KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf-2
Artikel 5 Gemengd-1
Artikel 6 Gemengd-2
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Maatschappelijk
Artikel 9 Verkeer - Hoofdverkeersweg (Verkeer - 1)
Artikel 10 Verkeer - Straat (Verkeer - 2)
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsstraat (Verkeer - 3)
Artikel 12 Water
Artikel 13 Wonen
Artikel 14 Leiding
Artikel 15 Waarde-archeologie
Artikel 16 Waterstaat-waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Artikel 18 Algemene Bouwregels
Artikel 19 Algemene Gebruiksregels
Artikel 20 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 21 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
Artikel 23 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemenging
Bijlage 2 Staat Van Horeca-inrichtingen
Bijlage 3 Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Nieuw Bestemmingsplan
1.2 Doel Nieuw Bestemmingsplan
1.3 Ligging Plangebied
1.4 Geldende Bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.3 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Ruimtelijk Beleid
3.2 Openbare Ruimte
3.3 Beschermd Stadsgezicht En Monumenten
3.4 Archeologie
3.5 Verkeer En Parkeren
3.6 Wonen
3.7 Economie
3.8 Onderwijs, Cultuur, Welzijn En Sport
3.9 Groen
Hoofdstuk 4 Milieu
4.1 Inleiding
4.2 Duurzaam Bouwen
4.3 Bodem
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Lucht
4.6 Geluid
4.7 Water
4.8 Natuur
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Keuze Van Bestemmingen
5.3 Ontwikkelingen
5.4 Dakopbouwen En Extra Bouwlagen
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

Rustenburg - Oostbroek

Bestemmingsplan - 's-Gravenhage

Vastgesteld op 17-09-2009 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Rustenburg-Oostbroek van de gemeente Den Haag.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanbouw:

een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, daaronder niet begrepen prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksclub, in tegenstelling tot beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het bedrijf wordt ingenomen.

1.7 aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het beroep/verlenen van diensten wordt ingenomen.

1.8 ambacht/ambachtelijk bedrijf:

het bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.9 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingsgrens:

een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.12 bebouwingspercentage:

een binnen een bij dit plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van prostitutie-inrichtingen.

1.14 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, en met uitzondering van parkeerruimte.

1.16 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw behorende bij een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat architectonisch en functioneel ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bruto-vloeroppervlak (bvo):

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of andere gebouwde voorziening, met inbegrip van de eventueel daartoe behorende magazijnen, overige dienstruimten en technische ruimten, met uitzondering van de parkeergarages.

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 culturele voorzieningen:

voorzieningen op het gebied van kunst en cultuur, zoals theaters, schouwburgen, concertzalen, ruimten voor het beoefenen van muziek, bioscopen, filmhuizen en musea met inbegrip van bijbehorende voorzieningen.

1.29 dak:

iedere uitwendige bovenbeëindiging van een gebouw.

1.30 dakhelling:

schuin beloop van een dak.

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel wordt niet begrepen belwinkels, internetcafés, coffeeshops, paddoshops, perifere detailhandel en het verkopen en/of leveren van goederen voor het gebruik ter plaatse; eveneens is daaronder niet begrepen het verkopen van (consumenten)vuurwerk, inclusief de daarbij behorende opslag van vuurwerk.

1.32 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, kapsalons, snelfoto-ontwikkel en kopieerservicebedrijven, videotheken en andere verhuurbedrijven, autorijscholen; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, belwinkels, internetcafé's, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksclub en escortbedrijven.

1.33 eerste bouwlaag:

de bouwlaag die zich direct boven de onderbouw bevindt en bij gebreke daarvan de bouwlaag welke zich als eerste geheel of in overwegende mate boven het peil bevindt.

1.34 extra bouwlaag

een bouwlaag, welke een uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning en daarvan deel uitmaakt.

1.35 garagebedrijf:

een inrichting, waarin of van waaruit op bedrijfsmatige wijze het vervaardigen, onderhouden, repareren, behandelen van oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren, opslaan of proefdraaien van motorvoertuigen plaatsvindt.

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 geluidbelasting vanwege een industrieterrein:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.38 geluidbelasting vanwege het wegverkeer:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.39 geluidbelasting vanwege een spoorweg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.40 geluidgevoelige functies:

functies zoals bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.41 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een functie als bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.42 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.43 grens verschillende hoogten:

een op de plankaart aangegeven begrenzing, die de contouren van de verschillende binnen een bouwvlak aangegeven maximum hoogteaanduidingen markeert;

1.44 groenvoorziening:

groen niet behorende tot natuurgebied of stedelijke groene hoofdstructuur.

1.45 grondoppervlakte van bebouwing:

de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een bouwwerk.

1.46 hennepkwekerij:

gronden en bouwwerken geheel of gedeeltelijk gebruikt om daarin op een bedrijfsmatige of daarmee vergelijkbare wijze hennepplanten te kweken en/of te verwerken ten behoeve van het (doen) produceren van marihuana dan wel andere geestverruimende middelen.

1.47 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.48 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.49 hoofdverkeerswegen:

rijbanen voor het gemotoriseerde verkeer op doorgaande hoofdroutes in hoofdzaak ten behoeve van de algemene ontsluiting van wijken en grote delen van de stad en de verbinding met rijks- en andere invalswegen.

1.50 horeca-inrichting:

een inrichting, in zijn algemeenheid gericht op de bedrijfsmatige verstrekking van dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Binnen deze definitie worden de volgende categorieën in horeca-inrichtingen onderscheiden:

categorie I:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen minder dan 30 punten zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de exploitatie aansluit bij winkelvoorzieningen en voornamelijk, althans voor een substantieel gedeelte, gericht zijn op het winkelend publiek en waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verkoop van niet ter plaatse bereide kleine etenswaren, al dan niet in combinatie met overwegend alcoholvrije dranken. De openingstijden liggen maximaal tussen 07.00 uur en 19.00 uur en één avond per week tot maximaal 22.00 uur.

Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen in het algemeen ijssalons, broodjeszaken, croissanteries, lunchrooms, patisserieën en konditoreien;

categorie II:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen 30 punten of meer, doch minder dan 40 zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verstrekking van al dan niet ter plaatse bereide maaltijden en kleine etenswaren, al dan niet in combinatie met de verstrekking van alcoholvrije en/of alcoholhoudende dranken. De bezoekersfrequentie omvat met name ook de avonduren.

Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen in het algemeen restaurants, petit-restaurants, restauraties, crèperieën, pannenkoekenhuizen, poffertjeszaken, cafetaria's/snackbars, shoarmazaken, coffeeshops, koffiehuizen, theehuizen en poolcentra;

categorie III:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen 40 punten of meer, doch minder dan 50 zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren. Daarnaast vallen binnen deze categorie ook bepaalde lichtere vormen van horeca die door een van de standaard afwijkende wijze van exploitatie een grotere invloed op de omgeving hebben.

Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen café's, eetcafé's, afhaalwinkels/maaltijdbezorging, ontmoetingscentra, alsmede broodjeszaken, cafetaria's/snackbars en ijssalons, met openingstijden tot in de nachtelijke uren;

categorie IV:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen 50 punten of meer zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen waarvan de bedrijfsvoering is gericht op de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken, al dan niet in combinatie met het geven van gelegenheid tot het dansen op mechanische en/of levende muziek. Ook inrichtingen, waar bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot het houden van vergaderingen, recepties, bruiloften en partijen, in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende dranken en/of al dan niet ter plaatse bereide etenswaren behoren tot deze categorie.

Deze bedrijven hebben in het algemeen een hoge bezoekersfrequentie in de avond- en nachtelijke uren. Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen ondermeer discotheken en bedrijven gericht op zalenexploitatie.

1.51 hotel en/of pension:

elk gebouw dan wel een gedeelte van een gebouw, alsmede de daarbij behorende voorzieningen zoals terrassen, tuinen, zwembaden, tennisbanen, erven of terreinen of gedeelten daarvan, waar de bedrijfsvoering hoofdzakelijk is gericht op het bedrijfsmatig verlenen van tijdelijke huisvesting met gehele of gedeeltelijke verzorging.

1.52 inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken:

inrichtingen zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder en zoals deze op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van het plan luidt.

1.53 installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie:

installaties ten behoeve van mobiele telefonie en/of datacommunicatie, bestaande uit een antennestaaf of antennespriet, al of niet met dwarssprieten en overige onderdelen, zoals schotels en kasten.

1.54 internetcafé/-gelegenheid:

een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke).

1.55 kantoor:

een gebouw, dat in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het in administratieve zin doen functioneren van de instelling, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, waarbij aanvullend ook kinderopvang in een deel van het gebouw is toegestaan.

1.56 kap of kapverdieping:

een ruimte in een gebouw, die door tenminste twee schuine dakschilden, te bouwen onder een hellingshoek van elk tenminste 15o en ten hoogste 75o ten opzichte van het horizontale vlak, is afgedekt en waarvan de borstwering niet hoger is dan onderscheidenlijk 0,20 m en 1,20 m, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.57 kiosk:

een solitair gebouw, geplaatst in de openbare ruimte, van beperkte omvang welke voor consumptie- en/of detailhandelsdoeleinden mag worden gebruikt.

1.58 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen.

1.59 laag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.60 luifel

dak of overkapping aan of bij een gebouw, al dan niet ondersteund en zonder tot de constructie behorende wanden.

1.61 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.62 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

1.63 ontheffingsbesluit:

het besluit van het bevoegd gezag tot het vaststellen van hogere waarden, behorende bij dit bestemmingsplan.

1.64 overbouwing/onderdoorgang:

een gebied binnen een bouwvlak, waar een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.65 overkragende bebouwing

bebouwing, die niet direct op het maaiveld is gepositioneerd en tot stand wordt gebracht buiten de bestemmingsgrenzen van de hoofdbebouwing.

1.66 paddoshop:

een gebouw, waarin of van waaruit onder meer natuurproducten met een geestverruimende werking, zoals hallucinogene paddestoelen, dan wel aanverwante producten worden verkocht.

1.67 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox.

1.68 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in de overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. in de gevallen waarin de hoogte wordt uitgedrukt in meters NAP: 0 m NAP.

1.69 pergola

een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.

1.70 perifere detailhandel

detailhandel in volumineuze goederen, detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, productiegebonden detailhandel, alsmede tuincentra en bouwmarkten, die vanwege de omvang en aard van de te verhandelen artikelen niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden.

1.71 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.72 plankaart:

de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens, behorende bij het bestemmingsplan (naam plan).

1.73 plint:

het onderste gedeelte van een gebouw dat gezien vanaf maaiveldniveau, als bepalend kan worden aangemerkt voor de beleving in stedenbouwkundige, architectonische en functionele zin.

1.74 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.75 prostitutie-inrichting:

een bouwwerk, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.76 recreatie:

een inrichting, geheel of gedeeltelijk ingericht en in gebruik voor het houden van bijeenkomsten van recreatieve, culturele aard en/of voor tentoonstellingen en/of filmvertoningen, toneel of daarmee verwante voorstellingen en/of voor het bieden van amusement en/of voor het dansen en/of voor het beoefenen van sport c.q. muziek, al dan niet met de mogelijkheid tot het gebruiken van consumpties, alsmede inrichtingen waar drie of meer speelautomaten aanwezig zijn voor het gebruik door anderen dan de eigenaar of houder. Meerdere van de hier genoemde functies komen in de praktijk voor in combinatie met een horeca-inrichting in een van de categorieën zoals elders in dit artikel gedefinieerd.

1.77 recreatieve waarde:

de aan een groengebied toe te kennen waarde voor het gebruik van het groen en de voorzieningen in vrije tijd voor ontspanning.

1.78 rijstrook:

een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook.

1.79 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.80 seksclub:

een prostitutie-inrichting, waarin tevens andere vormen van vermaak en amusement worden geboden en/of in een daarvoor bestemde ruimte of gebruikte ruimte anders dan om niet drank wordt verstrekt.

1.81 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutie-inrichting en een seksclub.

1.82 sekswinkel:

een inrichting, waarin of van waaruit uitsluitend of in hoofdzaak seksartikelen worden verkocht. Niet als seksartikelen in de zin van deze bepaling worden beschouwd gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, waarin erotische gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

1.83 sportvoorziening:

een al of niet gebouwde voorziening, geheel of gedeeltelijk ingericht en in gebruik voor het beoefenen van sport al dan niet met de mogelijkheid tot het gebruiken van consumpties, waarbij aanvullend ook kinderopvang in een deel van de bebouwing is toegestaan. Meerdere van de hier genoemde functies komen in de praktijk voor in combinatie met een horeca-inrichting in een van de categorieën zoals elders in dit artikel gedefinieerd.

1.84 staat van bedrijfsactiviteiten:

de staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij dit bestemmingsplan.

1.85 staat van horeca-inrichtingen:

de staat van horeca-inrichtingen, behorende bij dit bestemmingsplan.

1.86 stedelijke groene hoofdstructuur:

de gebieden die vanuit stedelijk, provinciaal, nationaal of Europees opzicht zulke grote waarden en betekenissen hebben dat deze duurzaam in stand moeten worden gehouden; een duurzame Stedelijke Groene Hoofdstructuur, met alle daarin vervatte functies, is van groot belang voor de kwaliteit, de beleving en de gebruiksmogelijkheden van de stad.

1.87 straat met doorgaande rijbaan:

doorgaande rijbanen voor verkeer in hoofdzaak ten behoeve van de ontsluiting van wijken en buurten.

1.88 terrein:

een zichtbaar begrensd stuk grond, al dan niet bebouwd.

1.89 verblijfs-/woonstraten:

rijbanen voor alle verkeer ten behoeve van de ontsluiting van buurten en direct aangelegen bestemmingen.

1.90 verkoopvloeroppervlak (vvo):

de verkoopruimte, met uitsluiting van alle andere voor de bedrijfsvoering benodigde overdekte ruimte, binnen een detailhandelsvestiging.

1.91 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.92 weg:

alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.93 welzijnsvoorzieningen:

voorzieningen op het gebied van maatschappelijk welzijn, onderwijs, kunst en sociaal cultureel werk, waaronder zijn begrepen kindercentra (kinderopvang en buitenschoolse opvang) en peuterspeelzalen; onder welzijnsvoorzieningen worden niet begrepen algemene en categorale psychiatrische ziekenhuizen, zwakzinnigeninrichtingen, inrichtingen voor zintuiglijk gehandicapten, medische kindertehuizen, medische kleuterdagverblijven, sanatoria, gebruikersruimten ten behoeve van drugsvoorziening, alsmede levensbeschouwelijke voorzieningen.

1.94 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één of meerdere personen, al dan niet in combinatie met een bedrijf en/of beroep aan huis.

1.95 woonboot:

een boot/vaartuig, die/dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt of tot woning is bestemd.

1.96 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm niet als een eenheid kan worden beschouwd.

1.97 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.98 woon-/werkeenheid

een ruimte, in en in combinatie met een woning, waarin al dan niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis worden uitgeoefend.

1.99 zakelijke dienstverlening:

het verlenen van diensten, die bestaan uit het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken en reisbureaus.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens:

de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.

2.2 bebouwingspercentage:

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de plankaart, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 bouwdiepte:

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.4 (bouw)hoogte/nokhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van gebouwen:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.8 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.9 oppervlakte en (bruto-)vloeroppervlakte van een gebouw:

tussen de buitenste gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven;
  2. b. ondergeschikte horeca;
  3. c. ondergeschikte productiegebonden detailhandel;
  4. d. wonen;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

de onder 3.1 genoemde bedrijven zijn uitsluitend toegestaan indien deze behoren tot de categoriëen A en B uit de staat van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in Staat van bedrijfsactiviteiten bijfunctiemenging van de regels met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder en inrichtingen als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.

  1. d. horeca is uitsluitend toegestaan in de categorieën I tot en met III uit van de staat van horeca-inrichtingen ten dienste van de in artikel 3.1 onder a genoemde bestemming, zoals een bedrijfskantine.
  2. e. bedrijven, ondergeschikte horeca en ondergeschikte productiegebonden detailhandel zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan.
  3. f. wonen is uitsluitend op de verdieping(en) toegestaan.

3.4 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:

lid 3.3 onder a voor bedrijven die niet voorkomen als behorende tot categorie A en B uit de staat van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging van de regels, voor zover deze bedrijven naar hun aard, omvang en invloed op het milieu gelijk gesteld kunnen worden met bedrijven die wel voorkomen als behorende tot de categoriëen A en B uit voornoemde staat.

Artikel 4 Bedrijf-2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van:

  1. a. nutsvoorzieningen;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Gemengd-1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven;
  2. b. detailhandel;
  3. c. horeca;
  4. d. welzijnsvoorzieningen;
  5. e. wonen;

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de parkeervoorzieningen ter voorkoming van een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, met dien verstande dat de parkeernomen onder 'overig gebied' als opgenomen in Parkeernormen bij de regels van dit plan van toepassing zijn.

5.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. de onder 5.1 genoemde bedrijven zijn uitsluitend toegestaan indien deze behoren tot de categoriëen A en B uit de staat van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in Staat van bedrijfsactiviteiten bijfunctiemenging van de regels met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder en inrichtingen als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.
  2. b. horeca is uitsluitend toegestaan in de categorieën I en II uit van de Staat van horeca-inrichtingen als opgenomen in Staat van horeca-inrichtingen van de regels.
  3. c. bedrijven, detailhandel, horeca en ondergeschikte productiegebonden detailhandel zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan.
  4. d. wonen is zowel op de begane grond als op de verdieping(en) toegestaan.
  5. e. ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening" is uitsluitend op de begane grond dienstverlening toegestaan.
  6. f. Voor het gebruik van de van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de dienstverlening als bedoeld onder e gelden de volgende regels
    1. 1. de omvang van het gebruik voor dienstverlening mag niet worden vergroot ten opzichte van de omvang die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
    2. 2. het gebruik voor dienstverlening mag worden veranderd in een gebruik overeenkomstig de bestemming;
    3. 3. het gebruik voor dienstverlening niet worden hervat indien het na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar is onderbroken en/of indien toepassing is gegeven aan het bepaalde onder 2.

Artikel 6 Gemengd-2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. welzijnsvoorzieningen;
  2. b. levensbeschouwelijke voorziening;
  3. c. sportvoorzieningen;
  4. d. wonen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. parkeervoorzieningen;
  8. h. wegen en paden;
  9. i. water;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde en overige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de parkeervoorzieningen ter voorkoming van een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, met dien verstande dat de parkeernomen onder 'overig gebied' als opgenomen in Parkeernormen bij de regels van dit plan van toepassing zijn.

6.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. horeca is uitsluitend toegestaan in de categorieën I tot en met III uit van de Staat van horeca-inrichtingen, als opgenomen in Staat van horeca-inrichtingen van de regels, ten dienste van de in artikel 6.1 onder c genoemde bestemming, zoals een sportkantine.
  2. b. zelfstandige horecavestigingen zijn niet toegestaan.
  3. c. wonen is uitsluitend op de derde en hoger gelegen bouwlagen toegestaan.
  4. d. ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" is een ondergrondse parkeergarage toegestaan.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, waaronder grasvelden, gazons en plantvakken;
  2. b. waterlopen en waterpartijen;
  3. c. langzaamverkeerspaden;
  4. d. speelvoorzieningen;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming Groen gelden de volgende regels:

  1. a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
  2. b. in afwijking van het gestelde onder a mag de hoogte van lichtmasten niet meer bedragen dan 15 m.
  3. c. binnen de op de plankaart aangegeven “veiligheidszone – bevi” mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. welzijnsvoorzieningen;
  2. b. levensbeschouwelijke voorziening;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. wegen en paden;
  7. g. water;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde en overige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de parkeervoorzieningen ter voorkoming van een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, met dien verstande dat de parkeernomen onder 'overig gebied' als opgenomen in Parkeernormen bij de regels van dit plan van toepassing zijn.

Artikel 9 Verkeer - Hoofdverkeersweg (Verkeer - 1)

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - hoofdverkeersweg (Verkeer - 1)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een ontsluitingsfunctie voor de wijk en stad;
  2. b. openbaar vervoerstroken;
  3. c. bruggen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. voorzieningen zoals verkeersgeleiders, (midden)bermen, duikers, taluds;
  6. f. voet- en fietspaden;
  7. g. geluidbeperkende voorzieningen;
  8. h. groenvoorzieningen;

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, water en overige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de parkeervoorzieningen ter voorkoming van een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, met dien verstande dat de parkeernomen onder 'overig gebied' als opgenomen in Parkeernormen bij de regels van dit plan van toepassing zijn.

9.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" is een ondergrondse parkeergarage toegestaan.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "gemengd" is een kiosk toegestaan.
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats" zijn voorzieningen ten behoeve van de ligplaats van woonboten toegestaan.

Artikel 10 Verkeer - Straat (Verkeer - 2)

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Straat (Verkeer - 2)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen ten behoeve van de ontsluiting van wijken en buurten, alsmede in- en uitritten ;
  2. b. openbaar vervoerstroken;
  3. c. voorzieningen zoals verkeersgeleiders, (midden)bermen, duikers, taluds;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. parkeervoorzieningen;

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de parkeervoorzieningen ter voorkoming van een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, met dien verstande dat de parkeernomen onder 'overig gebied' als opgenomen in Parkeernormen bij de regels van dit plan van toepassing zijn.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsstraat (Verkeer - 3)

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsstraat (Verkeer - 3)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voet- en fietspaden;
  2. b. rijbanen voor alle verkeer ten behoeve van de ontsluiting van buurten en direct aangelegen bestemmingen, alsmede in- en uitritten;
  3. c. bruggen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. kiosken;
  6. f. voorzieningen ten behoeve van woonschepen;
  7. g. parallelwegen en bermen;
  8. h. voorzieningen zoals verkeersgeleiders, (midden)bermen, duikers, taluds;
  9. i. één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de parkeervoorzieningen ter voorkoming van een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, met dien verstande dat de parkeernomen onder 'overig gebied' als opgenomen in Parkeernormen bij de regels van dit plan van toepassing zijn.

11.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. ter plaatse van de aanduiding "gemengd" is een kiosk toegestaan.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding “woonschepenligplaats" mag ten behoeve van het woonschip alleen het kadedeel worden gebruikt dat maximaal de lengte van het woonschip bedraagt en niet meer dan maximaal 3 m breed is, gemeten vanaf de bestemmingsgrens.
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats" zijn voorzieningen ten behoeve van de ligplaats van woonboten toegestaan.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. waterberging;
  3. c. waterhuishouding;
  4. d. waterloop;
  5. e. recreatief medegebruik;
  6. f. aanlegplaatsen/steigers;
  7. g. ecoduikers;
  8. h. bruggen;

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, voet- en fietspaden, en overige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats" zijn woonboten toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de hoogte boven peil mag niet meer bedragen dan 2,8 m.
  2. b. de lengte van een woonboot mag niet meer bedragen dan 20 m.
  3. c. de breedte van een woonboot mag niet meer bedragen dan 5 m.

12.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. ter plaatse van de aanduiding “woonschepenligplaats" is een ligplaats voor woonboten toegestaan.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. parkeervoorzieningen
  3. c. tuinen en erven

één en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen en overige voorzieningen.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. a. ter voorkoming van een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte nadere eisen te stellen, met dien verstande dat de parkeernomen onder 'overig gebied' als opgenomen in Parkeernormen bij de regels van dit plan van toepassing zijn.
  2. b. in verband met de inpasbaarheid in de aanwezige stedenbouwkundige context nadere eisen te stellen ten aanzien van de geleding en situering van initiatieven voor het realiseren van vijf bouwlagen langs doorgaande wegen.

13.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. ter plaatse van de aanduiding “bedrijf”, mogen op de begane grondlaag de gronden worden gebruikt ten behoeve van bedrijven indien deze behoren tot de categoriëen A en B uit de staat van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging van de regels, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder en inrichtingen als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "detailhandel" mogen op de begane grondlaag de gronden worden gebruikt ten behoeve van detailhandel.
  3. c. ter plaatse van de aanduiding “dienstverlening” mogen op de begane grondlaag de gronden worden gebruikt ten behoeve van dienstverlening.
  4. d. ter plaatse van de aanduiding “garagebedrijf” mogen op de begane grondlaag de gronden worden gebruikt ten behoeve van een garagebedrijf.
  5. e. ter plaatse van de aanduiding “horeca” mogen op de begane grondlaag de gronden worden gebruikt ten behoeve van horecadoeleinden indien deze behoren tot de categorieën I en II uit de “Staat van Horeca inrichtingen” als opgenomen in Staat van horeca-inrichtingen van de regels.
  6. f. ter plaatse van de aanduiding “kantoor” mogen op de begane grondlaag de gronden worden gebruikt ten behoeve van een kantoor.
  7. g. ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” mogen op de begane grondlaag de gronden worden gebruikt ten behoeve van een welzijnsvoorziening.
  8. h. ter plaatse van de aanduiding “gemengd”, mogen op de begane grondlaag de gronden worden gebruikt ten behoeve van:
    1. 1. bedrijven indien deze behoren tot de categoriëen A en B uit de staat van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging van de regels, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder en inrichtingen als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;
    2. 2. dienstverlening;
    3. 3. detailhandel;
    4. 4. welzijnsvoorzieningen.
  9. i. ter plaatse van de aanduiding ‘welzijnsinstelling’ mogen op de begane grondlaag de gronden worden gebruikt ten behoeve van een welzijnsvoorziening.
  10. j. Voor het gebruik van de van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de exploitatie van een garagebedrijf, als bedoeld onder d gelden de volgende regels:
    1. 1. de omvang van het gebruik voor de exploitatie van een garagebedrijf mag niet worden vergroot ten opzichte van de omvang die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
    2. 2. het gebruik voor de exploitatie van een garagebedrijf mag worden veranderd in een gebruik overeenkomstig de bestemming
    3. 3. het gebruik voor de exploitatie van een garagebedrijf mag niet worden hervat indien het na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar is onderbroken en/of indien toepassing is gegeven aan het bepaalde onder 2.

Artikel 14 Leiding

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een:

  1. a. afvalwatertransportleiding.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de op de plankaart aangeduide zone met de bestemming 'Leiding' als bedoeld in lid 14.1 gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.

14.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:

  1. a. het bepaalde in lid 14.2 onder b onder de voorwaarde dat:
    1. 1. het bouwen van gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde geen afbreuk doet aan het doelmatig en veilig functioneren van de in lid 1 omschreven leidingen;
    2. 2. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
    3. 3. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

14.4 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden op of in de voor 'Leiding' bestemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    4. 4. het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
    5. 5. de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
    6. 6. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen en het leggen van (drainage)leidingen;
    7. 7. de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. voor werkzaamheden die een oppervlakte van 100 m2 of minder omvatten;
    2. 2. indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    3. 3. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    4. 4. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen afbreuk doen aan het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    2. 2. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
    3. 3. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.

Artikel 15 Waarde-archeologie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De van dit plan deel uitmakende geometrische vlakken met de bestemming Waarde-archeologie zijn behalve voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (secundaire bestemmingen) primair bestemd voor het behoud en bescherming van de hieronder aangegeven waarden:

  1. a. archeologie;

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming Waarde-archeologie met een totale oppervlakte van meer dan 50 m2 gelden de volgende regels:

  1. a. bij de aanvraag van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet waarbij het terrein verstoord wordt, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  2. b. aan de vergunning, als bedoeld onder a, kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het doen van boringen;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, zoals het graven van proefsleuven;
    3. 3. de verplichting de activiteit, die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;
    4. 4. de verplichting het definitief opgraven;
    5. 5. de verplichting het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten kunnen worden behouden.

15.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:

  1. a. het bepaalde in artikel 15.2 onder b onder de voorwaarde dat:
    1. 1. het bouwen van gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarde(n);
    2. 2. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag.

15.4 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden, indien werken of werkzaamheden een totale oppervlakte van meer dan 50 m2beslaan op of in de op de op de plankaart voor Waarde-archeologie bestemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland.
    2. 2. het uitvoeren van grondwerken, dieper dan 0,5 m ten behoeve van het bouwen en voor het aanbrengen van ondergrondse transport,- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
    3. 3. het graven van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden.
    2. 2. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
    3. 3. voor zover de werken, geen gebouw zijde, en/of werkzaamheden van zeer ondergeschikte betekenis zijn.
  3. c. Alvorens burgemeester en wethouder besluiten over het verlenen van een aanlegvergunning:
    1. 1. doen zij een inventariserend archeologisch vooronderzoek plaatsvinden.
    2. 2. doen zij, als het onderzoek onder a archeologische waarden aantoont en de voorgenomen werken en/of werkzaamheden daaraan schade kunnen berokkenen, een archeologisch opgravingsonderzoek plaatsvinden.
    3. 3. De werken en/of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toegestaan voor zover de belangen die samenhangen met het behoud van archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad of als deze belangen door het stellen van voorwaarden bij het verlenen van een aanlegvergunning kunnen worden veiliggesteld.

Artikel 16 Waterstaat-waterkering

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat-Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterkering.

16.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de waterkering zijn bouwwerken toegestaan;
  2. b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn voor zover deze met de bestemming Waterstaat-Waterkering samenvallen geen bouwwerken toegestaan.

16.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 16.2 onder b,

mits:

  1. a. het bouwen van gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen zoals omschreven in het eerste lid;
  2. b. hieromtrent een keurvergunning is verleend, dan wel hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
  3. c. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

16.4 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden op of in de op de voor 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    4. 4. het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
    5. 5. de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
    6. 6. de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
    7. 7. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
    8. 8. de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. een afbreuk doen aan behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen;
    2. 2. hieromtrent een keurvergunning is verleend, dan wel vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
    3. 3. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene Bouwregels

  1. a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald.
  2. b. Het verbod als bedoeld onder a geldt niet ingeval van stoepen, stoeptreden, funderingen, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen e.d.; evenmin geldt bedoeld verbod ingeval van gevel- of kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt en zich op een minimale hoogte van 2,40 m of, voor zover deze bebouwing boven een rijstrook is gelegen, zich op een minimale hoogte van 4,20 m bevindt.
  3. c. Het is verboden dieper dan 3,5 m beneden peil te bouwen, tenzij in de regels anders is bepaald.
  4. d. Van een gebouw waarvoor een maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximum goothoogte en terugvallen onder hoeken van 52 graden met de horizon. Deze bepaling is niet van toepassing op dakkapellen en ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen.
  5. e. Installaties voor mobiele telecommunicatie zijn, voor zover er geen sprake is van een kantoor- of bedrijfsbestemming, verboden op alle gebouwen.
  6. f. Binnen het plangebied zijn bouwwerken en voorzieningen ten dienste van openbaar nut toegestaan, zoals transformatorgebouwtjes, telefooncellen en abri's; de hoogte en de inhoud van gebouwtjes mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 50 m³.
  7. g. Ten behoeve van de bestemmingen, waarbij binnen een van dit plan deel uitmakend geometrisch bepaalde vlak een bouwperceel met een bouwvlak is opgenomen, zijn bouwwerken ten behoeve van de inzameling van afval toegestaan.
  8. h. Bouwwerken geen gebouw zijnde welke op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water worden gebouwd zijn toegestaan, voor zover het betreft:
    1. 1. bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding en/of verlichting;
    2. 2. bovenleidingen met bijbehorende draagconstructies of seinpalen.
  9. i. Binnen de geometrisch bepaalde vlakken welke onderdeel uitmaken van dit plan is straatmeubilair toegestaan;
  10. j. Een ruimte voor het parkeren van een auto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. 1. indien de afmetingen van een parkeerruimte voor een personenauto ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedraagt, uitgaande van langsparkeren en ten minste 2,40 m bij 5 m in geval van haaks parkeren;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan trottoir grenst, ten minste 3,5 m bij 5 m bedraagt.
  11. k. Bruggen mogen worden gebouwd met overschrijding van de grens van de functieaanduiding "brug", mits deze overschrijding niet meer dan 3 meter bedraagt.

Artikel 19 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Behoudens het bepaalde in artikel 22 is het verboden de zich binnen de bij de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, begrepen gronden en zich daarop bevindende opstallen te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan.
  2. b. Het bepaalde onder a ten aanzien van het gebruik van gronden heeft geen betrekking op bouwen.
  3. c. Het verbod, bedoeld onder a omvat in ieder geval:
    de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden, de aanleg of het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een garagebedrijf en de verkoop van motorbrandstoffen (incl. LPG), de verkoop of opslag van vuurwerk en voorts geldt bedoeld verbod voor het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en voor de exploitatie van een prostitutie-inrichting of een seksclub.

Voor de toepassing van deze regels ten aanzien van horeca-inrichtingen wordt uitgegaan van de in artikel 1 opgenomen definitie van horeca-inrichting en de daarin aangegeven categorie-indeling, gebaseerd op de staat van horeca-inrichtingen, opgenomen als Staat van horeca-inrichtingen bij deze regels.

  1. d. In afwijking van het gestelde onder c mogen aan de Zuiderparklaan 94 de gronden worden gebruikt voor de verkoop of opslag van vuurwerk, met dien verstande dat:
    1. 1. het totaal aantal vestigingen in Den Haag niet meer mag bedragen dan 68 vestigingen;
    2. 2. het totaal aantal vestigingen in het Stadsdeel Escamp niet meer mag bedragen dan 12 vestigingen;
    3. 3. in een vestiging van detailhandel in vuurwerk tegelijkertijd niet meer dan 1.000 kg vuurwerk aanwezig mag zijn;
    4. 4. detailhandel in vuurwerk uitsluitend op de beganegrondlaag is toegestaan;
    5. 5. het gebruik voor detailhandel in vuurwerk mag worden veranderd in een gebruik overeenkomstig de bestemming;
    6. 6. het gebruik voor detailhandel in vuurwerk niet mag worden hervat indien het na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar is onderbroken en/of indien toepassing is gegeven aan het bepaalde onder 5
  2. e. Indien binnen één horeca-inrichting sprake is van meerdere bedrijfssoorten en/of van andere combinaties van bedrijfssoorten dan is aangegeven in de staat van horeca-inrichtingen, wordt voor de puntentoedeling en de categorie-indeling uitgegaan van de bedrijfssoort met de hoogste puntentoedeling.
  3. f. Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet volgens de parkeernormen en kaart zoals opgenomen in Parkeernormen van de regels ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  4. g. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het stallen of parkeren van fietsen en bromfietsen en voor het laden of lossen van goederen, moet volgens de parkeernormen en kaart zoals opgenomen in de bijlage van de regels in deze behoefte zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  5. h. In of bij een woning is kamerbewoning in de vorm van onzelfstandige huisvesting woonruimte tot en met twee personen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. de activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn;
    2. 2. de activiteiten mogen naar hun aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
    3. 3. de activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen;
    4. 4. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
    5. 5. de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maximaal 30% van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Artikel 20 Algemene Ontheffingsregels

20.1 Ontheffing algemene bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:

  1. a. afwijkingen van maten, afmetingen en/of percentages minder dan 10%.
  2. b. het bepaalde in artikel 18 onder a voor geringe afwijkingen van bestemmingsgrenzen, die in het belang zijn voor een meer verantwoorde ruimtelijke of technische plaatsing van bouwwerken die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein tot een maximum van 3 m;
  3. c. het bepaalde in artikel 18 onder b voor het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, galerijen, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  4. d. het bepaalde in artikel 18 onder b voor het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de algemene bouwregels is toegestaan;
  5. e. het bepaalde in artikel 18 onder c voor beneden peil gelegen ruimten ruimtes in één laag, voor zover gelegen buiten een bouwvlak;
  6. f. glas-, papier- en kledingcontainers, al dan niet beneden peil gelegen;
  7. g. kunst- en reclameobjecten;

20.2 Ontheffing algemene gebruiksregels

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van:

  1. a. het bepaalde in artikel 19 onder a, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  2. b. het bepaalde in artikel 19 onder c, ten behoeve van het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnden, voor detailhandel in vuurwerk, met dien verstande dat:
    1. 1. het totaal aantal vestigingen in Den Haag niet meer mag bedragen dan 68 vestigingen;
    2. 2. het totaal aantal vestigingen in het Stadsdeel Escamp niet meer mag bedragen dan 12 vestigingen;
    3. 3. in een vestiging van detailhandel in vuurwerk tegelijkertijd niet meer dan 1.000 kg vuurwerk aanwezig mag zijn;
    4. 4. detailhandel in vuurwerk uitsluitend op de beganegrondlaag is toegestaan;
    5. 5. het gebruik voor detailhandel in vuurwerk mag worden veranderd in een gebruik overeenkomstig de bestemming;
    6. 6. het gebruik voor detailhandel in vuurwerk niet mag worden hervat indien het na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar is onderbroken en/of indien toepassing is gegeven aan het bepaalde onder 5.
  3. c. het bepaalde in artikel 19 onder d en e voor een horeca-inrichting waarbij uit nadere toetsing aan de in de staat van horeca-inrichtingen opgenomen criteria blijkt dat de betreffende inrichting qua puntentoebedeling afwijkt van de in die staat aangenomen score en de daarbij behorende categorie-indeling met dien verstande dat:
    1. 1. voordat ontheffing wordt verleend, advies wordt ingewonnen van de ambtelijke toetsingscommissie horeca;
    2. 2. de desbetreffende horeca-inrichting door het verlenen van de ontheffing geacht wordt te behoren tot de met de puntentoebedeling corrresponderende categorie.

20.3 Ontheffing overige regels

Burgemeester en wethouders kunnen voorts ontheffing verlenen van het bepaalde in de regels ten behoeve van:

  1. a. een speeltoestel, waarvan de hoogte, gemeten vanaf de voet, niet meer dan 3 m bedraagt;
  2. b. een antenne-installatie met bijbehorend opstelpunt ten behoeve van de C2000-infrastructuur voor de mobiele communicatie door hulpverleningsdiensten;
  3. c. een elektronische sirene ten behoeve van het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of dreiging daarvan, alsmede de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
  4. d. bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals gedenktekens, kunstobjecten, keermuren, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  5. e. het afwijken van voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, bouwhoogten, perceelgrensafstanden, en bebouwde oppervlakten met maximaal 15%;
  6. f. het in geringe mate, doch niet meer dan 3 m afwijken van het profiel van een straat, alsmede van de vorm van bouwvlakken en van door hoogtegrenzen omkaderde vlakken, voor zover dat wenselijk is voor de goede uitvoering van het plan;
  7. g. bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, welke niet voldoen aan het gestelde in artikel 18 onder f met een maximale bouwhoogte van 5 m en een maximum bruto-vloeroppervlak tot 30 m2;
  8. h. het verhogen van de maximum bouwhoogte, dan wel het toegestane aantal bouwlagen met 3,5 m, respectievelijk een extra bouwlaag, ingeval de stedenbouwkundige situatie een meer intensieve bebouwing toelaat.

20.4 Voorwaarde

De in dit artikel opgenomen ontheffingen worden niet verleend indien op andere percelen dan die waarop de aanvraag betrekking heeft een situatie ontstaat, welke in strijd is met bij of krachtens de wet voorgeschreven bepalingen en/of met de regels van dit plan.

Artikel 21 Algemene Procedureregels

21.1 Algemene ontheffingsregels

21.2 Algemene wijzigings- en uitwerkingsregels

  1. a. Het ontwerp van het plan tot wijziging en/of uitwerking ligt gedurende zes weken voor een ieder ter inzage.
  2. b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een nieuwsblad dat in de gemeente wordt uitgegeven en voorts op de gebruikelijke wijze.
  3. c. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de onder a genoemde termijn mondeling of schriftelijk bij burgemeester en wethouders zienswijzen kenbaar te maken tegen het ontwerp.
  4. d. Indien zienswijzen kenbaar zijn gemaakt, wordt de beslissing van burgemeester en wethouders met redenen omkleed en aan reclamanten schriftelijk medegedeeld.
  5. e. Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na afloop van de termijn van de terinzagelegging omtrent de vaststelling van het wijzigings- en/of uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk, als bedoeld onder a, met maximaal 10%.
  3. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar die zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

22.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, als bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  5. e. Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Rustenburg-Oostbroek.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemenging

SBI-code Omschrijving Cat.
01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
014 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
014 - algemeen (o.a. loonbedrijven), b.o < 500 m² B
014 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² B
0142 KI-stations B
15 VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151 Slachterijen en overige vleesverwerking:
151 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² B
1552 Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² B
1581 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 2500 kg meel/week B
1584 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584 - Cacao- en chocoladefabrieken- vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² B
1584 - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² B
1593 t/m 1595 Vervaardiging van wijn, cider e.d. B
17 VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
174, 175 Vervaardiging van textielwaren B
176, 177 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen B
18 VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181 Vervaardiging kleding van leer B
20 HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
203, 204, 205 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 B
205 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken B
22 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
221 Uitgeverijen (kantoren) A
2222.6 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen B
2223 Grafische afwerking A
2223 Binderijen B
2224 Grafische reproduktie en zetten B
2225 Overige grafische aktiviteiten B
223 Reproduktiebedrijven opgenomen media A
24 VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN
2442 Farmaceutische produktenfabrieken:
2442 - verbandmiddelenfabrieken B
26 VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN
2615 Glasbewerkingsbedrijven B
262, 263 Aardewerkfabrieken:
262, 263 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW B
267 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267 - indien p.o. < 2.000 m² B
2681 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken B
28 VERVAARD. VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACHINES en TRANSPORTMIDDELEN)
281 - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 B
284 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 B
2852 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 B
287 Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 B
30 VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30 Kantoormachines- en computerfabrieken B
33 VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33 Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. B
36 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 A
362 Fabricage van munten, sieraden e.d. B
363 Muziekinstrumentenfabrieken B
3661.1 Sociale werkvoorziening B
40 PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40 - < 10 MVA B
40 Gasdistributiebedrijven:
40 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A A
40 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C B
40 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40 - blokverwarming B
41 WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER
41 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41 - < 1 MW B
45 BOUWNIJVERHEID
45 Aannemersbedrijven met werkplaats, b.o. < 1000 m2 B
50 HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
501, 502, 504 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven B
5020.4 Autobeklederijen A
5020.5 Autowasserijen B
503, 504 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires B
51 GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
511 Handelsbemiddeling (kantoren) A
5134 Grth in dranken C
5135 Grth in tabaksprodukten C
5136 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk C
5137 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen C
514 Grth in overige consumentenartikelen C
5148.7 Grth in vuurwerk en munitie:
5148.7 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton B
5153 Grth in hout en bouwmaterialen:
5153 - algemeen C
5153 - indien b.o. < 2000 m2 B
5153.4 zand en grind:
5153.4 - indien b.o. < 200 m² B
5154 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 - algemeen C
5154 - indien b.o. <2.000 m² B
5156 Grth in overige intermediaire goederen C
5162 Grth in machines en apparaten, exclusief machines voord de bouwnijverheid C
517 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. C
52 DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
52 Detailhandel voor zover n.e.g. A
5211/2,5246/9 Supermarkten, warenhuizen B
5222, 5223 Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken A
5224 Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel A
5231, 5232 Apotheken en drogisterijen A
5249 Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt A
527 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) A
55 LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
5511, 5512 Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra A
553 Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. A
554 Café's, bars A
554 Discotheken, muziekcafé's B
5551 Kantines A
5552 Cateringbedrijven B
60 VERVOER OVER LAND
6022 Taxibedrijven B
6024 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² C
603 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen B
61, 62 VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT
61, 62 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) A
63 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
6321 Autoparkeerterreinen, parkeergarages C
6322, 6323 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) A
633 Reisorganisaties A
634 Expediteurs, cargadoors (kantoren) A
64 POST EN TELECOMMUNICATIE
641 Post- en koeriersdiensten C
642 Telecommunicatiebedrijven A
642 zendinstallaties:
642 - FM en TV B
642 - GSM en UMTS-steunzenders B
65, 66, 67 FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN
65, 66, 67 Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen B
70 VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED
70 Verhuur van en handel in onroerend goed A
71 VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
711 Personenautoverhuurbedrijven B
712 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) C
713 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen C
714 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. C
72 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72 Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. A
72 Switchhouses B
73 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
732 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek A
74 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren A
7481.3 Foto- en filmontwikkelcentrales C
7484.4 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. A
75 OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN
75 Openbaar bestuur (kantoren e.d.) A
7525 Brandweerkazernes C
80 ONDERWIJS
801, 802 Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs B
803, 804 Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs B
85 GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG
8512, 8513 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven A
8514, 8515 Consultatiebureaus A
853 Verpleeghuizen B
853 Kinderopvang B
9001 rioolgemalen B
91 DIVERSE ORGANISATIES
9111 Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) A
9131 Kerkgebouwen e.d. B
9133.1 Buurt- en clubhuizen B
92 CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
9213 Bioscopen C
9232 Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen C
9234 Muziek- en balletscholen B
9234.1 Dansscholen B
9251, 9252 Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. A
9261.1 Zwembaden: overdekt C
9261.2 Sporthallen B
9261.2 Bowlingcentra B
9262 Schietinrichtingen:
9262 - binnenbanen: boogbanen A
9262 Sportscholen, gymnastiekzalen B
9271 Casino's C
9272.1 Amusementshallen B
93 OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.3 Wasverzendinrichtingen B
9301.3 Wasserettes, wassalons A
9302 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten A
9303 Begrafenisondernemingen: uitvaartcentra A
9304 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden B
9305 Persoonlijke dienstverlening n.e.g. A

Bijlage 2 Staat Van Horeca-inrichtingen

Inleiding

Deze bijlage schetst eerst kort de achtergrond van de staat van horeca-inrichtingen in dit plan en gaat daarna in op de regeling zelf.

Het belang van horeca-inrichtingen moet in een bestemmingsplan worden afgewogen tegen het belangen van bijvoorbeeld wonen en werken. Bij de opstelling van een regeling ten aanzien van horeca-inrichtingen zijn niet alle factoren die verschillende vormen van horeca onderscheiden op voorhand ruimtelijk relevant. Hoewel de jurisprudentie niet een duidelijke lijn trekt, biedt zij toch voldoende aanknopingspunten voor een regeling ten aanzien van horeca-inrichtingen die in een bestemmingsplan kan worden opgenomen. De regeling voorziet in een aantal definities van horeca-inrichtingen en in de opzet van een beoordelingssysteem waarin aan de hand van een aantal beoordelingscriteria bepaald kan worden tot welke categorie een bepaalde horeca-inrichting gerekend moet worden. De betreffende criteria zijn vooral gericht op de beoordeling of een concreet horecabedrijf in functioneel opzicht en uit een oogpunt van het leefmilieu in een bepaalde mate verstorend kan werken. De mate van verstoring (of de afwezigheid ervan) is bepalend voor de indeling in een bepaalde categorie, waarbij categorie I staat voor de lichtste vormen van horeca en categorie IV voor de zwaarste vormen.

Criteria

Uit de Kroonjurisprudentie volgt dat het aanbeveling verdient om aan de hand van ruimtelijk relevante criteria onderscheid te maken naar aard en omvang van horecabedrijven, hetgeen uit de toelichting of anderszins zou moeten blijken (KB 13-9-1999, nr. 7412, BR 1993, p.972). Voorts blijkt dat het belangrijk is de gemaakte keuzes in het bestemmingsplan zo volledig mogelijk te onderbouwen.

  1. a. Sluitingstijden. Een te zwaar accent op de sluitingstijd van een horecabedrijf vindt de Kroon niet acceptabel (KB 20-5-1992, nr. 4381, BR 1992, p.695). Wel werd de relatie met winkelsluitingstijden als criterium voor winkelgebonden horeca acceptabel geacht (Wnd.Vz.Afd. rechtspraak Raad van State 7-9-1987, BR 1988, p.432).
  2. b. Overlast. Alleen overlast als motivering van het onderscheid wordt niet geaccepteerd (KB 14-6-1989, nr. 98.014433, BR 1989, p.830), wel mag overlast als één van de uitgangspunten voor het te maken onderscheid dienen (KB 25-6-1993, nr. 5301, BR 1993, p.711).
  3. c. Alcohol. Naar het oordeel van de Voorzitter van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (23-3-1993, nr. S03.93.0297) heeft het al dan niet verstrekken van alcohol geen ruimtelijke relevantie. In het KB van 24-4-1990, nr. 90.009936, AB 1990, nr. 395, werd door de Kroon dit criterium echter wel aanvaard.
  4. d. Geluidhinder. Onder andere bij laatstgenoemde uitspraak oordeelde de Kroon dat voor het weren van geluidhinder andere instrumenten dan het bestemmingsplan bestaan.
  5. e. Kwantitatief. Beperkingen in kwantitatieve zin, zoals beperking van de oppervlakte en/of het aantal, worden aanvaardbaar geacht. Dit zijn echt ruimtelijk relevante criteria (KB 24-4-1990, nr. 90.009936, AB 1990, p.395; KB 30-1-1989, nr. 2365, BR 1989, p.449; KB 7-12-1986, nr. 15, BR 1986, p.429 en KB 11-1-1990, nr. 90.00342, AB 1990, nr. 285).

Naast de aanknopingspunten in de jurisprudentie, biedt de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' enige criteria voor een voldoende duidelijk en relevant onderscheid tussen de diverse horeca-inrichtingen. De meest voorkomende horecafuncties zijn met betrekking tot verkeer geïndexeerd op een 'potentieel aanzienlijke emissie of hinder'. De verkeersaantrekkende werking heeft betrekking op al het autoverkeer ten behoeve van goederen en personen van en naar de inrichting. 'Deze index kan een hulpmiddel zijn bij de planning van de ontsluiting en de parkeervoorzieningen, en kan in dat licht een indicator zijn voor de mogelijke hinder in de omgeving', aldus de toelichting in de brochure. Ook de jurisprudentie gaat uit van verkeer als criterium voor het onderscheid in horecafuncties, in de zin van verkeersaantrekkende werking maar ook parkeerdruk.

Afsterfregeling

In de jurisprudentie is een afsterfregeling geaccepteerd (KB 2-10-1989, nr. 23944, BR 1990, p.202 en KB 14-6-1989, nr. 89.014438, AB 1990, nr. 1). Een afsterfregeling houdt in principe in dat indien een horecafunctie in een pand wordt beëindigd, daarin niet opnieuw een horecafunctie terug mag komen.

Definities

  1. 1. Afhaalwinkel/maaltijdbezorging. Een inrichting, gericht op de bedrijfsmatige verkoop van al dan niet ter plaatse bereide maaltijden, anders dan voor gebruik ter plaatse, die door de kopers ter plaatse worden afgehaald, dan wel door de verkoper bij de koper thuis worden bezorgd. Een traiteur wordt met een afhaalwinkel/maaltijdbezorging gelijkgesteld.
  2. 2. Broodjeszaak. Een inrichting, gericht op de verkoop, veelal voor gebruik ter plaatse van al dan niet ter plaatse bereide kleine maaltijden en etenswaren, in combinatie met de verkoop van overwegend niet-alcoholische dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie tussen 7.00 uur en 19.00 uur, waarbij de bedrijvigheid zich binnen de lokaliteit voltrekt en waarbij de consumpties voornamelijk zittend worden genuttigd en het percentage van de totale vloeroppervlakte die als zitruimte fungeert minimaal 40% is. Een croissanterie, lunchroom, patisserie en konditorei worden met een broodjeszaak gelijkgesteld.
  3. 3. Café. Een inrichting, gericht op het bedrijfsmatig, voor gebruik ter plaatse, aan de gebruiker verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, eventueel in combinatie met het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren. Het accent ligt op de verkoop van alcoholische dranken. Een dansvloer van minder dan 10 m² is toegestaan. Een bar, pub, taverne, grand café en eetcafé worden met een café gelijkgesteld.
  4. 4. Cafetaria/snackbar. Een inrichting, gericht op het bedrijfsmatig, voor zowel gebruik ter plaatse als elders, verkopen aan de gebruiker van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren, in combinatie met de verkoop van overwegend niet-alcoholische dranken. Een shoarmazaak wordt met een cafetaria gelijkgesteld.
  5. 5. Koffiehuis. Een inrichting, gericht op het bedrijfsmatig, voor gebruik ter plaatse aan de gebruiker verstrekken van niet-alcoholische dranken, in combinatie met de verkoop van niet ter plaatse bereide kleine etenswaren. Het accent ligt op de verkoop van niet-alcoholische dranken. Een theehuis, coffeeshop (geen verkoop van drugs) en poolcentrum worden met een koffiehuis gelijkgesteld. (Bij deze definitie wordt opgemerkt dat met name de term coffeeshop in de praktijk ook veel wordt gebezigd als aanduiding voor inrichtingen waar softdrugs worden verkocht. Daarom is in de definitie tot uitdrukking gebracht dat daaronder niet begrepen zijn de inrichtingen waar softdrugs verkrijgbaar zijn.
  6. 6. Discotheek. Een inrichting, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek op een dansvloer van meer dan 10 m² en het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
  7. 7. Hotel. Een inrichting, gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van logies, waarvan de exploitatie al dan niet geschiedt in combinatie met andere vormen van horeca, zoals café, restaurant, zalenexploitatie en/of discotheek.
  8. 8. IJssalon. Een inrichting, gericht op het bedrijfsmatig, voor zowel gebruik ter plaatse als elders, aan de gebruiker verstrekken van al dan niet ter plaatse bereid consumptie-ijs met toebehoren, al dan niet in combinatie met het verstrekken van niet-alcoholische dranken.
  9. 9. Ontmoetingscentrum. Een inrichting, gericht op het bieden van gelegenheid tot het leggen van contacten tussen personen, welke daartoe veelal in clubverband of anderszins georganiseerd zijn. Een studentensociëteit wordt met een ontmoetingscentrum gelijkgesteld.
  10. 10. Restaurant. Een inrichting, gericht op het bedrijfsmatig, voor gebruik ter plaatse, verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren, in combinatie met het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken. Het accent ligt op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren; de bezoekersfrequentie is in het algemeen gespreid tussen 17.00 uur en 24.00 uur, waarbij de bedrijvigheid zich binnen de lokaliteit voltrekt, de consumpties voornamelijk zittend worden genuttigd en het percentage van de totale vloeroppervlakte dat als zitruimte fungeert minimaal 70% is. Een petit-restaurant, restauratie, crêperie, pannenkoekenhuis en poffertjeszaak worden met een restaurant gelijkgesteld.
  11. 11. Zalenexploitatie. Een inrichting, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van vergaderingen, recepties, bruiloften en partijen.

Noot: als handleiding bij het te maken onderscheid in de diverse horeca-inrichtingen zijn enkele beleidsnotities en criteria vastgesteld. De noodzaak daartoe werd onder meer gevormd door pogingen van aanvragers om de regelgeving te omzeilen. Het betreft de beleidsnotitie Toetsing LMV/APV bij aanvragen Verenigingen en Stichtingen; via toetsing aan deze notitie worden horeca-activiteiten zoveel mogelijk onderscheiden van welzijnsactiviteiten en wordt voorkomen dat onder een welzijnsvlag een horecabedrijf wordt geëxploiteerd, in strijd met de van toepassing zijnde regelgeving. Voorts zijn er restaurantcriteria en criteria voor daghoreca opgesteld. Via de eerste wordt getoetst of sprake is van een restaurant of van een andere horecagelegenheid waar voedsel wordt verstrekt. in de tweede zijn criteria en voorwaarden gegeven, waaronder zogenaamde 'dag-horecazaken' alcoholhoudende dranken mogen verstrekken. De betreffende notitie en criteria zijn bijgevoegd.

Toetsingscriteria horeca-inrichtingen

Voor een indeling van horeca-inrichtingen in categorieën, moeten de diverse vormen van horecabedrijven worden getoetst/beoordeeld op hun functioneren, zulks in relatie tot de verschillende omgevingstypen waar dergelijke bedrijven voorkomen. Hoewel regelingen die met name waren gebaseerd op criteria als openingstijden, overlast of schenken van alcohol, doorstonden in het verleden niet toets der kritiek. Deze criteria kunnen wel een rol spelen bij de beoordeling van de mate waarin horeca-inrichtingen invloed hebben op hun omgeving en of deze horeca-inrichtingen zich met hun omgeving verdragen. Een ruimtelijke relevante vraag, nu functies die in strijd zijn met de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling in een bestemmingsplan worden verboden c.q. niet mogelijk gemaakt. Gelet op de jurisprudentie en de ervaring van de gemeente Den Haag met beleid ten aanzien van horeca-inrichtingen neergelegd in leefmilieuverordeningen, de APV en andere regelgeving, zijn de volgende toetsingscriteria opgesteld:

1. aard van de aangeboden producten punten
a. niet alcoholische dranken en/of ijs 3
b. niet ter plaatse bereide kleine etenswaren 5
c. wel ter plaatse bereide etenswaren 8
d. alcoholische dranken en/of alcoholische dranken afzonderlijk verkrijgbaar 15
2. bezoekersfrequentie
a. parallel aan openingstijden winkels (tussen 7.00 uur en 19.00 uur en 1x per week tot 22.00 uur) 5
b. overdag en/of 's-avonds, niet na 01.00 uur 15
c. 's avonds en na 01.00 uur 20
3. plaats waar het publiek zich ophoudt
a. binnen de inrichting 5
b. mede buiten en in de directe omgeving van de inrichting 10
c. voornamelijk buiten de inrichting 20
4. verkeersaantrekkende werking
a. geen eigenstandig verkeer 0
b. wel eigenstandig verkeer 5
c. wel eigenstandig verkeer van zowel bezoekers als bezorgers 10
5. dansgelegenheid
a. dansvloer van < 10 m² 5
b. dansvloer van > 10 m² 10

Staat van horeca-inrichtingen

Toepassing van de toetsingscriteria leidt tot de volgende staat van horeca-inrichtingen.

Soort horecabedrijf
criteria 1 2 3 4 5 totaal categorie
1. afhaalwinkel/maaltijdbezorging 8 15 10 10 0 43 III
2. broodjeszaak
openingstijden: a. 5 5 10 0 0 20 I
b. 5 15 10 5 0 35 II
c. 5 20 10 5 0 40 III
3. café
openingstijden: a. 15 5 10 0 0 30 II
b. 15 15 5 5 0 40 III
c. 15 20 5 5 0 45 III
met dansvloer < 10 m²: + 5 punten
met dansvloer > 10 m²: + 10 punten
4. cafetaria/snackbar
openingstijden: a. 5 5 10 5 0 25 I
b. 5 15 10 5 0 35 II
c. 5 20 10 5 0 45 III
5. koffiehuis 5 15 10 5 0 35 II
6. discotheek 15 20 10 5 10 60 IV
7. hotel 0 15 5 5 0 25 I
met café en/of restaurant: 15 15 5 5 0 40 III
met zalenexploitatie: 15 15 5 5 10 50 IV
met discotheek: 15 20 10 5 10 60 IV
8. ijssalon
openingstijden: a. 3 5 20 0 0 28 I
b. 3 15 20 5 0 43 III
c. 3 20 20 5 0 48 III
9. ontmoetingscentrum 15 15 5 5 5 45 III
10. restaurant 8 15 5 5 0 33 III
11. zalenexploitatie 15 15 5 5 10 50 IV

Categorie-indeling

< 30 punten: categorie I

30 < 40 punten: categorie II

40 < 50 punten: categorie III

50 punten en meer: categorie IV

Indien binnen één horeca-inrichting sprake is van meerdere bedrijfssoorten en/of van andere combinaties van bedrijfssoorten dan is aangegeven, wordt voor de puntentoebedeling en de categorie-indeling uitgegaan van de zwaarste bedrijfssoort.

Toelichting op de beoordeling

Bij de beoordeling en de daarmee samenhangende toedeling van punten is voor elk criterium slechts op één onderdeel getoetst. Indien meerdere deelcriteria van toepassing zijn, zijn punten toebedeeld op basis van het onderdeel met de meeste punten. In de definitie van de diverse horeca-inrichtingen is aangegeven welke activiteiten gelijkgesteld worden met de in de staat van horeca-inrichtingen genoemde horecabedrijven.

  1. a. Openingstijden. Bij het toekennen van de punten is ervan uitgegaan dat men in het algemeen weinig overlast ondervindt van inrichtingen waarvan de sluitingstijden ongeveer gelijklopen met de openingstijden van winkels. Uitgangspunt daarbij is een openingstijd van 07.00 tot 19.00 uur en één keer per week tot uiterlijk 22.00 uur. Deze inrichtingen krijgen in de staat bij het tweede criterium 'bezoekersfrequentie' 5 punten toebedeeld. Late openingstijden daarentegen zijn zwaar gewaardeerd: voor openingstijden na 01.00 uur worden 20 punten toegekend. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat deze bedrijven in het algemeen een forse uitstraling hebben naar de (woon)omgeving. Met name discotheken kenmerken zich door een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie in de late avonduren en 's nachts. De invloed van een dergelijke inrichting op de omgeving doet zich daarom meer voelen.
  2. b. Alcohol Het afzonderlijk verkrijgbaar zijn van alcoholische drank en/of de nadruk in de bedrijfsvoering op de verstrekking van alcoholische drank (zoals bij cafés) is eveneens zwaar gewaardeerd met 10 punten. Niet alleen door het komen en gaan van de bezoekers heeft een dergelijke inrichting invloed op zijn omgeving maar ook door de combinatie van alcoholgebruik en het regelmatig daarmee samenhangende uitbundige gedrag van bezoekers. Horeca-inrichtingen waar alcoholische dranken uitsluitend of in hoofdzaak met ter plaatse bereide etenswaren te verkrijgen zijn (zoals restaurants), hebben een minder zware waardering gekregen vanuit de ervaring dat in deze bedrijven veel minder alcoholische dranken worden genuttigd dan in bedrijven die in hun bedrijfsvoering vooral gericht zijn op de verkoop van alcoholische dranken. Dit heeft in de invloed op de omgeving een positief effect. Bij een aantal inrichtingen komt het nogal eens voor dat met name kleine etenswaren en ijsproducten buiten de inrichting worden genuttigd. Bovendien trekken dit soort inrichtingen ook regelmatig publiek aan dat buiten de inrichting rondhangt. Vooral in de late avonduren en 's nachts vindt bezoek plaats na bezoek aan bijvoorbeeld een bioscoop, na cafébezoek of na bezoek aan een andere gelegenheid waar alcoholhoudende dranken worden geschonken. Afhankelijk van de mate waarin het publiek zich buiten de inrichting ophoudt, heeft dit een negatieve invloed op de omgeving.
  3. c. Verkeersaantrekkende werking. De verkeersaantrekkende werking doet zich met name voor bij inrichtingen als een afhaalwinkel/maaltijdbezorging. Uitgangspunt is dat horeca die alleen overdag open is niet eigenstandig verkeer veroorzaakt. Met andere woorden, de bezoekers van zulke inrichtingen bevinden zich al in de omgeving, bijvoorbeeld voor winkelbezoek. Als naast bezoekers tevens sprake is van bezorgers, dan zijn daarvoor extra punten toebedeeld.
  4. d. Omvang dansvloer. Conform het bovenstaande beleid, zoals vastgelegd in onder andere de Nota Horeca Binnenstad, is onderscheid gemaakt in de omvang van een dansgelegenheid op basis van de oppervlakte van de dansvloer. Het onderscheid ligt bij een oppervlakte van meer of minder dan 10 m².

Bijlage 3 Parkeernormen

binnenstad …pp/won stadsvernieuwing…pp/won overig gebied …pp/won
woningen
3 of meer kamers 0,7 0,8 1,0
3 of meer kamers, vrije sector 1,0-2,0 1,0-2,0 1,0-2,0
2 kamers 0,6 0,6 0,7
1 kamer 0,4 0,4 0,5
studenten- en jongerenhuisvesting 0,25 0,25 0,25
zelfstandige seniorenwoningen 0,7 0,8 1,0
bejaardenwoningen
aanleun/zorgwoningen 0,3 0,3 0,3
hofjeswoningen 0,2 0,2 0,2
serviceflat met 1 of 2 kamers 0,5 0,5 0,5
serviceflat met 3 kamers 0,65 0,65 0,65
binnenstad 1 pp/… m² bvo schil
1 pp/… m² bvo
overig gebied
1 pp/… m² bvo
onderwijs
basisonderwijs personeel 2.000 1.000 400
bezoek - - -
voortgezet onderwijs personeel 1.250 625 250
bezoek - - -
MBO, HBO en WO personeel 200 95 40
bezoek - - -
medisch
verpleegtehuis personeel 1.000 500 200
bezoek 225 225 110
medisch centrum personeel 350 175 70
bezoek 35 35 35
arts(praktijk) personeel en bezoek 35 35 35
cultuur en welzijn
gebedshuis personeel 4.000 2.000 800
bezoek 30 30 30
theater/congrescentrum personeel 2.000 1.000 400
bezoek 50 50 25
bioscoop personeel 1.000 500 200
bezoek 50 50 25
wijkcentrum personeel 1.500 750 300
bezoek 100 100 50
kinderdagverblijf personeel en bezoek 200 200 100
sportschool personeel 1.000 500 200
bezoek 45 45 45
sporthal personeel 5.000 2.500 1.000
bezoek 90 90 45
bedrijven, detailhandel, dienstverlening
winkel personeel 500 250 100
bezoek 75 75 75
supermarkt (> 1.000 m²) personeel 500 250 100
bezoek 40 40 40
bedrijf personeel 400 200 80
bezoek 500 500 500
groothandel personeel 1.000 500 200
bezoek 2.000 2.000 2.000
showroom personeel 1.500 750 300
bezoek 400 200 100
magazijn personeel en bezoek 400 400 400
kantoren
kantoor personeel 250 125 50
bezoek 500 500 500
baliefuncties personeel 400 200 80
bezoek 50 50 50
horeca
hotel personeel 1.000 500 200
bezoek 1 per 2 kamers 1 per 2 kamers 1 per 2 kamers
restaurant personeel 500 250 100
bezoek 100 50 25
cafetaria personeel 400 200 80
bezoek 60 30 15
fietsenstalling 1 plaats per 3 medew. 1 plaats per 3 medew. 1 plaats per 3 medew
tarieven (prijspeil 1 januari 1996)
tarief storting in:
parkeerfonds € 13.273 € 13.273 € 7.260
bereikbaarheidsfonds € 6.625 € 6.625 € 3.630

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Nieuw Bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor Rustenburg-Oostbroek op. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Voor het gebied gelden sterk verouderde bestemmingsplannen. Deze bestemmingsplannen bieden soms te ruime mogelijkheden, soms zijn ze onnodig beperkend. Daarnaast zijn de bestemmingsplannen niet altijd meer in overeenstemming met de werkelijkheid en zijn de inzichten die een rol spelen bij het opstellen van een bestemmingsplan, zoals hoe om te gaan met functiemenging en functiescheiding, bebouwingsmogelijkheden op achtererven en mogelijkheden voor het samenvoegen van woningen in de loop van de jaren veranderd. Ook de wens om op de gestapelde woningen in de wijk onder voorwaarden dakopbouwen te willen toestaan en het ontwikkelen van zogenaamde 'groene pareltjes' zijn ontwikkelingen op wijkniveau die vragen om een actuele bestemmingsregeling.

1.2 Doel Nieuw Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan “Rustenburg-Oostbroek” is een zogenaamd beheerplan. In een dergelijk plan wordt met name de bestaande situatie vastgelegd. Het geldende recht op basis van de thans geldende bestemmingsplannen vormt in principe het uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan, tenzij er duidelijke ruimtelijke argumenten bestaan om hiervan af te wijken. Daar waar dat mogelijk is, zal ruimte worden geboden om de ruimtelijke en functionele kwaliteiten van het plangebied te behouden en te versterken. Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied zijn alleen in het beheerplan meegenomen wanneer alle voorwaarden voor herinrichting bekend zijn op het moment dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

Het doel van bestemmingsplan is dan ook tweeledig:

  1. a. het planologisch actualiseren van verouderde bestemmingsplan.
  2. b. het mogelijk maken van een nieuwe ontwikkeling in het plangebied:
    1. 1. Herontwikkeling Carré Escamplaan-Naarderstraat;

1.3 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van het centrum van de gemeente Den Haag. De begrenzing van het plangebied is als volgt:

  1. a. aan de noordzijde: de Loosduinseweg;
  2. b. aan de oostzijde: de De la Reyweg;
  3. c. aan de zuidzijde: het Laakkanaal;
  4. d. aan de westzijde: de Soestdijksekade.

Figuur 1:

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0001.gif"

1.4 Geldende Bestemmingsplannen

1.4.1 Geldende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Rustenburg-Oostbroek vervangt de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Vastgesteld Onherroepelijk
Plan van uitbreiding, voor wat betreft het terrein, gelegen in hoofdzaak tussen de Loosduinseweg, De la Reyweg en het Zuiderpark en op de bij dit besluit behorende tekeningen B en C, met en rode bies omgeven 24 januari 1927 (nr. 60) 17 september 1928 (GS nr. 159)
Plan tot herziening van het plan van uitbreiding "Rustenburg-Oostbroek” voor wat betreft de terreinen, op dat herzieningsplan met een groene bies aangegeven en gelegen aan de Vreeswijksestraat en Soestdijksekade 15 mei 1933 (bijl.282) 27 juni 1933 (GS nr. 447/2)
Plan tot gedeeltelijke herziening van het uitbreidingsplan "Rustenburg Oostbroek", voor wat betreft het terrein, gelegen tussen de Loenensestraat, Nigtevechtsestraat, het Blaricumseplein en de Vreelandsestraat 16 januari 1933 (nr.8) 24 mei 1933 (GS nr. 26/1)
Plan tot herziening van het plan van uitbreiding "Rustenburg-Oostbroek", voor wat betreft de terreinen, gelegen onderscheidenlijk aan de Elspeetstraat (aangegeven op kaart gemerkt A), de Maarseveense- en de Loenensestraat (aangegeven op kaart gemerkt B) en de Zuiderparklaan (aangegeven op kaart gemerkt C) 14 mei 1934 (nr.203) 14 augustus 1934 (GS nr.368)
Verordening houdende bijzondere voorschriften voor de bebouwing van de terreinen op de bijbehorende tekening met een rode kleur aangegeven en gelegen aan het Veluweplein, de la Reyweg, de Soestdijksekade en de Vaassenstraat 3 december 1934 8/12 januari 1935 B.no1104/21(2e afd.) (GS nr. 173)
Plan tot gedeeltelijke herziening van het plan van uitbreiding "Rustenburg Oostbroek", voor zover het betreft een terrein gelegen aan de Voorthuizenstraat en een terrein gelegen aan de Lunterenstraat 24 augustus 1936 (bijl. 398) 23 november 1936 (GS nr. 157)
Wijzigingsplan van het plan van uitbreiding "Rustenburg Oostbroek”, voor zover grond, gelegen aan de zuidwestzijde van de Harderwijkstraat 26 april 1938* (nr.24477) 17 mei 1938 (GS nr.190)
Plan tot herziening van het plan van uitbreiding "Rustenburg Oostbroek", voor wat betreft het terrein, gelegen aan de Vaassenstraat, tegenover de Hattemlaan 13 maart 1939 (nr.121) 9 mei 1939 (GS nr. 196/1)
Wijzigingsplan van het plan van uitbreiding "Rustenburg Oostbroek" voor wat betreft grond, gelegen aan de zuidwestzijde van de Harderwijkstraat 10 maart 1950* (nr. 239304/I) 13 februari 1951, (GS nr.529)

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag twee parapluherzieningen die op het hele gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  1. a. Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
  2. b. Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen.

De wijze waarop bestemmingsplan Rustenburg-Oostbroek de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in hoofdstuk 5.

1.5 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is de aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan voor het gebied Rustenburg-Oostbroek aangegeven. Verder werden de doeleinden, die met het bestemmingsplan worden nagestreefd, omschreven.

Om deze in een bestemmingsplan gestalte te geven is enerzijds de bestaande situatie beschreven in hoofdstuk 2; anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doeleinden in hoofdstuk 3 een selectie gemaakt van de relevante beleidsnota's en regelingen, die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. In hoofdstuk 4 wordt een beeld gegeven van het op het milieu toegespitste beleid en de in regelgeving gestelde milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5 is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken afgeleid zijn, dit mede tegen de achtergrond van de bestaande situatie en de nieuwe ontwikkelingen. De daarbij van toepassing zijnde milieukwaliteitseisen zijn bij het afwegingsproces betrokken. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting op de bestemmingen en de opzet van de bestemmingsregels gegeven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 7 ingegaan. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 het resultaat van overleg en inspraak weergegeven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het gebied van de wijk Rustenburg-Oostbroek maakt deel uit van de voormalige Oost-Escamppolder. In de polder zijn boerderijen tot ontwikkeling gekomen van waaruit de veengronden zijn ontgonnen. De twee belangrijkste daarvan waren Rustenburg en Oostbroek, boerderijen die gesloopt zijn ten behoeve van de aanleg van de wijk en die hun naam aan de wijk gegeven hebben. Beide hofsteden worden voor het eerst in de 17de eeuw genoemd; het is echter niet uitgesloten dat het begin ervan in de Late Middeleeuwen moet worden gezocht. Rustenburg lag een eindje van de Loosduinseweg af, en was middels een statige oprijlaan en een brug over de Loosduinsche Vaart met die weg verbonden. Bij de aanleg van de wijk is de oprijlaan opgegaan in de huidige Gooilaan; de boerderij zelf heeft gestaan ter plekke van het korfbalveld van de vereniging 'Ready'. Oostbroek was gelegen aan de huidige De La Reyweg, vroeger Moerweg geheten. Op die plek, tegenover het blok dat wordt gevormd door de Chr. de Wetstraat en de Bothastraat, staan nu de huizen (even zijde) van de Nunspeetlaan. Er zijn nog meer boerderijtjes binnen het plangebied aanwezig geweest. Allereerst is daar de boerderij Maasrust, die langs de Loosduinsche vaart gelegen was, op de huidige hoek met de Soestdijksekade. Deze is gebouwd op grond die behoorde aan de eigenaar van Rustenburg en stamt waarschijnlijk uit de 18deeeuw, beduidend minder oud dus dan die hofstede. Ook elders langs de vaart zijn in het plangebied in de 18de en 19de eeuw kleine gebouwen ontstaan. Het gaat daarbij vooral om tuinderswoningen, behorend bij de tuinderijen die daarachter gelegen waren. Al deze gebouwen zijn bij de aanleg van de wijk gesloopt.

Rond 1910 zijn door H.P. Berlage de eerste stratenplannen voor een complete woonwijk gemaakt. Deze plannen hebben aan de basis gelegen van het 'uitbreidingsplan Rustenburg' (Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting, 1921). De ontwikkeling van de wijk is begonnen rond de Gooilaan. Dit is de voormalige oprijlaan van het landgoed Rustenburg. De eerste fase van de wijk bestond uit het gebied ten westen van de Zuiderparklaan en de Escamplaan. In 1924 begon de Dienst Gemeentewerken met de aanleg van straten in dit deel. Na vaststelling van een gewijzigd plan (Rustenburg II), waarin onder andere de Escamplaan verbreed zijn en het terrein voor de scholen aan de Escamplaan zijn vergroot, werd in 1925 de aanleg van de straten volgens het nieuwe plan voortgezet.

Voor het gedeelte ten zuiden van de Escamplaan heeft de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting in 1926 een nieuw stratenplan gemaakt, het bouwplan Rustenburg III. Dit was niet langer gebaseerd op het Uitbreidingsplan van Berlage.

Als laatste is het gedeelte Oostbroek gebouwd. Deze buurt ligt ten noorden van de Zuiderparklaan, dichter bij het stadscentrum. De reden dat de wijk Oostbroek later ontwikkeld werd dan Rustenburg, ligt vooral in het feit dat het lang onduidelijk was of er door het gebied Oostbroek een breder kanaal aangelegd zou worden. Toen in 1924 het besluit viel om het Laakkanaal westelijk van Rustenburg aan te leggen, werd een plan voor Oostbroek gemaakt. Een complicatie bij de uitvoering van dit plan was het feit dat de 'N.V. Rustenburg, maatschappij tot exploitatie van bouwterreinen' in 1927 de grond had gekocht. Deze maatschappij maakte bezwaar tegen de ruime verkaveling, het aantal scholen en kerken, en tegen de verdeling van de algemene kosten. Na langdurige onderhandelingen werd de zaak uiteindelijk geregeld. Kort na 1930 kwamen de eerste woningen in Oostbroek gereed. Omstreeks 1937 was de bebouwing van de wijk voltooid.

Figuur 2:

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0002.gif"

2.2 Ruimtelijke Structuur

In deze paragraaf wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied, zowel in ruimtelijk-stedenbouwkundig als in functioneel opzicht, gegeven. In ruimtelijk-stedenbouwkundig opzicht wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de ruimtelijke hoofdstructuur, en het bebouwingsbeeldmonumentale gebouwen, archeologie, de verkeerssituatie en bereikbaarheid van de wijk, openbare ruimte, groen en water. De functionele subparagrafen behandelen thematisch de verschillende functies in de wijk. Per functie is aangegeven waar deze is gevestigd en welke bijzonderheden of knelpunten er gesignaleerd zijn.

Figuur 3:

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0003.gif"

2.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur en bebouwingsbeeld

Rustenburg-Oostbroek ligt in het stadsdeel Escamp en maakt deel uit van de 'planmatige uitbreidingen' die gebouwd zijn aan het begin van de 20ste eeuw. De wijk heeft een herkenbaar eigen gezicht. Op belangrijke punten van de wijk zijn gebouwen hoger en imposant vormgegeven en voorzien van rijkere elementen. De wijk is opgezet langs een aantal grote verkeersstraten die voor het ontwerp van de wijk werken als spiegel- of symmetrieassen. Belangrijke assen die de randen van het plangebied markeren, zijn de Loosduinsekade/Loosduinseweg, De la Reyweg en de Soestdijksekade. In de wijk Rustenburg-Oostbroek zelf worden de hoofdassen gevormd door de Dierenselaan, Apeldoornselaan en Escamplaan enerzijds, en de Zuiderparklaan anderzijds.

2.2.2 Monumentale gebouwen

In het plangebied Rustenburg-Oostbroek komen geen Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten voor.

2.2.3 Verkeer en infrastructuur

De wijk Rustenburg-Oostbroek ligt in het zuidwesten van Den Haag. Over het algemeen is de wijk door haar vrij centrale ligging in het stedelijk infrastructuurnetwerk, goed bereikbaar. In deze subparagraaf wordt de huidige verkeersstructuur beschreven. Daarnaast worden knelpunten genoemd, en worden bestaande pijplijnplannen die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, kort aangestipt.

Autoverkeer

Den Haag heeft van oudsher een rastervormig stelsel van hoofdwegen. De wijk Rustenburg-Oostbroek is opgezet langs een aantal van deze belangrijke verkeersstraten: de De la Reyweg, de Loosduinsekade, de Escamplaan/Apeldoornselaan en de Zuiderparklaan.. De Loosduinsekade en een deel van, en de Soestdijksekade (tussen de Moerweg en de Vreeswijkstraat), hebben een functie op stadsgewestelijk niveau. Deze zogenaamde stedelijke hoofdwegen kennen een hoge intensiteit en een groot percentage doorgaand verkeer. Het profiel van de stedelijke hoofdwegen is dusdanig dat het is ingericht op de doorstroming en bestaat doorgaans uit twee door een (brede) middenberm gescheiden rijbanen van twee rijstroken elk. In tegenstelling tot de stedelijke hoofdwegen hebben de gebiedsontsluitingswegen alleen een functie voor verkeer van een bepaalde wijk. De overige gebiedsontsluitingswegen in het gebied zijn de De la Reyweg, Zuiderparklaan, Escamplaan, Apeldoornselaan en de Dierenselaan. Al deze wegen kennen een snelheidsregime van 50 km/uur. Alle overige straten zijn 30 km/uur of moeten nog als zodanig worden ingericht.
Vanuit het zuiden (Rotterdam, Delft, Rijswijk) is de wijk goed te bereiken via de stedelijke hoofdwegen Prinses Beatrixlaan, Moerweg en Soestdijksekade. Vanuit het Westland wordt het autoverkeer via de Escamplaan, Houtwijklaan, Oude Haagweg en Loosduinsekade het gebied ingeleid. De bereikbaarheid vanuit de wijken in het noorden van Den Haag en Scheveningen is minder goed door het ontbreken van snelle routes die de kust en de noordelijke wijken verbinden met zuidoost.

Interne ontsluiting

Dankzij de verdergaande bundeling van autoverkeer kan het doorgaande verkeer uit de wijken geweerd worden. Hierdoor ontstaan verblijfsstraten. Vrijwel alle binnengebieden achter de stedelijke hoofdwegen in het gebied Rustenburg-Oostbroek zijn ingericht als verblijfsstraat. Alleen de gebiedsontsluitingswegen (Loosduinsekade, Soestdijksekade, De la Reyweg, Zuiderparklaan, Escamplaan, Apeldoornselaan en de Dierenselaan'hebben nog een duidelijke verkeersfunctie. Deze wegen kennen dan ook de grootste verkeersintensiteit.

De rest van de gebieden is of wordt ingericht als 30 km/uur-gebied waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor de inrichting van deze gebieden aansluiten op de doelstellingen uit het verkeersbeleid en het beleid voor de inrichting van de openbare ruimte.

Parkeren

De parkeerdruk in Rustenburg-Oostbroek is hoog. In de wijk, gebouwd in de jaren 30, kan niet worden voldaan aan de huidige parkeerbehoefte, ondanks het feit dat steeds meer openbaar groen en openbare ruimte zijn opgeofferd voor parkeerplaatsen. Het huidige tekort aan parkeermogelijkheden leidt onder andere, tot het parkeren op plaatsen waar dit niet is toegestaan (bijvoorbeeld op hoeken waar dit hinderlijk en gevaarlijk is). Daarnaast leidt dit tot veel “zoekverkeer” in de wijk en kunnen bewoners de auto vaak slechts op relatief grote afstand van de eigen woning parkeren.

Waar mogelijk, wordt meegelift met bouwplannen die de mogelijkheid bieden om extra parkeerplaatsen voor de buurt te realiseren. Zo worden extra plaatsen voor de buurt gerealiseerd in de bouwplannen voor het Zorgcentrum Harderwijkstraat en het Carré Escamplaan (zie verder paragraaf 3.4.7 en hoofdstuk 5). Deze extra plaatsen zijn echter onvoldoende om het tekort aan plaatsen in de wijk geheel op te heffen. Om de hoge parkeerdruk te verminderen, de leefbaarheid en bereikbaarheid van de wijk te verbeteren, is besloten tot regulering van het parkeren, bestaande uit de invoering van betaald parkeren. Naast voorgaande maatregelen is besloten om op een beperkt aantal plekken in de wijk nog een aantal extra parkeerplaatsen op straat aan te leggen

Openbaar vervoer

De wijk Rustenburg-Oostbroek is vanuit het centrum en de omliggende wijken goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Vrijwel de gehele wijk heeft een goede haltedekking: bijna alle woonblokken liggen op een afstand van minder dan 400 meter van een openbaar vervoerhalte. Door de wijk lopen drie tramlijnen en drie buslijnen: RandstadRail 4, tramlijnen 2 en 6, buslijnen 20, 25 en 26. Daarnaast is er op de kruising Loosduinseweg/ De la Reyweg de mogelijkheid om op of over te stappen op tramlijn 12.
De aanleg van RandstadRail via de Apeldoornselaan en de Escamplaan als hoogwaardige vorm van openbaar vervoer is een grote verbetering van het openbaar vervoer van en naar Rustenburg-Oostbroek (meer directe verbindingen en ook met de regio). Hiermee heeft Randstadrail de bundel streekbuslijnen tussen de het Westland en het centrum van Den Haag vervangen en is de verkeershinder ten gevolge van bussen op de Escamplaan en Apeldoornselaan afgenomen. Daarnaast blijft de tramlijn via de Dierenselaan bestaan, die echter wel een meer lokale functie heeft gekregen.

Langzaam verkeer

De gemeente heeft in Rustenburg-Oostbroek geld besteed aan de aanleg van fietspaden, en doet dat ook in andere delen van Den Haag om te zorgen voor een goed en uitgebreid (regionaal) fietsnetwerk. Het Regionaal Fietsnetwerk Haaglanden is een netwerk van bestaande en doorgaande regionale fietsroutes met een maaswijdte van 1,5 tot 4 kilometer. Met deze hoogwaardig ingerichte of nog in te richten fietsroutes worden bestaande en nieuwe wijken met elkaar verbonden. De route Dierenselaan/Apeldoornselaan/Escamplaan en de route Loosduisekade/Oude Haagweg maken onderdeel uit van de hoofdfietsroutes tussen het centrum, Den Haag Zuidwest en het Westland. De fietsroute langs de Soestdijksekade direct ten zuiden van het plangebied maakt eveneens onderdeel uit van het hoofdroutenetwerk en vormt de verbinding tussen Kijkduin/Duindorp en Moerwijk/Rijswijk.

Een probleem vormt het stallen van de fiets bij de woning. Bij de opzet van de wijk is onvoldoende rekening gehouden met stallingsmogelijkheden voor fietsen binnenshuis, waardoor hekwerken en lantaarnpalen veelal gebruikt worden als alternatief voor een fietsenrek. Op sommige plekken zijn recentelijk fietsenbeugels geplaatst. Maar er is ook behoefte aan buurtstallingen en stallingsplaatsen bij openbaar vervoerhaltes.

Aan de hand van het wijkfietsparkeerplan is inmiddels een groot aantal fietsbeugels in de wijk geplaatst, en het is de bedoeling dat er meer volgen.

2.2.4 Bodem

In de directe omgeving van het plangebied hebben veel, maar relatief kleine, bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat hierbij om chemische wasserijen, garagebedrijven, drukkerijen, brandstofhandelaren, fiets-, bromfiets- en motorenreparatiebedrijven, metaalconstructiebedrijf, een verfspuitgerij en benzinestations. Bij een beperkt aantal woningen, woongebouwen en scholen hebben ondergrondse huisbrandolietanks gelegen.

In het plangebied en in de directe omgeving ervan zijn een beperkt aantal bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Op een aantal locaties is de bodem verontreinigd met minerale olie ten gevolge van lekkage/morsingen bij de bedrijfsactiviteiten van de garagebedrijven en benzinestations. Ter plaatse van het benzineservicestation aan de Vierhoutenstraat is mogelijk een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten aanwezig. De verontreiniging ter plaatse is nog niet volledig in beeld gebracht. Bij het voormalige benzinestation aan de Nunspeetlaan 207 is een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig met minerale olie. Dit geval van bodemverontreiniging is vastgelegd in de een ontwerpbeschikking “ernstig niet-urgent” (OENU 6620004, d.d. 2 november 2005). Verder liggen in het plangebied nog diverse oude (voormalige)benzineservicestations en ook een aantal auto-, motoren- en fietsreparatiebedrijven waarbij nog geen bodemonderzoek heeft plaatsgevonden.

De meeste ondergrondse huisbrandolietanks bij woningen, woongebouwen en scholen zijn ondertussen verwijderd. Ten gevolge van lekkage van deze tanks is op een beperkt aantal locaties bodemverontreiniging opgetreden. Op geen van deze locaties is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater. Tijdens de tanksanering heeft op de meeste locaties tevens een bodemsanering plaatsgevonden.

Naast een groot aantal garagebedrijven, brandstofhandelaren, drukkerijen en schildersbedrijven, heeft in het plangebeid ook een groot aantal chemische wasserijen een vestiging (gehad). Op de locatie Voorhuizenstraat 194 is een geval van ernstige bodemverontreiniging met oplosmiddelen aanwezig. Voor dit geval van bodemverontreiniging is op 15 juni 2005 een beschikking “ernstig en urgent”” genomen, de sanering van deze verontreiniging moet voor 2015 starten. Naast deze chemische wasserij zijn op de volgende adressen chemische wasserijen gevestigd geweest: Apeldoornselaan 21, Beekbergenstraat 20, Dierenselaan 133 en 157, Eerbeeklaan 28, Escamplaan 26, Heelsumstraat 112, Loosduinsekade 335, Nunspeetlaan 428, Schaarsbergenstraat 49, Soestduinsekade 718 en Zuiderparklaan 62, 188 en 246. Geen van deze verdachte locaties zijn nog onderzocht.

Zeer plaatselijk is in de wijk een ophooglaag (bestaande uit puin en sintels) aangetroffen welke verontreinigd is met metalen en teerachtige stoffen.

Uit de bodemkwaliteitskaart gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) in het plangebied gemiddeld licht verontreinigd is met zware metalen (met name lood en zink) en PAK (teerachtige stoffen). In de diepere bodemlagen worden geen verontreinigingen aangetoond.

Op veel verdachte deellocaties in het plangebied heeft nog geen bodemonderzoek plaatsgevonden. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden.

2.2.5 Archeologie

De archeologische verwachting of waarde van een gebied wordt mede bepaald door de mate van verstoring van de bodem ter plekke. In stedelijke context, met een bouwgeschiedenis die soms eeuwen overspant, is die bijna altijd aanzienlijk. Dat geldt ook in hoge mate voor het noordelijk deel van het bestemmingsplangebied, het deel dat door de strandwal in beslag wordt genomen. Voor een strandwal liggen de straten hier opmerkelijk laag: ruim onder 1 meter + NAP. Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat het terrein in het verleden is afgezand. Dat is gebeurd vanaf de 17e eeuw, toen de Loosduinsche Vaart gegraven was en het zand ook kon worden afgevoerd. Een en ander betekent dat cultuurniveaus uit de prehistorie en Vroeghistorische periode hoogstwaarschijnlijk verdwenen zullen zijn. Daarom geldt voor de strandwal hier een lage archeologische verwachting Uitzondering hierop vormen de twee genoemde hofsteden, Oostbroek en Rustenburg. Deze zijn tot in de 20ste eeuw in gebruik gebleven. De kans dat er nog resten van de bodem aanwezig zijn onder de huidige bebouwing is tamelijk groot, zeker gezien het feit dat hier voorafgaande aan de nieuwbouw ophoging met bouwzand heeft plaatsgevonden. Archeologisch gezien zijn deze hofsteden niet onbelangrijk. Het gaat waarschijnlijk om ontginningsboerderijen, met een mogelijke middeleeuwse datering. Veel is daar nog niet over bekend. Als er nog gegevens over in de bodem verborgen zitten, moet daar zorgvuldig mee worden omgegaan. De twee boerderijplaatsen met hun directe omgeving hebben daarom een hoge archeologische verwachting. Aan het veengebied in het zuiden van het plangebied ten slotte moet weer een lage verwachting worden toegekend.

Het bestemmingsplangebied Rustenburg-Oostbroek kent dus twee terreinen met een hoge verwachting. Daarom moet op die locaties bij nieuwe initiatieven ter plekke die met grondverzet gepaard gaan, altijd archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd om de daadwerkelijke archeologische waarde te bepalen en om te beoordelen wat moet worden gedaan om die waarden tot hun recht te laten komen.

2.2.6 Openbare ruimte

De openbare ruimte is mede door de overwegend gesloten gevelwanden (vrij) stedelijk en stenig van karakter. De opzet van met name de hoofdassen, waar soms trambanen, gescheiden rijbanen voor gemotoriseerd verkeer, parkeerstroken en vrijliggende fiets- en voetpaden het profiel vormen, is ruim, waardoor de opzet van de wijk toch niet al te dicht lijkt.

Op plaatsen waar (hoofd)straten samenkomen is naast een accentuering in bebouwing een verbijzondering in de openbare ruimte in de vorm van pleinruimtes aangebracht. Pleinruimtes als het Veluweplein, Soestdijkseplein, de hoek Apeldoornselaan / Dierenselaan en de kruising Apeldoornselaan/Zuiderparklaan, zijn royaal van opzet en bieden ruimte aan het plaatsen van groenvoorzieningen.

De woonstraten kennen over het algemeen een smaller profiel. Doorgaans bestaat de woonstraat uit een rijbaan met aan weerszijde een stoep en aan één zijde een parkeerstrook. Doordat hierdoor de parkeercapaciteit beperkt is en de woningdichtheid erg hoog, levert dit vaak parkeerproblemen op. Soms zijn er tussen de stoepen en de bebouwingswanden voortuinen gesitueerd die voor een groene afwisseling in de stenige omgeving zorgen.

2.2.7 Groen

Bij de aanleg van de wijk Rustenburg-Oostbroek zijn de groenvoorzieningen gelijkmatig over de wijk verdeeld in de vorm van plantsoenen en groene middenbermen voor de brede hoofdverkeersassen. De aanwezige groenstructuren zijn in hun opzet redelijk bewaard gebleven. De middenassen van de doorgaande wegen zijn echter onevenwichtig ingericht met afwisselend grasperken, verhardingen voor parkeren en vakken met heesters. Dit doet afbreuk aan het monumentale effect van de doorgaande zichtas.

De wijk heeft vier plantsoenen die een stedenbouwkundige eenheid vormen met de omringende bebouwing:

  • Bunschotensestraat;
  • Spakenburgsestraat;
  • Larensestraat;
  • Harderwijkstraat.

Voor veel plantsoenen en groenassen in de wijk geldt dat te hoog opgeschoten en onverzorgde beplanting afbreuk doet aan de kwaliteit als kijkgroen. Het plantsoen aan de Larensestraat refereert daarentegen uitstekend aan de oorspronkelijke opzet en kan als voorbeeld gelden. De gemeente is bezig het groen aan te pakken. Op diverse plekken zijn de groenvoorzieningen verbeterd en ook de groenassen beginnen meer en meer vorm te krijgen. Een goed voorbeeld is de herinrichting van de Hattemlaan, waar naast nieuwe bomenrijen ook ruimte voor parkeren is voorzien.

2.2.8 Water

Oppervlaktewater komt in het plangebied alleen voor in het plantsoen aan de Gooilaan. Dit water heeft een historische achtergrond: oorspronkelijk was de Gooilaan namelijk de oprijlaan naar boerderij Rustenburg, die werd geflankeerd door twee sloten en vier rijen statige bomen. De huidige waterpartijen refereren daaraan.

Aan de randen van het plangebied lopen het Laakkanaal en de Loosduinsevaart. Het Laakkanaal is oorspronkelijk bedoeld als verbinding tussen de Laakhavens, de Loosduinsevaart en de haven van Scheveningen. De Loosduinsevaart is na de aansluiting van het Laakkanaal (Soestdijksekade) gedeeltelijk gedempt. Ten noorden van de wijk Rustenburg is zij echter behouden voor de aanvoer van bouwmaterialen en kolen.

2.2.9 Kabels en leidingen

In het plangebied ligt een afvalwatertransportleiding. De veiligheidszone waarbinnen geen bebouwing is toegestaan, anders dan ten behoeve van de leiding zelf, is gesteld op 10 meter.

2.3 Functionele Structuur

2.3.1 Wonen

De wijk Rustenburg-Oostbroek is hoofdzakelijk een woongebied. De wijk Rustenburg-Oostbroek telde per 1 januari 2004 ruim 17.400 inwoners, en per 1 januari 2007 17.151 inwoners. De bevolking van de wijk zal in de komende tien jaar licht afnemen tot ruim 17.000 inwoners in 2014. Het gemiddeld besteedbaar inkomen per inwoner ligt iets lager dan het Nederlands gemiddelde. Een van de ambities in het Wijkplan is behoud van de koopkracht in de wijk. Mensen met een hoger inkomen worden gestimuleerd in de wijk te blijven wonen.

Rustenburg-Oostbroek dateert uit de vooroorlogse periode. De meeste woningen zijn portiekwoningen (85% t.o.v. 19% gemiddeld voor Den Haag). De wijk kan worden getypeerd als een starterswijk met overwegend kleine en goedkope woningen. Dat betekent relatief veel jonge nieuwkomers die na een aantal jaren verhuizen naar ruimere woningen in de stad. Sloop van woningen in het nabijgelegen Transvaal zal leiden tot een 'oversteek' van bewoners naar Rustenburg-Oostbroek. Het aandeel allochtonen in de wijk zal hierdoor naar verwachting enigszins toenemen. Door bewoners wordt de wijk als prettige woonbuurt ervaren, hoewel er op sommige plekken ook regelmatig overlast van hanggroepjongeren wordt gemeld. De grote woningdichtheid, de hoge parkeerdruk, de geringe woningdifferentiatie en de kleine afmetingen van de meeste woningen maakt dat mensen met hogere inkomens de wijk massaal verlaten, waarbij hun plaats wordt ingenomen door sociaal zwakkere groepen. De wijk is oorspronkelijk gebouwd door beleggers, maar door massale splitsing en uitponding is het bezit enorm versnipperd. 60% van de woningen is particulier bezit, 30% is particuliere verhuur en slechts 10% is corporatiebezit.

2.3.2 Bedrijven en detailhandel

Niet-woonfuncties op hoekpanden

Kenmerkend voor vrijwel de gehele wijk is de aanwezigheid van niet-woonfunctie op de begane grond van hoekpanden. Zowel aan de hoofdassen als in de woongebieden erachter zijn op diverse hoekpanden van oudsher commerciële en ook enkele sociaal-maatschappelijke functies gevestigd. In de ruimtelijke opzet van de wijk is destijds in het ontwerp rekening gehouden met buurt- en wijkvoorzieningen op loopafstand. Het café of de winkel op de hoek kan in de wijk Rustenburg-Oostbroek vrij letterlijk genomen worden. In latere decennia zijn met de toenemende mobiliteit veel voorzieningen uit de hoekpanden verdwenen en zijn zij verbouwd tot woning. Vaak herinneren etalages en forsere entrees nog aan de oorspronkelijke functie, maar soms is de pui geheel gerenoveerd en is van de voormalige functie weinig tot niets meer te zien. Met name door de stroom immigranten zijn de hoekpanden weer steeds meer voor commerciële doeleinden in gebruik genomen, wat de leefbaarheid en vooral de levendigheid van de wijk ten goede komt.

De aanwezige bedrijvigheid in de wijk is over het algemeen goed vermengbaar met de woonfunctie. Het betreft vooral kleinere praktijkruimten, kantoortjes, dienstverlenende bedrijven, detailhandelsvestigingen en lichtere horecavoorzieningen. De bedrijfsmatige activiteiten hebben vooral betrekking op functies die vallen in de categoriëen A en B van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging''. Grotere bedrijven met forse milieuhinderlijke effecten komen in het plangebied niet voor. Wel zitten er op de volgende plekken garagebedrijven:

  • Bennekomstraat 2
  • Larensestraat 79
  • Naarderstraat 123
  • Nunspeetlaan 3
  • Vierhoutenstraat 3
  • Vlasakkerstraat 31

Functiemenging langs hoofdassen

De functiemenging langs de doorgaande straten zoals de De la Reyweg, de Loosduinsekade, de Apeldoorselaan en Zuiderparklaan, is groter dan in de woongebieden. Langs deze hoofdassen zitten op vrijwel elke hoek één of meerdere niet-woonfuncties. Deze variëren van detailhandel tot horeca, en van dienstverlening tot bedrijf. De niet-woonfuncties zijn, een uitzondering daargelaten, altijd uitsluitend op de begane grond gevestigd. De grootte van de niet-woonfuncties varieert ook. Op de hoek Zuiderparklaan/Loosduinsekade bevindt zich een (grote) vestiging van meubelketen Leenbakker, terwijl kleine kantoortjes verderop in de straat zich beperken tot 25 tot 100 m².

Naast de vermelde functiemenging aan de hoofdassen is ook aan de Terletstraat een meer dan gemiddelde functiemenging aanwezig.

Stadsdeelcentrum Dierenselaan

In het gebied tussen de kruising Zuiderparklaan/Apeldoornselaan en de kruising De la Reyweg/Dierenselaan bevindt zich het winkelgebied Dierenselaan/Apeldoornselaan. Dit winkelgebied fungeert als boodschappencentrum voor de wijken Rustenburg en Oostbroek. Het winkelgebied kent 48 detaillisten die gezamenlijk een verkoopvloeroppervlakte vertegenwoordigen van circa 5.770 m². Van het totale winkelaanbod (in m² vvo) is ruim 40% gericht op boodschappen, circa 40% op winkelen en minder dan 20% op laagfrequent. Er zijn één trekker en zes subtrekkersgevestigd. Het merendeel van de trekkers en subtrekkers is geconcentreerd ter hoogte van het kruispunt Dierenselaan/Apeldoornselaan. Het begin van de Dierenselaan ontbeert een (sub-)trekker. In het winkelgebied bevinden zich tevens zes kiosken met aanbod in bloemen en planten, vis, groente en fruit, en snacks.

Figuur 4:

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0004.gif"

Afbakening winkelgebied Dierenselaan/Apeldoornselaan

2.3.3 Onderwijs, cultuur, welzijn en sport

In de wijk Rustenburg-Oostbroek liggen twee grotere gebouwenclusters met een sociaal-maatschappelijke functie.

In Rustenburg is dit het carré Naarderstraat – Escamplaan. Dit gebouwencomplex ronddom het sportterrein van de Korfbalvereniging Ready ligt in het gebied tussen de Escamplaan, de Naarderstraat, de Hilversumstraat en de Weesperstraat. Een deel van de bebouwing aan de Escamplaan is inmiddels gesloopt om de voormalige twee scholen, kinderdagverblijf, peuterspeelzaal, naschoolseopvang en een multifuctioneel centrum te herbouwen. Gelijktijdig wordt een ondergrondse parkeergarage met daarboven woningen gebouwd. Het zwembad aan de Escamplaan en de vestiging van de wijkvereniging blijven vooralsnog gehandhaafd, evenals de zorgvoorziening voor verstandelijk gehandicapten aan de Weesperstraat. Het sportterrein zal na voltooiing van de bouwwerkzaamheden door de wijk voor sport- en speldoeleinden kunnen worden medegebruikt.

In de wijk Oostbroek is een kleiner cluster gebouwd. Dit ensemble wordt gevormd door de karakteristieke schoolgebouwen aan de Nijkerklaan en het tegenoverliggende kleuterschoolgebouw. Aan de zijde van de Voorthuizenstraat ligt een groengebied, waarin een openbare playground is opgenomen. Centraal ligt het sportterrein dat in gebruik is gegeven aan de voetbalvereniging Quick Steps. Op het sportterrein zijn tevens speeltoestellen geplaatst die mede door de wijk kunnen worden gebruikt op de momenten dat het sportterrein niet is afgesloten. Aan de rand van het gebied, aan de Harderwijkstraat, staat een verzorgingstehuis.

Figuur 5:

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0005.gif"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Ruimtelijk Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

3.1.2 Provinciaal beleid

3.1.3 Regionaal beleid

3.1.4 Gemeentelijk beleid

3.2 Openbare Ruimte

Op 10 februari 2003 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Kadernota Openbare Ruimte (KOR) vastgesteld. Zij dient als beleidskader voor de inrichting van de openbare ruimte. Met deze nota wordt een samenhangend kader gegeven voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Een goede afstemming is nodig tussen inrichting, onderhoud en gebruik. De nota schetst daartoe een drietal kwaliteitsstandaards voor de openbare ruimte in Den Haag:

  1. a. Residentiekwaliteit (standaard- of basiskwaliteit);
  2. b. Hofstadkwaliteit (bijzondere kwaliteit);
  3. c. Maatwerkkwaliteit (geeft partijen gelegenheid een hogere kwaliteit na te streven binnen publiek-private samenwerking.

Voor het bestemmingsplangebied Rustenburg-Oostbroek geldt de kwaliteitsstandaard 'Residentiekwaliteit'.

3.3 Beschermd Stadsgezicht En Monumenten

In gemeentelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, met inbegrip van monumenten en archeologie. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten, cultuurhistorische waardevolle structuren volgens de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en nederzettingen en landschappelijk waardevolle elementen in het plangebied. In het plangebied Rustenburg-Oostbroek komen geen Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten, cultuurhistorische waardevolle structuren of landschappelijk waardevolle elementen voor.

3.4 Archeologie

Het vigerend archeologische beleid is verwoord in de gemeentelijke beleidsnota Archeologie 2000-2005. Het archeologiebeleid van de gemeente is er op gericht:

  1. a. te zorgen voor het behoud van zoveel mogelijk archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  2. b. te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
  3. c. een archeologisch depot te onderhouden waar alle in Den Haag aangetroffen archeologische voorwerpen op een veilige en systematische manier kunnen worden bewaard;
  4. d. te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek middels tentoonstellingen, publicaties, presentaties et cetera onder de aandacht worden gebracht van de Haagse burger.

Een nieuwe beleidsnota is in voorbereiding en zal zijn geënt op de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), onderdeel van de gewijzigde Monumentenwet 1988. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden en kent enkele nieuwe elementen. Een nieuw element is de bepaling dat 'de verstoorder betaalt': initiatiefnemers van projecten die schade aan archeologische waarden zullen veroorzaken zijn verantwoordelijk voor de kosten van het noodzakelijk archeologisch onderzoek. Daarnaast legt deze wet ook de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden.In het kader van deze wet wordt momenteel ook een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart opgesteld. Deze zal een plaats krijgen in het gemeentelijk beleid en wordt naar verwachting opgenomen in de gemeentelijke Monumentenverordening.

Provincie Zuid-Holland toetst bestemmingsplannen op het gebied van archeologie aan de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Zuid-Holland en, voor zover van toepassing, lokale waardenkaarten.

De Haagse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar zeer ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn, zoals het onderhavige, dan worden de potentiële archeologische waarden in deze gebieden beschermd.

Figuur 7:

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0007.gif"

Het bestemmingsplangebied Rustenburg-Oostbroek kent twee terreinen met een hoge verwachting: de hofsteden Rustenburg en Oostbroek. In paragraaf 5.2 is uitgewerkt hoe met deze archeologische verwachting in het bestemmingsplan wordt omgegaan.

3.5 Verkeer En Parkeren

3.5.1 Verkeersplan, verkeersbeleid tot 2010

Op 27 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Den Haag het 'Verkeersplan, verkeersbeleid tot 2010' vastgesteld. Het behelst het gemeentelijk verkeer- en parkeerbeleid in deze periode. Het is gericht op het waarborgen van een goede bereikbaarheid voor alle vervoerswijzen en het verbeteren en in stand houden van een verkeersveilige en een leefbare stad. Dit gebeurt onder andere door het stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer en de fiets, het benutten van goede doorstroomroutes voor het noodzakelijke autoverkeer in de vorm van samenhangende netwerken en het uitvoering geven aan het parkeerbeleid.

3.5.2 Autoverkeer: 'concentratie op een stelsel van hoofdverkeerswegen'

Gemeente Den Haag wil in het Verkeersplan het gemotoriseerd verkeer zoveel mogelijk concentreren op een stelsel van hoofdverkeerswegen. Een goede, veilige doorstroming van het verkeer is nodig om de economische en ruimtelijke ontwikkeling van de stad mogelijk te maken. Het is van belang voor de bestrijding van geluidsoverlast, de uitstoot van schadelijke stoffen of andere vormen van hinder, het voorkomen van sluipverkeer en vermindering van het aantal verkeersslachtoffers.

Het plan hanteert een rangorde in haar wegenstructuur:

  1. a. De intensiteit van het verkeer op hoofdverkeerswegen is relatief hoog. De maximumsnelheid is in de meeste gevallen 50 km/h, incidenteel 70 km/h. De directe ontsluiting van aanliggende bestemmingen via in- en uitritten wordt evenals het langsparkeren zoveel mogelijk vermeden. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten).
  2. b. Buurtontsluitingswegen zijn straten met doorgaande rijbanen voor (gemotoriseerd en niet-gemotoriseerd) verkeer die in hoofdzaak dienen voor de ontsluiting van wijken en buurten en het verkeer tussen deze wijken en buurten. Het aandeel doorgaand verkeer en de intensiteit van het verkeer zijn lager dan bij hoofdverkeerswegen. De maximumsnelheid is 50 km/h, in een enkel geval 30 km/h. Net als hoofdverkeerswegen zijn straten onderdeel van de routes voor de brandweer en andere hulpdiensten, wat bijzondere eisen stelt aan de (her)inrichting van de weg. Parkeren direct langs de weg is mogelijk en in- en uitritten ten behoeve van de ontsluiting van direct aanliggende bestemmingen zijn niet uitgesloten.
  3. c. De erfontsluitingswegen zijn verblijfs- en woonstraten die bestaan uit rijbanen voor alle lokaal, gebiedsgebonden verkeer, ten behoeve van de ontsluiting van buurten en direct aangelegen bestemmingen. De intensiteit en de snelheid van het verkeer – maximaal 30 km/h – zijn laag. Fietsers maken gebruik van de rijweg; aparte fietspaden komen slechts voor als ze ook onderdeel zijn van langere, doorgaande routes. Voetpaden en parkeerplaatsen maken deel uit van het wegprofiel
  4. d. Verblijfsgebied is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie.

In paragraaf 5.2 wordt aan de hand van deze onderverdeling een keuze van verkeersbestemmingen gemaakt.

3.5.3 Fietsverkeer: 'stelsel van (hoofd)fietsroutes'

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht in het verkeerbeleid. Door het aanbieden van een fijnmazig netwerk van veilige fietsstroken en fietspaden wordt het gebruik van deze vervoerwijze gestimuleerd. De openbare voorzieningen voor de fiets (stallingen et cetera) maken integraal deel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

In het Meerjarenprogramma Fiets 2007-2010 is een herkenbaar stelsel van (hoofd)fietsroutes vastgelegd. De (hoofd)fietsroutes sluiten buiten de wijk aan op fietsroutes richting belangrijke bestemmingen in Den Haag. Paragraaf 2.2.3 noemt de hoofd- en secundaire fietsroutes in het plangebied.

3.5.4 Openbaar vervoer: 'stelsel van verbindende en ontsluitende OV-lijnen'

Het openbaar vervoer speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol in het verkeer en vervoer. Een stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar- vervoerlijnen moet ervoor zorgen dat gebundelde vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, verplaatsingen van en naar het centrum met de hoofdstations en andere belangrijke attractiepunten op een goede aantrekkelijke en snelle manier worden bediend. Paragraaf 2.2.3 noemt alle openbaarvervoerlijnen die het plangebied ontsluiten en met de rest van Den Haag verbinden.

3.5.5 Parkeren: 'stellen van parkeereisen'

Het parkeren en stallen van auto's is een belangrijke sleutel in het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden leiden zonder adequate parkeervoorzieningen tot een vaak te zware belasting van de openbare ruimte. De gemeente stelt parkeereisen om de schaarse (openbare) parkeergelegenheid in de stad zo goed mogelijk te verdelen, om het autogebruik zoveel mogelijk te beperken en ten slotte om een leefbare (woon)omgeving te bevorderen. Via een stelsel van parkeernormen wil de gemeente voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw creëren naast uitnutting van bestaande parkeercapaciteit en bestaande bewonersgarages. Zo mogelijk worden bestaande parkeerproblemen aangepakt, vaak in combinatie met flankerend beleid zoals de (her)inrichting van een weg en met beheersmaatregelen zoals de invoering van betaald parkeren en de uitgifte van parkeervergunningen. De parkeersituatie in Rustenburg-Oostbroek is geschetst in paragraaf 2.2.3.

De parkeerplaatsen die conform de parkeernormen in een (bouw)plan nodig zijn, moeten op eigen terrein worden gerealiseerd. De parkeernormen voor woningen zijn in beginsel behoeftevolgend en afhankelijk van de grootte, de aard en het type van de woningen. Bij commerciële en andere niet-woonfuncties worden de parkeernormen mede bepaald door ligging in de stad en bediening van het gebied door het openbaar vervoer. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro zijn de stedenbouwkundige regels in de gemeentelijke Bouwverordening niet langer van kracht. De parkeernormen zijn daarom in dit bestemmingsplan opgenomen.

3.6 Wonen

3.6.1 Haagse Woonvisie 2020

Op 12 februari 2004 werd door de gemeenteraad van Den Haag de Haagse Woonvisie 2020 vastgesteld. In deze nota wordt het woonbeleid uiteengezet tot aan 2020. De Haag Woonvisie 2020 stelt dat Den Haag extra woonkwaliteit en extra woonoppervlakte moet bieden in het belang van een goede economische, sociale en culturele ontwikkeling. De woonvisie zet daarom in op steeds meer gevarieerde en toegespitste woonwensen. Er moet ruimte zijn voor variatie en verscheidenheid: gemengde stedelijke milieus, maatwerk bij nieuwbouw en een eigen identiteit voor wijken.

De woonvisie gaat uit van uitbreiding en transformatie van gebieden met een centrumstedelijk woonmilieu, groenstedelijk woonmilieu of een suburbaan woonmilieu: 'stadsrand modern'. Sturend voor de uitbreiding en transformatie van woonmilieus is het beleid om selectieve migratie uit de stad van midden- en hogere inkomens om te buigen om deze groepen aan de stad te binden en zo mogelijk van elders aan te trekken. Bij de herstructurering van de goedkope sociale voorraad in bestaande gebieden wordt getracht een woonmilieu te bieden dat inspeelt op woonwensen van bepaalde groepen midden- en hogere inkomens mede om segregatie, concentratie van kansarme bewoners en cumulatie van achterstandssituaties tegen te gaan. Een goed 'schoon, heel en veilig' leef- en woonklimaat is een belangrijke voorwaarde voor alle stedelijke woongebieden. Daarnaast moeten voldoende, goede en betaalbare woningen voor de lage inkomensgroepen blijven bestaan.

De Haagse Woonvisie streeft naar een stabiel inwonertal als draagvlak voor grootstedelijke voorzieningen: 500.000 inwoners vanaf 2010 en tot 2020. Daarvoor zijn 30.000 extra woningen nodig, naast de 20.000 woningen die vanwege herstructurering nodig zijn. De Structuurvisie Den Haag 2020scherpt de woonambitie aan en wil ruimte bieden aan doorgroei van de stad naar 505.000, mogelijk 515.000 inwoners in 2020. Vanwege de nog iets afnemende woningbezetting (er wonen gemiddeld steeds minder personen in één woning) is het noodzakelijk meer centrumstedelijk te bouwen. Dit betekent een aanzienlijk groter bouwprogramma en een duidelijke keuze voor met name centrumstedelijke milieus. Deze verdichtingsopgave spitst zich toe op de kansenzones, waarbij deels sprake is van functieverandering en functiemenging en waarbij vooral veel appartementen zullen worden gebouwd.

Het plangebied Rustenburg-Oostbroek maakt geen onderdeel uit van deze kansenzones.

3.6.2 Nota Kamerbewoning

In december 2008 is nieuw beleid rondom kamerbewoning vastgesteld door de Raad. Dit nieuwe beleid biedt meer mogelijkheden aan onzelfstandige woonvormen. Daarnaast wordt zelfstandige kamerbewoning, dat wil zeggen kamerbewoning waarbij de bewoner zelf beschikt over alle wezenlijke voorzieningen (toegang, keuken en sanitair), in de hele stad mogelijk gemaakt. Wel gelden er wel eisen waar de kamerbewoning aan moet voldoen. Deze informatie is beschikbaar op de stadsdelen.

In paragraaf 5.2 is uitgewerkt hoe het beleid met betrekking tot kamerbewoning in het bestemmingsplan is geregeld.

3.7 Economie

3.7.1 Impuls Haagse economie

Op 20 januari 2005 werd door de gemeenteraad de nota 'Impuls Haagse economie' vastgesteld. De nota presenteert het economisch beleidskader voor de periode van 2005-2010 en beschrijft de acties die volgens de gemeente nodig zijn om de lokale economie in de komende jaren een impuls te geven. Het economisch beleidskader heeft geleid tot drie ontwikkelingsrichtingen waarlangs de gemeente Den Haag het economisch beleid wil vormgeven:

  1. a. het verbeteren van het vestigingsklimaat voor het midden- en kleinbedrijf;
  2. b. kennis is kracht (gericht op uitbreiding van de kennisintensieve sector);
  3. c. binden en boeien (gericht op behoud en uitbreiding van het inwonertal).

De notitie heeft geen specifieke betrekking op het plangebied Rustenburg-Oostbroek. De ambitites krijgen geen specifieke gestalte in het bestemmingsplan.

3.7.2 Kantoren

Op 21 februari 2007 is door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden een nieuwe kantorenstrategie vastgesteld. De strategie is erop gericht vraag naar en aanbod van ruimte voor kantoorbehoevende ondernemingen en instellingen de komende decennia met elkaar in evenwicht te houden, op onderscheiden kwaliteitsniveaus en per deelperiode. Op de bijbehorende locatiekaart zijn in Rustenburg-Oostbroek bestaande noch nieuwe kantoorlocaties aangewezen.

3.7.3 Bedrijven

De nota Bedrijventerreinenstrategie Den Haag 2005-2020 geeft aan hoeveel hectare bedrijventerrein op welk moment en van welke kwaliteit op de markt aanwezig moet zijn om de economische structuur te versterken voor de periode tot 2020. Tevens zijn in de nota voorstellen opgenomen over het toekomstperspectief van enkele afzonderlijke bedrijventerreinen. Overwegingen van behoud van werkgelegenheid in de stad en versterken van de ruimtelijk-economische structuur liggen daaraan ten grondslag. Het beleid van de gemeente Den Haag is erop gericht om de ondernemers die gebonden zijn aan een binnenstedelijke locatie in de stad te faciliteren.

3.7.4 Functiemenging

3.7.5 Horeca

Op 14 september 2000 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Horeca Den Haag' vastgesteld. De voornaamste doelstelling van het hierin geformuleerde beleid is een duidelijke kwaliteitsverbetering van de Haagse horeca en daarmee een optimale aansluiting op de wensen van de consument. Uitgangspunten van de Structuurvisie Horeca zijn:

  • het stimuleren van horecaconcentraties met diversiteit in aanbod;
  • een experiment met verruiming van de openingstijden in de uitgaanskernen;
  • buiten deze concentraties overgaan tot vermindering van het aantal horecabedrijven.

De staat van horeca-inrichtingen deelt horecabedrijven in vier verschillende categorieën in, waarbij categorie I de lichtste vorm van verkoop is (bijvoorbeeld een ijssalon) en waarbij categorie IV geldt als de zwaarste vorm (bijvoorbeeld een discotheek). In de staat van horeca-inrichtingen als opgenomen in Staat van horeca-inrichtingen bij de regels van dit plan wordt nader ingegaan op een aantal definities van te onderscheiden horeca-inrichtingen en de opzet van een beoordelingssysteem. Aan de hand van een aantal beoordelingscriteria kan worden bepaald tot welke categorie een bepaalde horeca-inrichting moet worden gerekend. Paragraaf 5.2 verantwoordt welke categorie van toepassing is, indien een bestemming horeca toestaat.

3.7.6 Detailhandel

Op 13 december 2006 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden de Regionale Structuurvisie Detailhandel 2006-2011 vastgesteld. De nota beoogt de winkelfunctie van de Haagse binnenstad te versterken. De consument moet meer keuze en kwaliteit worden geboden. De Haagse binnenstad moet een concurrerende trekpleister worden. Hiermee wordt de aantrekkelijkheid van de regio als geheel versterkt. Dat heeft een gunstige invloed op de komst van bedrijven en organisaties naar de regio en daarmee op de regionale economie. In dat kader geeft de nota een toetsingskader aan voor detailhandelsplannen groter dan 1.000 m². Gemeenten die willen uitbreiden moeten bij het realiseren van verkoopvloeroppervlakte binnen het wensbeeld blijven dat in de structuurvisie is aangegeven.

Op 23 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Detailhandelsnota Den Haag vastgesteld. Zij geeft de ontwikkelingsrichting voor de detailhandel in Den Haag. De concentratie op bestaande locatie is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen. De vestiging van nieuwe winkels wordt aan dit beleid getoetst.

3.8 Onderwijs, Cultuur, Welzijn En Sport

3.8.1 Onderwijs en peuterspeelzaalwerk

Met betrekking tot de huisvestingsvoorzieningen voor primair, speciaal en voortgezet onderwijs bestaan op hoofdlijnen twee gemeentelijke taken: bekostiging en regie. In Integrale Huisvestingsplannen Onderwijs stemt de gemeente, in samenwerking met de schoolbesturen, voor elk stadsdeel zo optimaal mogelijk vraag en aanbod van onderwijshuisvesting af. In deze plannen worden voor elk stadsdeel huisvestingswensen, plannen en ontwikkelingen vertaald in een concrete behoefte aan en spreiding van gebouwen. Zo bereiken gemeente en schoolbesturen een zo evenwichtig mogelijke spreiding van het primair, speciaal en voortgezet onderwijs over de stad en zijn scholen op termijn zo efficiënt en adequaat mogelijk gehuisvest.

De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of zich verplaatst, moet ook de huisvesting de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.

In paragraaf 5.2 is uitgewerkt hoe dit beleid in het bestemmingsplan is geregeld.

3.8.2 Cultuur

Gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en ruimtelijk vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

In haar vergadering van 24 november 2004 heeft de raadscommissie Stedelijke ontwikkeling, Wonen en Binnenstad een brief van 17 juni van dat jaar van de wethouder van Ruimtelijke Ordening, Stedelijke Ontwikkeling en Wonen over het broedplaatsenbeleid behandeld. Het gemeentelijk beleid is erop gericht om in de stad ruimte te scheppen voor (startende) ondernemers in de kunstsector.

Op enkele kleine expositieruimten en ateliers na zijn er in het plangebied geen culturele voorzieningen aanwezig.

3.8.3 Welzijn

Welzijn in de wijk

Met het raadsbesluit Welzijn in de wijk is in december 2008 de uitvoering vastgesteld van het gemeentelijke sociale beleid. De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn in het beleidsakkoord 'Meedoen' en het meerjarenbeleidsplan WMO 'Aandacht voor elkaar' geformuleerd. Het gaat hierbij om:

  • het vergroten van de binding van de bewoners met hun buurt;
  • bewoners in staat te stellen om verantwoordelijkheid te nemen voor de buurt;
  • het vergroten van de solidariteit van bewoners met de kwetsbare groepen in hun buurt;
  • het stimuleren van de ontmoeting tussen buurtbewoners.

Het welzijnswerk omvat een breed scala aan functies, zoals signalering, sociale binding, opvang, hulpverlening, informatie, advies en participatie op wij- en buurtniveau en wordt in onze gemeente door verschillende instellingen en organisaties uitgevoerd. Hierbij gaat het om gesubsidieerde voorzieningen en activiteiten van vrijwilligers en professionals, waarbij het professionele welzijnswerk is ondergebracht bij vier decentrale welzijnsorganisaties en vier zelfstandige buurthuizen. Om adequaat tegemoet te kunnen komen aan de behoefte aan welzijnsactiviteiten werkt het welzijnswerk vraaggericht waarbij gebruik wordt gemaakt van methodieken die gericht zijn op het achterhalen van de welzijnsbehoeften van burgers.

Kinderopvang

In het gebied is een aantal kindercentra aanwezig, waarin door verschillende organisaties zowel dagopvang als buitenschoolse opvang wordt aangeboden. Sinds de invoering van de Wet kinderopvang (Wk) in januari 2005 zijn de sturingsmogelijkheden van de gemeente ten aanzien van de spreiding en huisvesting van de kinderopvang beperkt. Hoewel de buitenschoolse opvang wettelijk niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt denkt de gemeente mee met schoolbesturen en instellingen voor kinderopvang om de vraag van ouders zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden.

In paragraaf 5.2 is uitgewerkt hoe dit beleid in het bestemmingsplan is geregeld.

3.8.4 Maatschappelijke zorg en volksgezondheid

In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening en voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.

Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunne worden geleverd.

Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben, waar ze al dan niet met begeleiding kunnen wonen. Daarnaast is er ook behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden, in de vorm van een opvang.

3.8.5 Levensovertuiging

In haar vergadering van 10 november 2005 heeft de raadscommissie Stedelijke ontwikkeling, Wonen en Binnenstad naar aanleiding van de 'Nota gebedsruimte in Den Haag' een aantal maatregelen aangegeven om in te spelen op de behoefte van 20.000 m² gebedsruimte voor 2010. Religieuze organisaties hebben een belangrijke maatschappelijke functie in de stad. Gebedsruimte heeft in vergelijking met wonen, bedrijven en detailhandel echter een zwakke positie op de onroerendgoedmarkt. Niettemin is de rol die de gemeente Den Haag voor zichzelf ziet weggelegd een voorwaardenscheppende, sturende, adviserende en informerende en niet een subsidiërende.

Het College heeft daarom besloten enkele maatregelen te nemen. In de bestemmingsplannen zal gebedsruimte als beleidskader nadrukkelijker opgenomen worden dan voorheen. Dit betekent dat bij de actualisering van bestemmingsplannen expliciet en transparant over gebedsruimte melding worden gemaakt. De omschrijving Maatschappelijk wordt indien wenselijk zo breed omschreven dat ook gebedsruimten mogelijk zijn. Gebedsruimteplanning blijft echter maatwerk. In paragraaf 5.2 is uitgewerkt hoe dit beleid in het bestemmingsplan is geregeld.

3.8.6 Sport en recreatie

Op 9 november 2000 stelde de gemeenteraad van Den Haag de Nota Beweegredenen 2000-2005 vast waarin het sportbeleid van de gemeente is verwoord. De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  1. a. voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  2. b. een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  3. c. herkenbare topsport te faciliteren;
  4. d. maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen en sportverenigingen te ondersteunen.

De gemeente wil bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water. In het dichtbebouwde centrum van Den Haag treft men, met uitzondering van buitensportaccommodaties die door sportverenigingen worden gehuurd, een divers en ruim aantal sportvoorzieningen en openbare sportieve voorzieningen aan. Wel zijn er in sommige delen van het plangebied relatief weinig openbare sportieve voorzieningen. Omdat er geen ruimte is voor de realisatie van sportieve voorzieningen en sportvoorzieningen streeft de gemeente naar meer sportieve speelruimte zodra ruimte binnen het plangebied beschikbaar komt. Dit, met inachtneming van de minimumnorm van 75 m² groen en openbare ruimte per woning. In paragraaf 5.2 is uitgewerkt hoe sport en recreatie in het bestemmingsplan is geregeld.

3.8.7 Spelen

Op 9 november 2000 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Nota Samen Spelen vastgesteld. Bij nieuwe woningbouwlocaties dient de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot uitgeefbaar gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatieruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld. Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius. Die verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie aantal kinderen per speelplek actieradius speeloppervlakte
0 tot 6 jaar 50 tot 75 kinderen 100 meter 200 m²
7 tot 12 jaar 75 tot 100 kinderen 400 meter 500 m²
13 tot 18 jaar 100 tot 125 kinderen 1.000 meter = 750 m²

In paragraaf 5.2 is uitgewerkt hoe dit beleid in het bestemmingsplan is geregeld.

3.9 Groen

3.9.1 Groen kleurt de stad

Op 13 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de nota 'Groen kleurt de stad - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015' vastgesteld. Het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker. Het beleidsplan biedt ook een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  1. a. ruimte voor groen in en om de stad;
  2. b. aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  3. c. duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen en
  4. d. samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.

De gebouwde delen van Rustenburg-Oostbroek maken geen onderdeel uit van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Het Laakkanaal aan de rand van het plangebied is wel opgenomen als onderdeel van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Daarnaast maken de boomstructuren langs Loosduinsekade maken onderdeel uit van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.

3.9.2 Nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones 2008-2018

In de Nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones 2008-2018 is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.

De boomstructuren langs Loosduinsekade en het water van het Laakkanaal behoren tot Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur.

Hoofdstuk 4 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. In de praktijk is een bestemmingsplan vaak het belangrijkste middel voor afstemming tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

Op grond van artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om de haalbaarheid te beoordelen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders (voor beleidskaders zie hoofdstuk 3). In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige haalbaarheid beschreven.

4.1 Inleiding

4.1.1 Tien voor milieu

Op 2 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Den Haag de nota 'Tien voor milieu; Contourennota voor milieubeleid 2006-2010' vastgesteld. De nota is het richtinggevend document voor de hoofdlijnen van milieubeleid van de gemeente Den Haag in de periode 2006-2010.

In deze contourennota zijn ambities vastgesteld voor de speerpunten lucht, klimaat, water en geluid en voor de aandachtspunten vergunningverlening en handhaving, externe veiligheid, afval, binnenmilieu, bodem en sturing. De nota onderstreept de ambitie om Den Haag te ontwikkelen tot een duurzame wereldstad aan zee. Het gebiedsgericht milieubeleid is daarbij hét instrument om de milieubelangen in te brengen in de dynamiek van de ruimtelijke ontwikkeling.

4.1.2 Handreiking Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is de Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid (2005) die werd geïntroduceerd in het Milieubeleidsplan Den Haag 2001-2006 welk plan door bovengenoemde contourennota is opgevolgd. Het gebiedsgericht milieubeleid maakt het mogelijk om de milieuambities af te stemmen op de specifieke functies, kenmerken en mogelijkheden van een gebied waardoor de kwaliteiten van dat gebied verbeterd of beter beschermd kunnen worden.

Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedspecifieke kenmerken en mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip moeten hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd: wonen, werken, gemengde gebieden met accent op wonen ('gemengd wonen'), gemengde gebieden met accent op werken ('gemengd werken'), verkeersinfrastructuur en groene hoofdstructuur en water.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

Rustenburg-Oostbroek behoort tot het gebiedstype Gemengd wonen. De milieuambities van het gebiedstype wonen zijn daarmee richtinggevend en kaderstellend voor ontwikkelingen in Rustenburg-Oostbroek. In onderstaande 'duurzaamheidsparagraaf' is voor de met dit plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen aangegeven hoe met elk milieuthema is omgegaan.

4.1.3 Duurzaamheidsparagraaf

De duurzaamheidsparagraaf is van toepassing op alle Haagse raadsvoorstellen en collegebesluiten op het gebied van ruimtelijke ordening, openbare ruimte, water en riolering, verkeer, groen en recreatie, bouwen en wonen. De duurzaamheidsparagraaf is gekoppeld aan het Gebiedsgericht Milieubeleid. In deze duurzaamheidsparagraaf is aangegeven wat voor dit gebiedstype het ambitieniveau bij de onderscheiden milieuthema's is en welke maatregelen zullen worden genomen om de verschillende ambities zo goed mogelijk te bereiken. De volgende ambities zijn voor het gebiedstype Gemengd wonen van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de volgende milieuambities richtinggevend (paragraaf 4.1.2). Bij de planontwikkeling wordt rekening gehouden met de realisatie van deze ambities.

thema ambitie
bodem extra
externe veiligheid maximaal
geluid maximaal
lucht maximaal
mobiliteit extra
schoon extra
water afhankelijk van Poldereenheid
natuur extra
klimaat maximaal

4.2 Duurzaam Bouwen

De gemeente Den Haag streeft naar duurzaam bouwen. Duurzaam bouwen speelt een belangrijke rol bij het ambitieniveau maximaal voor het thema klimaat, binnen het thema water waar het gaat om ontkoppelen van hemelwater en ook het ambitieniveau basis voor het thema lucht. Het behelst onder meer de toepassing van technieken die leiden tot CO2-neutrale en gezonde gebouwen en het gebruik van milieuvriendelijke materialen en waterbesparende apparatuur.

De gemeente en haar partners beschikken samen over een aantal stimuleringsmaatregelen, gericht op het proces en de implementatie van duurzaam bouwen. De gemeente beveelt het concept Lage Temperatuur Verwarming (LTV) aan, waarmee gebouwen CO2-neutraal worden en toepassing van duurzame energiebronnen mogelijk is, zoals aardwarmte (geothermie) of de warmte die door middel van warmtepompen uit bijvoorbeeld (zee)water gehaald kan worden.

Een EPL (Energie Prestatie op Locatie) drukt de energieprestatie van een gebouw of een wijk uit: een CO2-neutrale wijk heeft een EPL van 1,0; de EPC van woongebouwen moet in dat geval onder de 0,6 liggen. Op gebiedsniveau kan men werken met een duurzaamheidsindex: Duurzaam Bouwen Prestatie op Locatie (DPL), ook bij aanbestedingen zodat marktwerking kan bijdragen aan duurzaam bouwen. Op gebouwniveau kan men het instrument Gemeentelijke Praktijk Richtlijn voor duurzaam bouwen (GPR) of vergelijkbare instrumenten toepassen. Dit bevordert prestatiegericht ontwikkelen en de ontwerpvrijheden blijven maximaal. Tot slot, heel concreet, streeft de gemeente naar een zo hoogwaardig mogelijk hergebruik van bouwmaterialen die vrijkomen door sloop.

4.3 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling danwel herontwikkeling van het plangebied of de projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden voor stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  1. a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  2. b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  3. c. het treffen van de beheersmaatregelen.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig om de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Waar voorheen en nog steeds kleine bedrijven met bodembedreigende activiteiten waren en/of zijn gevestigd, is sprake van verdachte deellocaties. Hiervoor vond nog geen bodemonderzoek plaats. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering plaatsvond, moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd en eventueel worden gesaneerd. Daarnaast zijn er locaties waar het reeds uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd, dat wil zeggen ouder dan vijf jaar is. Als voor deze locaties plannen voor herinrichting en/of nieuwbouw worden ingediend, moet het bestaand bodemonderzoek worden geactualiseerd

4.4 Externe Veiligheid

Algemene beginselen

Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:

  • een minimum beschermingsniveau, uitgedrukt als het plaatsgebonden risico (PR) en
  • een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers, uitgedrukt als het groepsrisico (GR).

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6(kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het berekenen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitgrens.

De afweging voor de aanvaardbaarheid van het groepsrisico is gebaseerd op de specifieke invloedsgebieden (inventarisatieafstanden) van de risicobron. Wanneer kwetsbare bestemmingen buiten de invloedsgebieden liggen hoeft het groepsrisico niet te worden vastgesteld (minimale effecten als gevolg van een calamiteit).

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Het plangebied ligt niet binnen 200 m van een snelweg of andere delen van de Route gevaarlijke stoffen zoals deze bij besluit van 25 maart 2004 door de gemeenteraad is vastgesteld. Een nader onderzoek naar het groepsrisico, op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, is daarom niet noodzakelijk.

Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Voor het beoordelen van het groepsrisico reikt het invloedsgebied tot 200 m vanaf het hart van het spoor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Delft-Leiden. Over dit baanvak vindt bovendien geen regulier vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Een nader onderzoek naar het groepsrisico, op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, is niet noodzakelijk.

Buisleidingen

Het plangebied is beoordeeld op de aanwezigheid van hogedruk aardgastransportleidingen en de toetsingsafstanden volgens de Circulaire zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen, van 26 november 1984. Het plangebied ligt buiten de toetsingsafstand van de meest nabijgelegen aardgastransportleiding. Een nadere risicobeoordeling op grond van deze circulaire is niet noodzakelijk.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico is beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in de Memorandum van de Gasunie “Input groepsrisicoberekeningen, revisie 3” van 21 januari 2008, kenmerk TAM 07. Het plangebied ligt buiten de inventarisatieafstand van de meest nabijgelegen aardgastransportleiding. Het groepsrisico hoeft daardoor niet te worden berekend en verantwoord.

Inrichtingen

Er zijn geen LPG-tankstations aanwezig of geprojecteerd waarvan de veiligheidscontouren op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende regeling geheel of gedeeltelijk in het plangebied zijn gelegen. Installaties van LPG-tankstations liggen op meer dan 150 m vanaf de grens van het plangebied.

Aan de Escamplaan 57 ligt het Zwembad Escamphof. In deze inrichting is sprake van opslag van chloorbleekloog in een tank. Chloorbleekloog is een irriterende, niet giftige stof. De effectafstand van deze inrichting betreft 340 meter. Voor opslag van chloorbleekloog gelden geen wettelijke veiligheidsafstanden (PR-contour). Wel moet beoordeeld worden of sprake is van 'verhoogd gevaar' voor de bevolking volgens de Leidraad Risico Inventarisatie, deel Gevaarlijke Stoffen (LRI-GS). Op grond van de hoeveelheid opgeslagen vloeistof is de 1%-letaliteitscontour bepaald. De hoeveelheid opgeslagen chloorbleekloog betreft 20 liter in jerrycans. Derhalve is de 1%-letaliteitscontour niet van toepassing.

In het plangebied liggen meerdere gasdrukregel- en meetstations. Volgens de Provinciale Risicokaart is sprake van een veiligheidscontour van 25 m rondom elk van deze gasdrukregel- en meetstations. De veiligheidsafstand volgt uit artikel 3.12 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Deze contour geldt voor een gasdrukregel- en meetstation met een doorzet van meer dan 40.000 m3aardgas per uur. Dit is de maximale contour. Een groot aantal stations in Den Haag heeft echter een kleinere capaciteit. Dit geldt ook voor de twee stations aan de Zuiderparklaan, ter hoogte van de Ermelolaan en de Larensestraat. Beide stations liggen bovendien op ruime afstand van de her te ontwikkelen locaties binnen het plangebied. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich nog enkele andere gasdrukregel- en meetstations. Deze stations zijn niet van belang voor het beoordelen van de externe veiligheid van het bestemmingsplan Rustenburg-Oostbroek.

De verschillende risicovolle inrichtingen staan op de bijgevoegde kaart (rood gemarkeerd).

Figuur 8: Stationaire risicobronnen in en rondom het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0008.png"

4.5 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Daarmee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. Alle projecten in uitvoering, waarvoor nog geen (ontwerp)besluit is genomen voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet, moeten worden getoetst aan de Wet milieubeheer. Indien een (ontwerp)besluit is genomen voor een project voor de inwerkingtreding van de wet dan is het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing.

Voor het voorliggende bestemmingsplan is geen (ontwerp)besluit in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening vastgesteld voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer is daarmee onverkort van toepassing. In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

In het Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is aangegeven dat tot de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geldt dat het begrip NIBM, de toename aan de concentraties NO2 en PM10 als gevolg van de planontwikkeling, moet worden gelezen als niet meer dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde.

Het betreft hier echter een conserverend bestemmingsplan waarbij verder geen ontwikkelingen plaatsvinden. Het bestemmingsplan voegt geen nieuwe bestemmingen toe. Op grond van deze overwegingen kan reeds zonder detailonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan Rustenburg-Oostbroek voldoet aan de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteit staat derhalve de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie.Bij de wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan moet nagegaan worden of onderzoek verricht moet worden naar de omvang van deze drie geluidsbronnen. Als het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor het realiseren van (andere) geluidsgevoelige gebouwen in de geluidzone van een weg of spoorweg, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Bij de reconstructie van wegen en/of spoorwegen wordt eveneens een akoestisch onderzoek ingesteld in het kader van de Wgh.

Het onderhavige bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De reconstructie van een weg en/of spoorweg is ook niet aan de orde. Derhalve is een geluidsonderzoek voor het bestemmingsplan Rustenburg-Oostbroek niet noodzakelijk. De Wet geluidhinder staat de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg.

4.7 Water

4.7.1 Kaderrichtlijn Water

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De Europese Kaderrichtlijn water beoogt de bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. Het beleid van WB21 en KRW zijn de twee pijlers van het integrale waterbeleid en zijn in 2003 gebundeld in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), waaraan rijk, provincies, waterschappen en gemeenten zich hebben geconformeerd. Doelstelling is om in 2015 de waterhuishouding op orde te hebben en richting 2050 op orde te houden. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Een belangrijk element van de Kaderrichtlijn Water is de realisatie van natuurvriendelijke oevers.

4.7.2 Waterbeheersplan 2006-2009

In 2005 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland haar waterbeheersplan geactualiseerd: Waterbeheersplan 2006-2009, Realiseren en intensiveren. In dit plan ligt het accent op het realiseren van de opgestelde plannen en het intensiveren van de uitvoering ervan. De thema's waarbinnen dit plaatsvindt zijn: veiligheid, leefbaarheid en duurzaamheid, bruikbaarheid, aanleggen en beheren, overleggen, samenwerken, reguleren en toezicht houden. Het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water vragen om daadkrachtige uitvoering van een groot aantal maatregelen. Goede samenwerking en overleg met gemeenten ten aanzien van de watertoets van ruimtelijke plannen is een belangrijk streven.

Delfland streeft naar water als sturend beginsel in de ruimtelijke ordening. Delfland hecht veel waarde aan een robuust watersysteem en verlangt daarom een waterbergend vermogen van 325 m³ per ha voor nieuw in te richten stedelijk gebied. Ten aanzien van de waterkwaliteit in de boezemwateren streeft Delfland naar concentraties die voldoen aan de MTR-waarden van de Vierde Nota waterhuishouding.

4.7.3 Waterplan Den Haag 1998-2012

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben samen een plan voor het stedelijk waterbeheer opgesteld: Waterplan Den Haag 1998-2012 (1999). In het plan is het 'integraal waterbeheer' in Den Haag concreet uitgewerkt. Het plan behelst een visie op het samenhangend beheer van riolering, oppervlaktewater, watergebonden natuur en ondiep grondwater in Den Haag op middellange termijn.

Met haar ligging aan zee, duinen, grachten, polders en stadsparken vervult water in de gemeente Den Haag verschillende rollen: de functie van water in het centrum is anders dan die van water langs de duinen of in de Noordpolder en het Wateringse Veld. Oppervlaktewater, bijvoorbeeld grachten en boezemwater, is bepalend het functioneren van het totale watersysteem. Vanwege het karakter van een grote stad als Den Haag en de verschillende rollen die water erin vervult, kiezen het hoogheemraadschap en de gemeente in het Waterplan Den Haag 1998-2012 voor drie verschillende ambitieniveaus voor het stedelijk watersysteem:

  • in 'Water dat siert' staat de belevingswaarde centraal. Oppervlaktewater ziet er aantrekkelijk uit, stinkt niet, wateroverlast wordt voorkomen en er is ruimte voor oever- en waterplanten en een aantal diersoorten. Recreatie zoals sportvissen en kanoën is mogelijk.
  • 'Water dat behaagt' staat naast de belevingswaarde duurzamer beheer en een sterkere natuurwaarde voor.
  • bij 'Water dat leeft' is sprake van een duurzaam beheer en kan zich natuur ontwikkelen die afhankelijk is van goed water. Vervuiling waaronder die uit riooloverstorten is zo goed als geëlimineerd.

4.7.4 Waterbergingsvisie Den Haag

Na het Waterplan Den Haag 1998-2012 brachten de gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland samen de waterbergingsopgave voor Den Haag in beeld en stelden zij samen de Waterbergingsvisie Den Haag (2003) op, waarin met name gekeken wordt naar het waterbergingsvraagstuk en de eventuele oplossingsrichtingen. Op basis van de Watervisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt.

Uitgangspunt van de Waterbergingsvisie Den Haag is het voorkomen van problemen met waterberging bij nieuwe ontwikkelingen in de stad door uitvoering van de maatregelen voor verbetering van de waterberging die in de visie zijn opgenomen. Maatregelen voor verbetering van de waterkwaliteit blijven bij nieuwe ontwikkelingen nog wel noodzakelijk. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen wegen Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland in onderling overleg water mee in de planvorming en passen zij water op een creatieve manier in het stedelijk gebied in.

4.7.5 Watertoets

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is getekend op 2 juli 2003. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft in 2004 de 'Handreiking Watertoets 2004' opgesteld. Hiermee wordt inzicht gegeven in de manier waarop het Hoogheemraadschap procedureel en inhoudelijk om wil gaan met de watertoets.

Voor dempen en graven van watergangen en werkzaamheden aan of langs watergangen is de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing en is voor de werken een vergunning op basis van de Keur vereist. Ditzelfde geldt ook voor werken in de zeewering, de boezem- en de polderkaden. Ook voor lozingen op het oppervlaktewater is op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) een vergunning vereist.

Het ABC-Delfland is een studieprogramma van waaruit een maatregelenpakket wordt samengesteld voor het waterhuishoudkundig systeem van Delfland. Uiteindelijk doel is het realiseren van een duurzaam watersysteem, ook in bestaand stedelijk gebied.

Bij de watertoets wordt gekeken of het beleid met betrekking tot de onderwerpen waterkwantiteit, waterkwaliteit, veiligheid/waterkeringen en ecologie hier van toepassing is. Is het beleid van een specifiek onderdeel niet van toepassing dan dient dit bij het desbetreffende onderdeel te worden vermeld.

Waterkwantiteit

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, dat deel uitmaakt van het boezemgebied van Delfland. Voor het boezemgebied van Delfland geldt bij nieuwe ontwikkelingen een waterbergingsnorm van 325m3/ha. Het vastgestelde waterpeil in het boezemgebied is NAP -0,40 m met een maximaal toelaatbare peilstijging van 40 cm. De waterbergingsopgave in het boezemgebied kan in een straal van enkele kilometers van het plangebied gerealiseerd worden.

Niet alle plannen bieden mogelijkheden om te kunnen voldoen aan de door het Hoogheemraadschap gestelde algemene norm, bijvoorbeeld vanwege fysieke beperkingen. Op langere termijn zal de watervisie op dit punt uitkomst kunnen bieden. Voor de korte termijn (lopende planprocessen) wordt daarom op planniveau - in een zo vroeg mogelijk stadium – nader overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap.

Momenteel wordt in samenwerking met het Hoogheemraadschap gewerkt aan een Waterbergingsvisie, waarin met name gekeken wordt naar het waterbergingsvraagstuk en de eventuele oplossingsrichtingen. Op basis van de Waterbergingsvisie zal een bestuursovereenkomst worden gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Indien dit gevolgen heeft voor dit bestemmingsplan, zal het bestemmingsplan daarop worden herzien. (Vooralsnog blijkt uit de voorlopige uitkomsten in de Watervisie, dat voor het Boezemgebied door middel van maatregelen anders dan het toevoegen van oppervlaktewater, het thema waterkwantiteit voldoende onder controle zal kunnen worden gehouden. Door onder andere het toevoegen van één hectare oppervlaktewater elders, zal ook de Eshofpolder qua waterberging op orde zijn.)

Waterkwaliteit

Het gaat hier om wat het effect is van de nieuwe ontwikkeling op de waterkwaliteit. De conclusie is dat dit geen negatief effect heeft, omdat wordt voldaan aan de Leidraad riolering en de beslisboom en geen gebruik van bitumineuze dakbedekking en koper en zink. Verder is er voldoende capaciteit in het rioolstelsel om deze nieuwe ontwikkeling te ontvangen en te verwerken. Het zal niet leiden tot extra overstortingen vanuit de riolering op het oppervlaktewater.

In dit gedeelte van Den Haag is geen gescheiden rioolsysteem. Invoering van dit systeem is wel wenselijk. Bij nieuwbouw kunnen eisen gesteld worden aan de aanleg van de riolering. Bij de aanvraag van een bouwvergunning moet in het gebouw wel een gescheiden systeem aangelegd worden tot 1.00 m. buiten de rooilijn. Indien de gemeente te zijner tijd overgaat tot het ontkoppelen van het gemengde systeem kan dit op een eenvoudige wijze ter plaatse gebeuren en behoeven er in het gebouw geen werkzaamheden plaats te vinden.

Veiligheid/waterkering

Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is het van belang of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering. Dit kan zijn de zeewering maar het kunnen ook andere waterkeringen zijn zoals boezemkaden, polderkaden of de landscheiding. In het plangebied is langs het Laakkanaal een boezemkade aanwezig. Daarnaast is het beleid waterkeringen te leggen in openbare gebieden, een groene inrichting waar alleen recreatief medegebruik is toegestaan.

Ecologie

Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. Er dient te worden aangeven of deze in het plangebied voorkomen, zoals genoemd in de (gemeentelijke of provinciale) Ecologische Hoofdstructuur. Ook wanneer er toekomstige plannen zijn voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers of natte ecologische verbindingszones, kunnen deze alvast vermeld worden.

In het plangebied zijn geen natuurvriendelijke oevers aanwezig of in de planning.

4.8 Natuur

4.8.1 Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden (Natura2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten) is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. In oktober 2005 is deze wet in werking getreden. In januari 2006 is de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is daarmee de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag hebben we te maken met de Natura2000-gebieden: Meijendel en Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark (incl. Bosjes van Poot) en Wapendal alsmede Solleveld (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen).

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden.

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument. In de directe omgeving liggen geen gebieden die deel uitmaken van Natura 2000 of een beschermd natuurmonument. Op grond van de afstand tot beschermde gebieden en de aard van de voorziene ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan worden geen effecten op beschermde gebieden verwacht.

4.8.2 Flora- en Faunawet

De op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. Zij legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt zij een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten.

De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats en het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

Gelet op het laagdynamische karakter van het bestemmingsplan Rustenburg-Oostbroek, de stenige omgeving en beperkte ecologische waarden in het plangebied is naar verwachting geen ontheffing van de Flora- en Faunawet nodig en kan worden volstaan met toetsing aan de flora- en faunawet bij de vergunningverlening. Daarbij zijn de volgende aandachtpunt van belang:

  1. a. In de eerste plaats kan bij de sloop of renovatie van gebouwen verstoring van soorten als vleermuizen en vogels die in gebouwen broeden (gierzwaluwen, huismussen) worden voorkomen door rekening te houden met de periode waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd, dat wil zeggen bij voorkeur slopen in de periode half september tot half november en van tevoren controleren op verblijfplaatsen van deze soorten;
  2. b. In de tweede plaats moet bij sloop of renovatie van kades rekening worden gehouden met beschermde muurplanten.

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan belemmerd wordt door de verplichtingen vanuit de Natuurbeschermingswet.

Het bestemmingsplangebied ligt niet in de buurt van een Habitatrichtlijngebied, Vogelrichtlijngebied of Beschermd Natuurmonument.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de aanleiding (hoofdstuk 1), de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.2 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in hoofdstuk 6 beschreven worden.

5.2 Keuze Van Bestemmingen

Zoals al werd aangegeven heeft het bestemmingsplan als eerste doel om de bestaande ruimtelijke structuur juridisch-planologisch zodanig te regelen, dat deze wat betreft functie, bouwvorm, ligging, afmetingen in een goede ruimtelijke ordening worden ondergebracht.

In eerste instantie worden aan de hand van de bestaande situatie worden de bestemmingen afgewogen. Als leidraad of als toetsingskader dienen het beleidskader en de milieukwaliteitseisen.

Beleidskader Vertaling in het bestemmingsplan
Ruimtelijk beleid
De Structuurvisie Den Haag 2020 bepaalt dat langs doorgaande wegen en groen bij herstructurering in principe wordt uitgegaan van een bouwhoogte van minimaal vijf lagen. De Zuiderparklaan, Soestdijksekade, Loosduinsekade en De la Reyweg komen, op basis van de Structuurvisie, in aanmerking voor bouwvolumes in vijf lagen. Langs deze wegen mag de bebouwing tot vijf lagen worden verhoogd, voor zover deze nog niet zo hoog is.
Kantoren, bedrijven, beroep- en bedrijf aan huis, detailhandel
In het gemeentelijk beleid ten aanzien van functiemenging wordt aangegeven dat praktijk- en bedrijfsruimte kleiner dan 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) langs de woonstraten in de wijk en kantoorruimte tot aan 500 m2 bvo langs de doorgaande wegen een plaats kunnen krijgen. In bestemmingsplannen dient hieraan de ruimte gegeven te worden. In het gebied Rustenburg-Oostbroek komen op diverse plekken kleinere praktijk- en bedrijfsruimten voor. Deze zijn specifiek aangeduid met een functieaanduiding op de plankaart of bestemd binnen de bestemming Gemengd-1.
In de Nota woonwerkwoningen worden potentiële ontwikkelingslocaties genoemd voor woonwerkwoningen. Genoemd worden overgangsgebieden tussen woonwijken en bedrijfsterreinen, doorgaande wegen en langs spoorwegen. Langs de doorgaande wegen in het plangebied wordt in hoekpanden de ruimte geboden aan nieuwvestiging van praktijk- en bedrijfsruimten. Daarmee wordt de ombouw van deze panden tot woonwerkunits mogelijk gemaakt. Waar woonwerkwoningen mogelijk zijn gemaakt, is een functieaanduiding op de plankaart opgenomen. Langs de Dierenselaan en deels langs de Apeldoornselaan zijn woonwerkwoningen ook mogelijk binnen de bestemming Gemengd-1.
In de detailhandelsnota is als uitgangspunt gesteld dat detailhandel op bestaande locaties geconcentreerd moet blijven, er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. Het stadsdeelcentrum aan de Dierenselaan-Apeldoornselaan vormt het boodschappen- en winkelcentrum voor de wijk (en deels ook voor omliggende wijken). Om deze functie te bevorderen is aan dit gebied een gemengde bestemming toegekend waarbinnen de bestaande detailhandel kan uitbreiden en nieuwe zich kan vestigen. Om leegstand en uitwaaiering van de detailhandelfunctie te voorkomen is alleen aan het gedeelte tussen de kruising Zuiderparklaan/Apeldoornselaan en de kruising De la Reyweg/Dierenselaan deze gemengde bestemming toegekend. Naast deze geconcentreerde detailhandel is met name in hoekpanden langs doorgaande straten detailhandel gevestigd. Deze detailhandel is in het bestemmingsplan opgenomen met een aanduiding op de plankaart. In de woongebieden is nieuwvestiging van detailhandel uitgesloten. Daar waar detailhandelsvestigingen reeds in deze gebieden gevestigd zijn, worden de rechten gerespecteerd en de vestiging positief bestemd middels een aanduiding op de plankaart.
De Horeca Structuurvisie heeft als doel de
horeca meer ruimte te geven voor nieuwe
initiatieven en nieuwe formules. Centrale
doelstelling is concentratie en optimalisatie
van horeca. Het plangebied kent geen
concentratiegebieden.
De horecavestigingen worden overeenkomstig het gebruik en de ligging bestemd. Horeca is
opgenomen als doeleind in de bestemmingen Bedrijf en Gemengd-1. Binnen de bestemming Bedrijf is alleen horeca toegestaan die naar aard en mate ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie. Hierbij moet gedacht worden aan een bedrijfskantine. Binnen de bestemming Gemengd-1 zijn alleen horeca-inrichtingen die vallen binnen categorie I en II van de Staat van horeca-inrichtingen als opgenomen in 2Staat vanhoreca-inrichtingen van de regels toegestaan. Daarnaast zijn horeca-inrichtingen in de categorieën I en II van de Staat van
horeca-inrichtingen mogelijk gemaakt binnen de
bestemming Wonen door middel van een functieaanduiding op de plankaart.
Het belang van de leefbaarheid maakt het noodzakelijk om in het bestemmingsplan de opslag en verkoop van vuurwerk te reguleren. Dit was tot nu toe geregeld in de Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. Door de digitalisering in het kader van de Wro is het niet langer mogelijk in bestemmingsplannen die na 1 juli 2009 als ontwerp ter inzage worden gelegd, te verwijzen naar de Parapluherziening. Vooruitlopend hierop is in dit bestemmingsplan al een regeling voor de verkoop en opslag van vuurwerk opgenomen. Alle reeds gevestigde opslag- en verkooppunten worden onder het overgangsrecht gebracht. Bij beëindiging van de bedrijfsvoering kan op de desbetreffende locatie niet zomaar opnieuw een opslag- of verkooppunt van vuurwerk worden gerealiseerd, maar burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor de vestiging van een opslag- of verkooppunt van vuurwerk. Hierbij dient te worden voldaan aan een aantal regels. Zo mag het aantal vestigingen in Den Haag niet meer bedragen dan 68 en in het stadsdeel Escamp niet meer dan 12. Deze regeling is opgenomen in artikel 20.2.
Wonen
Milieuzonering (paragraaf 3.7.4.2) zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd. Solitaire bedrijfsvestigingen zijn onder de bestemming Bedrijf geschaard. Hier zijn bedrijfsactiviteiten in categorieën A en B van de staat van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging van de regels toegestaan, zowel activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd als activiteiten met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies moeten plaatsvinden.
Bedrijfsvestigingen op de begane grond, waarboven wonen op verdieping mogelijk is, zijn bestemd in de bestemming Gemengd-1 en – met een aanduiding – in de bestemming Wonen. Hier zijn bedrijven in de categoriëen A en B van de staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Rustenburg-Oostbroek wordt getypeerd als bestaand stads- en dorpsgebied. Het behoort daarmee niet tot de ontwikkelingsgebieden binnen Haaglanden. In het plangebied is 'beheer en behoud van woongebieden' het uitgangspunt. In het belang van het woonklimaat zijn de woningen in de woonwijk in de bestemming Wonen ondergebracht. De hoofdgebouwen in de bestemming zijn in bouwvlakken ondergebracht. De maximale hoogte is deels aangeduid met een maximale bouwhoogte en eventueel goothoogte en deels aangeduid met een maximaal aantal bouwlagen.
Het belang van de leefbaarheid maakt het noodzakelijk om in het bestemmingsplan de uitsluiting van hennepkwekerijen en drugsdealpanden op te nemen. Dit was tot nu toe in een leefmilieuverordening geregeld. De Opiumwet verbiedt de vestiging van hennepkwekerijen en drugsdealpanden. Daarom is afgezien van het opnemen van een regeling ten aanzien van hennepkwekerijen en drugsdealpanden in het bestemmingsplan.
In de Nota Kamerbewoning is het beleid inzake kamerbewoning opgenomen. Kamerbewoning is mogelijk gemaakt in de bestemmingen Bedrijf, Gemengd-1 en Wonen.
Kamerbewoning in de vorm van zelfstandige woonruimte is toegestaan tot maximaal vier personen. Vanaf vijf personen gelden brandveiligheidseisen.
In de Verordening op de Binnenwateren wordt aan woonboten als voorschrift gesteld dat het
schip in zijn geheel afmetingen dient te
hebben waardoor het mogelijk is om varend de betreffende binnenwateren te verlaten. Dit
impliceert dat de woonboot zelf geen
bouwvergunningsplichtig bouwwerk mag zijn of mag gaan vormen. Het kadegebruik vanwege een woonboot wordt in de nota 'Bij het wonen op het water' behandeld. De daarin opgenomeninrichtingbepaling betreft de maximaal beschikbaar te stellen ruimte op de kade en het gebruik van de kade.
De regelingen die zijn opgenomen in de Verordening op de Binnenwateren en de nota Bij het wonen op het water zijn overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan in de bestemmingen Verkeer - Verblijfsstraat (Verkeer -3) (artikel 11) en Water (artikel 12). Zo wordt onder meer gesteld dat het kadedeel dat gebruikt mag worden, de lengte van de woonboot
bedraagt met een van diepte 3 meter, gemeten
vanaf de kaderand. Dit kadedeel mag voor een
bergruimte en afscheidingen benut worden en voor de bewoning van de woonboot benodigde
nutsvoorzieningen. Op het deel mogen verder
alleen voor bewoning relevante voorwerpen en
kadevoorzieningen worden geplaatst. Per
woonboot is één berging toegestaan met een
maximaal bebouwde oppervlakte van 6 m2 en een maximale hoogte van 2,50 meter. Op de niet aan het water gelegen grens van het kadedeel mag een gesloten afzetting van maximaal 1 meter hoog geplaatst worden.
Verkeer
Het Verkeersplan (zie paragraaf 3.5) hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied tenslotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie De rangorde die in het beleid is verwoord is bij de aanwijzing van de bestemmingen gehanteerd. Zo zijn de Loosduinsekade, Zuiderparklaan en de Soestdijksekade bestemd als Verkeer -hoofdverkeersweg (Verkeer - 1), de Apeldoornselaan, Escamplaan en Dienrenselaan zijn aangewezen als Verkeer - Straat (Verkeer - 2) en de wegen die erven ontsluiten voor het autoverkeer zijn aangewezen als Verkeer -Verblijfsstraat (Verkeer - 3)
Het beleid streeft naar stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen. Het in de bestemmingen Verkeer -hoofdverkeersweg (Verkeer - 1) en Verkeer -Straat (Verkeer - 2) opgenomen bestaande wegennet biedt de gelegenheid om verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen te leggen.
Het beleid streeft naar een hoofdroutenetwerk voor de fiets Het in de bestemmingen Verkeer -hoofdverkeersweg (Verkeer - 1) en Verkeer -Verblijfsstraat (Verkeer - 3) bestaande wegen- en padennet biedt de gelegenheid om een hoofdroutenetwerk voor de fiets te leggen. De Loosduinsekade, Escamplaan, Apeldoornselaan, Soestdijksekade, Dierenselaan, Zuiderparklaan en De la Reyweg maken deel uit van het hoofdroutenetwerk.
Het beleid gaat uit van het stellen van parkeereisen. Met de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het niet langer mogelijk te verwijzen naar parkeereisen in de bouwverordening, maar dienen deze rechtstreeks opgenomen te worden in het bestemmingsplan. In de algemene bouwregels (artikel 18) is een regeling opgenomen over de afmetingen van parkeerplaatsen, in de algemene gebruiksregels (artikel 19) over de verplichting tot het gebruik van gronden ten behoeve van parkeren.
Onderwijs, cultuur, welzijn, maatschappelijke voorzieningen en sport
De handhaving van de bestaande schoollocaties in het plangebied is het uitgangspunt. Vervangende nieuwbouw of uitbreiding op eigen terrein dient daarbij mogelijk te worden gemaakt. Om de schoolgebouwen in het plangebied de nodige ruimte tot uitbreiding te geven, zijn ruime bouwvlakken opgenomen. Scholen zijn toegestaan binnen de bestemmingen Gemengd-2 en Maatschappelijk.
Ten aanzien van het plangebied is de inzet gericht op handhaving van bestaande welzijnsvoorzieningen en, waar dat inpasbaar is, potenties te bieden voor nieuwe voorzieningen. De wijk Rustenburg-Oostbroek kent een aantal welzijnsvoorzieningen zoals peuterspeelzalen, buurthuizen en levensbeschouwelijke ontmoetingscentra. Daar waar deze voorzieningen zich bevinden, zijn zij positief bestemd en is uitwisseling met andere maatschappelijke voorzieningen mogelijk.
Sinds de invoering van de Wet Kinderopvang in juni 2005 zijn de sturingsmogelijkheden van de gemeente ten aanzien van de spreiding en huisvesting van de kinderopvang beperkt. Door kinderopvang in de bestemmingen Gemengd-2 en Maatschappelijk uitdrukkelijk mogelijk te maken, ondersteunt de gemeente de realisatiemogelijkheden van kinderopvang.
De gemeente streeft ernaar voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn. De sportterreinen in het bestemmingsplangebied zijn beiden positief bestemd in de bestemming Gemengd-2. Er is een regeling opgenomen om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de diverse sporten, zoals tribunes, scoreborden, ballenvangers en lichtmasten op de sportterreinen mogelijk te maken. Zodoende is het mogelijk dat de sportvelden voor verschillende sporten gebruikt worden. Grotere gebouwen die een ondersteunende functie hebben aan de sport, zoals kleedruimten en kantines, mogen alleen binnen de bouwvlakken worden gebouwd om de sportterreinen te vrijwaren van overmatige bebouwing.
Een deel van de religieuze organisaties heeft te maken met huisvestingproblematiek. Voor de periode van 5 tot 10 jaar bestaat een behoefte van uitbreiding van de huisvesting voor religieuze organisaties met circa 20.000 m2. Binnen het plangebied worden voorzieningen voor verschillende religies conform het gebruik bestemd in de bestemming Maatschappelijk. Vestiging van voorzieningen ten behoeve van levensovertuiging – met inbegrip van daarbij
horende culturele en maatschappelijke activiteiten – mogelijk is mogelijk door de brede doeleindenomschrijving van de bestemming Maatschappelijk.
Nota Samen Spelen Binnen de bestemming Gemengd-2, Groen, Verkeer - Straat (Verkeer - 2) en Verkeer -Verblijfsstraat (Verkeer - 3) zijn speelvoorzieningen toegestaan.
Archeologie
De Wet op de Archeologische
Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging
van bestaande bestemmingsplannen met de
archeologische waarden rekening te houden
(zie paragraaf 3.4). Bestemmingsplannen
moeten een juridische regeling bevatten die
voldoende bescherming biedt tegen
werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.
De archeologische waarden worden in dit
bestemmingsplan beschermd: de bestemming Waarde-archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een aanlegvergunning verplicht gesteld.
Groenvoorzieningen
Beleidsplan “Groen kleurt de stad” Het aanwezige groen in de wijk alsmede de zogenaamde 'groene pareltjes' zoals benoemd in het wijkplan voor Rustenburg-Oostbroek en waaraan een duidelijke groene toekomstwaarde is toegekend, zijn ondergebracht in de bestemming Groen.
In het Wijkplan is aangegeven dat een impuls wordt gegeven aan de openbare ruimte en dan met name aan de groenstroken en –gebiedjes in de wijk. De (gedachte) inrichting hiervan is wisselend: soms gaat het om speelvoorzieningen voor kleine kinderen en soms wordt een invulling met laanbeplanting, kijkgroen of een combinatie van groen met parkeren voorgestaan. Altijd is de zogenaamde 'residentiekwaliteit' uitgangspunt voor het inrichtingskwaliteitsniveau. De groenstroken en - gebiedjes worden bestemd als Groen.
Flora- en Faunawet Aangezien het hier een conserverend bestemmingsplan betreft, gericht op het beschermen van bestaande kwaliteiten en kenmerken, wordt verwacht dat de voorschriften uit de Flora- en Faunawet niet worden overtreden. Er is dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek. Indien toch ruimtelijke ontwikkelingen gepland worden, dient onderzoek plaats te vinden naar de effecten op beschermde soorten en dient zonodig ontheffing aangevraagd te worden.
Water
Beleidsplan “Groen kleurt de stad” Het Laakkanaal aan de rand van het plangebied is opgenomen als onderdeel van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur en bestemd als Water.

5.3 Ontwikkelingen

5.3.1 Herontwikkeling Carré Escamplaan-Naarderstraat

Het plan voorziet in de herontwikkeling van de PC Hooftschool, Ds. Karresschool, het multifunctioneel centrum Escampade en een kindercentrum. Het programma bestaat uit:

  • een Multifunctioneel Centrum;
  • PC Hooftschool en Ds. Karresschool;
  • een kinderdagverblijf;
  • 52 seniorenwoningen;
  • een ondergrondse parkeergarage met circa 100 parkeerplaatsen.

Deze ontwikkeling is direct bestemd in het bestemmingsplan.

5.4 Dakopbouwen En Extra Bouwlagen

Op grond van de Structuurvisie dient langs doorgaande wegen en groen bij herstructurering in principe bebouwing in vijf lagen mogelijk te worden gemaakt. In dit plangebied betreft het de Laan van Wateringse Veld. Waar de bebouwing nog niet minimaal vijf bouwlagen hoog is, wordt bebouwing in vijf lagen toegestaan. Net als bij de extra bouwlagen worden wel eisen gesteld aan de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid. Indien een bouwaanvraag daartoe aanleiding geeft, kunnen nadere eisen worden gesteld in verband met bezonnings- en stedenbouwkundige inpassingseisen.

Op 5 april 2005 is door de gemeenteraad de Nota dakopbouwen Rustenburg-Oostbroek vastgesteld. Deze nota is een uitwerking van de maatregel “Woninginnovatie” uit het Wijkplan Rustenburg Oostbroek, waarmee wordt beoogd de mogelijkheden voor eigenaren om hun woning(en) te vergroten door dakopbouwen en daarmee innovatie tot stand te brengen.

In de nota is aan de hand van een analyse van de wijk (bebouwing en openbare ruimte) op basis van stedenbouwkundige overwegingen een uitspraak gedaan over de vraag waar wel en waar niet een extra laag tot de mogelijkheden behoort. In enkele delen komen structureel schuine kappen voor (zuidelijk deel van Rustenburg en enkele (bouw)blokken in Oostbroek). Toevoeging van bouwlagen in deze delen is ongewenst.

Het overgrote resterende deel van Rustenburg-Oostbroek bestaat voornamelijk uit blokken van drie bouwlagen, waar afhankelijk van de hiërarchische positie van een straat voor een bepaalde contour is gekozen. Blokken op strategische posities, die een grote onderlinge samenhang vertonen krijgen op de koppen vaak een accent in de vorm van een volledige verdieping (kop/staart).

Het eindbeeld uit de nota bevat dus een overzicht van waar, stedenbouwkundig gezien, toevoeging van een laag mogelijk is, alsmede een bebouwingscontour.

De contouren laten de initiatiefnemer onder voorwaarden vrij om hierbinnen een geschikte massa te realiseren. De collectieve welstandstoets zoals die op sommige plaatsen in de nota wordt genoemd vindt plaats bij het beoordelen van de eerste bouwaanvraag in de betreffende straat of het betreffende blok. Uiteraard geldt dat deze eerste dakopbouw trendsettend is. De welstandcommissie zal er op toezien dat de ingediende aanvragen voor dakopbouwen aan de benodigde welstandelijke eisen voldoen zoals in de Welstandsnota is omschreven.

Zowel de nota als de bijbehorende kaart zijn als bijlage bij de regels opgenomen, en zijn daarmee juridisch bindend.

Ter illustratie van de reikwijdte van de regel en de ontwerpmogelijkheden, die in principe binnen die regeling qua afmeting toegelaten zijn, zijn enige schetsjes opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0015.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0169BRustenburg-50VA_0017.jpg"

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale plankaart, regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2000.

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  1. a. Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2 lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  2. b. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 13) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een ontheffingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  3. c. Algemene regels. De algemene regels (artikel 17 tot en met 21) bevatten voor alle bestemmingen geldende bepalingen: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene ontheffingsregels en algemene procedureregels.
  4. d. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 22, de slotregel in artikel 23.

6.2 Inleidende Regels

In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd. In artikel 2is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Bedrijven groter dan 500 m² worden bestemd als Bedrijf. Binnen de bestemming zijn bedrijven in categorie A en B van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging als opgenomen in Staat vanbedrijfsactiviteiten bij functiemenging van de regels, toegestaan. Daarnaast is ondergeschikte horeca ten dienste van de bestemming, zoals een bedrijfskantine, toegestaan. De bouwvlakken zijn op een dusdanige manier opgenomen, dat er beperkte uitbreidingsmogelijkheden bestaan.

De vestiging van nieuwe garagebedrijven is niet toegestaan. Bestaande rechten van garagebedrijven worden gerespecteerd, echter met dien verstande dat bij bedrijfsbeëindiging het garagebedrijf kan worden omgezet in en ander bedrijf.

De bouwhoogte van de bebouwing is op de plankaart aangegeven in een maximaal aantal bouwlagen. In de regels wordt verwezen naar de hoogteaanduidingen op de plankaart. Voor de erfbebouwing mag er buiten het bouwvlak maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak bebouwd worden. De maximale hoogte bedraagt 4 meter en er dient minimaal 3 meter afstand tot de erfgrens aangehouden te worden.

Artikel 4 Bedrijf-2

De gronden binnen de bestemming Bedrijf-2 zijn bestemd voor nutsbedrijven. Het transformatorhuisje gelegen nabij de sportvelden aan de Voorthuizenstraat is bestemd als Bedrijf-2, omdat de brutovloeroppervlakte groter is dan 20 m2. Kleine nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en elektriciteitsvoorzieningen, met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximale brutovloeroppervlakte van 20 m² kunnen worden gebouwd op grond van de algemene bouwregel als opgenomen in artikel 18 onder f.

Artikel 5 Gemengd-1

De concentratie van (winkel)voorzieningen in het stadsdeelcentrum aan de Dierenselaan is bestemd als Gemengd-1. Hier wordt ruimte geboden voor detailhandel, winkelondersteunende en lichte vormen van horeca (categorie I en II), publieksgerichte dienstverlening en maatschappelijk ondersteunende functies. Wonen is uitsluitend op de verdiepingen toegestaan om het winkelkarakter en de dynamiek van de straat te behouden.

Het bouwperceel mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de bebouwing buiten het bouwvlak niet hoger mag zijn dan 4 meter. Op deze wijze krijgen detailhandel, winkelondersteunende en lichte vormen van horeca (categorie I en II), publieksgerichte dienstverlening en maatschappelijk ondersteunende functies de mogelijkheid om uit te breiden om zo het winkelkarakter van het gebied te behouden.

Dakopbouwen mogen worden geplaatst volgens de in Dakopbouwen opgenomen kaart en nota 'Woningvergroting door dakopbouwen, Rustenburg-Oostbroek Den Haag'.

Artikel 6 Gemengd-2

In het bestemmingsplan zijn de gebouwen voor scholen, sportvoorzieningen en zorgcentra bestemd als Gemengd-2. Het “verkleuren” van deze specifieke maatschappelijke en sportvoorzieningen naar winkels, wonen of andere (centrum)functies is niet voorzien en is zelfs ongewenst. Binnen de bestemming Gemengd-2 is “verkleuring” van maatschappelijke en sportvoorzieningen onderling mogelijk.

Voor bebouwing op sportvelden wordt met een bebouwingsvlak gewerkt. Daarnaast zijn tribunes, scoreborden, ballenvangers etc mogelijk binnen de gestelde maximale hoogteregels voor deze bouwwerken, geen gebouwen.

Artikel 7 Groen

Het gemeentelijke beleid ten aanzien van groenvoorzieningen is duidelijk vertaald op de plankaart en zodoende zijn uitsluitend het structurele groen in de wijk en de in het Wijkplan aangegeven 'pareltjes' als Groen bestemd. Binnen de bestemming Groen staat het behoud van de bestaande groenvoorzieningen centraal. Daarom mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Artikel 8 Maatschappelijk

In het bestemmingsplan zijn de gebouwen voor scholen, erediensten en zorgcentra bestemd als Maatschappelijk. Het “verkleuren” van deze specifieke maatschappelijke voorzieningen naar winkels, wonen of andere (centrum)functies is niet voorzien en is zelfs ongewenst. Zo kan de voormalige bioscoop aan de Loosduinsekade worden omgevormd tot een sociaal-culturele voorziening. Binnen de bestemming Maatschappelijk is “verkleuring” van maatschappelijke voorzieningen onderling mogelijk. Op de plankaart is waar mogelijk voor de in de bestemming Maatschappelijk opgenomen bouwvlakken een relatief groot bouwvlak opgenomen, waardoor er beperkte uitbreidingsmogelijkheden ontstaan voor onder andere herontwikkeling.

De bouwhoogte van de bebouwing binnen de bestemming is deels aangegeven met een maximale hoogte en deels met een maximale goot- en nokhoogte. Voor bijzondere, veelal solitaire gebouwen die niet zijn opgenomen in een regulier woonblok, zoals scholen en kerken, is gekozen voor het opnemen van een maximaal toegestane goot- en nokhoogte. Dit omdat het aantal lagen van dit soort gebouwen niet altijd valt af te lezen uit de architectuur en zij veelal ook een hogere verdiepingsmaat hebben (bijvoorbeeld kerktorens). In de regels wordt verwezen naar de hoogteaanduidingen op de plankaart.

Voor de erfbebouwing mag er buiten het bouwvlak maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak bebouwd worden. De maximale hoogte bedraagt 4 meter en er dient minimaal 3 meter afstand tot de erfgrens aangehouden te worden.

Artikel 9 Verkeer - hoofdverkeersweg (Verkeer - 1)

Wegen met de bestemming Verkeer - hoofdverkeersweg (Verkeer - 1) zijn in hoofdzaak bedoeld voor de afwikkeling van het doorgaande verkeer en vormen de hoofdontsluiting van wijken en grote delen van de stad en zijn tevens de verbinding met het Rijkswegennet. In het plangebied zijn dit de Loosduinseweg Zuiderparklaan en Soestdijksekade. De intensiteiten van het verkeer zijn relatief hoog. Deels zijn deze wegen ook onderdeel van het openbaarvervoer netwerk van tram- en busbanen in de stad en onderdeel van de routes voor brandweer en andere hulpdiensten.

Binnen deze bestemming zijn op verschillende plekken kiosken toegestaan. In het bestemmingsplan zijn alleen de bouw- en gebruiksvoorschriften voor de vaste kiosken geregeld. Om de kiosken zo multifunctioneel mogelijk te maken is gekozen voor een aanduiding "gemengd". Binnen deze aanduiding mogen detailhandels-, horeca- (in de categorieën I en II), dienstverlening en lichtere bedrijfsactiviteiten uitgevoerd worden. De kiosken zijn geregeld binnen de verkeersbestemming omdat ze een wezenlijk onderdeel uitmaken van de inrichting van de openbare ruimte.

Artikel 10 Verkeer - Straat (Verkeer - 2)

Wegen met de bestemming Verkeer - Straat (Verkeer - 2) dienen vooral voor de ontsluiting van wijken en buurten en het inter-wijkverkeer. In het plangebied zijn dit de Escamplaan, Apeldoornselaan en Dierenselaan. Het aandeel doorgaand verkeer en de verkeersintensiteit is lager dan bij hoofdverkeerswegen net. De toegestane maximum snelheid is 50 km per uur. De wegen met bestemming Verkeer - Straat (Verkeer - 2) kunnen ook een rol spelen in de afwikkeling van het openbaar vervoer, al dan niet in de vorm van vrijliggende tram- of busbanen, of zijn onderdeel van de routes voor de brandweer en andere hulpdiensten. Dit laatste stelt bijzondere eisen aan de (her)inrichting van de weg.

Voor fietsers zijn bij voorkeur vrijliggende voorzieningen in het profiel opgenomen naast voetpaden voor de voetgangers. Parkeren direct langs de weg is mogelijk.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsstraat (Verkeer - 3)

Wegen met de bestemming Verkeer - Verblijfsstraat (Verkeer - 3) zijn bestemd voor de afwikkeling van lokaal, gebiedsgebonden verkeer en dienen voor de ontsluiting van buurten en de direct aangelegen bestemmingen. Deze wegen zijn niet bedoeld voor het doorgaande verkeer over grotere afstanden. De intensiteiten en de snelheden van het verkeer (maximaal 30 km/uur) zijn laag (overigens moet een deel van de straten nog worden ingericht als 30 km/uur-gebied). Vrijliggende openbaarvervoer voorzieningen zijn niet uitgesloten maar maken slechts bij uitzondering deel uit van het profiel. Fietsers maken gebruik van de normale rijweg; fietspaden komen slechts voor indien ze ook onderdeel zijn van langere, doorgaande routes. Voetpaden en parkeervoorzieningen maken deel uit van het wegprofiel.

Artikel 12 Water

Het Laakkanaal en de Loosduinsevaart zijn als Water bestemd. Binnen deze bestemming is de waterberging en -huishouding het uitgangspunt, maar ook zijn woonschepen toegestaan. Deze zijn echter niet overal toegestaan, slechts waar dit op de plankaart met de aanduiding "woonschepenligplaats" aangegeven is. Ook voor de woonschepen zijn specifieke bouwvoorschriften opgenomen.

Artikel 13 Wonen

Alle gronden in het plangebied waarop uitsluitend wordt gewoond, zijn bestemd voor Wonen. In deze bestemming zijn daarom alle woningtypen vervat die in het plangebied voorkomen.

Het plan staat op bepaalde percelen door middel van een aanduiding (ambachtelijke) bedrijven, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoor en welzijnsvoorziening toe. Om de woonfunctie als belangrijkste functie in het plangebied te behouden, maar ook een zekere dynamiek in het plan aan te brengen, is daar waar momenteel een niet-woonfunctie gevestigd is, dit op de plankaart aangegeven met een aanduiding. Ook op plaatsen waar ingevolge het functiemengingsbeleid “verkleuring” van functies mogelijk geacht wordt, is dit op de plankaart aangegeven middels een aanduiding "gemengd". Bij bestaande niet-woonfuncties met een groter oppervlak dan 500 m² is ervoor gekozen om een specifieke bestemming (bijvoorbeeld "bedrijf") op te nemen.

De bouwhoogte van de bebouwing is deels aangegeven in een maximaal aantal bouwlagen en deels in een maximale goot- en nokhoogte. Langs de De la Reyweg, de Soestdijksekade, de Zuiderparklaan en Loosduinsekade is het verhogen van de bestaande bebouwing tot een hoogte van vijf bouwlagen toegestaan. In de regels wordt verwezen naar de hoogteaanduidingen op de plankaart.

Voor de erfbebouwing geldt dat er vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen toegestaan zijn, mits het totale bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer dan 70% bedraagt. Verder mag de totale oppervlakte van bijgebouwen niet meer bedragen dan 20 m² per bouwperceel. De hoogte is maximaal 3 meter en gezien het burenbelang dienen er enkele afstandseisen in acht te worden genomen.

Om de flexibiliteit te vergroten is voor het plangebied een dakopbouwenregeling opgesteld. Dakopbouwen mogen worden geplaatst volgens de in Dakopbouwen opgenomen kaart en nota 'Woningvergroting door dakopbouwen, Rustenburg-Oostbroek Den Haag'.

Artikel 14 Leiding

Binnen het plangebied is een afvalwatertransportleiding gelegen. Deze leiding, die in het openbaar gebied ligt, wordt middels een dubbelbestemming beschermd.

Artikel 15 Waarde-archeologie

In het plan is het archeologisch waardevol gebied beschermd door middel van een dubbelbestemming. Als men bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in dit gebied wil verrichten moet een aanlegvergunning aangevraagd worden. Voor verlening ervan wordt getoetst of deze werken en/of werkzaamheden de archeologisch waarden niet onevenredig schaden.

6.4 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene bouwregels

De Algemene bouwregels zijn bouwvoorschriften die gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn tot 0,2 m wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot 1,2 m ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie toegestaan op kantoren en bedrijfsgebouwen. Ontheffingen van deze algemeen bouwregels worden geregeld in de algemeen ontheffingsregels, in artikel 20.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, of garagebedrijf en voor de verkoop en opslag van vuurwerk: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is expliciet ook het uitoefenen van een aan huis gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.

Ontheffingen van de algemene gebruiksregels, ook de ontheffing voor het meest doelmatige gebruik, worden geregeld in de algemeen ontheffingsregels, in artikel 20

Artikel 20 Algemene ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor geringe afwijkingen in de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is ontheffing mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor afval, glas et cetera. Ten slotte is ontheffing mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de ontheffing van het algemeen gebruiksverbod: burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemeen gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de ontheffing niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het verbod op het gebruik van gronden voor de verkoop en opslag van vuurwerk binnen bestemmingen waarin 'detailhandel' in de doeleindenomschrijving is opgenomen. Voorwaarden daarbij zijn wel dat het totaal aantal vestigingen waar vuurwerk verkocht en opgeslagen wordt niet meer bedraagt dan 12 vestigingen in het stadsdeel Escamp en niet meer dan 68 vestigingen in de gemeente Den Haag. Detailhandel mag alleen gevestigd zijn op de begane grond.

Artikel 21 Algemene procedureregels

De algemene procedureregels regelen de procedure die burgemeester en wethouders moeten volgen als zij ontheffing willen verlenen.

6.5 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden – dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is – en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 23 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Rustenburg-Oostbroek'

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 Wro verplicht de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bestemmingsplan Rustenburg-Oostbroek is primair een conserverend bestemmingsplan. Voor een beheergebied is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk omdat op deze gronden geen bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplannen, zoals omschreven in artikel 6.2.1 Bro, zijn voorgenomen.

Er is geen sprake van een plan dat nog dient te worden verwezenlijkt, zodat het aspect van de economische uitvoerbaarheid in die zin niet van toepassing is.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

Het concept ontwerpbestemmingsplan is op 31 maart 2009 in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  1. 1. Provincie Zuid-Holland
  2. 2. Politie Haaglanden
  3. 3. VROM Inspectie Regio Zuid-West
  4. 4. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  5. 5. Hoogheemraadschap van Delfland
  6. 6. Duinwaterbedrijf Zuid Holland
  7. 7. Rijsdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
  8. 8. HTM Infra
  9. 9. Stedin B.V.
  10. 10. Tennet BV
  11. 11. N.V. Nederlandse Gasunie

De Hulpverleningsregio Haaglanden heeft de volgende reactie (geciteerd):

"In het kader van artikel 3.1.1 Bro heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het bestemmingsplan Rustenburg-Oostbroek in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland in een reactie kenbaar te maken of met het bestemmingsplan kan worden ingestemd.

Niet instemmen

Wij kunnen niet instemmen met het bestemmingsplan. In het plan is onvoldoende invulling gegeven aan het beleid van Delfland zoals vermeld in de handreiking watertoets 2007. Het betreft het thema ‘Afvalwater en Riolering’. Daarnaast hebben we nog een opmerking ten aanzien van het thema ‘Waterkwaliteit en Ecologie’.

Afvalwater en Riolering

Binnen het plangebied ligt een afvalwatertransportleiding van Delfland in de ondergrond. Deze leiding is niet opgenomen in het bestemmingsplan en niet op de plankaart weergegeven. De ligging van de afvalwatertransportleiding is in bijlage 1 weergegeven. Wij verzoeken u een strook van 5 m ter weerszijden van de leiding als zodanig te bestemmen en in zowel de voorschriften als op de plankaart van het bestemmingsplan op te nemen.

Waterkwaliteit en Ecologie

Op 7 november 2008 is het Bestuursakkoord Kaderrichtlijn Water Delfland mede ondertekend door de gemeente Den Haag. In de gebieden die zijn aangewezen door de Kaderrichtlijn Water moet het uitvoeren van de KRW-maatregelen ruimtelijk mogelijk zijn. Het Laakkanaal en de Loosduinsevaart zijn opgenomen als KRW-waterlichaam. Dit betekent dat ruimte in of naast het boezemkanaal gereserveerd moet worden om deze maatregelen uit te kunnen voeren. De benodigde ruimte bedraagt 20% van de breedte van het boezemkanaal. Wij verzoeken u rekening te houden met de ruimtereservering en de hiermee mogelijk gepaard gaande verlegging van de waterkering."

Reactie

Overeenkomstig de reactie is de afvalwatertransportleiding opgenomen op de plankaart en bestemd als Leiding. Artikel 14Leiding is toegevoegd aan de regels.

Met de KRW-maatregelen is reeds rekening gehouden in het bestemmingsplan. In de verkeersbestemmingen die grenzen aan de bestemming Water is in de bestemmingsomschrijving 'water' als doeleind opgenomen. De maatregelen kunnen worden uitgevoerd.

Ad 10. TenneT BV

In het plangebied zijn geen eigendommen van TenneT BV aanwezig.

Reactie

Voor kennisgeving aangenomen.

Ad 11. N.V. Nederlandse Gasunie
In het plangebied zijn geen leidingen of stations van N.V. Nederlandse Gasunie aanwezig.

Reactie

Voor kennisgeving aangenomen.