KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Verkeer - Hoofdverkeersweg
Artikel 6 Leiding
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Artikel 8 Waterstaat-waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Bijlagen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Geldende Planologische Regelingen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.3 Sectoraal Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu
4.1 Inleiding
4.2 Externe Veiligheid
4.3 Geluid
4.4 Lucht
4.5 Natuur
4.6 Water
4.7 Bodem
4.8 Archeologie
4.9 Duurzaam Bouwen
4.10 Gebiedsgericht Milieubeleid
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Verantwoording Van Bestemmingen
5.3 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

Loosduinsekade

Bestemmingsplan - 's-Gravenhage

Vastgesteld op 23-09-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Loosduinsekade van de gemeente Den Haag.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0518.BP0228BLoosduinsek--70OH met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 aanbouw:

een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingsgrens:

een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.9 bebouwingspercentage:

een binnen een bij dit plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw behorende bij een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat architectonisch en functioneel ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping.

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 dak:

iedere uitwendige bovenbeëindiging van een gebouw.

1.21 eerste verdieping:

tweede bouwlaag van een gebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen.

1.22 escortbedrijf:

een gebouw waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aangeboden wordt die op een andere plaats dan in het gebouw wordt uitgeoefend.

1.23 extra bouwlaag

een bouwlaag, welke een uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning en daarvan deel uitmaakt.

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 grens verschillende hoogten:

een op de plankaart aangegeven begrenzing, die de contouren van de verschillende binnen een bouwvlak aangegeven maximum hoogteaanduidingen markeert;

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.27 hoofdverkeerswegen:

rijbanen voor het gemotoriseerde verkeer op doorgaande hoofdroutes in hoofdzaak ten behoeve van de algemene ontsluiting van wijken en grote delen van de stad en de verbinding met rijks- en andere invalswegen.

1.28 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.29 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox.

1.30 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in de overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. in de gevallen waarin de hoogte wordt uitgedrukt in meters NAP: 0 m NAP.

1.31 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.32 plankaart:

de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens, behorende bij het bestemmingsplan (naam plan).

1.33 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.34 prostitutie-inrichting:

een bouwwerk, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.35 seksclub:

een prostitutie-inrichting, waarin tevens andere vormen van vermaak en amusement worden geboden en/of in een daarvoor bestemde ruimte of gebruikte ruimte anders dan om niet drank wordt verstrekt.

1.36 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutie-inrichting en een seksclub.

1.37 terrein:

een zichtbaar begrensd stuk grond, al dan niet bebouwd.

1.38 welzijnsvoorzieningen:

voorzieningen op het gebied van maatschappelijk welzijn, onderwijs, kunst en sociaal cultureel werk, waaronder zijn begrepen kindercentra (kinderopvang en buitenschoolse opvang) en peuterspeelzalen; onder welzijnsvoorzieningen worden niet begrepen algemene en categorale psychiatrische ziekenhuizen, zwakzinnigeninrichtingen, inrichtingen voor zintuiglijk gehandicapten, medische kindertehuizen, medische kleuterdagverblijven, sanatoria, gebruikersruimten ten behoeve van drugsvoorziening, alsmede levensbeschouwelijke voorzieningen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens:

de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.

2.2 bebouwingspercentage:

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de plankaart, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 bouwdiepte:

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.4 (bouw)hoogte/nokhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van gebouwen:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.8 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.9 oppervlakte en (bruto-)vloeroppervlakte van een gebouw:

tussen de buitenste gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grasvelden;
  2. b. gazons;
  3. c. plant- en boombakken;
  1. a. beplanting;
  2. b. paden;
  3. c. water;
  4. d. speelvoorzieningen;

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. speelvoorzieningen
  2. b. welzijnsvoorzieningen;
  3. c. parkeervoorzieningen;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, paden, groen en overige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer - Hoofdverkeersweg

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Hoofdverkeersweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. hoofdverkeerswegen;
  2. b. bus- en trambanen;
  3. c. bruggen;
  4. d. parkeerplaatsen;
  5. e. scootmobielstallingen;
  6. f. voet- en fietspaden;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. water;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Leiding

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een:

  1. a. rioolleiding.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de op de plankaart aangeduide zone met de bestemming Leiding als bedoeld in lid 6.1 gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.

6.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.2 onder de voorwaarde dat:

    1. 1. het bouwen van gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde geen afbreuk doet aan het doelmatig en veilig functioneren van de in lid 1 omschreven leiding;
    2. 2. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
    3. 3. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

6.4 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden op of in de voor Leiding bestemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    4. 4. het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand
    5. 5. de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
    6. 6. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen en het leggen van (drainage)leidingen;
    7. 7. de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen afbreuk doen aan het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    2. 2. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
    3. 3. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van het gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming Waarde - Archeologie als bedoeld in lid 7.1 geldt de volgende voorwaarde:

  1. a. Indien er sprake is van het bouwen van bouwwerken met grondroering waarvoor ingevolge artikel 44 Woningwet een reguliere bouwvergunning is vereist, die een totale oppervlakte hebben van meer dan 50 m2 en een diepte van meer dan 50 cm overschrijden, ter plaatse van de samenvallende bestemming Waarde - Archeologie, dient hieromtrent vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag. De afdeling Archeologie kan een onderzoeksrapport verlangen.

7.3 Nadere eisen

De Afdeling Archeologie kan nadere eisen stellen ten behoeve van:

  1. a. het archeologisch onderzoek;
  2. b. het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

7.4 Aanlegvergunning

  1. a. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden niet zijnde bouwen op of in de voor Waarde -Archeologie bestemde gronden die een oppervlakte van meer dan 50 m2 beslaan en een diepte van meer dan 50 cm overschrijden dient een aanlegvergunning te worden aangevraagd. Het betreft de volgende werken en werkzaamheden:
    1. 1. het wijzigen van het maaiveldniveau door middel van het verlagen, afgraven of egaliseren van grond waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
    2. 2. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
  2. b. Het vereiste van het verkrijgen van een aanlegvergunning is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. 2. worden uitgevoerd in bestaande weg- en leidingcunetten;
    3. 3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. c. De aanvrager van een aanlegvergunning, als bedoeld in londer a dient bij het indienen van de aanvraag een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  4. d. Aan de aanlegvergunning kunnen in het belang van archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden. Deze kunnen onder meer betrekking hebben op:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 8 Waterstaat-waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat-Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterkering.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de waterkering zijn bouwwerken toegestaan;
  2. b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn voor zover deze met de bestemming Waterstaat-Waterkering samenvallen geen bouwwerken toegestaan.

8.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.2 onder b,

mits:

  1. a. het bouwen van gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen zoals omschreven in het eerste lid;
  2. b. hieromtrent een keurvergunning is verleend, dan wel hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
  3. c. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

8.4 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden op of in de op de voor Waterstaat-Waterkering bestemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    4. 4. het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
    5. 5. de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
    6. 6. de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
    7. 7. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
    8. 8. de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen afbreuk doen aan behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen;
    2. 2. hieromtrent een keurvergunning is verleend, dan wel vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
    3. 3. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

  1. a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen.
  2. b. Het verbod als bedoeld onder a geldt niet ingeval van stoepen, stoeptreden, funderingen, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen e.d.; evenmin geldt bedoeld verbod ingeval van gevel- of kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt en zich op een minimale hoogte van 2,40 m of, voor zover deze bebouwing boven een rijstrook is gelegen, zich op een minimale hoogte van 4,20 m bevindt.
  3. c. Installaties voor mobiele telecommunicatie zijn verboden op alle gebouwen.
  4. d. Binnen een bouwvlak mag in één laag beneden peil worden gebouwd;
  5. e. Binnen de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit plan zijn bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximum bruto-vloeroppervlak tot 20 m2 toegestaan.
  6. f. Ten behoeve van de bestemmingen, waarbij binnen een van dit plan deel uitmakend geometrisch bepaalde vlak een bouwperceel met een bouwvlak is opgenomen, zijn bouwwerken ten behoeve van de inzameling van afval toegestaan.
  7. g. Bouwwerken geen gebouw zijnde welke op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water worden gebouwd zijn toegestaan, voor zover het betreft:
    1. 1. bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding en/of verlichting;
    2. 2. bovenleidingen met bijbehorende draagconstructies of seinpalen.
  8. h. Binnen de geometrisch bepaalde vlakken welke onderdeel uitmaken van dit plan is straatmeubilair toegestaan;
  9. i. Een ruimte voor het parkeren van een auto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. 1. indien de afmetingen van een parkeerruimte voor een personenauto ten minste 1.80 m bij 5.00 m en ten hoogste 3.25 m bij 6.00 m bedraagt, uitgaande van langsparkeren en ten minste 2.40 m bij 5.00 m in geval van haaks parkeren;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan trottoir grenst, ten minste 3.50 m bij 5.00 m bedraagt.
  10. j. Bruggen mogen worden gebouwd met overschrijding van de grens van de functieaanduiding "brug", mits deze overschrijding niet meer dan 3 meter bedraagt.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Tot verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt, tenzij in de regels anders is bepaald, in ieder geval gerekend:
    1. 1. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
    2. 2. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en voor de exploitatie van een seksinrichting, een sekswinkel, een escortbedrijf, een paddoshop, een garagebedrijf of een belwinkel;
  2. b. Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet volgens de parkeernormen en kaart zoals opgenomen in de bijlage van de regels ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  3. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het stallen op parkeren van fietsen en bromfietsen en voor het laden of lossen van goederen, moet volgens de parkeernormen en kaart zoals opgenomen in de bijlage van de regels in deze behoefte zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Artikel 12 Algemene Ontheffingsregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van het plan ten behoeve van:
    1. a. het afwijken van voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, bouwhoogten, perceelgrensafstanden, en bebouwde oppervlakten met maximaal 15%;
    2. b. beneden peil gelegen ruimten ruimtes in één laag, voor zover gelegen buiten een bouwvlak;
    3. c. bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximum oppervlakte van 30 m2;
    4. d. glas-, papier-, kleding- en plasticcontainers, al dan niet beneden peil gelegen;
    5. e. kunst- en reclameobjecten;
  2. 2. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van de in het plan opgenomen gebruiksregels wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 Algemene ontheffingsregels

Op de voorbereiding van een in het plan opgenomen ontheffing van de bouwregels is de volgende procedure van toepassing:

  1. 1. Het ontwerp voor een ontheffing ligt gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  2. 2. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een nieuwsblad dat in de gemeente wordt uitgegeven en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. 3. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de onder a genoemde termijn mondeling of schriftelijk bij burgemeester en wethouders zienswijzen kenbaar te maken tegen het ontwerp.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk, als bedoeld onder a, met maximaal 10%.
  3. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar die zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, als bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Loosduinsekade.

Bijlagen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor Loosduinsekadeop.

1.1.1 Reactieve aanwijzing Provincie Zuid-Holland

In de nota 'Bestemmingsplannen in relatie tot het actualiseringsprogramma en tot de Structuurvisie Den Haag 2020' die op 14 december 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld, is vermeld dat de komende jaren een actualisering plaatsvindt voor een groot aantal verouderde bestemmingsplannen. Voor de wijk Leyenburg waren de plannen verouderd. In de nota kent de gemeenteraad aan een nieuw bestemmingsplan voor Leyenburg de hoogste prioriteit toe (prioriteit 1), omdat voor de wijk drie oude verordeningen golden die dateerden van voor de inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Op 17 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan Leyenburg vastgesteld. Echter, voor de waterkering aan de Loosduinsekade heeft de Provincie Zuid-Holland een reactieve aanwijzing gegeven, met als gevolg dat het bestemmingsplan Leyenburg voor dit deel niet in werking getreden is. Door het opstellen van bestemmingsplan Loosduinsekade wordt ook dit gebied voorzien van een adequaat juridisch-planologisch kader.

1.1.2 Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Met de vaststelling van het bestemmingsplan Loosduinsekade wordt aan deze verplichting voldaan.

1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan

1.2.1 Beheer en ontwikkeling

Bestemmingsplan Loosduinsekade is een beheerbestemmingsplan. Met het oog op een verantwoord beheer van de ruimtelijke structuur wil de gemeente Den Haag met de vaststelling van het nieuwe plan de bebouwing en functies vastleggen, in stand houden en handhaven. De bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied is over het algemeen goed. Dat wil niet zeggen dat de huidige situatie bevroren wordt. In het kader van beheer en ontwikkeling is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het behoud van de ruimtelijke structuur – de beeldkwaliteit en bebouwing in het plangebied – enerzijds en de gebruiksvrijheden van gebruikers anderzijds.

1.3 Begrenzing Van Het Plangebied

Bestemmingsplangebied Loosduinsekade is een onderdeel van de wijk Leyenburg en ligt ten zuidwesten van het centrum van de gemeente Den Haag. De begrenzing van het plangebied is als volgt:

De plangrens volgt de bij de waterkering behorende keurzone, waarvoor de Provincie Zuid-Holland een reactieve aanwijzing heeft gegeven in het kader van bestemmingsplan Leyenburg. Het gebied wordt verder begrensd door de Loosduinsevaart in het noordwesten, de kruising van de Loosduinsekade en Volendamlaan in het zuidwesten en de kruising van de Loosduinsekade en Soestdijksekade in het noordoosten.

1.4 Geldende Planologische Regelingen

1.4.1 Geldende bestemmingsplannen

Bestemmingsplan Loosduinsekade vervangt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan Vastgesteld Onherroepelijk
Uitbreidingsplan Leyenburg II 28-01-1963 15-05-1963

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op het hele gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  1. a. Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
  2. b. Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen.

1.5 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is de aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan Loosduinsekadeaangegeven. Verder worden de doeleinden, die met het bestemmingsplan worden nagestreefd, omschreven.

Om deze in een bestemmingsplan gestalte te geven is enerzijds de bestaande situatie beschreven in hoofdstuk 2; anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doeleinden in hoofdstuk 3 een selectie gemaakt van de relevante beleidsnota's en regelingen, die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. In hoofdstuk 4 wordt een beeld gegeven van het op het milieu toegespitste beleid en de in regelgeving gestelde milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5 is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken afgeleid zijn, dit mede tegen de achtergrond van de bestaande situatie. De daarbij van toepassing zijnde milieukwaliteitseisen zijn bij het afwegingsproces betrokken. Tevens wordt een toelichting op de bestemmingen en de opzet van de bestemmingsregels gegeven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 het resultaat van overleg en inspraak weergegeven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

In dit hoofdstuk volgt een kenschets van de bestaande situatie. Doel van deze kenschets is inzicht te verkrijgen in de actuele waarden van het plangebied.

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied is gelegen in de wijk Leyenburg, dat gelegen is in de voormalige Oost-Escamppolder, De naam van de wijk is ontleend aan de vroegere buitenplaats Leyenburg gesitueerd op de hoek “Loosduinsekade – Volendamlaan”.

Het eerste bebouwingsplan stamt uit 1911 en is van de hand van H.P. Berlage. De ontwikkeling van Leyenburg kwam pas daadwerkelijk op gang na de annexatie van de gemeente Loosduinen in 1923. Het gebied tussen de Medemblikstraat, Loosduinsekade, Soestdijksekade en de Volendamlaan werd voor de oorlog bouwrijp gemaakt en bebouwd.

Het na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde deel van Leyenburg wordt omsloten door de Loosduinsekade, Medemblikstraat, Volendamlaan, Veenendaalkade en de Leyweg. Voor dit deel zijn meerdere plannen ontwikkeld, welke in meer of mindere mate afwijken van het plan uit 1930.

2.2 Ruimtelijke Structuur

2.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur en bebouwingsbeeld

In de wijk Leijenburg bepalen een aantal architectonische ensembles de stedenbouwkundige structuur: Voor het plangebied Loosduinsekade is de bebouwing tussen Volendamlaan en de Loosduinsekade het meest bepalend voor de ruimtelijke hoofdsructuur. Het bebouwingsbeeld wordt vooral bepaald door de straatwand van de Loosduinsekade tussen Volendamlaan en Soestdijksekade. Deze bestaat tussen de Soestdijksekade en de Nieuwendamlaan uit 4-laagse bebouwing met portiekontsluitingen en tussen de Nieuwendamlaan en de Volendamlaan uit seniorenwoningen die deel uitmaken van zorgcomplex Swaenesteyn. Nabij de Volendamlaan bevindt zich het gebouw van poppodium De Bazart.

2.2.2 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied Loosduinsekade heeft een gebiedsontsluitende functie met als bestemming Verkeer – Hoofdverkeersweg. Door het plangebied rijdt tram 2 over de Loosduinsekade. Er is in Den Haag een herkenbaar stelsel van (hoofd) fietsroutes. Door het plangebied loopt een hoofdfietsroute over de Loosduinsekade. In het gebied is betaald parkeren ingevoerd. In straten waar onvoldoende ruimte is om op de rijbaan te parkeren zijn waarnodig parkeerverboden ingevoerd.

2.2.3 Bodem

In de directe omgeving van het plangebied hebben bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Ter plaatse van het plangebied zijn geen (voormalige) bodembedreigende activiteiten bekend. Tevens zijn er geen ondergrondse tanks bekend.

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Ter plaatse van het plangebied is een deel van het gebied onderzocht. Deze bodemonderzoeken zijn sterk verouderd (ouder dan vijf jaar). Indien voor dit deel van het gebied bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden.

Er zijn ter plaatse van het plangebied geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume).

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) in het plangebied gemiddeld licht verontreinigd is met kwik, lood, zink en PAK (teerachtige stoffen). De ondergrond (0,5-2,0 m-mv) is gemiddeld niet verontreinigd.

2.2.4 Archeologie

2.2.5 Water

Aan de noordwestzijde, net buiten het plangebied, is de Loosduinsevaart gelegen.

2.2.6 Groen

De wijk Leyenburg kent een relatief hoge woningdichtheid, maar dit is niet ten koste gegaan van openbaar groen. In het zuidwesten van het plangebied is een park gelegen ter plaatse van de voormalige boerderij Leijenburgh.

2.2.7 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen gasleidingen aanwezig die vanwege omvang, stedelijke of regionale betekenis of risico in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen. Wel is er een afvalwatertransportleiding gelegen ter plaatse van de Volendamlaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Loosduinsekade vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer. In het geldende beleidskader zijn twee soorten beleid te onderscheiden: ruimtelijk en sectoraal beleid. De eerste paragraaf Ruimtelijk beleid (3.2) behandelt het allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna volgt de paragraaf Sectoraal beleid (3.3), waarin het specifieke beleid voor een bepaald thema uiteen wordt gezet. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de thema's die in de onderstaande paragrafen worden behandeld van toepassing. De thema's bebouwing (beschermde stadsgezichten en monumenten), wonen, economie, onderwijs, maatschappelijke zorg, cultuur en ontspanning, sport en recreatie zijn voor dit bestemmingsplan niet van toepassing.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijksbeleid

3.2.2 Provinciaal beleid

3.2.3 Regionaal beleid

3.2.4 Gemeentelijk beleid

3.3 Sectoraal Beleid

3.3.1 Openbare ruimte

De Kadernota Openbare Ruimte Den Haag (2004) fungeert als beleidskader voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Met deze nota wordt een samenvattend kader gegeven voor tactische doelen voor de inrichting (eenvoud, harmonie en ruimte), het onderhoud (schoon, heel en veilig) en het gebruik (functioneel, veelzijdig en flexibel). Op stedelijk niveau wordt een aantal gebieden en locaties onderscheiden die op bijzondere wijze bijdragen aan de ruimtelijke identiteit. Deze identiteitsdragers moeten zorgvuldig worden gekoesterd en versterkt. Dit geldt voor:

  • Beschermde Stadsgezichten;
  • Lange Lijnen;
  • Pleinen en plaatsen;
  • Stedelijke ecologische hoofdstructuur

De nota schets een drietal kwaliteitsstandaards voor de openbare ruimte:

  • Residentie Kwaliteit: standaard- of basiskwaliteit
  • Hofstad Kwaliteit: bijzondere kwaliteit
  • Maatwerk Kwaliteit: geeft marktpartijen gelegenheid een hogere kwaliteit na te streven, in een publiekprivate samenwerking (PPS)

Afhankelijk van de functies in een gebied, de cultuurhistorische waarde en betrokkenheid van private partijen geldt een bepaalde kwaliteitsstandaard.

Voor het bestemmingsplangebied geldt de kwaliteitsstandaard Residentiekwaliteit. Residentiekwaliteit is een genormeerde wijze van inrichting en onderhoud van de openbare ruimte die in beginsel geldt voor alle woongebieden. Hiermee creëert Den Haag een herkenbare en duurzame kwaliteit die op peil wordt gehouden met sterk geïntensiveerd onderhoud.

3.3.2 Verkeer en parkeren

3.3.3 Welzijn en spelen

3.3.4 Groen

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Inleiding

Op 2 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Den Haag de nota 'Tien voor milieu; Contourennota voor milieubeleid 2006-2010' vastgesteld. De nota is het richtinggevend document voor de hoofdlijnen van milieubeleid van de gemeente Den Haag in de periode 2006-2010.

In deze contourennota zijn ambities vastgesteld voor de speerpunten lucht, klimaat, water en geluid en voor de aandachtspunten vergunningverlening en handhaving, externe veiligheid, afval, binnenmilieu, bodem en sturing. De nota onderstreept de ambitie om Den Haag te ontwikkelen tot een duurzame wereldstad aan zee. Het gebiedsgericht milieubeleid is daarbij hét instrument om de milieubelangen in te brengen in de dynamiek van de ruimtelijke ontwikkeling.

4.2 Externe Veiligheid

4.2.1 Algemene beginselen externe veiligheid

Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:

  • een minimum beschermingsniveau, uitgedrukt als het plaatsgebonden risico (PR);
  • een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers, uitgedrukt als het groepsrisico (GR).

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6(kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het berekenen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Onderstaande afwegingen zijn gebaseerd op de specifieke invloedsgebieden (inventarisatieafstanden) van de risicobron. Wanneer kwetsbare bestemmingen buiten de invloedsgebieden liggen behoeft het groepsrisico niet te worden vastgesteld (minimale effecten als gevolg van een calamiteit).

4.2.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Voor het beoordelen van het groepsrisico reikt het invloedsgebied tot 200 m vanaf het hart van de weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Het plangebied ligt niet binnen 200 m van de thans geldende Route gevaarlijke stoffen (raadsvoorstel 42, 24 februari 2004, vastgesteld door de gemeenteraad op 25 maart 2004). Een nader onderzoek naar het groepsrisico, op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, is daarom niet noodzakelijk.

4.2.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Voor het beoordelen van het groepsrisico reikt het invloedsgebied tot 200 m vanaf het hart van het spoor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een spoorlijn. Een nader onderzoek naar het groepsrisico, op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, is niet noodzakelijk.

4.2.4 Buisleidingen

Het plangebied is beoordeeld op de aanwezigheid van hogedruk aardgastransportleidingen en de toetsingsafstanden volgens de Circulaire zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen, van 26 november 1984. Het plangebied ligt buiten de toetsingsafstand van de meest nabijgelegen aardgastransportleiding. Een nadere risicobeoordeling op grond van deze circulaire is niet noodzakelijk.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico is beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in de Memorandum van de Gasunie “Input groepsrisicoberekeningen, revisie 3” van 21 januari 2008, kenmerk TAM 07. Het plangebied ligt buiten de inventarisatieafstand van de meest nabijgelegen aardgastransportleiding. Het groepsrisico behoeft daardoor niet te worden berekend/verantwoord.

4.2.5 Inrichtingen

Er zijn geen LPG-tankstations aanwezig of geprojecteerd waarvan de veiligheidscontouren op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende regeling geheel of gedeeltelijk in het plangebied zijn gelegen. Installaties van LPG-tankstations liggen op meer dan 150 m (inventarisatieafstand) vanaf de grens van het plangebied.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Bij de wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan moet nagegaan worden of onderzoek verricht moet worden naar de omvang van deze drie geluidsbronnen. Als het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor het realiseren van (andere) geluidsgevoelige gebouwen in de geluidzone van een weg of spoorweg, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Bij de reconstructie van wegen en/of spoorwegen wordt eveneens een akoestisch onderzoek ingesteld in het kader van de Wgh.

Het onderhavige bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De reconstructie van een weg en/of spoorweg is ook niet aan de orde. Derhalve is een geluidsonderzoek voor het bestemmingsplan Loosduinsekade niet noodzakelijk. De Wet geluidhinder staat de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg.

4.4 Lucht

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden. In 2007 is het hoofdstuk Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer in werking getreden. Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009; de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht is geworden. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

Het betreft hier echter een conserverend bestemmingsplan waarbij verder geen ontwikkelingen plaatsvinden. Het bestemmingsplan voegt geen nieuwe bestemmingen toe. Op grond van deze overwegingen kan reeds zonder detailonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan Loosduinsekade voldoet aan de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteit staat derhalve de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg.

4.5 Natuur

4.5.1 Flora- en Faunawet

De op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. Zij legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt zij een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten.

De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

In het bestemmingsplangebied zijn wijk- en buurtgroen aanwezig. Er zijn beschermde en bijzondere flora aanwezig, onder andere op de kades van de watergangen: Steenbreekvaren, Tongvaren, Ruig Klokje (allen middelste beschermingscategorie) en Muurganzenvoet (relatief zeldzaam). Daarnaast kunnen diverse beschermde faunasoorten verwacht worden, zoals de egel (lichtste beschermingscategorie). De bomenlanen zijn van belang als vliegroutes voor vleermuizen (zwaarste beschermingscategorie) en in de groene elementen in het bestemmingsplangebied kunnen vogels broeden.

Gelet op het laagdynamische karakter van het bestemmingsplan Loosduinsekade, de stenige omgeving en beperkte ecologische waarden in het plangebied is naar verwachting geen ontheffing van de Flora- en Faunawet nodig en kan worden volstaan met toetsing aan de flora- en faunawet bij de vergunningverlening. Daarbij zijn de volgende aandachtpunt van belang:

  1. a. In de eerste plaats kan bij de sloop of renovatie van gebouwen verstoring van soorten als vleermuizen en vogels die in gebouwen broeden (gierzwaluwen, huismussen) worden voorkomen door rekening te houden met de periode waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd, dat wil zeggen bij voorkeur slopen in de periode half september tot half november en van tevoren controleren op verblijfplaatsen van deze soorten;
  2. b. In de tweede plaats moet bij sloop of renovatie van kades rekening worden gehouden met beschermde muurplanten.

4.5.2 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten) is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. In oktober 2005 is deze wet in werking getreden. In januari 2006 is de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag hebben we te maken met de Natura 2000-gebieden: Meijendel en Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark (incl. Bosjes van Poot) en Wapendal alsmede Solleveld (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Indien ontwikkelingen en activiteiten in een plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden.

Het plangebied ligt niet in of nabij een aangewezen gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet.

4.5.3 Bomenverordening Den Haag 2005

Volgens de gemeentelijke Bomenverordening 2005 is voor het kappen van bomen een vergunning of een ontheffing nodig. Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning of een ontheffing wordt afgegeven dan wel geweigerd. In de Bomenverordening is een mogelijkheid opgenomen monumentale bomen aan te wijzen.

Op de ‘Lijst monumentale bomen in Den Haag’ zijn geen monumentale bomen in het plangebied opgenomen.

4.6 Water

4.6.1 Kaderrichtlijn Water

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De Europese Kaderrichtlijn water beoogt de bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. Het beleid van WB21 en KRW zijn de twee pijlers van het integrale waterbeleid en zijn in 2003 gebundeld in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), waaraan rijk, provincies, waterschappen en gemeenten zich hebben geconformeerd. Doelstelling is om in 2015 de waterhuishouding op orde te hebben en richting 2050 op orde te houden. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Een belangrijk element van de Kaderrichtlijn Water is de realisatie van natuurvriendelijke oevers.

4.6.2 Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. De opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan zijn vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  1. 1. Waarborgen waterveiligheid
  2. 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  3. 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  4. 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

4.6.3 Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten'

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. De ontwikkelingen in de waterwereld volgen elkaar in hoog tempo op en vragen om het maken van keuzes. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is getekend op 2 juli 2003. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets 2007 opgesteld. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

4.6.4 Waterplan en Waterbergingsvisie Den Haag

Het Waterplan Den Haag 2010-2015 is een gezamenlijk plan van de gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad. Belangrijk nieuw element in dit Waterplan is dat het zich behalve op de waterkwaliteit ook op de veiligheid, recreatie en ruimtelijke ontwikkelingen richt.

De gemeente streeft naar het realiseren van een duurzaam vitale en aantrekkelijke leefomgeving. Daarom is de lange termijndoelstelling voor dit waterplan:

  • Het realiseren van een duurzaam schoon en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige (leef)omgeving, waar bewoners en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan.

In 2003 besloten de gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland om samen de waterbergingsopgave voor Den Haag in beeld te brengen en maatregelen af te spreken om het bergingstekort voor de verschillende delen van de stad op te lossen. De afspraak om te komen tot een Waterbergingsvisie is als deelproject opgenomen in het Waterplan Den Haag.

4.6.5 Watertoets

Voor elke poldereenheid in Den Haag is aangegeven welk ambitieniveau wordt nagestreefd. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied, in het boezemgebied. Voor het boezemgebied geldt het ambitieniveau 'water dat siert'. Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland toetsten in het licht van dit ambitieniveau het water in het plangebied op waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen (veiligheid) en ecologie:

  • Waterkwantiteit. Het plangebied is gelegen binnen de boezem van Delfland. De boezem heeft een peil van NAP-0,43 m en een maximale peilstijging van 0,30 m. Voor de boezem geldt geen waterbergingsopgave. Daarom hoeft binnen het plangebied niet te worden voldaan aan de bergingsnorm van 325 m3/ha.
  • Waterkwaliteit. Het gaat hier om wat het effect is van de nieuwe ontwikkeling op de waterkwaliteit. De conclusie is dat dit geen negatief effect heeft, omdat wordt voldaan aan de Leidraad riolering en de beslisboom en geen gebruik van bitumineuze dakbedekking en koper en zink. Verder is er voldoende capaciteit in het rioolstelsel om deze nieuwe ontwikkeling te ontvangen en te verwerken. Het zal niet leiden tot extra overstortingen vanuit de riolering op het oppervlaktewater. In dit gedeelte van Den Haag is nog geen gescheiden rioolsysteem. Invoering van dit systeem is wel wenselijk. Bij nieuwbouw worden eisen gesteld aan de aanleg van de riolering. Bij de aanvraag van een bouwvergunning moet in het gebouw wel een gescheiden systeem aangelegd worden tot 1m buiten de rooilijn. Indien de gemeente te zijner tijd overgaat tot het ontkoppelen van het gemengde systeem kan dit op een eenvoudige wijze ter plaatse gebeuren en behoeven er in het gebouw geen werkzaamheden plaats te vinden.
  • Waterkeringen (veiligheid). Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is het van belang of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering. Dit kan zijn de zeewering maar het kunnen ook andere waterkeringen zijn zoals boezemkaden, polderkaden of de landscheiding. In het plangebied is aan de zuidzijde van de Loosduinsekade een boezemkade aanwezig.
  • Ecologie. Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. Er dient te worden aangeven of deze in het plangebied voorkomen, zoals genoemd in de (gemeentelijke of provinciale) Ecologische Hoofdstructuur. Ook wanneer er toekomstige plannen zijn voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers of natte ecologische verbindingszones, kunnen deze alvast vermeld worden. In het plangebied zijn geen natuurvriendelijke oevers aanwezig of in de planning.

4.7 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling danwel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  1. a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  2. b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  3. c. het treffen van de beheersmaatregelen.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Waar voorheen en nog steeds kleine bedrijven met bodembedreigende activiteiten waren en/of zijn gevestigd, is sprake van verdachte deellocaties. Hiervoor vond nog geen bodemonderzoek plaats. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering plaatsvond, moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd en eventueel worden gesaneerd. Daarnaast zijn er locaties waar het reeds uitgevoerd bodemonderzoek sterk verouderd, dat wil zeggen ouder dan vijf jaar is. Als voor deze locaties plannen voor herinrichting en/of nieuwbouw worden ingediend, moet het bestaand bodemonderzoek worden geactualiseerd

Naast het feit dat nog niet overal bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/ herinrichtingsplannen zijn, zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

4.8 Archeologie

Het vigerend archeologische beleid is verwoord in de gemeentelijke beleidsnota Archeologie. Het archeologiebeleid van de gemeente is er op gericht:

  1. a. te zorgen voor het behoud van zoveel mogelijk archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  2. b. te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
  3. c. een archeologisch depot te onderhouden waar alle in Den Haag aangetroffen archeologische voorwerpen op een veilige en systematische manier kunnen worden bewaard;
  4. d. te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek middels tentoonstellingen, publicaties, presentaties et cetera onder de aandacht worden gebracht van de Haagse burger.

Een nieuwe beleidsnota is in voorbereiding en zal zijn geënt op de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), onderdeel van de gewijzigde Monumentenwet 1988. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden en kent enkele nieuwe elementen. Een nieuw element is de bepaling dat 'de verstoorder betaalt': initiatiefnemers van projecten die schade aan archeologische waarden zullen veroorzaken zijn verantwoordelijk voor de kosten van het noodzakelijk archeologisch onderzoek. Daarnaast legt deze wet ook de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden.In het kader van deze wet wordt momenteel ook een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart opgesteld. Deze zal een plaats krijgen in het gemeentelijk beleid en wordt naar verwachting opgenomen in de gemeentelijke Monumentenverordening.

Provincie Zuid-Holland toetst bestemmingsplannen op het gebied van archeologie aan de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Zuid-Holland en, voor zover van toepassing, lokale waardenkaarten.

De Haagse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar zeer ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn, zoals het onderhavige, dan worden de potentiële archeologische waarden in deze gebieden beschermd.

Het bestemmingsplangebied kent een hoge archeologische waarde en een zeer grote kans op archeologische sporen. In paragraaf 5.2 is uitgewerkt hoe met deze archeologische verwachting in het bestemmingsplan wordt omgegaan.

4.9 Duurzaam Bouwen

De gemeente Den Haag streeft naar duurzaam bouwen. Duurzaam bouwen behelst onder meer de toepassing van technieken die leiden tot CO2-neutrale en gezonde gebouwen en het gebruik van milieuvriendelijke materialen en waterbesparende apparatuur. Met haar beleid gericht op duurzaam bouwen wil de gemeente Den Haag de milieubelasting van bouwen fors verminderen. Dit beleid is complementair aan het gebiedsgericht milieubeleid (paragraaf 4.10). Duurzaam bouwen speelt een belangrijke rol bij het ambitieniveau maximaal voor het thema klimaat, binnen het thema water waar het gaat om ontkoppelen van hemelwater en ook bij het ambitieniveau basis voor het thema lucht.

De gemeente en haar partners beschikken samen over een aantal stimuleringsmaatregelen, gericht op het proces en de implementatie van duurzaam bouwen. De gemeente beveelt het concept Lage Temperatuur Verwarming (LTV) aan, waarmee gebouwen CO2-neutraal worden en toepassing van duurzame energiebronnen mogelijk is, zoals aardwarmte (geothermie) of de warmte die door middel van warmtepompen uit bijvoorbeeld (zee)water gehaald kan worden. Op wijkniveau kan de energieprestatie worden uitgedrukt in een Energie Prestatie op Locatie (EPL). Een EPL (Energie Prestatie op Locatie) drukt de energieprestatie van een gebouw of een wijk uit: een CO2-neutrale wijk heeft een EPL van 1,0; de EPC van woongebouwen moet in dat geval onder de 0,6 liggen. In een deel van het plangebied wordt al gebruik gemaakt van Lage Temperatuur Verwarming van bodembronnen en/of van de energiecentrale aan de De Constant Rebecquestraat. Daarmee neemt het rendement van de energiecentrale toe en neemt de uitstoot van NOx af. Verder moet in het plangebied overal duurzame energieproductie (wind, zon) mogelijk zijn en moet de bodem voor energieopslag kunnen worden gebruikt.

Op gebouwniveau kan men het instrument Gemeentelijke Praktijk Richtlijn voor duurzaam bouwen (GPR) of vergelijkbare instrumenten toepassen. Dit bevordert prestatiegericht ontwikkelen en de ontwerpvrijheden blijven maximaal. Het Haags beleid voor duurzaam bouwen is vastgelegd in het raadsbesluit 'Duurzaam bouwen: Den Haag op weg naar een acht!' (2007). Met de GPR kan men op een schaal van 0 tot 10 het duurzaamheidniveau berekenen: alle nieuwbouw in Den Haag moet minimaal een 7 scoren, in 2009 mogelijk minimaal een 8. Een maatregel op het gebied van duurzaam bouwen die in het plangebied kan worden toegepast is de aanleg van groene daken die fijnstof, water en C02 binden. Bovendien koelen zulke daken in de zomer en isoleren ze in de winter.

Een zo hoogwaardig mogelijk hergebruik van bouwmaterialen die vrijkomen door sloop is eveneens een speerpunt van beleid.

4.10 Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is de Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid (2005) dat werd geïntroduceerd in het Milieubeleidsplan Den Haag welk plan door bovengenoemde Contourennota is opgevolgd. Het gebiedsgericht milieubeleid maakt het mogelijk om de milieuambities af te stemmen op de specifieke functies, kenmerken en mogelijkheden van een gebied waardoor de kwaliteiten van dat gebied verbeterd of beter beschermd kunnen worden.

Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip moeten hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd: wonen, werken, gemengde gebieden met accent op wonen ('gemengd wonen'), gemengde gebieden met accent op werken ('gemengd werken'), verkeersinfrastructuur, groene hoofdstructuur en water.

Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Gemengd wonen'. Dit gebiedstype kent een beperkte mate van functiemenging. De belangrijkste functie is wonen en de voorzieningen in het gebied staan in beginsel ten dienste van het gebied zelf.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

Loosduinsekade behoort tot het gebiedstype Gemengd wonen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de volgende milieuambities richtinggevend.

thema ambitie
Bodem extra
Externe veiligheid maximaal
Geluid maximaal
Lucht maximaal
Mobiliteit extra
Schoon extra
Water basis
Natuur extra
Klimaat maximaal

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de aanleiding (hoofdstuk 1), de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.2 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.2 en de toelichting op de bestemmingen in paragraaf 5.3 globaal beschreven worden.

5.2 Verantwoording Van Bestemmingen

Zoals al werd aangegeven heeft het bestemmingsplan als eerste doel om de bestaande ruimtelijke structuur juridisch-planologisch zodanig te regelen, dat deze wat betreft functie, bouwvorm, ligging en afmetingen in een goede ruimtelijke ordening worden ondergebracht.

In eerste instantie worden aan de hand van de bestaande situatie de bestemmingen afgewogen. Als leidraad of als toetsingskader dienen het beleidskader en de milieukwaliteitseisen.

Beleidskader Vertaling in het bestemmingsplan
Ruimtelijk beleid
De Structuurvisie Den Haag 2020 bepaalt dat langs doorgaande wegen en groen bij herstructurering in principe wordt uitgegaan van een bouwhoogte van minimaal vijf lagen. De bebouwing aan de Loosduinsekade komt, op basis van de Structuurvisie, in principe in aanmerking voor bouwvolumes in vijf lagen. Binnen het plangebied vallen geen woningen, waardoor de vijflagen ambitie op dit bestemmingsplan niet aan de orde is.
Openbare ruimte
De Kadernota Openbare Ruimte Den Haag (2004) onderscheidt op stedelijk niveau een aantal gebieden en locaties die op bijzondere wijze bijdragen aan de ruimtelijke identiteit. Deze identiteitsdragers moeten zorgvuldig worden gekoesterd en versterkt. De Loosduinsekade maakt onderdeel uit van de Lange Lijn 'De Loosduinse As'. Het bestemmingsplan Loosduinsekade heeft een consoliderend karakter. De gronden worden conform de bestaande situatie bestemd.
Verkeer
Het Verkeersplan (zie paragraaf 2.1) hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied tenslotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie De rangorde die in het beleid is verwoord is bij de aanwijzing van de bestemmingen gehanteerd. De Loosduinsekade en Volendamlaan zijn stedelijke hoofdwegen met een duidelijke stroomfunctie en zijn daarom bestemd als Verkeer - Hoofdverkeersweg.
Het beleid streeft naar stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen. Het in de bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg opgenomen bestaande wegennet staat verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen toe.
Het beleid streeft naar een hoofdroutenetwerk voor de fiets De Loosduinsekade en Volendamlaan maken deel uit van dit netwerk en zijn bestemd als Verkeer -Hoofdverkeersweg. De bestemmingsomschrijving (artikel 5.1) en regels (artikel 5.2) staan de aanleg van een hoofdroutenetwerk voor de fiets en het gebruik als zodanig, toe.
Welzijn en spelen
Ten aanzien van het plangebied is de inzet gericht op handhaving van bestaande welzijnsvoorzieningen en, waar dat inpasbaar is, potenties te bieden voor nieuwe voorzieningen. Het gebouw van stichting Bazart is bestemd als Maatschappelijk. Door het opnemen van de brede doeleindenomschrijving binnen de bestemming is het mogelijk het pand te gebruiken voor verschillende maatschappelijke activiteiten.
Sinds de invoering van de Wet Kinderopvang in juni 2005 zijn de sturingsmogelijkheden van de gemeente ten aanzien van de spreiding en huisvesting van de kinderopvang beperkt. Door kinderopvang in de bestemmingen Maatschappelijk uitdrukkelijk mogelijk te maken, ondersteunt de gemeente de realisatiemogelijkheden van kinderopvang.
Speelbeleid Het plangebied maakt deel uit van de wijk Leyenburg, dat een bestaand woongebied is. Speelvoorzieningen zijn opgenomen als doeleind in de bestemming Groen.
Groenvoorzieningen
Flora- en Faunawet Aangezien het hier een conserverend bestemmingsplan betreft, gericht op het beschermen van bestaande kwaliteiten en kenmerken, wordt verwacht dat de voorschriften uit de Flora- en Faunawet niet worden overtreden. Er is dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek. Indien toch ruimtelijke ontwikkelingen gepland worden, dient onderzoek plaats te vinden naar de effecten op beschermde soorten en dient zonodig ontheffing aangevraagd te worden.
Water
De Loosduinsekade maakt deel uit van de waterkering langs de Loosduinsevaart. Conform het provinciale beleid dienen waterkeringen in bestemmingsplannen te worden opgenomen Ter plaatse van de waterkering is een dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering op de plankaart opgenomen. Overeenkomstig het advies van het Hoogheemraadschap van Delfland is uitsluitend de kernzone van de waterkering op de plankaart opgenomen. De bescherming van zowel de kernzone als beschermingszone vindt tevens plaats via de Keur van het Hoogheemraadschap. In artikel 8 zijn regels opgenomen waarmee voorkomen wordt dat de waterstaatkundige belangen worden aangetast door het opnemen een verbod op het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de waterkering. Burgemeester en wethouders kunnen hiervan ontheffing verlenen mits dit geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen en hieromtrent een keurvergunning is verleend, dan wel vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
Archeologie
De Wet op de Archeologische
Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging
van bestaande bestemmingsplannen met de
archeologische waarden rekening te houden
(zie paragraaf 4.8). Bestemmingsplannen
moeten een juridische regeling bevatten die
voldoende bescherming biedt tegen
werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.
De archeologische waarden worden in dit
bestemmingsplan beschermd: de bestemming
Waarde - Archeologie is gericht op behoud en
bescherming van deze waarden. Voor
bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn
aanvullende bouwregels gesteld; voor
werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, die de
grond roeren geldt een aanlegvergunningsstelsel.

5.3 Toelichting Op De Regels

5.3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  1. a. Inleidende regels. De Inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  2. b. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 8) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een ontheffingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  3. c. Algemene regels. De algemene regels (artikel 9 tot en met 13) bevatten voor alle bestemmingen geldende bepalingen: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene ontheffingsregels en algemene procedureregels.
  4. d. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 14, de slotregel in artikel 15.

5.3.2 Inleidende regels

In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan voorkomen, nader gedefinieerd. In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid.

5.3.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Groen is niet alleen bestemd voor grasvelden, gazons, beplanting, maar ook voor verharde speelvelden, speeltoestellen, paden en wegen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 6 meter toegestaan.

Artikel 4 Maatschappelijk

In het plangebied bevindt zich een gebouw van Stichting Bazart, waar bewoners uit de wijken Leyenburg en Rustenburg-Oostbroek terecht kunnen voor diverse maatschappelijke/welzijnsactiviteiten. Deze functie is bestemd met de bestemming Maatschappelijk, waarin als bestemmingsomschrijving onder andere 'welzijnsvoorzieningen' is opgenomen. Naar aanleiding van een door het college gegrond verklaarde zienswijze in het kader van bestemmingsplan Leyenburg, is het bouwvlak op de plankaart vergroot. Gebouwen mogen worden opgericht binnen het bouwvlak dat op de plankaart is aangegeven. De hoogte mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.

Artikel 5 Verkeer - Hoofdverkeersweg

In het plangebied zijn de Loosduinsekade en de Volendamlaan bestemd als Verkeer -Hoofdverkeersweg. Naast rijbanen voor gemotoriseerd verkeer zijn bus- en trambanen en voet- en fietspaden, gescheiden van het gemotoriseerd verkeer, toegestaan.

Artikel 6 Leiding

Binnen het plangebied is een rioolpersleiding gelegen. Deze leiding, die in het openbaar gebied ligt, wordt middels een dubbelbestemming beschermd.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

In het plan is het archeologisch waardevol gebied beschermd door middel van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Daarnaast zijn er bouwregels gesteld, die in het kader van het bouwen van bouwwerken met grondroering van toepassing zijn. Ten slotte is er een aanlegvergunningsstelsel opgenomen voor het verrichten van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in dit gebied.

Artikel 8 Waterstaat-Waterkering

Binnen het plangebied is ter plaatse van de Loosduinsekade een waterkering gelegen. Deze waterkering, die op de plankaart is weergegeven, wordt middels een dubbelbestemming beschermd.

5.3.4 Algemene regels

De artikelen 9 tot en met 13 bevatten de algemene regels van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze artikelen de algemene bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen. Ook is de toe te passen procedure voor een ontheffing geregeld. Deze regels gelden voor het hele plangebied.

5.3.5 Overgangs- en slotregel

Artikel 14 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden – dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is – en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 15 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Loosduinsekade'

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan vormt in hoofdzaak een nieuwe planologisch-juridische regeling voor een bestaande situatie. Deze regeling gaat uit van consolidering van deze situatie, er zijn geen ontwikkelingen. Er is geen sprake van een plan dat nog dient te worden verwezenlijkt, zodat het aspect van de economische uitvoerbaarheid in die zin niet van toepassing is.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

Het concept ontwerp-bestemmingsplan is op 16 maart 2010 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  1. 1. Provincie Zuid-Holland
  2. 2. VROM Inspectie Regio Zuid-West
  3. 3. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  4. 4. Hoogheemraadschap van Delfland, Sector Beleid en Onderzoek
  5. 5. Dunea Zuid Holland
  6. 6. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
  7. 7. Politie Haaglanden, Bureau Huisvesting
  8. 8. HTM Infra
  9. 9. Brandweer Den Haag, Afdeling Risicobeheersing, Bureau Risicobeleid & Projecten
  10. 10. Stedin B.V.
  11. 11. Tennet B.V.

Van de instanties onder 1, 2, 4 en 9 zijn de hier onder genoemde reacties ontvangen. De instantie genoemd onder 2 heeft te kennen gegeven dat het concept ontwerp-bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Van de overige instanties zijn geen reacties ontvangen.

Ad 1: Provincie Zuid-Holland
Ik heb kennis genomen van het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan. Het plan geeft aanleiding tot de volgende reactie.

Het provinciale beoordelingskader is per 1 juli 2008 vormgegeven in interim-beleid, bestaande uit de streekplannen en de nota Regels voor Ruimte. Het plan is op enkele punten niet conform dit beleid.

Water

Wij hebben geconstateerd dat alleen de kernzone op de plankaart met “Waterstaat-Waterkering” is bestemd. De beschermingszone van de waterkering is beschreven in de toelichting, maar is niet bestemd op de plankaart.

De nota Regels voor Ruimte stelt dat regionale waterkeringen (waaronder boezemkaden) als zodanig moeten worden bestemd. Bij de bestemming dienen de van toepassing zijnde Keurbepalingen in acht te worden genomen, voor zover daar ruimtelijke consequenties aan verbonden zijn. Beide zones zijn in de Legger opgenomen, waarmee beide zones dus ruimtelijke consequenties (en beperkingen) hebben. Het is dan ook noodzakelijk dat zowel de beschermingszone als de waterkering worden bestemd.

Conclusie

Het plan houdt op bovengenoemd punt onvoldoende rekening met het provinciaal belang. Ik verzoek u daarom alsnog de kern en beschermingszone op de plankaart en in de voorschriften op te nemen.

Overgangsrecht toepassing artikel 19 lid 2 Wet op de Ruimtelijke Ordening

Op 26 juni 2008 hebben Gedeputeerde Staten u ter gelegenheid van de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening een brief gestuurd waarin nader is ingegaan op de rol van de provincie onder de nieuwe wet. Daarin is ook aangegeven dat u, gelet op het overgangsrecht, voor verzoeken om vrijstelling ex artikel 19 WRO (oud) die bij u zijn ingediend voor 1juli 2008 nog gebruik kunt maken van de mogelijkheden voor toepassing van artikel 19 lid 2 WRO (oud) die GS bij hun besluit van 9 oktober 2007 daartoe hebben geboden. Gelet op de opmerkingen over het plan kan in dit geval geen vrijstelling worden verleend.

Reactie

In de Nota Regels voor Ruimte is opgenomen dat de primaire en regionale waterkeringen als zodanig moeten worden bestemd en dat de van toepassing zijnde Keurbepalingen in acht moeten worden genomen. Overeenkomstig deze Nota is de secundaire waterkering ter plaatse van de Loosduinsekade op de plankaart opgenomen. Uit de Nota blijkt niet dat zowel de kernzone als de beschermingszone op de plankaart moeten worden opgenomen.

Bestemmingsplannen worden opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. Waterkeringen dienen volgens deze regeling bestemd te worden met de Dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering. Met deze regeling is het niet mogelijk om een onderscheid te maken binnen de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering voor de kernzone en beschermingszone: op de plankaart kan maar één bestemming Waterstaat-Waterkering worden aangegeven. De Keur daarentegen verbindt wel verschillende regels aan de kernzone en beschermingszone van de waterkering. Een juiste bestemminglegging is hiermee onmogelijk.

Met de Keur is de bescherming van de waterkering voldoende geregeld. Het opnemen van zowel de kernzone als beschermingszone in het bestemmingsplan geeft geen extra bescherming. Zie hiervoor ook de reactie onder ad 4 van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Ad 2: VROM-Inspectie

Op 18 maart 2010 heb ik uw verzoek ontvangen om advies op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening over het voorontwerpbestemmingsplan “Loosduinsekade”.

In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd vooroverleg moeten voeren met het Rijk. Gemeenten verzoeken zelf de afzonderlijke rijksdiensten om advies. De VROM-Inspectie coördineert vervolgens de rijksreactie over voorontwerpbestemmingsplannen, - projectbesluiten en –structuurvisies richting gemeenten.

Het bovengenoemde plan geeft de betrokken rijksdiensten geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen in de RNRB.

Reactie

Voor kennisgeving aangenomen.

Ad 4: Hoogheemraadschap van Delfland

In het kader van artikel 3.1.1 van de Wro heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het ontwerp bestemmingsplan Loosduinsekade in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland in een reactie kenbaar te maken of met het bestemmingsplan kan worden Ingestemd.

Wel instemmen

Delfland kan met de waterparagraaf Instemmen. Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding is invulling gegeven.

Reactie

Voor kennisgeving aangenomen.

Ad 9: Brandweer

Op 16 maart 2010 ontving ik ter advisering van u het concept ontwerp-bestemmingsplan Loosduinsekade in het kader van het vooroverleg ex artikel 3 1 1 van het Besluit ruimtelijke ordening In reactie hierop bericht ik u dat de Veiligheidsregio Haaglanden het ontwerp bestemmingsplan op een aantal velligheidsrelevanties heeft gescand.

In het kader van fysieke en externe veiligheid zijn binnen c q in de directe nabijheid van het plangebied geen risicobronnen gevonden op het gebied van

  • externe veiligheidsrelevante inrichtingen met betrekking tot kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten;
  • intensief meervoudig ruimte gebruik;
  • transportroutes gevaarlijke stoffen (inclusief transport door buisleidingen)

Geconstateerd Is dat het plangebied niet in het invloedsgebied ligt van transportroutes gevaarlijke stoffen, buisleidingen en/of externe veiligheidsinrichtingen Tevens is geconcludeerd dat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet leidt tot een noemenswaardige toename of afname van bestaande risico's.

De Veiligheidsregio Haaglanden heeft op basis van bovenstaande besloten geen specifieke adviezen uit te brengen met betrekking tot dit bestemmingsplan. Wel vraag ik graag uw aandacht voor het toetsen van bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten conform het standaard programma van eisen inrichting openbare ruimte uit het Handboek openbare ruimte.

Reactie:

Bovenstaande reactie is voor kennisgeving aangenomen. Bij de inrichting van de openbare ruimte zal zorgvuldig aandacht worden besteed aan de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten.