KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Maatschappelijk
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Verkeer - Hoofdverkeersweg
Artikel 8 Verkeer - Straat
Artikel 9 Verkeer - Verblijfsstraat
Artikel 10 Voorlopige Bestemming - Verkeer
Artikel 11 Leiding - Gas
Artikel 12 Waarde - Archeologie
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Artikel 15 Algemene Bouwregels
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Doel
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Bebouwingsstructuur En Ruimtelijke Kenmerken
2.3 Verkeer En Vervoer
2.4 Groen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.3 Stedenbouwkundige En Programmatische Opzet Van Het Plan
3.4 Beschermd Stadsgezicht En Archeologie
3.5 Economisch Beleid
3.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieu
4.1 Tien Voor Milieu, Contourennota Voor Milieubeleid
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Bodembescherming
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Beleidskader Water
4.8 Groen En Ecologie
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Nieuwe Ontwikkelingen
5.3 Verantwoording Van De Bestemmingen
5.4 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
Bijlage 1 Flora En Fauna Onderzoek De Groene Ruimte
Bijlage 2 Gasunie Icc-qra W-514-16-kr-017 Versie 20090227
Bijlage 3 Geohydrologisch Onderzoek 9r9753 Noordelijkerandwegdenhaag-0002-wjz-definitiefrapport
Bijlage 4 Mer Aanvulling R001-4674693 Pac-ege-v02-nl
Bijlage 5 Mer Rapport Def.r002-4560757bds-ege-v15-nl
Bijlage 6 Mer Samenvatting R003-4560757bdj-pla-v01-nl
Bijlage 7 Rapport Archeologisch Onderzoek Raap Ra1260_dhow
Bijlage 8 Verantwoording Groepsrisico R001-4651342hjw-ege-v03-nl_2
Bijlage 9 Toetsingsadvies Over Het Milieueffectrapport En De Aanvulling Daarop
Bijlage 10 Notitie Toets Mer Internationaal Strafhof
Bijlage 11 Nota Van Antwoord Mer Icc_def

Benoordenhout (Internationaal Strafhof)

Bestemmingsplan - 's-Gravenhage

Onherroepelijk op 10-02-2011 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Benoordenhout - Internationaal Strafhof van de gemeente 's-Gravenhage.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0518.BP0211GNdRndwgICC-70OH de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanbouw:

een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.7 archeologisch monument:

terrein dat van algemeen belang is wegens alle daar voor tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.8 baliefunctie:

een (onderdeel van een) kantooractiviteit of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op het structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk deel van een gebouw.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingsgrens:

een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.11 bebouwingspercentage:

een binnen een bij dit plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en met uitzondering van parkeerruimte.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit t.a.v. een aanvraag om een omgevingsvergunning of t.a.v. een al verleende omgevingsvergunning.

1.16 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw behorende bij een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat architectonisch en functioneel ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bruto-vloeroppervlak (bvo):

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of andere gebouwde voorziening, met inbegrip van de eventueel daartoe behorende magazijnen, overige dienstruimten en technische ruimten, met uitzondering van de parkeergarages.

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 cultuurhistorische waarden (van het beschermd stadsgezicht):

de historisch-ruimtelijke structuur, dat wil zeggen het historisch patroon van straten, stegen, groen, open ruimten, groen en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse, de aanleg, de historische bebouwing, alsmede de aanleg en de bebouwing die structuur- en karakterbepalend is met betrekking tot de openbare ruimte.

1.26 dak:

iedere uitwendige bovenbeëindiging van een gebouw.

1.27 dakopbouw:

een bouwlaag, welke een uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning en daarvan deel uitmaakt.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel wordt niet begrepen belwinkels, internetcafé's, coffeeshops, paddoshops en het verkopen en/of leveren van goederen voor het gebruik ter plaatse; eveneens is daaronder niet begrepen het verkopen van (consumenten)vuurwerk, inclusief de daarbij behorende opslag van vuurwerk, behoudens voor zover hiervan is afgeweken in de regels van dit plan.

1.29 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, kapsalons, snelfoto-ontwikkel en kopieerservicebedrijven, videotheken en andere verhuurbedrijven, autorijscholen; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, belwinkels, internetcafé, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksclub, escortbedrijven en kamerverhuurbedrijven.

1.30 eerste bouwlaag:

de bouwlaag die zich direct boven de onderbouw bevindt en bij gebreke daarvan de bouwlaag welke zich als eerste geheel of in overwegende mate boven het peil bevindt.

1.31 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.32 extensieve recreatie:

een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken of een naar aard daarmee gelijk te stellen gebruik

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 grens verschillende hoogten:

een op de plankaart aangegeven begrenzing, die de contouren van de verschillende binnen een bouwvlak aangegeven maximum hoogteaanduidingen markeert;

1.35 groenvoorziening:

groen niet behorende tot natuurgebied of stedelijke groene hoofdstructuur.

1.36 grondoppervlakte van bebouwing:

de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een bouwwerk.

1.37 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.38 hoofdverkeerswegen:

rijbanen voor het gemotoriseerde verkeer op doorgaande hoofdroutes in hoofdzaak ten behoeve van de algemene ontsluiting van wijken en grote delen van de stad en de verbinding met rijks- en andere invalswegen.

1.39 horeca-inrichting:

een inrichting, in zijn algemeenheid gericht op de bedrijfsmatige verstrekking van dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Binnen deze definitie worden de volgende categorieën in horeca-inrichtingen onderscheiden:

categorie I:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen minder dan 30 punten zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de exploitatie aansluit bij winkelvoorzieningen en voornamelijk, althans voor een substantieel gedeelte, gericht zijn op het winkelend publiek en waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verkoop van niet ter plaatse bereide kleine etenswaren, al dan niet in combinatie met overwegend alcoholvrije dranken. De openingstijden liggen maximaal tussen 07.00 uur en 19.00 uur en één avond per week tot maximaal 22.00 uur.

Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen in het algemeen ijssalons, broodjeszaken, croissanteries, lunchrooms, patisserieën en konditoreien;

categorie II:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen 30 punten of meer, doch minder dan 40 zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verstrekking van al dan niet ter plaatse bereide maaltijden en kleine etenswaren, al dan niet in combinatie met de verstrekking van alcoholvrije en/of alcoholhoudende dranken. De bezoekersfrequentie omvat met name ook de avonduren.

Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen in het algemeen restaurants, petit-restaurants, restauraties, crèperieën, pannenkoekenhuizen, poffertjeszaken, cafetaria's/snackbars, shoarmazaken, coffeeshops, koffiehuizen, theehuizen en poolcentra;

categorie III:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen 40 punten of meer, doch minder dan 50 zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren. Daarnaast vallen binnen deze categorie ook bepaalde lichtere vormen van horeca die door een van de standaard afwijkende wijze van exploitatie een grotere invloed op de omgeving hebben.

Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen café's, eetcafé's, afhaalwinkels/maaltijdbezorging, ontmoetingscentra, alsmede broodjeszaken, cafetaria's/snackbars en ijssalons, met openingstijden tot in de nachtelijke uren;

categorie IV:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen 50 punten of meer zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen waarvan de bedrijfsvoering is gericht op de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken, al dan niet in combinatie met het geven van gelegenheid tot het dansen op mechanische en/of levende muziek. Ook inrichtingen, waar bedrijfsmatig feestaccommodatie wordt gefaciliteerd, in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende dranken en/of al dan niet ter plaatse bereide etenswaren behoren tot deze categorie.

Deze bedrijven hebben in het algemeen een hoge bezoekersfrequentie in de avond- en nachtelijke uren. Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen ondermeer discotheken en bedrijven gericht op grootschalige zalenexploitatie.

1.40 hotel en/of pension:

elk gebouw danwel een gedeelte van een gebouw, alsmede de daarbij behorende voorzieningen zoals terrassen, tuinen, zwembaden, tennisbanen, erven of terreinen of gedeelten daarvan, waar de bedrijfsvoering hoofdzakelijk is gericht op het bedrijfsmatig verlenen van tijdelijke huisvesting met gehele of gedeeltelijke verzorging.

1.41 installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie:

installaties ten behoeve van mobiele telefonie en/of datacommunicatie, bestaande uit een antennestaaf of antennespriet, al of niet met dwarssprieten en overige onderdelen, zoals schotels en kasten.

1.42 kantoor:

een gebouw, dat in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het in administratieve zin doen functioneren van de instelling, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, en waarbij aanvullend ook kinderopvang in een deel van het gebouw is toegestaan.

1.43 kap of kapverdieping:

een ruimte in een gebouw, die door tenminste twee schuine dakschilden, te bouwen onder een hellingshoek van elk tenminste 15o en ten hoogste 75o ten opzichte van het horizontale vlak, is afgedekt en waarvan de borstwering niet hoger is dan onderscheidenlijk 0,20 m en 1,20 m, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.44 laag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.45 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.46 luifel:

afdak of overkapping aan of bij een gebouw, al dan niet ondersteund en zonder tot de constructie behorende wanden.

1.47 natuurgebied:

door het rijk aangewezen Natura 2000 gebieden, Natuurmonumenten en Habitatrichtlijngebieden waaraan ook het rijkscompensatiebeginsel is verbonden, alsmede gebieden behorende tot de stedelijke groene hoofdstructuur.

1.48 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.49 natuurwetenschappelijke waarde:

botanische, faunistische en morfologische waarden.

1.50 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.51 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

1.52 overkragende bebouwing:

bebouwing, die niet direct op het maaiveld is gepositioneerd en tot stand wordt gebracht buiten de bestemmingsgrenzen van de hoofdbebouwing.

1.53 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox.

1.54 peil:

de hoogte uitgedrukt in meters NAP, waarbij peil 0 = + 8 NAP

1.55 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.56 plankaart:

de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens, behorende bij het bestemmingsplan Benoordenhout-Internationaal Strafhof.

1.57 plint:

het onderste gedeelte van een gebouw dat gezien vanaf maaiveldniveau, als bepalend kan worden aangemerkt voor de beleving in stedenbouwkundige, architectonische en functionele zin.

1.58 recreatie:

een inrichting, geheel of gedeeltelijk ingericht en in gebruik voor het houden van bijeenkomsten van recreatieve aard of daarmee verwante aspecten, al dan niet met de mogelijkheid tot het gebruiken van consumpties, alsmede inrichtingen waar drie of meer speelautomaten aanwezig zijn voor het gebruik door anderen dan de eigenaar of houder. Meerdere van de hier genoemde functies komen in de praktijk voor in combinatie met een horeca-inrichting in een van de categorieën zoals elders in dit artikel gedefinieerd.

1.59 recreatieve waarde:

de aan een groengebied toe te kennen waarde voor het gebruik van het groen en de voorzieningen in vrije tijd voor ontspanning.

1.60 rijksbeschermd stadsgezicht:

een gebied, zoals op een kaart aangegeven, dat bij besluit van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is aangewezen als beschermd stadsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet.

1.61 rijstrook:

een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook.

1.62 stedelijke groene hoofdstructuur:

de gebieden die vanuit stedelijk, provinciaal, nationaal of europees opzicht zulke grote waarden en betekenissen hebben dat deze duurzaam in stand moeten worden gehouden; een duurzame Stedelijke Groene Hoofdstructuur, met alle daarin vervatte functies, is van groot belang voor de kwaliteit, de beleving en de gebruiksmogelijkheden van de stad.

1.63 straat met doorgaande rijbaan:

doorgaande rijbanen voor verkeer in hoofdzaak ten behoeve van de ontsluiting van wijken en buurten.

1.64 terrein:

een zichtbaar begrensd stuk grond, al dan niet bebouwd.

1.65 verblijfsrecreatie:

recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die bestemd zijn voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, pension of woning, ten behoeve van personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.66 verblijfs-/woonstraten:

rijbanen voor alle verkeer ten behoeve van de ontsluiting van buurten en direct aangelegen bestemmingen.

1.67 waterkering:

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.68 waterstaatkundige werken:

werken, waaronder begrepen kunstwerken, welke verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken met uitzondering van steigers.

1.69 weg:

alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens:

de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.

2.2 bebouwingspercentage:

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de plankaart, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 bouwdiepte:

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.4 (bouw)hoogte/nokhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 hoogte van een windturbine:

vanaf peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 inhoud van gebouwen:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.9 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.10 oppervlakte en (bruto-)vloeroppervlakte van een gebouw:

tussen de buitenste gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bosgebied;
  2. b. houtopstanden;
  3. c. waterlopen en waterpartijen;
  4. d. behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende natuur- en landschappelijke waarden van het gebied, één en ander met binnen de bestemming passende bebouwing, waaronder
  • bruggen, ecoverbindingen, straatmeubilair, kunstwerken, alsmede
  • wandel-, fiets- en ruiterpaden,
  • alsmede extensieve recreatie zoals nader omschreven in het vierde lid.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. binnen de bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met dien verstande dat dergelijke bouwwerken binnen de op de plankaart aangegeven 'milieuzone waterwingebied' slechts zijn toegestaan, indien de belangen in verband met het waterwingebied zich hier niet tegen verzetten en verder onder voorwaarde dat de kortst gemeten afstand tot het op de plankaart aangegeven gebied met de aanduiding 'tunnel' meer dan 10 m bedraagt;
  2. b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het tweede lid, onder a ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een afstand van 10 m tot aan het gebied met de aanduiding 'tunnel',mits hierover vooraf bij de tunnelbeheerder schriftelijk advies is ingewonnen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Extensieve recreatie is als ondergeschikt medegebruik toegestaan.
  2. b. Het gebruik van de gronden mag geen afbreuk doen aan de instandhouding en zo mogelijk versterking van natuur- en landschapswaarden.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart aangeduide gronden behorende bij deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  • het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
  • het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
  • de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
  • de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping vanreeds bestaande waterlopen;
  • de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  1. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
  • indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
  • indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
  • ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  1. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechtstoelaatbaar, indien en voor zover deze:
  • geen ingrijpende beletselen teweegbrengen voor een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren;
  • indien zij plaatsvinden binnen de op de plankaart aangegeven 'milieuzone waterwingebied' verenigbaar zijn met de belangen ten aanzien van het waterwingebied;
  • ingeval zij plaatsvinden op een kortere afstand dan 10 m tot aan het op de plankaart aangegeven gebied met de aanduiding 'tunnel' geen belemmering vormen voor de veiligheid van de tunnel en hieromtrent vooraf bij de tunnelbeheerder om advies is gevraagd.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rechtspraak;
  2. b. kantoor;
  3. c. ondergrondse hoofdverkeersweg;
  4. d. parkeerplaatsen;
  5. e. voet- en fietspaden,

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. a. het bouwen van bouwwerken is met uitzondering van het bepaalde onder b niet toegestaan.
  2. b. op de gronden is een verkeerstunnel met bijbehorende, al dan niet beneden peil gelegen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een hoofdverkeersweg toegestaan.
  3. c. een tunnel als bedoeld onder b mag niet breder zijn dan 25 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van:

  1. a. het tweede lid, onder a ten behoeve van aan de bestemming 'Maatschappelijk' ten dienste staande bijgebouwen met maximaal één bouwlaag voor beveiliging, stalling, nutsvoorzieningen en hiermee vergelijkbare functies, mits hierover vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de tunnel.
  2. b. het tweede lid, onder a ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 3,5 m, mits hierover vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de tunnel.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. In de verkeerstunnel mag het aantal rijstroken, exclusief opstel- en afrijstroken niet meer dan 2 + 2 bedragen.
  2. b. Voor zover de gronden niet als wegen worden gebruikt, mogen de gronden worden ingericht of betrokken bij het erf behorende bij de bestemming 'Maatschappelijk'.
  3. c. Op maaiveldniveau is geen hoofdverkeersweg toegestaan.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart aangeduide gronden behorende bij deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  • het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
  • het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en hetaanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
  • de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
  • de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
  • de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  1. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
  • indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
  • indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
  • ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  1. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze geen belemmering vormen voor de veiligheid van de tunnel en hieromtrent vooraf bij de tunnelbeheerder om advies is gevraagd.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rechtspraak;
  2. b. kantoor,

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. a. de gebouwen moeten zich bevinden binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak.
  2. b. het bouwvlak mag tot maximaal 66% worden bebouwd.
  3. c. de hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart staat aangegeven.
  4. d. er mag tot maximaal 12 m beneden peil worden gebouwd.
  5. e. op maaiveldniveau dient binnen het bouwvlak een onbebouwde zone tussen de bestemming 'Natuur' en de Oude Waalsdorperweg te worden aangehouden.

5.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de kortst gemeten afstand tot de bestemming 'Gemengd' meer dan 10 m bedraagt .
  2. b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 6 m; binnen het bouwvlak mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan op de plankaart staat aangegeven;
  3. c. het gestelde onder b is niet van toepassing op het plaatsen van masten en hiermee gelijkt te stellen bouwwerken en overkappingen.

5.3 Nadere regels

Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en/of vormgeving van gebouwen, met name ten aanzien van de hierdoor optredende gevolgen voor wat betreft bezonning en windhinder;
  2. b. de situering van in- en/of uitritten van de parkeergarage(s) en de aan- en afvoer van de expeditie.
  3. c. de wijze van ontsluiting van het perceel.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van:

  1. a. het tweede lid, sub 1 onder a ten behoeve van het bouwen van (delen van) een gebouw buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak, indien hiervan geen onevenredig nadelige gevolgen te verwachten zijn voor de aanwezige natuurwaarden en met dien verstande dat indien het bouwen beneden peil plaatsvindt op een kortere afstand dan 10 m, gerekend vanaf de bestemming 'Gemengd', hierover vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de tunnel;
  2. b. het tweede lid, sub 1 onder a ten behoeve van bijgebouwen met maximaal één bouwlaag voor beveiliging, stalling, nutsvoorzieningen en hiermee vergelijkbare functies, mits hierover vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de tunnel ingeval het bouwen plaatsvindt binnen een zone van 10 m tot aan de bestemming 'Gemengd'.
  3. c. het tweede lid, sub 1 onder b ten behoeve van een verhoging van het bebouwingspercentage, mits de bebouwing op stedenbouwkundig verantwoorde wijze kan worden ingepast en geen onevenredig nadelige gevolgen voor de aanwezige natuurwaarden teweegbrengt;
  4. d. het tweede lid, sub 1, onder c tot een maximum bouwhoogte van 45 m op voorwaarde dat de oppervlakte en langste zijde van de bebouwing met een hoogte van meer dan 25 m, respectievelijk niet meer dan 2.000 m2 en 50 m bedragen, de bebouwing op stedenbouwkundig verantwoorde wijze kan worden ingepast en geen onevenredig nadelige gevolgen voor de aanwezige natuurwaarden of voor het woonmilieu teweegbrengt;
  5. e. het tweede lid, sub 2, onder a ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een afstand van 10 m tot aan de bestemming 'Gemengd', mits hierover vooraf bij de tunnelbeheerder schriftelijk advies is ingewonnen.

5.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het totale bruto-vloeroppervlak, exclusief gebouwde parkeervoorzieningen, ten behoeve van de in het eerste lid genoemde functies, mag niet meer bedragen dan 70.000 m2.
  2. b. Het voor de bestemming benodigde aantal parkeerplaatsen dient binnen het bestemmingsvlak te worden gerealiseerd.
  3. c. Het bestemmingsverkeer, waartoe fietsers, motoren, bussen en motorvoertuigen worden gerekend,dient binnen het bestemmingsvlak te parkeren.
  4. d. Het benodigde aantal parkeerplaatsen ten behoeve van personeel bedraagt 1 parkeerplaats per 2 werkenden en voor bezoekers 1 parkeerplaats per 20 werkenden.
  5. e. Er mogen maximaal 1.386 parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd.
  6. f. Er dienen ten behoeve van het gemotoriseerd verkeer minimaal twee ontsluitingen ter plaatse van het bouwperceel aanwezig te zijn.
  7. g. Ontsluitingen ten behoeve van het gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van ontsluitingen, welke qua aard en inrichting slechts dienen voor incidenteel gebruik, dienen op minimaal 200 m afstand van het kruispunt tussen Van Alkemadelaan en Oude Waalsdorperweg te zijn gelegen.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 5, onder a ten behoeve van een vergroting van het daar aangegeven bruto-vloeroppervlak met maximaal 10.000 m2.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart aangeduide gronden behorende bij de bestemming, voor zover gelegen op kortere afstand dan 10 m van het gebied met de bestemming 'Gemengd', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  • het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
  • het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
  • de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
  • de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
  • de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  1. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
  • indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
  • indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
  • ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  1. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
  • geen ingrijpende beletselen teweegbrengen voor een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • geen neveneffecten tewee gbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren;
  • geen belemmering vormen voor de veiligheid van de tunnel en hieromtrent vooraf bij de tunnelbeheerder om advies is gevraagd.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. natuurgebied;
  2. b. behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende natuur- en landschappelijke waarden van het gebied, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, fiets-, wandel- en ruiterpaden, groen en water, alsmede extensieve recreatie zoals nader omschreven in het derde lid.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. binnen de bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met dien verstande dergelijke bouwwerken binnen de op de plankaart aangegeven 'milieuzone waterwingebied' slechts zijn toegestaan, indien de belangen in verband met het waterwingebied zich hier niet tegen verzetten;
  2. b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Extensieve recreatie is als ondergeschikt medegebruik toegestaan.
  2. b. Het gebruik van de gronden mag geen afbreuk doen aan de instandhouding en zo mogelijk versterking van natuur- en landschapswaarden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart aangeduide gronden behorende bij deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  • het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
  • het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging an de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
  • de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
  • de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
  • de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering.
  1. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
  • indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
  • indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond v olgens het plan is bestemd;
  • ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen
  1. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
  • geen ingrijpende beletselen teweegbrengen voor een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren;
  • indien zij plaatsvinden binnen de op de kaart aangeven 'milieuzone waterwingebied' verenigbaar zijn met de belangen ten aanzien van het waterwingebied.

Artikel 7 Verkeer - Hoofdverkeersweg

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-hoofdverkeersweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. hoofdverkeersweg;
  2. b. ondergrondse hoofdverkeersweg;
  3. c. straat;
  4. d. parkeerplaatsen;
  5. e. voet- en fietspaden,

één en ander met de daarbij behorende doorgaande rijbanen, gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken, alsmede voor openbaar nut en kunst, groen, water en overige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden is ter plaatse van de aanduiding tunnel een verkeerstunnel met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een hoofdverkeersweg toegestaan.
  2. b. een tunnel als bedoeld onder a mag niet breder zijn dan 25 m.
  3. c. ter plaatse van de aanduiding tunnel en het er buiten gelegen gebied, dat zich op kortere afstand dan 10 m van deze aanduiding bevindt, zijn bouwwerken, die niet ten dienste van de tunnel staan, niet toegestaan.
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone waterwingebied' zijn geen bouwwerken toegestaan.
  5. e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag boven peil niet meer dan 3,5 m bedragen.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van:

  1. a. het tweede lid, onder c ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 3,5 m, mits hierover vooraf bij de tunnelbeheerder schriftelijk advies is ingewonnen;
  2. b. het tweede lid, onder d ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 3,5 m, mits de belangen in verband met het waterwingebied zich hier niet tegen verzetten.

7.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Op de Van Alkemadelaan en in de verkeerstunnel mag het aantal rijstroken, exclusief opstel- en afrijstroken niet meer dan 2 + 2 bedragen.
  2. b. Op maaiveldniveau zijn een hoofdverkeersweg, wijkontsluitingsweg en straat toegestaan.
  3. c. Voor zover de gronden niet gebruikt worden voor de aanleg van de onderscheidenlijke soorten wegen met bijbehorende voorzieningen, mogen de gronden worden ingericht met groenvoorzieningen of worden betrokken bij het tussen de Oude Waalsdorperweg en Waalsdorperweg gelegen bos.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart aangeduide gronden behorende bij deze bestemming, voor zover gelegen binnen de 'milieuzone waterwingebied' of voor zover deel uitmakende van het gebied met de aanduiding 'tunnel' alsook het er buiten gelegen gebied, dat zich op kortere afstand dan 10 m van deze aanduiding bevindt, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
  • het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
  • de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
  • de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
  • de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  1. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
  • indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
  • indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
  • ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  1. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
  • geen ingrijpende beletselen teweegbrengen voor een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren;
  • verenigbaar zijn met de belangen ten aanzien van het waterwingebied;
  • geen belemmering vormen voor de veiligheid van de tunnel en hieromtrent vooraf bij de tunnelbeheerder om advies is gevraagd.

Artikel 8 Verkeer - Straat

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-straat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straat;
  2. b. parkeerplaatsen;
  3. c. fiets- en voetpaden,

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders en bouwwerken ten dienste van de wegaanduiding, alsmede bouwwerken van openbaar nut en kunst toegestaan.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Het aantal rijstroken, exclusief opstel- en afrijstroken, mag niet meer dan 1 + 1 bedragen.

Artikel 9 Verkeer - Verblijfsstraat

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-verblijfsstraat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straat;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeervoorzieningen,

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op de gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders en bouwwerken ten dienste van de wegaanduiding, alsmede bouwwerken van openbaar nut en kunst toegestaan, met dien verstande dat dergelijke bouwwerken binnen de op de plankaart aangegeven 'milieuzone waterwingebied' slechts zijn toegestaan, indien de belangen in verband met het waterwingebied zich hier niet tegen verzetten en verder onder de voorwaarde dat de kortst gemeten afstand tot het gebied met de aanduiding 'tunnel' meer dan 10 m bedraagt.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het tweede lid ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een afstand van 10 m tot het gebied met de aanduiding 'tunnel' mits hierover vooraf bij de tunnelbeheerder schriftelijk advies is ingewonnen.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Het aantal rijstroken, exclusief opstel- en afrijstroken, mag niet meer dan 1 + 1 bedragen.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart aangeduide gronden behorende bij deze bestemming, voor zover gelegen binnen de 'milieuzone waterwingebied' of voor zover gelegen binnen een afstand van 10 m tot het gebied met de aanduiding 'tunnel' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  • het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
  • het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
  • de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
  • de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
  • de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  1. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
  • indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
  • indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
  • ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  1. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
  • geen ingrijpende beletselen teweegbrengen voor een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren;
  • verenigbaar zijn met de belangen ten aanzien van het waterwingebied;
  • geen belemmering vormen voor de veiligheid van de tunnel en hieromtrent vooraf bij de tunnelbeheerder om advies is gevraagd.

Artikel 10 Voorlopige Bestemming - Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving Verkeer - Voorlopige bestemming

De op grond van artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening aangewezen gronden met de voorlopige bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor:

  1. a. parkeervoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden,

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op de gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, bouwwerken ten dienste van de wegaanduiding, terreinafscheidingen, slagbomen, pollers en daarmee vergelijkbare constructies en bouwwerken van openbaar nut en kunst toegestaan onder de voorwaarde dat de kortst gemeten afstand tot het gebied met de aanduiding 'tunnel' meer dan 10 m bedraagt.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het tweede lid ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een afstand van 10 m tot het gebied met de aanduiding 'tunnel' mits hierover vooraf bij de tunnelbeheerder schriftelijk advies is ingewonnen.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart aangeduide gronden behorende bij deze bestemming, voor zover gelegen binnen de 'milieuzone waterwingebied' of voor zover gelegen binnen een afstand van 10 m tot het gebied met de aanduiding 'tunnel' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  • het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
  • het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
  • de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
  • de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
  • de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  1. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
  • indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
  • indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
  • ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  1. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
  • geen ingrijpende beletselen teweegbrengen voor een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren;
  • verenigbaar zijn met de belangen ten aanzien van het waterwingebied;
  • geen belemmering vormen voor de veiligheid van de tunnel en hieromtrent vooraf bij de tunnelbeheerder om advies is gevraagd.

10.5 Geldigheidstermijn voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in het eerstel lid geldt voor een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

10.6 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming Groen

De op grond van artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening aangewezen gronden met de voorlopige bestemming 'Verkeer' zijn na het verstrijken van de termijn als bedoeld in het derde lid bestemd voor 'Groen', waaronder groen(voorziening), park en/of plantsoen, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, water, en overige voorzieningen.

10.7 Bouwregels

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2.00 m onder de voorwaarde dat de kortst gemeten afstand tot het gebied met de aanduiding 'tunnel' niet meer dan 10 m bedraagt.

10.8 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het zevende lid ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een afstand van 10 m tot het gebied met de aanduiding 'tunnel' mits hierover vooraf bij de tunnelbeheerder schriftelijk advies is ingewonnen.

10.9 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart aangeduide gronden behorende bij deze bestemming,voor zover gelegen binnen een afstand van 10 m tot het gebied met de aanduiding 'tunnel' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  • het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
  • het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
  • de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
  • de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
  • de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur,
  • behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  1. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
  • indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
  • indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
  • ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  1. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
  • een ingrijpende beletselen teweegbrengen voor een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren;
  • geen belemmering vormen voor de veiligheid van de tunnel en hieromtrent vooraf bij de tunnelbeheerder om advies is gevraagd.

Artikel 11 Leiding - Gas

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding-gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, bedoeld in de artikelen 3,4,5,7 en 8 mede bestemd voor de aanleg en/of instandhouding van op de plankaart aangegeven brandstofleiding in de vorm van een ondergrondse aardgastransportleiding,

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en overige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de op de plankaart mede voor 'Leiding-gas' aangegeven gronden gelden de volgende regels:

  1. a. ten dienste van de in het eerste lid bedoelde bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  2. b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van:

het bepaalde in het tweede lid onder b, alsmede ten aanzien van de artikelen 15, leden 4 tot en met 6 en 17, lid 1, onder d en e en lid 3 onder de voorwaarde dat:

  • het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde geen afbreuk doet aan het doelmatig en veilig functioneren van de in lid 1 omschreven leiding;
  • hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
  • de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart mede voor 'Leiding-gas' bestemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingssvergunning van het bevoegd gezag de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  • het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
  • het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
  • de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
  • de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
  • de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur,
  • behoudens in dien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  1. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
  • indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
  • indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
  • ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of inuitvoering zijn genomen.
  1. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
  • geen afbreuk doen aan het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
  • geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.

Artikel 12 Waarde - Archeologie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 10 mede bestemd voor het behoud en bescherming van de hoge archeologische verwachtingswaarde.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken met grondroering met een diepte van meer dan 0,50 m, welke een oppervlakte van meer dan 50 m2 omvatten, binnen de voor 'Waarde-archeologie' aangegeven gronden, met uitzondering van de gronden die zijn bestemd voor 'Gemengd' en 'Maatschappelijk' geldt dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken zijn toegestaan.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in het tweede lid, alsmede ten aanzien van de artikelen 15, leden 4 tot en met 6 en 17, lid 1, onder d en e en lid 3 onder voorwaarde dat:

  1. a. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarde(n);
  2. b. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag, waarbij door deze afdeling een onderzoeksrapport kan worden verlangd en/of ter behartiging van de archeologische belangen de navolgende voorwaarden kunnen worden gesteld:
  • de verplichting tot het doen van bureauonderzoek;
  • de verplichting tot het doen van boringen;
  • de verplichting tot het doen van opgravingen, zoals het graven van proefsleuven;
  • de verplichting de activiteit, die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;
  • de verplichting tot het definities opgraven of
  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen.
  1. c. de bij de onderliggende bestemmingen gegeven regels in acht worden genomen.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart mede voor 'Waarde-archeologie' bestemde gronden, met uitzondering van de gronden die zijn bestemd voor 'Gemengd' en 'Maatschappelijk' zonder of inafwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren voor zover deze betrekking hebben op een oppervlakte van meer dan 50 m2:
  • het wijzigen van het maaiveldniveau door middel van het verlagen, afgraven of egaliseren van grond waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • het uitvoeren van grondwerken, dieper dan 0,5 meter onder maaiveld ten behoeve van het bouwen en het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • het graven van sloten, watergangen, vijvers of vaarten voor zover dieper dan 0,5 meter onder maaiveld;
  • het heien van palen en het slaan van damwanden;
  • het ondergronds slopen van funderingen.
  1. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
  • indien de werken of werkzaamheden worden uitgevoerd in bestaande weg- en leidingnetten;
  • ndien de werken of werkzaamheden worden uitgevoerd als normale onderhoudswerkzaamheden;
  • indien de werken of werkzaamheden dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van het ter visie leggen van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijngenomen.
  1. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
  • geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarde(n);
  • hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag, waarbij de navolgende voorwaarden kunnen worden gesteld:
  • de verplichting tot het doen van bureauonderzoek;
  • de verplichting tot het doen van boringen;
  • de verplichting tot het doen van opgravingen, zoals het graven van proefsleuven;
  • de verplichting de activiteit, die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;
  • de verplichting tot het definities opgraven of
  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen.

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat-waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, bedoeld in de artikelen 3,6 en 7 mede bestemd voor het behoud, herstel en verbetering van de waterhuishouding door middel van dijken, kades en dijksloten, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. ten dienste van de in het eerste lid bedoelde bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  2. b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van:

het bepaalde in het tweede lid onder b, alsmede ten aanzien van de artikelen 15, leden 4 tot en met 6 en 17, lid 1, onder d en e en lid 3 onder de voorwaarde dat:

  1. a. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen zoals omschreven in het eerste lid;
  2. b. hieromtrent een keurvergunning is verleend, danwel hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
  3. c. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de op de plankaart mede voor 'Waterstaat-waterkering' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  • het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van
  • het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
  • de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
  • de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
  • de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur,
  • behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  1. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
  • indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
  • indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
  • ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  1. c. werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
  • geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen;
  • hieromtrent een keurvergunning is verleend, danwel hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
  • geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Bouwregels

15.1 Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de op de plankaart aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald.

15.2 Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet ingeval van stoepen, stoeptreden, funderingen, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen ed.; evenmin geldt bedoeld verbod ingeval van gevel- of kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt en zich op een minimale hoogte van 2,40 m of, voor zover deze bebouwing boven een rijstrook is gelegen, zich op een minimale hoogte van 4,20 m bevindt

15.3 Het is toegestaan om installaties voor mobiele telecommunicatie te plaatsen op gebouwen, die niet als gemeentelijk-, provinciaal- of rijksmonument zijn aangewezen en/of niet zijn gelegen in een rijks beschermd stadsgezicht.

15.4 Binnen de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit plan zijn, indien en voor zover van toepassing onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 13, bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximum bruto-vloeroppervlak tot 15 m2 toegestaan.

15.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde welke op, over, onder of bij een weg, danwel in, onder of bij een water worden gebouwd zijn, indien en voor zover van toepassing onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 13, toegestaan, voor zover het betreft:

  • bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding, en/of verlichting;
  • bovenleidingen met bijbehorende draagconstructies of seinpalen.

15.6 Binnen de geometrisch bepaalde vlakken welke onderdeel uitmaken van dit plan is, indien en voor zover van toepassing onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 13, straatmeubilair toegestaan.

15.7 Een ruimte voor het parkeren van een auto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  1. a. indien de afmetingen van een parkeerruimte voor een personenauto ten minste 1,80 bij 5,00m en ten hoogste 3,25m bij 6,00m bedraagt, uitgaande van langsparkeren en ten minste 2,40 bij 5,00m in geval van haaks parkeren;
  2. b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedraagt.

15.8 Bouwwerken als bedoeld in de leden 4 tot en met 6 zijn binnen de bestemming 'Gemengd' of tot op een afstand van 10 m van deze bestemming alleen toegestaan mits hierover vooraf bij de tunnelbeheerder schriftelijk advies is ingewonnen.

Artikel 16 Algemene Gebruiksregels

16.1 Behoudens het bepaalde in artikel 18 is het verboden de zich binnen de bij de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, begrepen gronden en zich daarop bevindende opstallen te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan.

16.2 Het bepaalde in het eerste lid ten aanzien van het gebruik van gronden heeft geen betrekking op bouwen.

16.3 Het verbod, bedoeld in het eerste lid omvat in ieder geval:de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden en voorts geldt bedoeld verbod voor het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en voor de exploitatie van een prostitutie-inrichting of een seksclub, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald.

16.4 Indien de ligging of de omvang van een gebouw daartoe aanleding geeft, moet in voldoende mateten behoe van het parkeren of stallen van auto's ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, volgens de parkeernormen zoals opgenomen in de regels.

16.5 Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het stallen of parkeren van fietsen en bromfietsen en voor het laden of lossen van goederen, moet in voldoende mate in deze behoefte zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, waarbij voor wat betreft de omvang van een fietsenstalling wordt uitgegaan van één plaats per drie medewerkers.

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

17.1 Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 15, voor wat betreft de leden 1 en 2, en 16, voor wat betreft de leden 4 en 5 ten behoeve van:

  1. a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, galerijen, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten,overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de algemene bouwregels is toegestaan.
  3. c. geringe afwijkingen van bebouwings- of bestemmingsgrenzen, die in het belang zijn voor een meer verantwoorde ruimtelijke of technische plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein tot een maximum van 3 m;
  4. d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval mits, indien en voor zover van toepassing onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 13;
  5. e. kunst- en reclameobjecten mits, indien en voor zover van toepassing onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 13;
  6. f. de parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen,bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:
  • op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
  • nadere besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen aanleiding geeft om af te wijken van de in de regels opgenomen parkeernormen;
  • het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw;
  1. g. de afwijkingen als bedoeld in dit lid onder d en e zijn binnen de bestemming 'Gemengd' of tot op een afstand van 10 m van deze bestemming alleen toegestaan mits hierover vooraf bij de tunnelbeheerder schriftelijk advies is ingewonnen.

17.2 Het bevoegd gezag wijkt af van het bepaalde in artikel 16, lid 1, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.


17.3 Het bevoegd gezag kan voorts, indien en voor zover van toepassing onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 13, afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van:

  1. a. een speeltoestel, waarvan de hoogte, gemeten vanaf de voet, niet meer dan 3 m bedraagt;
  2. b. een antenne-installatie met bijbehorend opstelpunt ten behoeve van de C2000-infrastructuur voor de mobiele communicatie door hulpverleningsdiensten;
  3. c. een elektronische sirene ten behoeve van het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of dreiging daarvan, alsmede de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
  4. d. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, keermuren, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  5. e. het aanpassen van voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, bouwhoogten, perceelgrensafstanden, en bebouwde oppervlakten met maximaal 15%;
  6. f. het in geringe mate, doch niet meer dan 3 m aanpassen van het profiel van een straat en/of van de vorm van bouwvlakken, voor zover dat wenselijk is voor de goede uitvoering van het plan en met dien verstande dat de afstand van het bouwvlak aan de zijde van de Van Alkemadelaan tot aan de bestemmingsgrens niet minder dan 25 m mag bedragen;
  7. g. bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, welke niet voldoen aan het gestelde in artikel 15, lid 4 met een maximale bouwhoogte van 5 m en een maximum bruto-vloeroppervlak tot 30 m2;
  8. h. de afwijkingen als bedoeld in dit lid onder a tot en met g zijn binnen de bestemming 'Gemengd' of tot op een afstand van 10 m van deze bestemming alleen toegestaan mits hierover vooraf bij de tunnelbeheerder schriftelijk advies is ingewonnen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

19.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarophet bouwwerk is tenietgegaan.

19.2 Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

19.3 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar die zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met hetdaarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.


Overgangsrecht gebruik

19.4 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.5 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het vierde lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.6 Indien het gebruik, bedoeld in het vierde lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.7 Het vierde lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

19.8 Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Benoordenhout - Internationaal Strafhof.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Den Haag wil voor een deel van het bestemmingplan Noordelijke Randweg een herziening opstellen. Het bestemmingsplan Benoordenhout - Internationaal Strafhof maakt de vestiging van het Internationaal Strafhof/International Criminal Court (ICC)) mogelijk ter plaatse van de Alexanderkazerne. Bij het Verdrag van Rome (1998) werd besloten een permanent Internationaal Strafhof op te richten met Den Haag als vestigingsplaats. De Alexanderkazerne is in 2006 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken als locatie aangeboden aan het Internationaal Strafhof. Dit aanbod is in december 2007 aanvaard door de Assembly of State Parties. Het Internationaal Strafhof is een onafhankelijke rechterlijke instantie, die zich richt op de berechting van personen, die worden beschuldigd van de meest ernstige internationale misdrijven: genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. Het Internationaal Strafhof trad in 2002 in werking nadat het zestigste land het zogeheten Statuut van Rome had geratificeerd. Inmiddels hebben zich 106 landen aangesloten.

De keuze voor Den Haag is te danken aan de lange traditie van deze regerings- en hofstad als gastheer van internationale juridische conferenties, gerechten en tribunalen. Deze traditie gaat terug tot de Eerste Zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. De conferentie werd in 1893 belegd door de Nederlandse regering op initiatief van de latere Nobelprijswinnaar voor de Vrede, de rechtsgeleerde Tobias M.C. Asser. Van groot internationaal belang was vervolgens de Eerste Haagse Vredesconferentie (1899) bij de totstandkoming waarvan Tsaar Nicolaas II een grote rol speelde. Niet alleen de neutraliteitspolitiek van Nederland maar ook de reputatie van Nederland op het gebied van humaniteit en recht (Erasmus, Hugo de Groot) en de persoon van Asser hebben bijgedragen tot de nieuwe rol voor Den Haag. Op de agenda van de vredesconferentie stonden drie onderwerpen: de vreedzame beslechting van geschillen, ontwapening en humanitair oorlogsrecht. De vredesconferentie leidde tot het Permanent Hof van Arbitrage dat na de Tweede Haagse Vredesconferentie (1907) zijn zetel kreeg in het als symbool van internationaal recht ontworpen Vredespaleis (1913). Dit met kostbare materialen uitgevoerde bouwwerk is met zijn talrijke voorwerpen van toegepaste kunst tot op de dag van vandaag het bekendste internationale beeldmerk van Den Haag.

Na de Eerste Wereldoorlog kwam het Permanente Hof van Internationale Justitie in het Vredepaleis erbij, de voorloper van het in 1946 door de Verenigde Naties opgerichte Internationaal Gerechtshof. Het Vredepaleis biedt ook onderdak aan de eigenares, de Carnegie-Stichting, en aan de Haagse Academie voor Internationaal Recht.

In de tweede helft van de 20ste eeuw is het aantal instellingen in Den Haag op het gebied van internationale rechtsorde en veiligheid aanzienlijk toegenomen. De groei van Den Haag als Wereldhoofdstad van het Recht, de eretitel Legal Capital is van de voormalig secretaris-generaal van de Verenigde Naties Koffi Annan. Deze kwalificatie laat zich aan het volgende staatje aflezen:

1965: T.C.M. Asser Instituut

1981: Iran-USA Claims Tribunal

1983: Clingendael Instituut

1993: International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia (ICTY)

1993: Europol

1995: Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden (Organisation for Security and Co-operation in Europe)

1997: Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons (prepcom OPCW 1992)

2002: Eurojust

2002: International Criminal Court (ICC)

2007: Special Court for Sierra Leone

De herziening van het bestemmingsplan maakt het eveneens mogelijk om de regels en toelichting van het geldende bestemmingsplan aan te passen aan nieuwe wet- en regelgeving. De gemeente Den Haag voldoet met het opstellen van het bestemmingsplan Benoordenhout - Internationaal Strafhof aan de eisen van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2).

In de Nota Bestemmingsplannen in relatie tot het actualiseringsprogramma en tot de Structuurvisie Den Haag 2020 die op 14 december 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld, is daarom vastgelegd dat de komende jaren een actualisering plaatsvindt van een groot aantal verouderde bestemmingsplannen.

1.2 Ligging Plangebied

De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Van Alkemadelaan in het westen, de Waalsdorperweg en de hieraan grenzende groenvoorziening (bospark) in het zuiden, de gemeentegrens in het oosten en de ontsluitingsweg van Nato/TNO en de direct achter de Alexanderkazerne gelegen groenstrook in het noorden.

1.3 Doel

Het bestemmingsplan Benoordenhout - Internationaal Strafhof heeft primair als doel om de vestiging van het ICC op een ruimtelijk verantwoorde wijze mogelijk te maken en daarbij zoveel mogelijk rekening te houden met alle hierbij betrokken belangen. Hierbij wordt ook op zorgvuldige wijze naar alle betrokken milieuaspecten gekeken.

Afgezien van de voorziene ontwikkelingen op de Alexanderkazerne wordt het overige deel van het plangebied grotendeels op de zelfde wijze bestemd als in het huidige plan met bijbehorende uitwerkingsplan. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de regels zijn aangepast aan de terminologie en indeling zoals voorgeschreven door regelgeving in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, welke op 1 juli 2008 in werking is getreden. Het bestemmingsplan biedt de planologisch-juridische basis voor het op hoofdlijnen continueren van de ruimtelijke situatie zoals die nu is en voor het beheer ervan in de toekomst. Bij het opstellen van het plan is enige flexibiliteit ingebouwd, zodat bij kleine ingrepen niet direct een nieuwe planherziening moet worden opgesteld.

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

De gronden die deel uitmaken van dit bestemmingsplan vallen momenteel onder de werking van het bestemmingsplan Noordelijke Randweg (Benoordenhout). Dit plan is vastgesteld bij raadsbesluit van 30 januari 1997 en vervolgens op enkele onderdelen na goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij besluit van 23 september 1997, nr. RGG/ARB/133265A. Het bestemmingsplan is daarna bij uitspraak van de Raad van State d.d. 18 mei 2000, no. E01.97.0649 onherroepelijk geworden. Voor zover de gronden zijn gelegen binnen het plangebied van deze herziening zijn hieraan de bestemmingen hoofdverkeersweg, straat, verblijfsstraat, bospark, duinpark, leiding, waterwingebied, waterstaatsdoeleinden-landscheiding, bijzondere doeleinden-politie, defensiedoeleinden I en de globale uit te werken bestemming verkeersdoeleinden toegekend. Binnen de bestemming Defensiedoeleinden I mag bebouwing ten behoeve van defensie met bijbehorende voorzieningen worden opgericht. De gebouwen dienen zich te bevinden binnen het bebouwingsvlak. In de voorschriften is bij deze bestemming een maximaal bouwvolume opgenomen, maar hieraan hebben Gedeputeerde Staten goedkeuring onthouden.

Voor de in het hiervoor genoemde bestemmingsplan opgenomen globaal uit te werken bestemming Verkeersdoeleinden is een uitwerkingsplan opgesteld. Dit uitwerkingsplan Noordelijke Randweg Benoordenhout is vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders d.d. 27 februari 2001, DSO/2000.3095. Het besluit is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 15 mei 2001, kenmerk DRGG/ARB/01/2491A. Het uitwerkingsplan is onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Raad van State van 17 juli 2002, nr. 200103707/1. In dit uitwerkingsplan zijn de bestemmingen waterwingebied, waterstaatsdoeleinden-landscheiding, defensiedoeleinden, dubbelbestemming defensiedoeleinden en verkeersdoeleinden, recreatie en/of groenvoorziening, dubbelbestemming recreatie en/of groenvoorziening en verkeersdoeleinden, bospark, verkeersdoeleinden, verblijfsstraat en leiding opgenomen. De Raad van State heeft in vorenvermelde uitspraak goedkeuring onthouden aan de bestemmingen 'verblijfsstraat en recreatie en/of groenvoorziening'. Door de inwerkingtreding van het uitwerkingsplan zijn momenteel vrijwel alle gronden in het plangebied voorzien van een eindbestemming.

Afgezien van de hierboven genoemde plannen zijn op het plangebied ook van toepassing de parapluherziening Seksinrichtingen, vastgesteld bij raadsbesluit 199, d.d. 25 november 2004 en de parapluherziening Detailhandel Vuurwerk, vastgesteld bij raadsbesluit 207, d.d. 25 november 2004.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het terrein van de Alexanderkazerne waar het Internationaal Strafhof wordt gebouwd behoort geologisch gezien tot de jonge en oude duinen van de Hollandse kustzone. Tot de jaren dertig van de 20ste eeuw was het onderdeel van een uitgestrekt natuurrijk duingebied dat aan de oostelijk zijde grensde aan de landgoederen Duinzigt, Waalsdorp en Clingendael. Het eerste plan voor verstedelijking dateert al van 1905. Architect K.P.C. de Bazel ontwierp voor een idealistische beweging voor Internationalisme een groots opgezet stadsdeel dat de titel van Wereldhoofdstad kreeg. Met de bouw van de wijk Benoordenhout in de jaren twintig en dertig breidde de verstedelijking zich pas echt uit naar de kust. Het toenemend autoverkeer leidde in 1927 tot de aanleg van de Van Alkemadelaan, een van de eerste allee's in Nederland naar het model van grote Europese steden. Deze laan werd in 1938-1939 vanaf de Waalsdorperweg verlengd naar Scheveningen. Uit deze tijd dateren ook de Alexander- en Frederikkazerne. Tot op de dag van vandaag ervaart men door de ruimtelijkheid en grote niveauverschillen de bijzondere ligging van de kazernes tussen de duinen en het stedelijk gebied van Den Haag. De komst van het ICC verstevigt opnieuw het Internationalisme in het Haagse en in het bijzonder in dit deel van Den Haag.

2.2 Bebouwingsstructuur En Ruimtelijke Kenmerken

2.2.1 Algemeen

Het plangebied bevat uiteenlopende functies. Zo liggen er verschillende wegen in het plangebied, te weten de Van Alkemadelaan, de Waalsdorperweg, de Oude Waalsdorperweg, de Landscheidingsweg en voor een deel ondergronds de Hubertustunnel. Tussen de Oude Waalsdorperweg en de Waalsdorperweg ligt een gebied dat in deze toelichting wordt aangeduid als bospark. Dit gebied maakt onderdeel uit van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur. Ook is een deel van het Habitatrichtlijngebied Meijendel en Berkenheide binnen de grenzen van het plangebied gelegen. Het grootste deel van dat gebied strekt zich ten noorden van het plangebied uit. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich verder de terreinen van NATO C3 en TNO, de Frederikkazerne en de woonwijk Benoordenhout. De woonwijk Benoordenhout is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht vanwege de harmonie van het bebouwingsbeeld. De harmonie in Benoordenhout wordt vooral bepaald door de grote mate van overeenkomst in bouwhoogte, geleding en materiaalgebruik van de herenhuizen, beneden-boven-woningen en flats in drie en vier lagen, alsmede door de ligging in het groen. Ook de andere bebouwing, zoals schoolgebouwen ed. sluiten hier in architectuur en stedenbouw op aan. De huizen zijn in korte rijen gebouwd. De stedenbouwkundige opzet toont grote kavels, vrijwel gesloten bouwblokken en een heldere scheiding van openbaar en privé. De architectuur uit de jaren dertig van de twintigste eeuw wordt gekenmerkt door overwegend rode baksteen, een horizontale geleding en erkers. De huizen hebben veelal daken bedekt met pannen of leien, de gestapelde bouw zowel pannen als platte daken.

De Alexanderkazerne is thans in gebruik bij het Ministerie van Defensie. Op het terrein bevinden zich kantoorfuncties, alsmede werkplaatsen, garages, opslagfuncties en een officiershotel. Aan de andere kant van de Van Alkemade laan is de Frederikkazerne gelegen. Op deze kazerne bevinden zich o.a. kantoren voor de Landmachtstaf en Marinestaf.

Nabij de Alexanderkazerne bevindt zich een terrein dat nog bestemd is voor Bijzondere doeleinden-Politie. Deze locatie wordt aan drie zijden omgeven door de Oude Waalsdorperweg en is als onderdeel van de herinrichting van het maaiveld van de Hubertustunnel landschappelijk ingericht.

2.2.2 Archeologie, monumenten en beschermd stadsgezicht

Een deel van het plangebied Benoordenhout - Internationaal Strafhof, dat betrekking heeft op de Oude Waalsdorperweg en het bospark tussen Theo Mann-Bouwmeesterlaan en de Van Alkemadelaan is als onderdeel van de wijk Benoordenhout, bij besluit van 29 oktober 1996 aangewezen tot beschermd stadsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g van de Monumentenwet 1988 omdat het gebied van algemeen belang is wegens zijn bijzondere landschappelijke, stedenbouwkundige en architectuurhistorische waarden.

2.3 Verkeer En Vervoer

De regionale ontsluiting van het plangebied wordt verzorgd door de Noordelijke Randweg bestaande uit de N14, de Landscheidingsweg en de Hubertustunnel. Deze route takt aan op de rijkswegen N44 (richting Wassenaar/Leiden/Amsterdam) en op de A4. Vanaf het rijkwegennet is het gebied daarmee voor het autoverkeer goed bereikbaar. De Noordelijke Randweg is tevens onderdeel een stelsel van doorgaande routes die samen een ring rond Den Haag vormen en die het verkeer van en naar de stad moeten verdelen. De eind 2008 opengestelde Hubertustunnel heeft een tunnelmond aan de noord-oostelijke zijde van het plangebied; het tunneltracé loopt onder de Oude Waalsdorperweg en het terrein van de Alexanderkazerne door richting het Hubertusduin waar de tunnel weer boven komt. Door de Noordelijke Randweg gedeeltelijk als tunnel aan te leggen kon een mogelijke barrièrewerking van deze weg worden voorkomen. Het bovengrondse gedeelte van de weg wordt ter hoogte van de Alexanderkazerne zorgvuldig in het groen- en stedelijk weefsel ingepast. Het in gebruik nemen van de Noordelijke Randweg heeft er voor gezorgd dat de verkeersfunctie van de Waalsdorperweg is afgenomen. De weg heeft nog wel een functie voor het afwikkelen van het bestemmingsverkeer van en naar de wijk. De hoofdader van de Internationale Zone wordt gevormd door de Internationale Ring en niet door de Route Oude Waalsdorperweg - Waalsdorperweg. De interne Haagse verbinding tussen de omgeving van TNO/NATO/ICC aan de Landscheidingsweg enerzijds en het Worldforumgebied aan de Johan de Wittlaan anderzijds, wordt bediend door de route via de Waalsdorperweg, Carel van Bylandtlaan en Raamweg met als alternatief de route via de Van Alkemadelaan en Pompstationweg. In omgekeerde richting is dat de route via Wittebrug - Plesmanweg en Raamweg naar de Waalsdorperweg. Wel is het zo dat de oorspronkelijke, rechtstreekse verbinding tussen de Waalsdorperweg en het Hubertusviaduct door de bouw van de Hubertustunnel is vervallen, de bovengenoemde routes hebben deze rol overgenomen.

Verder ligt het plangebied aan de Van Alkemadelaan, die als hoofdverkeersweg de verbinding tussen Scheveningen en de gemeente Leidschendam-Voorburg vormt. De Oude Waalsdorperweg sluit de Van Alkemadelaan kort met de Landscheidingsweg / Noordelijke Randweg. Deze weg vormt daarmee een belangrijke schakel voor het doorgaande verkeer in de verbinding van Scheveningen met de A4 en de N44 en is verder ook van belang voor de ontsluiting van de wijk Benoordenhout.

De Van Alkemadelaan sluit via een “bajonet” aan op de Oude Waalsdorperweg. Dat leidt ertoe dat automobilisten richting N14 bij vergissing soms rechtdoor de Waalsdorperweg oprijden in plaats van de route via de Oude Waalsdorperweg naar de Landscheidingsweg te volgen. De Waalsdorperweg ontsluit de aangrenzende buurt Benoordenhout-Duinzigt, deze weg heeft alleen een lokale functie. Voor voetgangers en fietsers is deze situatie niet optimaal.

De toegang van het terrein van de Alexanderkazerne bevindt zich aan de Van Alkemadelaan en de uitgang van het terrein is gesitueerd aan oude voormalige spoorbaan van/naar Scheveningen aan de duinzijde van het plangebied. Via de Landscheidingsweg is het terrein nagenoeg direct bereikbaar van de N14. De Frederikkazerne heeft een met verkeerslichten geregelde, in- en uitgang aan de Van Alkemadelaan tegenover het meest westelijk gelegen punt van het terrein van de Alexanderkazerne.

Het plangebied wordt via de Waalsdorperweg bediend vanaf het centrum en het Centraal Station door buslijn 22 met een eindpunt in Duinzigt. De doorgaande buslijn 23 (Kijkduin / Rijswijk / Voorburg / Scheveningen) rijdt via de Van Alkemadelaan, en buslijn 28 loopt via de Van Alkemadelaan en Oude Waalsdorperweg naar het eindpunt bij TNO. Bus 28 rijdt alleen in de spits. Deze buslijn wordt gelet op de lage bezettingsgraad met ingang van de dienstregeling 2011opgeheven.

Fietsvoorzieningen zijn te vinden langs de Van Alkemadelaan (fietspaden) en fietsstroken langs de Oude Waalsdorperweg. Deze fietsstroken sluiten aan op het provinciale fietspad nummer 10 van/naar de duinen van Meyendel. Aan de duinzijde van het plangebied loopt achter de Alexanderkazerne langs, het fietspad dat de route naar Scheveningen-Bad via de Van Alkemadelaan verbindt met fietsbrug/ecoduct over de Landscheidingsweg (fietspad nr 10).

Vrij te gebruiken openbare parkeerplaatsen zijn te vinden langs de Waalsdorperweg en langs een deel van de Van Alkemadelaan, en in de omgeving van de NATO. De Alexanderkazerne en de NATO/TNO beschikken over parkeerplaatsen op het eigen terrein.

2.4 Groen

Het plangebied omvat twee waardevolle groengebieden, te weten het zogeheten Sint Hubertusduin en de strook tussen de woonbebouwing aan de Else Mauhslaan/Waalsdorperweg en de Oude Waalsdorperweg, hierna aangeduid als bospark. Uitgangspunt voor de bosgebieden is een duurzame instandhouding van de houtopstanden als recreatiebos met belangrijke natuur- en landschapswaarden.

Het Sint Hubertusduin is gelegen in het jonge duinlandschap tussen Scheveningen en Den Haag. Kenmerkend voor het gebied zijn het bos en open zandvlakten als restanten van vroegere verstuivingen op een van nature geaccidenteerd binnenduinterrein. De natuurwaarde en de ecologische- en ruimtelijk landschappelijke betekenis zijn groot. Het gebied maakt deel uit van de verbindingszone tussen de Oostduinen en het Westduinpark, waardoor de betekenis voor de ecologische structuur groot is. Het bospark is een restant van een binnenduingebied, gelegen op de overgang van strandwal naar strandvlakte. De natuurwaarde van dit gebied wordt ontleend aan de ouderdom van het eikenbos en door de gevarieerde ondergroei als gevolg van de leeftijd van de vegetatie, de kansrijke overgang van strandwal naar strandvlakte en de nabijheid van de Oostduinen. Het gebied sluit aan op en is voor een klein gedeelte onderdeel van het gebied Roggewoning-Groenendaal-Amonsvlakte dat een groene buffer vormt binnen het stedelijk gebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk schetst het beleidskader en omschrijft wat dat betekent voor de instandhouding van o.a. ruimtelijke, functionele en infrastructurele kenmerken, alsmede voor de beoogde nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied. Eerst is relevant beleid kort samengevat, daarna is het beleid zoveel mogelijk toegepast op de bestaande en te handhaven situatie, c.q. op de voorgestane ontwikkelingen in het plangebied.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. Door deze nota tracht het kabinet bij te dragen aan een versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, de bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en de borging van de veiligheid. Het nationaal ruimtelijk beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. Om een eenzijdige samenstelling van de bevolking te voorkomen, stimuleert het rijk meer variatie in het woningaanbod.

Nieuwe bebouwing ten behoeve van de bundeling van verstedelijking en economische activiteiten dient grotendeels geconcentreerd tot stand te komen in bestaand bebouwd gebied. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. Het realiseren van diverse stedelijke voorzieningen in een bestaand stedelijk gebied past in dit streven. Het Rijksbeleid staat slim en zuinig ruimtegebruik voor en initieert duurzame stedelijke ontwikkeling om de druk op de ruimte en verrommeling van het landschap tegen te gaan.

3.2.2 Provinciaal beleid

Streekplan Zuid-Holland West

Op 19 februari 2003 hebben de Provinciale Staten van Zuid-Holland het Streekplan Zuid-Holland West vastgesteld (www.zuid-holland.nl). Met dit streekplan - dat een planhorizon tot 2015 heeft en sterk leunt op het gedachtegoed van de eerste drie PKB-delen (Planologische Kern Beslissing) van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra - wil de provincie de ontwikkeling van de Randstad tot groene Deltametropool ondersteunen. In het streekplan is ervoor gekozen het stedelijk ruimtebeslag met behulp van rode bebouwingscontouren te sturen. De rode contouren zijn getrokken rond bestaand stedelijk gebied. Met deze contouren wordt het gebied, waarbinnen de verstedelijkingsopgaven tot 2015 moet worden gerealiseerd, vastgelegd. Nieuwe woningbouw en bedrijfsvestiging dienen plaats te vinden binnen het stedelijke gebied en in de nabijheid van haltes van het (regionaal) openbaarvervoerssysteem.

Het verder concentreren van wonen en werken heeft een gunstig effect op het draagvlak voor stedelijke voorzieningen, op het terugdringen van automobiliteit ten gunste van langzaam verkeer en openbaar vervoer en kan een impuls zijn voor stedelijke vernieuwing, herstructurering en transformatie van verouderde stadswijken en bedrijventerreinen.

Op de plankaart van het streekplan Zuid-Holland West valt het plangebied Benoordenhout - Internationaal Strafhof hoofdzakelijk in de aanduiding 'Stads- en dorpsgebied'. Het gaat bij deze aanduiding om een aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie wonen, waarin ook gebiedsdelen voorkomen met (soms grootschalige) kantoorconcentraties, winkelvoorzieningen, horeca en andere stedelijke voorzieningen.

Nota Regels voor Ruimte

In april 2005 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland de Nota Regels voor Ruimte vastgesteld. De nota vormt samen met het hiervoor genoemde streekplan het belangrijkste instrument om de provinciale ruimtelijke belangen te beschermen. In de nota is verwoord waaraan gemeentelijke ruimtelijke plannen vanuit provinciaal oogpunt moeten voldoen om de gewenste bescherming te realiseren. Dit gebeurt aan de hand van de volgende thema's: economie, mobiliteit en samenleving, landelijk gebied, milieu, water en cultureel erfgoed. Deze thema's worden voor zover van toepassing in de volgende paragrafen apart behandeld.

Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010

De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden en richt zich op de bescherming van in het wild levende planten en dieren. De soortenbescherming uit de Habitat- en Vogelrichtlijn zijn geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. De wet bepaalt dat het verboden is beschermde planten te vernielen of te beschadigen en beschermde dieren te verontrusten, verwonden of doden. Ook mogen voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde dieren niet verstoord of beschadigd worden. In februari 2005 is via een AMVB het ontheffingenbeleid van de Flora en faunawet aangepast. Naast bovengenoemde bepalingen is in de Flora- en faunawet ook de zorgplicht van belang. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. Het is verplicht om handelen met nadelige gevolgen voor planten en dieren achterwege te laten voor zover dit redelijk is.

In het 'Provinciaal Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) is de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur van belang. Hierin wordt het actief stimuleren van innovatieve combinaties van water met natuur- en recreatieontwikkeling en stedelijke functies belangrijk gevonden. De ecologische hoofdstructuur van Den Haag bestaat uit kerngebieden en verbindingszones. De kerngebieden zijn de grote groengebieden. De verbindingszones bestaan uit een aaneenschakeling van groene en blauwe objecten tussen kerngebieden.

De provincie Zuid-Holland wil samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties een schone, veilige omgeving én voldoende natuur- en recreatiemogelijkheden realiseren. Ruimtelijke en economische ontwikkelingen kunnen botsen met een gezonde leefomgeving; luchtverontreiniging, geluidhinder en slechte waterkwaliteit zijn de bedreigingen. Infrastructuur heeft positieve economische effecten, maar kan negatieve invloed hebben op de omgevingskwaliteit en veiligheid. De infrastructuur veroorzaakt barrières in natuur, landschap en stad.

De provincie wil met het beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 deze problemen en ontwikkelingen het hoofd te bieden. Centraal in dit nieuwe plan staat het realiseren van een duurzame ontwikkeling: uitvoeren van de provinciale ambities op het gebied van natuur, water, rust, milieukwaliteit, gezondheid en veiligheid.

3.2.3 Regionaal beleid

Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP)

Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals bestemmingsplannen. Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.

De ambitie van het Stadsgewest en de aangesloten gemeenten met het Regionaal Structuurplan is dat Haaglanden zich verder ontwikkelt als een regio van internationale allure, die een duurzame kwaliteit van leven biedt door een veilige, schone en aantrekkelijke leefomgeving en een sterke sociale structuur. Zo kan Haaglanden zich blijven ontwikkelen als één van de hoekstenen van een concurrerende Randstad, bijdragen aan een sterkere Zuidvleugel en aantrekkelijk zijn voor de huidige en toekomstige inwoners.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Den Haag 2020

De 'Structuurvisie Den Haag 2020' (vaststelling gemeenteraad d.d. 17 november 2005) is de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie, te benutten. In de visie zijn vijf kansenzones benoemd waar kansen liggen om de 'Wereldstad aan zee' gestalte te geven. In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot zijn recht komt. De kansenzones en ontwikkelingsgebieden worden uitgewerkt in masterplannen.

Het bestemmingsplangebied Benoordenhout - Internationaal Strafhof maakt deel uit van de ontwikkelingszone 'kust en internationale zone'. De Haagse regio huisvest een conglomeraat van internationale organisaties. De vestiging van het Internationaal Strafhof past uitstekend binnen de in de Structuurvisie opgenomen doelstelling om een wervend vestigingsmilieu voor internationale instellingen en bedrijven aan te wijzen en te creëren. Het plangebied maakt deel uit van een zeer gewaardeerd milieu voor internationale (non-profit) instellingen. De ligging aan zee en kwalificatie van internationale stad van recht en vrede bieden ontwikkelingsmogelijkheden voor de stad.

De Internationale Zone is vrijwel evenwijdig aan de kust gelegen langs de te vervolmaken hoofdinfrastructuur van de gemeente Wassenaar in het noorden tot Kijkduin in het zuidwesten. Met het verbeteren van de zogeheten Noordwestelijke Hoofdroute en de herinrichting van de openbare ruimte zullen de bereikbaarheid en de potentie van het gebied voor het accommoderen van de internationale instellingen en voorzieningen aanzienlijk toenemen. Het Vredespaleis en het World Forum (OPCW, ICTY, World Forum Convention Center en het in aanbouw zijnde gebouw van Europol) zijn de hoofdkernen binnen de Internationale Zone. Eurojust zal zich naar verwachting ook in deze omgeving vestigen.

De vestiging van het ICC op de Alexanderkazerne tegen de noordelijke duinen wordt, komend vanuit Wassenaar, het begin van de Internationale Zone en vormt hiermee een nieuw oriëntatiepunt. Verspreid over de zone vindt men de ambassades, internationale scholen en woonmilieus voor expats met een concentratie rond de Scheveningse Bosjes, het groene hart van de stad. De gemeente Wassenaar is als woonmilieu eveneens van groot belang voor het internationale vestigingsklimaat van Den Haag.

wijkplan

De Kadernota Openbare Ruimte (KOR) Den Haag is sinds 2004 voor de gemeente Den Haag het beleidskader voor de inrichting (eenvoud, harmonie en ruimte), het onderhoud (schoon, heel en veilig) en het gebruik (functioneel, veelzijdig en flexibel) van de openbare ruimte. Een goede afstemming is nodig tussen inrichting, onderhoud en gebruik. Er zijn drie kwaliteitsstandaards voor de openbare ruimte in Den Haag. Afhankelijk van de functie in een gebied, de cultuurhistorische waarde en de betrokkenheid van private partijen hanteert de gemeente een bepaalde kwaliteitsstandaard. Voor het plangebied hanteert de gemeente residentiekwaliteit.

3.3 Stedenbouwkundige En Programmatische Opzet Van Het Plan

De Alexanderkazerne dateert van vlak voor 1940 en zal binnen enkele jaren geheel worden afgestoten door de Nederlandse krijgsmacht. Het ruim 7 ha. grote terrein ligt tegen de noordelijke duinen van de stad vlakbij de grens met de gemeente Wassenaar. De locatie is door de Nederlandse regering in overleg met de gemeente Den Haag in 2005 voorgedragen omdat deze in hoge mate voldoet aan de volgende criteria:

  • een representatieve locatie in de Internationale Zone van de stad, groot genoeg om een programma voor het ICC te kunnen realiseren
  • uitstraling
  • bereikbaarheid: directe ligging aan de hoofdinfrastructuur van de stad
  • het kunnen realiseren van een hoge mate van veiligheid door middel van beveiligingszones van ca. 20-30 meter en parkeren gescheiden van de gebouwen
  • de mogelijkheid van een campusmodel waarbij indien gewenst de onderdelen van het ICC ieder een gebouw met eigen identiteit kunnen krijgen
  • geringe afstand tot de gevangenis van Scheveningen
  • minimaliseren van hinder voor het woonmilieu
  • nabijheid van het internationale netwerk (internationale organisaties en ambassades, de Nederlandse overheid en in het bijzonder het Ministerie van Buitenlandse zaken, door expats gewaardeerde woonmilieus met goede voorzieningen)

In de nieuwe huisvesting van het Internationaal Strafhof zullen o.a. het rechtswezen, kantoren van aanklager en griffier en rechtszalen worden gehuisvest. Daarnaast zijn er ondersteunende functies als beveiliging en catering nodig. Ook wordt rekening gehouden met het realiseren van conferentieruimtes. Op het perceel worden geen gevangenisfuncties gerealiseerd.

Het terrein van de Alexanderkazerne maakte oorspronkelijk deel uit van het duingebied zoals een deel van de aangrenzende wijk Benoordenhout. Deze wijk dateert grotendeels uit de jaren 1915-1940 en is gebouwd in een 17de tot 19de-eeuwse landgoederenzone waarvan nog veel onderdelen goed bewaard zijn gebleven. Het woonwerkmilieu dat hier is gecreëerd, wordt door veel Hagenaars en bezoekers van de stad zeer gewaardeerd. De wijk is internationaal georiënteerd, hetgeen mede blijkt uit het grote aantal expats en internationaal opererende kantoren.

Vanwege de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten is de wijk Benoordenhout een beschermd stadsgezicht op grond van de Nederlandse Monumentenwet. Men kan deze wijk stedenbouwkundig karakteriseren als een verstedelijkt landschap waarin grote kantoren als die van Shell harmoniëren met lage rijtjeshuizen en villa's door het handhaven van grote en kleine elementen van de landgoederen. Die zorgvuldige inpassing verdient navolging bij het ICC-project mede gezien de hoge natuurwaarden van het duingebied.

Het aan het ICC ter beschikking gestelde terrein heeft voor Nederlandse begrippen een hoge ligging. Met hoogten van 7 tot 10 meter (+NAP) ligt het duidelijk boven het gemiddelde niveau van Den Haag. De aangrenzende duinen gaan tot 14 meter en de wijk Benoordenhout kent een hoogteligging van 1-5 meter boven zeeniveau. Een deel van de stad ligt zoals vrijwel geheel West-Nederland zelfs onder zeeniveau. Het verdient vanuit ruimtelijke overwegingen aanbeveling de hoge situering van de locatie te benutten om het karakter van het ICC extra accent te geven in stedenbouwkundig opzicht.

Het in noordelijke richting gelegen aangrenzende duingebied maakt deel uit van de Europese Ecologische Hoofdstructuur en is vanwege de hoge natuurwaarden door Europese en Nederlandse regelgeving beschermd. Om die reden zal de architectuur enige afstand dienen te houden van de erfgrens en zullen eventuele hoogteaccenten in het ontwerp van beperkte omvang moeten zijn. Het bospark ten zuidoosten van de locatie is van belang als onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en dient in het ruimtelijk concept van het ICC eveneens als een kwaliteitsdrager te worden beschouwd. Veel aandacht wordt gevraagd voor de gevolgen voor de waterhuishouding. Het plangebied maakt deel uit van een grondwaterbeschermingsgebied. Ook ligt de Alexanderkazerne in de nabijheid van een waterwingebied. Bij de herinrichting van het terrein en de aangrenzende openbare ruimte zal in de keuze van beplanting en materialen de bijzondere ligging in en tegen een duingebied vertaald moeten worden.

3.4 Beschermd Stadsgezicht En Archeologie

3.4.1 Beschermd stadsgezicht en cultuurhistorie

Monumenten en Beschermde Stadsgezichten

De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als "groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)" en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OCW en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.

Het rechtsgevolg van de aanwijzing is dat de gemeente verplicht wordt een ruimtelijke toekomstvisie voor het gebied te ontwikkelen en dit vast te leggen in een bestemmingsplan. De geschiedenis van het gebied en de in de aanwijzing genoemde waarden en kwaliteiten zijn bepalend voor deze ruimtelijke toekomstvisie. Voor het slopen of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht is een sloopvergunning vereist op grond van artikel 37 van de Monumentenwet 1988.

Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is een vergunning ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet 1988 of artikel 9 van de Monumentenverordening Den Haag vereist. Toetsingscriteria zijn onder meer de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het desbetreffende monument.

De Nota Belvedere handelt over de samenhang tussen cultuurhistorische waarden en ruimtelijke inrichting. In de nota is een aantal gebieden geselecteerd met cultuurhistorische waarden. Het onderhavige plan maakt deel uit van het Belvederegebied Den Haag Wassenaar en is als zodanig aangewezen vanwege het duin- en strandwallengebied. Bij ontwikkelingen in het gebied dient aandacht te worden besteed aan de cultuurhistorische waarden.

Een deel van het bospark in het bestemmingsplangebied Benoordenhout - Internationaal Strafhofbehoort tot het Rijksbeschermd stadsgezicht Benoordenhout. De cultuurhistorische waarden die door de aanwijzing worden beschermd zijn verwoord in de toelichting op de aanwijzing. De notitie Bouwen en Behouden in beschermde stadsgezichten van de gemeente Den Haag geeft aan hoe met het oog op nieuwe ontwikkelingen in een beschermd stadsgezicht met de cultuurhistorische waarden moet worden omgegaan. Het motto 'behoud gaat voor vernieuwen' is ook van toepassing op de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het beschermd stadsgezicht.

Het plangebied ligt op een overgangszone van het landelijke gebied (de duinen) en het stedelijke gebied. De Alexanderkazerne beschikt samen met de Frederikkazerne over een eigen identiteit. Op en nabij de Alexanderkazerne is een aantal geografische objecten en structuren aanwezig, te weten een militaire bunker, historische spoorlijn en hekwerk om de kazerne. Op de plek van het huidige fietspad aan de noordkant van het gebied loopt het tracé van de voormalige spoorlijn. De Alexanderkazerne is gebouwd volgens militaire architectuur (sober en doelmatig). De Frederikkazerne en Alexanderkazerne grenzen aan het rijksbeschermde stadsgezicht Westbroekpark. In het plangebied behoren een deel van het bospark en Oude Waalsdorperweg tot het rijksbeschermd stadsgezicht Benoordenhout.

De planontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt leidt niet tot aantasting van het tracé van de voormalige spoorlijn. Ten behoeve van de herinrichting van het kruispunt bij de Alkemadelaan en Oude Waalsdorperweg is een klein deel van het bospark nodig. Deze ingreep is beperkt van aard en dient voort te vloeien uit verkeerstechnische overwegingen. In essentie verandert er hierdoor niets aan het karakter en de structuur van het bospark. Het leidt ook niet tot een afname van het groen binnen het plangebied omdat op andere plaatsen een groenbestemming wordt toegevoegd.

De bestaande gebouwen, die zich voornamelijk binnen de bestemming 'Maatschappelijk' bevinden zullen naar verwachting worden gesloopt. Dit geldt ook voor de zich op de Alexanderkazerne bevindende beeldbepalende poortgebouwen voor de omgeving. Geen van de aanwezige gebouwen is echter als monument aangewezen.

Criteria toestaan hogere bebouwing

Bij de beoordeling of een afwijking van de bouwhoogte wordt toegestaan neemt het bevoegd gezag de volgende stedenbouwkundige aspecten in beschouwing:

- waarborgen van voldoende transparantie richting duingebied

- waarborgen van een evenwichtige massaopbouw van de afzonderlijke bouwdelen en de compositie van bouwdelen.

3.4.2 Archeologie

Bekende geologische en archeologische gegevens

Het plangebied is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk in zijn geheel gelegen in het gebied dat door strandwallen en strandvlaktes wordt beheerst. Beide komen ter plekke voor. Dit oude landschap voor het overgrote deel overdekt met stuifzand behorend tot de Laag van Den Haag (vroeger Jong Duin geheten). Deze overstuiving dateert uit de middeleeuwen.

Het strandwallenlandschap heeft in zijn algemeenheid een hoge archeologische verwachting. De zandruggen waren al vrij snel bewoonbaar en ook heel aantrekkelijk voor onze verre voorouders. Op die plekken zijn in Den Haag dan ook vaak sporen van nederzettingen aangetroffen. De lager gelegen gedeelten, de strandvlaktes, waren op zijn minst geschikt om gewassen te verbouwen en vee te hoeden. Resten van deze bewoning kunnen teruggaan tot in de prehistorie, terwijl ook in de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen volop in het duingebied gewoond lijkt te zijn. De overstuiving van de Laag van Den Haag heeft er voor gezorgd dat eventuele vindplaatsen in verhouding goed bewaard zijn gebleven.

Die hoge archeologische verwachting geldt dus voor het gehele plangebied, hoewel tot nu toe niet of nauwelijks archeologische waarden zijn aangetoond. Wel zijn vlakbij het plangebied, bij de ingang van de Hubertustunnel, resten aangetroffen uit de ijzertijd (een grafveld) en uit de 12de eeuw na Chr. (boerenerf). Het gehele plangebied heeft daarom de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie” gekregen. Hiermee wordt de bescherming van de archeologische waarde(n) geborgd.

In verband met de plannen voor nieuwbouw op het kazerneterrein ten behoeve van het Internationaal Strafhof is enkele jaren geleden al een vooronderzoek gedaan. Hoewel geen duidelijk antropogene lagen zijn waargenomen, is de kans daarop nog steeds in beperkte mate aanwezig. Om die reden zal de aanleg van de bouwput archeologisch worden begeleid.

Het beleidskader

Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in het Streekplan Zuid-Holland West. Uitgangspunten zijn daarbij de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, De Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart voor Archeologische Waarden (IKAW).

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties. De gemeente Den Haag draagt sinds 1982 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het archeologie beleid van de gemeente is er op gericht:

  • te zorgen voor het behoud van zoveel mogelijk archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  • te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijkis;
  • een archeologisch depot te onderhouden waar alle in Den Haag aangetroffen archeologische voorwerpen op een veilige en systematische manier kunnen worden bewaard;
  • te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek middels tentoonstellingen, publicaties, presentaties etc. onder de aandacht worden gebracht van de Haagse burger.

Voor het uitvoeren van het archeologisch beleid, voor het ontwikkelen van nieuw beleid dienaangaande en voor het nemen van beslissingen aangaande beheer en behoud van archeologische waarden hebben Burgemeester en wethouders de Afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer gemandateerd.

Het gemeentelijke archeologische beleid is verwoord in de beleidsnota Archeologie 2000-2005. Naar verwachting wordt in de loop van dit jaar de beleidsnota Archeologie 2009-2015 vastgesteld.

De nieuwe beleidsnota is geënt op de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), als onderdeel van de gewijzigde Monumentenwet 1988. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden en kent enkele nieuwe elementen.

Een nieuw element is de bepaling dat “de verstoorder betaalt”: initiatiefnemers van projecten die schade aan archeologische waarden zullen veroorzaken zijn verantwoordelijk voor de kosten van het noodzakelijk archeologisch onderzoek. Daarnaast legt deze wet ook de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden.

In het kader van deze wet is een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart opgesteld. Deze dient als onderlegger bij o.a. bestemmingsplannen.

De Haagse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar zeer ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn, zoals het onderhavige, dan krijgen deze gebieden de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie”. Voor niet ondergeschikte werkzaamheden die daar de grond roeren, geen bouwwerken zijnde, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan. Ook voor roeren van grond in het kader van een bouwvergunning kunnen archeologische belangen worden beschermd. Van initiatiefnemers die een aanlegvergunning of bouwvergunning aanvragen kan worden verlangd om een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord zijn vastgesteld.

Het vaststellen van de daadwerkelijke archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor het terrein van het ICC is een dergelijktraject al doorlopen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek is door het bevoegd gezag geconcludeerd dat tijdens het bouwproject waarnemingen zullen worden uitgevoerd.

3.5 Economisch Beleid

Impuls Haagse Economie

Deze nota gaat over de Haagse economie. Het is een beschrijving van de acties die volgens de gemeente Den Haag nodig zijn om de lokale economie in de komende jaren een impuls te geven.

3.6 Verkeer En Parkeren

Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden

In juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden de “Regionale Nota Mobiliteit” vastgesteld, en in 2008 is het verkeersbeleid geactualiseerd. De nota richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De Regionale Nota Mobiliteit geeft aan dat er in de komende jaren veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer in 2020, meer gebruik van de fiets, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto, vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat. Verder wil het stadsgewest bevorderen dat mensen bewuster kiezen voor het juiste vervoermiddel bij de juiste verplaatsing. Het uitvoeringsprogramma 2006-2009 laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren. De Regionale Nota Mobiliteit is naast het verkeersbeleid van Haaglanden ook een regionale vertaling van de plannen uit de landelijke Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Verkeer algemeen

Het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag is op hoofdlijnen gericht op het waarborgen van een goede bereikbaarheid voor alle vervoerswijzen en het verbeteren en in stand houden van een verkeersveilige en een leefbare stad. Dit gebeurt onder andere door het stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer en de fiets, het benutten en realiseren van goede doorstroom routes voor het autoverkeer in de vorm van samenhangende netwerken en het uitvoering geven aan het parkeerbeleid. Tussen het verkeer- en vervoersbeleid en de ruimtelijke ordening en inrichting van de stad bestaat een nauwe samenhang die ondermeer zijn vertaling vindt in bestemmingsplannen.

Het openbaar vervoer speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol in het verkeer en vervoer. Een stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen dient er voor te zorgen dat gebundelde vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, verplaatsingen van en naar het centrum met de hoofdstations en andere belangrijke attractiepunten, op een goede, aantrekkelijke en snelle manier worden bediend.

Het gemotoriseerde verkeer tracht de gemeente zoveel mogelijk te concentreren op een stelsel van stedelijke en regionale hoofdwegen met voldoende capaciteit. Dit is nodig om de economische en ruimtelijke ontwikkeling van de stad mogelijk te maken en draagt bij aan de verbetering van de leefbaarheid in wijken en buurten. Een goede, veilige doorstroming van het verkeer is ook van belang voor de bestrijding van geluidsoverlast, de uitstoot van schadelijke stoffen of andere vormen van hinder, het voorkomen van sluipverkeer en vermindering van het aantal verkeersslachtoffers. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen. Op deze wegen heeft het autoverkeer een minder dominante positie en hebben openbaar vervoer, fietsers en voetgangers prioriteit.

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht in het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Door het aanbieden van een hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen en werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

Het parkeren en stallen van auto's is een belangrijke sleutel in het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden leiden zonder adequate voorzieningen tot een vaak te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor attractiepunten die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen.

Om het verkeer- en vervoersbeleid beleid te realiseren is maatwerk nodig voor de verschillende delen van de stad, gebaseerd op een integraal samenhangend plan. Het algemene beleid en de aan te pakken projecten zijn onder andere neergelegd in de beleidsnota "Verkeersplan, Verkeersbeleid tot 2010', en het in het voorontwerp van de “Haagse Nota Mobiliteit” en de nota “Parkeerkader Den Haag 2010 -2020”. Het algemene beleid wordt o.a. vertaald in de meerjaren- en uitvoeringsprogramma's voor de fiets en de verkeersveiligheid.

Binnen het plangebied hebben de Van Alkemadelaan, de Oude Waalsdorperweg en de Landscheidingsweg de bestemming “Hoofdverkeersweg” gekregen. Dit vanwege hun belang en functie voor de afwikkeling van het regionale doorgaande gemotoriseerde verkeer, onder andere tussen het Benoordenhout en Scheveningen enerzijds en het rijkswegennet (N14/A44/A4) anderzijds. De Waalsdorperweg heeft vanwege de locale ontsluitingsfunctie de bestemming “Straat”.

Op de plankaart is ter hoogte van de aansluiting van de Van der Aastraat – Waalsdorperweg – Oude Waalsdorperweg rekening gehouden met het rechttrekken van de verbinding van de Van Alkemadelaan met de Oude Waalsdorperweg. Op die wijze kan het verkeer naar de Landscheidingsweg op een betere en meer natuurlijke wijze worden afgewikkeld en wordt de Waalsdorperweg niet onnodig belast. Deze oplossing vergt een -beperkte- strook groen van het aangrenzende Bospark. De invulling en precieze vormgeving van de kruisingen met de Van der Aastraat en de Van Alkemadelaan dient nog nader te worden uitgewerkt. Door middel van een schetsontwerp is hiertoe een eerste aanzet gegeven. In het schetsontwerp voor de Oude Waalsdorperweg wordt een mogelijke nieuwe inrichting van het wegprofiel en de kruising met de van Alkemadelaan weergegeven als onderdeel van de inpassing van het Internationaal Strafhof (ICC). Los van de opstelstroken en weefvakken nabij de kruisingen bestaat de rijbaan van de Waalsdorperweg uit één rijstrook per rijrichting.

Uitgangspunt is een kwalitatief goed en veilig wegprofiel en een groene inrichting van de weg. Vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid en comfort voor fietsers is het gewenst de bestaande fietsstroken te wijzigen in fietspad(en). Daarvoor zijn in beginsel meerdere opties denkbaar die nog nader moeten worden uitgewerkt.

In het schetsontwerp zijn de twee bestaande voetpaden gebundeld tot één pad aan de zijde van de geplande nieuwbouw voor het Internationaal Strafhof. Tussen de rijbaan en dit voetpad ontstaat daardoor ruimte voor een groene berm waarin bomen kunnen worden geplant of de aanleg van een kiss and ride zone.

Het schetsontwerp voorziet er ook in dat fietsers via de Waalsdorperweg en een nieuw aan te leggen fietspad door het bospark aansluitend op de rotonde op de Oude Waalsdorperweg richting Landscheidingsweg en de duinen van Meijendel kunnen fietsen. Op die manier wordt een ontbrekende schakel in het fietsnetwerk gefaciliteerd en een goede en veilige route naar de daar liggende bestemmingen en verder naar Scheveningen en Wassenaar gerealiseerd.

De kwaliteit van het bospark kan worden vergroot door verlaging van de ontsierende muur tot een laag, grondkerend muurtje. Er ontstaat een mooie inkijk in het bospark. Het nieuwe groene profiel voor de Oude Waalsdorperweg vormt een schakel tussen het bospark en het te ontwikkelen Strafhof dat langs de Oude Waalsdorperweg een groene inrichting zal krijgen.

Ter hoogte van de Van der Aastraat en het kruispunt met de Van Alkemadelaan zijn voor een goede en veilige verkeersafwikkeling opstelstroken nodig voor het afslaande en doorgaande verkeer. Het opheffen van de bestaande “bajonet-aansluiting” vanaf het kruispunt richting Oude Waalsdorperweg is vanuit verkeersoptiek gewenst.

In het schetsontwerp is een mogelijke nieuwe inrichting van het kruispunt en dit deel van de Waalsdorperweg weergegeven. Er ontstaat een overzichtelijk kruispunt. De bereikbaarheid van Duinzigt blijft ongewijzigd. Voor het nieuwe, bredere en groenere dwarsprofiel is een kleine strook van het bospark benut waar op dit moment minder waardevolle bomen staan. Deze bomen zullen worden gecompenseerd in de groene bermen van het nieuwe wegprofiel.

Hieronder is de visuele verbeelding van de hierboven tekstueel omschreven mogelijke uitwerking van het wegprofiel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0211GNdRndwgICC-70OH_0001.jpg"

Afbeelding 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0211GNdRndwgICC-70OH_0002.jpg"

Afbeelding 2

Bussen kunnen binnen de opgenomen verkeersbestemmingen gebruik maken van de doorgaande wegen binnen het plangebied. In de uitwerking en invulling van de bestemming “Maatschappelijk” is de locatie van de nodige haltevoorzieningen nog een punt van aandacht.

Binnen het grotendeels te handhaven profiel van de Oude Waalsdorperweg wordt gestreefd naar de aanleg van vrijliggende fietsvoorzieningen tussen het Benoordenhout en de duinen van Meyendel in plaats van de huidige fietsstroken. De gemeente streeft verder binnen de bestemming Bospark naar een goede directe voorziening voor het langzame verkeer tussen het gebied rond TNO en het Willem Rooyaardsplein.

In het gemeentelijke parkeerbeleid wordt voor een in de regels omschreven maatschappelijke ontwikkeling in dit deel van de stad uitgegaan van de volgende parkeernormen:

  • voor staf en personeel: 1 parkeerplaats per 2 werkenden;
  • voor bezoekers: 1 parkeerplaats per 20 werkenden.

Maatwerk is echter mogelijk indien daar vanuit specifieke hoedanigheden en eisen van de organisatie aanleiding toe bestaat. In de regels is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen, dat onder bepaalde voorwaarden met een afwijkend aantal parkeerplaatsen kan worden ingestemd.

Voor een goede en veilige ontsluiting van het ICC-terrein en een vlotte doorstroming van het verkeer op de aansluitende hoofdwegen dienen de in- en uitgangen van de parkeergelegenheden op een zekere afstand van het door verkeerslichten geregelde kruispunt Van Alkemadelaan/ Oude Waalsdorperweg te komen. Beide lanen zijn met hun zware verkeersbelasting van auto's, fietsers en openbaar vervoer van belang voor de bereikbaarheid van het Benoordenhout (kantoren, ziekenhuis) en de badplaats Scheveningen. Controle van het binnenkomende verkeer zal op eigen terrein moeten plaatsvinden en vraagt adequate opstelruimte. Op bouwplanniveau zal bijzondere aandacht worden gevraagd voor het voorrijden van bijzondere gasten en de logistiek bij speciale gelegenheden, voor de media met hun wagenpark en apparatuur, het vervoer van aangeklaagden en de aan- en afvoer van goederen. Voor toeristen en demonstranten zal eveneens ruimte geboden moeten worden op het terrein van het ICC. De parkeergelegenheid op het terrein van het ICC kan in elk geval aan twee zijden worden ontsloten: vanaf de Van Alkemadelaan in combinatie met de in-uitrit van de Frederikkazerne en vanaf de Oude Waalsdorperweg/Landscheidingsweg (via de voormalige spoorbaan).

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Tien Voor Milieu, Contourennota Voor Milieubeleid

4.1.1 Tien voor milieu

Op 2 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Den Haag de nota 'Tien voor milieu; Contourennota voor milieubeleid 2006-2010' vastgesteld. De nota is het richtinggevend document voor de hoofdlijnen van milieubeleid van de gemeente Den Haag in de periode 2006-2010.

4.1.2 Handreiking Gebiedsgericht Milieubeleid

Om de Haagse milieuvereisten en ambities ten uitvoer te brengen, is vroegtijdige samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu van groot belang. In het Milieubeleidsplan Den Haag 2001-2006 is het gebiedsgericht milieubeleid geïntroduceerd en er zijn streefbeelden per gebiedstype opgenomen. Dit is nader uitgewerkt in de Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid die de gemeenteraad in september 2005 heeft vastgesteld.

Het Milieubeleidsplan Den Haag 2001-2006 is in februari 2006 opgevolgd door de nota 'Tien voor milieu; contouren voor milieubeleid 2006 - 2010'. In deze Contourennota zijn Haagse ambities vastgesteld voor de speerpunten lucht, klimaat, water en geluid en voor de aandachtspunten vergunningverlening en handhaving, externe veiligheid, afval, binnenmilieu en bodem. Als tiende thema is sturing op milieudoelen opgenomen.

De Contourennota onderstreept de ambitie om Den Haag te ontwikkelen tot een duurzame wereldstad aan zee. Bovendien legt de Contourennota verbanden met andere Haagse kaders, zoals de Structuurvisie 2020 en de Maatschappelijke visie 2020. De milieuambities in de Contourennota zijn opgesteld in het volle besef dat stedelijke ontwikkeling van groot belang is voor de positie van Den Haag in de regio en Europa. De Contourennota benadrukt dat dit gepaard moet gaan met fundamentele keuzes in de afweging tussen economische, ruimtelijke, sociale, gezondheidskundige en milieubelangen. Het gebiedsgericht milieubeleid is hét instrument om de milieubelangen in te brengen in de dynamiek van ruimtelijke ontwikkeling.

Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip moeten hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd: wonen, werken, gemengde gebieden met accent op wonen ('gemengd wonen'), gemengde gebieden met accent op werken ('gemengd werken'), verkeersinfrastructuur en groene hoofdstructuur en water. Het plangebied ten behoeve van de Benoordenhout - Internationaal Strafhof behoort tot het gebiedstype 'Gemengd wonen'.

De duurzaamheidsparagraaf is van toepassing op alle Haagse raadsvoorstellen en collegebesluiten op het gebied van ruimtelijke ordening, openbare ruimte, water en riolering, verkeer, groen en recreatie, bouwen en wonen. De duurzaamheidsparagraaf is gekoppeld aan het Gebiedsgericht Milieubeleid. In deze duurzaamheidsparagraaf is aangegeven wat voor dit gebiedstype het ambitieniveau bij de onderscheiden milieuthema's is en welke maatregelen zullen worden genomen om de verschillende ambities zo goed mogelijk te bereiken.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype Gemengd wonen van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de volgende milieuambities richtinggevend.

thema welke ambitie is vastgelegd? wordt de ambitie in het plangebied gerealiseerd? toelichting
bodem extra gedeeltelijk Voor de bestemmingen maatschappelijk en gemengd niet, maar ten aanzien van de bestemmingen natuur en bos wordt aan de ambitie voldaan
externe veiligheid maximaal gedeeltelijk er vindt geen overschrijding plaats van de normen voor plaatsgebonden risico als gevolg van de gasleiding. Wel is er sprake van een lichte toename van het groepsrisico. De oriënterende waarde wordt niet overschreden en de lichte toename wordt gecompenseerd door het terugleggen van de bebouwingsgrens. Het tankstation aan de Zwolsestraat is geamoveerd en er geen sprake van andere risicobronnen in of nabij het plangebied
geluid extra ja Het plan leidt niet tot een toename van de geluidbelasting bij geluidsgevoelige objecten.
lucht extra ja Het plan leidt niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit.
mobiliteit extra ja Het plan leidt tot een lichte toename van het verkeersaanbod (1-3%) maar dat leidt niet tot problemen met de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid en veiligheid.
schoon extra ja
water water dat behaagt ja
natuur extra ja Per saldo wordt er meer groen aan het plangebied toegevoegd; er zullen roosters nabij het natuurgebied worden geplaatst en de te bebouwen oppervlakte wordt gelimiteerd.
klimaat maximaal ja Er is sprake van een zeer hoog ambitieniveau voor wb de toepassing van energievoorzieningen en gebruik van duurzame bouwmatetrialen. De ambitie van CO2-neutraliteit is betrokken bij de uitgangspunten voor het ontwerp van het ICC.

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Wettelijk kader

Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer en het op basis daarvan vastgestelde Besluit milieueffectrapportage 1994 (gewijzigd in augustus 2006) is het voor bepaalde ruimtelijke plannen die (als eerste) activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu verplicht om een milieueffectrapport (MER) op te stellen of om te beoordelen of een MER opgesteld moet worden.

Volgens het Besluit milieu-effectrapportage bestaat er een MER-beoordelingsplicht wanneer voor de uitvoering of wijziging van een stadsproject in de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer (inclusief parkeren) wordt voorzien. In het plan wordt een dergelijk bedrijfsvloeroppervlak niet gerealiseerd. Op basis van het in de regels op te nemen maximum bruto-vloeroppervlak ten behoeve van het ICC valt dit project onder de drempelwaarde van een verplichte MER(-beoordeling). Daarom is er geen formele m.e.r.(beoordelings)-plicht aan de orde ingevolge het Besluit milieueffectrapportage. De initiatiefnemer (i.c. het ministerie van Buitenlandse Zaken) heeft daarom besloten tot het doorlopen van een vrijwillige m.e.r.-procedure om in een vroeg stadium van het besluitvormingsproces duidelijkheid te krijgen over de van belang zijnde milieugevolgen als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling. In de verdere planvorming kan zo optimaal rekening worden gehouden met deze effecten. Het doel van de m.e.r. is dan ook om het milieubelang een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe worden binnen de m.e.r. alternatieven en/of varianten ontwikkeld, waaronder het zogeheten meest milieuvriendelijke alternatief (MMA).

Het MER wordt opgesteld ten behoeve van een ruimtelijk besluit. In dit geval is dat het bestemmingsplan. Afstemming tussen MER en bestemmingsplan is noodzakelijk. De te verwachten milieuconsequenties van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden die in het bestemmingsplan worden opgenomen moeten op grond van het MER zijn onderzocht en beoordeeld, zodat op deze wijze in een vroegtijdig stadium een adequate afweging van alle relevante milieubelangen kan plaatsvinden. Het bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk ten doel om het Internationaal Strafhof mogelijk te maken op de Alexanderkazerne. In het MER is onderzocht wat de milieugevolgen zijn van de vestiging van het Strafhof. Daarbij is ook gekeken naar mogelijke toekomstige uitbreidingsmogelijkheden. In het MER zijn de milieugevolgen, rekening houdende met maximale uitbreiding van het Strafhof, onderzocht via Inrichtingsvariant 1. Uit het MER blijkt dat de milieugevolgen van deze variant nauwelijks afwijken van het basisalternatief, dat uitgaat van het in de huidige situatie door het ICC gewenste programma. Omdat uit het MER is gebleken dat de milieugevolgen zich niet verzetten tegen het onderzochte maximum programma is dit metrage in het bestemmingsplan opgenomen. Op deze wijze kunnen eventuele toekomstige uitbreidingen van het Internationaal Strafhof tot het maximum dat in het MER is onderzocht gedurende de looptijd van het plan op een vanuit milieu- en ruimtelijk oogpunt verantwoorde wijze worden ingepast. Een tweede variant die is onderzocht betreft het realiseren van een tijdelijke (vervangende) parkeergelegenheid voor NATO C3. De milieugevolgen hiervan zijn zeer gering omdat het aantal verkeersbewegingen van en naar het gebied per saldo niet verandert en de betreffende gronden op basis van het huidige plan ook al ten behoeve van verkeersdoeleinden zijn bestemd. In het bestemmingsplan wordt daarom ook met inrichtingsvariant 2 rekening gehouden; dit met de kanttekening dat dit gebruik na afloop van de in het bestemmingsplan opgenomen termijn dient te worden beëindigd. Het voorkeursalternatief dat in het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt betreft derhalve een combinatie van de beide in het MER onderzochte inrichtingsvarianten.

In het MER is ook een meest milieuvriendelijk alternatief onderzocht (MMA). Hierin zijn bouwstenen opgenomen op basis waarvan optimaal met de milieueffecten rekening wordt gehouden. Verderop in deze toelichting wordt nader op het MMA ingegaan.

Het MER permanente huisvesting Internationaal Strafhof (ICC) met projectnummer 4560757 is op 26 mei 2009(RIS 164194) aanvaard. Door de Commissie voor de Milieueffectrapportage (Commissie) zijn in een overleg d.d. 21 juli 2009 nog vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Dit heeft geleid tot een aanvulling op het MER. Deze aanvullende informatie is op 21 september 2009 aan de Commissie toegestuurd. De Commssie is van oordeel dat de essentiële informatie in het MER en de aanvulling daarop aanwezig is om het milieubelang een volwaardige rol te geven bij de besluitvorming over het bestemmingsplan. Dit blijkt uit het toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop van 18 november 2009 (rapportnummer 2104-63).

4.2.2 Uitkomsten m.e.r.

Uit de effectbeoordeling is gebleken dat de vestiging van het Internationaal Strafhof geen grote verschillen met zich meebrengt ten opzichte van de autonome situatie. Er is een beperkte toename van het verkeersaanbod, variërend van ca. 1% tot ruim 3% voor de diverse maatgevende wegvakken (zie tabel 7.10 MER), maar dit leidt niet tot problemen met de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid en veiligheid. Op het gebied van het openbaar vervoer zijn er in de planvorming geen wijzigingen voorzien. De effecten voor het criterium wegverkeerslawaai zijn neutraal in vergelijking tot de situatie zonder planontwikkeling. Wel kan er tijdens de bouwfase sprake zijn van negatieve invloed als gevolg van bouwverkeer met zware voertuigen. In de plansituatie treden er vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen verschillen van betekende mate op in vergelijking met de autonome situatie. Er is geen sprake van een overschrijding van de wettelijke normen zoals vastgelegd in de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Voor wat betreft het plangebied treden er uit oogpunt van externe veiligheid geen risico's op ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen op weg, water of spoor. Binnen het plangebied bevindt zich een gasleiding. De 10 -6 plaatsgebonden risicoafstand heeft een contour die zich op 0 m van de leiding bevindt. Door uitvoering van het plan treedt hier geen verandering in op. Daarnaast is het groepsrisioco berekend. Alhoewel de planontwikkeling niet tot gevolg heeft dat de oriënterende waarde wordt overschreden, treedt er ten opzichte van de situatie zonder planontwikkeling een lichte verslechtering op. Ten aanzien van de bodem leidt het plan voor wat betreft het onderdeel 'grondbalans' tot een verslechtering en voor het aspect 'bodemkwaliteit' tot een verbetering. De grondwaterkwaliteit wordt vooral beïnvloed door de mate van verharding die er wordt toegepast. Indien de totale oppervlakte verharding toeneemt, kunnen er meer verontreinigingen van het oppervlak afstromen. Bij handhaving van de ontsluiting aan de noordoostzijde van het terrein kan er een toename optreden van het aantal verkeersslachtoffers onder beschermde reptielen en amfibieën. Het oprichten van hogere bebouwing kan tot extra schaduwwerking leiden. Dit wordt negatief beoordeeld omdat het leefgebied van de zandhagedis daardoor afneemt.

Uit oogpunt van landschap, cultuurhistorie en archeologie wordt een licht negatieve beoordeling gegeven als gevolg van het in beperkte mate aantasten van de aanwezige, historisch geografische structuren. Een negatief aspect uit oogpunt van historische stedenbouwkunde betreft het niet handhaven van de (poort)gebouwen, welke een ensemble vormen met de Frederikkazerne. Vanuit de optiek van deze kenmerkendheid valt handhaving of integreren van de bebouwing met de nieuwbouw aan te bevelen. De criteria voor klimaat en duurzaamheid worden in het algemeen positief beoordeeld omdat er veel aandacht is voor klimaat- een duurzaamheidsaspecten.

Op basis van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de beoogde planvorming ten opzichte van de autonome situatie vanuit milieuoogpunt zeer positieve tot negatieve effecten teweegbrengt. Teneinde het milieu nog verder te optimaliseren en de negatieve effecten te beperken is in het MER ook een meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) opgenomen. Hieronder wordt aangegeven welke maatregelen van het MMA wel en niet in het bestemmingsplan zijn verwerkt. Niet alle maatregelen uit het MMA kunnen op deze wijze worden geborgd. Indien een maatregel niet via het bestemmingsplan kan worden afgedwongen, dan wordt dat hieronder ook expliciet aangegeven.

4.2.3 Afweging MMA maatregelen

Een belangrijke element in het kader van het MMA betreft de verplichting tot het aanleggen van een noord-zuid lopende corridor over het ICC-terrein om het Bospark en het Natura 2000-gebied 'Meijendel en Berkheide' met elkaar te verbinden. In de planregels is een dergelijke verplichting opgenomen, zodat een corridor tussen beide gebieden is gewaarborgd. In het MER is ook onderzocht wat de consequenties zijn van een herprofilering van de Oude Waalsdorperweg. Uit het onderzoek is gebleken dat hieraan negatieve consequenties zijn verbonden. In het bestemmingsplan is er daarom voor gekozen om het Bospark zoveel mogelijk te behouden en in essentie niet aan te tasten. De bescherming van het bospark vindt plaats door de begrenzing van de bestemming Bos op de plankaart aan te geven en het bij deze bestemming niet toestaan van verkeer in de bijbehorende planregels. Nabij het kruispunt van Oude Waalsdorperweg en de Van Alkemadelaan is aan de gronden een verkeersbestemming gegeven omdat de huidige verkeerssituatie daar al niet optimaal is en herinrichting van het kruispunt ook nodig is in verband met de komst van het Internationaal Strafhof. Op gebouwniveau wordt een CO2 neutrale bebouwing voorgestaan. Hieraan kunnen verschillende maatregelen bijdragen, maar deze zijn als zodanig niet afdwingbaar op grond van het bestemmingsplan.

In het MMA zijn verscheidende maatregelen genoemd die geen rechtstreeks verband houden met een goede ruimtelijke ordening, maar die wel van belang zijn vanwege het milieubelang dat wordt gediend. Dergelijke maatregelen kunnen niet in het bestemmingsplan worden opgenomen. Sommige van deze maatregelen kunnen echter wel via een vergunningenstelsel worden gereguleerd. Hierbij valt bijv. te denken aan bouw- en (provinciale) milieuvergunningen, maar ook aan verkeersbesluiten. Daarnaast zijn er mogelijkheden om het milieu te optimaliseren vermeld, welke alleen op vrijwillige basis tot stand kunnen worden gebracht. Tot de maatregelen die via een vergunningstelsel of op basis van vrijwilligheid gerealiseerd kunnen worden behoren: het opstellen van een mobiliteitsmanagenmentplan, verkeersmanagement bij speciale transporten, bepalen route voor het bouwverkeer, keuze heimethodiek, camerabewaking, gebruik van DUBO-bouwmaterialen, aan- en afvoeren van grond, gebruik van vloeistofdichte verharding, wijze van plaatsing dieselaggregaten, plaatsen van Amfi-rasters, terreinverlichting, terreininrichting, energie- en verwarmingssystemen, waterbesparende maatregelen, gebruik van duurzame bouwmaterialen en aanleggen logboek van gebruikte bouwmaterialen.

Hieronder zal worden ingegaan op een aantal nog niet eerder genoemde MMA maatregelen die voor het bestemmingsplan van belang zijn. Een van deze maatregelen betreft het afvoeren van hemelwater van verhard oppervlak via de riolering. Alhoewel het geohydrologisch onderzoek heeft uitgewezen dat infiltratie van hemelwater geen effect heeft op de grondwaterwinning, is deze maatregel toch in het MMA opgenomen vanwege veronderstelde risico's en de kwetsbaarheid van het grondwaterbeschermingsgebied. In (de toelichting op) het bestemmingsplan wordt deze MMA maatregel niet overgenomen omdat met infiltratie andere milieubelangen beter worden behartigd en er vraagtekens worden gezet bij de veronderstelde risico's van infiltratie. In het MER staat vermeld dat het niet mogelijk is dat geïnfiltreed hemelwater via grondwaterstromingen bij de waterwinning terecht komt. Door de verhoging (van de grondwaterstand, door infiltratie) verandert de grondwaterstroom onder het plangebied van richting, zodat het freatische water vanuit het plangebied nooit naar de winningen kan stromen. Het geologisch onderzoek van Haskoning is stellig in zijn conclusies. Deze luiden als volgt: "Zodoende wordt zelfs in het meest extreme geval de bescherming van het waterwingebied niet in gevaar gebracht door de voorgenomen aanpassingen op het terrein van de Alexanderkazerne." en "Zelfs bij maximale opstuwing door een onrealistisch groot vlak met ondergrondse bebouwing en volledige afkoppeling van neerslagwater loopt de bescherming van het waterwingebied, dat ten noorden van het plangebied is gelegen, geen gevaar." Het niet toestaan om hemelwater te infiltreren op grond van het MMA is tegenstrijdig aan de hiervoor genoemde conclusie uit het geohydrologisch onderzoek en qua veronderstelde risico's niet onderbouwd. Tevens wordt er aan voorbijgegaan dat infiltreren, voor zover nodig, ook kan plaatsvinden via voorzieningen die eventuele vervuiling eruit filteren. De keuze voor infiltratie wordt in de onderhavige situatie, los van het vorenstaande, ook ingegeven door het feit dat er ter plaatse sprake is van een gemengd rioleringsstelsel, waarvan de capaciteit onvoldoende is. Het afvoeren van regenwater via de riolering zal in dit gebied tot extra overstortingen leiden. Dit is onwenselijk omdat overstortingen de waterbodem plaatselijk ernstig vervuilen. In algemene zin strookt het afvoeren van hemelwater via het riool ook niet met het beleid van diverse overheden. Het is strijdig met het landelijk waterbeleid. Alleen indien het echt noodzakelijk is dient voor deze oplossing te worden geopteerd. In dit geval is de noodzaak hiervan niet aangetoond, sterker nog, die is weerlegd.

In verband met de aanwezigheid van een gasleiding binnen het plangebied is voor w.b. de externe veiligheid het plaatsgebonden risico bepaald en is een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de planontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van de oriënterende waarde. Ten opzichte van de huidige situatie treedt er als gevolg van de planontwikkeling een lichte verslechtering op. In het MMA zijn enkele maatregelen vermeld, bij uitvoering waarvan het groepsrisico ten opzichte van de autonome situatie vrijwel niet verandert. De voorgestelde maatregelen betreffen cameratoezicht voor een deel van de leiding nabij het plangebied en/of het perceelinwaarts terugleggen van de bebouwingsgrens op de Alexanderkazerne. Ten behoeve van de planontwikkeling wordt uitgegaan van het terugleggen van de bebouwingsgrens tot op een afstand van 25 m uit de perceelsgrens langs de Van Alkemadelaan. Dit betekent dat de bebouwing op die plek 15 m verder uit de perceelsgrens moet komen te liggen ten opzichte van de oorspronkelijke opzet van het plan alsook het huidige bestemmingsplan. Aangezien het bebouwingsoppervlak in de regels wordt berekend aan de hand van het op de plankaart aangegeven bouwvlak, is het bebouwingspercentage enigszins verhoogd om te voorkomen dat het bebouwingsoppervlak zou moeten afnemen als gevolg van het verkleinen van het bouwvlak. Met inachtneming van het terugleggen van de bebouwingsgrens is er sprake van een situatie waarbij de FN Curve een overschrijdingsfactor heeft van 0,85. De oriënterende waarde van 1,0 wordt in verband met de planontwikkeling niet overschreden. Op basis van de gemaakte afweging, waarbij de bebouwingsgrens is teruggelegd is het groepsrisico verantwoord. Deze verantwoording is opgenomen in de bijlagen van dit plan.

In het MMA is ook opgenomen dat het beter is om hoge bebouwing zo ver mogelijk van de grens van het Natura 2000-gebied te bouwen. Hierdoor wordt de kans op schaduwwerking van het gebied geminimaliseerd. Daarnaast is het van belang om geen hoge bebouwing op te richten om de natuurlijke overgang van het duingebied naar het stedelijk gebied te handhaven. Het bestemmngsplan gaat bij recht uit van een bouwhoogte tot 25 m. In het plan is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen om de bouwhoogte te kunnen verhogen tot maximaal 45 m. Verder is in het plan bepaald dat er maar een beperkt bouwvolume boven de 25 m mag worden gerealiseerd. Het plan schrijft ook voor dat de bebouwing op minimaal 10 m afstand van de perceelsgrens met het Natura 2000-gebied tot stand moet worden gebracht. Door de vrij beperkte bouwhoogte, de ondergeschikte omvang van de hogere bouwmassa en afstand tot de perceelsgrens is al in voldoende mate gewaarborgd dat er slechts in beperkte mate sprake kan zijn van schaduwwerking. Tot slot geldt nog dat het verhogen van de bebouwing alleen mogelijk is door middel van een ontheffing. Bij die afweging die in dat kader moet worden gemaakt kan op grond van het concrete bouwplan ook rekening worden gehouden met mogelijke schaduwwerking.

Het MMA beveelt, gelet op de structuur van de bebouwing, aan om niet één massief gebouw te ontwikkelen, maar om meerdere kleinere gebouwen te realiseren of geleding toe te passen, danwel om transparante gebouwen te ontwikkelen. Het verplichten tot een bepaalde mate van transparantie leent zich, omdat dit erg bouwplan gerelateerd is, niet voor opname in een bestemmingsplan. Het voorschrijven van meerdere gebouwen en het verplichten tot een gelede bebouwing kan weliswaar wel in een bestemmingsplan worden vastgelegd, maar beide maatregelen beperken in aanzienlijke mate de flexibiliteit van het plan. Met name zal het vastleggen van een bepaalde geleding het uiteindelijke ontwerp van de bebouwing in hoge mate vastleggen. Doordat andere milieuaspecten ook in meer of minder mate samenhangen met de vormgeving van een gebouw zoals het materiaalgebruik, de energievoorziening ed., is het niet wenselijk om de vormgeving bij voorbaat al vast te leggen. Los van het vorenstaande is de vormgeving van de bebouwing ook van belang voor de interne logistiek en de toe te passen veiligheidsvoorzieningen. Ook om die reden is het niet aan te raden om de vormgeving van de bebouwing ten aanzien van dit plan van te voren stringent te regelen.

Uit het bovenstaande blijkt dat, voor zover mogelijk, in het plan met de meeste MMA maatregelen rekening is gehouden. Daarnaast zijn enkele MMA maatregelen niet in het bestemmingsplan verwerkt omdat andere (milieu)belangen zich daartegen verzetten. Verder is een aantal MMA maatregelen niet op basis van een bestemmingsplan afdwingbaar. In die situaties moet worden bezien of het milieubelang op grond van nog af te geven vergunningen kan worden behartigd of dat het voldoen aan de MMA maatregel volledig afhankelijk is van mate waarin de initiatiefnemer hieraan vrijwillig tegemoet wil komen.

4.3 Bodembescherming

Het plangebied is grotendeels gelegen in de buurt Duttendel en voor een klein deel in de buurten Duinzigt en Oostduinen. Het gebied wordt grofweg begrensd door het duingebied Uilenbos/Vlakte van Waalsdorp, Van Alkemadelaan, Waalsdorperweg, Else Mauhslaan en Else Mauhspad. Het gebied had voorheen een natuur functie. In 1938-1939 is op het merendeel van het gebied de Alexanderkazerne gebouwd.

In de directe omgeving van het plangebied hebben bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Ter plaatse van het plangebied zijn dit een dieselopslag en een kazerne. Ter plaats van de Oude Waalsdorperweg tussen 29 en 39 (onderdeel Alexander kazerne) zijn twee ondergrondse HBO-tanks verwijderd. Er zijn verder geen ondergrondse tanks in het plangebied bekend.

Op en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen.

Ter plaatse van de Oude Waalsdorperweg tussen 29 en 39 was sprake ven een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie. Dit geval is reeds gesaneerd. Er zijn verder geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het plangebied bekend.

Het plangebied is nog niet volledig onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Uit de bodemkwaliteitskaart gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) in het plangebied gemiddeld licht verontreinigd is met PAK. De ondergrond (0,5-2,0 m-mv.) is gemiddeld licht verontreinigd met PAK en lood.

4.4 Externe Veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is erop gericht de kans om buiten een inrichting als gevolg van gevaarlijke stoffen te overlijden door een ongewoon voorval binnen die inrichting tot op een bepaald niveau te beperken en beperkt te houden. Het besluit hanteert daartoe verplichte afstanden en grens- of richtwaarden en gaat uit van twee normen:

  • het plaatsgebonden risico: de kans dat iemand die permanent op een locatie verblijft komt te overlijden als gevolg van een extern veiligheidsrisico. Het plaatsgebonden risico kan, ingeval sprake is van een aan te houden afstand, door middel van contouren op een kaart worden aangegeven.
  • het groepsrisico: de kans dat een groep mensen van een bepaalde omvang overlijdt. De normen voor het groepsrisico zijn ingewikkeld maar komen er in het kort op neer dat het risico dat een kleine groep overlijdt groter mag zijn dan het risico dat een grote groep overlijdt.

Verder onderscheidt het Bevi kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Zo wordt een woonwijk als een kwetsbaar object en twee woningen op één hectare als een beperkt kwetsbaar object omschreven. De aanwezigheid van de volgende risicovolle inrichtingen is getoetst:

  • Transport. Route gevaarlijke stoffen, spoorwegen, vaarwegen, auto(snel)wegen in of nabij plangebied?
  • Inrichtingen. Risicovolle inrichtingen in of nabij plangebied?
  • Vuurwerk.
  • Buisleidingen. Hogedrukgasleidingen of andere buisleidingen in of nabij plangebied?

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit (Stb.33) in werking getreden. Dit besluit strekt tot integrale herziening van het Vuurwerkbesluit Wet Milieugevaarlijke stoffen, waarbij zowel de regelgeving voor consumentenvuurwerk, als die voor professioneel vuurwerk in één nieuwe algemene maatregel van bestuur worden geïntegreerd. Dit besluit beoogt de gehele keten van het invoeren dan wel vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk te reguleren, met inbegrip van bepaalde vervoershandelingen met vuurwerk. Om de opslag en verkoop van vuurwerk binnen de gemeente te reguleren is een paraplubestemmingsplan opgesteld. Doordat in het plangebied geen vuurwerk mag worden verhandeld, bewerkt of opgeslagen is deze materie verder niet van belang voor dit bestemmingsplan.

In de gemeente is een routering gevaarlijke stoffen vastgesteld. Hieruit blijkt dat de dichtstbijzijnde weg en spoorweg meer dan één kilimeter van het plangebied liggen. Gelet op deze afstand vormt het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor geen belemming voor externe veiligheid. Het zelfde geldt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water. In de gemeente ligt namelijk geen vaarweg, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Op de risicokaart staan in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven vermeld die een belemmering vormen voor externe veiligheid. Het is daarom niet nodig om hier in het kader van de toelichting nader op in te gaan.

Binnen het plangebied bevindt zich een gasleiding ter plaatse van de Van Alkemadelaan. Het betreft een gasleiding met een diameter van 16 inch en een druk van 40 bar. Deze leiding is van invloed op het plaatsgebonden risico en op het groepsrisico. Uit berekeningen is gebleken dat de 10 -6 per jaar plaatsgebonden risicoafstand 0 meter bedraagt. Dit betekent dat het terrein van de Alexanderkazerne voldoet aan de gestelde normen voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico is, in lijn met het advies van VROM conform de uitgangspunten uit de toekomstige Algemene maatregel van bestuur (Amvb buisleidingen), door de Gasunie berekend. De berekeningen tonen aan dat de oriënterende waarde zowel in de autonome situatie als ingeval van de planontwikkeling niet wordt overschreden. Wel neemt het groepsrisico licht toe indien de realisatie van het plan zonder nadere maatregelen wordt uitgevoerd. In het MMA is een tweetal maatregelen voorgesteld die tot een verbetering van het groepsrisico leiden, te weten het terugleggen van de rooilijn ter plaatse van de Van Alkemadelaan en het instellen van cameratoezicht in de nabijheid van het plangebied.

Ten behoeve van dit plan wordt er in voorzien om de rooilijn van de bebouwing op grotere afstand van de leiding te positioneren. Hierbij is er voor gekozen om het bouwvlak ter plaatse van de Van Alkemadelaan op een afstand van 25 m uit de bestemmingsgrens te leggen. Het nog verder vergroten van deze afstand is vanuit verscheidene beleidsmatige redenen onwenselijk. De bouwkavel is aan deze zijde namelijk het breedst en zou door het nog verder perceelsinwaarts verschuiven van bouwgrenzen leiden tot een verdichting van het programma op een te klein deel van het perceel. Dit zou als consequentie hebben gehad dat er binnen het perceel een heel dicht en compact bebouwd deel zou ontstaan, waardoor de mogelijkheden van scheiding van parkeren en overige bebouwing in geding kan komen. De ruimtelijke uitstraling naar de stad zou daardoor ook afnemen doordat de verdichting dan nogal op afstand van de bestemmingsgrenzen aan de stedelijke zijde van het plangebied zou komen te liggen. Tot slot hadden er dan wellicht in het plan meer hoogteaccenten moeten worden opgenomen om het verkleinen van het bouwvlak te compenseren.

Voor w.b. de situering liggen er verschillende motieven ten grondslag aan de realisering van de voorgenome ontwikkeling op de Alexanderkazerne. De lokatie maakt onderdeel uit van de internationale zone. Het terrein is ook gelegen in de directe nabijheid van de Scheveningse gevangenis. Daarnaast is de omvang van het terrein van belang geweest bij het bepalen van de vestigingsplek voor het Strafhof. De lokatie kan (ook op langere termijn) aan de programmatische uitgangspunten van deze instelling te voldoen. Tot slot is van belang dat het perceel vanwege de omvang en ligging op een stedenbouwkundig verantwoorde wijze kan worden beveiligd.

Gelet op de geschiktheid van de lokatie voor vestiging van het Strafhof en met inachtneming van het positioneren van de bebouwingsgrens op een afstand van 25 meter uit de perceelsgrens verandert het groepsrisico nauwelijks ten opzichte van de autonome situatie. Op basis van deze uitgangspunten heeft een verantwooding van het groepsrisico plaatsgevonden. Kortheidshalve wordt in dit verband volstaan met een verwijzing naar de in de bijlage opgenomen rapportage ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico. Uit het rapport met projectnummer 4651342 van 27 oktober 2009blijkt dat de in dt plan opgenomen bestemmingen, welke de vestiging van het ICC mogelijk maken, vanuit het oogpunt van het groepsrisico verantwoord worden geacht.

4.5 Geluid

In de Wet geluidhinder zijn geluidsnormen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai opgenomen. Wanneer er een nieuwe geluidsgevoelige bestemming wordt gerealiseerd op een locatie waar momenteel geen geluidsgevoelige functie aanwezig is en deze locatie binnen de geluidszone van een 50 km/u-weg valt moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Onder meer woningen, scholen en ziekenhuizen worden als een geluidsgevoelige bestemming aangemerkt. In de Wet geluidhinder wordt onderscheid gemaakt in een “voorkeursgrenswaarde” en een “maximum ontheffingswaarde”. Wanneer het geluidsniveau ter plaatse van een geluidsgevoelige functie niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde, kan via een wettelijk geregelde procedure ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden aangevraagd, zolang het geluidsniveau niet hoger is dan de maximum ontheffingswaarde.

De wet kent een drietal geluidsbronnen, te weten:

  • Spoorweglawaai.
  • Wegverkeerslawaai.
  • Industrielawaai.

Ten aanzien van de planontwikkeling is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant. In het kader van de effectbeoordeling vindt geen toetsing aan grenswaarden op inrichtingenniveau plaats omdat het Internationaal Strafhof geen geluidsgevoelige bestemming betreft. Ten behoeve van de voorgenomen planontwikkeling zijn wel de effecten van de verkeersintensiteiten en de gevolgen daarvan voor de geluidsbelasting voor de omgeving onderzocht. Daarbij is de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer van alle relevante wegen berekend. De berekeningen zijn uitgevoerd volgens methode SRM-II 2006 (uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder, 2006) met behulp van het computerprogramma Geonoise, versie 5.43. Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidsbelastingen als gevolg van de voorgestane planontwikkeling vrijwel gelijk zijn aan de geluidsbelastingen in de autonome situatie. Op een enkele plek is sprake van een 1 dB hogere belasting dan in de situatie zonder planontwikkeling, maar dit verschil is voor het menstelijk oor niet merkbaar. De planontwikkeling leidt daarom niet tot negatieve gevolgen voor wat betreft de geluidsbelasting die optreedt als gevolg van het wegverkeerslawaai.

4.6 Luchtkwaliteit

Dit bestemmingsplan telt één voorgenomen ontwikkeling: de mogelijkheid van ontwikkeling van 80.000 m2 bvo kantoorruimte op het terrein van de huidige Alexanderkazerne.

Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft aan onder welke voorwaarden het bevoegd gezag een besluit kan nemen over projecten die de luchtkwaliteit beïnvloeden. Eén van de voorwaarden is dat een project Niet in betekenende mate (NIBM) mag bijdragen aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. In het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald dat vanaf het in werking treden van het NSL, een kantoorlocatie met een oppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 bvo kantoren in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

Het plan beslaat minder dan 100.000 m2 bvo kantoren en valt dus onder het begrip NIBM. De Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) vormt geen belemmering voor dit plan.

Ten overvloede kan worden opgemerkt dat in het kader van de MER een luchtonderzoek is uitgevoerd. Hieruit bleek dat binnen de invloedsfeer van het plan geen grenswaarden worden overschreden.

4.7 Beleidskader Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de regels. In deze waterparagraaf zijn de hierbij gemaakte afspraken verwerkt.

Beleidskader

Ten aanzien van het thema water zijn er diverse beleidsstukken op verschillende niveaus van kracht. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

EU Kaderrichtlijn Water

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De Europese Kaderrichtlijn water beoogt de bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. Doelstelling is om in 2015 de waterhuishouding op orde te hebben en richting 2050 op orde te houden. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid.

Nationaal

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft aan dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om de veerkracht van watersystemen te vergroten dient waterconservering en waterbuffering te worden bevorderd. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden.

Vanuit het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) worden voor zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit twee drietrapsstrategieën gehanteerd, om afwenteling op gebieden benedenstrooms te voorkomen. Deze strategieën zijn voor waterkwantiteit: vasthouden, bergen, afvoeren en voor waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden, zuiveren.

Provinciaal

In aansluiting op het nationale beleid, richt ook de provincie Zuid-Holland met haar Beleidsplan Milieu en Water 2000-2004 (2000) zich op duurzaam stedelijk waterbeheer. Aandachtspunten hierbij zijn:

  • de relatie tussen stedelijk water en water in het omliggende gebied;
  • vergroting van het waterbergend vermogen in stedelijk gebied, met name in de stadsranden;
  • verbetering van de waterkwaliteit;
  • vergroten van de belevingswaarde van water;
  • kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.

Verder heeft de Provincie Zuid-Holland met de Zuid-Hollandse waterschappen een gezamenlijke visie over het waterbeheer in de toekomst opgesteld. Deze visie met de benaming 'Bruisend Water' behandelt een aantal thema's waarop geanticipeerd dient te worden bij beslissingen op het gebied van de ruimtelijke inrichting.

Delfland

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar waterbeheersplan geactualiseerd: Waterbeheersplan 2006-2009, Realiseren en intensiveren(2005). De komende jaren ligt het accent op het realiseren van de opgestelde plannen en het intensiveren van de uitvoering ervan. De thema's waarbinnen dit plaatsvindt zijn: veiligheid, leefbaarheid en duurzaamheid, bruikbaarheid, aanleggen en beheren, overleggen, samenwerken, reguleren en toezicht houden. Het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water vragen om daadkrachtige uitvoering van een groot aantal maatregelen. Goede samenwerking en overleg met gemeenten ten aanzien van de watertoets van ruimtelijke plannen is een belangrijk streven.

Delfland streeft naar water als sturend beginsel in de ruimtelijke ordening. Delfland hecht veel waarde aan een robuust watersysteem en verlangt daarom een waterbergend vermogen van 325 m³ per ha voor stedelijk gebied. Ten aanzien van de waterkwaliteit in de boezemwateren streeft Delfland naar concentraties die voldoen aan de MTR-waarden van de Vierde Nota waterhuishouding.

Watertoets

Het rijk, provincies (IPO), gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 het Nationaal Bestuursakkoord Water-Actueel (NBW-Actueel) ondertekend. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren.

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft in 2004 de 'Handreiking Watertoets 2004' opgesteld. Hiermee wordt inzicht gegeven in de manier waarop het Hoogheemraadschap procedureel en inhoudelijk om wil gaan met de watertoets.

Het ABC-Delfland is een studieprogramma van waaruit een maatregelenpakket wordt samengesteld voor het waterhuishoudkundig systeem van Delfland. Uiteindelijk doel is het realiseren van een duurzaam watersysteem, ook in bestaand stedelijk gebied.

Waterplan en Waterbergingsvisie Den Haag

Verder is voor de gemeente Den Haag van kracht het 'Waterplan Den Haag'. Het Waterplan is een gezamenlijk beleidsplan van de gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland. In het plan is een visie beschreven voor het samenhangend beheer van de riolering, oppervlaktewater, watergebonden natuur en ondiep grondwater in Den Haag voor de middellange termijn.

Om de wateroverlast gezamenlijk aan te pakken is op initiatief van het Stadsgewest Haaglanden, de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Delfland het 'Waterkader Haaglanden' opgericht. Dit samenwerkingsverband heeft de landelijke normen als uitgangspunt genomen en wil daarmee in 2015 het watersysteem in Haaglanden op orde brengen. De afspraken zijn in februari 2006 vastgelegd in het Regionaal Bestuursakkoord Water Haaglanden.

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben vervolgens gezamenlijk de waterbergingsopgave voor Den Haag in beeld gebracht en maatregelen afgesproken om het bergingstekort voor de verschillende delen van de stad op te lossen. De afspraken zijn vastgelegd in de Waterbergingsvisie Den Haag.

De Waterbergingsvisie Den Haag bestaat uit acht deelgebiedrapportages en een Samenvatting. In de Samenvatting staan de afspraken over de concrete uitvoering en financiering van de maatregelen, die nodig zijn om het bergingstekort in de deelgebieden op te lossen.

Zodra alle maatregelen zijn uitgevoerd, zijn er bij toekomstige plannen in de stad geen problemen meer met waterberging. Maatregelen voor het verbeteren van de waterkwaliteit blijven nog wel noodzakelijk. De Waterbergingsvisie geeft behalve oplossingen voor de bergingstekorten, ook inspirerende voorbeelden voor het bergen van extra water, die tevens een bijdrage kunnen leveren aan de waterkwaliteit.

Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen zullen Den Haag en Delfland in onderling overleg water meenemen in de planvorming en op een creatieve manier inpassen in het stedelijk gebied.

Betrek Delfland vanaf het begin

Voor een goede inpassing van water in het ruimtelijk plan is het van groot belang dat het Hoogheemraadschap van Delfland in een vroeg stadium bij de planvorming wordt betrokken. Dit voorkomt dat waterhuishoudkundige randvoorwaarden achteraf leiden tot (ingrijpende) aanpassingen van een uitgewerkt plan of dat andere compenserende maatregelen noodzakelijk zijn.

Vergunningverlening

Voor dempen en graven van watergangen en werkzaamheden aan of langs watergangen is de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing en is voor de werken een vergunning op basis van de Keur vereist. Ditzelfde geldt ook voor werken in de zeewering, de boezem- en de polderkaden. Ook voor lozingen op het oppervlaktewater is op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) een vergunning vereist.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

Planbeschrijving

Bij de watertoets wordt gekeken of het beleid met betrekking tot de onderwerpen waterkwantiteit, waterkwaliteit, veiligheid/waterkeringen en ecologie hier van toepassing is. Is het beleid van een specifiek onderdeel niet van toepassing dan dient dit bij het desbetreffende onderdeel te worden vermeld.

waterkwantiteit

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, dat ligt in het boezemgebied van Delfland. Het vastgestelde waterpeil in het boezemgebied is NAP -0,42 m met een maximaal toelaatbare peilstijging van 40 cm.

Samen met het Hoogheemraadschap is een Watervisie opgesteld, waarin met name gekeken wordt naar het waterbergingsvraagstuk en de eventuele oplossingsrichtingen. Op basis van de Watervisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Overeenkomstig de Watervisie behoeven in dit plan geen maatregelen te worden opgenomen. Binnen het bestemmingsplan behoeft geen extra ruimte te worden gereserveerd om maatregelen te kunnen realiseren.

Uit de uitkomsten in de Watervisie blijkt, dat voor het Boezemgebied door middel van maatregelen anders dan het toevoegen van oppervlaktewater, het thema waterkwantiteit voldoende onder controle zal kunnen worden gehouden.

waterkwaliteit

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is hier “De Leidraad Riolering” en de “Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken”. De conclusie is dat het plan geen negatief effect heeft, omdat wordt voldaan aan de Leidraad riolering en de beslisboom.

In dit gedeelte van Den Haag is geen gescheiden rioolsysteem. Invoering van dit systeem is wel wenselijk. Bij nieuwbouw worden eisen gesteld aan de aanleg van de riolering. Bij de aanvraag van een bouwvergunning moet in het gebouw wel een gescheiden systeem aangelegd worden tot 1.00 m. buiten de rooilijn. Indien de gemeente te zijner tijd overgaat tot het ontkoppelen van het gemengde systeem kan dit op een eenvoudige wijze ter plaatse gebeuren en behoeven er in het gebouw geen werkzaamheden plaats te vinden.

Den Haag beschikt traditioneel over een gemengd rioolstelsel, waarbij afvalwater en regenwater door de zelfde rioolbuis worden afgevoerd naar afvalwaterzuiveringen. Bij langdurige regenval kan de gemengde riolering mogelijk vol raken en kan dit lokaal leiden tot overstort van vervuild water op het oppervlaktewater. Overstort uit de riolering is een van de belangrijkste kwaliteitsproblemen in het stedelijk waterbeheer. Om waterkwaliteitsproblemen te voorkomen wordt in nieuwe wijken en herstructureringsgebieden een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Hemelwater stroomt zodoende rechtstreeks naar het oppervlaktewater of infiltreert in de bodem.

Daar waar regenwater op weinig vervuilde oppervlakten valt, zoals daken en autoluwe straten, wordt dit rechtstreeks afgevoerd naar oppervlaktewater of geïnfiltreerd in de bodem en zorgt dus mede voor een doelmatige afvalwaterketen. Wanneer sprake is van verontreinigde oppervlakten moeten aanvullende bergingen en zuiveringstechnieken worden toegepast om dit mogelijk te maken.

Het rioleringsstelsel in de nabijheid van het ICC is van het gemengde type en kan tijdens regenval overbelast raken. Deze overlast manifesteert zich door water op straat in de Van Alkemadelaan en Ruychrocklaan. Ook leidt dit tot overstortingen van vervuild water op het oppervlaktewater.

Het rioolstelsel is gelegen nabij een drinkwaterwingebied. Om dit rioleringsstelsel te ontzien wordt regenwater van daken en verhardingen in de bodem geïnfiltreerd of rechtstreeks naar oppervlaktewater afgevoerd. Uit het geo-hydrologisch onderzoek (zie hierna) is gebleken dat het niet mogelijk is dat geïnfiltreerd hemelwater via grondwaterstromingen bij de waterwinning terchtkomt.

geo-hydrologisch onderzoek

De gemeente Den Haag heeft het voornemen het terrein van de huidige Alexanderkazerne te herontwikkelen. Er wordt hiervoor een globaal eindplan opgesteld. De bebouwingsgrenzen en het bebouwingsoppervlak worden hierbij ingeperkt ten opzichte van het huidige bestemmingsplan. Binnen het bebouwingsvlak mag er gebouwd worden tot een op de plankaart aangegeven percentage en mag tot maximaal 9 meter beneden peil 0 gebouwd worden. De invloed van de veranderingen op het grondwater zijn vooral van belang aangezien het terrein grenst aan het waterwingebied van het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland (DZH). De gemeente Den Haag heeft aan Haskoning Nederland B.V. opdracht verleend voor een geo-hydrologisch onderzoek naar de effecten van dergelijke bebouwing op het grondwater en de grondwaterstroming.

Conclusie van het onderzoek is dat de invloed van de mogelijke veranderingen op het terrein van de huidige Alexanderkazerne zeer beperkte hydrologische effecten hebben. De verhogingen treden op in het noorden, waar de grondwaterstanden zich diep beneden het maaiveld bevinden. De verlagingen vormen geen bedreiging voor de bebouwing of de winputten langs het het park Clingendaal. De richting van de grondwaterstroming verandert voornamelijk aan de noordzijde. Zelfs bij de maximale opstuwing door een onrealistisch groot vlak met ondergrondse bebouwing en volledige afkoppeling van neerslagwater loopt de bescherming van het waterwingebied ten noorden echter geen gevaar. Door de bebouwingsgrenzen en het maximale bebouwingspercentage zullen de effecten nog aanzienlijk geringer zijn.

veiligheid/waterkering

Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is het van belang of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering. Dit kan zijn de zeewering, maar het kunnen ook andere waterkeringen zijn zoals boezemkaden, polderkaden of de landscheiding.

In het plangebied zijn boezemkaden aanwezig. Deze bestaan uit een kernzone en een beschermingszone. De kernzone moet vrij blijven van bebouwing en de beschermingszone is een zone waar alleen bouwwerken mogen die de stabiliteit van de waterkering niet negatief beïnvloeden. Daarnaast is het beleid waterkeringen te leggen in openbare gebieden, een groene inrichting waar alleen recreatief medegebruik is toegestaan. De kernzone van de waterkering is op de plankaart aangegeven. Daarnaast is de Keur van Delfland van toepassing op de ten zuiden van de kernzone gelegen beschermingszone. Deze niet op de plankaart aangegeven zone heeft een breedte van 15 m, horizontaal gemeten uit de begrenzing van de kernzone.

ecologie

Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. In het plangebied zijn geen natuurvriendelijke oevers aanwezig of in de planning.

4.8 Groen En Ecologie

4.8.1 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten) is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. In oktober 2005 is deze wet in werking getreden. In januari 2006 is de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is daarmee de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag hebben we te maken met de Natura 2000-gebieden: Meijendel en Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark (incl. Bosjes van Poot) en Wapendal alsmede Solleveld (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen).

Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en plannen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Plannen en projecten dienen getoetst te worden op hun gevolgen voor beschermde natuurmonumenten.

Ten noorden van de Alexanderkazerne ligt Natura 2000-gebied 'Meijendel en Berkheide'. Een beperkt deel van dit Natura 2000-gebied bevindt zich in het bestemmingsplangebied. Het betreft hier een smalle strook ter hoogte van het huidige fietspad ten noorden van het kazernecomplex. Meijendel en Berkheide bestaat uit een brede duinstrook met een gevarieerd en uitgestrekt, kalkrijk duinlandschap.

In het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide moeten kwaliteit en oppervlakte van de beschermde habitattypen witte duinen, grijze duinen, duindoornstruwelen, duinbossen en vochtige duinvalleien tenminste gelijk blijven of verbeteren cq. toenemen. Daarnaast gelden er doelstellingen voor het behoud omvang en kwaliteit van het leefgebied van Nauwe korfslak, Meervleermuis en Gevlekte witsnuitlibel.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen in of nabij Meijendel en Berkheide dient er getoetst te worden aan de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Het areaal van het aangrenzende Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide wordt niet aangetast in het kader van de voorgenomen planontwikkeling. Ook het Bospark wordt in overwegende mate in stand gehouden. Alleen in de directe nabijheid van de Van Alkemadelaan is naar verwachting een deel van het Bospark nodig ten behoeve van de herinrichting van het kruispunt Van Alkemadelaan-(Oude)Waalsdorperweg. De inrichting van het kruispunt is nog onderwerp van nadere studie en zal worden afgestemd op nieuwe bebouwing ter plaatse van de Alexanderkazerne. Om de ecologische relatie tussen het Natura 2000-gebied en het Bospark te benadrukken is in het plan een noord-zuid georiënteerde corridor voorgeschreven. Een dergelijke corridor heeft positieve effecten op zowel ecologie als landschappelijke kwaliteit.

4.8.2 Flora- en faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland. Dit betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in Nederland voorkomende soorten. Die zorg bestaat bijvoorbeeld uit het niet onnodig verontrusten van dieren, onder meer door de wijze en het tijdstip van werken (rekening houden met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen). Daarnaast legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling. Er blijven echter nog veel soorten over die strenger beschermd zijn en waarmee men bij een groot deel van de ruimtelijke ingrepen te maken krijgt (zoals vleermuizen, vogels, eekhoorn, rugstreeppad). Voor deze soorten dient onder bepaalde voorwaarden een ontheffing aangevraagd te worden.

In het plangebied is onderzoek verricht naar aanwezige flora en fauna. Hierbij zijn sporen van de Eekhoorn aangetroffen op het terrein van de Alexanderkazerne. Aangezien ook het Bospark geschikt is als leefgebied voor de Eekhoorn, wordt verwacht dat deze soort ook van dit deel van het plangebied gebruik maakt. Nesten van eekhoorns zijn tijdens het onderzoek niet waargenomen. Tijdens de inventarisatie zijn diverse soorten vleermuizen waargenomen zoals Gewone dwergvleermuis, de Ruige dwergvleermuis, de Laatvlieger, de Gewone grootoorvleermuis en de Meervleermuis. Het plangebied heeft met name als onderdeel van een vliegroute en als foerageergebied een belangrijke functie voor vleermuizen. Verblijfplaatsen zijn niet geconstateerd in het gebied. Het plangebied is ook zeer geschikt als broedgebied voor verschillende volgels. Tijdens veldbezoeken zijn o.a. de Koolmees, Pimpelmees, Merel, Zanglijster, Tjiftjaf, Fitis, Winterkoning, Heggemus en Roodborst waargenomen. In het Bospark zijn verschillende spechtenholten van de Grote bonte specht aangetroffen. Ook is in het Bospark een Ransuil gespot. In het plangebied zijn geen beschermde amfibiesoorten waargenomen. Wel zijn op verschillende locaties gewone padden aangetroffen. In het aanliggende duingebied komt ook de strikt beschermde Rugstreeppad voor. In het noordelijk deel van het plangebied zijn enkele exemplaren van de Zandhagedis waargenomen. Aangezien het terrein van de Alexanderkazerne ongeschikt is als leefgebied voor deze soort, betreft het fietspad waarschijnlijk de zuidelijke grens van de populatie zandhagedissen van Meijendel en Berkheide.

Door handhaving van de ontsluiting voor bestemmingsverkeer aan de noordoostzijde van het plangebied lopen Rugstreeppad en Zandhagedis op deze plek kans om verkeerslachtoffer te worden. Dit kan worden voorkomen door een amfibieënscherm te plaatsen tussen het Natura 2000-gebied en het kazerneterrein. In het MER is dit als een MMA maatregel opgenomen. Ook het voorkomen van schaduwwerking als gevolg van hogere bebouwing nabij het Natura 2000-gebied is als MMA maatregel benoemd. In het bestemmingsplan kan met dit laatste aspect rekening worden gehouden doordat het realiseren van hogere bebouwing aan een onfheffing is gekoppeld. Bij de afweging die in dat kader in een concrete situatie moet worden gemaakt kan rekening worden gehouden met de mogelijk optredende schaduwwerking.

Het verstoren van streng beschermde soorten, zoals vleermuizen, Eekhoorn, Zandhagedis, Rugstreeppad en verblijfplaatsen van jaarrond beschermde vogels (uilen, spechten) is een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk, voordat er ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied mogen plaatsvinden. Een ontheffing wordt doorgaand alleen verleend als er compenserende en mitigerende maatregelen getroffen worden, om de instandhouding van de soort te waarborgen.

4.8.3 Boswet

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde “bebouwde kom Boswet” geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk.

Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.

Buiten de “bebouwde kom Boswet” zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens “bebouwde kom Boswet” kent geen relatie met de “bebouwde kom Wegenverkeerswet” noch met de gemeentegrens. De Boswet is niet van toepassing als gronden, vastgelegd in een goedgekeurd bestemmingsplan, geen bosbestemming hebben.

In het bestemmingsplangebied zijn geen grote groengebieden aanwezig die onder de Boswet vallen.

4.8.4 Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied (aangrenzend groen en Bospark) maakt onderdeel uit van de (Provinciale) Ecologiessche hoofdstructuur (EHS) http://geo.zuid-holland.nl/geo-loket/kaart_pehs.html).

De begrenzing van de landelijke EHS is een provinciale taak. Gemeenten leggen in bestemmingsplannen nauwkeurig vast wat wel en niet mag in een EHS-gebied. Het ruimtelijke beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden.

4.8.5 Bomenverordening Den Haag

Volgens de gemeentelijke Bomenverordening 2005 is voor het kappen van bomen een vergunning of een ontheffing nodig. Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning of een ontheffing wordt afgegeven dan wel geweigerd. In de Bomenverordening is een mogelijkheid opgenomen monumentale bomen aan te wijzen. Zie hiertoe de 'lijst monumentale bomen in Den Haag, d.d. 1 oktober 2006'. Er zijn geen monumentale bomen aangewezen in het bestemmingsplangebied.

4.8.6 "Groen kleurt de stad", Beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015

In de nota “Groen kleurt de stad”, Beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015, (Raadsbesluit d.d. 13 oktober 2005) is het beleid voor het groen van Den Haag weergegeven.

Dit beleid is verwoord in een tweetal doelstellingen:

  1. 1. het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker.
  2. 2. het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  1. 1. ruimte voor groen in en om de stad;
  2. 2. aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  3. 3. duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  4. 4. samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige betekenissen en waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Slechts in uitzonderlijke gevallen waarbij de ambitie, zoals neergelegd in de “Structuurvisie 2020” in het geding is, wordt een incidentele heroverweging niet uitgesloten.

Het Bospark maakt deel uit van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Deze groenstructuur heeft een grote belevings- en gebruikswaarde voor omwonenden. Tevens is het van belang als ecologische verbinding tussen de verschillende omliggende groengebieden.

4.8.7 Nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones 2008-2018

In de Nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones 2008-2018 is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.

Het Bospark behoort tot de stedelijke ecologische verbindingszone Houtzone en vormt een verbinding tussen de Vlakte van Waalsdorp, het Uilenbos, het Hubertuspark en landgoed Clingendael. Het streefbeeld voor deze zone is een bosrijke verbinding aangevuld met lijnvormige elementen zoals bomenrijen, houtwallen en struikenrijen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt in het kort de opbouw van de toelichting geschetst. In de eerste hoofdstukken is ingegaan op de aanleiding om een bestemmingsplan voor dit gebied op te stellen, waarna in het er op volgende hoofdstuk de bestaande kenmerken ten aanzien van aanwezige bebouwing, groen en verkeersstructuur zijn omschreven. In het derde hoofdstuk zijn de relevante beleidskaders met de voorgenomen planontwikkeling in verband gebracht. Het daaropvolgende hoofdstuk is gewijd aan alle op en rond het plangebied optredende milieuaspecten ten gevolge van het plan. Het onderhavige hoofdstuk bevat een overzicht van de nieuwe ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de keuze van de diverse bestemmingen en wordt een korte toelichting op de planregels gegeven. De hieropvolgende hoofdstukken hebben respectievelijk betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan en de uitkomsten van het overleg en inspraak.

5.2 Nieuwe Ontwikkelingen

De belangrijkste ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt is het opnemen van een maatschappelijke en gemengde bestemming op de huidige Alexanderkazerne. Deze bestemming maakt het mogelijk op het ICC op deze locatie te kunnen gaan huisvesten. In het bestemmingsplan Noordelijke Randweg (Benoordenhout) zijn de gronden uitsluitend bestemd voor defensiedoeleinden. Een minder omvangrijke aanpassing van het plan betreft het opnemen van de bestemming natuur op een strook grond die in het hierboven genoemde plan is bestemd voor bijzondere doeleinden politie. Tot slot zijn in het plan ten opzichte van het voorgaande plan enkele bestemmingsgrenzen aangepast in verband met infrastructurele ontwikkelingen die zijn uitgevoerd of binnen afzienbare tijd (mede) naar aanleiding van de herontwikkeling van de Alexanderkazerne nog moeten gaan plaatsvinden.

5.3 Verantwoording Van De Bestemmingen

Het bestemmingsplan heeft tot doel om op een ruimtelijk verantwoorde wijze bestemmingen aan te wijzen, bebouwingsmogelijkheden vast te leggen en gebruiksmogelijkheden van gronden en opstallen te bepalen.

Beleidskader Vertaling in het bestemmingsplan
Ruimtelijk beleid
De structuurvisie Den Haag 2020 benoemt een vijftal kansenzones, waaronder de kust en internationale zone. De vestiging van het ICC past uitstekend binnen de doelstelling om een wervend vestigingsmilieu voor internationale instanties te creëren.
Stedenbouw
Er dient rekening gehouden te worden dat het ICC wordt gevestigd in een gebied dat is gelegen tussen een Natura-2000 gebied en een Rijksbeschermd Stadsgezicht. Naast de wens om een flexibel plan op te stellen, zijn er diverse randvoorwaarden geformuleerd, zoals ten aanzien van hoogte, bebouwingspercentage en bebouwingsgrenzen teneinde de kwaliteit van het Natura-2000 gebied en beschermd stadsgezicht te waarborgen.
Archeologie
De Wet op de archeologische monumentenzorg verlangt dat rekening gehouden wordt met archeologische belangen. Voor het deel van het plangebied, waarin ontwikkelingen zijn voorzien is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Teneinde de archeologische belangen te waarborgen is in de regels een dubbelbestemmings Waaarde-archeologie opgenomen.
Verkeer
Het verkeersplan hanteert een rangorde in de wegenstructuur. Naast hoofdwegen voor doorgaand verkeer zijn er wegen van lagere orde die het verkeer tussen wijken en buurtgebonden wegen moeten afwikkelen. Het betreft hier achtereenvolgens straten, verblijfsstraten en verblijfsgebieden. De Landscheidingsweg en de Van Alkemadelaan zijn bestemd voor hoofdverkeersweg. De Waalsdorperweg is als straat bestemd, terwijl de Oude Waalsdorperweg in het plan als verblijfsstraat is gekwalificeerd.
Groen
In ruimtelijke plannen dient in voorkomende gevallen rekening te worden gehouden met Natura-2000 gebieden en met de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS). Aan de noordzijde van het plangebied is een strook grond opgenomen met de bestemming natuur. Dit gebied maakt deel uit van het aangewezen Natura-2000 gebied Meijendel en Berkheide. De bestemming bos die eveneens in het plan voorkomt maakt deel uit van de SEHS. De planregels voorzien in een adequate bescherming van de aanwezige en te handhaven natuurwaarden.
Water
Bij het maken van bestemmingsplannen dient altijd een waterparagraaf te worden opgesteld. In het plan is aandacht besteed aan waterkwantiteit, -kwaliteit, veiligheid/waterkeringen en ecologie. Tevens is rekening gehouden met de aanwezigheid van het waterwingebied en grondwaterbeschermingsgebied.

5.4 Toelichting Op De Regels

Hoofdstuk 1 van het plan bevat inleidende regels. Hierin wordt de betekenis van een aantal begrippen en de wijze van mete beschreven. Hoofdstuk 2 handelt over de in het plan opgenomen bestemmingen. De artikelen 3 tot en met 9 bevatten de in het plan opgenomen enkelbestemmingen. In artikel 10 is een voorlopige bestemming opgenomen. De artikelen 11 tot en met 13 betreffen dubbelbestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat algemene regels. Dit betreft o.a. algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene ontheffingsregels en algemene procedureregels. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregel.

De omschrijving van een deel van het begrippenkader uit artikel 1 is van rijkswege vastgelegd. Het is niet toegestaan om hiervan af te wijken. Het zelfde geldt voor enkele regels die in artikel 2 zijn opgenomen onder de wijze van meten. De naamgeving van de onderscheidenlijke bestemmingen als bedoeld in de artikelelen 3 ev. is ontleend aan de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008). Hierin is lijst met een aantal limitatief omschreven hoofdbestemmingen opgenomen. De bestemming 'Bos' is gehanteerd voor de grond gelegen tussen de Oude Waalsdorperweg en Waalsdorperweg en zuidelijke grens van het plangebied. In het vigerende bestemmingsplan is hieraan de bestemming 'Bospark' gegeven. De bestemming 'Gemengd' omvat een tweetal hoofdbestemmingen, te weten maatschppelelijk en hoofdverkeersweg. Bij deze bestemming loopt de Hubertustunnel onder een deel van het perceel door, waar de vestiging van het Strafhof mogelijk wordt gemaakt. Indien het bouwen binnen deze bestemming niet ten dienste staat van de verkeerstunnel dient ten behoeve van de tunnelveiligheid te allen tijde advies te worden gevraagd aan de beheerder van de tunnel. De bestemming 'Maatschappelijk' maakt de vestiging van het Strafhof mogelijk. Het bouwvlak ligt aan alle zijden ten minste 10 m van de bestemmingsgrens. Aan een tweetal zijden is een grotere afstand aangehouden vanwege de aanwezigheid van de Hubertustunnel en een gasleiding welke zich binnen het plangebied bevindt. De groengebieden die zich bevinden in het noordelijk gelegen deel van het plangebied zijn bestemd voor 'Natuur'. Deze bestemming is ruimer dan in het huidige plan. Dit komt omdat de grond met de bestemming 'Bijzondere doeleinden-Politie' in dit plan ook de bestemming 'Natuur' heeft gekregen. Het plan bevat een drietal verkeersbestemmingen, namelijk hoofdverkeersweg, straat en verblijfsstraat. Hieraan liggen verkeerskundige overwegingen ten grondslag. Artikel 10 van de planregels heeft betrekking op de voorlopige bestemming verkeer. Het is de bedoeling hierop een tijdelijk parkeerterrein te creëren. Na het verstrijken van de termijn krijgt wordt hieraan de bestemming 'Groen' gegeven. Ook deze eindbestemming draagt bij aan het vergroten van het groene karakter van het plangebied. Verder zijn in het bestemmingsplan drie dubbelbestemmingen benoemd, te weten 'Leiding-gas', 'Waarde-archeologie' en 'Waterstaat-waterkering'. De gronden met deze bestemming dienen primair ter bescherming van de doeleinden zoals in de uiteenlopende dubbelbestemmingen omschreven. In het hoofdstuk met algemene regels zijn voornamelijk bepalingen opgenomen die op meerdere of zelfs alle bestemmingen betrekking kunnen hebben. Artikel 19 heeft betrekking op het overgangsrecht. De planregels die hieromtrent zijn opgenomen zijn door het rijk bepaald. De officiële benaming van het bestemmingsplan is tot slot in artikel 20 van de planregels verwoord.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

In afdeling 6.4 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de grondexploitatie geregeld. Volgens artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, danwel de kosten anderszins te verzekeren via gemeentelijke grondexploitatie of een anterieure overeenkomst. Met een exploitatieplan bij een bestemmingsplan kan van ontwikkelende partijen een bijdrage worden bedongen in de grondontwikkelingskosten van de gemeente.

Dit bestemmingsplan telt één voorgenomen ontwikkeling waarbij er volgens artikel 6.2.1 Bro sprake is van een bouwplan: de mogelijkheid van ontwikkeling van 80.000 m2 bvo kantoorruimte op het terrein van de huidige Alexanderkazerne. Van overige bouwplannen is binnen het plangebied geen sprake. Het International Criminal Court (ICC) heeft het plan om op deze grond, die in eigendom is van Buitenlandse Zaken, zelf voor eigen risico te gaan ontwikkelen. Via een anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de te verhalen kosten en evt. planschade.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

Het bestemmingsplan is d.d. 25 juni 2009 in het kader van het art. 3.1.1 Bro-overleg verstuurd naar de overlegpartners:

1. VROM-Inspectie (Postbus 29036, 3001 GA Rotterdam);

2. Kamer van Koophandel (Postbus 29718, 2502 LS Den Haag);

3. Hulpverleningsregio Haaglanden (Postbus 52158, 2505 CD Den Haag);

4. TenneT (Postbus 718, 6800 AS Arnhem);

5. Hoogheemraadschap van Delfland (Postbus 3061, 2601 DB Delft);

6. Stedin B.V. (Energieweg 20, 2627 AZ Delft);

7. Algemene Vereniging voor Natuurbescherming (AVN), (Badhuisstraat 175, 2584 HH Den Haag);

8. N.V. Nederlandse Gasunie (Postbus 19, 9700 MA Groningen);

9. Dunea Duin en Water (Postbus 34, 2270 AA Voorburg);

10. Provincie Zuid-Holland (Postbus 90602, 2509 LP Den Haag);

11. Rijkswaterstaat (Postbus 556, 3000 AN Rotterdam);

12. Ministerie van Defensie (Postbus 8002, 3503 RA Utrecht);

13. Domeinen Regio West (Postbus 740, 2300 AS Leiden);

14. Burgemeester en wethouders van Wassenaar (Postbus 499, 2240 AL Wassenaar);

15. Politie Haaglanden (Postbus 264, 2501 CG Den Haag);

16. HTM Infra (Postbus 28503, 2502 KM Den Haag);

17. KPN Vast Net (Postbus 9107, 7300 HR Apeldoorn);

18. Fietsersbond enfb, afdeling Den Haag (Postbus 11638, 2502 AP Den Haag).

Van de instanties genoemd onder de nummers 1 tot en met 9 is een reactie ontvangen. De instanties, genoemd onder de nummers 1, 2, 5, 6 en 8 hebben aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen of dat met het plan kan worden ingestemd.

Van de instanties genoemd onder de nummers 3, 4, 7 en 9 zijn de navolgende reacties ontvangen:

3. Hulpverleningsregio Haaglanden

De Hulpverleningsregio Haaglanden treedt met betrekking tot het bestemmingsplan op als adviseur externe veiligheid. Vanwege de aanwezigheid van een hoge druk aardgasleiding (met een druk van 40 bar en een diameter van 16 inch) langs en door het plangebied is een advies opgesteld waarin risico's en effecten worden beschreven. Ook bevat het aanbevelingen ter verhoging van de beheersbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Bij de planontwikkeling dient zowel aandacht aan safety als aan security te worden besteed. Bij de nadere uitwerking van de plannen zullen beide belangen moeten worden meegewogen. Het is dan ook van belang om de hulpdiensten tijdig bij het gehele proces te betrekken zodat de integrale veiligheid voldoende kan worden geborgd. Er wordt geadviseerd om een aantal kansreducerende (brongerichte) en effectreducerende (effectgerichte) maatregelen uit te voeren. De aanbevolen ruimtelijke maatregelen kunnen betrekking hebben op stedenbouwkundige asecten en bouwkundige aspecten. Voor het bestemmingsplan is een viertal aanbevelingen van belang, te weten:

geen (tijdelijke) bebouwing binnen 5 m van de hoge druk aardgastransportleiding, erfgrens Internationaal Strafhof op minimaal 5 m van voornoemde leiding, situeren van bebouwing op grotere afstand van de leiding en voldoende bereikbaarheid van het Strafhof. Ten tijde van de bouwplanontwikkeling en inrichting van kavel dient volgens de hulpverleningsregio rekening te worden gehouden met aanwezigheid van voldoende bluswater, voldoende vluchtwegen in de afkerende gevel van de aardgastransportleiding en in de gevels aan de zijde van de leiding geen of zo mogelijk splintervrij glas gebruiken. Tot slot wordt een aantal niet bestemmingsplan of bouwplangerelateerde maatregelen aanbevolen zoals het niet uitvoeren van grondmaatregelen zonder dat de beheerder van de leiding hiervan op de hoogte is, risicocommunicatie naar bedrijven en personeelsleden, voldoende sirenedekking of afternatief waarschuwingssysteem verzorgen, zorgen voor aanvullende toezichtsmaatregelen voor de leidingstrook en in bedrijfsnoodplan een scenario opnemen ten aanzien van een incident met de aardgastransportleiding. .

Reactie

Het bestemmingsplan is opgezet als een globaal eindplan. Hierdoor staat niet bij voorbaat vast waar de bebouwing binnen het bouwperceel tot stand wordt gebracht. Daarom kan in dit stadium niet worden vastgesteld in hoeverre safety en security aspecten zich tot elkaar verhouden. Dit kan en moet t.z.t. worden meegenomen bij de bouwplanontwikkeling en inrichting van het erf. Onderkend wordt dat de hulpdiensten in een vroegtijdig stadium bij dat proces zullen moeten worden betrokken. Bij het opstellen van het plan is rekening gehouden met de door de rijksoverheid uitgebrachte circulaire 'Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen'. Hierin is aangegeven dat binnen een zone van 4 m aan weerszijden van de leiding in principe geen bebouwing mag plaatsvinden, behalve voor zover dat is gerelateerd aan de leiding zelf. In de regels van het plan is aan deze zone een dubbelbestemming gegeven, waarbij primair de belangen van de leiding in bescherming worden genomen. Voor het bouwen van bouwwerken die geen betrekking hebben op leiding dient altijd een ontheffing te worden aangevraagd, waarbij in elk geval ook de leidingbeheerder dient te worden betrokken. Het zelfde geldt voor de uitvoering van werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, aangezien hiertoe in het bestemmingsplan een aanlegvergunningenstelsel is opgenomen. Op basis van het bestemmingsplan is het dan ook niet mogelijk in de betreffende zone bouw- of grondwerkzaamheden uit te voeren zonder dat de beheerder van de leiding hiervan op de hoogte is. Het bestemmingsplan maakt wel bebouwing mogelijk binnen de op de plankaart aangegeven zone met de dubbelbestemming 'Leiding-Gas'. Dat is ook noodzakelijk omdat in de huidige situatie al bebouwing aanwezig is binnen de zone van bedoelde leiding. De Hubertustunnel ligt op enkele plekken geheel of gedeeltelijk binnen de zone waarop voormelde dubbelbestemming van toepassing is. De aardgastransportleiding is evenmin op minimaal 5 m afstand van de erfgrens van het bestemmingsvlak gelegen, waarop het Internationaal Strafhof zich wil vestigen. Nabij de kruising van de Van Alkemadelaan ligt de leiding zelfs volledig binnen de bestemmingsgrenzen van het perceel waarop het Strafhof zich wil gaan vestigen. Dit vormt echter geen probleem aangezien de leiding door middel van de dubbelbestemming overal is beschermd tegen niet met de leiding samenhangende bouw- of aanlegactiviteiten. In zoverre maakt het dus niet uit binnen welke op de plankaart aangewezen bestemmingen de leiding is gelegen. De gebouwen ten behoeve van het Internationaal Strafhof dienen op grond van het bestemmingsplan aan de zijde van de Van Alkemadelaan ingevolge de bouwregels ten minste een afstand van 29 m tot de leiding aan te houden. Bij de uitwerking van de bouwplannen zal moeten blijken of alle bebouwing op een nog grotere afstand van de leiding tot stand wordt gebracht. De omvang van het bouwperceel is zodanig dat het niet is vereist om de gebouwen volledig op de grens van het bouwvlak te situeren. De bereikbaarheid van de locatie is goed. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om de verkeersafwikkeling bij de kruising van de Van Alkemadelaan met de (oude) Waalsdorperweg te verbeteren. Daarnaast maakt het bestemmingsplan diverse toegangen naar het perceel mogelijk, hetgeen van belang is voor een goede toegankelijkheid en bereikbaarheid van het bouwperceel. De nadere uitwerking hiervan vindt uiteraard plaats op bouwplanniveau en daarom zullen de hulpdiensten ook daarbij, net zoals bij alle overige bouwplangerelateerde maatregelen, indringend worden betrokken.

4. TenneT

Door deze instantie is aangegeven dat er in het plangebied geen eigendommen van het bedrijf aanwezig zijn.

Reactie

De ingekomen brief wordt voor kennisgeving aangenomen.

7. De Algemene Vereniging voor Natuurbescherming (AVN)

De AVN is van oordeel dat het bestemmingsplan nog niet in procedure had mogen worden gebracht voordat het MER was afgerond. Het bestemmingsplan dient herschreven te worden op het moment dat de m.e.r.-procedure volledig is afgerond. De effecten van de autonome situatie zijn mogelijk te hoog ingeschat. Voor het ICC wordt de hoofdtoegang aan de NO-zijde van het terrein gepositioneerd, hetgeen een zwaardere belasting zal geven op het er naast gelegen Natura-2000 gebied dan voorheen het geval was. Vanwege het aangrenzende Natura-2000 gebied dient de bebouwing enige afstand aan te houden tot de erfgrens en zullen evt. hoogteaccenten van beperkte omvang moeten zijn. De AVN stelt voor om aan de zijde van het Natura-2000 gebied een afstand van 25 m tot de erfgrens aan te houden. Verder verzoekt de AVN bij het realiseren van transparante bebouwing rekening te houden met de materiaalkeuze om vogelslachtoffers te voorkomen. Op het perceel dient het verhard oppervlak te worden beperkt. Dit geldt met name ten aanzien van het parkeerterrein. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor bomen die fijnstof opvangen en CO2 binden. Minder verharding is ook van belang in het kader van de waterberging. In de toelichting dient 'Sint Hubertuspark' (par. 2.4) te worden gewijzigd in 'Hubertusduin'. Verder bevatten de planregels slordigheden vanwege de uitroeptekens, hetgeen de suggestie wekt dat informatie ontbreekt.

Reactie

Het bestemmingsplan is tot op heden nog niet officieel als ontwerp ter inzage gelegd. Wel is het concept ontwerp in het kader van het artikel 3.1.1. Bro overleg aan diverse overlegpartners toegestuurd. Door diverse instanties is aangegeven dat bedoeld overleg zo mogelijk dient plaats te vinden voordat het ontwerp bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. Die uitgangspunten die ten behoeve van het ontwerpproces aan de architecten zijn meegegeven zijn in het kader van de m.e.r.-rapportage onderzocht en in het bestemmingsplan juridisch geborgd. Doordat op basis van de uitkomsten uit het MER is komen vast te staan dat er gelet op de onderzochte milieubelangen geen heroverwegingen van deze uitgangspunten behoeft plaats te vinden, bestaat evenmin de noodzaak om de hoofdopzet van het bestemmingsplan aan te passen. Dat neemt overigens niet weg dat bij de nadere uitwerking van het bestemmingsplan op zorgvuldige wijze is bezien welke onderdelen van het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) hierin zouden kunnen worden meegenomen. Dit heeft er toe geleid dat, teneinde uitvoering van bepaalde MMA maatregelen zeker te kunnen stellen, het plan om die reden op onderdelen is aangepast. De autonome situatie is beslist niet te hoog ingeschat. Het huidige bestemmingsplan laat in theorie veel meer bebouwing toe dan thans ten behoeve van het Internationaal Strafhof wordt toegestaan, maar dat is niet als uitgangspunt genomen voor het bepalen van de autonome situatie. Hiervoor is is uitgegaan van de feitelijke situatie, waarbij zowel de huidige bebouwing, alsmede het gebruik in beschouwing zijn genomen. Het bestemmingsplan bepaalt dat er minimaal twee ontsluitingen van het terrein aanwezig moeten zijn. Op basis van het bestemmingsplan kan dus niet worden gesteld dat de ontsluiting van het perceel in overwegende mate via de NO-zijde moet plaatsvinden. Omgekeerd verzet het huidige bestemmingsplan zich niet tegen een volledige ontsluiting aan de NO-zijde, ook al is dat in de huidige situatie niet het geval. In dit opzicht zij verder opgemerkt dat er momenteel geen technisch model beschikbaar is om de stikstofdepositie als gevolg van wegverkeer en invloed daarvan op het Natura-2000 gebied op kwantitatieve wijze te kunnen bepalen. In het bestemmingsplan wordt, zoals door de AVN gewenst, voorgeschreven dat de bebouwing enige afstand dient aan te houden tot het Natura-2000 gebied. De aan te houden afstand bedraagt 10 m tot de erfgrens. Bovendien is in het bestemmingsplan vastgelegd dat een hoogte-accent slechts van beperkte omvang mag zijn. Hiervoor is op grond van de planregels ook altijd een ontheffing nodig, waarbij alle relevante belangen kunnen worden afgewogen. Het verder terugleggen van de bebouwingsgrens naar 25 m is niet wenselijk, omdat daardoor juist meer druk zou ontstaan om hoger te moeten bouwen, teneinde het programma te kunnen realiseren. Het is ook niet nodig om de bebouwingsgrens te wijzigen aangezien uit het MER is gebleken dat de milieubelangen in dat opzicht niet worden aangetast. In de huidige situatie ligt een deel van de bebouwing overigens dichter bij het Natura-2000 gebied dan de 10 m die in het bestemmingsplan is opgenomen. Door de bouw van het Strafhof zal deze bebouwing verwijderd moeten worden, waardoor er ten opzichte van de feitelijke situatie een grotere afstand van de bebouwing tot het Natura-2000 gebied zal ontstaan. Op bouwplanniveau zal te zijner tijd een beoordeling plaatsvinden van o.a. kleurstelling en materiaalgebruik. Indien dat nodig is kan aan de initiatiefnemer worden verzocht maatregelen te treffen om vogelslachtoffers als gevolg van de toepassing van transparante bouwdelen te voorkomen. Ter beperking van het verhard oppervlak is in de planregels bepaald dat niet meer dan 66% van het bouwvlak mag worden bebouwd. Daarnaast is rondom het gehele terrein een zone aanwezig waarin slechts in zeer beperkte mate bebouwing mag worden opgericht. Hiermee maakt het bestemmingsplan voldoende ruimte mogelijk om het perceel zowel binnen het bouwvlak als daarbuiten te voorzien van een groene inrichting. De uitroeptekens die in het uitgezette concept op diverse plaatsen in de regels waren opgenomen bevatten geen slordigheden in de zin van ontbrekende informatie, maar voorzagen in een verwijzing naar de planregels, waarvan de inhoud van rijkswege is bepaald.

9. Dunea Duin en Water

Het is positief dat de bouwstenen voor het zogeheten meest milieuvriendelijke alternatief (MMA), waar mogelijk, in het bestemmingsplan zijn verwerkt. Verder vertrouwt Dunea er op dat de overige MMA-bouwstenen via een vergunningstelsel of eventueel op basis van vrijwilligheid worden gerealiseerd.

Reactie

De ingekomen brief geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Bijlage 1 Flora En Fauna Onderzoek De Groene Ruimte

Bijlage 1 flora en fauna onderzoek de groene ruimte

Bijlage 2 Gasunie Icc-qra W-514-16-kr-017 Versie 20090227

Bijlage 2 Gasunie ICC-QRA W-514-16-KR-017 versie 20090227

Bijlage 3 Geohydrologisch Onderzoek 9r9753 Noordelijkerandwegdenhaag-0002-wjz-definitiefrapport

Bijlage 3 geohydrologisch onderzoek 9r9753 NoordelijkeRandwegDenHaag-0002-WJZ-definitiefrapport

Bijlage 4 Mer Aanvulling R001-4674693 Pac-ege-v02-nl

Bijlage 4 MER aanvulling R001-4674693 PAC-ege-V02-NL

Bijlage 5 Mer Rapport Def.r002-4560757bds-ege-v15-nl

Bijlage 5 mer rapport def.R002-4560757BDS-ege-V15-NL

Bijlage 6 Mer Samenvatting R003-4560757bdj-pla-v01-nl

Bijlage 6 mer samenvatting R003-4560757BDJ-pla-V01-NL

Bijlage 7 Rapport Archeologisch Onderzoek Raap Ra1260_dhow

Bijlage 7 rapport archeologisch onderzoek Raap RA1260_DHOW

Bijlage 8 Verantwoording Groepsrisico R001-4651342hjw-ege-v03-nl_2

Bijlage 8 verantwoording groepsrisico R001-4651342HJW-ege-V03-NL_2

Bijlage 9 Toetsingsadvies Over Het Milieueffectrapport En De Aanvulling Daarop

Bijlage 9 Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop

Bijlage 10 Notitie Toets Mer Internationaal Strafhof

Bijlage 10 Notitie Toets MER Internationaal Strafhof

Bijlage 11 Nota Van Antwoord Mer Icc_def

Bijlage 11 Nota van Antwoord MER ICC_def