiding
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
De in de onderliggende paragrafen, met uitzondering van 4.8, vermelde informatie is gebaseerd op de milieukundige onderzoeken1 van de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH).
- 1. Rapportage "Milieukundig advies bestemmingsplan Binnenstad Oost Gouda, Omgevingsdienst Midden-Holland, augustus 2012
4.2 Geluidhinder
4.2.1 Verkeerlawaai
Verkeerslawaai (wegverkeer en spoorwegverkeer) kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beĆÆnvloeden. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen als deze met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
In het plangebied worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals bijvoorbeeld woningen, mogelijk gemaakt.
Bepaald dient te worden of het opnieuw bestemmen aanvaardbaar is gezien het woon- en leefklimaat van de omgeving. Uit onderzoek blijkt dat vaststelling van het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van verkeerslawaai.
4.2.2 Industrielawaai
Aan de zuidzijde van de Hollandse IJssel ligt het bedrijventerrein 'Uniqema - Koud Asfalt - Van Vlaardingen'. Dit terrein is een geluidgezoneerd terrein in het kader van de Wet geluidhinder. Voor dit bedrijventerrein is, vanwege het industrielawaai, een zonebesluit genomen op basis van artikel 53 en 57 van de Wet geluidhinder. Dit houdt in dat buiten die zone de geluidsbelasting ten gevolge van bedrijven niet meer bedraagt dan 50 dB(A). De geluidzone van dit bedrijventerrein loopt gedeeltelijk over het voorliggende plangebied. De begrenzing is opgenomen op de verbeelding met de aanduiding 'geluidzone - industrie'.
Akoestisch onderzoek naar de invloed van industrielawaai is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
4.3 Luchtkwaliteit
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Aangezien dit bestemmingsplan een conserverend karakter heeft, leidt de vaststelling van dit bestemmingsplan in principe niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het plangebied bevinden zich geen grote productiebedrijven die invloed op de luchtkwaliteit van de omgeving hebben. Het verkeer in het gebied is beperkt. Aan de hand van de Monitoringstool 2010 zijn voor twee locaties in het plangebied de concentraties NO2 en PM10 berekend. In de huidige situatie is de luchtkwaliteit in het plangebied relatief goed en gaat het naar verwachting in de komende jaren verder verbeteren. Daarom is het geen bezwaar om het conserverende bestemmingsplan vast te stellen.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Deze laatste geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
Met behulp van het inrichtingenbestand van de ODMH is geĆÆnventariseerd welke bedrijven relevant kunnen zijn in het plangebied. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-publicatie. De milieuzones zijn richtafstanden, die getoetst kunnen worden kunnen bij nieuwe planontwikkelingen. Bij bestaande situaties hebben deze milieuzones geen functie.
De binnenstad van Gouda heeft naast een woonfunctie ook een centrumfunctie voor de regio. De centrumfunctie bestaat vooral uit detailhandel en horeca. Daarnaast heeft het centrum een historisch erfgoed. Hierdoor is het centrumgebied levendig en niet te vergelijken met een rustige woonwijk. Er zijn veel bedrijven, winkels en in mindere mate horeca aanpandig gelegen aan woningen. Gelet op de diverse functies binnen het plangebied is sprake van een gemengd gebied.
Uit de inventarisatie is gebleken dat binnen het plangebied vrijwel alle bedrijven vallen onder categorie 1 en 2 bedrijven van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. Er is echter ƩƩn bedrijf dat onder een zwaardere categorie valt. Dit betreft de koekfabriek van Punselie aan de Spieringstraat 121. Hoewel dit bedrijf valt onder categorie 3.2, heeft het zijn bedrijfsvoering kunnen aanpassen op de (woon-)omgeving en zijn geen geur- en geluidsklachten bij de ODMH bekend.
Verder is gebleken dat aan de Zeugstraat 90 munitie wordt opgeslagen. Deze activiteit is vergelijkbaar met vuurwerkopslag en valt onder categorie 2.
Net buiten het plangebied zijn twee zware bedrijven gevestigd die invloed hebben op het woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Het betreft de bedrijven Croda en Koud Asfalt. Deze bedrijven liggen op een gezoneerd industrieterrein en vallen onder het bevoegd gezag van de provincie Zuid-Holland. Deze bedrijven veroorzaken geurklachten, die door de provincie dienen te worden onderzocht.
Binnen het plangebied is sprake van een mix van functies: wonen, werken, winkels en horeca. Het plangebied is daarom aangemerkt als gemengd gebied. Alle bedrijvigheid valt daarmee binnen een aanvaardbare milieucategorie, met uitzondering van de koekfabriek van Punselie. Hiervoor is een maatbestemming opgenomen, waarbinnen dit bedrijf gezien de specifieke bedrijfsvoering met bijbehorende milieu-uitstraling een voor dit gebied aanvaardbare bestemming heeft gekregen.
4.5 Externe Veiligheid
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de circulaires Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) en Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen(1984) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Binnenstad Oost is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied liggen die hierop van invloed zijn. Hierbij is gebruik gemaakt van de Visie externe veiligheid van Gouda (Visie EV Gouda) welke in november 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Inrichtingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die in het kader van externe veiligheid van invloed zijn op het plangebied.
De afstanden PR10-6 voor de binnen het plangebied gelegen inrichtingen betreffen veiligheidsafstanden die gelden vanaf de opslagvoorziening, waarin respectievelijk de munitie (Zeugstraat 90) en het vuurwerk (Rozendaal 5) worden bewaard, ten opzichte van woningen van derden. Aan deze afstanden wordt voldaan. Er geldt voor deze inrichtingen geen invloedsgebied waarbinnen het groepsrisico moet worden beschouwd.
Het invloedsgebied van het bedrijf Croda (Buurtje 1) bedraagt 172 meter en valt daarmee buiten het plangebied.
Transport over de weg
Binnen of in de nabijheid van het plangebied ligt de N207/ Nieuwe Veerstal waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze weg heeft geen PR10-6 contour. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen 200 meter van de weg moet het groepsrisico worden beschouwd. Hiervan is vooralsnog geen sprake. Daardoor is de aanwezigheid van de weg geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Met de aanleg van de ZWR vervalt het vervoer over de Nieuwe Veerstal. Het vervoer van gevaarlijke stoffen vindt dan plaats op de ZWR. De ingebruikname van de ZWR is voorzien in 2013.
Transport over het spoor
Het plangebied is gelegen op ruim 20 meter van de spoorlijn Rotterdam ā Utrecht. Over dit spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aan deze transporten zijn risico's verbonden. De PR10-6 contour ligt op maximaal 12 meter uit het midden van het spoorvak en vormt dus geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan. In de Visie Externe Veiligheid Gouda 2009-2013 is aangegeven dat voor een plan op deze afstand van het spoor (meer dan 200 meter) alleen het toxisch scenario een rol speelt. In verband met de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar een standaard paragraaf die is opgenomen onder paragraaf 6.2 in de Visie Externe Veiligheid Gouda 2009-2013. Hierin is een maatregel opgenomen voor het voorzien in een afsluitbare luchtbehandelingsinstallatie bij nieuwe gebouwen, zodat het toxisch gas na afsluiting niet naar binnen kan worden gezogen.
Transport over het water
Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen vaarwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt, in een mate dat dit een belemmering voor de ruimtelijke ordening met zich meebrengt.
Transport per buisleiding
Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn voor het plangebied.
Conclusie
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn enkele risicorelevante inrichtingen gelegen, die echter geen directe belemmering vormen voor het plangebied. Hetzelfde geldt voor de aanwezige transportmodaliteiten, de spoorlijn Rotterdam-Utrecht, de provinciale weg N207 en de rivier De Hollandsche IJssel. Het bestemmingsplan is conserverend van aard, zodat er in principe geen sprake is van een toename van het groepsrisico. Om het bestaande groepsrisico te verantwoorden moet rekening worden gehouden met de maatgevende scenario's. Voor de delen van het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn geldt een toxisch scenario als maatgevend. Het treffen van de maatregel "afsluitbare luchtbehandelingsinstallatie bij nieuwe gebouwen" moet in dit kader worden overwogen voor eventuele vervangende nieuwbouw. Deze maatregel is gebaseerd op de Visie Externe veiligheid Gouda 2009- 2013.
4.6 Bodemkwaliteit
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging Ʃn de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorend grondstromenbeleid. Uitgangspunt is dat grondverzet niet mag leiden tot verslechtering van de bodemkwaliteit ter plaatse. Alle grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart dient te worden gemeld bij de ODMH.
Het bestemmingsplan gaat voor het plangebied uit van het bestaande gebruik en eventueel andere, vergelijkbare gebruiksvormen. Gezien de historie van de binnenstad, onder andere vele vormen van bedrijvigheid over lange perioden, is de verwachting overigens wel dat op diverse plekken verontreinigingen aanwezig zullen zijn.
Conclusie
Aangezien binnen het plangebied geen ontwikkelingen plaatsvinden, is in het kader van dit bestemmingsplan geen bodemonderzoek noodzakelijk. Het aspect bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.
Van de binnenstad is bekend dat verhoogde concentraties zware metalen voorkomen. Daadwerkelijk boringen en analyses, bij een verder onverdachte locatie, zijn daarom vaak overbodig. Indien in het plangebied in een later stadium ontwikkelingen plaatsvinden, dient een historisch onderzoek te worden uitgevoerd conform de NEN 5725. aansluitend kan de uitvoering van een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk zijn. De ODMH kan toelichting en advies geven waar en hoe de bodem onderzocht dient te worden.
4.7 Waterhuishouding
In deze paragraaf is het waterbeleid benoemd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een watertoets. De watertoets is ƩƩn van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een medesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend.
Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
4.7.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt voor het grootste deel (binnenstad) in het gebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland en voor een klein deel (Hollandsche IJssel) in het gebied van Rijkswaterstaat.
Oppervlaktewater
Binnenstad
Het plangebied maakt onderdeel uit van de stadsboezem van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het waterpeil in het gebied is NAP ā 0,70 m. De bemaling van dit gebied vindt plaats via twee gemalen, te weten het gemaal Hannepraai dat bij de Fluwelensingel staat en het gemaal Mallegat bij het Buurtje.
Aan de buitenzijde van het plangebied liggen de singels de Kattensingelgracht, de Bleekersingelgracht en de Fluwelensingelgracht. Deze singels zijn in droge periodes belangrijke doorvoerwatergangen ten behoeve van de wateraanvoer naar de Reeuwijkse Plassen. Verder bevinden zich in het plangebied de Turfmarkgracht, de Zeugstraatgracht, de Spieringstraatgracht, de Pepersstraatgracht en de Haven. Deze grachten zijn polderwateren. Het waterpeil van deze watergangen ligt op circa NAP -0,70 meter.
In het plangebied is een beperkte hoeveelheid oopervlaktewater aanwezig met een geringe drooglegging. In de toekomst worden diverse aanpassingen doorgevoerd, waardoor de doorvoerfunctie van de singels en de Reeuwijkse plassen verandert. In het watersysteem heeft dit tot gevolg dat de ruimte die nodig is voor de afkoppelingen via de stadsboezem te verwerken.
Hollandsche IJssel
In het zuidelijke deel van het plangebied ligt de Hollandsche IJssel Het peil van het water van de Hollandsche Ijssel varieert onder invloed van de getijdenbeweging op de Noordzee.Ten oosten van de Waaiersluis is de Hollandsche Ijssel gekanaliseerd en heeft daar een variabel peil rond NAP +0,33m.
Hemelwater- en vuilwaterafvoer
In de huidige situatie wordt zowel het hemelwater van het verharde oppervlak als het vuilwater afgevoerd naar het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.
Waterkering
In het plangebied ligt een primaire waterkering, onder andere langs de Nieuwe Veerstal. Deze waterkering beschermt de Binnenstad en het achterliggende gebied tegen het hoge water van de Hollandsche IJssel. Deze kering is onderdeel van dijkring 14, die een groot deel van de Randstad beschermt tegen hoog water. Deze kering is in beheer bij het Hoogheemraadschap van Rijnland, het dagelijks onderhoud is een taak van de gemeente. Voor deze waterkeringen is in het bestemmingsplan een juridisch-planologische bescherming opgenomen. Op deze gronden kunnen uitsluitend bouwwerken worden opgericht indien de belangen van de waterkering dit gedogen en de beheerder van de waterkeringswerken is gehoord. Hierbij wordt verwezen naar het beleid van het Hoogheemraadschap.
4.7.2 Toekomstige / gewenste situatie
In het kader van de Ruimtelijke Structuurvisie (Visie op Hoofdlijnen) zijn er voor Gouda, en dan met name de binnenstad, de volgende ambities vastgelegd:
- 1. terugbrengen van de stad naar de rivier: het IJsselfront/Veerstalgebied moet weer een "venster aan de rivier" worden in plaats van de 'achterdeur van de stad';
- 2. het doorvaarbaar maken van de Goudse binnenstad: "het water moet weer gaan leven";
- 3. versterken van de identiteit van Gouda als 'waterstad' door het creƫren van meer open water; zowel ruimtelijk, als functioneel, als in de beleving.
In het waterplan worden geen concrete maatregelen geformuleerd, wel het volgende:
- 4. onderzoeken welke gevolgen de doorgaande bodemdaling voor de binnenstad heeft om toekomstige problemen met wateroverlast te voorkomen;
- 5. onderzoeken welke variant voor het verbinden van de Vijverstraat met de Fluwelensingel tot een uitvoerbaar en betaalbaar project kan leiden.
Verder speelt zich in het plangebied de discussie omtrent de autobruggen. Het is gewenst om het aantal bruggen, de breedte van de bruggen en de afstand tussen de bruggen te regelen. Dit om te voorkomen dat een wildgroei aan bruggen in de binnenstand ontstaat.
Om waterbeheer in combinatie met andere belangen in de binnenstad zo goed mogelijk te combineren worden voor de komende periode de volgende maatregelen uitgewerkt:
- 6. Het openen van de Zuidelijke toegang wordt onderzocht in samenwerking tussen waterbeheerder en gemeente in het kader van de gewenste dijkverzwaring langs de Hollandsche IJssel.
- 7. Het goed bevaarbaar maken van het water rond de motte als onderdeel van de intieme vaarwegen wordt aangepakt.
- 8. Voor het verbinden van de Spieringstraatgracht met de Fluwelensingel langs de Vijverstraat zijn twee varianten geschetst; de komende periode wordt onderzocht of ƩƩn variant tot een uitvoerbaar en betaalbaar project kan leiden.
Hemelwater- en vuilwaterafvoer
De wens bestaat om het regenwater en afvalwater gescheiden op te vangen. De hiervoor beschreven aanpassingen aan het watersysteem hebben tot gevolg dat de capaciteit van de stadsboezem voldoende is om dit op te vangen.
Waterkering
De primaire kering langs de Hollandse IJssel voldoet niet meer aan de veiligheidseisen en zal daarom versterkt worden. Hiervoor worden op dit moment alternatieven onderzocht in een m.e.r. -procedure.
Voor dit plangebied worden de mogelijkheden van een demontabele kering onderzocht. Dit houdt in dat het onderste deel van de kering de vorm van een kade zal krijgen, en het bovenste deel zal bestaan uit opbouwbare elementen. De locatie van de kering zal daardoor mogelijk wijzigen. Hiervoor is een wijziging van de bestemming noodzakelijk. De m.e.r. - procedure is van start gegaan met de publicatie van de startnotitie m.e.r. op 28 januari 2009. De dijkversterking zal plaatsvinden vanaf circa 2016.
4.7.3 Conclusie
Met onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gerealiseerd. Er vindt derhalve geen toename van het verhard oppervlak plaats en er hoeft daarom geen extra oppervlaktewater te worden aangelegd.
Het hemelwater zal net als in de huidige situatie worden afgevoerd naar het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.
De watergangen (haven, singels, grachten en Hollandsche IJssel) in het plangebied krijgen de bestemming 'Water', waarbij de Nieuwe Veerstal tevens de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' krijgt.
4.8 Ecologie
In deze paragraaf is de planologische haalbaarheid van het conserverende bestemmingsplan in het kader van de natuurwetgeving onderzocht. Hierbij is beoordeeld of er effecten kunnen optreden op beschermde soorten en/of beschermde gebieden. De resultaten zijn in dit hoofdstuk beschreven. De volgende bronnen zijn geraadpleegd:
- Landelijke en Provinciale beleidsdocumenten genoemd in paragraaf 1.2 en online plankaarten
- Literatuur en websites opgenomen in de literatuurverwijzingen (1.5)
4.8.1 Wettelijk kader
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten:
- de Flora- en faunawet;
- de Natuurbeschermingswet 1998;
- de Wro.
Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Zuid-Holland 2020; natuurbeheerplan 2012 en Provinciaal Compensatiebeginsel 1997.
De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: āgemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening. Dat betekent onder meer op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid en rekening houden met aanpalende wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening)ā.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en ƩƩn veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
- Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet, maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot weidevogelgebieden);
- Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Natuurbeschermingswet 1998, ookwel voortoets genoemd);
- Er wezenlijke waarden en kenmerken voor Ecologische HoofdStructuur-gebieden (EHS) aangetast worden.
Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient nog wel rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Indien effecten in het kader van de natuurwetgeving wel optreden geldt het volgende:
- De ontwikkeling doet afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de (populatie van) beschermde soorten.
De Flora- en faunawet onderscheidt een aantal categorieƫn soorten planten en dieren: de Algemeen beschermde soorten (tabel 1), de Overige beschermde soorten (tabel 2), de Strikt beschermde soorten (tabel 3) en de vogels. Onder de Strikt beschermde soorten wordt tevens onderscheid gemaakt in soorten die voorkomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en soorten die zijn aangewezen middels een AMvB.
Indien er een effect optreedt ten aanzien van zogenaamde Algemene beschermde soorten dan geldt een Algehele vrijstelling. De ontwikkeling kan dan doorgang vinden, zonder dat een ontheffing aangevraagd hoeft te worden. De zorgplicht geldt wel.
Indien het effect optreedt ten aanzien van zogenaamde Overige soorten, Strikt beschermde soorten of vogels dan kan de ontwikkeling niet zonder meer doorgang vinden. Er kan dan een aanvraag tot ontheffing van de verbodsbepalingen in artikelen 8-13 van de Flora- en faunawet worden ingediend bij de Dienst Regelingen. De aanvraag moet worden gebaseerd op de resultaten van een Lichte of Uitgebreide toets (afhankelijk van de tabel waarin de soort is opgenomen 2 of 3) en er dient een voorstel in te worden opgenomen welke mitigerende en/of compensatiemaatregelen moeten worden toegepast. Dienst Landelijk Gebied zal de ontheffingsaanvraag beoordelen en Dienst Regelingen neemt hierover een besluit. Indien de ontheffing wordt verkregen kan de ruimtelijke ontwikkeling doorgang vinden onder de voorwaarden zoals in de ontheffing opgenomen. Voor tabel 2-soorten kan gewerkt worden met een door LNV goedgekeurde Gedragscode. Een ontheffing is dan niet nodig. In alle gevallen blijft de zorgplicht voor individuen van kracht.
- Er vinden negatieve effecten plaats op (instandhoudingsdoelstellingen van) Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten.
Indien uit een voortoets blijkt dat dit effect (mogelijk) optreedt in het kader van de Natuurbeschermingswet is de ruimtelijke ontwikkeling niet zonder meer toelaatbaar. Initiatiefnemer kan in dat geval een vergunning voor de ontwikkeling aanvragen bij het bevoegd gezag (Provincie Zuid-Holland) op basis van een āpassende beoordelingā (bij significant negatieve effecten) of een āverslechteringstoetsā (bij niet significant negatieve effecten). Een vergunningaanvraag wordt door het bevoegd gezag getoetst aan de ADC-criteria (beschikbaarheid van een alternatief, dwingende redenen van groot openbaar belang en voorgestelde compensatiemaatregelen). Indien de vergunning wordt toegekend kan de ruimtelijke ontwikkeling alsnog doorgang vinden onder de voorwaarden zoals in de vergunningbeschikking opgenomen.
- Er vinden negatieve effecten plaats op wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur of andere beschermde gebieden opgenomen in de Provinciale structuurvisie. Voor de EHS-gebieden geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden. Binnen deze gebieden zijn nieuwe plannen die de wezenlijke kenmerken van het gebied significant aantasten niet toegestaan, tenzij er geen reƫle alternatieven zijn en er sprake is van reden van groot openbaar belang. Voor ontwikkelingen met een (mogelijk) negatief effect op de EHS moet een 'nee tenzij' toets worden uitgevoerd. De provincie Zuid-Holland is de toetsende instantie. Eventuele schade moet worden gemitigeerd en/of gecompenseerd. Naast de beschermde EHS is in de Provincie Zuid-Holland het Compensatiebeginsel 1997 van toepassing op belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden in de zuidvleugel en de karakteristieke landschapselementen. Indien verlies plaats vindt van natuurwaarden binnen de Provinciale Structuurvisie geldt in principe dat de ontwikkeling niet zonder meer toelaatbaar is. Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden. Het Compensatiebeginsel 1997 is dan van toepassing. De compensatieverplichting ligt bij de initiatiefnemer van de activiteiten. De Provincie Zuid-Holland is de toetsende instantie. Momenteel wordt het Compensatiebeginsel herijkt, maar tot op heden (september 2012) geldt de tekst van 1997.
4.8.2 Resultaten
Soortbescherming
Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft en er geen sprake is van een ruimtelijk ontwikkeling, is voor deze literatuurstudie geen veldbezoek aan het plangebied gebracht, ook zijn de verspreidingsgegevens van beschermde soorten niet bestudeerd. Door het conserverende karakter van het plan, waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, worden geen effecten verwacht op mogelijk aanwezige beschermde soorten en is een overtreding van de Flora- en faunawet door het vaststellen van het plan uit te sluiten.
Een aantal beschermde soorten, zoals broedvogels (gierzwaluw en huismus) en vleermuizen (vooral gewone dwergvleermuis) is zeker in het plangebied aanwezig. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen in de toekomst moet hiermee altijd rekening worden gehouden. Dit geldt ook voor ontwikkelingen die mogelijk zijn binnen het conserverende plan. Daarbij moet in acht worden genomen dat ook kleine ruimtelijke wijzigingen zoals: slopen, bouwen, kappen en snoeien van groen, plaatsen van straatverlichting en profielwijziging van watergangen een overtreding van de natuurwetgeving kunnen betekenen (veelal Flora- en faunawet). In dergelijke gevallen moet door de initiatiefnemer altijd een natuurtoets worden uitgevoerd voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning.
Gebiedsbescherming
Op basis van literatuuronderzoek is bepaald of het plangebied zich in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied bevindt, danwel in een Beschermd Natuurmonument. Tevens is bepaald of het plangebied binnen de groene gebieden van de Provinciale Structuurvisie (EHS, weidevogelgebied) is gelegen.
In de directe nabijheid van de locatie is een Natura2000-gebied aanwezig. Het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein ligt op circa 2 kilometer van het plangebied. De vogelsoorten die zijn aangewezen voor dit beschermde gebied foerageren op grasland en in sloten en rusten op plassen en weilanden. Er is geen geschikt habitat aanwezig voor deze soorten in het plangebied en het bestemmingsplan is conserverend van aard, waardoor een extern effect niet mogelijk is. Vanwege de ligging buiten het Natura 2000-gebied zijn directe effecten op het gebied ook uitgesloten. Bij dit conserverende plan hoeft geen rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet 1998.
Figuur 14a: Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000 in de omgeving van het plangebied bron: www.pzh.nl
Delen van de Hollandse IJssel maken onderdeel uit van het plangebied. De Hollandse IJssel is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. Deze bestemming moet worden opgenomen in het bestemmingsplan Centrum-Oost. Omdat het bestemmingsplan conserverend is, zijn geen effecten mogelijk op de EHS. De huidige situatie blijft gehandhaafd. Nieuwe ontwikkelingen op de oever of in het water moeten getoetst worden aan de doelstellingen van de EHS.
Andere provinciale beschermde gebieden, zoals weidevogelgebied is niet aanwezig nabij het plangebied. Een effect kan worden uitgesloten.
4.8.3 Conclusie en advies
Omdat geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen het conserverende bestemmingsplan is schade aan door Flora- en faunawet beschermde soorten niet mogelijk door het plan, omdat er ruimtelijk niets veranderd. Door het conserverende karakter van het plan en het habitat in het plangebied zijn ook geen effecten op beschermde gebieden mogelijk. Samengevat zijn er vanuit de discipline ecologie geen planologische bezwaren tegen het conserverende plan 'Binnenstad-Oost'.
Bij alle nieuwe ontwikkelingen, ook diegenen die mogelijk zijn binnen het conserverende plan moet echter rekening worden gehouden met de Flora- en faunawet. Initiatiefnemers moeten een natuurtoets uitvoeren voorafgaand aan de aanvraag van een omgevingsvergunning. Vooral bij sloopmeldingen, renovatie en nieuwbouw moet de gemeente beoordelen of beschermde soorten (met name vogels, vleermuizen, muurplanten) geschaad kunnen worden.
Bij ontwikkelingen langs de Hollandse IJssel moet rekening worden gehouden met de doelstellingen van de EHS die voor dit water gelden.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Uitgangspunten En Doelstellingen
Het bestemmingsplan is een overwegend conserverend bestemmingsplan. In dit hoofdstuk is weergeven wat de uitgangspunten en doelstellingen voor de planperiode van het bestemmingsplan zijn.
Als algemene doelstelling bij het opstellen van het bestemmingsplan Binnenstad Oost geldt dat de stedenbouwkundige structuur en de waardevolle historische gebouwen voor de toekomst behouden dienen te blijven. Hierbij wordt grotendeels aangesloten op de vigerende bestemmingsplanregeling, de bestaande situatie en het geformuleerde beleid.
Het bestemmingsplan kan een bijdrage leveren aan een stedenbouwkundige ontwikkeling die zowel gericht is op het verleden als op de toekomst. Dat betekent dat het bestemmingsplan een continu veranderingsproces mogelijk moet maken dat enerzijds inspeelt op de maatschappelijke veranderingen en anderzijds op de ruimtelijke karakteristieken en mogelijkheden van het gebied. Daarbij dienen de te beschermen waarden, welke zijn genoemd in hoofdstuk 2, gekoesterd te worden. De cultuurhistorie, het milieu en de ruimtelijke kwaliteit vormen daarbij maatgevende aspecten. Pas als het bestaande niet meer bruikbaar blijkt, kan nieuwbouw aan de orde zijn. Eventuele nieuwbouw dient iets aan het gebied toe te voegen en de samenhang te versterken. Alleen op deze wijze blijft het plangebied leefbaar en is er sprake van een duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling.
Maatschappelijke ontwikkelingen leggen bij de huidige ontwikkeling van steden de nadruk op een combinatie van wonen en werken en op de eigen identiteit. Gedegen onderzoek naar de cultuurhistorie en respect voor de geschiedenis zijn van belang om de waarden van het bestaande te kunnen onderkennen. Dit inzicht is van invloed op de (mogelijk) te ontwikkelen locaties.
Een specifieke economische impuls is voor het grootste deel van het plangebied op dit moment niet nodig. Bij de verdere ontwikkeling kan de nadruk komen te liggen op de cultuurhistorische identiteit en op duurzaamheid, behoud en beheer. Dit is in het bestemmingsplan nader uitgewerkt in de vorm van een beheervisie (zie paragraaf 5.2).
Voor de ontwikkelingen die in het plangebied de komende planperiode spelen is het van belang een ontwikkelingsvisie op te stellen. Deze zijn genoemd in paragraaf 5.3. Alle ontwikkelingen op relatief grote locaties dienen te passen in een afzonderlijke, op de betreffende locatie toegespitste uitwerking van de cultuurhistorische analyse en een beeldkwaliteitplan. Een dergelijke analyse dient uiteraard weer te passen binnen de algemene analyse die is opgenomen in paragraaf 2.1 respectievelijk 2.4 van dit bestemmingsplan.
5.2 Beheervisie
Voor het plangebied, waar naar verwachting ten opzichte van de huidige situatie niet veel zal wijzigen in de ruimtelijke structuur en het gebruik van de gebouwde omgeving is onderstaande beheervisie opgesteld, waarin per aspect de uitgangspunten voor de juridische regeling in het bestemmingsplan aan bod komen.
5.2.1 Algemeen
Een belangrijk aandachtspunt is: in hoeverre kunnen functies zich ontwikkelen, en welke kansen brengen dergelijke vestigingen met zich mee voor een evenwichtige ontwikkeling van de binnenstad. Hiervoor is het volgende van belang:
- Vanwege de sterke relatie met de cultuurhistorie van het gebied, is de toepassing van een dwars- danwel langskap in het algemeen verplicht. In welke situatie een nokrichting parallel aan de voorgevel (langskap) op zijn plaats is, is dit aangegeven. In vrijwel alle andere gevallen is de toepassing van een dwarskap (haaks op de voorgevel) verplicht. Bestaande platte daken mogen gehandhaafd worden, maar dienen bij herbouw bij voorkeur vervangen te worden door een kap. Deze zijn vastgelegd op de kaptypenkaarten, behorende bij de regels.
- Om naast individuele (monumenten)panden ook de samenhang tussen panden te kunnen beschermen is daarnaast voor opvallende en beeldbepalende kappen bepaald, dat het kaptype vastligt. Hoewel duidelijk minder stringent dan de monumentale categorie, is het kaptype (schild voor of achter, zadeldak, kruisvormig etc.) bepalend voor de herkenbaarheid van individuele panden en voor de positie in het straatbeeld van groot belang.
- Middels een afwijking van de vastgelegde parcellering mogen panden - alleen op de begane grond - worden samengevoegd. Het aantal dat mag worden samengevoegd is vastgelegd in beleidsregels.
- De bestaande hoogte van gebouwen is uitgangspunt in het plan. De bestaande goothoogte en bouwhoogte zijn aangegeven, waarbij de bouwhoogte met een bestaande matenregeling in de regels is vastgelegd.
- Alleen met afwijking van het bestemmingsplan is het in bepaalde gevallen mogelijk om hoger te bouwen. Bij het verlenen van deze afwijkingsbevoegdheid worden ter bescherming van het stadsgezicht een aantal criteria gesteld, te weten:
- 1. de gewenste maat en schaal in de gevelwand;
- 2. de gewenste variatie per perceel;
- 3. aantoonbare verbetering van de stedenbouwkundige situatie.
- Voor bebouwing op de als 'Tuin - Erf' bestemde gedeelten van het achterterrein geldt een maximum bebouwingspercentage, afgestemd op de bestaande situatie. Verdere verstening wordt dus voorkomen.
- Nieuwvestiging van detailhandel wordt in het centrumgebied zoveel mogelijk vrij gelaten, maar nieuwe (grootschalige) supermarkten in de binnenstad worden uitgesloten. In het centrum is nog ruimte voor ƩƩn supermarkt tot maximaal 600 m2. Buiten het centrumgebied is geen nieuwvestiging toegestaan; dit dient geconcentreerd te worden in het centrumgebied.
- Het stadscentrum en de directe omgeving trekken allerlei vormen van bedrijvigheid en voorzieningen aan. Regulering van de effecten op de omgeving kan plaatsvinden middels de in de regels opgenomen horeca-categorisering en de Staat van Bedrijfsactiviteiten en daarnaast via de milieuwetgeving (vergunningverlening en handhaving).
5.2.2 Ruimtelijke structuur
Algemeen
Het uitgangspunt is het conserverend bestemmen van de gronden en bebouwing in het plangebied. Dit betekent dat in het bestemmingsplan de bestaande planologische mogelijkheden zoveel mogelijk worden behouden en daar waar de feitelijke situatie afwijkt in het kader van het bestemmingsplan een afweging wordt gemaakt.
De ruimtelijke aspecten uit de 'Stedenbouwkundige visie voor de binnenstad en haar randen' zijn zoveel mogelijk doorvertaald in de plantoelichting en regels. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt met het nieuwe bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden aan deze stedenbouwkundige visie getoetst.
De geldende regeling voor wat betreft de parcellering blijft in het nieuwe plan gehandhaafd. Dit is vastgelegd op de gevelkaart, behorende bij de regels.
Archeologie
- De cultuurhistorische hoofdstructuur Zuid-Holland is door de gemeente Gouda doorvertaald in de archeologische basiskaart en de nota Cultuurhistorie. Dit beleid is doorvertaald in het bestemmingsplan. Zie hiervoor ook de uitgangspunten bij cultuurhistorie.
- Het plangebied kent overwegend een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het wordt daarmee gekenschetst als hoogwaardig gebied. Gouda kent hiervoor een eigen beschermingsregeling door middel van de gemeentelijke archeologische basiskaart (ABK). Voor het bestemmingsplan heeft dit tot gevolg dat deze gebieden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' hebben gekregen. Indien op deze gronden een bouwaanvraag wordt ingediend, dient de aanvrager te beschikken over een archeologievergunning voor de bodemverstorende activiteiten.
- De huidige herbouwmogelijkheden in het Gemeentelijk archeologisch monument Houtmansplantsoen in de vorm van de voormalige schuren bij de molen 't Slot blijven gehandhaafd.
- 'Hoogwaardige locatie bijzondere waarde potentieel gemeentelijk archeologisch monument' heeft een passende beschermende regeling voor het behoud van archeologische waarden gekregen.
Cultuurhistorie
- In de nota BelvedĆØre is Gouda aangewezen als cultuurhistorische belangrijke stad. Dit is in het bestemmingsplan gewaarborgd door het bestemmen van het beschermd stadsgezicht.
- De binnenstad is aangewezen als beschermd stadsgezicht. De structuur en de ruimtelijke kwaliteit en daarmee het beschermd stadsgezicht worden niet aangetast met het onderliggende bestemmingsplan omdat in het plan geen nieuwe bebouwing wordt toelaten en bovendien blijft de bestaande bebouwing behouden. In het bestemmingsplan is door middel van gevelkaarten en kaptypenkaarten de dak- en kapvorm bepaald, de hoogte van goot- en nokhoogten, breedten van gevels etc. Verder is in de regels de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht' opgenomen om de waarden van het beschermd stadsgezicht vast te leggen en te beschermen. De te handhaven bebouwing is aangegeven op de gevelkaart. Van deze bebouwing mogen de contouren in beginsel niet worden gewijzigd (hoofdmaten en dakvormen). Hiervan kan het college van burgemeester en wethouders afwijken, mits het beeld van de betreffende bebouwingswand, zoals onder meer tot uiting komt in de aanwezige afwisseling in (goot)hoogten en in de parcellering, wordt gerespecteerd of althans niet wezenlijk wordt aangetast en mits ten hoogste drie aan elkaar grenzende hoofdgebouwen dezelfde hoogte krijgen. Beperkte ontwikkelingen zijn mogelijk via de algemene wijzigingsbepalingen. Het onderhavige plan vormt daarbij het (buitenplanse) toetsingskader.
- In het plangebied zijn meerdere rijks- en gemeentelijke monumenten gelegen. Hiervoor is de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening van belang. In het bestemmingsplan worden uitsluitend de monumenten benoemd. De bescherming geschiedt op basis van de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening Gouda.
- Voor traditionele molens. zoals de in het plangebied voorkomende molen 't Slot en de molen De Roode Leeuw, net buiten het plangebied, is het uitgangspunt dat zowel de vrije windvang als het zicht op de molen gegarandeerd moeten worden. In de regels is door middel van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zowel het windrecht als het zichtrecht van de molenbiotoop in het plangebied van de molens De Roode Leeuw en 't Slot beschermd. Dit voor een straal van 400 meter rond beide molens. Voor deze zones gelden restricties ten aanzien van de bebouwings- en beplantingsmogelijkheden. In beide situaties kan worden geconstateerd dat de stellingmolen in de huidige situatie al enigszins wordt beperkt voor wat betreft de vrije windvang. Het streven is er op gericht om de vrije windvang en het zicht op de molen, als gevolg van nieuwe ontwikkelingen binnen de molenbiotoop, niet verder te beperken.
Openbare ruimte
Verkeer en Parkeren
- In het kader van het bestemmingsplan worden er geen structurele verkeerskundige maatregelen getroffen die in het bestemmingsplan mogelijk moeten worden gemaakt. De Nieuwe Veerstal is opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer', het aanwezige verblijfsgebied, winkelstraten en pleinen is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
- Ter verbetering van de bereikbaarheid en verkeerscirculatie van de binnenstad is er aandacht voor parkeren in de binnenstad. Binnen de relevante bestemmingen is de aanleg van parkeerplaatsen mogelijk. Binnen de bestemming 'Groen' is dit uitgesloten.
- De op het plangebied van toepassing zijnde parkeernormen staan opgenomen in de bouwverordening.
- De garages in de huidige situatie zijn als zodanig bestemd.
Water
- De bestaande watergangen vervullen met name een rol ten behoeve van de recreatievaart en de waterhuishouding. De huidige watergangen worden als 'Water' bestemd.
- De huidig aanwezige woonschepen in de Blekerssingelgracht worden positief bestemd. Er worden geen nieuwe aanlegplaatsen mogelijk gemaakt.
- In de Kattensingelgracht zijn de bestaande steigers toegestaan. Bij het opknappen van de weg Kattensingel zal ruimte worden gemaakt om recreatievaart af te meren aan de kade. In het bestemmingsplan is bepaald dat hier passantenschepen mogen afmeren.
- De bruggen in het plangebied zijn een punt van aandacht. Deze moeten als zodanig herkenbaar zijn en mogen geen brede overkluizing worden. De maximale breedte en de minimale afstand tussen de bruggen is in de regels gewaarborgd door uitsluitend bruggen toe te laten daar waar de aanduiding 'brug' is opgenomen. De hoogte van bruggen dient minimaal 1,25 meter te zijn.
- Het is de ambitie om de intieme vaarwegen in de binnenstad voor kleine boten bevaarbaar te maken. De verwachting is dat deze ontwikkeling nog niet kan worden opgenomen in dit bestemmingsplan. De opgenomen bestemmingen maken deze ontwikkeling evenwel niet onmogelijk. Gedacht kan worden aan het aanpassen van particuliere bruggen in verschijningsvorm en/of met kleinschalige technische aanpassingen die buiten de ruimtelijke relevantie van het bestemmingsplan vallen.
- De ambitie om de zuidelijke toegang naar de Haven te openen voor de scheepvaart (verbinding IJssel - Gouwe) is als zodanig opgenomen in het coalitieakkoord, alleen de realisatie daarvan is buiten het akkoord gelaten. Er is derhalve in het bestemmingsplan geen specifieke regeling voor opgenomen.
Groen
- Behoud structureel groen binnen plangebied. Met betrekking tot openbaar groen kan worden opgemerkt dat de specifieke inrichting voor het merendeel valt buiten de invloedssfeer van het bestemmingsplan. Daar waar sprake is van structurele groenvoorzieningen uit het groenstructuurplan zijn de gronden bestemd als 'Groen'.
- Binnen de bestemming 'Groen' worden voldoende mogelijkheden geboden voor ondergeschikte aanpassingen in de bestaande inrichting.
- Behoud en bescherming van waardevolle en karakteristieke singel- en andere boombeplanting, ondermeer langs de grachten, haven en straten en ondermeer voortkomend uit de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht. De bomen horen bij het profiel van de grachten en dienen duurzaam beheerd te worden. Vanuit het beschermd stadsgezicht heeft dit betrekking op de Fluwelensingel, de Blekerssingel, de Kattensingel en de Turfsingel en de stadsgrachten Oost- en Westhaven, Hoge en Lage Gouwe en Turfmarkt. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Beplanting' opgenomen.
- Behoud en bescherming van landschappelijke en anderszins waardevolle bomen op basis van bekende waardevolle en monumentale bomen. Monumentale bomen zijn aangegeven en beschermd met de aanduiding 'vrijwaringszone - waardevolle boom' door middel van een omgevingvergunning.
PrivƩ terreinen en Tuinen
Tuinen
- Deze bestemming, waarbinnen vrijwel geen bouwwerken zijn toegelaten, is hoofdzakelijk gegeven aan aaneengesloten groene delen van binnenterreinen en beoogt deze gedeelten te beschermen voor dichtslibben met bijbehorende bouwwerken etc. Meer verharding is niet uitgesloten. Maar daarvoor is een omgevingsvergunning vereist. De bescherming van het groen speelt een rol bij de beoordeling. Parkeren is in de bestemming 'Tuin' niet toegestaan, tenzij het bestaande situaties betreft (overgangsrecht).
Erven
- De overwegend bebouwde gedeelten van achterterreinen krijgen de bestemming 'Tuin - Erf'. Het maximum bebouwingspercentage is afgestemd op de bestaande situatie. Tenzij anders is aangegeven, geldt 50% als maximum bebouwingspercentage.
- Bestaande bebouwing op de achtererven die hoger is dan de standaard bouwregels toelaten, is specifiek aangeduid.
5.2.3 Functionele structuur
Algemeen
- Evenals bij de ruimtelijke structuur is het uitgangspunt conserverend bestemmen. Dit betekent dat het huidige en/of gewenste gebruik is vastgelegd, waarbij de bestaande planologische mogelijkheden voor zover mogelijk en gewenst zijn behouden en daar waar de feitelijke situatie afwijkt van de huidige planologische regelingen in het kader van het bestemmingsplan een afweging is gemaakt. Hierbij wordt aangesloten bij de regels die in het aangrenzende plangebied Binnenstad West 2003 zijn bepaald teneinde zoveel mogelijk rechtsgelijkheid te bieden.
- Flexibiliteit in toegestane functies om levendigheid in binnenstad te garanderen. Welke uitgangspunten dit verder met zich meebrengt is verderop aangegeven bij de aspecten Wonen, Detailhandel, Horeca, en Maatschappelijk.
- Indien sprake is van een afwijking van de bestaande planologische mogelijkheden wordt eerst onderzocht of kan worden aangesloten bij het vigerende beleid. In de overige situaties wordt per geval beoordeeld hoe hier mee wordt omgegaan. Hierbij wordt onderzocht wat de duur van de illegale situatie is, of de ontwikkeling gewenst is, etc.
Wonen
- Behoud (en waar mogelijk versterking) van de woonfunctie in de binnenstad is uitgangspunt. In principe moet overal gewoond kunnen worden. Er wordt vanwege het specifieke karakter van de binnenstad gekozen voor het zoveel mogelijk nevenschikken van de verschillende functies, zoals verblijven, recreƫren, wonen en werken. Dit betekent dat een binnenstedelijk woonomgeving in beginsel onrustiger is dan de woonomgeving in een buitenwijk. De keuze om in de binnenstad te wonen gaat dan dus uit van een wat hogere tolerantiegraad.
- In verband met de stijgende vraag naar woonruimte en ter voorkoming van leegstand boven de winkels is 'Wonen boven winkels' een belangrijk aandachtspunt. Op een aantal locaties zou vanwege deze bepaling de gevel van de benedenverdieping moeten worden aangepast, hetgeen uit het oogpunt van Welstand en/of de Monumentenwet c.q. -verordening (in het geval dat het een monument betreft) bezwaarlijk kan zijn.
- In het vigerende bestemmingsplan wordt een woonruimte uitsluitend toegestaan indien sprake is van een zelfstandige of gezamenlijke hoofdingang direct vanaf het openbare gebied. Alhoewel dit vanuit sociale veiligheid en het straatbeeld zeker de voorkeur heeft, leidt deze bepaling in een aantal gevallen tot onbedoelde problemen.
- Op basis van het geldende bestemmingsplan is ontsluiting via de achterzijde niet toegestaan. De ontsluiting via de openbare weg heeft altijd de voorkeur. Als er echter praktische problemen zijn om de ontsluiting van de woning aan de voorzijde te realiseren kan, onder voorwaarden, ontsluiting aan de achterzijde via de tuin een optie zijn.
- Geen niet-woonfuncties op de verdiepingen (2e bouwlaag en hoger) Ʃn voor bestaande niet-woonfuncties beperken tot huidige activiteiten. Niet-woonfuncties zijn uitsluitend toegestaan middels een afwijking.
- De erfbebouwingsregeling is aangesloten op de Goudse standaard en het bestemmingsplan Binnenstad West 2003, waarbij het voortbestaan/behoud van open binnenterreinen als aandachtspunt is meegenomen.
- In het centrumgebied zijn woningen op de begane grondlaag binnen de bestemming 'Centrum - 1' toegestaan. Binnen de bestemming 'Centrum - 2' mogen woningen op de begane grondlaag worden gehandhaafd indien het bestaande situaties betreft. Nieuwe woningen op de begane grondlaag zijn niet toegestaan op de gronden met de bestemming 'Centrum - 2'.
Voor de bestemmingslegging heeft dit de volgende consequenties:
- In het centrumgebied overheersen de niet-woonfuncties, zoals detailhandel en horeca. Ter plaatse wordt op de begane grond zoveel mogelijk een aaneengesloten winkelfront nagestreefd. Het is dan ook niet wenselijk om op de begane grond de woonfunctie te stimuleren. Binnen de bestemmingen 'Centrum - 1' zijn woonfuncties toegestaan op zowel de verdieping als de begane grondlaag. Binnen de bestemming 'Centrum - 2' mogen op de begane grond geen nieuwe woonfuncties ontstaan; enkel de nog bestaande woningen op de begane grond mogen blijven. Deze zijn als zodanig aangewezen. Op de bovengelegen verdiepingen wordt de woonfunctie zondermeer toegestaan. Met een afwijking van het bestemmingsplan is uitbreiding van bepaalde niet-woonfuncties naar de bovenverdieping mogelijk, mits voldoende ruimte overblijft voor ten minste 1 woning.
- In gemengde gebieden is niet duidelijk sprake van ƩƩn functie die overheerst. De woonfunctie en bepaalde lichte niet-woonfunctie (winkels, kantoren, bedrijvigheid in categorie 1 en 2, lichte horeca, maatschappelijke voorzieningen e.d.) zijn in principe nevengeschikt; de woonfunctie hoeft niet te overheersen. Binnen de bestemming 'Gemengd' is wonen overal en op alle verdiepingen mogelijk. Bepaalde niet-woonfuncties zijn overal toegestaan, echter uitsluitend op de benedenverdieping. Dit betreft: publiekgerichte dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, recreatieve voorzieningen kantoren en lichte vormen van bedrijvigheid (milieucategorie 1 en 2). Functies als detailhandel en horeca zijn uitsluitend toegestaan daar waar deze zijn aangeduid. Met een afwijking van het bestemmingsplan is uitbreiding van bepaalde niet-woonfuncties naar de bovenverdieping mogelijk, mits voldoende ruimte overblijft voor ten minste 1 woning.
- De overwegende woongebieden in het plangebied blijven gehandhaafd en zijn bestemd als 'Wonen'. Het betreft hier de min of meer aaneengesloten woongebieden, zoals aan De Baan, Groene Weg, en Tuinstraat en delen van de Oost- en Westhaven, Spieringstraat, Conventstraat, Lem Dulstraat en Houtmansgracht. Voor een groot deel zijn dit de grote stadsvernieuwingsprojecten. In het geval van incidentele bijgemengde niet-woonfuncties wordt door middel van een aanduiding aangegeven dat de woonfunctie ter plaatse primair is en dat de betreffende niet-woonfunctie ondergeschikt is.
- De woningen binnen de bestemmingen 'Centrum', 'Gemengd' en 'Wonen' dienen in principe direct vanaf het openbare gebied bereikbaar te zijn. Hiervan kan, middels een binnenplanse procedure, worden afgeweken wanneer dit binnen het gebouw fysiek onmogelijk is of wanneer de bruikbaarheid van andere ruimten binnen het betreffende gebouw wezenlijk zou verminderen.
Detailhandel
- Het centrumgebied (kernwinkelgebied) dient behouden te blijven en te worden versterkt. Dit om als centrum voor de regio goed te kunnen blijven fungeren en om in te kunnen spelen op de stadsuitbreiding van Gouda zelf en van andere gemeenten in de regio. Voor nieuwvestiging van detailhandel worden in dit gebied functioneel zo min mogelijk beperkingen opgelegd. In het centrumgebied is de vestiging van detailhandel op de begane grond zondermeer toestaan. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de ondernemers primair verantwoordelijk zijn voor een evenwichtig winkelaanbod, winkelopeningstijden, een aantrekkelijke inrichting en uitstraling van de winkels. Het bestemmingsplan kan enkel dienen om de locaties en omvang aan te geven.
- De bestemmingen 'Centrum-1' en 'Centrum-2' zijn bestemd voor het centrumgebied. Binnen deze bestemmingen is op de begane grond overal detailhandel toegestaan. Detailhandel op de tweede bouwlaag en hoger is, gelet op de gewenste woonfunctie op de verdiepingen, niet toegestaan binnen het centrumgebied, tenzij momenteel al aanwezig. Onder voorwaarden is het mogelijk om met enkele bij de winkel behorende functies (kantoorruimte, werkplaats of opslag) naar de bovenverdiepingen uit te breiden, mits voldoende ruimte aanwezig blijft voor tenminste ƩƩn woning (: 70 m2).
- In de overige delen in het plangebied is op de begane grond detailhandel alleen toegestaan in de panden die als zodanig zijn aangeduid. Het aantal detailhandelsbedrijven kan daar niet worden uitgebreid. Uit de Detailhandelsnota blijkt dat de eventueel benodigde uitbreiding van het kernwinkelgebied plaats kan vinden in westelijke en zuidelijke richting, in aansluiting op de toegangspoorten Bolwerk en IJsselfront. In zuidelijke richting wordt gedacht aan de Oost- en Westhaven en de Veerstal. Het gaat hierbij niet direct om uitbreiding van de winkelfunctie, maar om luxe dienstverlenende kantoren (makelaars, notarissen, reclamebureaus e.d.) en om galeries, musea en een recreatief hotel. Hierbij zou aansluiting kunnen worden gezocht op het te ontwikkelen IJsselfront. Met name op de Oost- en Westhaven is hiermee in de bestemminglegging rekening gehouden.
- Schaalvergroting van vestigingen en filialen is mogelijk door het samenvoegen van panden onder de voorwaarde dat de herkenbaarheid van individuele panden behouden blijft. De beleidsregels samenvoegen winkelpanden 2011 zijn hierbij van toepassing.
- De vestiging van grootschalige detailhandelsbedrijven (supermarkten e.d.) in samengevoegde panden is beperkt tot maximaal ƩƩn supermarkt tot een oppervlakte van ten hoogste 600 m2.
Horeca
- In het bestemmingsplan is vastgelegd waar de vestiging van horeca is toegestaan en waar niet. De primaire afweging voor het vestigen van horeca vindt derhalve plaats in het bestemmingsplan. De exploitatievergunning op basis van de APV is daarbij volgend en richt zich uitsluitend op de openbare orde en veiligheid.
- Conform de horecanota 2008 - 2017 'Eten, drinken en overnachten in Gouda' is voor de aanwezige horeca een consoliderend of ontwikkelende regeling opgenomen. Binnen het plangebied is een onderverdeling gemaakt in vijf deelgebieden waarbinnen een afzonderlijke planologisch regime is verankerd. Per gebied zijn tevens de mogelijkheden voor terrassen, aan en op het water, weergegeven.
- De bestaande gewenste horeca is positief bestemd en heeft ontwikkelingsmogelijkheden gekregen via afwijkingen/ wijzigingen. Bestaande horeca waarvoor een consoliderend beleid geldt heeft een positieve bestemming, maar geen of nauwelijks ontwikkelingsmogelijkheden. Hierin is de horecanota leidend geweest.
- Horeca als niet-woonfunctie op de tweede bouwlaag en hoger is uitsluitend toegestaan binnen het centrumgebied en een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
Maatschappelijk
- In het plangebied is onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke voorzieningen waarvoor in de komende planperiode geen veranderingen worden verwacht Ʃn de voorzieningen waarvoor in de planperiode een zekere mate van dynamiek wordt verwacht. Van een aantal voorzieningen is op dit moment nog niet duidelijk wat daarmee op de middellange termijn gaat gebeuren. Hierbij wordt gedacht aan het stadhuis in relatie tot het Huis van de Stad. Aan deze functies is een zo flexibel mogelijke bestemming toegekend om toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken.
- Voor specifieke maatschappelijke voorzieningen, zoals kerken, andere religieuze voorzieningen en nutsvoorzieningen worden geen veranderingen verwacht. Deze zijn specifiek bestemd.
Kantoren en bedrijven
- Voor de levendigheid en het economisch functioneren van de binnenstad zijn kantoren en bedrijven van belang. Veel medewerkers maken in de middagpauze gebruik van de verschillende voorzieningen in het centrum. Het beleid is er dan ook op gericht om in het centrum een aantrekkelijk vestigingsmilieu te behouden. Vooral voor kleinschalige kantoren met een publieksfunctie en kleine bedrijven is de binnenstad een aantrekkelijke vestigingsplaats.
- In het plangebied zijn verschillende kantoren en bedrijven gevestigd, maar in het centrumgebied is de aanwezigheid van nieuwe kantoren en bedrijven, anders dan detailhandel, niet wenselijk. Deze worden daarom niet toegestaan in de bestemmingen 'Centrum - 1' en 'Centrum - 2'. Uitsluitend de bestaande kantoorpanden en bedrijven zijn hier positief bestemd.
- In de panden met de bestemming 'Gemengd' zijn de bestaande bedrijven en nieuwe niet-milieuhinderlijke bedrijven zonder meer mogelijk. Dit betreft alleen de benedenverdieping. Ook kantoren zijn toegelaten. Bestaande situaties waar ook de bovenverdieping(en) van een pand als bedrijf of kantoor in gebruik is, zijn aangeduid. Waar deze aanduiding ontbreekt is op de verdiepingen alleen wonen toegestaan.
- In het plangebied is maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Bedrijven met een zwaardere milieucategorie hebben een zogenaamde 'maatbestemming' gekregen. Uitbreiding van het aantal bedrijven wordt niet toegestaan in het centrumgebied. Wel behoort nieuwvestiging van kleinschalige bedrijfsmatige bedrijven in het overige plangebied tot de mogelijkheden voor zover het gronden betreft met de bestemming 'Gemengd'.
- Over het plangebied ligt een 'industrielawaaicontour'. Deze zone is opgenomen en heeft consequenties voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, met name voor geluidsgevoelige objecten en bestemmingen in het kader van de Wet geluidhinder (onder andere bij Wonen). Hierbij wordt aangesloten op de laatst vastgestelde vigerende geluidscontouren.
Recreatie en toerisme
- Recreatie en toerisme zijn zowel voor de stedelijke economie als voor de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving van groot belang. De belangstelling is de laatste jaren sterk toegenomen, mede als gevolg van een toename van vrije tijd onder delen van de bevolking en een toegenomen belangstelling voor actieve vrijetijdsbesteding. Op toeristisch gebied is er steeds meer belangstelling voor cultuurhistorische bestemmingen.
- De afgelopen jaren heeft Gouda een aantal voorzieningen gerealiseerd ter bevordering van de waterecreatie in de binnenstad. In de Binnengouwe is een aantal bruggen beweegbaar gemaakt, er zijn aanlegsteigers gerealiseerd op verschillende plaatsen in het stedelijk water en aan de Hollandsche IJssel. Daarnaast zijn de water-en electriciteitsvoorzieningen op steigers verbeterd.is een vuilwaterstation gerealiseerd en een kanoroute uitgezet. Voor de verdere ontwikkeling van Gouda als waterrecreatiestad wordt gedacht aan dit type voorzieningen maar die zijn voor het bestemmingsplan niet relevant. Bij grote ontwikkelingen in het gebied dient wel rekening gehouden te worden met doorvaarheid en ontwikkelingsmogelijkheden voor de waterrecreatie.
- Met betrekking tot recreatie en toerisme wordt opgemerkt dat het bestemmingsplan voldoende ruimte moet bieden om de onderkende potenties in het plangebied te benutten en te vergroten. De verschillende bestemmingen zijn zodanig geformuleerd dat de gewenste ontwikkelingen mogelijk zijn.
Seksinrichtingen
- Het beleid van Gouda staat de vestiging van seksinrichtingen in het plangebied niet toe.
5.3 Ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is conserverend van aard: ontwikkelingen worden niet juridisch-planologisch mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. Ontwikkelingen worden uitsluitend opgenomen indien er bestuurlijke besluitvorming over heeft plaatsgevonden en de ruimtelijke procedure van de betreffende ontwikkeling is afgerond. Op diverse plekken in Binnenstad Oost zijn (ver)bouwprojecten in voorbereiding, uitvoering of recent opgeleverd. Er is sprake van reeds vergunde ontwikkelingen en nog te vergunnen ontwikkelingen. Voor Binnenstad Oost gaat het momenteel om de volgende projecten:
- Houtmansgracht (voormalig politiebureau e.o.): in 2009 is vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een bouwplan met daarin commerciƫle ruimten, kantoren en circa 33 woningen op de verdiepingen. Het bouwplan is echter tot op heden niet gerealiseerd en er is een alternatief plan ontwikkeld waarvan verwacht wordt dat dit in de huidige woningmarkt meer kans van slagen heeft. In het nieuwe plan vervallen de commerciƫle functies en worden circa 36 woningen gerealiseerd. Het politiebureau wordt in het nieuwe plan niet gesloopt maar omgebouwd. Aan het perceel zijn de bestemmingen Centrum - 1, Wonen en Tuin - Erf toegekend.
- Speldemakerssteeg: dit is een nieuwbouwlocatie, maar de woningen worden gerealiseerd conform de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan.
- Raoul Wallenbergplantsoen: de gemeenteraad heeft in november 2008 vastgesteld dat het Raoul Wallenbergplantsoen, indien hier een hoogwaardige culturele functie mee wordt vervuld, bebouwd mag worden; Hiervoor zijn nog geen bouwplannen. Deze ontwikkeling is niet in het bestemmingsplan opgenomen.
- Spieringstraat 61-67 en 71-73: de huidige woonwinkelpanden worden, in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan, verbouwd tot een appartementencomplex.
- Kleiwegpassage/Magdalenapoort: voor de plannen om de passage af te sluiten en de vrijgekomen ruimte als winkelruimte in te richten is een afzonderlijke planologische procedure doorlopen. Dit is verwerkt in het bestemmingplan.
- Kleiweg 27-31: voor de plannen om een nieuw winkelpand op te richten is een afzonderlijke planologische procedure doorlopen. Dit is verwerkt in het bestemmingplan.
- Rozendaal: de nieuwbouwontwikkelingen op deze locatie worden gerealiseerd overeenkomstig de bepalingen van het vigerende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Feitelijke Planopzet
6.1.1 Algemeen
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2008. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2008.
De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
6.1.2 Methodiek
In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.
6.2 Juridische Planopzet
De juridische regeling van het bestemmingsplan kent de volgende hoofdprincipes. Het huidige gebruik en de bestaande bebouwing worden op de meeste plaatsen direct toegestaan. Het grootste deel van het gebruik en de bebouwing is vervat in enkele gemengde bestemmingen, te weten 'Centrum - 1', 'Centrum - 2' en 'Gemengd'.
De bestemming 'Centrum - 1' en 'Centrum - 2' omvat de meeste functiemenging (met detailhandel). De gebieden met deze bestemmingen beslaan het kernwinkelgebied en de directe randen. In de bestemming 'Gemengd' komen eveneens diverse functies voor, maar hier is sprake van een ondergeschikte rol voor detailhandel. Daarnaast komt binnen de bestemming 'Wonen' ook functiemening voor, maar de woonbestemming is hier primair en de voorkomende functies zijn afzonderlijk aangewezen. In de praktijk kunnen zo zones met een verschillende functionele dynamiek ontstaan. In 'Centrum - 1', 'Centrum - 2' en 'Gemengd' kan een zekere mate van uitwisseling van functies plaatsvinden, zodat een behoorlijke flexibiliteit is gewaarborgd. Binnen de woonbestemming is die flexibiliteit minder.
De functie horeca en bepaalde zwaardere vormen van bedrijvigheid worden buiten de algemene functiemenging afzonderlijk behandeld, evenals detailhandel buiten de aanlooproutes naar het kernwinkelgebied. Die functies mogen in principe blijven op hun huidige plaats. Hierna wordt bij de diverse bestemmingen op de specifieke regeling van die functies nader ingegaan.
Via afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden kunnen op een gecontroleerde en gedoseerde wijze afwijkingen en veranderingen worden toegestaan van hetgeen als recht mogelijk is. Deze bevoegdheden zijn in het plan gekoppeld aan heldere, concrete toetsingscriteria, waarmee met name het straatbeeld en de belangen van direct omwonenden beschermd kunnen worden. Daarmee krijgt het plan, met het nodige respect voor de cultuurhistorische waarden en uitstraling, een zekere op de toekomst gerichte flexibiliteit.
6.3 Regeling Beschermd Stadsgezicht
Uitgangspunt van de regeling Beschermd Stadsgezicht (BSG) in dit plan is, dat bij recht tot de bestaande omvang en situering gebouwd mag worden (zie de geveIkaarten en kaptypenkaart). Hierbij geldt een maximale afwijking in de hoogte van circa 0,5 meter.
De regeling is opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' en kan als volgt, puntsgewijs, worden toegelicht:
- 1. de plaats van de gebouwen is vastgelegd; tenzij anders bepaald, mogen gebouwen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
- 2. om bebouwingswanden te realiseren danwel in stand te houden, is bepaald dat binnen 8 meter achter de voorgevellijn 100% dient te worden bebouwd;
- 3. ter handhaving van het historisch bepaalde aanzicht vanaf de straat en de perceelsindeling, is de breedte van de gebouwen vastgelegd. Via afwijking kunnen, onder strikte voorwaarden, aan elkaar grenzende panden, uitsluitend op begane grondniveau, tot ƩƩn geheel worden samengevoegd. Op deze afwijking zijn de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels 'samenvoegen winkelpanden 2011' van toepassing (omgevingsvergunning voor winkelpanden);
- 4. de toegestane bouwhoogte in het beschermd stadsgezicht is weergegeven op de gevelkaart en op de verbeelding. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de op de gevelkaart aangegeven hoogte slechts voor de gevel geldt (grijs gearceerd op de gevelkaart) en niet voor het achter de gevel gelegen gebouw. Indicatief is op de gevelkaart wel aangegeven hoe de goot- en bouwhoogte van het achter de gevel gelegen gebouw bij benadering is. Deze hoogte kan gelijk zijn aan de gevelhoogte en vorm maar ook lager of juist hoger. De op de gevelkaart aangegeven hoogten zijn overeenkomstig de bestaande maten. De bouwhoogte mag slechts in zeer beperkte mate 0,5 meter afwijken van hetgeen voor het betreffende gebouw op de gevelkaart of op de verbeelding is aangegeven;
- 5. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is aan maxima gebonden. Daarbij zijn de hoogten van erfafscheidingen afgestemd op hetgeen is toegestaan met het vergunningvrij bouwen. Bedacht dient daarbij te worden dat in een BSG bouwwerken als in dat artikel bedoeld, niet, zoals normaal, vergunningvrij zijn;
- 6. de plaats van de gevels van gebouwen is vastgelegd, voor zover betreft via bouwgrenzen op de verbeelding aangegeven voorgevel- en de zijgevellijnen. Via specifieke regelingen is bepaald dat in (zeer) beperkte mate Ôchter en vóór gevelvlakken mag worden gebouwd; dit om te voorkomen dat door loggia's, terrassen, erkers e.d. wezenlijke aantastingen van de gevels kunnen ontstaan. Om die reden zijn ook onderdoorgangen specifiek geregeld naar plaats en omvang. Via afwijkingen kan in beperkte mate worden afgeweken van het bepaalde ten aanzien van de plaats van gevels, onder meer ten behoeve van het bouwen van nieuwe onderdoorgangen. Ook bij deze afwijkingen geldt als voorwaarde dat de kwaliteiten van het BSG niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 7. de verschijningsvorm van de gevels is vastgelegd op de gevelkaart. Hier mag niet van worden afgeweken. In afbeelding 15 is aangegeven op welke wijze de gevelhoogte dient gelezen te worden;
- 8. de bekapping van gebouwen is in belangrijke mate vastgelegd; de dakhelling dient binnen bepaalde marges te blijven. In een aantal situaties met een bijzonder waardevol karakter, zijn de exacte kapvorm en het kaptype vastgelegd op de kaptypenkaart. In een aantal situaties is om die reden ook de nokrichting vastgelegd. Vaste regel is verder, dat waar geen nokrichting is aangegeven, de nokrichting dwars ten opzichte van de voorgevellijn dient te zijn. Via afwijking kan van de voorgeschreven bekapping worden afgeweken, ook hier weer onder voorwaarde dat de kwaliteiten van het BSG niet onevenredig mogen worden aangetast. Tevens kan bij gebouwen met een platte afdekking met een afwijking een extra bouwlaag in de vorm van een kap worden toegevoegd;
- 9. bij de hiervoor bedoelde afwijkingen gelden naast toetsing aan de kwaliteiten van het BSG, procedureregels, in die zin dat publicatie van het voornemen tot afwijking dient plaats te vinden en dat belanghebbenden hun zienswijzen ter zake kenbaar kunnen maken.
Afbeelding 15: wijze van meten gevelhoogte
De regeling als geheel biedt voldoende waarborgen om het waardevolle beeld in stand te houden, terwijl er toch flexibiliteit wordt geboden om, in beperkte mate, aanpassingen mogelijk te maken om toekomstige wensen en behoeften te kunnen faciliteren.
6.4 Toelichting Op De Regels
Paragraaf 1 Inleidende regels
In deze paragraaf is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Paragraaf 2 Bestemmingen
Deze paragraaf bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- eventuele afwijking van de gebruiks- en/ of bouwregels;
- eventuele nadere eisen.
Centrum - 1
Gebruik
Voor het centrumgebied is de bestemming 'Centrum - 1' opgenomen. Deze bestemming is toegekend aan het centrumgebied, waarbinnen ook het kernwinkelgebied ligt. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan op de begane grond en op de verdieping. Het principe gaat hier uit van niet-woonfuncties op de begane grond en het wonen daarboven. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies bij recht toegestaan:
- bedrijven van categorie 1 en 2, uitsluitend daar waar aangeduid;
- detailhandel (uitsluitend begane grondlaag en op eerste verdieping en hoger daar waar aangeduid);
- publiekgerichte dienstverlening (uitsluitend op de begane grondlaag);
- horeca van categorie I, II en III (uitsluitend daar waar aangeduid) en categorie II en III (uitsluitend daar waar aangeduid op de verdiepingen);
- maatschappelijke voorzieningen (uitsluitend daar waar aangeduid);
- kantoren (uitsluitend daar waar aangeduid);
- bij niet-woonfuncties behorende werkplaatsen en praktijk-, kantoor- en opslagruimten (overal op de begane grondlaag);
- wonen;
- toegangspartijen en bergingen bij woningen (overal);
- een coffeeshop, uitsluitend daar waar deze is aangeduid;
- een casino aan de Wijdstraat 27, welke is aangeduid.
Hierbij geldt daarnaast dat op sommige locaties een niet-woonfunctie op de eerste verdieping en hoger is toegestaan. Deze functie is aangegeven met de aanduiding. Binnen deze bestemming en binnen de bestemming 'Centrum - 2' is in totaal ƩƩn zelfstandige supermarkt toegestaan. Om meerdere supermarkten uit te sluiten is het maximum verkoopvloeroppervlak op 600 m2 vastgelegd.
Bouwregels
De bouwregels voor deze bestemming, die vrijwel uitsluitend de hoofdbebouwing betreft, zijn opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.
Afwijkingen
Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om werkplaatsen en praktijk-, kantoren opslagruimten behorende bij niet-woonfuncties op bovenverdiepingen te vestigen, mits in het betreffende pand ruimte voor ƩƩn woning overblijft met een oppervlakte van minimaal 70 m2. Via een omgevingsvergunning kunnen de genoemde niet-woonfuncties ook onder de begane grondlaag worden toegestaan. Dit kan uitsluitend voor de niet-woonfuncties die reeds zijn aangeduid.
Centrum - 2
Gebruik
Voor het winkel-, kantoor- en woningbouwcomplex met parkeergarage tussen de Kleiweg, Nieuwstraat, Nieuwe Markt, Agnietenstraat, Houtmanspad, Conventstraat en Lem Dulstraat is de bestemming 'Centrum - 2' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan:
- detailhandel en (publieksgerichte) dienstverlening (overal met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - detailhandel uitgesloten'. Hier is detailhandel op de tweede verdieping en hoger uitgesloten);
- kantoren en maatschappelijke voorzieningen (uitsluitend op de eerste verdieping en hoger aan de Agnietenstraat en maatschappelijke voorzieningen op de begane grondlaag uitsluitend daar waar aangeduid);
- horeca van categorie I en II (uitsluitend daar waar aangeduid op de begane grondlaag);
- - wonen (uitsluitend daar waar aangeduid).
Binnen deze bestemming en binnen de bestemming 'Centrum - 1' is in totaal ƩƩn zelfstandige supermarkt toegestaan. Om meerdere supermarkten uit te sluiten is het maximum verkoopvloeroppervlak op 600 m2 vastgelegd.
Afwijkingen
Via een omgevingsvergunning kunnen hotels en pensions worden toegestaan. Dit kan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca'.
Bouwregels
De bouwregels voor deze bestemming, die vrijwel uitsluitend de hoofdbebouwing betreft, zijn opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.
Gemengd
Gebruik
Voor grote delen van het plangebied is de bestemming 'Gemengd' opgenomen. Het gemengde karakter, met name ook met de functie wonen, komt met name tot uitdrukking in het feit dat wonen overal, op alle verdiepingen is toegestaan. Het principe is dat niet-woonfuncties uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan en het wonen daarboven. Hier zijn de niet-woonfuncties zoals bedrijven, detailhandel, horeca, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en publieksgerichte dienstverlening toegestaan. Tevens zijn werkplaatsen en praktijk-, kantoor- en opslagruimten behorende bij de niet-woonfuncties toegestaan.
Het principe gaat hier uit van niet-woonfuncties op de begane grond en het wonen daarboven. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan:
- bedrijven van categorie 1 en 2 (uitsluitend op de begane grondlaag);
- kantoren (uitsluitend op de begane grondlaag en daar waar aangeduid op de verdiepingen);
- maatschappelijke voorzieningen (uitsluitend op de begane grondlaag en daar waar aangeduid op de verdiepingen);
- publieksgerichte dienstverlening (uitsluitend op de begane grondlaag);
- detailhandel (uitsluitend daar waar aangeduid op de begane grond);
- (publieksgerichte) dienstverlening (uitsluitend op begane grondlaag en daar waar aangeduid op de eerste verdieping en hoger);
- horeca van categorie II en III (uitsluitend daar waar aangeduid op de begane grondlaag);
- bij niet-woonfuncties behorende werkplaatsen en praktijk-, kantoor- en opslagruimten (uitsluitend op de begane grondlaag);
- wonen (zowel op de begane grondlaag als op de verdiepingen);
- bij wonen behorende toegangen en bergingen (zowel op de begane grondlaag als op de verdiepingen).
Binnen deze bestemming is geen zelfstandige supermarkt toegestaan.
Bouwregels
De bouwregels voor deze bestemming, die vrijwel uitsluitend de hoofdbebouwing betreft, zijn opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.
Afwijkingen
Via een omgevingsvergunning kunnen hotels en pensions worden toegestaan. Dit kan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca'.
Groen
De voorkomende grotere groenvoorzieningen zijn bestemd met 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, fiets- en voetpaden en waterpartijen mogelijk. Herinrichting van deze gronden tot bijvoorbeeld parkeren of met gebouwen is uitgesloten. Kleinschalige groenelementen, zoals bermen, groenstroken en dergelijke, zijn ondergebracht in de verkeersbestemmingen. Binnen deze bestemming zijn waardevolle stoepenzones gelegen. Op de betreffende gronden wordt, onder andere door middel van een omgevingsvergunningplicht voor het verwijderen en het aanbrengen van bestrating, de instandhouding van de voorkomende en beoogde stoepen nagestreefd. Binnen stoepenzones mogen uitsluitend ondergeschikte bouwwerken worden gerealiseerd, zoals bordessen en trappen (met omgevingsvergunning). Met een binnenplanse afwijking kunnen in deze zones eveneens luifels, palen en windschermen worden toegestaan. Hierbij dient getoetst te worden aan de kwaliteiten als aangegeven in de toelichting bij het BSG.
Kantoor
Gebruik
Het Tolhuis aan de Westhaven is opgenomen binnen de bestemming 'Kantoor'. Momenteel is in het pand een advocatenkantoor gevestigd.
Bouwregels
De bouwregels voor deze bestemming, die vrijwel uitsluitend de hoofdbebouwing betreft, zijn opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.
Maatschappelijk
Gebruik
Voor verschillende panden en percelen is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn verschillende maatschappelijke voorzieningen toegestaan, zoals overheidsgebouwen, cultuur- en onderwijsvoorzieningen, opvoeding, gezondheidszorg, sociaal-cultureel werk en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening. Verder is binnen deze bestemming detailhandel en horeca toegestaan, maar dan uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen.
Bouwregels
De bouwregels voor deze bestemming, die vrijwel uitsluitend de hoofdbebouwing betreft, zijn opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.
Tuin
Gebruik
Om verdere dichtslibbing met onder andere gebouwen en parkeren tegen te gaan is voor deze gronden de bestemming 'Tuin' opgenomen. Beoogd wordt om deze gronden 'open te houden'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen en toegangspaden. Het gebruik van de betreffende onbebouwde gronden als parkeerplaats is uitdrukkelijk verboden (specifieke gebruiksregel).
Bouwregels
Op deze gronden zijn bijbehorende bouwwerken, luifels en terreinafscheidingen toegestaan. Tevens zijn uitsluitend de bestaande gedeelten van de aansluitende hoofdgebouwen toegestaan. Ook hier zijn de toegestane functies uit het hoofdgebouw mogelijk. Het bebouwingspercentage is 10% per bouwperceel. Op bouwpercelen met de aanduiding 'bijgebouwen' mag het aanduidingsvlak 'bijgebouwen' volledig worden bebouwd, ook als daardoor het bebouwingspercentage wordt overschreden, met dien verstande dat bij sloop en (ver)bouw van erfbebouwing het bebouwingspercentage niet meer mag worden overschreden. De naam van de aanduiding is afkomstig uit de SVBP2008 en suggereert dat deze bedoeld is voor bijgebouwen, maar deze dient voor alle binnen de bestemming toegestane bouwwerken.
De aanwezige gedeelten van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen niet hoger zijn dan de eerste bouwlaag van het aansluitende hoofdgebouw, tenzij anders is aangegeven. Als maximale goothoogte voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt standaard 3 meter. In afwijkende situaties staan de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven.
Omgevingsvergunning
Maximaal 20% van het bouwperceel mag worden verhard. Hiervoor is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.
Tuin - Erf
Gebruik
De overwegend bebouwde delen van de binnenterreinen achter de hoofdgebouwen zijn bestemd als 'Tuin - Erf'. Deze gronden zijn bestemd als erven, tuinen en toegangspaden voor de aangrenzende hoofdbestemmingen en speelplaatsen. Parkeren is als recht overal binnen deze bestemming toegestaan, onder de voorwaarde dat dit ten dienste van de aangrenzende bestemming is.
Bouwregels
Op deze gronden zijn bijbehorende bouwwerken, carports, luifels en terreinafscheidingen toegestaan. Tevens zijn uitsluitend de bestaande gedeelten van de aansluitende hoofdgebouwen toegestaan. Ook hier zijn de toegestane functies uit het hoofdgebouw mogelijk. Via een afwijkingsmogelijkheid is nieuwbouw van gedeelten van een hoofdgebouw mogelijk. De bebouwingsgrens van het aangrenzende bouwvlak mag daartoe met 5 m worden overschreden. Het bebouwingspercentage is afgestemd op de percentages uit het vorige bestemmingsplan en als zodanig aangeduid op de verbeelding met een koppeling in de regels. Op bouwpercelen met de aanduiding 'bijgebouwen' mag het aanduidingsvlak 'bijgebouwen' volledig worden bebouwd, ook als daardoor het bebouwingspercentage wordt overschreden, met dien verstande dat bij sloop en (ver)bouw van erfbebouwing het bebouwingspercentage niet meer mag worden overschreden. De naam van de aanduiding is afkomstig uit de SVBP2008 en suggereert dat deze bedoeld is voor bijgebouwen, maar deze dient voor alle binnen de bestemming toegestane bouwwerken.
De aanwezige gedeelten van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen niet hoger zijn dan de eerste bouwlaag van het aansluitende hoofdgebouw, tenzij anders is aangegeven. Als maximale goothoogte voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt standaard 3 meter. In afwijkende situaties staan de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven.
Verkeer
Voor de Nieuwe Veerstal is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Binnen deze bestemming worden doorgaande wegen mogelijk gemaakt met ten hoogste 2x1 rijstroken, inclusief de bijbehorende fiets- en voetpaden en bermen.
Verkeer - Verblijf
Alle overige wegen en het resterende openbare gebied wordt door middel van de bestemming 'Verkeer - Verblijf' het verblijfskarakter benadrukt. Binnen deze bestemming zijn met name verhardingen voor het auto-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeren toegestaan. Tevens vallen groen, water en speellocaties binnen deze bestemming. Ter plaatse van de aanduiding 'waterkering' zijn voorzieningen voor een kade (inclusief verblijfsruimten) toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn waardevolle stoepenzones gelegen. Op de betreffende gronden wordt, onder andere door middel van een omgevingsvergunningplicht voor het verwijderen en het aanbrengen van bestrating, de instandhouding van de voorkomende en beoogde stoepen nagestreefd. Binnen stoepenzones mogen uitsluitend ondergeschikte bouwwerken worden gerealiseerd, zoals bordessen en trappen. Met omgevingsvergunning kunnen in deze zones eveneens luifels, palen en windschermen worden toegestaan. Hierbij dient getoetst te worden aan de kwaliteiten als aangegeven in de toelichting bij het BSG.
Water
Zoals eerder genoemd zijn de belangrijkste watergangen in het plangebied, singels en grachten, voorzien van de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bedoeld voor waterlopen en verkeer te water. Steigers en bruggen zijn toegestaan waar deze zijn aangegeven. Nieuwe bruggen zijn middels een afwijkingsmogelijkheid beperkt mogelijk. Tevens is de minimale afstand van de bruggen ten opzichte van elkaar vastgelegd.Ook is vastgelegd dat bruggen niet hoger mogen zijn dan 5 m. Bouwwerken zijn niet toegestaan als daardoor niet meer kan worden voldaan aan de voor de goede waterhuishouding benodigde vrije waterspiegel en een doorvaarthoogte van 1,25 m. Voor bestaande bruggen die lager zijn dan dat geldt dat de (doorvaart)hoogte die de brug heeft op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan als minimaal toelaatbaar mag worden aangehouden.
Langs de Blekerssingelgracht is aan de zijde van de Houtmansgracht enkele locaties aangegeven met de aanduiding 'woonschepenligplaats'. Hier zijn woonschepen toegestaan. Binnen de bestemming zijn de voorwaarden opgenomen voor de woonschepen.
Afwijkingen
Via omgevingsvergunning kunnen in de bestemming 'Water' elders dan waar aangeduid bruggen en steigers worden toegestaan. Uitsluitend bruggen zijn toegestaan voor voetgangers- en fietsverkeer.
Wonen
Gebruik
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de delen en complexen in het plangebied die een zuivere of overwegende woonfunctie kennen. Op deze gronden is het wonen de hoofdfunctie (het mag boven en beneden), alsmede bijbehorende tuinen en erven. Niet-woonfuncties mogen uitsluitend ter plaatse van de aangegeven aanduidingen.
Bouwregels
De bouwregels voor deze bestemming, die vrijwel uitsluitend de hoofdbebouwing betreft, zijn opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'. Ter voorkoming dat er (zonder meer) woonsituaties zouden kunnen ontstaan zonder een behoorlijke eigen hoofdtoegang, is de bepaling opgenomen dat woningen een zelfstandige of een gezamenlijke hoofdingang dienen te hebben, die direct vanuit de openbare ruimte bereikbaar is. Via omgevingsvergunning kan daarvan worden afgeweken, indien een dergelijke hoofdingang in een desbetreffende situatie fysiek niet goed mogelijk is of de bruikbaarheid van andere ruimten wezenlijk wordt verminderd.
Afwijkingen
Via een omgevingsvergunning kunnen de genoemde niet-woonfuncties ook onder de begane grondlaag (onderhuizen en kelders) worden toegestaan. Dit kan uitsluitend voor de niet-woonfuncties die reeds zijn aangeduid. Daarnaast kan via een omgevingsvergunning worden afgeweken om parkeerruimte bij woningen toe te staan op de begane grond, zowel in- als uitpandig.
Waarde - Archeologie
Nagenoeg het gehele plangebied is aangegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt de gemeentelijke Verordening inzake Monumenten en Archeologie. Deze dubbelbestemming is niet opgenomen voor de singels en grachten en recente herstructurering- en/of ontwikkelingslocaties.
Waarde - Beplanting
Voor de aanwezige behoudenswaardige singel- en andere boombeplanting is de dubbelbestemming 'Waarde -Beplanting' opgenomen. Ten behoeve van de bescherming van deze singel- en andere boombeplanting is een aantal werken en werkzaamheden die deze waarden kunnen aantasten als omgevingsvergunningplichtig aangemerkt.
Waarde - Beschermd stadsgezicht
Het gehele plangebied valt onder het beschermd stadsgezicht. Dit is op de verbeelding aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'. In de regels zijn voor de betreffende panden specifieke bouwregels opgenomen. Daarbij wordt voor dit gebied gebruik gemaakt van een gevelkaart en een kaptypenkaart, beide onderdeel uitmakend van de regels. In paragraaf 6.3 is aangegeven welke regelingen zijn opgenomen.
Waarde - Cultuurhistorie
Voor het Houtmansplantsoen is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. Het Houtmansplantsoen is aangewezen als een gemeentelijk monument. Voor deze gronden geldt de gemeentelijke Verordening inzake Monumenten en Archeologie.
Waarde - Rivierzone
In 2001 is het voorbeeldbestemmingsplan Hollandsche IJsseloevers opgesteld. Met dit initiatief wordt aandacht gevraagd voor het behoud en de realisatie van de gewenste ruimtelijke kwaliteit van de Hollandsche IJssel en de zone rondom. In onderhavig bestemmingsplan wordt aangesloten op de eisen vanuit dit voorbeeldbestemmingsplan door de dubbelbestemming 'Waarde - Rivierzone' op te nemen.
Vanwege de kwetsbaarheid van het beschermd stadsgezicht mag op deze plek in de rivierzone niet worden gebouwd. Wel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt bouwwerken te realiseren waaronder damwanden. Toepassing daarvan kan nodig zijn in verband met de veiligheidsnormen van de waterkering of het goed functioneren van de vaarweg. Alvorens toepassing wordt gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid wordt advies ingewonnen bij de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de landschapwaarden niet onevenredig worden geschaad en over eventueel te stellen voorwaarden.
Waterstaat - Waterkering
De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is over de andere bestemmingen heen gelegd. Deze dubbelbestemming regelt het bijzonder belang dat voor deze gebieden geldt. Voordat de onderliggende bestemming kan worden toegepast dient eerst het bijzonder belang van deze bestemming te worden afgewogen. Dit houdt in dat voordat er gebouwd mag worden wat de onderliggende bestemming aangeeft, eerst moet worden voldaan aan de eisen van het hoogheemraadschap.
Waterstaat - Waterlopen
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' is van toepassing op plaatsen waar een doorgaande waterloop overkluisd is of ondergronds doorloopt. Aan de 'bovengrond' of de bovenliggende bebouwing is met een enkelbestemming de daar van toepassing zijnde bestemmingsregeling toegekend en over deze enkelbestemmingen heen wordt het doorlopen van de waterloop geregeld met deze dubbelbestemming.
Paragraaf 3 Algemene regels
In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.
Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en overeenkomstig opgenomen.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor vlaggemasten, antennemasten en schoorstenen. Deze mogen de maximale bouwhoogte van het gebouw met niet meer dan 8 m overschrijden. Verder is het op grond van dit artikel mogelijk noodtrappen, dakopbouwen en liftinstallaties te bouwen. de maximale bouwhoogte mag dan met niet meer dan 3,50 m worden overschreden.
Verder is in dit artikel een regel opgenomen ten aanzien van de bestaande grotere dan wel kleinere maten. Deze maten zijn toelaatbaar gesteld mits deze legaal tot stand zijn gekomen bij of krachtens de Woningwet/Wabo.
Algemene gebruiksregels
Dit artikel sluit specifieke vormen van gebruik expliciet uit voor het gehele bestemmingsplan. Daarnaast worden toegestane functieveranderingen en bijzonder gebruik in de gebruiksregels geregeld. In de specifieke gebruiksregels (voorkomend in de bestemmingsartikelen) zijn aanvullingen en afwijkingen van de algemene gebruiksregels opgenomen.
Algemene aanduidingsregels
geluidzone - industrielawaai
In dit artikel is opgenomen dat binnen deze zone geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zijn toegestaan.
veiligheidszone - vervoer van gevaarlijke stoffen
In dit artikel zijn regels opgenomen voor de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer van gevaarlijke stoffen'. Dit geldt uitsluitend voor de gronden binnen een afstand van 200 meter van de spoorlijn.
vrijwaringszone - molenbiotoop
In dit artikel zijn de molenbiotopen rond de molens 't Slot en De Roode Leeuw (de molen zelf is buiten het plangebied gelegen) geregeld. Hiermee worden beperkingen gesteld aan de hoogte van de bebouwing en de beplanting, teneinde voldoende windvang en zicht op de molen te garanderen.
vrijwaringszone - waardevolle bomen
Deze gebiedsaanduiding is opgenomen voor de waardevolle bomen en het gebied dat binnen 8 meter rondom het hart van de stam van de boom is gelegen. Het behoud van de aanwezige (landschappelijke of anderszins) waardevolle c.q. monumentale bomen dient te worden nagestreefd. Ten behoeve van de bescherming van deze bomen is een aantal werken en werkzaamheden die deze waarden kunnen aantasten als omgevingsvergunningplichtig aangemerkt. Verder is onder de kruin van de als zodanig aangeduide bomen bouwen uitgesloten.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
Paragraaf 4 Overgangs- en slotregels
In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
In de slotregel is de officiƫle naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
6.5 Digitale Uitwisseling
Bij het opstellen van de verbeelding en regels is uitgegaan van het handboek voor het opstellen van bestemmingsplannen zoals dat door de gemeente Gouda is opgesteld. Basis voor dit handboek is de door het ministerie van VROM ontwikkelde DURP-standaarden. Dat wil zeggen dat een vaste indeling van verbeelding en regels is aangehouden en dat de digitale verbeelding getekend is op een wijze dat deze eenvoudig geschikt te maken is voor digitale toepassingen en uitwisseling met andere instanties (conform IMRO 2008).
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Binnen het plan wordt een aantal ontwikkelingen gerealiseerd in private exploitatie, maar deze ontwikkelingen worden of zijn mogelijk gemaakt met afzonderlijke juridisch-planologische procedures. Het gaat dan met name om de locaties zoals genoemd in paragraaf 5.3 waarvan de financiƫle haalbaarheid reeds vaststaat.
Voor de uitvoering van het plan zijn voor de gemeente geen bijzondere kosten aanwezig. Op grond van de bekend zijnde gegevens wordt het plan dan ook financieel uitvoerbaar geacht. Voor voorliggend bestemmingsplan wordt derhalve geen exploitatieplan opgesteld.
7.2 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De gemeenteraad heeft op 12 maart 2008 de Handhavingsnota 2008-2011 vastgesteld.
Handhaving kan plaats vinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Deze vorm van handhaving valt onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Daarnaast wordt onderscheiden de preventieve handhaving. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch zeker betekenis toegekend.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Naast de periodieke wettelijk voorgeschreven herziening van een bestemmingsplan, is het ook uit een oogpunt van doelmatig beheer van het plangebied gewenst de vigerende regeling te herzien. Bij de voorbereiding van de herziening is gelet op de gewenste stedenbouwkundige en ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied en de daarin aanwezige functies. Bij de ontwikkeling van het plan is tevens gelet op het perspectief en betekenis die functies (kunnen) hebben. Op basis van de bekend zijnde gegevens wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
7.3.1 Inspraakprocedure
Ingevolge de inspraakverordening is het voorontwerpbestemmingsplan voor de inwoners van de gemeente Gouda en voor de in de gemeente een belang hebbende natuurlijke- en rechtspersonen ter inzage gelegd voor een periode van zes weken. Gedurende deze periode konden inspraakreacties ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan naar voren worden gebracht.
In de Nota inspraak en overleg is een samenvattend overzicht van de reacties/vragen opgenomen, alsmede de beantwoording daarvan door burgemeester en wethouders van Gouda.
7.3.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerp bestemmingsplan aan verschillende overlegpartners toegezonden.
De resultaten hiervan zijn opgenomen in een afzonderlijke Nota beantwoording inspraak en overleg, welke als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.
7.3.3 Zienswijzenprocedure
In het kader van de zienswijzenprocedure heeft het ontwerpbestemmingsplan met de bijbehorende stukken van 19 september 2012 tot en met 31 oktober 2012 ter inzage gelegen op het gemeentehuis en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze terinzagelegging is van tevoren aangekondigd in de lokale krant en in de Staatscourant. Daarnaast is het voornemen elektronisch gepubliceerd door middel van plaatsing op de gemeentelijke website. In deze publicaties is aangegeven dat gedurende de periode van tervisielegging voor een ieder de mogelijkheid bestaat om zienswijzen omtrent het ontwerp bestemmingsplan naar voren te brengen. Gedurende de periode van tervisielegging zijn vier zienswijzen ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord door het college van burgemeester en wethouders in de Nota van beantwoording zienswijzen.
Bijlage 1 Gevelkaart
Bijlage 2 Kaptypenkaart
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten