KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 1
Artikel 4 Bedrijf - 2
Artikel 5 Bedrijf - 3
Artikel 6 Bedrijf - 4
Artikel 7 Gemengd - 1
Artikel 8 Gemengd - 2
Artikel 9 Gemengd - 3
Artikel 10 Gemengd - 4
Artikel 11 Gemengd - 5
Artikel 12 Groen
Artikel 13 Verkeer - Hoofdverkeersweg
Artikel 14 Verkeer - Railverkeer
Artikel 15 Verkeer - Straat
Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 17 Water
Artikel 18 Wonen - Voorlopige Bestemming
Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 20 Leiding - Riool
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Bouwregels
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
Artikel 28 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Geldende Planologische Regelingen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Ontstaansgeschiedenis
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.4 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.3 Sectoraal Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu
4.1 Inleiding
4.2 Mer-beoordeling
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Milieu-invloed Bestaande Bedrijven
4.7 Bezonning
4.8 Windhinder
4.9 Groen
4.10 Water
4.11 Bodem
4.12 Archeologie
4.13 Gebiedsgericht Milieubeleid
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Nieuwe Ontwikkelingen
5.3 Keuze En Verantwoording Van Bestemmingen
5.4 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Vooroverleg
7.2 Ter Inzage Legging
Bijlage 1 Staat Van Horeca-categorieën
Bijlage 2 Staat Van Bedrijven Op Bedrijventerreinen
Bijlage 3 Staat Van Bedrijven Bij Functiemenging
Bijlage 4 Nota Parkeernorm Den Haag, Inlegvel Parkeernormen
Bijlage 1 Onderzoek Groepsrisico
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Milieu-invloed Bestaande Bedrijven
Bijlage 4 Bezonningsonderzoek
Bijlage 5 Onderzoek Windhinder
Bijlage 6 Flora- En Faunaonderzoek

Laakhaven West en Petroleumhaven

Bestemmingsplan - 's-Gravenhage

Vastgesteld op 20-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven van de gemeente 's-Gravenhage.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 verbeelding (plankaart):

de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens, behorende bij het bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven.

1.4 aanbouw:

een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door de bewoner, daaronder niet begrepen prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksclub, in tegenstelling tot beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het bedrijf wordt ingenomen, een webshop is alleen toegestaan als geen afhaalpunt wordt gerealiseerd en geen uitstalling van producten plaatsvindt.

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de bewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het beroep/verlenen van diensten wordt ingenomen.

1.9 akoestisch onderzoek

het in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerde onderzoek weg- en railverkeerslawaai zoals opgenomen als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan (Bijlage 2 Akoestisch onderzoek).

1.10 baliefunctie:

een (onderdeel van een) kantooractiviteit of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op het structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk deel van een gebouw.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.12 bebouwingsgrens:

een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.13 bebouwingspercentage:

een binnen een bij dit plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.

1.14 belwinkel:

een gebouw, gericht op het daarin of van daaruit door derden tegen vergoeding elektronisch berichtenverkeer, zoals (internationaal) telefoonverkeer, dan wel aanverwante activiteiten te doen plaatsvinden, al dan niet gemengd of mede gebruikt ten behoeve van detailhandel of dienstverlening; onder belwinkel wordt mede begrepen een internetcafé/gelegenheid.

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroep c.q. bedrijf een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, en met uitzondering van parkeerruimte.

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning.

1.19 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw dat in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw en daarvan bouwkundig valt te onderscheiden.

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping.

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bruto-vloeroppervlak (bvo):

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of andere gebouwde voorziening, met inbegrip van de eventueel daartoe behorende magazijnen, overige dienstruimten en technische ruimten, met uitzondering van de parkeergarages.

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 culturele voorzieningen:

voorzieningen op het gebied van kunst en cultuur, zoals theaters, schouwburgen, concertzalen, ruimten voor het beoefenen van muziek of andere kunstuitingen, bioscopen, filmhuizen en musea met inbegrip van bijbehorende voorzieningen, alsmede tentoonstellingsruimten en werk- en presentatieruimten ten behoeve van kunstenaars.

1.28 dak:

iedere uitwendige bovenbeëindiging van een gebouw.

1.29 dakopbouw:

een vergroting van een gebouw welke een uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen ruimte en daarvan deel uitmaakt.

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel wordt niet begrepen belwinkels, internetcafés, coffeeshops, paddoshops en het verkopen en/of leveren van goederen voor het gebruik ter plaatse; eveneens is daaronder niet begrepen het verkopen van (consumenten)vuurwerk, inclusief de daarbij behorende opslag van vuurwerk, en het verkopen van munitie inclusief de daarbij behorende opslag van munitie en kruit, behoudens voor zover hiervan wordt afgeweken in de regels van dit plan.

1.31 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in personenauto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, grove bouwmaterialen, machinerieën ten behoeve van bedrijven en landbouwwerktuigen en machines.

1.32 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, kapsalons, snelfoto-ontwikkel- en kopieerservicebedrijven, videotheken en andere verhuurbedrijven, autorijscholen; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, belwinkels, internetcafé, seksinrichtingen, escortbedrijven en kamerverhuurbedrijven.

1.33 dove gevel

  1. a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede;
  2. b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.34 eerste bouwlaag:

de bouwlaag die zich direct boven de onderbouw bevindt en bij gebreke daarvan de bouwlaag welke zich als eerste geheel of in overwegende mate boven het peil bevindt.

1.35 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.36 escortbedrijf:

een gebouw waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aangeboden wordt die op een andere plaats dan in het gebouw wordt uitgeoefend.

1.37 garagebedrijf:

een inrichting, waarin of van waaruit op bedrijfsmatige wijze het vervaardigen, onderhouden, repareren, behandelen van oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren, opslaan of proefdraaien van motorvoertuigen plaatsvindt.

1.38 geluidgevoelige functies:

functies zoals bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.39 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een functie als bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.40 grens verschillende hoogten:

een op de verbeelding aangegeven begrenzing, die de contouren van de verschillende binnen een bouwvlak aangegeven maximum hoogteaanduidingen markeert;

1.41 grondoppervlakte van bebouwing:

de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een bouwwerk.

1.42 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.43 haven

water met aansluitende kaden, kadeterreinen en de bijbehorende kunstwerken en steigers, ingericht voor het aanmeren van schepen.

1.44 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.45 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken.

1.46 hoofdverkeerswegen:

rijbanen voor het gemotoriseerde verkeer op doorgaande hoofdroutes in hoofdzaak ten behoeve van de algemene ontsluiting van wijken en grote delen van de stad en de verbinding met rijks- en andere invalswegen.

1.47 horeca-inrichting:

  1. a. een inrichting gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het bieden van vermaak. Binnen deze definitie worden, gebaseerd op de staat van horeca-categorieën, opgenomen als Bijlage 1 bij deze regels, de volgende categorieën horeca-inrichtingen onderscheiden:


categorie licht:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende 'Staat van
Horeca-categorieën' de categorie Licht wordt toebedeeld. In het algemeen betreft het
horeca-inrichtingen, waarvan de exploitatie aansluit bij winkelvoorzieningen en voornamelijk
gericht is op het winkelend publiek en op omliggende kantoren. De openingstijden liggen van
maandag tot en met zondag tussen 07.00 uur en 23.00 uur.
Het betreft horeca-inrichtingen, waarbij het accent ligt op:

- al dan niet ter plaatse bereide maaltijden en etenswaren. Alcoholische dranken worden slechts ondersteunend aan de maaltijd geschonken
- het verstrekken van niet-alcoholische dranken, voor zover de openingstijden zijn beperkt tot 23.00 uur;
Horecavormen die onder deze categorie vallen zijn onder andere: lunchroom/broodjeszaak,
cafetaria/snackbar, koffieconcept/koffiehuis, ijssalons en take away/maaltijdbezorging.


categorie middelzwaar:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende 'Staat van
Horeca-categorieën' de categorie middelzwaar wordt toebedeeld. De openingstijden liggen van maandag tot en met woensdag en zondag tussen 07.00 en 02.00 uur en donderdag tot en met zaterdag tussen 07.00 en 02.30 uur.

Het betreft horeca-inrichtingen, waarbij het accent ligt op:

- het nuttigen van ter plaatse bereide etenswaren. Alcoholische dranken worden slechts ondersteunend aan de maaltijd geschonken;
- het verstrekken van niet-alcoholische dranken;
- het verstrekken van alcoholische dranken, voor zover de openingstijden zijn beperkt tot 23.00 uur;
- vermaak, voor zover de openingstijden zijn beperkt tot 23.00 uur.
Horecavormen die binnen deze categorie vallen, zijn onder andere: restaurant en
cafetaria/snackbar.


categorie zwaar:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende 'Staat van
Horeca-categorieën' de categorie zwaar wordt toebedeeld. De openingstijden liggen van
maandag tot en met woensdag en zondag tussen 07.00 en 02.00 uur en donderdag tot en met zaterdag tussen 07.00 en 02.30 uur.

Het betreft horeca-inrichtingen, waarbij het accent ligt op:
- het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;
- vermaak.
Horecavormen die binnen deze categorie vallen, zijn onder andere: café en discotheek.

  1. b. horeca-inrichtingen gericht op het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, een (studenten)sociëteit, een automatenhal, een ontmoetingscentrum, een feestzaal/partycentrum en een hotel, waaronder bed & breakfast maken geen onderdeel uit van de bij deze definitie behorende categorie-indeling en de 'Staat van Horeca-categorieën', tenzij in de bestemmingsomschrijving van het betreffende artikel anders is bepaald;
  2. c. ondergeschikte horeca als bedoeld in de Toekomstvisie Horeca is toegestaan binnen het hoofdgebouw als onzelfstandige ruimte binnen de functies detailhandel, dienstverlening cultureel en maatschappelijk:
    1. 1. voor maximaal 25% van het bruto vloeroppervlak;
    2. 2. de openingstijden van horeca zijn gebonden aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
    3. 3. het schenken van alcohol is niet toegestaan, tenzij uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit wel is toegestaan;

1.48 hotel en/of pension:

een horeca-inrichting, waar de bedrijfsvoering hoofdzakelijk is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf met gehele of gedeeltelijke verzorging met hieraan ondergeschikte horeca-exploitatie en daarbij behorende voorzieningen zoals terrassen, tuinen, zwembaden, tennisbanen.

1.49 installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie:

installaties ten behoeve van mobiele telefonie en/of datacommunicatie, bestaande uit een antennestaaf of antennespriet, al of niet met dwarssprieten en overige onderdelen, zoals schotels en kasten.

1.50 internetcafé/-gelegenheid:

een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke).

1.51 jachthaven

haven met de daarbij behorende grond, waarbij overwegend gelegenheid wordt gegeven tot het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van pleziervaartuigen.

1.52 kantoor:

een gebouw, dat in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het in administratieve zin doen functioneren van de instelling, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, waarbij aanvullend ook kinderopvang in een deel van het gebouw is toegestaan.

1.53 kiosk:

een solitair gebouw, geplaatst in de openbare ruimte, dat voor horeca en/of detailhandel mag worden gebruikt.

1.54 laag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.55 luifel:

afdak of overkapping aan of bij een gebouw, al dan niet ondersteund en zonder tot de constructie behorende wanden.

1.56 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.57 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

1.58 ondergeschikte bouwdelen

ondergeschikte delen van bouwwerken, zoals funderingen, pilasters, kozijnen, standleidingen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- of kroonlijsten, liftkokers en installatieruimten, erkers, balkons, galerijen, buitentrappen en soortgelijke bouwwerken.

1.59 ontmoetingscentrum:

gebouw dat als centrum dient voor het sociale en culturele leven van een buurt met plaats voor vergaderingen en voorzieningen voor activiteiten van recreatieve en educatieve aard. Slechts ondergeschikt en anders dan bedrijfsmatig kunnen dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.60 overbouwing/onderdoorgang:

een gebied binnen een bouwvlak, waar een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.61 overkragende bebouwing

bebouwing, die niet direct op het maaiveld is gepositioneerd en tot stand wordt gebracht buiten de bestemmingsgrenzen van de hoofdbebouwing.

1.62 paddoshop:

een gebouw, waarin of van waaruit onder meer natuurproducten met een geestverruimende werking, zoals hallucinogene paddenstoelen, dan wel aanverwante producten worden verkocht.

1.63 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox.

1.64 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in de overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. in de gevallen waarin de hoogte wordt uitgedrukt in meters NAP: 0 m NAP.

1.65 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.66 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.67 prostitutie-inrichting:

een bouwwerk, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.68 rijstrook:

een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook.

1.69 seksclub:

een prostitutie-inrichting, waarin tevens andere vormen van vermaak en amusement worden geboden en/of in een daarvoor bestemde ruimte of gebruikte ruimte anders dan om niet drank wordt verstrekt.

1.70 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutie-inrichting en een seksclub.

1.71 sekswinkel:

een inrichting, waarin of van waaruit uitsluitend of in hoofdzaak seksartikelen worden verkocht. Niet als seksartikelen in de zin van deze bepaling worden beschouwd gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, waarin erotische gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

1.72 sportvoorziening:

een al of niet gebouwde voorziening, geheel of gedeeltelijk ingericht en in gebruik voor het beoefenen van sport al dan niet met de mogelijkheid tot het gebruiken van consumpties, waarbij aanvullend ook kinderopvang in een deel van de bebouwing is toegestaan. Meerdere van de hier genoemde functies komen in de praktijk voor in combinatie met een horeca-inrichting in een van de categorieën zoals elders in dit artikel gedefinieerd.

1.73 (studenten)sociëteit:

een inrichting, die wordt gedreven door en ten behoeve van een vereniging, waar anders dan bedrijfsmatig dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, dan wel amusement wordt geboden of de gelegenheid wordt gegeven zich te ontspannen; de vereniging beschikt over een huishoudelijk reglement.

1.74 terrein:

een zichtbaar begrensd stuk grond, al dan niet bebouwd.

1.75 verkoopvloeroppervlak (vvo):

de verkoopruimte, met uitsluiting van alle andere voor de bedrijfsvoering benodigde overdekte ruimte, binnen een detailhandelsvestiging.

1.76 voorgevelrooilijn

  1. a. voor bouwstroken, bouwvlakken en bouwblokken, welke reeds geheel of ten dele zijn bebouwd, de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. b. voor andere terreinen dan onder a bedoeld: de grens van de weg en voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, de lijn gelegen op 20 meter uit de as van de weg.

1.77 waterkering:

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.78 waterstaatkundige werken:

werken, waaronder begrepen kunstwerken, welke verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken met uitzondering van steigers.

1.79 weg:

alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.80 welzijnsvoorzieningen:

voorzieningen op het gebied van maatschappelijk welzijn, onderwijs, kunst en sociaal cultureel werk, waaronder begrepen peuterspeelzalen en kindercentra (kinderopvang en buitenschoolse opvang); onder welzijnsvoorzieningen worden niet begrepen algemene en categorale psychiatrische ziekenhuizen, zwakzinnigeninrichtingen, inrichtingen voor zintuiglijk gehandicapten, medische kindertehuizen, medische kleuterdagverblijven, sanatoria, gebruikersruimten ten behoeve van drugsvoorziening, alsmede levensbeschouwelijke voorzieningen.

1.81 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één of meerdere personen, al dan niet in combinatie met een bedrijf en/of beroep aan huis.

1.82 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm niet als een eenheid kan worden beschouwd.

1.83 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.84 woon-/werkeenheid:

een ruimte, in en in combinatie met een woning, waarin al dan niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis worden uitgeoefend.

1.85 zorgvoorziening

voorzieningen op het terrein van de zorg, waaronder in elk geval worden begrepen algemene en categorale psychiatrische ziekenhuizen, zwakzinnigeninrichtingen, inrichtingen voor zintuiglijk gehandicapten, medische kindertehuizen, medische kleuterdagverblijven en sanatoria.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens:

de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.

2.2 bebouwingspercentage:

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de digitale verbeelding, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 bouwdiepte:

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.4 (bouw)hoogte/nokhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 hoogte van een windturbine:

vanaf peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 inhoud van gebouwen:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.8 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.9 oppervlakte en (bruto-)vloeroppervlakte van een gebouw:

tussen de buitenste gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1 t/m 6' bestemd voor de voor de betreffende aanduiding in onderstaande lijst beschreven bedrijfsvoering en/of detailhandel met bijbehorende SBI-code:

  1. a. (sb-1) - specifieke vorm van bedrijf - autoherstelbedrijf (SBI-code 45.11);
  2. b. (sb-2) - specifieke vorm van bedrijf - winkel in kampeerartikelen (SBI-code 47.19.1);
  3. c. (sb-3) - specifieke vorm van bedrijf - autospuiterij met een spuitcabine (SBI-code 45.204);
  4. d. (sb-4) - specifieke vorm van bedrijf - groothandel in gasflessen en dakmaterialen (SBI-code 46.73.9);
  5. e. (sb-5) - specifieke vorm van bedrijf - autoschadebedrijf/-herstelbedrijf (SBI-code 45.11);
  6. f. (sb-6) - specifieke vorm van bedrijf - constructiebedrijf (SBI-code 25.11);

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het tweede lid, sub 2 ten behoeve van het verhogen van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een maximum hoogte van 2,5 m.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Binnen het op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlak zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 1 opdat daar niet genoemde bedrijven eveneens kunnen worden toegelaten, voor zover deze bedrijven naar hun aard en milieuhygiënische invloed op de omgeving gelijk gesteld kunnen worden met de wel in lid 1 genoemde bedrijven.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen in de bestemmingen Gemengd -1, Verkeer – Straat en Verkeer – Verblijfsgebied een en ander met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid kan de maximale bouwhoogte worden verhoogd tot 17 meter;
  2. b. in uitzondering hier kan de maximale bouwhoogte voor maximaal 50% van de bebouwing aan de kade, buiten de aanduiding 'veiligheidszone – lpg', maximaal 26 meter bedragen;
  3. c. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen;
  4. d. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet uit onderzoek blijken dat aan de Haagse bezonningsnorm wordt voldaan;
  5. e. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd en indien van toepassing een procedure hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder te worden doorlopen;
  6. f. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet blijken dat de kwaliteit van de bodem op de bouwlocatie geschikt is voor het bedoelde gebruik van die locatie;
  7. g. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet resulteren in een onevenredige aantasting van de zich daar bevindende flora en fauna;
  8. h. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag, voor zover gelegen binnen het invloedsgebied, niet leiden tot een verhoging van het groepsrisico rondom het LPG tankstation (externe veiligheid).

Artikel 4 Bedrijf - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 7 t/m 9' bestemd voor de voor de betreffende aanduiding in onderstaande lijst beschreven bedrijfsvoering met bijbehorende SBI-code:

  1. a. (sb-7) - specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf (SBI-code 43.99);
  2. b. (sb-8) - specifieke vorm van bedrijf - productie schoonmaakartikelen (SBI-code 47);
  3. c. (sb-9) - specifieke vorm van bedrijf - groothandel en handelsbemiddeling in automaterialen (SBI-code 47);

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het tweede lid, sub 2 ten behoeve van het verhogen van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een maximum hoogte van 2,5 m.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Binnen het op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlak zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 1 opdat daar niet genoemde bedrijven eveneens kunnen worden toegelaten, voor zover deze bedrijven naar hun aard en milieuhygiënische invloed op de omgeving gelijk gesteld kunnen worden met de wel in lid 1 genoemde bedrijven

Artikel 5 Bedrijf - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven behorend tot de categorieën 1 en 2 uit de Staat van inrichtingen zoals opgenomen in de bijlage van dit plan één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. a. de gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het daartoe op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlak;
  2. b. de goot- en/of bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven.
  3. c. in uitzondering op het gestelde in artikel 23 lid 5 is het verboden om beneden peil te bouwen;
  4. d. in uitzondering op het gestelde onder b mag de bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven bebouwingsgrens met de bestemming Verkeer - Railverkeer niet meer dan 5 m bedragen, welke hoogte van daar uit perceel inwaarts mag worden verhoogd onder een hoek van 18 graden met de horizon.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het tweede lid onder d ten behoeve van het perceel inwaarts verhogen van de hellingshoek tot maximaal 25 graden met de horizon.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Binnen het op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlak zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 1:

  1. a. opdat niet in de staat van bedrijfsactiviteiten voorkomende bedrijven eveneens kunnen worden toegelaten, voor zover deze bedrijven naar hun aard en milieuhygiënische invloed op de omgeving gelijk gesteld kunnen worden met wel in voornoemde staat opgenomen bedrijven;
  2. b. ten behoeve van bedrijven behorende tot categorie 3 uit de Staat van inrichtingen, voor zover deze bedrijven qua aard en omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn met bedrijven uit een lagere milieucategorie en het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen betreft.

Artikel 6 Bedrijf - 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor een brandweerkazerne en/of een ambulancepost, één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:

  1. a. het tweede lid, sub 1 onder d ten behoeve van het perceel inwaarts verhogen van de hellingshoek tot maximaal 25 graden met de horizon;
  2. b. het tweede lid, sub 2 ten behoeve van het verhogen van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een maximum hoogte van 2,5 m.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Nachtverblijf is toegestaan, voor zover dat in verband staat met de onder lid 1 bedoelde bestemming.

Artikel 7 Gemengd - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven behorend tot de categorieën A, B en C, voorzover de percelen zijn gelegen langs de Waldorpstraat of Neherkade, en voor de overige percelen de categorieën A en B uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging als opgenomen in de bijlage van dit plan;
  2. b. culturele voorzieningen;
  3. c. detailhandel;
  4. d. dienstverlening;
  5. e. horeca in de categorieën licht en middelzwaar;
  6. f. hotels;
  7. g. kantoren;
  8. h. onderwijs;
  9. i. sociale voorzieningen;
  10. j. sportvoorzieningen;
  11. k. welzijnsvoorzieningen;
  12. l. wonen;

en ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' uitsluitend voor inpandig parkeren en bedrijven behorend tot de categorieën A, B en C uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging als opgenomen in de bijlage van dit plan

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water, parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen ter verbetering van het windklimaat.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het tweede lid onder 1 onder b om daar waar op de verbeelding een maximale bouwhoogte van 50 meter is aangegeven een maximale bouwhoogte van 70 meter toe te staan, mits wordt aangetoond dat aan de normen voor bezonning en windhinder wordt voldaan.

7.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van detailhandel en aanverwante dienstverlening mag niet meer bedragen dan 100 m2 per vestiging, met een maximum van 750 m2 binnen de bestemming;
  2. b. Het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van horeca in de categorieën licht en middelzwaar binnen de bestemming bedraagt maximaal 500 m2;
  3. c. Het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van hotels binnen de bestemming bedraagt maximaal 500 m2;
  4. d. Het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van kantoren mag niet meer bedragen dan 100 m2 per vestiging, met een maximum van 1000 m2 binnen de bestemming.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid onder e ten behoeve van horeca in de categorie zwaar.

Artikel 8 Gemengd - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven behorend tot de categorieën A, B en C, voorzover de percelen zijn gelegen langs de Waldorpstraat of Neherkade, en voor de overige percelen de categorieën A en B uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging als opgenomen in de bijlage van dit plan;
  2. b. culturele voorzieningen
  3. c. detailhandel;
  4. d. dienstverlening;
  5. e. horeca in de categorieën licht en middelzwaar;
  6. f. kantoren;
  7. g. onderwijs;
  8. h. sociale voorzieningen;
  9. i. sportvoorzieningen;
  10. j. welzijnsvoorzieningen;
  11. k. wonen;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water, parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid onder e ten behoeve van horeca in de categorie zwaar.

Artikel 9 Gemengd - 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven behorend tot de categorieën A, B en C uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging als opgenomen in de bijlage van dit plan;
  2. b. detailhandel;
  3. c. dienstverlening;
  4. d. kantoor;
  5. e. levensbeschouwelijke voorzieningen;
  6. f. wonen;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water, parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van in- en/of uitritten van de parkeergarage.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het tweede lid onder 1 onder c voor het realiseren van een halfverdiepte parkeergarage met een maximale hoogte boven maaiveld van 1,60 meter.

9.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van detailhandel en kantoren binnen de bestemming bedraagt maximaal 850 m2;
  2. b. Het gezamenlijke bruto-vloeroppervlak levensbeschouwelijke voorzieningen binnen de onderhavige bestemming mag niet meer bedragen dan 3.000 m2.

Artikel 10 Gemengd - 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd-4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven behorend tot de categorieën A en B uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging als opgenomen in de bijlage van dit plan;
  2. b. cultuur en ontspanning, waaronder uitsluitend worden begrepen: een variëteit aan culturele en commerciële activiteiten, zoals atelier, tentoonstelling, beurzen, theater, exposities, filmvertoningen, congressen, concerten en hiermee vergelijkbare functies;
  3. c. horeca in de categorieën licht, middelzwaar en zwaar van de als bijlage bij dit plan opgenomen Staat van horecacategorieën ;
  4. d. kantoren;
  5. e. onderwijs;
  6. f. sociale voorzieningen;
  7. g. sport;
  8. h. welzijnsvoorzieningen;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water, parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. b. de goot- en/of bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan op de verbeelding is aangegeven.

Artikel 11 Gemengd - 5

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven behorend tot de categorieën A, B en C uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging als opgenomen in de bijlage van dit plan;
  2. b. culturele voorzieningen, uitsluitend op de verdieping;
  3. c. dienstverlening, uitsluitend op de verdieping;
  4. d. kantoren, uitsluitend op de verdieping;
  5. e. sociale voorzieningen, uitsluitend op de verdieping;
  6. f. sportvoorzieningen, uitsluitend op de verdieping;
  7. g. welzijnsvoorziening, uitsluitend op de verdieping;
  8. h. wonen, uitsluitend op de verdieping;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water, parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en/of vormgeving van gebouwen in verband met de verkeers- en spoorveiligheid en/of vanwege van belang zijnde verkeerskundige maatregelen met het oog op de verkeersafwikkeling en doorstroming;
  2. b. de situering van parkeerplaatsen, teneinde de ruimtelijke kwaliteit vanuit het openbaar gebied en aanliggende bebouwing te waarborgen.

11.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van kantoren mag niet meer bedragen dan 100 m2 per vestiging, met een maximum van 1000 m2 binnen de bestemming;
  2. b. op de begane grond zijn toegangen toegestaan naar de functies die op de verdieping worden toegelaten.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het eerste lid, zodat de daar genoemde functies onder b t/m g eveneens kunnen worden toegelaten op de begane grond, mits deze functies in totaal niet meer dan 30% van het brutovloeroppervlakte van de begane grond beslaan.

Artikel 12 Groen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, zoals parken, grasvelden, plantsoenen, gazons, plantvakken, bermen en bermsloten;
  2. b. recreatie in de vorm van school- en kindertuinen als binnen de bestemming passende nevenactiviteit;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. straatmeubilair;


en ter plaatse van de aanduiding:

  1. f. 'nutsvoorziening' tevens voor een nutsvoorziening


één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, water en overige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

12.2.1 Gebouwen

Binnen de bij de bestemming Groen behorende bestemmingsvlakken is een gebouw ten dienste van de bestemming toegestaan met een bruto-vloeroppervlak van maximaal 55 m2 en een hoogte van maximaal 4 m.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt de maximale bouwhoogte:

  1. a. voor palen en masten 6 meter;
  2. b. voor speelvoorzieningen 5 meter;
  3. c. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 meter.

Artikel 13 Verkeer - Hoofdverkeersweg

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Hoofdverkeersweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een ontsluitingsfunctie voor de stad en de wijk;
  2. b. openbaar vervoerstroken;
  3. c. parkeerplaatsen;
  4. d. voet- en fietspaden;

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Verkeer - Railverkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegvoorzieningen, waaronder trein- en tramsporen met bovenleidingen en perrons ten behoeve van het spoor- en railverkeer;
  2. b. fiets- en voetpaden,

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

14.2 Bouwregels

Artikel 15 Verkeer - Straat

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Straat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, pleinen, trottoirs;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. fiets- en voetspaden;
  4. d. speelvoorzieningen;


en ter plaatse van de aanduiding;

  1. e. 'horeca' tevens voor eeen horeca-inrichting in de categorie middelzwaar;


één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

15.2 Bouwregels

15.3 Specifieke gebruiksregels

Het aantal rijstroken ten behoeve van het doorgaande gemotoriseerde verkeer mag niet meer dan 2 bedragen

Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. voet- en fietspaden;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. terrassen;

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

16.2 Bouwregels

Artikel 17 Water

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ligplaats t.b.v. pleziervaart in Petroleumhaven;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. oever;
  4. d. (aanleg)steiger;
  5. e. vaarweg;

en ter plaatse van de aanduiding:

  1. f. 'jachthaven' tevens het gebruik als jachthaven voor historische schepen en pleziervaart;
  2. g. 'woonschepenligplaats' tevens het gebruik als ligplaats voor woon- en bedrijfsschepen en bijbehorende bouwwerken. Op woonschepen en bijbehorende bouwwerken is de 'Verordening op de Binnenwateren' van de gemeente Den Haag van toepassing.

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, voet- en fietspaden en overige voorzieningen.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. a. op of in deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, zoals kademuren, kunstwerken, beschoeiingen, aanlegsteigers, alsmede bruggen en viaducten;
  2. b. tussen de Calandkade en de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied rondom de ten oosten van de Petroleumhaven gelegen bestemming Gemengd - 1 is een brug toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug toegestaan. Deze brug mag aan de zuidwestzijde worden voorzien van een 2 meter hoge afscheiding ter verbetering van het windklimaat.

17.3 Specifieke gebruiksregels

Bij de realisatie van de jachthaven als bedoeld in het eerste lid onder f wordt naar het oordeel van de waterbeheerder voldoende vrije doorvaart voor het scheepsverkeer in acht genomen.

Artikel 18 Wonen - Voorlopige Bestemming

18.1 Voorlopige bestemming

18.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt loopt tot en met 6 augustus 2017.

18.3 Definitieve bestemming

Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en overige voorzieningen.

19.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de op de verbeelding aangeduide zone van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de ondergrondse hoogspanningsverbinding zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  2. b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn, voor zover deze met de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding samenvallen en in tegenstelling tot het bepaalde in de bouwregels van deze bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het tweede lid onder b, met dien verstande dat:

  1. a. het bouwen van gebouwen/bouwwerken, geen gebouwen zijnde geen afbreuk doet aan het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse hoogspanningsverbinding;
  2. b. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
  3. c. het bepaalde in de bouwregels van de bestemming die met de bestemming Leiding -Hoogspanningsverbinding samenvalt, in acht wordt genomen.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op of in de voor Leiding - Hoogspanningsverbindingaangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    4. 4. het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
    5. 5. de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
    6. 6. de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
    7. 7. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering.
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen afbreuk doen aan het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    2. 2. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
    3. 3. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.

Artikel 20 Leiding - Riool

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolwaterpersleiding, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en overige voorzieningen.

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de op de verbeelding aangeduide zone van de bestemming Leiding - Riool gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de rioolwaterpersleiding zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  2. b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn, voor zover deze met de bestemming Leiding - Riool samenvallen en in tegenstelling tot het bepaalde in de bouwregels van deze bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het tweede lid onder b, met dien verstande dat:

  1. a. het bouwen van gebouwen/bouwwerken, geen gebouwen zijnde geen afbreuk doet aan het doelmatig en veilig functioneren van de rioolwaterpersleiding;
  2. b. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
  3. c. het bepaalde in de bouwregels van de bestemming die met de bestemming Leiding - Rioolsamenvalt, in acht wordt genomen.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op of in de voor Leiding - Riool aangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    4. 4. het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
    5. 5. de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
    6. 6. de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
    7. 7. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering.
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen afbreuk doen aan het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    2. 2. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
    3. 3. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de waterstaatkundige werken, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

21.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' gelden de volgende regels:

  1. a. ten dienste van de in het eerste lid bedoelde bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  2. b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in uitzondering op het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 2 onder de voorwaarde dat:

  1. a. het bouwen van bouwwerken geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen zoals omschreven in het eerste lid;
  2. b. hieromtrent een watervergunning is verleend, dan wel hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
  3. c. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op of in de voor Waterstaat - Waterkeringaangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    4. 4. het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
    5. 5. de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
    6. 6. de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
    7. 7. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen afbreuk doen aan behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen;
    2. 2. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Bouwregels

  1. 1. De in dit plan opgenomen regels zijn van toepassing op elk bouwwerk bedoeld om ter plaatse te functioneren;
  2. 2. Een overschrijding van de in het plan aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen en bebouwingspercentages is tenzij in de regels anders is bepaald slechts toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt en indien sprake is van overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen deze zich op een minimale hoogte van 2,40 m of, voor zover deze bebouwing boven een rijstrook is gelegen, zich op een minimale hoogte van 4,20 m bevindt;
  3. 3. Een overschrijding van de in het plan opgenomen bouwhoogten is toegestaan, voor zover het ondergeschikte bouwdelen betreft;
  4. 4. Installaties voor mobiele telecommunicatie zijn toegestaan op gebouwen met een kantoor- of bedrijfsbestemming en daarnaast op overige gebouwen, die niet als gemeentelijk-, provinciaal- of rijksmonument zijn aangewezen en/of niet zijn gelegen in een rijksbeschermd stadsgezicht
  5. 5. Tenzij in de regels anders is bepaald mag binnen een bouwvlak in één laag beneden peil worden gebouwd;
  6. 6. Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximum bruto-vloeroppervlak tot 15 m2 zijn toegestaan, tenzij sprake is van een inrichting met een veiligheidscontour en realisatie tot gevolg zou hebben dat (geprojecteerde) kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de contour komen te liggen (o.a. gasreduceerstation);
  7. 7. Bouwwerken voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen zijn toegestaan, mits niet hoger dan 2 meter en, indien bovengronds geplaatst, de oppervlakte niet meer dan 4 m2 bedraagt;
  8. 8. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, welke op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water worden gebouwd zijn toegestaan, voor zover het betreft:
    1. a. bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding en/of verlichting;
    2. b. bovenleidingen met bijbehorende draagconstructies of seinpalen;
  9. 9. Binnen het plangebied is straatmeubilair toegestaan;
  10. 10. Een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. a. indien de afmetingen van een parkeerruimte voor een personenauto ten minste 1,80 m bij 5,50 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedraagt, uitgaande van langsparkeren en ten minste 2,50 m bij 5,00 m in geval van haaks parkeren;
    2. b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan het trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedraagt;
  11. 11. Bij het realiseren van bestemmingen volgens dit bestemmingsplan dienen de Wet geluidhinder, het Haags ontheffingenbeleid en de voor dit bestemmingsplan afgegeven beschikking hogere grenswaarden in acht te worden genomen.Voor de vergunningverlening moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder, de voor dit bestemmingsplan afgegeven beschikking hogere grenswaarden inclusief de bij het akoestisch onderzoek gehanteerde uitgangspunten. Daarbij moet worden aangetoond dat geen overschrijding plaatsvindt van het aantal afgegeven ontheffingen of de verleende ontheffingswaarde.
  12. 12. Het oprichten van woningen en andere geluidsgevoelige functies is slechts toegestaan indien de woningen zijn voorzien van een dove gevel tenzij:
    1. a. de woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, of;
    2. b. de woningen voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde (voor rail- en wegverkeerslawaai);
  13. 13. In de bestemmingen Gemengd-5, Verkeer-Railverkeer en Verkeer-Straat mag een geluidsscherm worden gerealiseerd met een maximale hoogte van 9 m;
  14. 14. Het geluidsscherm als bedoeld in het vorige lid dient op een minimale afstand van 4,75 m van het hart van het naast bij gelegen spoor te worden gerealiseerd.

Artikel 24 Algemene Gebruiksregels

  1. 1. Het is verboden de gronden binnen het plangebied en zich daarop bevindende opstallen te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan.
  2. 2. Tot verboden gebruik als bedoeld in het eerste lid wordt, tenzij in de regels anders is bepaald in ieder geval gerekend:
    1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
    2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en voor de exploitatie van een seksinrichting, een sekswinkel, een escortbedrijf, een paddoshop, een garagebedrijf of een belwinkel;
    3. c. activiteiten die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  3. 3. Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet volgens de parkeernormen en kaart zoals opgenomen in de bijlage(n) van de regels ten behoeve van het parkeren of stallen van personenauto's, fietsen en bromfietsen alsook voor het laden of lossen van goederen ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  4. 4. maximaal 50% van het brutovloeroppervlakte van bedrijven mag bestaan uit kantoor;
  5. 5. groothandel en productiegebonden detailhandel behorend bij bedrijven is toegestaan daar waar de functie bedrijven wordt toegelaten.

Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels

25.1 Geluidzone

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone' en buiten de perceelsgrenzen van de geluidhinderlijke inrichtingen die geluidshinder veroorzaken mogen in uitzondering op het bepaalde in de bestemmingsregels geen nieuwe geluidgevoelige functies worden gerealiseerd;
  2. 2. in uitzondering op het gestelde in het voorgaande lid, kunnen geluidgevoelige functies worden gerealiseerd:
    1. a. als de inrichting die verantwoordelijk is voor de betreffende contour gesaneerd is,
    2. b. als uit nader onderzoek is gebleken dat de inrichting die de betreffende contour veroorzaakte buitenwerking is gesteld,
    3. c. als uit nader onderzoek is gebleken dat de wijze waarop de betreffende inrichting in werking is zodanig is gewijzigd, dat daardoor de geluidcontour feitelijk niet meer over de geprojecteerde geluidgevoelige functie valt,
    4. d. als uit nader onderzoek is gebleken dat de geprojecteerde geluidgevoelige functie zodanig kan worden gerealiseerd, dat op de binnen de contour geprojecteerde bouwdelen de wettelijke grenswaarden voor geluid niet van toepassing zijn.
  3. 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering en bouwkundige uitvoering alsook afschermende maatregelen in de buitenruimte rond gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies die binnen de aanduiding 'geluidzone' worden geprojecteerd.

25.2 Milieuzone - geurzone

  1. 1. In uitzondering op het bepaalde in de bestemmingsregels gelden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' de volgende regels:
    1. a. binnen de aanduiding ´milieuzone-geurzone´, en buiten de perceelsgrenzen van de geurhinderlijke inrichting die de geurhinder veroorzaakt, mogen geen nieuwe geurgevoelige functies worden gerealiseerd;
    2. b. in uitzondering op het gestelde in het voorgaande lid kunnen geurgevoelige functies worden gerealiseerd:
      • indien de aanwezige geurhinderlijke inrichting gesaneerd is,
      • uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige geurhinderlijke inrichting buiten werking is gesteld, dan wel
      • indien uit nader onderzoek is gebleken dat de geurzone als gevolg van een wijziging in een geurhinderlijke inrichting kleiner is geworden, voor zover de geurgevoelige functies buiten deze zone zijn gelegen.

25.3 Veiligheidszone - lpg

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – lpg' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die hoofdzakelijk gericht zijn op het langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen, vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.
  2. 2. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – lpg' mogen uitsluitend kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd indien daarbij rekening wordt gehouden met de zelfredzaamheid. Een omgevingsvergunning voor een kwetsbaar object binnen het bestemmingsvlak met de bestemming Gemengd-1, voor zover gelegen binnen de aanduiding 'veiligheidszone – lpg', kan slechts worden verleend als het groepsrisico, als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, is afgenomen als gevolg van de invoering van venstertijden voor aanlevering van LPG bij het LPG tankstation aan de Neherkade 2980.
  3. 3. Burgemeester en wethouders zijn in dat verband bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van vluchtwegen.

25.4 Waterstaat - beschermingszone

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'waterstaat - beschermingszone' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de waterstaatkundige werken, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
  2. 2. Voor het bouwen binnen de aanduiding 'waterstaat - beschermingszone' gelden de volgende regels:
    1. a. ten dienste van het behoud van de waterkering zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
    2. b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in uitzondering op het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.
  3. 3. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 2 onder de voorwaarde dat:
    1. a. het bouwen van bouwwerken geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen zoals omschreven in het eerste lid;
    2. b. hieromtrent een watervergunning is verleend, dan wel hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
    3. c. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels

26.1 Afwijking van de in het plan opgenomen bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van het plan inzake:

  1. 1. voorgeschreven maten ten aanzien van goot- en/of bouwhoogten en perceelsgrensafstanden met maximaal 15%;
  2. 2. bestemmingsgrenzen, bouwvlakken en van door hoogtegrenzen omkaderde vlakken tot een maximum van 3 m;
  3. 3. het realiseren van bebouwing ten behoeve van de verschillende gemengde bestemmingen boven de verkeersbestemmingen, in uitzondering op het gestelde onder 2, mits er wordt gebouwd binnen een afstand van 5 m van de voor die bestemming geldende bouwvlakken en de hoogte niet meer bedraagt dan in het aansluitende maatvoeringsvlak op de verbeelding is aangegeven;
  4. 4. beneden peil gelegen ruimten in één laag, voor zover gelegen buiten een bouwvlak;
  5. 5. bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximum oppervlakte van 30 m2, tenzij sprake is van een inrichting met een veiligheidscontour en realisatie tot gevolg zou hebben dat (geprojecteerde) kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de contour komen te liggen (o.a. gasreduceerstation);
  6. 6. de plaatsing van installaties voor mobiele telecommunicatie op gebouwen die als gemeentelijk-, provinciaal- of rijksmonument zijn aangewezen en/of zijn gelegen in een rijksbeschermd stadsgezicht, mits het monumentale karakter van de bebouwing en/of het ensemble waar de bebouwing deel van uitmaakt niet in onevenredige mate wordt aangetast.

26.2 Afwijking algemene gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van het plan inzake:

  1. 1. de parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:
  • op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
  • nadere besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen aanleiding geeft om af te wijken van de in de bijlage van de regels opgenomen parkeernormen;
  • het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van een gebouw;
  1. 2. de vestiging en exploitatie van een detailhandel in (consumenten)vuurwerk met de daarbij behorende opslag ter plaatse van de functie detailhandel, met dien verstande dat:
    1. a. de opslag niet meer mag bedragen dan 1.000 kg;
    2. b. het totaal aantal vestigingen in Den Haag met een toegestane opslag van 1.000 kg niet meer mag bedragen dan 68 en het totaal aantal vestigingen in stadsdeel Centrum niet meer mag bedragen dan 14;
    3. c. voordat de afwijking wordt toegestaan, advies wordt ingewonnen van de veiligheidsregio.
  2. 3. de categorie-indeling van van een horeca-inrichting. Daarbij kan advies gevraagd worden aan de daartoe aangestelde toetsingscommissie horeca.

het bepaalde in artikel 24, eerste lid, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

26.3 Afwijking overige regels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoermiddelen. De afwijking kan voor een bepaalde termijn worden toegestaan. Ook kan een persoonsgebonden afwijking worden toegestaan;
  2. b. een antenne-installatie met bijbehorend opstelpunt ten behoeve van de C2000-infrastructuur voor de mobiele communicatie door hulpverleningsdiensten;
  3. c. een elektronische sirene voor het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of dreiging daarvan, alsmede de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
  4. d. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals gedenktekens, kunst- en reclameobjecten, keermuren, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken.

26.4 Voorwaarde

De in de planregels opgenomen afwijkingen worden niet toegestaan indien op andere percelen dan die waarop de aanvraag betrekking heeft een situatie ontstaat, welke in strijd is met bij of krachtens de wet voorgeschreven bepalingen en/of met de regels van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied op.

  1. a. Het bestemmingsplan maakt de transformatie van het plangebied van bedrijventerrein naar een gemengd woon- en werkgebied mogelijk. Deze ontwikkelingen worden in hoofdstuk 5.2 Nieuweontwikkelingen uitvoerig beschreven.
  2. b. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Het vigerende bestemmingsplan Laakhaven dateert uit 1993.

Enige jaren geleden is met marktpartijen een ontwikkelingsstrategie en stedenbouwkundig plan opgesteld voor Laakhaven West en Petroleumhaven om deze gebieden te transformeren van bedrijventerreinen tot gemengde woon-werkgebieden.
Het gebied is de afgelopen jaren verpauperd als gevolg van het uitblijven van ontwikkelingen. Veel oude panden zijn aangekocht en gesloopt in de verwachting dat snel met herontwikkeling zou worden gestart. Hierdoor ligt een groot deel van Laakhaven West en Petroleumhaven al jaren braak. Ook is er niet of nauwelijks geïnvesteerd in de openbare ruimte en staan de kantoorpanden in het gebied nagenoeg leeg.

Het is voor Den Haag van belang dat de potenties van het gebied worden benut en dat verdere stagnatie wordt voorkomen. De centrale ligging, de goede bereikbaarheid en de aanwezigheid van cultureel erfgoed en water bieden uitstekende kansen voor de vernieuwing van het gebied. Een nieuwe aanpak is daardoor noodzakelijk geworden. Het stedenbouwkundig plan is daartoe vervangen door een wat globaler stedenbouwkundig raamwerk dat wordt beschreven in hoofdstuk 5.

De woningbouwmarkt is de afgelopen jaren aan het verschuiven van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte markt. Meer dan in het verleden moet de bouwwereld inspelen op de wensen en behoeften van de consument. Deze ontwikkeling is als gevolg van de economische crisis versterkt. Daar waar de Gemeente Den Haag tot voor kort inzette op gedetailleerd uitgewerkte grootschalige projecten, wordt er nu ingezet op 'kleinschalige projectontwikkeling' en 'organische stedenbouw'.
Het bestemmingsplan biedt ruimte voor deze nieuwe ontwikkelingen.

De maximale hoogtes in het stedenbouwkundige raamwerk zijn uitgangspunt voor dit gebied en zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Het raamwerk fungeert als een basisplan met beperkte regels waarbinnen gebouwd kan gaan worden. Indien een initiatiefnemer hoger wil bouwen dan nu aangegeven moet de initiatiefnemer kunnen aantonen dat hij dit binnen de wet- en regelgeving mogelijk kan maken. In dat geval zal de gemeente medewerking verlenen.
Het vormt de uitdaging om de beschikbare locaties te verbinden met kansrijke initiatieven. De bal ligt nu bij de initiatiefnemer die zelf zijn plan tot uitvoering kan brengen. Hierbij geeft het bestemmingsplan aan wat gerealiseerd kan worden. Het stedenbouwkundig raamwerk geeft ook aan dat er meer massa gerealiseerd kan worden. Dit vraagt echter om maatwerk, waarbij extra onderzoeken voor geluid, windhinder en bezonning voor het specifieke bouwplan door de initiatiefnemer moeten worden uitgevoerd.
Al deze plannen tezamen, waarvan het uiteindelijke eindresultaat niet van te voren te omschrijven is, maken Laakhaven West en Petroleumhaven tot een aantrekkelijk woon- en werkgebied.

1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan

Het doel van het bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven is tweeledig:

  1. a. het vastleggen van de gewenste ruimtelijke structuur in een juridisch-planologisch kader;
  2. b. het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk en stelt randvoorwaarden aan deze ontwikkelingen.

De kern van de nieuwe aanpak is een klant- en marktgerichte benadering, door in te zetten op het kleinschalig opdrachtgeverschap. Hierbij wordt een bouwplan gerealiseerd onder zeggenschap en invloed van de toekomstige gebruikers. De gemeente schept randvoorwaarden door de openbare ruimte aan te leggen en kavels bouwrijp te maken en richtlijnen mee te geven waaraan de initiatieven moeten voldoen. Bij de gebiedsontwikkeling moet worden ingezet op een ruim programma met een optimale mix aan stedelijke voorzieningen, dat gebruik maakt van de kracht van de plek. Ook een menging van wonen en werken wordt hiermee op ruime schaal mogelijk gemaakt.

  1. c. Tenslotte zullen ontwikkelingen in de spoorstrook die met toepassing van een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn vergund (de brandweerkazerne en de bedrijfsbebouwing langs het spoor), in de planvorming worden meegenomen.

1.3 Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied Laakhaven West en Petroleumhaven maakt onderdeel uit van het de 'Haagse Havens' een gebied dat zich uitstrekt tussen het Hildebrandplein en de Maanweg in de Binckhorst.
De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door het spoor nabij de Waldorpstraat, het Hildebrandplein en de Neherkade. Aan de noordzijde sluit de plangrens aan op de plangrens van het bestemmingsplan Laakhaven, tweede herziening. Dit bestemmingsplan is onder meer van toepassing op de aansluitende gronden die aan weerszijden van de Calandstraat zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA_0001.png"

Het plangebied is qua begrenzing afgestemd op het hierboven genoemde bestemmingsplan en wordt daarnaast logisch begrensd door de rondom het gebied gelegen ontsluitingswegen. De visuele weergave van het plangebied is opgenomen in bovenstaande afbeelding. Uiteraard blijkt de situering van het plangebied ook uit de bij het plan behorende digitale verbeelding (plankaart).

1.4 Geldende Planologische Regelingen

1.4.1 Geldende bestemmingsplannen

Onderhavig bestemmingsplan vervangt het tot dan toe vigerende bestemmingsplan Laakhaven dat op 1 juli 1993 door de gemeenteraad is vastgesteld (rv 208). Bij besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland d.d. 22 februari 1994, kenmerk DRG/ARB/75582A is het plan - gedeeltelijk - goedgekeurd. Vervolgens is het plan met uitzondering van enkele voorschriften, waaraan alsnog goedkeuring is onthouden, onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 januari 1996, no. E01.94.0176.


De gronden binnen het plangebied zijn hierin met name bestemd voor Bedrijfsdoeleinden (B). Ter plaatse van het Hildebrandplein geldt de bestemming 'Recreatie en/of groenvoorziening'. De resterende gronden in het gebied zijn respectievelijk bestemd voor 'Verkeersdoeleinden', 'Spoorwegdoeleinden', 'Water', 'Hoogspanningsleiding' en 'Waterstaatsdoeleinden'.


De gronden die zijn aangewezen voor 'Bedrijfsdoeleinden' zijn bestemd voor bedrijven, waaronder groothandelsbedrijven en laboratoria, meubel- en woninginrichtingsbedrijven, bouwmarkten, verkeersvoorzieningen en detailhandel, gericht op de zakelijke markt. De bedrijfsactiviteiten zijn, afhankelijk van het binnen de bestemming aangegeven differentiatievlak, beperkt tot de categorie 3 of 4 van de Staat van inrichtingen. De voor 'Recreatie en/of groenvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor school- en kindertuinen, groenvoorzieningen, waterpartijen of soortgelijke voorzieningen. Hierbij is één gebouw toegestaan alsook voorwerpen van beeldende kunst en speelwerktuigen. Binnen de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn hoofd- en wijkontsluitingswegen, pleinen, fietsvoorzieningen, openbaar vervoerstroken en groenvoorzieningen toegestaan. Voor zover het de gronden betreft met de aanduiding viaduct zijn de gronden ook voor water bestemd. Er mogen binnen deze bestemming bepaalde ondergeschikte gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot stand worden gebracht. De gronden die volgens de kaart zijn aangewezen voor 'Spoorwegdoeleinden' zijn bestemd voor een spoorwegstation en personen- en goederenvervoer per rail. Binnen de bestemming 'Water' zijn de gronden in hoofdzaak bestemd voor de waterhuishouding en het scheepvaartverkeer. Hierbij zijn bouwwerken zoals bruggen, beschoeiingen, kademuren, al dan niet drijvende aanlegsteigers, alsmede beeldende kunstwerken toegestaan. Ter plaatse van de op de kaart aangegeven 'Hoogspanningsleiding' is de grond met een in de planvoorschriften aangegeven breedte mede bestemd voor ondergrondse 150 KV hoogspanningsleidingen en/of telecommunicatie kabelverbindingen. Hierbinnen zijn andere bouwwerken ten dienste van deze bestemming toegestaan en met vrijstelling ook bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen, waarbinnen de leiding is gelegen. Ook is er voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden op of in de gronden met de bestemming 'Hoogspanningsleiding' een aanlegvergunning vereist. De gronden met de bestemming 'Waterstaatsdoeleinden' zijn mede voor dat doel bestemd en dienen uit dien hoofde ook voor behoud, herstel en verbetering van de waterkering. Hierbij zijn bouwwerken ten dienste van die bestemming en met vrijstelling ook ten behoeve van de met deze bestemming samenvallende bestemmingen toegestaan. Ook hier is voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een aanlegvergunning vereist.

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag drie parapluherzieningen die op het gehele grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

a. Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004). Hierin is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.

b. Parapluherziening seksinrichtingen. Met dit bestemmingsplan is de gemeente beschermd tegen ongebreidelde vestiging van seksinrichtingen (prostitutiebedrijven, seksclubs en escortbedrijven) via het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003).

c. Paraplubestemmingsplan Archeologie: De gemeente Den Haag zorgt er voor dat de archeologische belangen in voldoende mate in bestemmingsplannen opgenomen zijn. Dat betekent dat bestemmingsplannen zijn voorzien van een archeologieparagraaf, regels en de plankaart (verbeelding). Vooruitlopend daarop wordt tijdelijk gebruik gemaakt van een paraplubestemmingsplan waarin de archeologische waarden zijn opgenomen voor de gebieden waarvoor nog geen actueel bestemmingsplan is gemaakt. Dit paraplubestemmingsplan is in 2010 vastgesteld. De wijze waarop dit bestemmingsplan het beleid in het paraplubestemmingsplan Archeologie vervangt, is beschreven in paragraaf 4.12.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Laakhaven West en Petroleumhaven aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen en het milieubeleid. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de bestaande en de te ontwikkelen situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

De eerste belangrijke ontwikkeling in de omgeving van het plangebied was de aanleg van de spoorlijn Den Haag-Rotterdam en de bouw in 1843 van het station van de Hollandse IJzeren Spoorweg Maatschappij, het latere station Hollands Spoor. De gemeentegrens tussen Rijswijk en Den Haag werd in 1844 verlegd van de Hoefkade naar de Laak. Verdere bouwactiviteiten tussen de spoorlijn en het riviertje de Laak bleven tot het einde van de 19e eeuw uit.

In de tweede helft van de 19e eeuw ontwikkelde de scheepsvaart zich tot belangrijk vervoersmiddel voor de opkomende industrie en voedselvoorziening van de groeiende bevolking. Doordat veel waterverbindingen in en bij Den Haag ondiep waren, moesten goederen van en naar Den Haag worden overgeladen op kleinere schuiten, die al snel de naam Haagvaarders kregen en ontstond de beurtvaart.

Een ander probleem was dat teveel schepen gebruik maakten van de Trekvliet, de verbinding tussen de Vliet en de binnenstad. Stremmingen van de vaarten, evenals aanvaringen waren aan de orde van de dag. In de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw werd de situatie in de Haagse grachten steeds onhoudbaarder. Toen er ook stemmen opgingen om de grachten vanuit hygiënisch oogpunt te dempen, was de tijd rijp voor een rigoureuze oplossing.

Vanaf 1890 was Isaac Anne Lindo als directeur Gemeentewerken van grote betekenis voor de ontwikkeling van Den Haag. Hij speelde een belangrijke rol bij het verbeteren van het rioolstelsel, de waterbeheersing en de stedenbouwkundige uitleg van de stad. In zijn periode kwamen de Binnenhavens en de Scheveningse haven tot stand.

Lindo's eerste havenontwerp dateert van 1891. Het gebied ligt geheel geïsoleerd tussen de spoorbaan en het kanaal, met als enige uitweg spoorwegovergangen ter hoogte van de Vaillantlaan en de Rijswijkseweg. Na vele wijzigingen werd 8 jaar later begonnen met de aanleg van het kanaal. Pas in 1902 diende Lindo een definitief ontwerp voor de haven in.

Dit kanaal diende als verbinding tussen de Loosduinsevaart en de Laakhaven voor het transport van tuinbouwproducten uit het Westland. In 1911 werd het verboden voor beurtvaarders om in de binnenstad een ligplaats te hebben en verhuisden zij naar de Laakhavens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA_0002.png"

Aanleg van de Laakhaven 1895; foto Haags Gemeentearchief

De aanleg van de Laakhavens is in verschillende fasen gerealiseerd. Het eerste gedeelte, de zogenaamde voorhaven tussen de Trekvliet en de Rijswijkseweg werd in 1898 aanbesteed en in 1901 voltooid. Een jaar later werd de eerste zijhaven tussen Fijnjekade en de Leeghwaterkade opgeleverd. In 1907 was de aanleg gevorderd tot aan de Leeghwaterbrug. Rond 1920 waren de havens voltooid.
Het Laakkanaal, de verbinding tussen de Laakhaven en de Loosduinsevaart werd pas in 1928-1932 gegraven.

Pas in 1928 viel de beslissing over de Petroleumhaven. Het was Lindo, die als eerste het idee had geopperd om een gedeelte van Laakhaven te bestemmen voor de opslag van petroleum. Hierdoor zou de gevaarlijke brandstof uit de binnenstad kunnen worden geweerd.

Tot 1960 werd de Laakhaven druk gebruikt, daarna werd het door de concurrentie van vrachtwagens en de steeds grotere schepen minder. In 1966 verliet het laatste beurtvaartschip de Laakhaven. In 1967 werd de vaart op Scheveningen gestaakt.

Midden jaren '80 begon de metamorfose van het Laakhaven gebied. De centrale ligging, goede bereikbaarheid en de aanwezigheid van cultureel erfgoed (havens), groen en water boden aanknopingspunten voor vernieuwing. In de herontwikkeling draaide het om drie functies: wonen, onderwijs en werken. In Nieuw Laakhaven zijn ruim 1.000 woningen gebouwd en het gebied biedt onderdak aan grote bedrijven. Ook de Haagse Hogeschool en het grootste overdekte winkelcentrum van Nederland, de Haaglanden MegaStores, zijn er ondergebracht. Na Laakhaven Hollands Spoor en Laakhaven Centraal vormen Laakhaven West en Petroleumhaven het laatste grootschalige transformatiegebied binnen Laakhavens.

2.3 Ruimtelijke Structuur

Het gebied ligt ingesloten tussen het spoor en het water Beide elementen vormen een grote barrière in de structuur van de stad. Juist door deze geïsoleerde ligging kon het gebied zich lange tijd handhaven als bedrijventerrein midden in de stad.

De structuur van Laakhaven West en Petroleumhaven is nog conform het oorspronkelijke ontwerp, waarbij het belang van de spoorweg duidelijk te herkennen is. Aftakkingen van het spoor liepen via de hoofdstraten naar het water. Zelf nu nog zijn in de 1e Van der Kunstraat de rails te herkennen. De structuur wordt verder bepaald door de omliggende wegen:

  • De Waldorpstraat als de belangrijkste hoofdweg door het gebied, voornamelijk vanwege de directe aansluiting op de Rijswijkseweg. De weg loopt evenwijdig aan het spoortracé en omsluit met het spoor het gebied aan de stadszijde.
  • De Calandstraat als onderdeel van de CentrumRing kan gezien worden als één van de entrees van de binnenstad. De Calandstraat verbindt de Vaillantlaan met de Neherkade. De Calandstraat moet als onderdeel van de Centrumring veel verkeer verwerken, waarbij de nadruk ligt op doorstroming. De Calandstraat is echter ook een belangrijke toegangsweg voor Laakhaven West.
  • De Neherkade als verbinding tussen de CentrumRing en Den Haag Zuidwest vormt door het doorgaande karakter van het verkeer een barrière richting Laakkwartier en Spoorwijk.


Dankzij de ruimtewerking van Neherkade, Laakhaven en Calandkade worden ruimtelijke aanknopingspunten voor een nieuwe ontwikkeling van Laakhaven West en Petroleumhaven geboden. Door de maat is het een van de weinige locaties aan het water die voor woningbouw geschikt zijn.

2.3.1 Bebouwingsbeeld

De watergebonden bedrijven die van oudsher in zowel Laakhaven West als de Petroleumhaven gevestigd waren, hebben deze locaties verlaten. In Petroleumhaven zijn ondertussen twee nieuwbouwprojecten gerealiseerd, de brandweer- en ambulancepost (Veiligheidsbureau Laak) en een bedrijfsverzamelgebouw langs het spoor.


afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA_0003.jpg"Nieuwe brandweer- en ambulancepost in Petroleumhaven

Het gevolg van deze ontwikkelingen is dat er een verbrokkeld beeld is ontstaan. Met uitzondering van voornoemde nieuwbouwprojecten is de Petroleumhaven onbebouwd. In Laakhaven West resteert bedrijfsbebouwing langs de Calandkade en in het midden van het gebied de RAC-hallen en kantoorgebouw De Pionier met daartussen nog enkele kleinere bedrijfsgebouwen. Buiten het bestemmingsplangebied bevindt zich op de hoek van de Calandstraat en de Waldorpstraat nog een kantoorgebouw. Samen met een kantoorgebouw aan de overzijde van de Calandstraat zijn deze gebouwen zodanig gesitueerd, dat ze een 'entree' vormen van het Laakhavengebied vanaf de Vaillantlaan.

2.3.2 Cultuurhistorie

Laakhaven West en Petroleumhaven zijn geen beschermde stadsgezichten. Ook zijn er geen monumentale gebouwen aanwezig die zijn opgenomen in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988.

Vermeldenswaard zijn de bedrijfshallen van de voormalige Rijks Automobiel Centrale (RAC) aan de 1e Van der Kunstraat 282 uit 1937. Hier is sprake van met zorg vormgegeven bedrijfsarchitectuur. De oorspronkelijke open hallen bezitten een geklinknagelde gebogen spantenconstructie. Later is een verdiepingsvloer op betonnen draagconstructie toegevoegd. De hallen verschillen voornamelijk wat betreft de architectonische vormgeving van de gevel en de kapvorm. Eén hal heeft de vorm van een brede driehoek, de andere van een halve boog. Beide hallen steken door tot de erachter liggende 1e Lulofsdwarsstraat met eenzelfde geveluiterlijk.
Het spoorviaduct tussen de Waldorpstraat en de Viaductweg dateert van 1925 en bestaat uit twee parallel gelegen identieke ijzeren spoorbruggen en in baksteen uitgevoerde kademuren en wegverbinding. Aan de in de trant van Berlage vormgegeven gemetselde bakstenen onderdelen is veel aandacht besteed.
Een ander cultuurhistorisch waardevol element is 'de loop' van het Laakkanaal en de Laakhaven, een van de grootste gegraven binnenhavens van Europa uit de jaren twintig van de vorige eeuw is.

Twee oorspronkelijke kranen blijven in het gebied gehandhaafd als verwijzing naar het verleden van dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA_0004.jpg"

Laakhaven West en Petroleumhaven zijn gelegen op veen en klei en zijn altijd vrij nat geweest. De uitkomsten van een Bureauonderzoek archeologische waarden zijn beschreven in hoofdstuk 4.9 Archeologie. Op grond van de geologische opbouw van de ondergrond heeft het onderzoeksgebied slechts voor een deel archeologische potentie.

2.3.3 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied wordt begrensd door de volgende wegen: de Neherkade, de Calandstraat en de Waldorpstraat. De Neherkade en de Calandstraat zijn onderdeel van de CentrumRing. De CentrumRing faciliteert het autoverkeer van en naar de binnenstad. De Waldorpstraat is de belangrijkste ontsluitende weg die dóór het gebied loopt en Laakhaven West met de Petroleumhaven verbindt. Vanaf de wijken die aan de andere kant van het spoor zijn gelegen, Schilderswijk, Groente- en fruitmarkt en Moerwijk is het plangebied bereikbaar via drie spooronderdoorgangen.

Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer in het gebied afwikkelen: De 1e Van der Kunstraat, de 1e Lulofsdwarsstraat, de Calandkade en de verbindingen tussen deze straten.

Momenteel lopen er drie buslijnen via de Calandstraat. De dichtstbijzijnde tramlijnen lopen langs het spoor aan de zijde van Transvaal en hebben haltes op de Parallelweg. De haltes zijn bereikbaar via De Put, de spooronderdoorgang tussen de Calandstraat en de Vaillantlaan. Op een afstand van 750 meter van het plangebied zijn er tramverbindingen over het Leeghwaterplein. Het treinstation Moerwijk grenst aan de Petroleumhaven. Het treinstation Hollands Spoor ligt op een afstand van ca. 1.200 meter.

2.3.4 Water- en groenstructuur

Het plangebied wordt aan één zijde begrensd door de Laakhaven. Dit water vormt de verbinding tussen de Trekvliet en het Laakkanaal. De Laakhaven is boezemwater met een waterpeil van NAP -0,43 m en is daarmee hoger dan de grondwaterstand in de omgeving. De Laakhaven is hiermee infiltrerend. Aan beide zijden van de Laakhaven zijn damwanden geplaatst, waardoor de infiltratie richting de omgeving zeer beperkt is.
De Laakhaven heeft een breedte van circa 41,5 m over de gehele lengte. Het water wordt gekruist door bruggen van het Calandplein, het Leeghwaterplein en de Rijswijkseweg . De Laakhaven heeft als hoofdfunctie het afvoeren van het boezemwater naar het boezemgemaal P.H. Schoute in Scheveningen. Laakhaven West behoort tot het boezemgebied van Delfland1. Aan de overzijde van de Laakhaven ligt de Noordpolder.

Het groengebied waar de school- en kindertuinen zijn gevestigd maakt onderdeel uit van de Laakzone. De Laak is een oud veenriviertje midden in het dichtbebouwde Laakkwartier. Tegenwoordig vormt het water met de oevers, graslanden en bomen er langs een natuurlijke oase in de stad. In heel Den Haag ligt tussen de grote groengebieden een netwerk van deze groene ecologische verbindingszones. Getracht wordt deze zones met zo min mogelijk onderbrekingen op elkaar te laten aansluiten. De Laakzone sluit, via het groengebied binnen het plangebied in de zuidelijkste lob van de Petroleumhaven, aan op de Erasmuszone, die een verbinding vormt naar de Uithof en op het spoortalud langs de Assumburgweg.

  1. 1. Waterberging in het Centrum; Gemeente Den Haag en Hoogheemraadschap van Delfland- juli 2007.

2.3.5 Bodem

De bodemopbouw op de locatie Laakhaven West kenmerkt zich voornamelijk door een opbouw van klei op Hollandveen op klei op zand en veen op klei op zand (Hollandveen op afzettingen van Calais op Oude Duin- en Strandzanden).

In Laakhaven West en Petroleumhaven is de bodem door de vroegere bedrijven plaatselijk sterk verontreinigd. Een deel van de verontreinigingen is gesaneerd of in uitvoering. Zie verder hoofdstuk 4.11 Bodem.

2.3.6 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich diverse planologisch relevante leidingen. Het betreft ondergrondse 150 kv hoogspanningskabels en een afvalwaterpersleiding. De ondergrondse hoogspanningsleiding bevindt zich ter plaatse van het Hildebrandplein en loopt vervolgens buiten het plangebied naar de knik in de Neherkade. Van daaruit gaan er twee takken van de leiding dwars door het plangebied in de richting van de Viaductweg. De leidingen zijn door middel van een diepe gestuurde boring onder het water aangebracht. Bij het aanbrengen van funderingen in Laakhaven West moet met deze leidingen rekening worden gehouden. De afvalwaterpersleiding loopt vanuit de Parallelweg via de Calandstraat en Calandkade naar de Neherkade.

De leidingen zijn op de digitale verbeelding ingetekend en in de regels ook als zodanig bestemd. Ter bescherming van de leidingen is in de regels eveneens een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

2.4 Functionele Structuur

De Laakhaven en het Laakkanaal stammen uit het eerste kwart van de vorige eeuw. Het gebied heeft historisch gezien een tweederangs identiteit. Voor veel Hagenaars hield de stad op bij het spoor. Wat daarachter gebeurde, onttrok zich aan de waarneming. Functies als industriële bedrijven en opslag bepaalden de sfeer in het gebied. De bedrijvenstrook zat aan de arme kant van de stad: van oudsher ontwikkelden de rijke delen van de stad zich aan de noordoost zijde (het zand) en de minder representatieve delen aan de zuidwest zijde (het veen).

De haventerreinen zijn voor een groot deel bebouwd met inmiddels verouderde hallen. De aan- en afvoermogelijkheden van goederen over water worden niet meer benut. De cementcentrale is verplaatst naar de Binckhorst en ook de bouwmaterialenhandel aan de Calandkade is vertrokken. De kranen van beide bedrijven zijn als verwijzing naar deze laatste havengebonden activiteiten nog gehandhaafd.

Ondertussen zijn de meeste panden gesloopt. Alleen het kantoorpand de Pionier, enkele bedrijven langs de Calandkade en de bebouwing van de voormalige Rijks Automobiel Centrale in de 1e Van der Kunstraat en de naastgelegen bedrijfshallen blijven behouden. De huidige milieucontouren van de bedrijven worden vastgelegd waardoor de bedrijven zekerheid hebben dat ze kunnen blijven functioneren wanneer in de omgeving woningen worden gebouwd.

Het RAC-gebouw heeft een functie gekregen voor culturele en recreatieve doeleinden.
Nieuw in het gebied zijn de brandweerpost met ambulancepost en een bedrijfsverzamelgebouw langs het spoor, ontwikkeld door Cepezed.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer. In het geldende beleidskader zijn twee soorten beleid te onderscheiden: ruimtelijk en sectoraal beleid. De eerste paragraaf 'Ruimtelijk beleid' behandelt het allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna volgt de paragraaf 'Sectoraal beleid', waarin het specifieke beleid voor een bepaald thema uiteen wordt gezet. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de thema's die in de onderstaande paragrafen worden behandeld van toepassing.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijksbeleid

3.2.2 Provinciaal beleid

3.2.3 Regionaal beleid

Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft op 16 april 2008 het 'Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020' (hierna: RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden;
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. In het RSP worden de ambities samengevat in tien regionale investeringsprioriteiten.

Voor Den Haag hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen.

  • het faciliteren van internationale bedrijven en instellingen in de Internationale Zone en in het bijzonder rondom het World Forum Convention Center (het voormalig Nederlands Congrescentrum);
  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.

Laakhaven West en Petroleumhaven maken onderdeel uit van de bedrijventerreinen die getransformeerd zullen worden tot gemengd woon- en werkgebied

Gemeentelijke programma's op tal van beleidsterreinen worden gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor Kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

3.3 Sectoraal Beleid

3.3.1 Cultuurhistorie

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

De Rijksdienst helpt gemeenten om hieraan te voldoen met de 'Handreiking erfgoed en ruimte'. Hierin staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt in deze handreiking aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan, compleet met voorbeeldbepalingen. Handreiking erfgoed en ruimte

“Het begrip cultuurhistorie heeft drie aspecten:

  • Historische (stede)bouwkunde / bovengrondse monumentenzorg; bijvoorbeeld kastelen, kerken, oude boerderijen of landhuizen, maar ook stedenbouwkundige elementen als beschermde stads- of dorpsgezichten.
  • Archeologie; sporen en vondsten die door mensen(werk) in het verleden in de grond zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur. Een verzamelterm hiervoor is 'archeologische waarden'. Alle archeologische waarden bij elkaar zijn het 'bodemarchief'.
  • Cultuurlandschap/historische geografie: alle landschappelijke elementen die het gevolg zijn van menselijk handelen in het verleden, bijvoorbeeld verkavelingspatronen, pestbosjes, landgoederenzones of ontginningsassen.

Binnen het plangebied is onderzoek verricht naar de cultuur historische waarden De cultuurhistorische waarden zijn beschreven in hoofdstuk 2.3.2 Cultuurhistorie.
Laakhaven West en Petroleumhaven vallen niet binnen de Rijks- of gemeentelijk beschermde stadsgezichten. Het RAC-gebouw aan de 1e Van der Kunstraat 282 uit 1937 is het enige pand binnen het plan met cultuurhistorische waarde vanwege de met zorg vormgegeven bedrijfsarchitectuur. Samen met een aangebouwd kantoorgebouw vormen ze een architectonisch waardevol ensemble. Het gebouw zal in stand worden gehouden en is voorzien van een positieve bestemming.
De beide aanwezige kranen worden als verwijzing naar de vroegere functie van het gebied gehandhaafd.

De uitkomsten van een bureauonderzoek archeologische waarden zijn beschreven in hoofdstuk 4.12 Archeologie. Op grond van de geologische opbouw van de ondergrond heeft het onderzoeksgebied slechts voor een deel archeologische potentie.

Cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn 'de loop' van het Laakkanaal en de Laakhavens en het net buiten het plangebied gelegen spoorviaduct tussen de Waldorpstraat en de Viaductweg.
De Laakhaven is van historisch en stedenbouwkundige waarde doordat het een van de grootste gegraven binnenhavens van Europa uit de jaren twintig van de vorige eeuw is.

3.3.2 Verkeer en infrastructuur

3.3.2.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden

In juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden de 'Regionale Nota Mobiliteit' (RNM) vastgesteld. Het verschijnen van het nieuwe Regionale Structuurplan en van de Nationale Nota Mobiliteit vormden vervolgens aanleiding om de RNM al snel weer te actualiseren. Dat is gebeurd door vaststelling van het 'supplement' op de RNM in 2008. De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De Regionale Nota Mobiliteit geeft aan dat er in de komende jaren veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat. Het uitvoeringsprogramma laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren. De Regionale Nota Mobiliteit is de regionale vertaling van de plannen uit de landelijke Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2012 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur enRuimte.

3.3.2.2 Gemeentelijk beleid

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden. In de Structuurvisie Den Haag 2020 (Wéreldstad aan Zee) heeft de gemeenteraad de ambities voor de toekomst van de stad vastgesteld. Den Haag wil groeien en aantrekkelijk blijven als stad om in te wonen, werken en leven. Om al deze wensen te kunnen verenigen, is een toekomstgerichte visie op verkeer en vervoer noodzakelijk.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de 'Haagse Nota Mobiliteit'. De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, door te zorgen voor goede voorzieningen voor voetgangers, en het bundelen en ordenen van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuze kunnen maken. De maatregelen die genomen worden moeten voldoen aan de milieu- en inpassingseisen.

Het parkeerbeleid is er op gericht om het evenwicht te herstellen tussen vraag en aanbod van parkeervoorzieningen met name ook binnen die woongebieden waar de parkeerdruk hoog is.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol in het verkeer en vervoer. Een stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen dient er voor te zorgen dat gebundelde vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, verplaatsingen van en naar het centrum met de hoofdstations en andere belangrijke attractiepunten, op een goede, aantrekkelijke en snelle manier worden bediend. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA_0005.jpg"

Er zijn geen plannen voor wijziging van het openbaar vervoer in de omgeving van het plangebied. De bestaande situatie is beschreven in paragraaf 2.3.3 Verkeer en infrastructuur

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn,

Het stelsel van stedelijke en regionale hoofdwegen zorgt voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. De gewenste doorstroomsnelheid op de stedelijke hoofdwegen is 20-25 km/u. Voor de regionale hoofdwegen geldt binnen de stad een gewenste doorstroomsnelheid van 35-40 km/u. De stedelijke en regionale hoofdwegen hebben de bestemming Hoofdverkeersweg.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan” : wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. Aan de doorstroming van het autoverkeer op de wijkontsluitingswegen en de erftoegangswegen worden geen specifieke eisen gesteld. Hier geldt 'maatwerk', afhankelijk van de situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA_0006.jpg"

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht in het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA_0007.jpg"

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. In de nota 'Parkeerkader Den Haag 2010-2020' is het algemene parkeerbeleid vastgelegd. Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden leiden zonder adequate parkeervoorzieningen tot een vaak te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

De parkeernormen en de toepassing ervan zijn uitgewerkt in het rapport: 'Nota Parkeernormen Den Haag' (vastgesteld in de raadsvergadering van 10 november 2011). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen.

Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Parkeernormen

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning en de plek in de stad. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de plek in de stad bepalend voor de parkeernorm. Het inlegvel met de parkeernormen is in dit bestemmingsplan in Bijlage 4 opgenomen.
In de regels is het verder mogelijk gemaakt om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

Gevolgen van het verkeersbeleid voor het plangebied

Autoverkeer

Het plangebied wijzigt qua wegenstructuur. De entree van Laakhaven West zal gelegen zijn aan de Calandstraat. De interne ontsluitingsstructuur bestaat uit woonstraten die een 30 km/u regime kennen. Het gaat hier om de 1e Van der Kunstraat, 1e Lulofsdwarsstraat, de Calandkade en de verbindingen tussen deze straten. Hierdoor ontstaat er een gebied wat meer een verblijfskarakter heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA_0009.jpg"

De Calandstraat en Waldorpstraat maken deel uit van het hoofdfietsroutenetwerk. Om deze reden wordt een verbetering van de fietsvoorziening langs de gehele Waldorpstraat voorgestaan. Dit zal in de vorm van een fietspad in tweerichtingen zijn. Gezien de verschillende doelgroepen zijn veilige wandel- en fietsroutes door het gebied van groot belang. Verder zorgt de aan te leggen voetgangersbrug over het water tussen Laakhaven West en Petroleumhaven voor een aantrekkelijke verbinding tussen beide gebieden.
De as Erasmusweg-Neherkade vormt een doorgaande stedelijke hoofdroute. Via deze route wordt het verkeer geconcentreerd op de Centrumring, buiten de binnenstad om. Belangrijke onderdelen van dit integrale project zijn de verbetering van de doorstroming op de Neherkade, in welk kader er één ongelijkvloerse kruising komt bij het Leeghwaterplein, alsmede de verbetering van de fietsroute in de Laakzone, parallel aan de Neherkade.

Fietsverkeer

Het beleid is gericht op de totstandkoming c.q. verbetering van een aantal snelle doorgaande fietsroutes in het stadsdeel Laak. De Calandstraat en Waldorpstraat maken deel uit van het hoofdfietsroutenetwerk voor de fiets. Om deze reden wordt een verbetering van de fietsvoorziening langs de gehele Waldorpstraat voorgestaan. Dit zal in de vorm van een fietspad in tweerichtingen zijn. Gezien de verschillende doelgroepen zijn veilige wandel- en fietsroutes door het gebied van groot belang. Verder zorgt de aan te leggen brug over het water tussen Laakhaven West en Petroleumhaven voor fietsers en voetgangers voor een aantrekkelijke verbinding tussen beide gebieden.

Parkeren

Het parkeren in Laakhaven West en Petroleumhaven moet zoveel mogelijk zelfvoorzienend per bouwblok worden opgelost. Het parkeren van werknemers en bewoners vindt plaats op eigen terrein, al dan niet inpandig. Bezoek maakt gebruik van parkeerruimte op de openbare weg.

Een aandachtspunt is het parkeren voor het RAC-gebouw. Op die locatie zijn geen parkeerplaatsen beschikbaar voor bezoekers, zodat het parkeren hiervoor in de directe omgeving moet worden geregeld.

3.3.3 Wonen

Woonvisie Den Haag

Het uitgangspunt van de 'Woonvisie' (vastgesteld in de gemeenteraad op 19 november 2009) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners te accommoderen door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.

Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 1.500 woningen per jaar. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel hiervan zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen.

Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Den Haag heeft al een breed scala aan woonsferen te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Het is het nu echter zaak dat elke sfeer ook meer woningen krijgt die daar kwalitatief bij passen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.

Kwetsbare wijken en buurten en functioneel verouderde gebieden vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur. Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken en moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare particuliere wijken krijgt de woontechnische verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast worden enkele verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke gemengde woon- en werkmilieus.

Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.


Laakhaven West en Petroleumhaven

Wonen wordt een steeds belangrijkere functie in dit deel van de stad. Het plangebied is in de Woonvisie aangewezen voor transformatie naar een centrumstedelijk woonmilieu met een aanzienlijk woningbouwprogramma.

Laakhavens West en Petroleumhaven zullen de komende jaren verder getransformeerd worden van een bedrijventerrein naar een gevarieerd stedelijk woon-, werk- en leefmilieu aan het water. Bij dit intensieve milieu hoort een hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte en een goede aansluiting van de openbare ruimte op het privédomein. Het wonen wordt gefaciliteerd door ondersteunende programma's zoals parkeervoorzieningen en ruimte voor spel en verblijf. Door de hoge ruimtedruk ligt het voor de hand deze voorzieningen zoveel mogelijk binnen de woongebieden te integreren.

Er wordt ingezet op modern en vernieuwend bouwen; differentiatie in architectuur en woningtypologie. De nadruk ligt daarbij op woon-werkcombinaties, appartementen en grondgebonden stadswoningen. Verder zijn er in het plangebied mogelijkheden voor projecten met consumentgericht bouwen en (collectief) particulier opdrachtgeverschap.

Het programma bevat voor Laakhaven West 650 à 700 woningen en voor de Petroleumhaven 200 à 275 woningen. Het exacte aantal is afhankelijk van hoe de vrijheden binnen het kleinschalig opdrachtgeverschap worden ingevuld wat betreft de grootte van de woningen of alternatief programma.

3.3.4 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

Op 6 oktober 2011 heeft de Raad de nota 'Kracht van kwaliteit - Economische Visie Den Haag' vastgesteld (RV 126_2011, RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waarbij de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;
  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;
  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal midden- en kleinbedrijf (MKB);
  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin-off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone bestaat uit gebieden waar banen en bezoekers zijn geconcentreerd en vormt daarmee de economische kern van de stad. Inzet op kwaliteitsverbetering krijgt daarmee een ruimtelijke focus, waarmee ook de toeristische attractiviteit van die gebieden wordt versterkt.

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, IT en telecom en financiële dienstverlening) met veel aandacht voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Ook winkelstraten spelen een sleutelrol in de wijkeconomie.

3.3.5 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.3.6 Cultuur

Gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en ruimtelijk vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen. In dit bestemmingsplan zijn culturele voorzieningen alleen mogelijk in de RAC-hallen.

Broedplaatsen

In september 2005 zijn de notities 'Creatieve stad Den Haag' en 'Broedplaatsen' uitgebracht. Hierin spreekt het college de intentie uit gedurende een aantal jaren expliciet aandacht te schenken aan de creatieve stad en broedplaatsen. Eén van de instrumenten is locatiebeleid; het signaleren van kansrijke gebieden met gemengde 'rommel'milieus, de zorg voor voldoende betaalbare bedrijfsruimte in een binnenstedelijk milieu en het scheppen van ruimte voor creatieve milieus in bestemmingsplannen.

Dit bestemmingsplangebied valt binnen de zuidwestrand rond het centrum, dat in de notities is aangemerkt als interessant gebied. In dit gebied zijn al creatieve initiatieven gevestigd en het leent zich voor verdere versterking van het creatieve milieu.

Binnen het plangebied bevindt zich het bestaande RAC-gebouw, dat onder meer ten behoeve van culturele activiteiten en evenementen en kantoor voor de creatieve sector zal worden bestemd. In totaal is het oppervlak van het gebouw circa 5.600 m2 plus een kantoorgebouw van circa 1.200 m2. Het gebouw biedt diverse gebruiksmogelijkheden en is geschikt voor culturele en commerciële activiteiten, waarbij te denken valt aan tentoonstellingen, feesten, congressen, beurzen, symposia, theatervoorstellingen, exposities, filmvertoningen, concerten, culinaire evenementen en bedrijfspresentaties.

3.3.7 Sport en recreatie

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten behandeld. Daarbij worden per milieuthema de consequenties van dit bestemmingsplan beschreven.

4.2 Mer-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit Milieueffectrapportage in werking getreden. Essentie van de wijziging is dat voor de beoordeling of een activiteit m.e.r.-plichtig is (de activiteit komt voor in de D-lijst) niet kan worden volstaan met toetsing aan de drempelwaarde maar dat ook rekening moet worden gehouden met de criteria in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als gevolg hiervan zijn in de D-lijst nu richtwaarden (in plaats van drempelwaarden) opgenomen en is in het nieuwe besluit bepaald dat voor gevallen die onder deze richtwaarden blijven, een eenvoudige m.e.r.-beoordeling kan worden uitgevoerd die volledig op gaat in de moederprocedure (bijv. bestemmingsplan). Het nieuwe besluit is daarmee in overeenstemming gebracht met de Europese m.e.r.-richtlijn.

Onderhavig bestemmingsplan is in hoofdzaak gericht op transformatie van bedrijventerrein naar gemengd woon/werk milieu. Daarmee valt dit bestemmingsplan in de categorie 'Aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2) in de D-lijst van het besluit. De drempelwaarden bij deze categorie worden met dit bestemmingsplan niet overschreden. Derhalve dient een beoordeling te worden gemaakt van het project aan de hand van de criteria (kenmerken van de activiteit, de plaats en de gevolgen van de van activiteit) in bijlage III van de Europese richtlijn (vormvrije mer-beoordeling).

Laakhaven West en Petroleumhaven zullen de komende jaren verder getransformeerd worden van bedrijventerrein naar gemengd woon/werk milieu. Het areaal bedrijfsoppervlak wordt in dit bestemmingsplan teruggebracht van ruim 110.000 m2 naar iets minder dan 30.000 m2. Wonen wordt een steeds belangrijkere functie in dit deel van de stad. Het woningaantal dat met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ligt onder de 2.000. De huidige studies gaan uit van ongeveer 850 woningen. Er zullen met name appartementen worden gebouwd en een klein aantal grondgebonden woningen. De functie van de RAC-hallen wijzigt in dit bestemmingsplan niet, evenmin de beperkingen die aan het gebruik van de hallen is opgelegd (maximaal 186.000 bezoekers per jaar).

Het totale volume dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt (bvo, woningen en bezoekersaantallen) liggen ruimschoots onder de richtwaarden van categorie D11.2 van het Besluit Milieueffectrapportage. Met name de forse afname van de ruimte voor bedrijvigheid zal per saldo een positief milieueffect hebben. Daarnaast geven ligging, kenmerken en omgeving van het bestemmingsplangebied geen aanleiding om te veronderstellen dat het bestemmingsplan zal leiden tot aanzienlijke negatieve (cumulatieve) milieueffecten.

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich evenmin kwetsbare gebieden. Het plangebied is gelegen op ruime afstand van de Natura 2000-gebieden Meijendel en Berkheide, Westduinpark en Solleveld (hemelsbreed meer dan 1 kilometer). Significant negatieve effecten van dit bestemmingsplan op het Natura 2000-gebied mogen dan ook niet worden verwacht.

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven niet zal leiden tot aanzienlijke negatieve (cumulatieve) milieueffecten. Het bestemmingsplan is derhalve niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

4.3 Externe Veiligheid

Algemene beginselen externe veiligheid
Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:

  • een minimum beschermingsniveau, uitgedrukt als het plaatsgebonden risico (PR) en
  • een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers, uitgedrukt als het groepsrisico (GR).

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6(kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het berekenen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar hooguit bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.

Voor de opslag van ontplofbare stoffen wordt uitgegaan van een afwijkende effectafstand, gerelateerd aan het niveau van matige schade aan gebouwen (circa 0,1 bar piekoverdruk).

De beoordeling van de externe veiligheid vindt plaats overeenkomstig de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Deze circulaire maakt onderscheid tussen 3 effectgebieden (A, B en C-zone). De C-zone is alleen van belang wanneer de geprojecteerde bestemming voorzien is van een vliesgevel (gevaar voor rondvliegend glas).

De afweging voor de aanvaardbaarheid van het groepsrisico is gebaseerd op de specifieke invloedsgebieden (inventarisatieafstanden) van de risicobron. Wanneer kwetsbare bestemmingen buiten de invloedsgebieden liggen behoeft het groepsrisico niet te worden vastgesteld (minimale effecten als gevolg van een calamiteit).

Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit

In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.

Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.

Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.

NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen. Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.

De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijks en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.

NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.

4.3.1 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet bij een bestemmingsplan de risicobenadering worden toegepast.

In het kader van de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen definieert het Rijk momenteel een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet beoogt daarbij de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening.

Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept). In deze handleiding zijn de effectafstanden 1%-letaliteit (invloedsgebieden) vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor de meest gangbare stofcategorieën weergegeven.


Tabel - Invloedsgebieden vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Stofcategorie Invloedsgebied [m]
LF1 Brandbare vloeistoffen (diesel) 45
LF2 Brandbare vloeistof (benzine) 45
GF3 Brandbare gassen (propaan, LPG) 355
GT3 Toxisch gas (ammoniak) 560
LT1 Toxische vloeistof (acrynitril) 730
LT2 Toxische vloeistof (propylamine) 880
LT3 Toxische vloeistof (acroleïne) > 4000
LT4 Toxische vloeistof (methylisocyanaat) > 4000

Bron: bijlagenrapport Handleiding Risicoanalyse Transport (HART)

Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

Rijkswegen
Voor omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs wegen die deel uitmaken van het basisnet kan de berekening van het plaatsgebonden risico (PR) achterwege blijven. Bij het basisnet gelden namelijk de afstanden die in bijlage 2 bij deze circulaire zijn opgenomen. Tot het basisnet behoren in Den Haag de rijkswegen A4, A12 en A13.

De geprojecteerde bestemmingen liggen buiten de in bijlage 2 van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen genoemde veiligheidsafstanden voor de hierboven opgesomde wegen.

Om te voorkomen dat bij kleinere veiligheidszones de burger onvoldoende beschermd wordt tegen de mogelijke gevolgen van een incident met brandbare vloeistoffen zijn langs routes waarover veel brandbare vloeistoffen vervoerd worden plasbrandaandachtsgebieden (PAG) aangewezen. Dit zijn gebieden tot 30 m van de weg waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De contour wordt gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook.

De A4 tussen Knooppunt Ypenburg en Zoeterwoude Dorp en de A13 zijn aangemerkt als een plasbrandaandachtsgebied. De A4 tussen Knooppunt Ypenburg en Den Haag Zuid (afrit 12), de A12 en de A44-N44 hebben géén plasbrandaandachtsgebied.

De geprojecteerde ruimtelijke ontwikkeling ligt buiten plasbrandaandachtsgebieden.

Voor het vaststellen van het maximale invloedsgebied is gebruik gemaakt van de meest recente vervoerscijfers van Rijkswaterstaat. Hierbij zijn de volgende trajecten beschouwd:

  • A4, tussen knooppunt Prins Clausplein en knooppunt Ypenburg (Z8)
  • A4, tussen knooppunt Ypenburg en Den Haag Zuid (Z9)
  • A12, tussen knooppunt Prins Clausplein en afslag 3 (Utrechtsebaan)
  • A13, tussen knooppunt Ypenburg en afslag Delft (Z29)

Het plangebied ligt op circa 3.100 m vanaf de A4 en de A13 en circa 2.150 vanaf de A12. Voor de beoordeling van het groepsrisico zijn alleen de stoffen behorende tot categorie LT3 en LT4 van belang.

Voor deze wegvakken gelden de volgende vervoersfrequenties.

Tabel 2: Vervoersfrequenties LT3 en LT4 rijkswegen

Traject rijksweg LT3 LT4
Utrechtsebaan 0 0
Z8 32 0
Z9 0 0
Z29 32 0

Op grond van tabel 10 van het bijlagenrapport van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) ligt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour op de weg (de drempelwaarde ligt ver boven de waargenomen transporten).

Ondanks de verwachte groei van de vervoersintensiteiten voor de stofcategorie LT3, gedurende de planperiode, is er sprake van een zeer lage vervoersintensiteit. Hoewel het groepsrisico in het onderhavige geval niet rekenkundig is vastgesteld, is het aannemelijk om te veronderstellen dat het groepsrisico laag zal zijn. De afstand van het plangebied tot de hier beschouwde rijkswegen is zo groot, dat de bijdrage van de geprojecteerde bestemmingen in het plangebied aan het groepsrisico nihil zal zijn.

Gelet op deze omstandigheid is het treffen van bouwkundige maatregelen (bijvoorbeeld het op een centrale plaats afsluiten van de ventilatie) disproportioneel in relatie tot de kans op een ongeval en de gevolgen daarvan. Op een afstand van meer dan 3 km zullen de letale gevolgen beperkt zijn. Het gesloten houden van ramen en deuren zou een afdoende maatregel moeten zijn. Door een tijdige inzet van E-Alert (zie hierna) kunnen bewoners binnen het plangebied er voor zorgen dat zij geen nadelige gevolgen van een ramp zullen ondervinden.

Bevoorrading LPG-tankstation Neherkade

Aan de Neherkade 2980 is een LPG-tankstation gevestigd. Voor dit LPG-tankstation geldt een maximaal toegestane jaarlijkse doorzet van 1.000 m3 LPG. Aan de hand van deze gegevens is de vervoersfrequentie van en naar het LPG-tankstation bepaald (140 LPG-tankwagenbewegingen per jaar).

Ten behoeve van de milieueffectrapportage voor de infrastructurele wijziging van de Neherkade is een QRA uitgevoerd (rapport Tauw, d.d. 31 mei 2011). Onderdeel van de reconstructie is de aanleg van een ongelijkvloerse kruising ter plaatse van de Calandstraat/Slachthuislaan. Blijkens de QRA bedraagt het groepsrisico voor de bestaande situatie 0,54 maal de oriëntatiewaarde en 0,60 maal de oriëntatiewaarde voor de nieuwe situatie. Het groepsrisico wordt voornamelijk bepaald door de Haagse Hogeschool en de hoogteaccenten direct langs de Neherkade. De 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour ligt op de weg.

Voor de QRA is voor LPG een invloedsgebied van 325 m aangehouden. Voor de QRA is uitgegaan van de huidige bestemmingen in Laakhaven West. Ondanks de hogere bebouwingsdichtheid in de toekomstige situatie, zal de voor het groepsrisico maatgevende kilometer niet verschuiven. De Haagse Hogeschool en de woningbouw aan de overzijde van het kanaal zijn zeer bepalend voor het groepsrisico. Het groepsrisico ligt ruim onder de oriëntatiewaarde en zal vanwege de ontwikkelingen in het plangebied niet toenemen (de maatgevende kilometer uit het genoemde onderzoek ligt buiten het plangebied voor dit bestemmingsplan).

De eerstelijns bebouwing binnen het plangebied ligt op meer dan 45 m van de Neherkade en daarmee buiten het invloedsgebied van het transport van benzine en diesel. Vaarwegen worden niet meegenomen in de beoordeling van het groepsrisico. Een nadere verantwoording is daarom niet noodzakelijk.

4.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet bij een bestemmmingsplan de risicobenadering worden toegepast. Dit geldt wanneer de ontwikkeling binnen 200 m van de spoorweg, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is gesitueerd.

Op het spoortraject Den Haag-Leiden (baanvak 67) vindt geen regulier vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Onder bijzondere omstandigheden (omleidingen als gevolg van herstelwerkzaamheden ter plaatse van een ander baanvak) is het vervoer van gevaarlijke stoffen met behulp van spoorketelwagens mogelijk (omleidingscenario).

In opdracht van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft adviesbureau AVIV BV een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd voor het hierboven omschreven omleidingscenario.

Voor elk van de stofcategorieën A (propaan), B2 (ammoniak), B3 (chloor) en D4 (acroleïne) is met het rekenmodel RBM II een berekening uitgevoerd met 50 ketelwagens per jaar. Het onderzoeksgebied wordt in de lengterichting begrensd door de Utrechtsebaan en Duivenvoorde (circa 1,5 km vanaf de Haagse gemeentegrens richting Leiden). Met name in het Haagse deel van het invloedsgebied is sprake van een hoge populatiedichtheid langs het spoor (Nationale Nederlanden, Siemens en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid).

Uit het rapport van 17 januari 2012 (kenmerk 112138) blijkt dat het plaatsgebonden risico binnen het baanvak blijft.

De berekeningen voor stofcategorie C3 (pentaan) en D3 (acrynitril) hebben niet geleid tot een groepsrisico. Dit wil zeggen dat de kans op 10 of meer slachtoffers kleiner is dan 10-9 per jaar. Het groepsrisico vanwege de stofcategorieën A (propaan), B2 (ammoniak), B3 (chloor) en D4 (acroleïne) is nihil (ver onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde).

Het plan ligt buiten het onderzoeksgebied van voornoemde studie. Toch biedt dit onderzoek meerwaarde voor de risicoanalyse van dit bouwplan. De populatiedichtheid langs het spoor in de hierboven besproken studie is vergelijkbaar met de populatiedichtheid na realisatie van de nieuwe bestemmingen in Laakhaven West. Het groepsrisico blijft voor het hele spoortraject op Haags grondgebied zeer laag.
Een nieuwe kwantitatieve risicoanalyse biedt in dat verband geen meerwaarde.

4.3.3 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico is beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010. Er loopt (buiten het plangebied) een aardgastransportleiding via de Fruitweg in de richting van de Parallelweg. Het betreft een leiding van 40 bar en een diameter van 12 inch. Het plangebied ligt buiten de geldende inventarisatieafstand van deze meest nabijgelegen aardgastransportleiding. Het groepsrisico behoeft daardoor niet te worden berekend en verantwoord. Er zijn geen plaatsgebonden risicocontouren die voor dit plan van belang zijn. Ten behoeve van de voorziene nieuwbouw in het plangebied zullen enkele aardgasleidingen dienen te worden aangelegd om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen. Het betreft leidingen van ondergeschikte aard (maximaal 3 bar), die niet op de digitale verbeelding hoeven te worden bestemd.

4.3.4 Inrichtingen

Indien een nieuw bestemmingsplan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten mogelijk maakt geldt dat de in artikel 5 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gestelde grenswaarden in acht dienen te worden genomen. Is er sprake van de (voorgenomen) bouw of vestiging van beperkt kwetsbare objecten dan dient er rekening met de gestelde richtwaarden te worden gehouden. Deze grens- en richtwaarden laten zich vertalen in veiligheidsafstanden. Deze afstanden zijn voor verschillende risicobronnen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen vastgesteld.

De hierboven bedoelde grens- en richtwaarden behoeven overigens alleen in acht te worden genomen met betrekking tot de bestemming van grond, voor zover die grond ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting waarvoor het Bevi van toepassing is (artikel 2, lid 2 Bevi). Met andere woorden, als de geprojecteerde bestemming buiten het invloedsgebied ligt, behoeven de grenswaarden dan wel richtwaarden niet in acht te worden genomen. Voor het plangebied zijn het LPG tankstation aan de Neherkade 2980 en de gasflessenopslag bij Braber Dakmaterialen B.V. van belang.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten – bijvoorbeeld woningen – door drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer.

  • Industrielawaai. In of nabij het plangebied is bedrijvigheid aanwezig. Zie paragraaf 4.6.
  • Spoorweglawaai. In of nabij het plangebied zijn spoorverbindingen aanwezig.
  • Wegverkeerslawaai. In of nabij het plangebied zijn verkeerswegen en geluidsgevoelige functies aanwezig.


Voor wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u geldt geen zoneringsplicht. Voor de woningen en geluidgevoelige bestemmingen langs deze wegen is er geen toetsingskader en zijn er geen grenswaarden. Omdat er niettemin niet mag worden voorbijgegaan aan de optredende geluidhinder langs deze wegen, zijn ook de wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u in het onderzoek betrokken. Het doel van het onderzoek is te bepalen of de nieuw te bouwen woningen en appartementen volgens de bepalingen in de Wet geluidhinder kunnen worden gerealiseerd.

De Wgh schrijft voor dat hogere grenswaarden per geluidsbron worden verleend. Als een woning binnen meerdere geluidszones (van verschillende geluidsbronnen of van meerdere wegen) ligt, dan moet op grond van de Wet geluidhinder de gecumuleerde waarde (inclusief tramlawaai) worden bepaald. De gecumuleerde waarde is voor de Wgh van belang om te kunnen vaststellen of deze niet leidt tot een onaanvaardbaar geluidniveau, zodat geluidsreducerende maatregelen nodig zijn. Verder wordt de gecumuleerde waarde gebruikt bij het bepalen van de geluidwerende eigenschappen van de gevel volgens het Bouwbesluit en de daarin opgenomen eis ten aanzien van het binnenniveau.

Door Wolf Dikken adviseurs is onderzoek gedaan naar weg- en railverkeerlawaai. Dit onderzoek is bij dit bestemmingsplan bijgevoegd en maakt daar onderdeel van uit (Bijlage 2 Akoestisch onderzoek). Omdat het bestemmingsplan een globaal eindplan is en een groot aantal vrijheden kent, is in een eerder stadium nagegaan op basis van welke stedenbouwkundige modellen de geluidberekeningen moeten worden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in vijf faseringsscenario's waarvoor de geluidsituatie is berekend (één scenario is slechts indicatief doorgerekend). Door de akoestische effecten te berekenen van de verschillende scenario's zijn worst-case situaties in beeld gebracht.

Overigens is ten aanzien van de verkeersintensiteiten van de Neherkade uitgegaan van de situatie na aanleg van de Rotterdamsebaan. Dit terwijl er nog geen ontwerp bestemmingsplan voor de Rotterdamsebaan ter inzage is gelegd. Feitelijk is dit ook een worst-case aanname, omdat de verkeersintensiteiten van de Neherkade toenemen als gevolg van de Rotterdamsebaan.

Op basis van de rekenresultaten bij deze verschillende varianten is voor dit bestemmingsplan een ontheffing hogere grenswaarden verleend. Daardoor worden verschillende invullingen van het globale bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Bij het verlenen van de ontheffing is rekening gehouden met de Haagse Plandrempel voor gecumleerde waarden van 69,5 dB.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Stb. 414, 2008 en Stb. 434, 2008). De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer.

De Wet milieubeheer stelt dat bestuursorganen hun bevoegdheden kunnen uitoefenen indien (art.5.16):

  • dit niet leidt tot het overschrijden van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat het niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. .


Projecten die de luchtkwaliteit Niet in betekenende mate (NIBM) verslechteren worden niet meer getoetst aan de grenswaarden en kunnen zondermeer doorgang vinden.
In het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) is aangegeven wat onder NIBM moet worden verstaan. Artikel 2 van het Besluit bepaalt dat een toename van 1,2 µg/m3 (3% van de grenswaarde) niet in betekenende mate is. In de Regeling is verder vastgelegd welke categorieën van projecten als NIBM moeten worden beschouwd. Dit geldt bijvoorbeeld voor een woonwijk met minder dan 1500 woningen.

Laakhaven West en Petroleumhaven worden gemengde gebieden met zowel woningen, bedrijven als maatschappelijke functies. Om deze reden is het niet mogelijk om op grond van een categorie uit de Regeling NIBM te beoordelen of sprake is van NIBM. Voor dergelijke gemengde projecten heeft Infomil een tool ontwikkeld om snel en eenvoudig te bepalen of wordt voldaan aan het NIBM-criterium van maximaal 1,2 µg/m3 toename.

De afdeling Verkeer van de gemeente Den Haag heeft berekend hoeveel autoverkeer door het project wordt gegenereerd (zie bijlage bij het geluidrapport). Daar waar het verkeer van en naar het gebied op de omringende hoofdwegen komt is met de NIBM-tool bepaald of sprake is van NIBM. De punten zijn Calandstraat en de Neherkade op twee plaatsen.
In onderstaande tabel is te zien dat de toename van de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) ruim lager zijn dat de definitie van Niet in betekenende mate (1,2 µg/m3).

Straat Van Tot Plan
(mvt)
Autonoom
(mvt)
Bijdrage
(mvt)
PM10
(µg/m3)
NO2
(µg/m3)
Neherkade Calandstraat Leeghwaterplein 25250 24929 321 0,1 0,33
Neherkade Hildebrandplein Calandstraat 25129 24486 643 0,2 0,67
Calandstraat Neherkade Vd Kunstraat 28340 27577 763 0,23 0,79

Mvt = motorvoertuigen per etmaal

De NIBM-tool gaat uit van een meest ongunstige situatie. In werkelijkheid zal de invloed kleiner zijn.

Het project Laakhaven West/Petroleumhaven draagt in niet betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer vormen daarom geen belemmering voor dit project.

4.6 Milieu-invloed Bestaande Bedrijven

In het bestemmingsplan is een aantal momenteel nog binnen het plangebied gehuisveste bedrijven ingepast. Deze aanwezige functies zullen daarom met de nieuw te realiseren functies moeten worden verweven. In dat kader is door het Ingenieursbureau Den Haag een onderzoek uitgevoerd naar de beïnvloeding van de omgeving door deze bedrijven. Dit onderzoek heeft zich op de volgende milieucompartimenten gericht: geluidhinder, geurhinder en externe veiligheid. De rapportage van het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd en maakt daar onderdeel van uit (Bijlage 3Milieu-invloed bestaande bedrijven). De milieu-invloed van de bestaande bedrijven wordt in het bestemmingsplan in juridisch-planologische zin geborgd. De bestaande bedrijven zijn om die reden voorzien van een maatwerkbestemming. De relevante milieucontouren zijn in de planregeling verwerkt. De mate van overlast wordt voor het overige gereguleerd via het spoor van de Wet milieubeheer.

4.7 Bezonning

In januari 1996 is door de toenmalige raadscommissies voor Ruimtelijke Ordening, Stadsvernieuwing en Volkshuisvesting en voor Verkeer en Vervoer, Binnenstad en Monumenten, een norm vastgesteld voor bezonning in de omgeving van een geprojecteerde ontwikkeling. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10 graden, moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. Bij de lichte TNO-norm werd namelijk de bezonning op het midden van de vensterbank van de binnenkant van het raam gerekend .Bij besluit van het college op 9 februari 2010 is deze norm geactualiseerd. Dit is besproken met de raadscommissie Ruimte op 22 september van dat jaar. Het besluit behelst de bestaande bezonningsnorm (uit 1996) op hoofdlijnen te handhaven en - waar nodig - aan te passen en aan te scherpen. Onderzoek is vereist indien sprake is van een bouwhoogte van meer dan 25 meter of als de nieuwbouw ten minste 1½ keer de hoogte heeft van de gemiddelde hoogte van de omgeving. Het betreft onder meer gevels van hoofdgebouwen, waarin, in de breedste zin, wordt gewoond. Bij de gevel van een woning is in de berekening sprake van bezonning, indien een denkbeeldig punt (het 'meetpunt') op de gevel in de zon ligt. Het meetpunt ligt op 0,75 meter hoogte, op het midden van de gevel.
In opdracht van de gemeente is door Peutz bv een rekenkundig bezonningsonderzoek uitgevoerd voor Laakhaven West en Petroleumhaven. Doel van het onderzoek is het vasstellen en beoordelen van de mogelijke invloed van realisatie van de bebouwing volgens het stedenbouwkundig raamwerk, dat is verwerkt in dit bestemmingsplan, op de bezonning van de omliggende bebouwing. Daarnaast is de te verwachten bezonningsduur ter plaatse van de te realiseren woningen binnen het plangebied bepaald. Uit de rekenresultaten blijkt dat de bezonning in de directe omgeving voldoet aan de gemeentelijke bezonningsnorm, of dat als de bezonning in de bestaande situatie al niet voldoet er geen verdere verslechtering optreedt. De bezonning in de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte situatie voldoet aan de gemeentelijke normstelling. Het onderzoek is als bijlage bijgevoegd en maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan (Bijlage 4 Bezonningsonderzoek).

4.8 Windhinder

In januari 1996 is door de toenmalige raadscommissies voor Ruimtelijke Ordening, Stadsvernieuwing en Volkshuisvesting en voor Verkeer en Vervoer, Binnenstad en Monumenten, een norm vastgesteld voor windhinder in de omgeving van een geprojecteerde ontwikkeling. Bij besluit van het college op februari 2010 is deze norm geactualiseerd. Dit is besproken met de raadscommissie Ruimte op 22 september van dat jaar. Het besluit behelst de hantering van de norm NEN 8100.
In opdracht van de gemeente is door Peutz bv een windtunnelonderzoek uitgevoerd aan een schaalmodel van Laakhaven West en Petroleumhaven, inclusief de bestaande stedenbouwkundige omgeving. Doel van het onderzoek was het geven van een eerste beoordeling van het te verwachten windklimaat rondom de verschillende bouwdelen binnen het stedenbouwkundige plan, dat in het bestemmingsplan is verwerkt. Teneinde de invloed van de nieuwbouw op het windklimaat bij de omliggende bebouwing vast te kunnen stellen, is het windklimaat zowel voor de bestaande als de geplande bebouwingssituatie onderzocht.

Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • In het grootste deel van het plangebied heerst momenteel een als matig tot goed te beoordelen windklimaat Bij onder meer de zuidwest / noordoost georienteerde zijstraten van de Calandstraat is sprake van een relatief hoge hinderkans. Bij het hoogteaccent Dokwerk op de hoek Calandstraat / Calandkade uit zich dit plaatselijk in een beoordeling slecht waarbij tevens sprake is van beperkt risico op windgevaar. De geplande bebouwing heeft een afschermend effect op het nu nog redelijk open liggend gebied. Hierdoor verbeterd het windklimaat in de zijstraten van de Calandstraat en bij gebouw Dokwerk van overwegend matig en plaatselijk slecht naar overwegend goed.
  • In het grootste deel van het plangebied wordt het te verwachten windklimaat als goed beoordeeld voor loopgebied. Bij gebouwingangen, winkelstraten, horeca en overige windgevoelige plaatsen dient het windklimaat ten minste beoordeeld te worden met het strengere criterium voor slentergebied. Hier geldt bij voorkeur een hinderkans van maximaal 5%. Op basis van de weergegeven meetresultaten kan worden vastgesteld of het windklimaat in een bepaald gebied zich leent voor een dergelijke functie. Op het RAC-plein en de op de Calandkade is met het strengere criterium voor slentergebied op vrijwel alle meetpunten sprake van een beoordeling goed.
  • De realisatie van hoogteaccenten bij de waterknoop geeft plaatselijk hogere windsnelheden. Rondom de hoogteaccenten wordt vooral nabij de gebouwhoeken een overwegend als matig en en bij de oostelijke toren plaatselijk als slecht te beoordelen windklimaat verwacht voor loopgebied. Het wordt in overweging gegeven windafschermende maatregelen door te voeren, zoals:
    1. 1. De hoogteaccenten enkele meters terug te plaatsen ten opzichte van de laagbouw.
    2. 2. Het aanbrengen van luifels en begroeiing.
    3. 3. Het aanpassen van de routing van loop- en fietspaden, bijvoorbeeld door de brug te verplaatsen zodat de gebouwhoek van de oostelijke toren ontweken wordt.
    4. 4. Een 2 meter hoog (deels open) scherm langs de zuidwestzijde van de brug plaatsen.
  • De westelijke toren van de waterknoop is tijdens vooronderzoek in verband met te verwachten ongunstige windeffecten uit het stedenbouwkundig raamwerk geschrapt. Er bestaan mogelijkheden de toren in aangepaste vorm binnen een acceptabele windsituatie buiten het stedenbouwkundig raamwerk om alsnog te realiseren.

Concluderend kan worden gesteld dat realisatie van de geplande bebouwing een positief effect heeft op het windklimaat bij de bestaande bebouwing en dat het windklimaat bij de hoogteaccenten met een plaatselijk matig tot slecht windklimaat nog nadere aandacht vraagt bij de verdere uitwerking van de bouwplannen.De in het rapport geadviseerde maatregelen zijn in het bestemmingsplan verwerkt, zodat hier bij de planuitwerking rekening mee kan worden gehouden. Het onderzoek is als bijlage bijgevoegd en maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan (Bijlage 5 Onderzoek windhinder).

4.9 Groen

4.9.1 Groen kleurt de stad

De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (2005) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker;
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. In het plangebied zijn twee elementen uit de Groene Hoofdstructuur aanwezig: het water van de Laakhaven en dat van de Laak behoren tot het “water van belang voor de groenstructuur” en langs het Hildebrandplein behoort de Laak met aangrenzende groenzone tot de Ecologische Verbindingszone Laakzone. Het beleid is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Bovendien is het beleid voor het “water van belang voor de groenstructuur” het verbeteren van de natuurwaarde en de ruimtelijke en landschappelijke betekenis en het beschermen van muurvegetaties.

4.9.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszone in Den Haag is de stedelijke ecologische hoofdstructuur aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SEHS bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen.

Een deel van het plangebied maakt deel uit van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur en is onderdeel van een van de twaalf ecologische verbindingszones in de stad. De zuidelijke lob van de Petroleumhaven (op de digitale verbeelding van het bestemmingsplan aangeduid met de bestemming Groen) vormt onderdeel van Ecologische verbindingszone Laakzone en is tevens de aansluiting (deels d.m.v een duiker) met de ecologische zone Erasmuszone. Het water van de Laak is van belang voor deze groenstructuur.

4.9.3 Flora- en faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De wet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door bij de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen rekening te houden met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen zodat dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

In 2007 is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd in de Laakhaven en Petroleumhaven in het kader van de toekomstige herinrichting (Bijlage 6 Flora- en faunaonderzoek) Hieruit blijkt dat zowel voor vleermuizen als voor muurplanten bij herinrichting een ontheffing nodig is van de Flora- en Faunawet. Voor muurplanten is deze locatie één van de meest waardevolle locaties in Den Haag. Er komen drie varensoorten voor die beschermd zijn in de Flora- en Faunawet. Dit zijn de soorten steenbreekvaren, schubvaren en tongvaren, allen tabel 2-soorten. De schubvaren komt in Den Haag maar op één andere locatie voor. De vleermuissoorten gewone dwergvleermuis en watervleermuis maken gebruik van het plangebied en omgeving als vliegroute, paarplaats en als jachtgebied. In het rapport van Tauw (2007) zijn in het kader van de Flora- en Faunawet aanbevelingen opgenomen voor maatregelen om de effecten van herinrichting op deze beschermde soorten te verzachten. Bij de uitvoering van het bestemmingsplan zal rekening worden gehouden met dergelijke mitigerende maatregelen. In de paragraaf Gebiedsgerichtmilieubeleid worden enkele aanvullende maatregelen benoemd.

4.9.4 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen. Er bevinden zich geen Natura-2000 gebieden in of nabij het plangebied.

4.9.5 Bomenverordening Den Haag 2005

Volgens de gemeentelijke Bomenverordening 2005 is voor het kappen van bomen een vergunning of een ontheffing nodig. Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning of een ontheffing wordt afgegeven dan wel geweigerd. In de Bomenverordening is een mogelijkheid opgenomen monumentale bomen aan te wijzen. Er zijn in het plangebied geen monumentale bomen aanwezig.

4.10 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de digitale verbeelding en de voorschriften. In deze waterparagraaf zijn de hierbij gemaakt afspraken verwerkt.

4.10.1 Beleidskader

Ten aanzien van het thema water zijn er diverse beleidsstukken van kracht. De belangrijkste worden hieronder behandeld.


Europees
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).


Nationaal
Net Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.


Provinciaal
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaalt naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.


Hoogheemraadschap van Delfland
Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is getekend op 2 juli 2003. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is de ruimtelijke functies optimaal te laten aansluiten bij wat waterhuishoudkundig mogelijk is. Het gaat erom dat 'water' expliciet en evenwichtig meeweegt bij ruimtelijke plannen en besluiten.

Delfland heeft de Handreiking watertoets uit 2007 in 2012 geactualiseerd. De handreiking biedt handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau.


Wateragenda en Waterbergingsvisie Den Haag
De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer middels een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn. Belangrijk nieuw element in de Wateragenda is dat het zich behalve op de waterkwaliteit en waterveiligheid óók op de veiligheid, recreatie en ruimtelijke ontwikkelingen richt.'De gemeente streeft naar het realiseren van een duurzaam vitale en aantrekkelijke leefomgeving. Daarom de lange termijndoelstelling voor dit waterplan: Het realiseren van een duurzaam schoon en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige (leef)omgeving, waar bewoners en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan.

In 2006 hebben het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Den Haag de Waterberginsgvisie Den Haag vastgesteld. Hierin is aangegeven welke ruimtelijke en technische maatregelen er genomen moeten worden om het watersysteem in Den Haag op orde te brengen. De visie bestaat uit acht deelgebiedrapportages.

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018
Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. Om de gewenste ecologische hoofdstructuur te realiseren heeft Den Haag daarom in 2008 de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones in Den Haag 2008-2018 vastgesteld. In de nota worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding watergangen en aanleg natuurvriendelijke oevers.

Afvalwater en Riolering
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015.

Duurzaamheid staat centraal in het denken en doen van de gemeente Den Haag. Werken aan duurzaamheid betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron, meer oog te hebben voor hergebruik en het terugdringen van energiegebruik en het voorkomen dat schoon water vuil wordt. Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Duurzaam denken en doen komt zo terug in het ontwerp, de aanleg, het beheer en het gebruik van riolering.

Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk bij de bron wordt voorkomen dat water vuil wordt, dat water wordt vastgehouden op de plaats waar het valt en waarmee gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater. Een ander voorbeeld is het meer toepassen van minder milieubelastende materialen bij de huisaansluitleidingen en de hoofdriolering.

4.10.2 Planbeschrijving

Het plangebied is beoordeeld op de aspecten waterkwantiteit, waterkwaliteit, veiligheid/waterkering en ecologie.

Waterkwantiteit
Het waterpeil bedraagt 0,43 m – NAP. De kademuur van de Calandkade heeft een hoogte van 0,50 m + NAP.
Samen met het Hoogheemraadschap is een Watervisie opgesteld, waarin met name gekeken wordt naar het waterbergingsvraagstuk en de eventuele oplossingsrichtingen. Op basis van de Watervisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Overeenkomstig de Watervisie behoeven in dit plan geen maatregelen te worden opgenomen.

Uit de uitkomsten in de Watervisie blijkt, dat voor het Boezemgebied door middel van maatregelen anders dan het toevoegen van oppervlaktewater, het thema waterkwantiteit voldoende onder controle zal kunnen worden gehouden. Wel is inmiddels duidelijk geworden dat de beschikbare ruimte voor waterberging in grote delen van het boezemland in Den Haag beperkt is. Wijzigingen in het verhard oppervlak in het boezemland hebben effect op de piekwaterstanden. Het stedenbouwkundig raamwerk Laakhaven West en Petroleumhaven gaat eerder uit van minder verharding dan in de oude situatie. Bovendien kan in de uitwerking gebruik gemaakt worden van waterdoorlatende verharding en groene daken.

Een deel van Petroleumhaven is in het poldergebied gelegen (Noordpolder) en daarvoor geldt wel een waterbergingsopgave. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen in dit gebied.


Waterkwaliteit
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is hier “De Leidraad Riolering” en de “Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken”. De conclusie is dat het plan geen negatief effect heeft, omdat wordt voldaan aan de Leidraad riolering en de beslisboom. Verder is er voldoende capaciteit in het rioolstelsel voor deze nieuwe ontwikkeling. Het zal niet leiden tot extra overstortingen vanuit de riolering op het oppervlaktewater.

Voor het plangebied geldt het ambitieniveau 'Water dat siert' voor het oppervlaktewater. Er is onderzocht hoe de kwaliteit van het oppervlaktewater kan worden verbeterd, bijvoorbeeld door afkoppeling. Daktuinen zijn goed voor het afvangen van fijn stof en helpen om water vast te houden en vertraagd af te voeren. Onderzocht wordt wat de effecten zijn voor het dimensioneren van het hemelwaterriool.
In het plangebied dient volgens de 'Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken' in de aanleg van een gescheiden rioolstelsel te worden voorzien. Hierbij zal het stelsel in Laakhaven West moeten afvloeien naar het vgs gemaal aan de Verheeskade. Het gescheiden stelsel in Petroleumhaven vloeit af in de richting van de Neherkade. Dit betekent dat er meer berging beschikbaar komt voor het opvangen van pieken in de neerslag en er minder verdund afvalwater via het gemengde rioolstelsel zal overstorten. Daarnaast zal het verharde oppervlak door de aanleg van groenvoorzieningen minder worden dan in de bestaande situatie.

Bij het creëren van ligplaatsen voor historische schepen dient er voor te worden gezorgd dat de doorstroming ter plaatse niet wordt aangetast. Verder dienen de ligplaatsen op het rioleringssysteem te worden aangesloten.

De doelstelling duurzaam schoon en gezond water richt zich op het bereiken van chemisch schoon oppervlakte- en grondwater en op het realiseren van ecologisch ingerichte watergangen. Chemisch gezond water wordt bereikt als het voorkomen van bepaalde stoffen een dusdanig niveau heeft bereikt dat planten en dieren er zonder problemen in kunnen leven en de volksgezondheid van mensen door gebruik van het water (proceswater, vaarwater, zwemwater) niet wordt bedreigd. Het beoogde niveau is in de vorm van waterkwaliteitsnormen, veelal op landelijk niveau vastgelegd. De gemeente en het hoogheemraadschap hebben verschillende instrumenten tot hun beschikking om de vervuiling van water door stoffen zoveel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld via een vergunning bij lozingen. Ook baggeren en terugbrengen van overstorten van vuil water vanuit de riolering zijn belangrijke maatregelen om duurzaam schoon en gezond water te bereiken.

De gemeente heeft via de Wet gemeentelijke watertaken de zorg voor afvalwater, grondwater en regenwater in het stedelijk gebied. De gemeente streeft er naar om regenwater dat in het stedelijk gebied valt zoveel mogelijk af te voeren naar het oppervlaktewater en niet naar de waterzuivering te transporteren. De gemeente wil dit afkoppelen echter alleen daar toepassen waar mogelijk en als een verbetering van de lokale waterkwaliteit wordt bereikt. Indien mogelijk zal het afstromende regenwater worden gezuiverd voordat het in het oppervlaktewater terechtkomt. Met nadruk zal ook naar de effecten op de lange termijn worden gekeken.

De gemeente wil daarnaast voorkomen dat verontreinigende stoffen via uitloging van materialen in en op gebouwen en in de openbare ruimte in oppervlakte- en grondwater terechtkomen. Zij voert daarom in samenwerking met het hoogheemraadschap een brongericht beleid rondom duurzaam bouwen met als doel dat projectontwikkelaars en bewoners rekening houden met de uitloogbaarheid van bouwmaterialen.


Veiligheid/waterkering
Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is het van belang of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering. Dit kan zijn de zeewering, maar het kunnen ook andere waterkeringen zijn zoals boezemkaden, polderkaden of de landscheiding.

In Laakhaven West ligt geen waterkering. Bij Petroleumhaven ligt de waterkering in de Waldorpstraat en in de Neherkade. Voor het bouwen nabij de waterkering is de Algemene Keur van Delfland van toepassing. Het geldende profiel mag niet door ondergrondse bebouwing en kabels en leidingen in de langsrichting worden doorkruist. Dit legt beperkingen op ten aanzien van ondergronds bouwen. Ondergrondse bebouwing moet buiten het dwarsprofiel van de waterkering worden gesitueerd.

Daarnaast is de Keur van Delfland van toepassing op de naast de kernzone gelegen beschermingszone. Deze heeft een breedte van 15 m, horizontaal gemeten uit de begrenzing van de kernzone. Zowel de kern- als de beschermingszone zijn op de verbeelding weergegeven.


Ecologie
Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. Er dient te worden aangeven of deze in het plangebied voorkomen, zoals genoemd in de (gemeentelijke of provinciale) Ecologische Hoofdstructuur. In het plangebied zijn alleen bij het riviertje De Laak natuurvriendelijke oevers aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA_0011.jpg"

De Laak bij het Hildebrandplein

4.10.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kunnen stellen.

4.11 Bodem

Het plangebied is gelegen in de buurt Laakhaven west van de wijk Laakkwartier en Spoorwijk en wordt grofweg begrensd door Hildebrandplein, Neherkade, Calandstraat en het NS-spoor.

Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat hierbij ter plaatse van het plangebied om brandstoffengroothandel, benzine-service-station, brandstoffendetailhandel, verfspuitinrichting, autoplaatwerkerij en -spuiterij, verfhandel, afvalverbrandingsinrichting, tramwegwerkplaats, galvaniseerinrichting, metaalbewerkingsbedrijf, schildersbedrijf, autowasserij, olieterminal, metaalconstructiebedrijf, spoorwegemplacement, autoreparatiebedrijf, machine-industrie, smederij, metaalconstructiebedrijf en drukkerij.

Daarnaast zijn enkele ondergrondse brandstoftanks bekend, deze zijn vrijwel allemaal verwijderd of onklaar gemaakt.

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hieruit is gebleken dat er in het plangebied sprake is van verscheidene gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3grondwater (bodemvolume). Deze gevallen zijn op één na, de voormalige petroleumhaven, gesaneerd. Ter plaatse van de Petroleumhaven is al wel een deelsanering uitgevoerd.

Ter plaatse van een deel van de gesaneerde gevallen zijn restverontreinigingen achtergebleven waardoor er op deze locaties gebruiksbeperkingen zijn. De gesaneerde locaties zijn wel geschikt voor het huidige gebruik.

Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en zal er eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de grond (0-2,0 m-maaiveld) in het plangebied gemiddeld matig verontreinigd is met lood, zink en PAK (teerachtige stoffen) en licht verontreinigd met cadmium, koper en kwik. Het gebied kan derhalve geheel als verdacht worden aangemerkt. In het gebied is geen grondverzet mogelijk op basis van de bodemkwaliteitskaart.

4.12 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannnen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan Laakhaven West - Petroleumhaven.

Gemeentelijk beleid
Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  1. 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  2. 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  3. 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg. De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.


Het plangebied
Het plangebied is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk voor het grootste deel gelegen in een gebied met een opeenvolging van lagen die onder natte omstandigheden zijn gevormd: klei en veen. De klei werd enige duizenden jaren voor Chr. afgezet door de zee zelf en tijdens overstromingen van getijdegeulen en kreken in de directe omgeving. Het veen kon ontstaan en groeien omdat het gebied, ook als er geen sprake van overstromingen was, vele eeuwen moerassig bleef. Mocht bijvoorbeeld echter het veen in droge perioden wel geschikt zijn geweest, dan zijn de sporen hiervan bij de aanleg van de havens in de twintigste eeuw verdwenen. Alleen ter plaatse van de petroleumhaven is volgens de geologische kaart een smalle strandwal in de ondergrond aanwezig. Hierop zou in de prehistorie gewoond en gewerkt kunnen zijn. Archeologisch booronderzoek in 2007 heeft echter aangetoond dat deze strandwal veel smaller was en de klei zich veel verder uitstrekte dan werd aangenomen. Ook dit deel van het plangebied is veel drassiger geweest dan tevoren is aangenomen. Er zijn geen archeologische resten aangetroffen en ook geen bodem die door mensen in het verleden is bewerkt.

Bovenstaande maakt duidelijk dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft. Er is daarom op de digitale verbeelding geen sprake van een dubbelbestemming archeologie. Dat betekent dat er vanuit de archeologische monumentenzorg geen voorwaarden worden verbonden aan vergunningaanvragen voor activiteiten waarbij bodemverstoringen optreden.

4.13 Gebiedsgericht Milieubeleid

Tien voor milieu

De nota Tien voor milieu (2006) is het richtinggevend document voor de hoofdlijnen van milieubeleid van de gemeente Den Haag in de periode 2006-2010. In deze contourennota zijn ambities vastgesteld voor de speerpunten lucht, klimaat, water en geluid en voor de aandachtspunten vergunningverlening en handhaving, externe veiligheid, afval, binnenmilieu, bodem en sturing.

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij de samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het GebiedsgerichtMilieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd. Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'werken'.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen 3 verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'Gemengd Wonen' van belang en bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied richtinggevend. Ze zijn in de onderstaande tabel opgenomen.

thema Welke ambitie is vastgelegd? Wordt de ambitie gerealiseerd toelichting
bodem extra gedeeltelijk De bodem is voor het overgrote deel al gesaneerd, waarbij is uitgegaan van een nieuwe bedrijvenbestemming. Voor een woon-werklocatie is de saneerwaarde te hoog. Dit betekent voor het plan dat:
Bij de planontwikkeling wordt alleen op de locatie van de Mandirs uitgegaan van een halfverdiepte parkeergarage. De vrijkomende grond wordt afgevoerd naar een verwerkingsinrichting. Het programma voor de andere kavels is dermate ontspannen dat uitgegaan kan worden van bovengrondse parkeeroplossingen
De achtergebieden volledig bebouwd mogen worden waardoor contact met het maaiveld tot een minimum beperkt wordt
De inrichting van de openbare ruimte een stoere, havenachtige uitstraling krijgt, waarbij de speelplekken voor de kinderen geïntegreerd worden. Hierdoor wordt het contact met de grond tot een minimum beperkt.
externe veiligheid maximaal ja - Voor de vestiging van nieuwe bedrijven wordt uitgegaan van bedrijven die zich voegen in een gemengd stedelijk gebied
- Voor het realiseren van de woningen aan de Calandkade dient eerst onderzocht te worden wat de consequenties zijn van het LPG-station aan de Neherkade.
- Rondom de opslag van gasflessen bij de inrichting van Braber Dakmaterialen BV. Is binnen een afstand van 10 meter geen woningbouw toegestaan
geluid extra ja Het plangebied wordt omsloten door drukke doorgaande straten als de Neherkade, Calandstraat en Waldorpstraat. Daarnaast zorgt het spoor voor extra geluidsoverlast.
In het plan wordt hiervoor:
- Een strook bedrijfsbebouwing langs het spoor gerealiseerd met een minimale hoogte van 8 meter waardoor dit werkt als geluidscherm. De doorsteken tussen de bedrijfsbebouwing moeten dichtgezet worden om geluidslekken te voorkomen.
- In de fasering van het plan rekening gehouden met afschermende werking van de bebouwing langs de Waldorpstraat en Calandkade, waardoor een geluidstiller binnengebied ontstaat.
- Horeca in de zwaardere categorieën uitgesloten in de woonblokken waardoor geluidsoverlast in de nachtelijke uren wordt voorkomen
Lucht extra ja Het plangebied is relatief autoluw. Er zijn geen doorgaande wegen binnen het gebied en de maximum snelheid bedraagt 30 km waardoor de verkeersafwikkeling gelijkmatig afgewikkeld wordt.
mobiliteit extra ja Om de mobiliteit in het plangebied te beperken worden er een aantal maatregelen genomen om het autoverkeer terug te dringen.
- In het stratenpatroon is gekozen voor slechts een aansluiting op de omliggende doorgaande wegen waardoor sluipverkeer voorkomen wordt en het minder uitnodigend werkt voor bewoners om voor korte afstanden de auto te nemen.
- De voetganger en fietser krijgen voorrang in het gebied door de straten in het gebied als 30 km straten te bestempelen
- Voor de fietser zijn duidelijke fietsroutes door het gebied opgenomen die direct aansluiten op de doorgaande stedelijke fietsroutes
- Langs de Waldorpstraat is een tweerichtingen fietspad opgenomen in het verlengde van de fietsroute in Laakhaven Centraal
- Voor de voetganger zijn korte aantrekkelijke verbindingen met belangrijke functies als de MegaStores, bushaltes en treinstations gerealiseerd.
schoon extra ja Door bij de inrichting van de openbare ruimte rekening te houden met concentratie van mensen aan de kade en op de pleinen kan goed ingespeeld worden op het schoonhouden van het gebied. Hier zullen extra maatregelen genomen worden om zwerfvuil te voorkomen.
water extra (water dat siert) ja Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit. Het huidige rioolstelsel dient te worden vervangen. Daarbij is de aanleg van een gescheiden rioolstelsel voorzien.
Een deel van de Petroleumhaven valt binnen de ecologische zone Laak. Het riviertje de Laak heeft natuurvriendelijke oevers.
natuur extra ja Voor de ontwikkeling van Laakhaven West en Petroleumhaven wordt uitgegaan van de aanwezige natuurkwaliteit, waarbij op zo veel mogelijke plaatsen groen wordt toegevoegd. Dat betekent:
- dat bij de aanleg van boten in het gebied waar een jachthaven is toegestaan geen voorzieningen worden getroffen die de leefomstandigheden van de aanwezige varens teniet doen
- bij herstel van de kademuur wordt gebruik gemaakt van een speciale mortel die minder hard is dan het gebruikelijke cement.
- De aanwezige bomen in het gebied worden gehandhaafd. Het huidige stratenpatroon blijft ongewijzigd waardoor de bomen in de 1e Lulofsdwarsstraat kunnen blijven staan. Gezien de nieuwe bouwmassa zullen de bomen wel gekandelaberd worden.
- Het aanwezige plein Calandkade/Waldorpstraat blijft ook in de plannen op deze locatie, waardoor de aanwezige bomen gehandhaafd worden. Om deze structuur te versterken wordt dit bomenplein in de Waldorpstraat nog tweemaal herhaald
- In het verlengde van de groene Verheeskade wordt ook hier de kade voorzien van een stevige bomenrij
- De Waldorpstraat krijgt in heel Laakhaven een vergelijkbaar profiel. Dit betekent dat de groene middenberm met grote bomen zoals in Laakhaven Centraal is gerealiseerd ook hier een vergelijkbaar vervolg krijgt.
- Het groen bij het Hildebrandplein als verbinding tussen de ecologische zone rondom het riviertje de Laak wordt gekoesterd.
klimaat maximaal ja De rijksoverheid en de bouwpartijen in Nederland hebben afgesproken uiterlijk in 2020 alle nieuwbouw CO2-neutraal te bouwen, met een tussenstap van 50% CO2-reductie in 2015.
Kleinschalig opdrachtgeverschap is een van de speerpunten van de gemeente Den Haag. Op verschillende locaties binnen het plangebied kunnen burgers een kavel kopen en daar naar eigen inzicht een woning realiseren met een minimum aan randvoorwaarden. Dit biedt kansen voor duurzame stadsontwikkeling omdat de initiatiefnemer als eindgebruiker baat heeft bij duurzame oplossingen. Duurzame stedenbouw komt neer op ondersteuning bij kleinschalig opdrachtgeverschap met voorbeelden en advies. Doel is het optimaliseren van duurzaamheidaspecten op het niveau van kavel en buurt. Hierbij komen thema's aan de orde als gebruik van duurzame materialen, opvang en opslag van hemelwater, gebruik maken van subsidiëringmogelijkheden voor groene daken, lage temperatuur klimatisering en andere adviezen op het gebied van energiebesparing. Partijen zullen worden uitgenodigd om de nieuwbouw bij voorkeur te voorzien van lage temperatuur klimatisering. Dit kan bij voorbeeld via warmte-koude bronnen zoals het water uit de Laakhaven, maar ook op het lagere schaalniveau van het bouwblok door gebruik te maken van een warmte koudebron in de bodem. Wanneer hiervoor leidingen door het gebied nodig zijn, dan kunnen deze onder de bestaande of aan te leggen infrastructuur worden aangelegd. Hiervoor is geen ruimtelijke reservering op de verbeelding van het bestemmingsplan nodig. Daarnaast wordt bij de inrichting van de openbare ruimte uitgegaan van residentiekwaliteit, waarbij vooral wordt ingezet op hergebruik van de bestaande materialen. Niet alleen vanuit het gewenste beeld van een stoere, jazzy uitstraling maar ook vanuit duurzaamheid. Niet alle goede materialen afvoeren en vervangen door nieuwe materialen, maar een goede afweging maken van de materialen die nog jaren mee kunnen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 worden de nieuwe ontwikkelingen die van invloed zijn op het gebied, beschreven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.3 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt.

5.2 Nieuwe Ontwikkelingen

Stedenbouwkundige programmatische opzet van het plan

Het gebied Laakhaven, ontsloten door water en spoorlijnen, diende begin vorige eeuw als overslaggebied aan de rand van de stad. Het bedrijventerrein liep van het spoor tot aan de Laakweg. Door de komst van goedkopere en snellere vormen van transport nam het gebruik van het water steeds verder af en veel bedrijven verlieten het gebied. In de tweede helft van de vorige eeuw zijn de bedrijven tussen de Neherkade en de Laakweg al verdwenen en vervangen door woningbouw. Laakhavens is vanaf de jaren '80 door de gemeente actief omgezet van een steeds slechter functionerend bedrijventerrein aan de rand van het centrum in een stadswijk waarin wordt gewoond, gewerkt en geleerd. De eerste fase rondom het station Hollands Spoor is al in het begin van de jaren '90 gestart. Met de komst van de Haagse Hogeschool is het een levendig onderdeel geworden van de stad. De tweede fase heeft met de komst van MegaStores een meer bedrijfsmatige en grootschalige sfeer gehouden. Voor de derde fase – Laakhaven West en Petroleumhaven - heeft de gemeenteraad in 2007 het groene licht gegeven voor de ontwikkeling van een trendy, jazzy woonwijk waarin naast wonen ook gewerkt en gerecreëerd moet kunnen worden.

Het gebied is de afgelopen jaren verpauperd als gevolg van het uitblijven van ontwikkelingen. Veel oude panden zijn aangekocht en gesloopt in de verwachting dat snel met herontwikkeling zou worden gestart. Hierdoor ligt een groot deel van Laakhaven West al jaren braak. Ook is er niet of nauwelijks geïnvesteerd in de openbare ruimte en staan de kantoorpanden in het gebied nagenoeg leeg.
Het is voor Den Haag van belang dat de potenties van het gebied worden benut en dat verdere stagnatie wordt voorkomen. De centrale ligging, de goede bereikbaarheid en de aanwezigheid van cultureel erfgoed en water bieden uitstekende kansen voor de vernieuwing van het gebied.

De woningbouwmarkt is de afgelopen jaren aan het verschuiven van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte markt. Meer dan in het verleden moet de bouwwereld inspelen op de wensen en behoeften van de consument. Deze ontwikkeling is als gevolg van de economische crisis versterkt. Daar waar de Gemeente Den Haag tot voor kort inzette op grootschalige projecten, wordt er nu vooral ingezet op 'kleinschalige projectontwikkeling' en 'organische stedenbouw'. Particuliere opdrachtgevers passen perfect in dat beeld. Deze zouden bovendien een blijvende bouwstroom op gang kunnen houden, ook tijdens een laagconjunctuur.

Daarnaast brengen particuliere opdrachtgevers andere voordelen met zich mee. Zo ontstaan er door Particulier Opdrachtgeverschap interessante woonwijken met meer variatie en sociaal sterkere buurten. Bovendien is te zien dat particuliere opdrachtgevers vaak kiezen voor duurzame bouwmaterialen en dat zij een goede prijs- en kwaliteitverhouding weten te realiseren. Een ander bijkomend voordeel is dat de locale bedrijvigheid zoals kleine aannemers, schilders en dergelijke van deze ontwikkeling kunnen meeprofiteren.

Als gevolg van de economische ontwikkelingen en het stopzetten van de traditionele grootschalige gebiedsontwikkeling is er behoefte aan een nieuwe aanpak voor Laakhaven West. Het traditionele ontwikkelmodel met strak geregisseerde, aanbodgerichte gebiedsontwikkeling is verlaten.

Nieuwe aanpak

De gemeente kiest voor een aanpak die past bij de huidige tijd. De kern hiervan is een klant- en marktgerichte benadering, door in te zetten op het kleinschalig opdrachtgeverschap. Hierbij wordt een bouwplan gerealiseerd onder zeggenschap en invloed van de toekomstige gebruikers. De gemeente schept randvoorwaarden door de openbare ruimte aan te leggen en kavels bouwrijp te maken en richtlijnen mee te geven waaraan de initiatieven moeten voldoen. Een gevolg van deze nieuwe manier van ontwikkelen, is dat de verschillende delen van Laakhaven West zich op verschillende manieren en in een wisselend tempo kunnen gaan ontwikkelen. Zodoende ontstaat een levendig en contrastrijk stadsbeeld, met bewoners en ondernemers die binding hebben met de wijk die zij zelf hebben opgebouwd.

Stedenbouwkundig raamwerk

Het stedenbouwkundig plan uit 2007 is in 2012 vervangen door een iets globaler stedenbouwkundig raamwerk, waarbij de ambities uit 2007 overeind zijn gebleven.

Het document heeft de volgende functies:

  • het is een voorstudie voor en onderlegger van het bestemmingsplan
  • het doet verslag van de ruimtelijke verkenningen en modelstudies die gebruikt zijn om de ontwikkelcapaciteit van het gebied in beeld te brengen en de bijbehorende financiële ramingen op te stellen
  • het geeft de uitgangspunten weer voor de inrichting van de openbare ruimte
  • het geeft, via de ruimtelijke modelstudies, inzicht in en toelichting op de beoogde variatie aan ontwikkelingsmogelijkheden binnen het nieuwe bestemmingsplan

De maximale hoogtes in het stedenbouwkundige raamwerk zijn uitgangspunt voor dit gebied en zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Het raamwerk fungeert als een basisplan met beperkte regels waarbinnen gebouwd kan gaan worden. Indien een initiatiefnemer hoger wil bouwen dan nu aangegeven moet de initiatiefnemer kunnen aantonen dat hij dit binnen de wet- en regelgeving mogelijk kan maken. In dat geval zal de gemeente medewerking verlenen.
Het vormt de uitdaging om de beschikbare locaties te verbinden met kansrijke initiatieven. De bal ligt nu bij de initiatiefnemer die zelf zijn plan tot uitvoering kan brengen. Hierbij geeft het bestemmingsplan aan wat gerealiseerd kan worden. Het stedenbouwkundig raamwerk geeft ook aan dat er meer massa gerealiseerd kan worden. Dit vraagt echter om maatwerk, waarbij extra onderzoeken voor geluid, windhinder en bezonning voor het specifieke bouwplan door de initiatiefnemer moeten worden uitgevoerd.
Al deze plannen tezamen, waarvan het uiteindelijke eindresultaat niet van te voren te omschrijven is, maken Laakhaven West en Petroleumhaven tot een aantrekkelijk woon- en werkgebied.

Uitgangspunt voor de ontwikkeling is een hoogwaardig, trendy stedelijk woonwerkmilieu met een sterk eigentijds karakter dat zich onderscheidt van de omgeving. Aan de verblijfskwaliteit van de openbare ruimte worden hoge eisen gesteld. Dit wordt bereikt door de inrichting van de openbare ruimte en door op cruciale plekken op de begane grond publieksgerichte functies te realiseren in een mix van wonen, werken en voorzieningen. Door deze functiemenging wordt een dynamisch en levendig woonmilieu gecreëerd.

Onder invloed van de nieuwe ontwikkelstrategie voor Laakhaven West wordt de verkavelings- en wegenstructuur van het plan gewijzigd ten opzichte van het oude plan, dat wil zeggen dat de huidige wegenstructuur nu meer als uitgangspunt wordt genomen. Hierdoor kunnen veel bestaande elementen van het gebied worden gehandhaafd, zowel bovengronds zoals bomen als ondergronds de kabels en leidingen.

Op strategische plekken wordt hogere bebouwing gerealiseerd. Hierdoor is een gemengd woning aanbod mogelijk en is er sprake van intensief grondgebruik en stedelijkheid. Verder wordt Laakhaven West door de hoogteaccenten verknoopt aan de ontwikkeling rondom de Petroleumhaven. Een nieuw aan te leggen brug tussen Laakhaven West en Petroleumhaven maakt deze verbinding ook fysiek.

Voor de ontwikkeling van Laakhaven West is gekozen om de Waldorpstraat op de huidige plaats te laten liggen. Zo hoeft bij de uitgifte van de kavels niet te worden gewacht op de verlegging en inrichting van de Waldorpstraat. Verder kan de ruimte tussen de Waldorpstraat en het spoor worden ingevuld met bedrijfsbebouwing. De bebouwing in deze strook dient tevens als noodzakelijk geluidafschermende voorziening tussen het spoor en de woningen.

Ook de straten in het gebied blijven op hun huidige plaats liggen. Alleen de aansluiting van deze straten op de Waldorpstraat zal veranderen. De aansluitingen zijn minder verkeerskundig en hebben een belangrijke verblijfsfunctie. Door in Laakhaven West meerdere circuits voor de ontsluiting van het autoverkeer te introduceren kunnen een aantal straten worden ingericht als speelstraat. De Calandkade wordt niet versmald, maar behoud de huidige ruime maat waardoor het nog meer als verblijfsgebied kan worden ingericht. De kades behouden hun karakteristieke havenelementen zoals de twee kranen en een robuuste inrichting. In het water komen mogelijk drijvende attracties, permanente of tijdelijke functies, historische schepen en recreatievaart. Belangrijk is ook dat het water meer zichtbaar en de kade een openbare en aantrekkelijke ruimte wordt. De 'vaste' woon- en bedrijfsschepen aan de Calandkade passen niet binnen deze visie en zullen moeten verdwijnen.
In de Petroleumhaven worden de kades autovrij.

Programma

In de nieuwe aanpak is de vergroting van de diversiteit van programma's een belangrijk element. Het programma wordt toegespitst op marktbehoeften van verschillende doelgroepen. Er wordt onder andere ruimte geboden aan goedkope, middeldure en dure grondgebonden woningen in particulier opdrachtgeverschap, appartementen in collectief particulier opdrachtgeverschap, sociale huurwoningen, woonwerkeenheden, de ontwikkeling van Mandirs, kleinschalige bedrijfseenheden, een evenementenlocatie, een short stay voorziening gericht op arbeidsmigranten en het hergebruik van cultureel erfgoed. Ook voor panden als De Pionier wordt aan een woonbestemming gedacht. Dit gebouw leent zich door de bouwstructuur goed voor een combinatie van verschillende woonvormen.

Laakhaven West biedt daarmee een plek voor avontuurlijke, creatieve en vooral ondernemende mensen. Een inspirerende en diverse omgeving voor pioniers die houden van het wonen en leven in de stad en hier de ruimte krijgen om hun dromen te kunnen verwezenlijken.

Het eindbeeld is, door de grotere vrijheid voor individuele bouwers, minder voorspelbaar. De ontwikkeling zal stapsgewijs plaatsvinden naar de wens van de toekomstige eigenaren en gebruikers het niet nauwkeurig bekend is hoeveel woningen en hoeveel vierkante meters economisch programma uiteindelijk worden gerealiseerd. Voor Laakhaven West wordt uitgegaan van ongeveer 650 à 700 woningen. Op de kavels in de Petroleumhaven zullen ongeveer 200 à 275 woningen komen. De aantallen zijn afhankelijk van de keuze voor kleine of grote woningen. Ook de andere functies zijn aan maxima gebonden:

Laakhaven West:

650 à 700 woningen

7.350 m2 commerciële functies

8.500 m2 bedrijven

2.900 m2 maatschappelijk voorzieningen

Petroleumhaven:

200 à 275 woningen

4.000 m2 bedrijven

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA_0012.jpg"

Bouwblokken Laakhaven West

De verkavelingen van zowel de blokken in Laakhaven West als in de Petroleumhaven zijn geschikt voor Kleinschalig Opdrachtgeverschap. Op de kavels kan een verscheidenheid aan woningen in uiteenlopende soorten en maten worden gerealiseerd. Er zijn minimale regels opgesteld om de kwaliteit en de samenhang met de omgeving te waarborgen.

Blok LW 1

Dit blok, op de hoek van de 1e Lulofdwarsstraat, de Calandkade en de Waldorpstraat, kenmerkt zich door herenhuizen van maximaal 4 lagen. Alleen op de kop van het blok aan de Waldorpstraat kan een hoger appartementengebouw komen van circa 35 tot 50 meter, met daarbij ook ruimte voor bijzondere horeca of detailhandel. Aan de randen van dit kopgebouw en op een hoekkavel is bebouwing van maximaal 5 lagen mogelijk.

Blok LW 2

In dit blok is aan de Waldorpstraat de mogelijkheid voor woon-werk woningen. Deze gebouwen met 5 lagen zijn ook geschikt voor Collectief Particulier Opdrachtgeverschap. Op de extra hoge begane grond kan men een kantoor, bedrijf of maatschappelijke voorziening realiseren, zoals een huisartsenpraktijk, architectenbureau, accountantskantoor of kleinschalige winkel. Aan de zijde van de 1e Lulofdwarsstraat is er plek voor herenhuizen van maximaal 4 lagen.

Blok LW 3

Dit blok ligt tussen het kantoorpand AOC Laakhage aan de Calandstraat en de Mandirs. Aan de Waldorpstraat kunnen woon-werk woningen van maximaal 5 lagen worden gerealiseerd. Aan de 1e Van der Kunststraat is er ruimte voor gebouwen van maximaal 24 meter (8 lagen), uitsluitend geschikt voor de ontwikkeling van appartementen. Aan de woonstraat tussen de Mandirs en dit blok kunnen herenhuizen van maximaal 4 lagen worden gerealiseerd.

Waldorpstraat - spoorstrook

Door de ligging aan het spoor leent deze strook zich het beste voor kleinschalige ambachtelijke bedrijfsbebouwing, voor bijvoorbeeld een loodgieter of timmerman. De nadruk ligt op de bedrijfsfunctie, waarbij een beperkt gedeelte van het vloeroppervlak gebruikt kan worden voor ondersteunende functies als kantoor of verkoopruimte. Wonen ondergeschikt aan de bedrijfshuisvesting is niet onmogelijk in deze strook zolang andere bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. De bebouwing krijgt een minimale hoogte van 8 meter waarmee het een afscherming biedt tegen het geluid van het spoor, ten opzichte van de woningbouw aan de andere zijde van de Waldorpstraat.

In de uitwerking moet gezocht worden naar een zodanige menging van functies en architectonische uitstraling dat het geen solitaire bedrijvenstrip wordt maar onderdeel van de ontwikkeling van het hele plangebied. De inrichting van de ventweg en de Waldorpstraat kan daar in belangrijke mate aan bijdragen.

Overige ontwikkelingen

Aan de 1e Van der Kunstraat komen drie Mandirs. Mandirs zijn Hindoestaanse gebedshuizen die tevens een belangrijke culturele en religieuze ontmoetingsplek zijn. Een combinatie van drie organisaties zijn met een ontwikkelaar bezig om de plannen uit te werken en de financiering te organiseren.

De Mandirs komen op een halfverdiepte parkeergarage en worden ontwikkeld in een parkachtige setting. Aan de 1e Van der Kunstraat krijgt deze garage een stevige wand, aan de kant van de Waldorpstraat loopt de garage met een talud af naar de tuin. Naast deze Mandirs komen er tweetal appartementcomplexen om het geheel te completeren. Tussen deze torens komt een muur met grote openingen waardoor de tuin een afgesloten karakter krijgt en zich voegt in de structuur van Laakhaven.

Op een kavel aan de Calandkade komt een gebouw voor de huisvesting van 190 arbeidsmigranten. Aan de overzijde van dit gebouw wordt in de 1e Lulofsdwarsstraat een parkeerterrein ingericht met 47 parkeerplaatsen voor het zogenoemde Labour Hotel. Beide ontwikkelingen betreffen een tijdelijke situatie van 5 jaar.

De nog functionerende bedrijven in Laakhaven West worden ingepast. Indien private partijen zich aandienen die hier willen investeren en ontwikkelen, worden deze gefaciliteerd. Ook bij het uitblijven van herontwikkeling, kan de bestaande bedrijvigheid in het gebied goed worden gemengd met nieuwe functies in Laakhaven West.

Een bijzondere, prominente rol in Laakhaven West hebben de hallen van de voormalige Rijks Automobiel Centrale (RAC). Deze zijn de afgelopen jaren herontwikkeld tot een evenementenlocatie en vormen het culturele centrum van het gebied. Met behoud van het bestaande robuuste en industriële karakter is een casco renovatie uitgevoerd. De hallen zijn geschikt gemaakt voor het organiseren van culturele en commerciële evenementen, exposities en theatervoorstellingen.

Bouwblokken Petroleumhaven

Ook de Petroleumhaven is een gebied waar kansen aanwezig zijn voor uitgifte in KO. Bij een succesvolle verkoop van de KO-kavels in Laakhaven West, zullen ook de kavels in de Petroleumhaven voor kleinschalig opdrachtgeverschap op de markt worden gezet. Het plan maakt dit ook mogelijk.
Bij de uitwerking zal hier meer dan in Laakhaven West de nadruk liggen op een combinatie van wonen en bedrijven. De bedrijfsruimte zal op de huidige markt worden afgestemd en daarmee kleinschaliger zijn dan in het oude stedenbouwkundige plan. Grote woongebouwen vrij boven de bedrijfsruimte wordt niet langer als realistisch gezien. Ook de woontorens die de waterknoop vormen, op de grens tussen Laakhaven West en Petroleumhaven, worden maximaal 50 meter hoog.

Voor de bebouwing langs de Neherkade geldt dat hier gezocht wordt naar een stevige wand van woon/werkwoningen, met aan de zijde van het water de ontsluitingen van de woningen en aan de kant van de Neherkade het parkeren en eventueel de ontsluitingen van de niet-woonfuncties.

5.3 Keuze En Verantwoording Van Bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2000.

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008). Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Daardoor is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de digitale verbeelding. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform SVBP 2008, bijlage 9, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

Beleidskader Vertaling in het bestemmingsplan
Ruimtelijk beleid
De Agenda voor de Haagse verdichting is een uitwerking van de Structuurvisie Den Haag 2020. In deze uitwerking wordt voorgesteld dat langs doorgaande wegen en groen een bouwhoogte van minimaal vijf lagen mogelijk zou moeten zijn.
Uitgangspunt voor het plangebied is bebouwing in 4 tot 5 lagen. Langs de Waldorpstraat, Calandkade en Neherkade zijn 5 bouwlagen mogelijk. Verspreid door het gebied zijn mogelijkheden om tot 8 bouwlagen te gaan (26 meter). Bij de kruising van de Calandkade en de Waldorpstraat kan zelfs tot 50 meter hoogte worden gebouwd.
Archeologie
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie paragraaf 4.12). Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden. De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 4.9). Uit het onderzoek is gebleken dat het gebied geen archeologische waarden rijk is. Eventuele bouw- en graafwerkzaamheden kunnen derhalve zonder verder archeologisch (voor)onderzoek worden uitgevoerd..
Verkeer
Het Verkeersplan zie paragraaf 3.3.4 hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie. De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is gericht op de Waldorpstraat. De bestemming Verkeer-Straat heeft betrekking op de overige straten. Een doorgang tussen de bedrijfsbebouwing aan de Calandkade en het plan Soho en het plein naast de RAC-hallen is aangemerkt als verblijfsgebied. Ook de kades in de Petroleumhaven zijn verblijfsgebied.
Wonen
In de Woonvisie wordt het plangebied gezien als kansrijk gebied voor centrumstedelijk wonen aan het water. Met behulp van kleinschalig opdrachtgeverschap wordt aan particulieren de mogelijkheid geboden om individueel of samen met anderen opdrachtgever te zijn voor zijn of haar woning en daar maximaal invloed op uit te oefenen.
Detailhandel en horeca
Het detailhandelsbeleid gaat uit van concentratie van detailhandel op de bestaande locaties.
De toekomstvisie horeca biedt naast het centrum en Scheveningen ruimte voor nieuwe horecaontwikkelingen in gebieden als Binckhorst en Laakhaven.
Het plan maakt de vestiging van maximaal 750 m2 detailhandel mogelijk. Het is daarbij uitdrukkelijk niet de bedoeling om een traditioneel buurtcentrum te ontwikkelen.
Laakhaven behoort tot de gebieden waar kansen zijn voor een beperkte horecaontwikkeling. Hotels zijn niet toegestaan met uitzondering van kleinschalige formules. Het gaat daarbij om een maximum van 15 kamers.
Sport-, recreatie- en maatschappelijke voorzieningen
OCW Dit bestemmingsplan biedt voldoende ruimte aan de ontwikkeling van maatschappelijke voorzieningen. Dit wordt geregeld door de ruime bestemmingsomschrijving bij de bestemming Maatschappelijk, de mogelijkheden binnen de verschillende bestemmingen 'Gemengd' en een ruime definitie van maatschappelijke voorzieningen.
De Laakhaven biedt ruime mogelijkheden voor recreatief gebruik van het water en de kade. Zo is er ruimte voor een jachthaven en voor passantenschepen.
Bedrijven en Milieuzonering
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worde n gesitueerd. Solitaire bedrijfsvestigingen zijn onder de bestemming Bedrijf (B) geschaard. Hier zijn de bestaande bedrijfsactiviteiten toegestaan.
In de verschillende gemengde bestemmingen worden bedrijven toegelaten via de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging.
Ecologie
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur (paragraaf 4.6 Groen) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Een deel van het plangebied maakt onderdeel uit van de Ecologische Verbindingszone Laak. Het deel van de Petroleumhaven dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische hoofdstructuur heeft de bestemming Groen gekregen. Hier zijn uitsluitend groenvoorzieningen, recreatie in de vorm van school- en kindertuinen en speelvoorzieningen toegestaan;

5.4 Toelichting Op De Regels

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding, regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de digitale verbeelding en de regels.

De regels zijn overeenkomstig de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening als volgt ingedeeld:

  • Inleidende regels. De inleidende regels (artikelen 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikelen 3 tot en met 17) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de doeleinden en bouwregels.
  • Algemene regels. De algemene regels (artikelen 18 tot en met 22) bevatten algemene – voor alle bestemmingen geldende – regels zoals algemene regels ten aanzien van het bouwen, ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken en algemene ontheffingsregels.
  • Overgangs- en Slotregels. De laatste regels (artikelen 23 en 24) betreffen achtereenvolgens het overgangsrecht en de slotregel.

5.4.1 Inleidende regels

In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan voorkomen, nader gedefinieerd. In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid.

5.4.2 Bestemmingsregels

De artikelen 3 tot en met 6 maken de vestiging van bedrijven mogelijk. De bestemmingen Bedrijf - 1 en Bedrijf - 2 betreffen maatbestemmingen. Ten behoeve van de bestemmingen Bedrijf - 3 en Bedrijf - 4 is reeds een art. 19 WRO procedure doorlopen. Binnen de bestemming 'Bedrijf-3' zullen meerdere bedrijven, behorende tot een lichte milieucategorie, worden gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw. De bestemming 'Bedrijf-4' betreft een maatbestemming ten behoeve van een gecombineerde brandweer/ambulancepost.

De daaropvolgende artikelen 7 tot en met 11 omvatten een gemengde bestemming. In al deze bestemmingen zijn meerdere functies opgenomen.

In de artikelen 12 tot en met 17 zijn bestemmingen opgenomen die toezien op de inrichting van de openbare ruimte in het plangebied. Het betreft de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'. De bestemming 'Verkeer' is nader onderverdeeld in railverkeer, hoofdverkeersweg, straat en verblijfsgebied. Bij hoofdverkeersweg ligt de nadruk meer op het doorgaande verkeer. Bij straat is er vooral sprake van een ontsluitingsfunctie voor de hieraan gelegen bouwpercelen. Verblijfsgebieden zijn niet toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer. Binnen de bestemming 'Groen' mag het bestaande gebruik voor de school- en kindertuinen worden voortgezet. Verder zijn wegen, voet- en fietspaden, alsmede water binnen deze bestemming toegestaan.

Artikel 18 betreft een voorlopige bestemming ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. De definitieve bestemming is overeenkomstig de bestemming Gemengd - 1.
De artikelen 19, 20 en 21 hebben betrekking op een dubbelbestemming, te weten 'Leiding' en 'Waterstaat'. In de betreffende artikelen zijn regels opgenomen om de belangen die betrekking hebben op de dubbelbestemming te beschermen. Het belang van de bestemmingen 'Leiding' en 'Waterstaat' gaat op deze gronden voor op de andere bestemmingen die aan dezelfde gronden zijn toegekend. Ander gebruik en andere bebouwing binnen de zones zijn slechts mogelijk als de belangen van de dubbelbestemmingen zich er niet tegen verzetten en als vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende beheerder.

5.4.3 Algemene regels

In de hierop volgende artikelen zijn algemene regels omtrent bouwen en gebruik opgenomen. Ook zijn er algemene aanduidings- en afwijkingsregels opgenomen.

De algemene bouwregels zijn bouwregels die in de regel gelden voor alle bestemmingen. Hierin is onder meer voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, en dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan. Verder is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen. Mogelijke afwijkingen van deze algemeen bouwregels worden geregeld in de algemeen afwijkingsregels.
In de algemene bouwregels is tevens een regeling opgenomen ten behoeve van de akoestische kwaliteit van het gebied. Er wordt een verwijzing gemaakt naar de voor dit bestemmingsplan afgegeven beschikking hogere grenswaarden (Wet geluidhinder) en de bij het daarvoor uitgevoerde akoestisch onderzoek gehanteerde uitgangspunten. Eén van die uitgangspunten betreft de afschermende voorziening in de spoorstrook. Hier dient ofwel afschermende bebouwing te worden gerealiseerd, ofwel een geluidsscherm dat aan de voorwaarden van het akoestisch onderzoek voldoet.

In de algemene gebruiksregels is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

De algemene aanduidingsregels bevatten bepalingen ten aanzien van verschillende milieucomponenten en een regeling voor de beschermingszone die onderdeel uitmaakt van de waterkering. Deze bepalingen zijn opgenomen om te borgen dat rekening wordt gehouden met milieu- en waterbelangen bij het toelaten van gevoelige functies als wonen.
De algemene afwijkingsregels hebben in de eerste plaats betrekking op afwijkingen van de algemene bouwregels: het bouwen van beneden peil gelegen ruimtes in één bouwlaag, voor zover gelegen buiten het bouwvlak en het plaatsen van installaties voor mobiele telecommunicatie op andere gebouwen. Verder is ontheffing mogelijk voor geringe afwijkingen van maten en bestemmings- en bebouwingsgrenzen en kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen. In de tweede plaats hebben de algemene afwijkingsregels betrekking op ontheffing van de algemene gebruiksregels.

5.4.4 Overgangs- en slotregels

De laatste artikelen hebben betrekking op het overgangsrecht en de slotregel. Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels van het bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven'.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan ziet toe op de wijziging van de bestemming ter plaatse van Laakhaven West en Petroleumhaven. Daarnaast wordt op een aantal locaties uitgegaan van consolidering van de bestaande situatie. Voor de nieuwe ontwikkelingen is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten miste 1.000 m² bruto vloeroppervlakte met met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bron: Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro

In dit bestemmingsplan wordt op verschillende locaties de bouw van een hoofdgebouw voorzien, waardoor de gemeente in principe verplicht is een exploitatieplan vast te stellen bij dit bestemmingsplan. De raad kan op basis van art. 6.12, tweede lid Wro echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in art. 6.13, eerste lid, onder c, 4º en 5º, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in art. 6.13, tweede lid onder b, c en d, niet noodzakelijk is.

Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar. Het kostenverhaal voor de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen is anderszins verzekerd middels een anterieure overeenkomst (transformatie Pionier) en gemeentelijk grondeigendom. Behalve de Pionier locatie vallen alle ontwikkelingen binnen actieve gemeentelijke grondexploitaties waarvan de plansaldi financieel zijn afgedekt. Eventuele risico's worden opgevangen middels de Reserve Grondbedrijf. Uitvoering is hierdoor gegarandeerd. Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor de bestemming Bedrijf – 1 wordt een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten, of wordt een exploitatieplan vastgesteld
Daarnaast is het niet noodzakelijk om een tijdvak of fasering te bepalen als bedoeld in art. 6.13 eerste lid onder c, 4º en 5º, noch om eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen als bedoeld in art. 6.13 tweede lid onder b, c en d van de Wro.

Conclusie
Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar. Omdat het kostenverhaal voor de ontwikkelingen anderszins is verzekerd is en aanvullende eisen niet noodzakelijk zijn wordt – op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro – besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

Het maatschappelijke draagvlak van het bestemmingsplan wordt getoetst door middel van wettelijk vooroverleg en de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan voor zienswijzen.

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn met de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het bestemmingsplan in het geding zijn. Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan is op 13 februari 2012 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  1. 1. Provincie Zuid-Holland
  2. 2. Stadsgewest Haaglanden
  3. 3. Hoogheemraadschap van Delfland
  4. 4. Dunea
  5. 5. Politie Haaglanden
  6. 6. Veiligheidsregio Haaglanden, Regionale Brandweer
  7. 7. Veolia Transport Haaglanden
  8. 8. HTM Infra
  9. 9. NS Reizigers
  10. 10. ProRail
  11. 11. Stedin B.V.
  12. 12. TenneT Regio West
  13. 13. N.V. Nederlandse Gasunie
  14. 14. Het bestuur van de Fietsersbond enfb
  15. 15. Kamer van Koophandel Haaglanden


Van de onder 1, 3, 6, 11, 12 en 15 genoemde instanties zijn de hierna opgenomen reacties ontvangen.Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.

1. Provincie Zuid-Holland

“Ik heb kennis genomen van het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan. Het plan geeft aanleiding tot de volgende reactie.

Het provinciale beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Structuurvisie en de verordening Ruimte. Het plan is op enkele punten niet conform dit beleid.

Opmerking

Milieu

Externe veiligheid (plaatsgebonden, groepsrisico en gebiedsgerichte toetsingskaders) In paragraaf 4.3 'Externe veiligheid' van het voorontwerp bestemmingsplan wordt aangegeven dat er 'in het plangebied geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen over de weg of over het water'. Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat transport van gevaarlijke stoffen over de rijkswegen A4 en A13 wel relevant is voor het plangebied. Bovendien vindt transport van brandbare vloeistoffen (zoals benzine en diesel) en brandbare gassen (LPG) plaats als gevolg van het BP tankstation aan de Neherkade nabij het plangebied. De toelichting en de verantwoording groepsrisico's dient hierop te worden aangepast. In de verantwoording van groepsrisico's wordt de hoogte van deze groepsrisico's niet expliciet benoemd in de toelichting van het plan. In de mailwisseling naar aanleiding van het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden wordt vervolgens aangegeven dat de maatregelen uit het advies kunnen worden overgenomen in het ontwerp bestemmingsplan, om groepsrisico's onder de oriënterende waarde te houden. Vooralsnog kan niet worden nagegaan (in) hoe(verre) hieraan invulling wordt gegeven. In de fase van voorontwerp bestemmingsplan kan nog niet worden bepaald of, en in welke mate, dit plan in strijd is met het provinciale belang, betreffende het beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Wij adviseren om een nadere toelichting, verantwoording groepsrisico's, in het plan op te nemen.

Water

Waterkering
De beschermingszone van de waterkering is niet bestemd op de verbeelding (alleen de kernzone). Dit is in strijd met de Verordening Ruimte.

Conclusie
Het plan houdt op bovengenoemde punten onvoldoende rekening met het provinciale belang. Ik verzoek u daarom het plan aan te passen. Dit is een gecoördineerde reactie van alle betrokken directies van de provincie.”

Reactie

Milieu
De toelichting en verantwoording van het groepsrisico zijn naar aanleiding van de brief aangepast. De hoogte van het groepsrisico is expliciet benoemd in de toelichting van het plan. Een geactualiseerde versie van het concept ontwerp bestemmingsplan is op 21 augustus 2012 per e-mail aan de provincie verstuurd. In deze versie van het plan is ook opgenomen hoe wordt voorgesteld om de maatregelen van de Veiligheidsregio Haaglanden in de besluitvorming te verwerken. De provincie heeft in reactie hierop een aantal opmerkingen over de verantwoording van het groepsrisico gemaakt. Een deel van die opmerkingen is in het bestemmingsplan verwerkt. Over een aantal onderdelen is de gemeente nog in overleg met de provincie om tot een gezamenlijke verantwoording van het groepsrisico te komen.


Water
Ook de beschermingszone is op de verbeelding opgenomen en voorzien van de gebiedsaanduiding 'waterstaat-beschermingszone'.


3. Hoogheemraadschap van Delfland

“In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland in een reactie kenbaar te maken of met het voorontwerp bestemmingsplan kan worden ingestemd.

Niet instemmen
Wij kunnen niet instemmen met het voorontwerp bestemmingsplan. In het plan is onvoldoende invulling gegeven aan het beleid van Delfland zoals vermeld in de Handreiking watertoets voor gemeenten (2012). Het betreft de thema's 'beleid', 'waterkwantiteit' en 'waterkeringen'.

Beleid
In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt verwezen naar de Handreiking Watertoets uit 2007, echter in 2012 is deze geactualiseerd en op een aantal belangrijke punten gewijzigd. Deze handreiking is te vinden op onze website. Wij verzoeken u dit aan te passen in de toelichting.

Waterkeringen
De kernzone van de waterkering is correct op de verbeelding weergegeven als dubbelbestemming waterstaat. Aan beide zijden van deze kernzone geldt, zoals in de toelichting is beschreven, een beschermingszone van 15 m breed. Deze beschermingszone dient eveneens als dubbelbestemming Waterstaat- waterkering op de verbeelding te worden weergeven.

Waterkwantiteit
In de toelichting wordt aangegeven dat uit de waterbergingsvisie blijkt dat voor het boezemgebied de waterkwantiteit onder controle kan worden gehouden door middel van maatregelen anders dan het toevoegen van oppervlaktewater. Echter uit de Doorstroomstudie Den Haag (2012) blijkt dat de beschikbare ruimte voor waterberging in grote delen van het boezemland in Den Haag beperkt is. Wijzigingen in het verhard oppervlak in het boezemland van Den Haag hebben een effect op de piekwaterstanden in een groot gebied rondom Den Haag. Daarbij moet ook worden gedacht aan het wijzigen van open verharding in gesloten verharding. Door water langer vast te houden op het maaiveld met vasthoudmaatregelen als groene daken en waterdoorlatende verharding kunnen de peilstijgingen in de boezem bij extreme neerslag effectief worden beperkt.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient uitgegaan te worden van het stand-still principe. Dit betekent dat de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag leiden. Wij verzoeken u bovenstaande opmerkingen in het Ontwerp Bestemmingsplan te verwerken. Het aangepaste bestemmingsplan kunt u aan ons sturen via het watertoetsportaal.”

Reactie

Beleid
In de toelichting van het bestemmingsplan wordt verwezen naar de geactualiseerde handreiking.

Waterkeringen
Ook de beschermingszone is op de verbeelding opgenomen en voorzien van de gebiedsaanduiding 'waterstaat-beschermingszone'.

Waterkwantiteit
In het bestemmingsplan zal de volgende tekst worden opgenomen: 'Uit de uitkomsten in de Watervisie blijkt, dat voor het Boezemgebied door middel van maatregelen anders dan het toevoegen van oppervlaktewater, het thema waterkwantiteit voldoende onder controle zal kunnen worden gehouden.

Wel is inmiddels duidelijk geworden dat de beschikbare ruimte voor waterberging in grote delen van het boezemland in Den Haag beperkt is. Wijzigingen in het verhard oppervlak in het boezemland hebben effect op de piekwaterstanden. Het stedenbouwkundig raamwerk Laakhaven West en Petroleumhaven gaat eerder uit van minder verharding dan in de oude situatie. Bovendien kan in de uitwerking gebruik gemaakt worden van waterdoorlatende verharding en groene daken'.

Daarnaast is nog de volgende toevoeging in het ontwerp bestemmingsplan opgenomen:

'Wateragenda en Waterbergingsvisie Den Haag
De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer middels een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn. Belangrijk nieuw element in de Wateragenda is dat het zich behalve op de waterkwaliteit en waterveiligheid óók op de veiligheid, recreatie en ruimtelijke ontwikkelingen richt.'De gemeente streeft naar het realiseren van een duurzaam vitale en aantrekkelijke leefomgeving. Daarom vormt de lange termijndoelstelling voor dit waterplan: Het realiseren van een duurzaam schoon en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige (leef)omgeving, waar bewoners en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan.'


6. Veiligheidsregio Haaglanden

“Op 18 juni 2012 heeft u de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) verzocht advies uit te brengen in het kader van externe veiligheid over het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven te Den Haag. Naar aanleiding daarvan heeft de Veiligheidsregio Haag- landen (VRH) het bestemmingsplan geanalyseerd. Op basis daarvan kan ik u het volgende berichten.

Dit advies geeft een korte beschrijving van het plangebied, de aanwezige risicobronnen op het gebied van externe veiligheid, het beleidskader, een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied.


Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven ligt aan de zuidrand van het stadscentrum en wordt globaal begrensd door de Neherkade, een gedeelte van de Calandstraat en de spoorverbinding tussen Den Haag en Rijswijk. Het bestemmingsplan maakt de transformatie mogelijk van een bedrijventerrein naar een gemengd woon- en werkgebied. Binnen het plangebied kunnen onder andere woningen (verwachting totaal 900), kantoren, bedrijven, recreatiemogelijkheden, een voorlopige woonbestemming voor 190 arbeidsmigranten en een levensbeschouwelijke voorziening worden gerealiseerd. Een aantal ontwikkelingen hebben in de afgelopen jaren al plaats gevonden, zoals de realisatie van het bedrijfsverzamelgebouw langs het spoor en de brandweer- en ambulancepost. Ook deze eerder vergunde ontwikkelingen worden in het bestemmingsplan opgenomen. De in de huidige situatie aanwezige 'RAC-hallen', het kantoorpand de Pionier en een aantal bedrijfsbestemmingen blijven behouden.

Risicobronnen
Binnen en nabij het plangebied zijn in het kader van externe veiligheid een aantal risicobronnen aanwezig. Hieronder worden deze geclusterd weergegeven.

Inrichtingen met gevaarlijke stoffen
Op het bestemmingsplan is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing vanwege de verkoop van LPG bij het BP-tankstation aan de Neherkade 2980 (hierna LPG tankstation). De terreingrens ligt op ongeveer 20 meter ten westen van het plangebied. Volgens de vergunning van dit bedrijf mag de doorzet maximaal 999 m3 per jaar bedragen. (Bron: Beschikking van BP tankstation gelegen aan Neherkade 2980, d.d. 10 november 2010. Onderwerp: 'MPM 13922/3019938 voor het 'Verkooppunt van motorbrandstoffen in combinatie met een shop en washal en twee afspuitboxen voor het wegverkeer met verkoop van LPG aan de Neherkade 2980 te Den Haag'.) De plaatsgebonden risicocontouren met een kans van 10-6 per jaar (PR-10-6-contour) bedragen daarmee maximaal 15, 25 en 45 meter voor respectievelijk de afleverzuil, de ondergrondsetank en het vulpunt. Binnen het plangebied zijn daarbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. Het invloedsgebied voor dit LPG-tankstation bedraagt 150 meter en ligt daarmee binnen het plangebied over de bestemming 'Gemengd - 1' en een bestaande bedrijfsbestemming. Wel kunnen bij een incident bij het LPG-tankstation ook buiten het invloedsgebied de effecten waarneembaar zijn. In de huidige situatie ligt het groepsrisico van dit tankstation op de oriëntatiewaarde. Doordat het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied de realisatie van o.a. woningen mogelijk maakt (bestemming 'Gemengd - 1'), neemt in de nachtsituatie het groepsrisico toe tot net boven de oriëntatiewaarde. (Bron: 'Groepsrisico bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven veroorzaakt door LPG-tankstation BP Neherkade in Den Haag', Adviesgroep AVIV BV, 30 september 2011, projectnummer 112082.)

Transport van gevaarlijke stoffen
Vanwege de aanwezigheid van de transportroutes gevaarlijke stoffen rijksweg A4 en A13 is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' uit 2010 (circulaire RNVGS) van toepassing op dit bestemmingsplan. Deze wegen liggen op ongeveer 3200 meter ten zuidoosten van het plangebied. Over deze routes worden brandbare vloeistoffen, brandbare gassen, giftige vloeistoffen en giftige gassen vervoerd. De veiligheidszone (PR-10-6-contour) voor deze wegen bedraagt volgens de circulaire maximaal 23 meter en vormt dus geen belemmering voor het plangebied. De invloedsgebieden van deze wegen in verband met het transport van brandbare vloeistoffen en gassen bedraagt respectievelijk 45 en 325 meter. (Bron: Handleiding Risicoanalyse Transport (concept), Ministerie van Infrastructuur en Milieu - Rijkswaterstaat, 1 november 2011, pagina 16 en e-mail 'Kader externe veiligheid weg (versie januari 2011) en HART', 22 februari 2012 van Manon Kruiskamp (Rijkswaterstaat).) Voor het transport voor giftige vloeistoffen en giftige gassen geldt een invloedsgebied van meer dan 4000 meter. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkelingen in het plangebied geen effect zullen hebben op de hoogte van het groepsrisico. Alleen het transport van giftige vloeistoffen en giftige gassen is voor het hele plangebied relevant.
Vanwege de aanwezigheid van het BP tankstation aan de Neherkade zal voor de bevoorrading van het tankstation binnen of nabij het plangebied ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg plaatsvinden. Vanwege dit tankstation zal in ieder geval het transport van brandbare vloeistoffen (zoals benzine en diesel) en brandbare gassen (zoals LPG) plaatsvinden. De effecten van een eventueel incident met het transport van deze stoffen nabij het plangebied zijn vergelijkbaar met een incident bij het tankstation zelf.
Naast het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, bestaat de mogelijkheid dat over de spoorverbinding tussen Den Haag en Leiden incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook door dit vervoer is de circulaire RNVGS van toepassing op het bestemmingsplan. Uit de toelichting van het bestemmingsplan blijkt dat over deze spoorverbinding geen regulier transport plaatsvindt. Deze wordt alleen gebruikt bij een omleiding als gevolg van herstelwerkzaamheden op een andere spoorverbinding. Deze risicobron wordt daarom in dit advies verder buiten beschouwing gelaten.

Buisleidingen met gevaarlijke stoffen
Vanwege de aanwezigheid van de hoge druk aardgastransportleiding W-509-06 (40 bar en 12,75 inch) op ongeveer 115 meter ten westen van het plangebied, is op het bestemmingsplan het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb) van toepassing. Deze leiding heeft een PR10-6-contour die op de leiding ligt. Het invloedsgebied bedraagt 140 meter en ligt daarmee voor dit plangebied alleen over de bestemming 'Verkeer – Railverkeer' heen. Aangezien in het plangebied binnen het invloedsgebied geen verblijfsobjecten gerealiseerd kunnen worden, wordt deze risicobron in dit advies verder buiten beschouwing gelaten.
Geconcludeerd wordt dat voor dit plangebied het BP tankstation aan de Neherkade en het vervoer van gevaarlijke stoffen nabij het plangebied en over de rijkswegen A4 en A13 relevant zijn.

Beleidskader
In regionaal verband is bestuurlijk afgesproken dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen er naar gestreefd wordt om de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet te overschrijden (“Samen Werken aan Externe veiligheid”, d.d. 16 november 2006). In dit geval ligt het groepsrisico van het LPG-tankstation aan de Neherkade in de huidige situatie op de oriëntatiewaarde. In de toekomstige situatie neemt het groepsrisico in de nachtperiode toe tot net boven de oriëntatiewaarde. Dit geeft een dilemma aangezien met het bestemmingsplan geen maatregelen bij het LPG-tankstation zelf kunnen worden genomen, waarmee het groepsrisico wordt verlaagd. Met de maatregelen in dit advies wordt het groepsrisico niet verlaagd. Wel kunnen de maatregelen zorgen voor een beperking van de effecten van een incident bij dit LPG tankstation en de andere risicobronnen.

Scenariobeschrijving
Naast de 'dagelijkse incidenten' die zich binnen het plangebied voor kunnen doen, zoals brand, wateroverlast of een aanrijding, gelden voor het LPG-tankstation en het transport van gevaarlijke stoffen binnen en/of nabij het plangebied en over de rijksweg A4 en A13 de volgende meest waarschijnlijke en ergst denkbare scenario's.

1. LPG-tankstation
Volgens de handleiding risicoberekeningen BEVI moet voor een LPG-tankstation als meest waarschijnlijk en meest voorkomende ongeval rekening worden gehouden met een lekkage van de losslang (kans hierop is 1,4* 10-3 per jaar). Hierbij komt er een beperkte hoeveelheid LPG vrij, die zal ontbranden indien er een vonk bij komt.
Het ergst denkbare scenario voor een LPG-tankstation is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een LPG tankwagen die betrokken is bij een brand nabij of in het tankstation. Hierbij zal de gehele inhoud van de tankwagen ineens explosief vrijkomen. Daarbij komt veel hitte vrij door de ontstane vuurwolk en als gevolg van de explosie is er ook een drukgolf. Door dit scenario kunnen tot op 325 meter personen overlijden en tot 500 meter kunnen personen gewond raken als gevolg van het incident. De kans hierop is afhankelijk van verschillende omstandigheden, maar in de meeste gevallen erg klein (kans kleiner dan 1 op de 10 miljoen per jaar).

2. Transport gevaarlijke stoffen
Het meest waarschijnlijke scenario voor alle wegen is een lekkage van een tankwagen met gevaarlijke stoffen. Hierbij komt een kleine hoeveelheid van de vervoerde stof vrij. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is afhankelijk van de stof (giftig of brandbaar) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Bij de meeste stoffen zal de omgeving uit voorzorg worden ontruimd, maar zullen er, buiten irritatie aan luchtwegen en ogen en/of stankoverlast, weinig problemen zijn.
Één van de ergst denkbare scenario's voor het transport van gevaarlijke stoffen binnen of nabij het plangebied is in dit geval een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankwagen met brandbaar gas door impact (zoals een aanrijding). Hierbij zal de gehele inhoud van de tankwagen ineens explosief vrijkomen. Als gevolg van de explosie is er ook een drukgolf, waarbij veel hitte vrij komt door de ontstane vuurwolk. De kans hierop is afhankelijk van verschillende omstandigheden, maar in de meeste gevallen erg klein.
Bij het ergst denkbare scenario zullen tot 325 meter (invloedsgebied) van het incident nog slachtoffers kunnen vallen. Tot op ongeveer 400 meter kunnen mensen eerstegraads brandwonden oplopen. Voor de rijkswegen A4 en A13 is het ergst denkbare scenario een lekkage of het ineens vrijkomen van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen van een tankwagen met een giftige vloeistof of giftig gas. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Daarbij hebben ook de weersomstandigheden een grote invloed op de verspreiding van de giftige stoffen. Bij de meest ongunstigste weersomstandigheden kan dit lijden tot een invloedsgebied van meer dan 4000 meter. Gezien de afstand van deze wegen tot het plangebied bestaat de kans dat de aanwezigen in dat geval slachtoffer worden of overlijden wanneer de wind in de richting van het plangebied staat.

Geadviseerde maatregelen
In het bestemmingsplan is al een maatregel genomen waarmee de omvang van een incident bij het LPG-tankstation kan worden beperkt. In het bestemmingsplan is een 'Veiligheidszone - lpg' opgenomen. Hierin gelden voorschriften waarmee de (verdere) verdichting van de objecten binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation en de aanwezige personen kunnen worden gereguleerd. Daarnaast biedt deze bestemming ook mogelijkheden voor het stellen van nadere eisen door burgemeester en wethouders aan de situering van vluchtwegen. In dit advies wordt er vanuit gegaan dat deze maatregel behouden blijft.
Met dit bestemmingsplan kunnen geen maatregelen aan de risicobronnen worden getroffen. Dit advies richt zich daarom met name op de effecten van een incident. Naar aanleiding van bovenstaande scenario's worden dringend de hierna volgende maatregelen geadviseerd. De adviezen hebben niet alleen betrekking op het ergst denkbare scenario. Ongeacht het type incident (van een lekkage tot een BLEVE) hebben ze een positief effect op de zelfredzaamheid, de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid.
Kans- en effectreducerende maatregelen
Om de risico's te verkleinen wordt hieronder een aantal adviezen gegeven. Binnen het plangebied kunnen zich op dit moment nieuwe risicobronnen vestigen. Bedrijven waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is, zijn (nog) niet uitgesloten binnen de regels van het bestemmingsplan.

A. Om ervoor te zorgen dat zich geen bedrijven kunnen vestigen die in het kader van externe veiligheid als risicobron kunnen worden aangemerkt, wordt geadviseerd om de vestiging van bedrijven waarop het Bevi van toepassing is uit te sluiten in de regels van het bestemmingsplan.


Ongeacht het incident heeft afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten. Van een 'gewone' brand tot een incident op de rijkswegen A4 en A13 waarbij giftige stoffen vrijkomen, zullen de schadelijke effecten worden beperkt binnen de objecten in het plangebied.

B. Om de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken, wordt geadviseerd om een
technische voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden
uitgeschakeld Dit mag ook een handmatige handeling zijn Dit geldt bij verbouw en vervangende
nieuwbouw van alle verblijfobjecten binnen het plangebied, zoals woningen, kantoren, hotels,
onderwijslocaties, evenementengebouwen, verblijfs- en bijeenkomstruimten, etc.


Maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid
Naast bovenstaande is het belangrijk dat de zelfredzaamheid van mensen wordt verhoogd. Bij een incident bij het LPG-tankstation aan de Neherkade of het transport ter bevoorrading van dit tankstation, is het van belang dat mensen veilig kunnen vluchten. Hiervoor is een vluchtweg vanuit de objecten in het plangebied, richting de omgeving, aan een afgekeerde zijde van deze risicobronnen van belang.

C. Bij verbouw of (vervangende) nieuwbouw van objecten binnen 325 meter van het LPG tankstation is het belangrijk dat mensen veilig kunnen vluchten. Dit betekent dat een vluchtweg wordt geadviseerd via de tuin/gevel aan de afgekeerde zijde van deze risicobron.


Binnen het plangebied en daarmee binnen 325 meter van het LPG-tankstation en de invloedsgebieden van het transport van gevaarlijke stoffen liggen verschillende objecten waarin groepen personen en/of beperkt of niet zelfredzame personen aanwezig kunnen zijn. Voorbeelden zijn bedrijfsgebouwen, kantoren, onderwijslocaties, horeca, hotels, evenementen- locaties (zoals de RAC-hallen), levensbeschouwelijke voorzieningen, verenigingsgebouwen, etc.

D. Voor de verschillende bestemmingen binnen het plangebied waar groepen personen en/of beperkt of niet zelfredzame personen aanwezig kunnen zijn, wordt geadviseerd dat in een plan ten behoeve van noodsituaties naast de interne calamiteiten zoals brand, ook scenario's worden opgenomen die zich buiten het object of de evenementenlocatie voor kunnen doen. In het kader van externe veiligheid zijn dit de scenario's van een incident bij het LPG-tankstation of een incident met het transport van gevaarlijke stoffen binnen of nabij het plangebied en over de rijkswegen A4 en A13. Naast de scenario's moeten ook de handelingsperspectieven worden beschouwd. Zodat de organisatie van het evenement of de personeelsleden en/of begeleiders van de personen in deze objecten de groepen personen of de (beperkt) zelfredzame personen bij calamiteiten kunnen begeleiden om zichzelf in veiligheid te brengen. Hierbij is het ook belang dat dit structureel wordt geoefend.


Om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren op een ongeval bij het LPG-tankstation of het transport van gevaarlijke stoffen, is het van belang dat zij hier vooraf op een begrijpelijke wijze over worden geïnformeerd. Op dit moment is er op regionaal niveau een (risicocommunicatie)campagne ontwikkeld, waarin o.a. deze aspecten worden behandeld. Mogelijk dat de gemeente Den Haag ook voor dit plangebied gebruik kan maken van de hulpmiddelen die onder andere in deze campagne zijn ontwikkeld.

E. Geadviseerd wordt om alle bewoners, personeel en de vaste gebruikers binnen het plangebied te
informeren over de verschillende risico's en gevaren in de omgeving, de wijze van alarmeren en de
wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft en ook nieuwe
bewoners en gebruikers hierover worden geïnformeerd.

Maatregelen ten behoeve van de hulpverlening
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten (Eisen ten behoeve van de bereikbaarheid voor de hulpdiensten, zijn onder andere vermeld in het Handboek Openbare Ruimte, Deel 3, 'Technische eisen voor de inrichting van de openbare ruimte', 4 oktober 2007.), opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen (Door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is hiervoor de 'Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid' ontwikkeld.) voldoende zijn. Op dit moment blijken de bereikbaarheid voor de hulpdiensten, opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen binnen het plangebied in de huidige situatie voldoende te zijn. Dit komt onder andere door de aanwezigheid van brede straten binnen het plangebied. Maar ook de Laakhaven die in geval van calamiteiten gebruikt kan worden als secundaire bluswatervoorziening. Daarnaast vindt er over de bereikbaarheid ook structureel overleg plaats tussen de gemeente Den Haag en de VRH. In dit overleg is ook (een gedeelte) van het voorliggende plangebied besproken en worden (toekomstige) wegwerkzaamheden besproken.

F. Geadviseerd wordt om het huidige niveau voor de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de
bluswatervoorzieningen voor dit plangebied in stand te houden. Eventuele wijzigingen dienen
besproken te worden in het structurele overleg tussen de gemeente en de VRH.

Tot slot
In onderstaande tabel zijn de maatregelen samengevat die genomen kunnen worden om de risico's te beperken. In de tabel is een inschatting opgenomen van de bijdrage die een maatregel kan leveren aan de risicobeperking van een bepaald scenario. De geadviseerde maatregel 'A' is in deze tabel buiten beschouwing gelaten, aangezien deze maatregel is gericht op het voorkomen van nieuwe risicobronnen binnen het plangebied. Deze maatregel heeft geen betrekking op de scenario's van de al aanwezige risicobronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA_0013.png"

De genoemde maatregelen worden dringend geadviseerd in het kader van externe veiligheid (art. 13 van het Bevi en paragraaf 4.3 van de circulaire RNVGS) en art. 10 van de Wet veiligheidsregio's. Deze maatregelen kunnen ook een positief effect hebben op de (brand) veiligheid. Ook is het belangrijk dat in de verdere uitwerking van het plangebied ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen benodigd zijn.
De invloedsgebieden van de risicobronnen zijn groter dan dit plangebied. Het totaal aantal te verwachten slachtoffers (en daarmee de benodigde hulpbehoefte) bij de ergst denkbare scenario's is zeer groot. In dit geval een BLEVE van een LPG-tankwagen (na)bij het BP- tankstation aan de Neherkade of het vrijkomen van giftige stoffen op de rijkswegen A4 en A13. De beschikbare hulpverleningscapaciteit is waarschijnlijk onvoldoende groot om direct aan de benodigde hulpvraag te voldoen. Assistentie vanuit andere regio's is hierbij noodzakelijk.
Ik verwacht u hiermee voldoende van advies te hebben voorzien om maatregelen te kunnen treffen en de verantwoording groepsrisico aan te vullen ten behoeve van dit ruimtelijke besluit. Niet alle geadviseerde maatregelen kunnen worden opgenomen in dit bestemmingsplan, maar zijn bedoeld voor andere afdelingen binnen de gemeente. Deze maatregelen kunnen mogelijk binnen andere ruimtelijke plannen of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd. Voorbeelden hiervoor zijn een bouwplan, een afdeling communicatie en/of handhaving. Ik ga er van uit dat de behandelaar van dit advies ervoor zorg draagt dat alle te treffen maatregelen bij de juiste afdeling van de gemeente bekend worden gemaakt.”

Reactie
Op de navolgende wijze wordt invulling gegeven aan de door de VRH geadviseerde maatregelen:

  • A. De vestiging van bedrijven waarop het Bevi van toepassing is is uitgesloten in de regels van het bestemmingsplan (zie algemene gebruiksregels);
  • B. B. Dit advies zal door het gemeentelijk projectmanagement aan de initiatiefnemers worden doorgegeven.
  • C. Binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'veiligheidszone-lpg' kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering van vluchtwegen. Op die manier is via de planregels geborgd dat bij de beoordeling van bouwplannen een vluchtweg kan worden voorgeschreven via de tuin/gevel aan de afgekeerde zijde van de risicobron. In het plan wordt uitgegaan van een contour van 150 meter. Voor een contour van 325 meter ontbreekt een wettelijke grondslag.
  • D. De directie Communicatie van de Bestuursdienst gaat in samenwerking de afdelingen Communicatie van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling en de Veiligheidsregio Haaglanden na welke activiteiten er noodzakelijk zijn op het gebied van risicocommunicatie. Op basis van deze analyse en het advies hierover worden vervolgens de noodzakelijke communicatieactiviteiten uitgevoerd.
  • E. Bovengenoemde acties op het gebied van risicocommunicatie zijn ook van toepassing op maatregel E.
    Ten aanzien van de wijze van alarmeren kan daaran nog worden toegevoegd dat het alarmeren van de bevolking tot voor kort plaatsvonc met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd. Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert. NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen. Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.
    De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijks en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.
    NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.
  • F. Het huidige niveau voor de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de bluswatervoorzieningen voor dit plangebied worden in stand gehouden. Eventuele wijzigingen worden besproken in het structurele overleg tussen de gemeente en de VRH.


De adviesbrief van de VRH is tevens gebruikt om de van dit bestemmingsplan onderdeel uitmakende 'verantwoording groepsrisico' aan te vullen.

11. Stedin B.V.

“Naar aanleiding van uw brief met betrekking tot het Artikel 3.1.1 Bro-overleg concept-bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven kunnen wij u meedelen dat wij, voor zover dat betrekking heeft op de openbare gas- en elektriciteitsvoorziening, in principe geen bezwaar hebben tegen dit concept ontwerp-bestemmingsplan Laakhaven West en Petroleumhaven in de gemeente Den Haag.
Mogelijk zou er voor de energiebehoefte binnen dit bestemmingsplan rekening gehouden moeten worden met het stichten van nieuwe transformatorstations c.q. gasstations t.b.v. distributie van elektriciteit en/of gas.
Indien voor elektriciteit- en/of gasdistributienet bouwkundige voorzieningen, kabels en/of leidingen moeten worden gelegd, zullen de hieronder genoemde voorwaarden gelden.

  1. 1. De situering van een transformatorstation en/of gasstation dient zodanig te zijn, dat deze zoveel mogelijk langs de openbare weg is geplaatst, zodat te allen tijde vanaf de openbare weg de bereikbaarheid gewaarborgd is voor personeel en materieel.
  2. 2. Onder gasleidingen wordt verstaan de lage- en hogedrukgasleidingen die samen het gasdistributienet vormen, waarop de gasaansluitleidingen worden aangesloten. Op de gasleidingen zijn van toepassing de NEN 7244 met de normatieve verwijzingen.
  3. 3. Onder elektriciteitskabels wordt verstaan de middenspanning- en laagspanningskabels en de openbare verlichtingskabels, die samen het elektriciteitsnet vormen. Hierop zijn van toepassing de NEW 1738 en NEN 1739.
  4. 4. De gasleidingen en of elektriciteitskabels dienen te liggen in voor de openbare dienst bestemde grond. De bestemming van deze grond moet zijn: trottoir, fietspad of eventuele groenstrook langs de straten en wegen.
  5. 5. Bij gasleidingen en/of elektriciteitskabels in een groenstrook mag slechts laagblijvende, ondiep wortelende beplanting worden aangebracht. Bij het projecteren van diepwortelende, tot grote omvang uitgroeiende struiken en bomen! dient minimaal een afstand ten opzichte van gasleidingen en elektriciteitskabels van 1,50 meter in acht worden genomen. Wortelgroei binnen het tracé van gasleidingen en elektriciteitskabels moet te allen tijde worden voorkomen, waar nodig door het aanbrengen van een verticaal scherm.
  6. 6. De grondsamenstelling van de kabel- en leidingstroken moet zodanig zijn dat de aanwezige kabels en leidingen zonder gevaar van aantasting en beschadiging kunnen worden gelegd en beheerd.
  7. 7. In een trottoir en/of fietspad moet de gasleiding en/of elektriciteitskabel liggen in een zandbed onder eenvoudig opneembaar doorlatend wegdek. Fundatiemateriaal met een grove korrel en/ of agressieve eigenschappen kan in de kabel- en leidingstrook niet worden toegestaan, evenals PS - platen boven leidingen en kabels.”


Reactie
Momenteel wordt in opdracht van de gemeente een herziening gemaakt van de Diensten & Bedrijvenprocedure voor het plangebied. Hierin worden alle genoemde zaken meegenomen en zal er ook contact worden opgenomen met Stedin. Nutsvoorzieningen binnen het plangebied worden via de algemene bouwregels mogelijk gemaakt.

12. TenneT Regio West

“Met uw brief van 18 juni 2012, kenmerk DSO_SO/2012.4151, nodigt u ons uit om uiterlijk 27 juli 2012 een reactie te geven op het concept ontwerp van het bestemmingsplan “Laakhaven West en Petroleumhaven” van uw gemeente. Van deze mogelijkheid maakt TenneT TSO B.V. (verder te noemen TenneT) gebruik.

Belang TenneT
TenneT transporteert elektriciteit met een spanningsniveau van 110.000 Volt en hoger en beheert het hierbij behorende netwerk. Dit netwerk is als vitale infrastructuur aangemerkt en wordt om deze reden bewaakt, beheerd en onderhouden. Dit zijn onder andere hoogspanningsstations en ondergrondse en bovengrondse verbindingen. Waar nodig worden ook nieuwe bedrijfsmiddelen gerealiseerd. Om dit te kunnen realiseren wordt ruimte gezocht die, waar mogelijk en noodzakelijk, gereserveerd en veilig gesteld wordt voor nu en voor de toekomst.

Motivatie inspraakreactie
Binnen de grenzen van het plan bevinden zich ondergrondse gedeelten van onze in het onderwerp van deze brief vermelde 150.000 Volt transportverbindingen, te weten de kabelgedeelten gelegen in de Neherkade, onder de Laakhaven, de Calandkade en de Waldorpstraat en in het Hildebrandplein. In het bestemmingsplan is door uw gemeente rekening gehouden met onze hoogspanningsverbindingen. Ter bescherming van de belangen van TenneT verzoeken wij uw medewerking om de Regels aan te vullen. Dit is hieronder nader uitgewerkt en toegelicht.

Regels
Artikel 19 Leiding Hoogspanningsverbinding
In lid 19.1 (2e regel), in lid 19.2, sub a en in lid 19.3, sub a staat abusievelijk het woord 'rioolwaterpersleiding' vermeld. Dit is onjuist en daarom verzoekt TenneT u dit woord te wijzigen in 'ondergrondse hoogspanningsverbinding'.

Overige informatie
TenneT vraagt nieuwe inrichtings- of andere ruimtelijke plannen, besluiten en/of werkzaamheden tijdig te bespreken. Bijvoorbeeld tijdens het (voor)overleg voor deze nieuwe plannen en besluiten. Hiervoor kunt u contact opnemen met de afdeling Grondzaken (…)'.”

Reactie
Het woord 'rioolwaterpersleiding' in artikel 19 van de regels van het bestemmingsplan is aangepast in de woorden 'ondergrondse hoogspanningsverbinding'. Daarnaast wordt momenteel in opdracht van de gemeente een herziening gemaakt van de Diensten & Bedrijvenprocedure voor het plangebied. In dat verband zal ook contact worden opgenomen met TenneT.

15. Kamer van Koophandel Haaglanden

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Laakhaven West. Met dit plan schept u het juridisch-planologisch kader om uitvoering te geven aan uw wens dit bedrijventerrein te transformeren naar een gevarieerd stedelijk woon-, werk-, en leefmilieu. Het in 2007 vastgestelde stedenbouwkundige plan voor dit gebied heeft tot nu toe niet geleid tot de ontwikkeling van het gewenste trendy, jazzy woon/werkmilieu. U wilt hierin verandering brengen door in te zetten op kleinschalig opdrachtgeverschap.

Grotendeels kunnen wij instemmen met het nu voorliggende voorontwerp. Echter, de insteek is steeds geweest om de spoorstrook te reserveren voor monofunctionele bedrijfsruimte. Deze strook heeft nu de bestemming Gemengd - 5 gekregen, waardoor ook hier Wonen is toegestaan. Wij zien voor de betreffende strook graag de bestemming Bedrijf - 3 opgenomen.


Reactie
De spoorstrook In Laakhaven West is inderdaad bedoeld voor bedrijven. Een uitzondering zal worden gemaakt voor functies die hieraan ondergeschikt zijn, zoals kantoorruimten, verkoop van ter plaatse gemaakt producten en woningen bij bedrijven. Op de begane grond van het grootste deel van deze bestemming zal een bedrijfsfunctie verplicht zijn, met minimale ruimte voor andere functies. Wonen zal op de begane grond in ieder geval niet worden toegestaan. Alleen bij het deel nabij de Viaductweg, waar de bereikbaarheid minder goed is, zullen de mogelijkheden iets ruimer zijn, waardoor ook de creatieve sector (ateliers, expositieruimten, kantoorachtige bedrijvigheid) zich hier kan vestigen. In het bestemmingsplan is voor deze strook een minimum hoogte van 8 meter opgenomen, waarbinnen bedrijfsruimte en bijbehorende functie op verdieping mogelijk is. De maximale hoogte van 10.50 meter en een verplichting van een begane grond met de bedrijfsfunctie laat slechts incidenteel een woning toe.
Daarnaast zal in het ontwerp bestemmingsplan in het bestemmingsvlak Gemengd-1 dat ligt tussen de Petroleumhaven en de bedrijfsbebouwing langs het spoor, 4.000 m² bedrijfsruimte mogelijk worden gemaakt. Daartoe zal de bouwhoogte worden aangepast. Alleen op de hoek bij de Waterknoop zal een hoger woongebouw mogelijk blijven.

7.2 Ter Inzage Legging

Het ontwerp bestemmingsplan wordt 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder een zienswijze indienen. Tijdens de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan wordt een inloopavond georganiseerd. Deze momenten worden gebruikt om het bestemmingsplan toe te lichten en vragen te beantwoorden.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-categorieën

Bijlage 1 Staat van Horeca-categorieën

Bijlage 2 Staat Van Bedrijven Op Bedrijventerreinen

Bijlage 2 Staat van bedrijven op bedrijventerreinen

Bijlage 3 Staat Van Bedrijven Bij Functiemenging

Bijlage 3 Staat van bedrijven bij functiemenging

Bijlage 4 Nota Parkeernorm Den Haag, Inlegvel Parkeernormen

Bijlage 4 Nota Parkeernorm Den Haag, inlegvel parkeernormen

Bijlage 1 Onderzoek Groepsrisico

Bijlage 1 Onderzoek groepsrisico

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Milieu-invloed Bestaande Bedrijven

Bijlage 3 Milieu-invloed bestaande bedrijven

Bijlage 4 Bezonningsonderzoek

Bijlage 4 Bezonningsonderzoek

Bijlage 5 Onderzoek Windhinder

Bijlage 5 Onderzoek windhinder

Bijlage 6 Flora- En Faunaonderzoek

Bijlage 6 Flora- en faunaonderzoek