KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Cultuur En Ontspanning
Artikel 5 Gemengd - 1
Artikel 6 Gemengd - 2
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Horeca
Artikel 9 Kantoor
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Tuin
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Verkeer - Hoofdverkeersweg
Artikel 14 Verkeer - Straat
Artikel 15 Verkeer - Verblijfsstraat
Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 17 Water
Artikel 18 Wonen
Artikel 19 Leiding - Riool
Artikel 20 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
Artikel 22 Algemene Bouwregels
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 27 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
Artikel 29 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Geldende Planologische Regelingen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Ontstaansgeschiedenis
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.4 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.3 Sectoraal Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Groen
4.7 Water
4.8 Bodem
4.9 Archeologie
4.10 Gebiedsgericht Milieubeleid
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Bebouwingsmogelijkheden
5.3 Keuze En Verantwoording Van Bestemmingen
5.4 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg
7.2 Inspraak- En Participatieverordening
Bijlage 1 Staat Van Horeca-categorieën
Bijlage 2 Staat Van Bedrijven Bij Functiemenging
Bijlage 3 Nota Parkeernorm Den Haag, Inlegvel Parkeernormen
Bijlage 4 Dakopbouwen
Bijlage 5 Voorbeelden Van Extra Bouwlagen
Bijlage 1 Monumentale Bomen Den Haag
Bijlage 2 Kaart Monumentale Bomen
Bijlage 3 Bezoningsonderzoek Dakopbouwen Bestemmingsplan Rivierenbuurt

Rivierenbuurt 2013

Bestemmingsplan - 's-Gravenhage

Vastgesteld op 27-06-2013 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013 van de gemeente 's-Gravenhage.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0518.BP0248ERivierenbrt-50VA met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanbouw:

een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid - daaronder niet begrepen prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksclub - in tegenstelling tot beroepsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het bedrijf wordt ingenomen.

1.7 aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied - daaronder niet begrepen prostitutie - dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het beroep/verlenen van diensten wordt ingenomen. een webshop is alleen toegestaan als geen afhaalpunt wordt gerealiseerd en geen uitstalling van producten plaatsvindt (zie art. Artikel 23 onder e).

1.8 ambacht/ambachtelijk bedrijf:

het bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.9 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.10 automatenhal:

een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van de Wet op de kansspelen zijn opgesteld.

1.11 baliefunctie:

een (onderdeel van een) kantooractiviteit of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op het structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk deel van een gebouw.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingsgrens:

een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.14 bebouwingspercentage:

een binnen een bij dit plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.

1.15 Bed & Breakfast

Een voorziening gericht op het – binnen een woning en door de bewoner - bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit aan maximaal vier personen. Onder een 'Bed & Breakfast' wordt niet verstaan het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.17 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.18 belwinkel:

een gebouw, gericht op het daarin of van daaruit door derden tegen vergoeding elektronisch berichtenverkeer, zoals (internationaal) telefoonverkeer, dan wel aanverwante activiteiten te doen plaatsvinden, al dan niet gemengd of mede gebruikt ten behoeve van detailhandel of dienstverlening; onder belwinkel wordt mede begrepen een internetcafé/gelegenheid.

1.19 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan huis gebonden bedrijf of beroep, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, en met uitzondering van parkeerruimte.

1.20 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 Bevi:

Besluit externe veiligheid inrichtingen van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer.

1.24 Bevi-inrichtingen:

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.25 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.26 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw dat functioneel ondergeschikt is aan, en ten dienste staat van een hoofdgebouw, en daarvan bouwkundig valt te onderscheiden.

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping.

1.30 bouwmarkt:

detailhandelsvestigingen waar bouwmaterialen en aanverwante zaken, alsmede materialen welke voor het verrichten van bouw- en verbouwwerkzaamheden nodig zijn, te koop worden aangeboden.

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.32 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.34 bruto-vloeroppervlak (bvo):

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of andere gebouwde voorziening, met inbegrip van de eventueel daartoe behorende magazijnen, overige dienstruimten en technische ruimten, met uitzondering van de parkeergarages.

1.35 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.36 culturele voorzieningen:

voorzieningen op het gebied van kunst en cultuur, zoals theaters, schouwburgen, concertzalen, ruimten voor het beoefenen van muziek of andere kunstuitingen, bioscopen, filmhuizen en musea met inbegrip van bijbehorende voorzieningen, alsmede tentoonstellingsruimten en werk- en presentatieruimten ten behoeve van kunstenaars.

1.37 cultuurhistorische waarden (van het beschermd stadsgezicht):

de historisch-ruimtelijke structuur, dat wil zeggen het historisch patroon van straten, stegen, open ruimten, groen en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse, de aanleg, de historische bebouwing, alsmede de aanleg en de bebouwing die structuur- en karakterbepalend is met betrekking tot de openbare ruimte.

1.38 dak:

iedere uitwendige bovenbeëindiging van een gebouw.

1.39 dakopbouw:

een onzelfstandige vergroting van een gebouw welke een uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning of andere daar rechtmatig gevestigde functie en daarvan deel uitmaakt (zie voor het bezonningsonderzoek tbv dakopbouwen: Bijlage 4).

1.40 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel wordt niet begrepen belwinkels, internetcafés, coffeeshops, paddoshops en het verkopen en/of leveren van goederen voor het gebruik ter plaatse; eveneens is daaronder niet begrepen het verkopen van (consumenten)vuurwerk, inclusief de daarbij behorende opslag van vuurwerk, en het verkopen van munitie inclusief de daarbij behorende opslag van munitie en kruit, behoudens voor zover hiervan wordt afgeweken in de regels van dit plan. Binnen detailhandel is ondergeschikte horeca zoals omschreven in lid 1.61, toegestaan.

1.41 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in personenauto's, motoren, caravans, boten, productiegebonden grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.

1.42 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, kapsalons, snelfoto-ontwikkel- en kopieerservicebedrijven, videotheken en andere verhuurbedrijven, autorijscholen; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, belwinkels, internetcafé, seksinrichtingen, escortbedrijven en kamerverhuurbedrijven. binnen dienstverlening is ondergeschikte horeca zoals omschreven in lid 1.61, toegestaan.

1.43 eerste bouwlaag:

de bouwlaag die zich direct boven de onderbouw bevindt en bij gebreke daarvan de bouwlaag welke zich als eerste geheel of in overwegende mate boven het peil bevindt.

1.44 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.45 escortbedrijf:

een gebouw waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aangeboden wordt die op een andere plaats dan in het gebouw wordt uitgeoefend.

1.46 extensief dagrecreatief gebruik:

een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken of een naar aard daarmee gelijk te stellen gebruik.

1.47 garagebedrijf:

een inrichting, waarin of van waaruit op bedrijfsmatige wijze het vervaardigen, onderhouden, repareren, behandelen van oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren, opslaan of proefdraaien van motorvoertuigen plaatsvindt.

1.48 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.49 geluidgevoelige functies:

functies zoals bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.50 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een functie als bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.51 gemeentelijk beschermd stadsgezicht:

een gebied, zoals op een kaart aangegeven, dat bij besluit van de gemeenteraad van Den Haag is aangewezen als beschermd stadsgebied.

1.52 grens verschillende hoogten:

een op de plankaart aangegeven begrenzing, die de contouren van de verschillende binnen een bouwvlak aangegeven maximum hoogteaanduidingen markeert;

1.53 groenvoorziening:

groen niet behorende tot natuurgebied of stedelijke groene hoofdstructuur.

1.54 grondoppervlakte van bebouwing:

de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een bouwwerk.

1.55 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.56 haven:

water met aansluitende kaden, kadeterreinen en de bijbehorende kunstwerken en steigers, ingericht voor het aanmeren van schepen.

1.57 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.58 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken.

1.59 hoofdverkeerswegen:

rijbanen voor het gemotoriseerde verkeer op doorgaande hoofdroutes in hoofdzaak ten behoeve van de algemene ontsluiting van wijken en grote delen van de stad en de verbinding met rijks- en andere invalswegen.

1.60 horeca-inrichting:

  1. a. een inrichting geheel of gedeeltelijk gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van bereide gerechten, of dranken, al dan niet ter plaatse te nuttigen en/of het aanvullend aanbieden van vermaak;
  2. b. een inrichting gericht op het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, een (studenten)sociëteit, een automatenhal, een ontmoetingscentrum, een feestzaal/partycentrum en een hotel, waaronder bed & breakfast maken geen onderdeel uit van de bij deze definitie behorende categorie-indeling en de 'Staat van Horeca-categorieën', tenzij in de bestemmingsomschrijving van het betreffende artikel anders is bepaald. Dit geldt ook voor inrichtingen waar horeca in ondergeschikte zin plaatsvindt.

Binnen deze definitie worden, gebaseerd op de staat van horeca-categorieën opgenomen als bijlage 1 bij deze regels, de volgende categorieën horeca-inrichtingen onderscheiden:

categorie licht:

horeca-inrichtingen, waaraan volgens de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca-categorieën' de categorie Licht wordt toebedeeld. Over het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de exploitatie aansluit bij winkelvoorzieningen en voornamelijk gericht is op het winkelend publiek en omliggende kantoren. De openingstijden liggen van maandag tot en met zondag tussen 07.00 uur en 23.00 uur. Het aanbieden van vermaak maakt geen onderdeel uit van de exploitatie.

Het gaat om horeca-inrichtingen, waarbij de exploitatie onder andere gericht is op:

  • verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide maaltijden en etenswaren. Alcoholische dranken worden slechts ondersteunend aan de maaltijd geschonken, of;
  • het verstrekken van niet-alcoholische dranken;

Horecavormen die onder deze categorie vallen zijn onder andere: lunchroom/broodjeszaak, cafetaria/snackbar, koffieconcept/koffiehuis, ijssalons en take away / maaltijdbezorging.
categorie middelzwaar:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca-categorieën' de categorie middelzwaar wordt toebedeeld. De openingstijden liggen van maandag tot en met woensdag en zondag tussen 07.00 en 02.00 uur en donderdag tot en met zaterdag tussen 07.00 en 02.30 uur.

Het betreft horeca-inrichtingen, waarbij de exploitatie onder andere gericht is op:

  • het nuttigen van ter plaatse bereide etenswaren. Alcoholische dranken worden slechts ondersteunend aan de maaltijd geschonken, of;
  • het verstrekken van niet-alcoholische dranken, of;
  • het verstrekken van alcoholische dranken voor zover de openingstijden zijn beperkt tot 23.00 uur, of;
  • het aanbieden van vermaak voor zover de openingstijden zijn beperkt tot 23.00 uur.

Een horecavorm die binnen deze categorie valt is onder andere een restaurant.

categorie zwaar:

Horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca-categorieën' de categorie zwaar wordt toebedeeld. De openingstijden liggen van maandag tot en met woensdag en zondag tussen 07.00 en 02.00 uur en donderdag tot en met zaterdag tussen 07.00 en 02.30 uur.

Het betreft horeca-inrichtingen, waarbij de exploitatie onder andere gericht is op:

  • het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, of;
  • het aanbieden van vermaak.

Horecavormen die binnen deze categorie vallen, zijn onder andere: café en discotheek.

1.61 ondergeschikte horeca

Ondergeschikte horeca is op basis van de 'Toekomstvisie Horeca 2010-2015' toegestaan binnen het hoofdgebouw als onzelfstandige ruimte:

  1. 1. voor maximaal 25% van het bruto vloeroppervlak of tot een voor de vestiging vastgesteld aantal m2 Bvo;
  2. 2. de openingstijden van de horeca zijn gebonden aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
  3. 3. het schenken van alcohol is niet toegestaan, tenzij uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit wel is toegestaan;
  4. 4. de uitstraling van de hoofdfunctie dient behouden te blijven.

1.62 hotel en/of pension:

elk gebouw dan wel een gedeelte van een gebouw, alsmede de daarbij behorende voorzieningen zoals terrassen, tuinen, zwembaden, tennisbanen, erven of terreinen of gedeelten daarvan, waar de bedrijfsvoering hoofdzakelijk is gericht op het bedrijfsmatig verlenen van tijdelijke huisvesting met gehele of gedeeltelijke verzorging.

1.63 installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie:

installaties ten behoeve van mobiele telefonie en/of datacommunicatie, bestaande uit een antennestaaf of antennespriet, al of niet met dwarssprieten en overige onderdelen, zoals schotels en kasten.

1.64 internetcafé / -gelegenheid:

een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke).

1.65 jachthaven:

haven met de daarbij behorende grond, waarbij overwegend gelegenheid wordt gegeven tot het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van pleziervaartuigen.

1.66 kantoor:

een gebouw, dat in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het in administratieve zin doen functioneren van de instelling, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, waarbij aanvullend ook kinderopvang in een deel van het gebouw is toegestaan.

1.67 kap:

een bouwkundige constructie, uitwendig bestaande uit twee of meer hellende dakschilden onder een hellingshoek van elk tenminste 15o en ten hoogste 75o ten opzichte van het horizontale vlak, bedoeld om een gebouw aan de bovenzijde af te dekken.

1.68 kapverdieping:

een in de kap van een gebouw gelegen ruimte, waarvan de vloer niet meer dan 1,20 m. onder de goothoogte ligt, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.69 kiosk:

een solitair gebouw, geplaatst in de openbare ruimte, dat voor horeca en/of detailhandel mag worden gebruikt.

1.70 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.71 laag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.72 luifel:

afdak of overkapping aan of bij een gebouw, al dan niet ondersteund en zonder tot de constructie behorende wanden.

1.73 museum:

een gebouw waarin voorwerpen van culturele waarde worden verzameld, bewaard en tentoongesteld, ten dienste van educatie, recreatie, studie en/of wetenschappelijk onderzoek; een museum wordt beheerd door een permanente instelling die niet is gericht op het maken van winst.

1.74 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.75 natuurwetenschappelijke waarde:

botanische, faunistische en morfologische waarden.

1.76 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.77 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

1.78 ondergeschikte bouwdelen:

delen van bouwwerken zoals funderingen, pilasters, kozijnen, standleidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- of kroonlijsten, liftkokers en installatieruimten.

1.79 ontheffingsbesluit:

het besluit van het bevoegd gezag tot het vaststellen van hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder, behorende bij dit bestemmingsplan.

1.80 overbouwing/onderdoorgang:

een gebied binnen een bouwvlak, waar een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.81 overkragende bebouwing:

bebouwing, die niet direct op het maaiveld is gepositioneerd en tot stand wordt gebracht buiten de bestemmingsgrenzen van de hoofdbebouwing.

1.82 paddoshop:

een gebouw, waarin of van waaruit onder meer natuurproducten met een geestverruimende werking, zoals hallucinogene paddenstoelen, dan wel aanverwante producten worden verkocht.

1.83 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox.

1.84 paviljoen:

houten gebouw of overdekte stellage in parken of op feestterreinen of stranden waar daghoreca, muziekoptredens of toneeluitvoeringen plaatsvinden.

1.85 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in de overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. in de gevallen waarin de hoogte wordt uitgedrukt in meters NAP: 0 m NAP.

1.86 pergola:

een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.

1.87 perifere detailhandelsbedrijven:

  1. a. bouwmarkten;
  2. b. tuincentra;
  3. c. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m2;
  4. d. detailhandel in keukens, sanitair, vloerbedekking, parket, zonwering en tenten, met daarbij passende nevenassortimenten;
  5. e. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen;
  6. f. detailhandel in volumineuze goederen zoals personenauto's, motoren, caravans, boten, productiegebonden grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.

1.88 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.89 plankaart:

de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens, behorende bij het bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013.

1.90 pleziervaartuig:

een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.91 plint:

het onderste gedeelte van een gebouw dat gezien vanaf maaiveldniveau, als bepalend kan worden aangemerkt voor de beleving in stedenbouwkundige, architectonische en functionele zin.

1.92 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.93 prostitutie-inrichting:

een bouwwerk, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.94 recreatie-inrichting:

een inrichting, geheel of gedeeltelijk ingericht en in gebruik voor het houden van bijeenkomsten van recreatieve aard of de uitoefening van recreatieve activiteiten, al dan niet met de mogelijkheid tot het gebruiken van consumpties, alsmede inrichtingen waar drie of meer speelautomaten aanwezig zijn voor het gebruik door anderen dan de eigenaar of houder. Meerdere van de hier genoemde functies komen in de praktijk voor in combinatie met een horeca-inrichting in een van de categorieën zoals elders in dit artikel gedefinieerd.

1.95 recreatieve waarde:

de aan een groengebied toe te kennen waarde voor het gebruik van het groen en de voorzieningen in vrije tijd voor ontspanning.

1.96 restrictiegebied:

een gebied waar op grond van de openbare orde een bijzondere maatregel is genomen, zoals:

  • hotspots: op basis van het door de raad vastgestelde Veiligheidsplan tijdelijk als ”hot spot” aangewezen plekken in de stad waar de meeste overlast en criminaliteit is geconstateerd;
  • verzamelverbod: op grond van de APV in delen van de stad ingesteld tijdelijk verzamelverbod in verband met geconstateerde criminaliteit, heling en gebruik van drugs.

1.97 rijksbeschermd stadsgezicht:

een gebied, zoals op een kaart aangegeven, dat bij besluit van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is aangewezen als beschermd stadsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet.

1.98 rijstrook:

een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook.

1.99 seksclub:

een prostitutie-inrichting, waarin tevens andere vormen van vermaak en amusement worden geboden en/of in een daarvoor bestemde ruimte of gebruikte ruimte anders dan om niet drank wordt verstrekt.

1.100 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutie-inrichting, een erotische massagesalon en een seksclub.

1.101 sekswinkel:

een inrichting, waarin of van waaruit uitsluitend of in hoofdzaak seksartikelen worden verkocht. Niet als seksartikelen in de zin van deze bepaling worden beschouwd gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, waarin erotische gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

1.102 sportvoorziening:

een al of niet gebouwde voorziening, geheel of gedeeltelijk ingericht en in gebruik voor het beoefenen van sport al dan niet met de mogelijkheid tot het gebruiken van consumpties, waarbij aanvullend ook kinderopvang in een deel van de bebouwing is toegestaan. Meerdere van de hier genoemde functies komen in de praktijk voor in combinatie met een horeca-inrichting in een van de categorieën zoals elders in dit artikel gedefinieerd.

1.103 Staat van bedrijven bij functiemenging:

de Staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij dit bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013.

1.104 Staat van Horeca-categorieën:

de Staat van Horeca-categorieën, behorende bij dit bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013.

1.105 stedelijke groene hoofdstructuur:

de gebieden die vanuit stedelijk, provinciaal, nationaal of Europees opzicht zulke grote waarden en betekenissen hebben dat deze duurzaam in stand moeten worden gehouden; een duurzame Stedelijke Groene Hoofdstructuur, met alle daarin vervatte functies, is van groot belang voor de kwaliteit, de beleving en de gebruiksmogelijkheden van de stad.

1.106 straat met doorgaande rijbaan:

doorgaande rijbanen voor verkeer in hoofdzaak ten behoeve van de ontsluiting van wijken en buurten.

1.107 terrasboot:

elk vaartuig dat gebruikt wordt als terras.

1.108 terrein:

een zichtbaar begrensd stuk grond, al dan niet bebouwd.

1.109 transferruimte:

voor het publiek toegankelijk gebied op maaiveldniveau, welk gebied is bedoeld voor het begeleiden van de loopstromen.

1.110 tuincentrum:

een detailhandelsvestiging waar boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen en kamerplanten en attributen voor de aanleg, verfraaiing en het onderhoud van tuinen en daarbij nodige hulpmaterialen en tuinmeubilair te koop worden aangeboden.

1.111 verblijfsrecreatie:

bepaalde vorm van recreatief, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die bestemd zijn voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, pension of woning, ten behoeve van personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.112 verblijfs-/woonstraten:

rijbanen voor alle verkeer ten behoeve van de ontsluiting van buurten en direct aangelegen bestemmingen.

1.113 verkoopvloeroppervlak (vvo):

de verkoopruimte, met uitsluiting van alle andere voor de bedrijfsvoering benodigde overdekte ruimte, binnen een detailhandelsvestiging.

1.114 voorgevelrooilijn:

De voorgevelrooilijn is:

  1. 1. voor bouwstroken, bouwvlakken en bouwblokken, welke reeds geheel of ten dele zijn bebouwd: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. 2. voor andere terreinen dan onder 1:
    1. a. voor zover gelegen binnen de bebouwde kom: de grens van de weg;
    2. b. voor zover gelegen buiten de bebouwde kom: de lijn gelegen op 20 meter uit de as van de weg.

1.115 waterkering:

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.116 waterstaatkundige werken:

werken, waaronder begrepen kunstwerken, welke verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken met uitzondering van steigers.

1.117 weg:

alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.118 welzijnsvoorzieningen:

voorzieningen op het gebied van maatschappelijk welzijn, onderwijs, kunst en sociaal cultureel werk, waaronder begrepen peuterspeelzalen en kindercentra (kinderopvang en buitenschoolse opvang); onder welzijnsvoorzieningen worden niet begrepen algemene en categorale psychiatrische ziekenhuizen, zwakzinnigeninrichtingen, inrichtingen voor zintuiglijk gehandicapten, medische kindertehuizen, medische kleuterdagverblijven, sanatoria, gebruikersruimten ten behoeve van drugsvoorziening, alsmede levensbeschouwelijke voorzieningen.

1.119 windturbine:

windmolen, voorzien van een turbine ten behoeve van het opwekken van elektriciteit.

1.120 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één of meerdere personen, al dan niet in combinatie met een bedrijf en/of beroep aan huis.

1.121 woonboot:

een boot/vaartuig, die/dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt of tot woning is bestemd.

1.122 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm niet als een eenheid kan worden beschouwd.

1.123 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.124 woon-/werkeenheid:

een ruimte, in en in combinatie met een woning, waarin al dan niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis worden uitgeoefend.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens:

de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.

2.2 bebouwingspercentage:

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de plankaart, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 bouwdiepte:

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.4 hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 hoogte van een windturbine:

vanaf peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 inhoud van gebouwen:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.9 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.10 oppervlakte en (bruto-)vloeroppervlakte van een gebouw:

tussen de buitenste gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsmatige activiteiten van bedrijven in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van inrichtingen bedrijven functiemenging' als opgenomen in Bijlage 2 van de regels, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, en garagebedrijven;
  2. b. kantoren en detailhandel zoals nader omschreven in lid 3.4;
  3. c. een viaduct ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - viaduct" [sv-vi];

een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, parkeergelegenheid, groen, water en overige voorzieningen,

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken toestaan van:

  1. a. lid 3.2.2, onder b. ten behoeve van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot een maximum hoogte van 5 m;
  2. b. lid 3.2.2, onder c. ten behoeve van een erf- en/of terreinafscheiding met een maximum hoogte van 2,5 m, indien dit noodzakelijk is vanuit veiligheidsoverwegingen en er geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving optreedt.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De onder lid 3.1 genoemde bedrijven zijn uitsluitend toegestaan indien deze behoren tot de categorieën A en B uit de Staat van bedrijven bij functiemenging als opgenomen in bijlage 2;
  2. b. ter plaatse van de functieaanduiding "ga" is een garagebedrijf toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de functieaanduiding "dv" is de functie dienstverlening toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding "ri" is opslag van brand- en explosiegevaarlijke stoffen toegestaan;
  5. e. detailhandel is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen;
  6. f. binnen een bestemmingsvlak zijn uitsluitend niet-zelfstandige kantoren toegestaan;
  7. g. op eigen terrein dient voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn;
  8. h. binnen het bestemmingsvlak is geen dienstwoning toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan afwijken toestaan van het bepaalde in lid 3.4:

  1. a. opdat niet in de staat van bedrijfsactiviteiten voorkomende bedrijven eveneens kunnen worden toegelaten, voor zover deze bedrijven naar hun aard en milieuhygiënische invloed op de omgeving gelijk gesteld kunnen worden met wel in voornoemde staat opgenomen bedrijven;
  2. b. ten behoeve van bedrijven behorende tot categorieën C uit de Staat van bedrijven bij functiemenging als opgenomen in bijlage 2 voor zover deze bedrijven qua aard en omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn met bedrijven uit een lagere milieucategorie, dan wel voor zover deze bedrijven langs doorgaande wegen zijn gevestigd.

Artikel 4 Cultuur En Ontspanning

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor:

  1. a. kookschool;
  2. b. atelier;
  3. c. creativiteitscentrum;
  4. d. dansschool;
  5. e. muziekschool;

een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen, alsmede horeca zoals nader omschreven in lid 4.5.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen ten aanzien van de situering en/of afmetingen van gebouwen, indien dat noodzakelijk is:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen;
  2. b. voor een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
  3. c. in verband met de verkeersveiligheid.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken toestaan van lid 4.2.1, onder b. ten behoeve van borstweringen en andersoortige uit architectonische of esthetische overwegingen voorgestane dakelementen, waaronder kroonlijsten en dergelijke, tot een maximum hoogte van 1,5 m.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Ondergeschikte horeca zoals omschreven in artikel 1.61, is toegestaan.

Artikel 5 Gemengd - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. dienstverlening;
  3. c. kantoor;
  4. d. maatschappelijk, waaronder begrepen gezondheidszorg, jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen, onderwijs, en zorg en welzijnsinstellingen;
  5. e. beneden peil gelegen gebouwde parkeervoorzieningen in niet meer dan één laag,

een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken toestaan van:

  1. a. lid 5.2.1, onder a. ten behoeve van het bouwen van een aanbouw buiten het aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de hoogte van een aanbouw niet meer mag bedragen dan 0,3 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw en tot een maximum van 4 m;
    2. 2. de diepte van een aanbouw niet meer dan 3 m mag bedragen; in afwijking hiervan kan, ingeval de aanbouw ten dienste staat van de in de onderbouw toegestane van het wonen afwijkende functies, een grotere bebouwingsoppervlakte worden toegestaan, waarbij de niet van het bouwvlak deel uitmakende gronden voor maximaal 100% mogen worden bebouwd;
    3. 3. het gezamenlijke oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50% van het gedeelte van het bouwperceel dat achter het bouwvlak gelegen is;
    4. 4. de aanbouw zich niet voor de voorgevel en het verlengde daarvan mag bevinden.
  2. b. lid 5.2.1, onder a. ten behoeve van het bouwen van een bijgebouw buiten het aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximum oppervlakte aan bijgebouwen niet meer dan 20 m2 mag bedragen; in afwijking hiervan kan, ingeval de bijgebouwen ten dienste staan van de in de onderbouw toegestane van het wonen afwijkende functies, een grotere bebouwingsoppervlakte worden toegestaan, waarbij de niet van het bouwvlak deel uitmakende gronden voor maximaal 100 % mogen worden bebouwd;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
    3. 3. het gezamenlijke oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50% van het gedeelte van het bouwperceel dat achter het bouwvlak gelegen is;
    4. 4. in afwijking van het vorenstaande kan worden toegestaan dat een bijgebouw dat ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan aanwezig was en waarvan de oppervlakte en/of hoogte respectievelijk meer dan 20 m2 en/of 3 m bedraagt, wordt vervangen door een bijgebouw, welke qua maximum oppervlakte en hoogte overeenkomt met het ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande bijgebouw;
    5. 5. bijgebouwen zich niet voor de voorgevel en het verlengde daarvan mogen bevinden.
  3. c. lid 5.2.1, onder b. ten behoeve van borstweringen en andersoortige uit architectonische of esthetische overwegingen voorgestane dakelementen, waaronder kroonlijsten en dergelijke, tot een maximum hoogte van 1,5 m;
  4. d. lid 5.2.1, onder b. ten behoeve van het verschuiven van de door hoogtegrenzen omkaderde vlakken met maximaal 3 m, met dien verstande dat de totale oppervlakte van alle door hoogtegrenzen omkaderde vlakken ongewijzigd dient te blijven.

5.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Wonen is uitsluitend op de verdieping(en) toegestaan; dit geldt niet voor situaties waar, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, op de begane grond reeds een woonfunctie aanwezig was: daar is wonen op de beganegrondlaag toegestaan;
  2. b. bestemmingen anders dan wonen, zijn uitsluitend op de beganegrondlaag toegestaan;
  3. c. Het vestigen van een geluidsgevoelige functie is toegestaan, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden;
  4. d. Jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (RIS085329);
  5. e. Jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de Wet geluidhinder;
  6. f. ondergeschikte horeca zoals omschreven in artikel 1.61, is toegestaan;
  7. g. het is toegestaan aan bewoners om hoofdgebouwen mede te gebruiken voor een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf, alsmede ten behoeve van kamerverhuur;
  8. h. ter plaatse van de functieaanduiding "horeca" [h] is een horeca-inrichting t/m categorie "zwaar" toegestaan.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming zodanig te wijzigen dat, in uitzondering op het bepaalde in het derde lid, een geluidsgevoelige functie wordt gevestigd indien uit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden, een en ander met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen;
  2. b. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een procedure hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder te worden doorlopen;
  3. c. voordat burgemeester en wethouders overgaan tot wijziging, dient de procedure zoals opgenomen in artikel 27 te worden gevolgd.

Artikel 6 Gemengd - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken toestaan van:

  1. a. lid 6.2.1, onder a. ten behoeve van het bouwen van een aanbouw buiten het aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de hoogte van een aanbouw niet meer mag bedragen dan 0,3 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw en tot een maximum van 4 m;
    2. 2. de diepte van een aanbouw niet meer dan 3 m mag bedragen; in afwijking hiervan kan, ingeval de aanbouw ten dienste staat van de in de onderbouw toegestane van het wonen afwijkende functies, een grotere bebouwingsoppervlakte worden toegestaan, waarbij de niet van het bouwvlak deel uitmakende gronden voor maximaal 100% mogen worden bebouwd;
    3. 3. het gezamenlijke oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50% van het gedeelte van het bouwperceel dat achter het bouwvlak gelegen is;
    4. 4. de aanbouw zich niet voor de voorgevel en het verlengde daarvan mag bevinden.
  2. b. lid 6.2.1, onder a. ten behoeve van het bouwen van een bijgebouw buiten het aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximum oppervlakte aan bijgebouwen niet meer dan 20 m2 mag bedragen; in afwijking hiervan kan, ingeval de bijgebouwen ten dienste staan van de in de onderbouw toegestane van het wonen afwijkende functies, een grotere bebouwingsoppervlakte worden toegestaan, waarbij de niet van het bouwvlak deel uitmakende gronden voor maximaal 100 % mogen worden bebouwd;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
    3. 3. het gezamenlijke oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50% van het gedeelte van het bouwperceel dat achter het bouwvlak gelegen is;
    4. 4. in afwijking van het vorenstaande kan worden toegestaan dat een bijgebouw dat ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan aanwezig was en waarvan de oppervlakte en/of hoogte respectievelijk meer dan 20 m2 en/of 3 m bedraagt, wordt vervangen door een bijgebouw, welke qua maximum oppervlakte en hoogte overeenkomt met het ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande bijgebouw;
    5. 5. bijgebouwen zich niet voor de voorgevel en het verlengde daarvan mogen bevinden.
  3. c. lid 6.2.1, onder b. ten behoeve van borstweringen en andersoortige uit architectonische of esthetische overwegingen voorgestane dakelementen, waaronder kroonlijsten en dergelijke, tot een maximum hoogte van 1,5 m;
  4. d. lid 6.2.1, onder b. ten behoeve van het verschuiven van de door hoogtegrenzen omkaderde vlakken met maximaal 3 m, met dien verstande dat de totale oppervlakte van alle door hoogtegrenzen omkaderde vlakken ongewijzigd dient te blijven;
  5. e. Daar waar op de kaart door middel van een functieaanduiding is aangegeven dat een afwijkende bestemming is toegestaan, zijn op deze gronden tevens gebouwen ten behoeve van deze bestemming, aan- en bijgebouwen en in deze bestemming passende andere bouwwerken toegestaan:

6.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Wonen is uitsluitend op de verdieping(en) toegestaan; dit geldt niet voor situaties waar, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, op de begane grond reeds een woonfunctie aanwezig was: daar is wonen op de beganegrondlaag toegestaan;
  2. b. bestemmingen anders dan wonen, zijn uitsluitend op de beganegrondlaag toegestaan;
  3. c. Het vestigen van een geluidsgevoelige functie is toegestaan, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden;
  4. d. Jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (RIS085329);
  5. e. Jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de Wet geluidhinder;
  6. f. ondergeschikte horeca zoals omschreven in artikel 1.61, is toegestaan;
  7. g. het is toegestaan aan bewoners om hoofdgebouwen mede te gebruiken voor een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf, alsmede ten behoeve van kamerverhuur.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming zodanig te wijzigen dat, in uitzondering op het bepaalde in het derde lid, een geluidsgevoelige functie wordt gevestigd indien uit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden, een en ander met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen;
  2. b. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een procedure hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder te worden doorlopen;
  3. c. voordat burgemeester en wethouders overgaan tot wijziging, dient de procedure zoals opgenomen in artikel 27 te worden gevolgd.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan afwijken toestaan van het bepaalde in lid 1 en lid 5:

  1. a. opdat niet in de staat van bedrijven functiemenging in de categorieën A en B voorkomende bedrijven eveneens kunnen worden toegelaten, voor zover deze bedrijven naar hun aard en milieuhygiënische invloed op de omgeving gelijk gesteld kunnen worden met wel in voornoemde staat opgenomen bedrijven;
  2. b. ten behoeve van bedrijven behorende tot categorie C uit de staat van bedrijven functiemenging, voor zover deze bedrijven qua aard en omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn met bedrijven uit een lagere milieucategorie en:
    1. 1. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen betreft;
    2. 2. omtrent de vergelijkbaarheid van de invloed op het milieu advies wordt gevraagd aan een onafhankelijke deskundige;

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen(voorziening);
  2. b. park;
  3. c. plantsoen,

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

De hoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor een hotel, een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken toestaan van het bepaalde in:

  1. a. lid 8.2.1, onder b. ten behoeve van borstweringen en andersoortige uit architectonische of esthetische overwegingen voorgestane dakelementen, waaronder kroonlijsten en dergelijke, tot een maximum hoogte van 1,5 m;
  2. b. lid 8.2.1, onder b. ten behoeve van het verschuiven van de door hoogtegrenzen omkaderde vlakken met maximaal 5 m, met dien verstande dat de totale oppervlakte van alle door hoogtegrenzen omkaderde vlakken ongewijzigd dient te blijven;

8.4 Specifieke gebruiksregels

Horeca is toegestaan tot en met de categorie "middelzwaar" van de Staat van Horeca-categorieën.

Artikel 9 Kantoor

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoor, een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. e. bibliotheek;
  2. f. gezondheidszorg;
  3. g. jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang;
  4. h. peuterspeelzalen
  5. i. onderwijs;
  6. j. openbare dienstverlening;
  7. k. religie;
  8. l. uitvaartcentrum
  9. m. verenigingsleven;
  10. n. zorg en welzijnsinstelling,

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het vestigen van een geluidsgevoelige functie is toegestaan, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden;
  2. b. Jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (RIS085329);
  3. c. Jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de Wet geluidhinder;
  4. d. Ondergeschikte horeca zoals omschreven in artikel 1.61, is toegestaan.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming zodanig te wijzigen dat, in uitzondering op het bepaalde in het derde lid, een geluidsgevoelige functie wordt gevestigd indien uit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden, een en ander met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen;
  2. b. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een procedure hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder te worden doorlopen;
  3. c. voordat burgemeester en wethouders overgaan tot wijziging, dient de procedure zoals opgenomen in artikel 27 te worden gevolgd.

Artikel 11 Tuin

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor 'tuin', een en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, verhardingen uitsluitend voor voetpaden, groen, water en overige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor parkeerplaatsen, een en ander met de daarbij behorende wegen, gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Artikel 13 Verkeer - Hoofdverkeersweg

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Hoofdverkeersweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een ontsluitingsfunctie voor de wijk en stad;
  2. b. railverkeer;
  3. c. openbaar vervoerstroken;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. parkeerplaatsen;
  6. f. water ter plaatse van de aanduiding "brug" [br] onder de brug;
  7. g. een viaduct ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - viaduct" [sv-vi];
  8. h. toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken,

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. a. Op de gronden zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, rails, bovenleidingen met bijbehorende draagconstructies of seinpalen, ten dienste van de bestemming toegestaan;
  2. b. de hoogte van een viaduct mag niet meer bedragen dan die op het tijdstip van de terinzagelegging van dit plan.

Artikel 14 Verkeer - Straat

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Straat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. railverkeer;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. parkeerplaatsen;
  5. e. water ter plaatse van de aanduiding "brug" [br] onder de brug;
  6. f. toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken,

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

14.2 Bouwregels

Op de gronden zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, ten dienste van de bestemming toegestaan.

Artikel 15 Verkeer - Verblijfsstraat

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsstraat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. terrassen ten behoeve van de aangrenzende bestemming horeca;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. beneden peil gelegen gebouwde parkeervoorzieningen in niet meer dan één laag;
  6. f. een tunnel ter plaatse van de aanduiding "tunnel" [tu];
  7. g. een viaduct ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - viaduct" [sv-vi];
  8. h. toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van lid 15.2.1 voor de bouw van een kiosk met een maximum bouwhoogte van 3,5 m en een maximum bruto-oppervlak van 35 m2.

Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. voet- en fietspaden;
  2. b. terrassen ten behoeve van de aangrenzende bestemming horeca;
  3. c. parkeervoorzieningen;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

16.2 Bouwregels

Artikel 17 Water

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. waterweg;
  3. c. vijver;
  4. d. waterberging;
  5. e. waterkering;
  6. f. een woonschip ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats" [wl],

een en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, en overige voorzieningen.

17.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd, zoals kademuren, kunstwerken, alsmede bruggen voor fietsers en voetgangers, en uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding 'brug' [br] een oeververbinding ten behoeve van het gemotoriseerd verkeer.

Artikel 18 Wonen

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, een en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

18.2 Afwijkende bestemming

Daar waar op de kaart door middel van een functieaanduiding is aangegeven dat een afwijkende bestemming is toegestaan, zijn op deze gronden tevens gebouwen ten behoeve van deze bestemming, aan- en bijgebouwen en in deze bestemming passende andere bouwwerken toegestaan:

  1. a. ter plaatse van de functieaanduiding "dh" is detailhandel, toegestaan;
  2. b. ter plaatse van de functieaanduiding "b" is een bedrijf toegestaan in de categorie A of B van de Staat van bedrijven bij functiemenging;
  3. c. ter plaatse van de functieaanduiding "gd" (gemengd) zijn detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven in de categorie A of B van de Staat van bedrijven bijfunctiemenging, zoals omschreven in artikel 6.1, onder f, met uitzondering van garagebedrijven, toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de functieaanduiding "h" is een horeca-inrichting t/m categorie "horeca zwaar" toegestaan;
  5. e. ter plaatse van de functieaanduiding "k" is een kantoor toegestaan;
  6. f. ter plaatse van de functieaanduiding "dv" is dienstverlening toegestaan;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding "dhe" is detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen toegestaan;
  8. h. ter plaatse van de functieaanduiding "m" is jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang toegestaan;
  9. i. ter plaatse van de functieaanduiding "si" is een seksinrichting toegestaan;
  10. j. ter plaatse van de functieaanduiding "sportcentrum" [spc] is een sportcentrum toegestaan;
  11. k. ter plaatse van de functieaanduiding "ga" is een garagebedrijf toegestaan, dan wel is een bedrijf toegestaan in de categorie A of B van de Staat van bedrijven bij functiemenging;
  12. l. ter plaatse van de functieaanduiding "p" is een perkeerterrein toegestaan;

18.3 Bouwregels

18.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken toestaan van:

  1. a. lid 18.3.1, onder a. ten behoeve van het bouwen van een aanbouw buiten het aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de hoogte van een aanbouw niet meer mag bedragen dan 0,3 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw en tot een maximum van 4 m;
    2. 2. de diepte van een aanbouw niet meer dan 3 m mag bedragen; in afwijking hiervan kan, ingeval de aanbouw ten dienste staat van de in de onderbouw toegestane van het wonen afwijkende functies, een grotere bebouwingsoppervlakte worden toegestaan, waarbij de niet van het bouwvlak deel uitmakende gronden voor maximaal 100% mogen worden bebouwd;
    3. 3. het gezamenlijke oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50% van het gedeelte van het bouwperceel dat achter het bouwvlak gelegen is;
    4. 4. de aanbouw zich niet voor de voorgevel en het verlengde daarvan mag bevinden.
  2. b. lid 18.3.1, onder a. ten behoeve van het bouwen van een bijgebouw buiten het aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximum oppervlakte aan bijgebouwen niet meer dan 20 m2 mag bedragen; in afwijking hiervan kan, ingeval de bijgebouwen ten dienste staan van de in de onderbouw toegestane van het wonen afwijkende functies, een grotere bebouwingsoppervlakte worden toegestaan, waarbij de niet van het bouwvlak deel uitmakende gronden voor maximaal 100 % mogen worden bebouwd;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
    3. 3. het gezamenlijke oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50% van het gedeelte van het bouwperceel dat achter het bouwvlak gelegen is;
    4. 4. in afwijking van het vorenstaande kan worden toegestaan dat een bijgebouw dat ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezig was en waarvan de oppervlakte en/of hoogte respectievelijk meer dan 20 m2 en/of 3 m bedraagt, wordt vervangen door een bijgebouw, welke qua maximum oppervlakte en hoogte overeenkomt met het ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande bijgebouw;
    5. 5. bijgebouwen zich niet voor de voorgevel en het verlengde daarvan mogen bevinden.
  3. c. lid 5.2.1, onder b. ten behoeve van borstweringen en andersoortige uit architectonische of esthetische overwegingen voorgestane dakelementen, waaronder kroonlijsten en dergelijke, tot een maximum hoogte van 1,5 m;
  4. d. lid 5.2.1, onder b. ten behoeve van het verschuiven van de door hoogtegrenzen omkaderde vlakken met maximaal 3 m, met dien verstande dat de totale oppervlakte van alle door hoogtegrenzen omkaderde vlakken ongewijzigd dient te blijven.

18.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Bestemmingen anders dan wonen, zijn uitsluitend op de beganegrondlaag toegestaan;
  2. b. Het vestigen van een geluidsgevoelige functie is toegestaan, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden;
  3. c. Jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (RIS085329);
  4. d. Jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de Wet geluidhinder.

18.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming zodanig te wijzigen dat, in uitzondering op het bepaalde in het derde lid, een geluidsgevoelige functie wordt gevestigd indien uit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden, een en ander met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen;
  2. b. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een procedure hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder te worden doorlopen;
  3. c. voordat burgemeester en wethouders overgaan tot wijziging, dient de procedure zoals opgenomen in artikel 27 te worden gevolgd.

Artikel 19 Leiding - Riool

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolleiding, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

19.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming 'Leiding - Riool' als bedoeld in lid 19.1 gelden de volgende regels:

  1. a. ten dienste van de in het eerste lid bedoelde bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  2. b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 19.2 onder b onder de voorwaarde dat:
    1. 1. het bouwen van gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde geen afbreuk doet aan het doelmatig en veilig functioneren van de in lid 19.1 omschreven leidingen;
    2. 2. hieromtrent vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
    3. 3. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Riool' bestemde gronden zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, de hieronder te noemen werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het roeren, ontginnen, verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren of diepploegen van de grond, of het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden, of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    4. 4. het aanleggen van drainage;
    5. 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van wateren;
    6. 6. het aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
    7. 7. het aanleggen van dijken of andere taluds, dan wel het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken of taluds;
    8. 8. het aanleggen van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behalve indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
    9. 9. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    10. 10. het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
    11. 11. het permanent opslaan van goederen.
  2. b. De onder a. genoemde verboden gelden niet voor werken en werkzaamheden indien:
    1. 1. deze noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de leiding en de belemmeringenstrook;
    2. 2. deze verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het bestemmingsplan is bestemd;
    3. 3. deze op het moment van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De onder a. genoemde werken en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien:
    1. 1. deze geen afbreuk doen aan het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    2. 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
    3. 3. deze geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden, of van de gronden elders in het plangebied, ingrijpend verstoren.

Artikel 20 Waarde - Archeologie

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van gebieden met een hoge archeologische verwachting.

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie' als bedoeld in lid 20.1, geldt dat, indien er sprake is van het bouwen van bouwwerken met grondroering met een totaal oppervlak van meer dan 50 m2 en een diepte van meer dan 0,5 meter waarvoor een vergunning is vereist, hieromtrent vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag. De afdeling Archeologie kan een onderzoeksrapport verlangen, waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

20.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten behoeve van:

  1. a. het archeologisch onderzoek;
  2. b. het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene Bouwregels

  1. a. De in dit plan opgenomen regels zijn van toepassing op elk bouwwerk bedoeld om ter plaatse te functioneren;
  2. b. overschrijding van de in het plan aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, respectievelijk bebouwingspercentages is - tenzij in de regels anders is bepaald - slechts toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m, respectievelijk 10% bedraagt. Voorwaarde daarbij is dat, indien sprake is van overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen, deze bouwdelen zich op een minimale hoogte van 2,40 m boven het maaiveld bevinden, of, voor zover deze bouwdelen boven een rijstrook zijn gelegen, deze bouwdelen zich op een minimale hoogte van 4,20 m boven maaiveld bevinden;
  3. c. een overschrijding van de in het plan opgenomen bouwhoogten is toegestaan voor zover het ondergeschikte bouwdelen betreft;
  4. d. Installaties voor mobiele telecommunicatie zijn toegestaan op gebouwen met een kantoor- of bedrijfsbestemming, en daarnaast op overige gebouwen die niet als rijks-, provinciaal-, of gemeentelijk monument zijn aangewezen;
  5. e. tenzij in de regels anders is bepaald, mag binnen een bouwvlak in één laag beneden peil worden gebouwd;
  6. f. bouwwerken - ondergronds en bovengronds - voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, zijn toegestaan, mits niet hoger dan 2 m en - indien bovengronds geplaatst - het oppervlak niet meer dan 4 m2 bedraagt;
  7. g. bouwwerken geen gebouw zijnde, welke op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water worden gebouwd zijn toegestaan, voor zover het betreft:
    1. 1. bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding en/of verlichting;
    2. 2. bovenleidingen met bijbehorende draagconstructies of seinpalen;
  8. h. binnen de van dit plan deel uitmakende gronden is straatmeubilair toegestaan;
  9. i. een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. 1. indien de afmetingen van een voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedraagt;
    2. 2. indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,80 m bij 5,50 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedraagt, en in geval van haaks parkeren, ten minste 2,50 m bij 5,00 m bedraagt;
  10. j. bij het realiseren van bestemmingen volgens dit bestemmingsplan dienen de Wet geluidhinder, het Haags ontheffingenbeleid (Ris 20405) in acht te worden genomen.

Artikel 23 Algemene Gebruiksregels

  1. a. het is verboden de gronden en de zich daarop bevindende opstallen binnen dit bestemmingsplan, te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan; Tot verboden gebruik wordt - tenzij in de regels anders is bepaald - in ieder geval gerekend:
    1. 1. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
    2. 2. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en voor de exploitatie van een seksinrichting, een sekswinkel, een escortbedrijf, een paddoshop, een garagebedrijf of een belwinkel;
  2. b. Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet volgens de parkeernormen en kaart zoals opgenomen in de bijlage(n) van de regels ten behoeve van het parkeren of stallen van personenauto's, fietsen en bromfietsen alsook voor het laden of lossen van goederen, ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen' [dhe] mag:
    1. 1. tegelijkertijd niet meer dan 1000 kg vuurwerk aanwezig zijn;
    2. 2. het gebruik voor detailhandel in vuurwerk niet worden hervat indien het gebruik langer dan een jaar is onderbroken;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting' [si] geldt ten aanzien van het gebruik als seksinrichting dat:
    1. 1. het gebruik niet mag worden vergroot ten opzichte van de omvang die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
    2. 2. het gebruik als seksinrichting niet mag worden hervat indien het gebruik langer dan een jaar is onderbroken;
  5. e. Tenzij in de regels anders is bepaald, is een webshop alleen toegestaan als geen afhaalpunt wordt gerealiseerd en geen uitstalling van goederen plaatsvindt.

Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels

24.1 Veiligheidszone

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone’ kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten nieuw op te richten.

24.2 Wijzigen Veiligheidszone

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de grootte van de veiligheidszone genoemd in lid 1 kan worden verkleind, dan wel de veiligheidszone van de kaart kan worden verwijderd, indien:

  1. a. uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering van de risicovolle inrichting de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, dan wel nieuwe rekenmethoden een kleinere plaatsgebonden risicocontour geldt;
  2. b. uit onderzoek is gebleken dat de risicovolle inrichting buiten werking is gesteld.

24.3 Parkeergarage

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding Parkeergarage is een ondergrondse gebouwde parkeergarage toegestaan in maximaal twee lagen met de bijbehorende toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken;

Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels

25.1 Afwijken van de in het plan opgenomen bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:

  1. a. het afwijken van voorgeschreven maten ten aanzien van goot- en/of bouwhoogten en perceelsgrensafstanden en bebouwingspercentage met maximaal 10%;
  2. b. geringe afwijkingen van bestemmingsgrenzen, bouwvlakken en maatvoeringsvlakken tot een maximum van 3 m;
  3. c. beneden peil gelegen ruimten ruimtes in één laag, voor zover gelegen buiten een bouwvlak;
  4. d. de plaatsing van installaties voor mobiele telecommunicatie op gebouwen die als gemeentelijk-, provinciaal- of rijksmonument zijn aangewezen, mits het monumentale karakter van de bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;
  5. e. bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximum oppervlakte van 30 m2.

25.2 Afwijken van de in het plan opgenomen gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:

  1. a. de vestiging van een horeca-inrichting in een andere categorie ter plaatse van de aanduiding [h] en/of bestemming waarbinnen dit gebruik is toegestaan. Daarbij kan advies worden ingewonnen van de toetsingscommissie horeca;
  2. b. de vestiging en exploitatie van detailhandel in (consumenten)vuurwerk met de daarbij behorende opslag ter plaatse van de functieaanduiding [dhe] en/of bestemming detailhandel, met dien verstande dat:
    1. 1. de opslag niet meer mag bedragen dan 1.000 kg;
    2. 2. het totaal aantal vestigingen in Den Haag met een toegestane opslag tot 1.000 kg niet meer mag bedragen dan 68, en het totaal aantal vestigingen in het stadsdeel Centrum niet meer mag bedragen dan 14;
    3. 3. voordat het afwijken wordt toegestaan, wordt advies ingewonnen van de veiligheidsregio Haaglanden;
  3. c. de vestiging of uitbreiding van een seksinrichting indien:
    1. 1. er sprake is van uitbreiding van de vloeroppervlakte van de bestaande, rechtmatig gevestigde seksinrichting vanwege wettelijke eisen in verband met de bedrijfsvoering of wanneer er sprake is van concentratie van activiteiten van meerdere locaties in de gemeente Den Haag;
    2. 2. bij verplaatsing van een locatie binnen de gemeente Den haag, in het geval de nieuwe locatie qua leefomgeving ten opzichte van de oude locatie beter geschikt is;
    3. 3. bij concentratie of verplaatsing er geen uitbreiding van de brutovloeroppervlakte plaatsvindt;
  4. d. de vestiging van een belwinkel / internetcafé indien:
    1. 1. de vestiging niet binnen 250 m van een woon- of restrictiegebied is gelegen;
    2. 2. de vestiging niet binnen 150 m van een gevestigde belwinkel / internetcafé is gelegen.

voor vergunningverlening kan advies worden gevraagd aan de daartoe ingestelde toetsingscommissie;

  1. e. parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:
  1. 1. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
  2. 2. nadere besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen aanleiding geeft om af te wijken van de in de bijlage van de regels opgenomen parkeernormen;
  3. 3. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw;
  1. f. het bepaalde in artikel 23 onder a, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

25.3 Afwijken overige regels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:

  1. a. een speeltoestel, waarvan de hoogte, gemeten vanaf de voet, niet meer dan 3 m bedraagt;
  2. b. bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoermiddelen. De afwijking kan voor een bepaalde termijn worden toegestaan. Ook kan een persoonsgebonden afwijking worden toegestaan;
  3. c. een antenne-installatie met bijbehorend opstelpunt ten behoeve van de mobiele communicatie door hulpverleningsdiensten;
  4. d. sirenes ten behoeve van het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of dreiging daarvan, alsmede de daarbij behorende bevestigingsconstructies;
  5. e. bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals gedenktekens, kunst- en reclameobjecten, keermuren, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  6. f. bouwwerken ten behoeve van veiligheidvoorzieningen of verkeersregulering, zoals anti-rampaaltjes, verhoogde trottoirs en/of pollers.

25.4 Voorwaarde

De in dit artikel opgenomen afwijkingen worden niet toegestaan indien op andere percelen dan die waarop de aanvraag betrekking heeft een situatie ontstaat, welke in strijd is met bij of krachtens de wet voorgeschreven bepalingen en/of met de regels van dit plan.

Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels

26.1 Wijzigen Waarde - archeologie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de van dit plan deel uitmakende gronden met de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" te wijzigen door middel van het laten vervallen van deze dubbelbestemming indien door aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden of verwachtingen (meer) aanwezig zijn.

26.2 Wijziging functieaanduiding

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot wijziging van het plan, in die zin dat een functieaanduiding "horeca" [h] of "garage" [ga] van de digitale verbeelding kan worden verplaatst of verwijderd, indien:

  1. a. het gebruik ten behoeve waarvan de functieaanduiding was opgenomen, voor ten minste één jaar is onderbroken;
  2. b. het gebruik ten behoeve waarvan de functieaanduiding is opgenomen, vanuit het woon- en leefmilieu ter plaatse niet langer aanvaardbaar wordt geacht;
  3. c. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dienen de in artikel 27 opgenomen procedureregels gevolgd te worden.

Artikel 27 Algemene Procedureregels

27.1 Algemene wijzigingsregels

  1. a. Het ontwerp van het plan tot wijziging ligt gedurende zes weken ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend op de gebruikelijke wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de onder a. genoemde termijn mondeling of schriftelijk bij het bevoegd gezag zienswijzen kenbaar te maken tegen het ontwerp;
  4. d. burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na afloop van de termijn van de terinzagelegging omtrent de vaststelling van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

28.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

28.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

Artikel 29 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

1.1.1 Bestemmingsplan Rivierenbuurt

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Rivierenbuurt 2013 op.

Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Het vigerende bestemmingsplan "Rivierenbuurt" dateert van 28-9-1981. De laatste belangrijke herziening betreft de inpassing van de "Krierplannen" (Bestemmingsplan Rivierenbuurt vijfde herziening, vastgesteld in 2005). In de nota 'Bestemmingsplannen in relatie tot het actualiseringprogramma en tot de Structuurvisie Den Haag 2020' is aan het bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013 vanwege het ontoereikende juridisch-planologisch kader prioriteit 2 toegekend. Ook geeft dit plan invulling aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot recreatie-inrichtingen, sekswinkels, kamerverhuurbedrijven, seksinrichtingen, garagebedrijven, paddoshops, belwinkels, hennepkwekerijen en drugsdealpanden in het plangebied.

1.1.2 Maasstraat e.o.

Voor het gebied rond de vroegere Maasstraatjes is een apart bestemmingsplan opgesteld. Dat gebied is niet in dit bestemmingsplan opgenomen. De woningen ronde de Maasstraatjes worden vervangen door nieuwbouw, en omdat het vigerende bestemmingsplan Rivierenbuurt niet de ruimte bood om voor de nieuwbouw een omgevingsvergunning te verlenen, is versneld het bestemmingsplan "Rivierenbuurt, Maastraat e.o." opgesteld en door de raad behandeld.

1.1.3 Geleenstraat e.o.

Op 13 april 2000 is het bestemmingsplannen Rivierenbuurt, derde herziening, (Geleenstraat/Hunsestraat), Centrum-Zuid, vijfde herziening (Doubletstraat/Zuidwal) en Stadsvernieuwingsplan Schilderswijk-Centrum, zevende herziening (Poeldijksestraat)(Motie 1) (RIS 74349) door de raad vastgesteld. Het bestemmingsplangebied Geleenstraat/Hunsestraat is niet in dit plan opgenomen omdat de gemeente zich nog aan het beraden is over hoe in de toekomst met de raamprostitutie omgegaan zal worden. Zodra dit beleid meer vorm heeft gekregen zal ook voor dit deel van de Rivierenbuurt een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013 is het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een juridisch-planologisch kader, het actualiseren van de vigerende plannen, en het samenvoegen van de herzieningen die in het verleden door de raad zijn vastgesteld.

1.3 Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied ligt nabij het centrum van de gemeente Den Haag. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door:

  1. a. de Ammunitiehaven;
  2. b. de Lekstraat;
  3. c. de Binckhorstlaan;
  4. d. de spoorlijn Den Haag HS richting Leiden;
  5. e. de Trekvliet langs de Scheepmakersstraat en de Pletterijkade;
  6. f. het Spui.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0248ERivierenbrt-50VA_0001.jpg"

1.4 Geldende Planologische Regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013 vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan vastgesteld goedgekeurd onherroepelijk
Rivierenbuurt 28-09-1981 25-05-1984 11-08-1989
Rivierenbuurt 5e herz. 22-09-2005 25-04-2006 20-07-2006

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn, en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  1. a. Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
  2. b. Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen.

De wijze waarop bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013 het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in Hoofdstuk 5.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Rivierenbuurt 2013 aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen en het milieubeleid. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Bestaande Situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Voordat zij zich een permanente residentie permitteerden in het “Hof ter Hage” hadden de Graven van Holland geen vaste verblijfplaats. De graven reisden van hof naar hof, en verbleven op de plek waar hun aanwezigheid op een bepaald moment het meest gewenst was.

Vanaf het begin van de 13e eeuw tekende zich een bepaalde consolidatie af. Floris IV kocht van Dirk van Wassenaer in 1229 de 'Hof van vrouwe Meilendis' die ca. 600 morgen (511 hectaren) groot was. Hij bouwde daar een nieuw stenen huis. Zijn opvolgers Willem II en Floris de V, legden de basis voor de permanente grafelijke residentie. Het hof lag op een kruising van wegen: de weg van Leiden naar ’s-Gravenzande, en loodrecht daarop een weg van Delft naar de kust.

In eerste instantie waren aan de kant van de tegenwoordige Rivierenbuurt nauwelijks activiteiten. De huidige Bezuidenhoutseweg was de grens tussen de strandwal en de strandvlakte. Naast het grafelijke hof ontstond een nederzetting aan de zuidwestzijde (Plaats/Jacobskerk). Het hof zelf groeide uit in de richting Lange Voorhout en omgeving.

Den Haag had geen stadsrechten en had zeker geen bescherming nodig. Het was immers de zetel van de Graven van Holland zelf. Pas in de 17e eeuw kreeg de stad enige bescherming in de vorm van een singelomgrachting. Tijdens het 12-jarig bestand (in de 80 jarige oorlog met Spanje) liet Prins Maurits de grachten aanleggen. De omgrachting was zo ruim gekozen, dat er lange tijd grote stukken onbebouwd bleven. Ook werd de stad in zuidoostelijke richting uitgebreid, voornamelijk aan weerszijden van het Spui.

Lange tijd is de Rivierenbuurt een landelijk gebied buiten de bebouwde kom geweest, dat voornamelijk bestond uit weilanden en rietvelden en later ook moestuinen met wat bebouwing. Pas na 1850, toen de stad werd uitgebreid buiten de omstreeks 1600 gegraven singelgrachten, ontstond het grootste deel van de huidige wijk. Alleen het gedeelte tussen de Ammunitiehaven en de Zuid-Oost Buitensingel (later Uilebomen en Oranjebuitensingel genoemd) dateert van voor 1850. Dit oudste deel van de Rivierenbuurt ligt binnen de omgrachting. De Zuid-Oost Singelsgracht en de Oost Singelsgracht zijn de oudste elementen van de buurt, samen met het Spui en de aangrenzende bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0248ERivierenbrt-50VA_0002.png"

Twee belangrijke ontwikkelingen in de 19e eeuw zijn van invloed geweest op de huidige Rivierenbuurt: de aanleg van de spoorlijnen van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij en het Staatsspoor, en de vestiging van de metaalpletterij en ijzergieterij Van Enthoven langs de Trekvliet en de Zuid-Oost Singelsgracht. Aan het einde van de 19e eeuw nam het bedrijf bijna het gehele gebied tot aan de Schenk in beslag. In 1905 vertrok de firma naar Delft. De Pletterij werd afgebroken en het gebied werd enkele jaren later ingevuld met de huidige woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0248ERivierenbrt-50VA_0003.png"

Pas na 1910 begon men in snel tempo met de systematische bouw van de Rivierenbuurt. Eerst werd het deel tussen de Singelsgracht en de Weteringkade aangelegd, en zo'n tien jaar later was het stratenplan en een deel van de bebouwing tussen de Weteringkade en de spoorbaan gereed.

2.3 Ruimtelijke Structuur

2.3.1 Bebouwing (incl. beschermd stadsgezicht en monumenten)

2.3.2 Verkeer en infrastructuur

De Rivierenbuurt is goed bereikbaar voor autoverkeer van zowel binnen als van buiten de stad. Het Schenkviaduct en het Prins Bernhardviaduct sluiten aan op de Utrechtse baan, terwijl de Lekstraat en Binckhorstlaan deel uitmaken van de Centrum-Ring, die ook via de Rijswijkseweg bereikbaar is. De nabijheid van twee treinstations zorgt voor een bijzonder goede OV-verbinding. Fietsend is de wijk goed bereikbaar. De landelijke fietsroute LF11 loopt over het Zieken, de LF4 ligt iets noordelijker, langs de Prinsengracht–Bezuidenhoutse weg. Op de autowegen rondom de Rivierenbuurt rijdt naast bestemmingsverkeer ook doorgaand verkeer. Dit versterkt de lokale barrièrewerking en veroorzaakt de geïsoleerde ligging van de wijk. Daarnaast vormt het Schenkviaduct een grote barrière tussen de verschillende delen van de Rivierenbuurt.

In de Rivierenbuurt is het treinverkeer en het doorgaande autoverkeer hoorbaar aanwezig. De richtlijn Omgevingslawaai verplicht de gemeente vanaf 2007 geluidskaarten te maken, die aangeven hoeveel geluid wordt veroorzaakt door treinen, wegverkeer, horeca en industrie. Deels zijn deze geluidskaarten al beschikbaar. Daaruit blijkt dat de geluidnormen langs alle hoofd- en doorgaande wegen worden overschreden. Bij vervangende en nieuwe woningbouw langs hoofdwegen moeten dan ook geluidswerende maatregelen genomen. De normen voor luchtkwaliteit worden op verschillende plaatsen in de Rivierenbuurt niet bereikt. Bij nieuwbouw zal hiermee rekening gehouden moeten worden.

2.3.3 Groen

De openbare ruimte wordt gevormd door de straatruimtes. De straten bieden ruimte aan rijbanen, parkeerstroken, trottoirs en - soms - boombeplanting. Het openbaar groen beperkt zich tot de groenaanplant op een beperkt aantal plaatsen. de grootste gebieden vindt men aan de Zaanstraat en aan het eind van de Spaarnestraat langs het spoor. Binnen de bebouwing langs de Ammunitiehaven zijn enkele kleine groengebieden te vinden. Vanwege het beperkte aanbod vervullen deze plekken een belangrijke rol in de wijk.

De waterlopen langs de Pletterijkade en langs de Boomsluiterskade zijn de enige waterpartijen in het plangebied. Beide historische waterlopen worden aan beide zijden geflankeerd door kades met bomen. De Gedempte nieuwe haven is een belangrijke groenvoorziening in de wijk. Recentelijk is het Grevelingenveld aangelegd. Het buurtparkje is ca. 750m2. De groenstrook langs de Binckhorstlaan is ingericht als kijk en wandelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0248ERivierenbrt-50VA_0012.png"

het Grevelingenveld

In het noordelijke gedeelte van de wijk zijn een aantal speelplekken aangelegd. De Hekkelaan vormt een soort speellint in de wijk. In de wijk staan geen monumentale bomen.

2.3.4 Water

Binnen het plangebied zijn een aantal waterlopen te vinden: gelegen tussen de Zwarte Weg en de Boomsluiterskade loopt de Oost Singelsgracht, gelegen tussen Uilebomen en Boomsluiterskade loopt de Zuid-Oost Singelsgracht (ca. 1619), en tussen het Zieken en de Pletterijkade loopt het Zieke (ca. 1345) en in het verlengde daarvan de Trekvliet.

2.3.5 Bodem

De Rivierenbuurt ligt tussen twee strandwallen. De bodem bestaat uit Hollandveen op de afzetting van Calais op oude duin en strandzanden. Rond 4000 v. Chr. behoorde het gebied nog tot de zee. Door de vorming van nieuwe strandwallen werd de kust lijn richting westen opgeschoven. Tussen de wallen ontstonden lager gelegen strandvlaktes met duinontwikkeling. Tussen 3500 en 2000 v. Chr. zorgden nieuwe zeedoorbraken voor kleiafzettingen. Deze afzettingen vallen onder de Calais IV fase. Als gevolg van een stijgende grondwaterstand ontstond er veengroei tussen de strandwallen. Deze situatie was 500 jaar voor Christus al bereikt. Latere zeedoorbraken hadden op de rivierenbuurt nauwelijks effect.
Het gebied lag buiten de bebouwde kom en behoorde tot het landelijk gebied, en bestond uit weilanden en rietvelden. Het gedeelte buiten de grachten kwam pas na 1850 in aanmerking voor bebouwing.

2.3.6 Archeologie

Strandwallen hebben altijd archeologische potentie. De vroegste strandwallen waren al in het derde millennium voor Christus (de late Steentijd) geschikt voor menselijke bewoning. Op veel plekken binnen de grenzen van Den Haag (maar ook daarbuiten) zijn er op strandwallen vondsten gedaan en resten van nederzettingen teruggevonden, zowel uit de prehistorie als uit de Romeinse tijd en daarna. Strandvlaktes waren minder geschikt om te bewonen. Als ze niet te nat waren, waren ze echter wel heel geschikt voor akkerbouw en voor het weiden van het vee dat men had. Vooral de overgangszone tussen strandwal en strandvlakte was daarvoor geschikt. Die situatie bleef tot lang na de middeleeuwen onveranderd. Tot nu toe zijn binnen het bestemmingsplangebied geen vondsten gedaan die wijzen op bewoning in de pre- en vroeg historische periodes. Verrassend is dit niet, omdat de wijken zijn gebouwd in een periode waarin voor archeologie geen belangstelling en expertise bestond. In het plangebied zijn nauwelijks nog opgravingen verricht. Het gebied is in archeologische zin nog onbekend.

2.3.7 Kabels en leidingen

In het projectgebied lopen geen leidingen voor transport van giftige stoffen, voor brandbare en/of ontplofbare stoffen, geen aardgasleidingen met een gasdruk van 10 bar of hoger, geen bovengrondse hoogspanningsverbindingen van 50kV of hoger, geen ondergronds hoogspanningsverbindingen van 150 kV of hoger, geen afvalwaterpersleidingen met een doorsnede van 400 mm of meer, en geen effluentleidingen van afvalwaterzuiveringinrichtingen.

2.4 Functionele Structuur

2.4.1 Wonen

De Rivierenbuurt ligt tussen de Schedeldoekshaven, het Spui en de spoorlijnen die de NS-stations Den Haag Centraal en Hollands Spoor met elkaar verbinden. Deze omliggende infrastructuur maakt van de Rivierenbuurt een relatief geïsoleerd gebied. De buurt vormt als het ware een oase van rust in het hectische centrum van Den Haag.

De Rivierenbuurt is een typisch binnenstedelijke woonwijk. Het is een oude volksbuurt met smalle straten en een paar statige grachten met bijbehorende panden. Door haar ligging aan de rand van het centrum, ingesloten tussen doorgaande wegen en treinsporen, staat de wijk enigszins op zichzelf.

De Rivierenbuurt ligt tegen het stadscentrum aan. Alle voorzieningen bevinden zich op loopafstand: winkels, bioscopen, theaters, restaurants en cafés, de stations Den Haag Centraal en Hollands Spoor, het stadhuis en de bibliotheek. Terwijl het in de binnenstad gonst van economische activiteit kenmerkt de Rivierenbuurt zich door kleinschaligheid. Het gros van de voornamelijk kleine ondernemingen bevindt zich langs de randen van de wijk, zoals de Lekstraat, Pletterijkade en de Ammunitiehaven. Dit betekent natuurlijk niet dat er helemaal geen bedrijvigheid plaatsvindt langs de andere grotere ontsluitingswegen en in de wijk zelf. Voor de dagelijkse boodschappen zijn en blijven de bewoners echter aangewezen op de omliggende wijken.

De betrokkenheid vanuit de buurt is groot. Al jarenlang komt een groep van circa dertig bewoners tweemaandelijks bij elkaar om met ambtenaren van de gemeente over ontwikkelingen in de buurt te praten.

2.4.2 Bedrijven

Het plangebied kent voornamelijk kleinschalige bedrijvigheid. Grootschalige bedrijvigheid, (groter dan 500 m2), is in geringe mate in de buurt aanwezig, maar in algemene zin ongewenst. Deze bedrijvigheid zorgt vaak voor overlast en past minder goed binnen het karakter van een woonwijk. Grootschalige bedrijvigheid kan in een woonwijk leiden tot sociaal onveilige situaties omdat de gevels erg gesloten zijn en er ’s avonds en ’s nachts in de grote bedrijfsgebouwen niemand aanwezig is. Bedrijvigheid in de buurt van 100 tot 500 m2 is vanuit het oogpunt van de gewenste functiemengingsstrategie van belang. Hiervoor is ruimte langs de randen van de wijk, in het bijzonder langs delen van de Pletterijkade en de Lekstraat.

2.4.3 Detailhandel

De wijk kent nog enkele buurtwinkels, maar hun aantal loopt terug. Voor een wat groter buurt- of wijk winkelgebied bestaat echter onvoldoende consumentendraagvlak. Binnen de wijk zijn gewoonweg te weinig potentiële klanten om een dergelijke winkel levensvatbaar te maken.

2.4.4 Dienstverlening

Dienstverlening is voornamelijk te vinden in winkelruimten naast de detailhandel en soms in winkels op straathoeken, die daarvoor werden gebruikt door detailhandel.

2.4.5 Horeca

In het gebied zitten enkele kleinschalige horecavestigingen. Deze vestigingen passen binnen het karakter van de buurt en zijn middels een aanduiding op de plankaart bestemd. Uitbreiding van horeca in woonbuurten is niet gewenst en daarom maakt het bestemmingsplan geen nieuwe horeca mogelijk.

2.4.6 Kantoren

In de wijk zijn nog slechts op enkele locaties grote kantoren te vinden. Grote kantoren als het postkantoor, zijn verhuisd naar de grote kantorenconcentraties of zijn opgeheven.

2.4.7 Maatschappelijk

De Rivierenbuurt huisvest diverse wijkgerichte maatschappelijke organisaties, zoals kinderopvang, scholen, buurthuizen, ouderenwerk en gehandicapten dagopvang. Deze organisaties blijven behouden voor de buurt.

2.4.8 Cultuur en Ontspanning

Binnen het plangebied bevindt zich een kookstudio aan de Boomsluiterskade 376. Verder bevinden zich geen culturele voorzieningen binnen het plangebied.

2.4.9 Sport en recreatie

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Het sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water. Om laagdrempelige sportvoorzieningen mogelijk te maken, wordt de Jan van Nassauschool verbouwd met vergrote gymzaal en sportdak.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Rivierenbuurt vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is, weer. In het geldende beleidskader zijn twee soorten beleid te onderscheiden: ruimtelijk en sectoraal beleid. De eerste paragraaf 'Ruimtelijk beleid', behandelt het allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna volgt de paragraaf 'Sectoraal beleid', waarin het specifieke beleid voor een bepaald thema uiteen wordt gezet.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie "Infrastructuur en Ruimte"

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013 worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en met behulp van digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013 geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels kunnen stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland"

De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zijn op 2 juli 2010 vastgesteld. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
  • stad en land verbonden

Ook de instrumenten die de provincie inzet, komen in de structuurvisie aan de orde. De provincie ordent met de Functiekaart en Kwaliteitskaart. Zij ontwikkelt programma's en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet.'

Verordening Ruimte

In de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten regels kunnen stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. De ontwerp-provinciale ruimtelijke verordening voorziet hierin. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijke niveau.

De provincie heeft in de Verordening Ruimte regels en kaartbeelden opgenomen, onder andere over bebouwingscontouren, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel en ecologische hoofdstructuur. In de provincie Zuid-Holland is een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden aanwezig. Deze zijn beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Het behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur is van provinciaal belang. Het bestemmingsplan Rivierenbuurt is in overeenstemming met de verordening.

3.2.3 Regionaal beleid

Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals bestemmingsplannen. Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.

In het RSP worden de ambities samengevat in tien regionale investeringsprioriteiten. De negen regiogemeenten spreken hiermee de ambitie uit om door te groeien als internationaal concurrerende regio, als goed functionerend stedelijk netwerk en als regio die kwaliteit van leven biedt. De tien prioriteiten werken door in beleid en investeringen van het stadsgewest en de betrokken gemeenten. Voor dit bestemmingsplan zijn daarvan de volgende prioriteiten van toepassing:

  • een internationaal profiel voor Nieuw Binckhorst;
  • verrijken van het leisure- en (top)sportaanbod voor toeristen en recreanten;
  • anticiperen op de veranderingen in het klimaat en verkleinen van de bijdrage van Haaglanden aan klimaatveranderingen;
  • mobiliteit duurzaam ontwikkelen;
  • herstructurering en intensiever gebruik van stedelijke wijken herstructurering en intensiever gebruik van bedrijventerreinen.

Voor de verschillende beleidsectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoorruimte, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013 is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

3.3 Sectoraal Beleid

3.3.1 Bebouwing: Monumentale gebouwen

Wijziging van een rijks- of gemeentelijk monument is zonder een vergunning van het bevoegd gezag verboden (artikel 11 van de Monumentenwet 1988 of artikel 9 van de Monumentenverordening Den Haag). In paragraaf 2.3.1.4 worden de monumentale gebouwen genoemd die ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988 als rijksmonument of ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag zijn ingeschreven.

De monumenten staan beschreven in paragraaf 2.3.1.4.

3.3.2 Verkeer en infrastructuur

3.3.3 Wonen

3.3.4 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

Op 6 oktober 2011 heeft de Raad de nota "Kracht van kwaliteit - Economische Visie Den Haag" vastgesteld (RV 126_2011, RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waarbij de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;
  • Kracht van de stad: quality of life –aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;
  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;
  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs, ondermeer met topopleidingen. Den Haag onderscheidt zich door de quality of life in de stad.

Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn concentraties banen en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Inzet op kwaliteitsverbetering krijgt daarmee een ruimtelijke focus, waarmee ook de toeristische attractiviteit van die gebieden wordt versterkt.

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, ict en telecom en financiële dienstverlening) met veel aandacht voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Ook winkelstraten spelen een sleutelrol in de wijkeconomie.

Bedrijventerreinenstrategie

In de nota Bedrijventerreinen Strategie 2005 -2020 en Update bedrijventerreinenstrategie Den Haag2005-2020 (Rv 19, 2007) wordt aangegeven hoeveel hectare bedrijventerrein op welk moment en van welke kwaliteit op de markt aanwezig moet zijn om de economische structuur te versterken voor de periode tot 2020. Tevens zijn in de nota voorstellen opgenomen over het toekomstperspectief van enkele afzonderlijke bedrijventerreinen. Overwegingen van behoud van werkgelegenheid in de stad en versterken van de ruimtelijk-economische structuur liggen daaraan ten grondslag. Het beleid van de gemeente Den Haag is erop gericht om de ondernemers die gebonden zijn aan een binnenstedelijke locatie in de stad te faciliteren.

Bedrijven en milieuzonering

Bij de vestiging van bedrijfsactiviteiten en de menging van functies moet voldoende afstand in acht worden genomen tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies, zodat hinder en gevaar worden voorkomen en bedrijven hun activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Ten behoeve van het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van de woningen en andere gevoelige functies heeft op 16 april 2007 de Vereniging van Nederlands Gemeenten in samenwerking met het ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het ministerie van Economische Zaken het boek 'Bedrijven en milieuzonering' uitgegeven: het 'Groene Boekje'. In de jurisprudentie wordt gebruikmaking (van de eerdere edities) van dit boek algemeen geaccepteerd.

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gebouwd. Het Groene Boekje is een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet voor een locatie in te vullen. Door het bij nieuwe ontwikkelingen daar waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen, worden hinder en gevaar voor woningen al in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperkt, en wordt tegelijk daarmee aan bedrijven voldoende zekerheid geboden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen blijven uitoefenen.

De algemene richtafstandenlijst vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst met een afstandstap worden verminderd. Deze staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies), mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Er is in de staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  1. a. Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  2. b. Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  3. c. Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. a. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  2. b. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  3. c. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  4. d. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

In paragraaf 5.3 is beschreven hoe wonen en werken in het plangebied is gemengd.

Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave zoals verwoord in de Structuurvisie Den Haag 2020. Optimalisering van het grondgebruik is daardoor noodzakelijk. In de notitie 'Functiemengingstrategie: Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen menging op bedrijventerreinen, buurtniveau en pand- of blokniveau. Voor dit voornemen is de categorie menging op buurt niveau van toepassing. Aangegeven wordt dat functiemenging van wonen met kantoren langs doorgaande wegen mogelijk is zolang de vestigingsgrootte tussen de 100 en 500 m² ligt. De reden hiervoor is dat kleine bedrijven zich weggestopt voelen op een bedrijventerrein. Dit is echter niet het geval langs de doorgaande wegen. Deze locaties zijn herkenbaar en zijn goed ontsloten (geen 30-kilometerzones met verkeersdrempels) en het parkeren, laden en lossen kan veelal goed worden opgelost. Daarnaast kan bovendien de bedrijvigheid zorgen voor levendigheid in de wijk, kan het draagvlak voor horeca en winkels worden verhoogd.

Het mengen van wonen en werken kan op drie schaalniveaus plaatsvinden:

  1. 1. op pandniveau, meestal een werkfunctie op de begane grond en woningen op de bovenliggende etages. Conform de Huisvestingsverordening en de Woningwet mag hooguit 30% van de gebruiksoppervlakte van een woning voor werkfuncties worden gebruikt. Dit percentage mag hoger liggen als het een zeer groot pand betreft. Detailhandel in woningen is slechts toelaatbaar in de daarvoor aangewezen concentratiegebieden. In de Nota Woonwerkwoningen worden potentiële ontwikkelingslocaties genoemd voor woonwerkwoningen. Genoemd worden overgangsgebieden tussen woonwijken en bedrijfsterreinen, doorgaande wegen en langs spoorwegen;
  2. 2. op blokniveau, waarbij één of meerdere panden binnen één blok volledig een woon- dan wel een werkfunctie hebben;
  3. 3. op deelgebiedniveau, waarbij sprake is van een ruimtelijke en functionele samenhang van bedrijven en woningen die gevestigd zijn in één gebied.

Kantoren

Kantorenstrategie

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad de 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' vastgesteld. Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. In de kantorenstrategie is dit nader uitgewerkt in de volgende uitgangspunten:

  • gebruiker staat centraal
  • afmaken waar we mee bezig zijn.
  • prioriteiten stellen bij hoogbouw 'Triple A Status voor Den Haag'
  • duurzaam ontwikkelen.

Vervolgens wordt de kantorenprogrammering per gebied voor de komende jaren gepresenteerd.

Functiemengingsstrategie

In haar Functiemengingstrategie geeft de gemeente Den Haag dat ruimten kleiner dan +/-100 m2 langs de woonstraten in de wijk een plaats kunnen krijgen en kantoorruimte tot aan +/-500 m2 langs de doorgaande wegen een plaats kunnen krijgen en dat dit gestimuleerd moet worden door daarvoor in bestemmingsplannen de ruimte te maken. Voor kantoorruimte die conform deze uitgangspunten op verkeerde locaties zijn gesitueerd moet worden bezien in hoeverre deze een dubbele bestemming moeten krijgen.

Detailhandel

Regionaal beleid

Op 13 december 2006 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden de Regionale Detailhandelstructuurvisie Den Haag vastgesteld. Voor Den Haag beoogt de nota de versterking van winkelfunctie in de Haagse binnenstad. De binnenstad van Den Haag heeft met haar bovenregionale functie het meest uitgebreide winkelaanbod in de regio. Den Haag moet werken aan de versterking van de positie van de binnenstad. Een sterke Haagse binnenstad bepaalt in belangrijke mate de vitaliteit en aantrekkelijkheid van de regio. Een vitaal klimaat op topniveau zorgt voor een sterk imago van

de regio en daarmee verbetering van het vestigingsklimaat in zijn algemeenheid. De Haagse binnenstad moet een concurrerende trekpleister worden. Hiermee wordt de aantrekkelijkheid van de regio als geheel versterkt.

De nota geeft een toetsingskader aan voor detailhandelsplannen groter dan 1.000 m². Gemeenten die willen uitbreiden moeten bij het realiseren van verkoopvloeroppervlakte binnen het wensbeeld blijven dat in deze structuurvisie is aangegeven. In het wensbeeld zijn spelregels opgesteld voor een aantal speciale winkelcategorieën: Dit zijn onder andere:

  1. 4. Voor geclusterde perifere detailhandel (PDV) en grootschalige detailhandel is in Den Haag alleen in de Megastores de aangewezen locatie.
  2. 5. Tuincentra en bouwmarkten zijn onder voorwaarden toegestaan, vestigingen van meer dan 3.000 m² vergen toestemming van het stadsgewest.
  3. 6. Detailhandel op trafficlocaties is onder 200 m² toegestaan en alleen op de provinciaal aangewezen knooppunten voor hoogwaardig openbaar vervoer.
  4. 7. Bij kleine kernen en buurt- en winkelcentra wordt het lokale beleid gevolgd.
  5. 8. Solitaire megasupermarkten zijn niet toegestaan. In winkelkernen alleen als er marktruimte is. Dit wordt regionaal bijgehouden.

Gemeentelijk beleid

Op 23 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Detailhandelsnota Den Haag vastgesteld. De nota geeft de ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel in Den Haag. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen. In de Detailhandelsnota is verder vastgelegd dat periodiek een detailhandelsmonitor zal worden uitgevoerd, op basis waarvan keuzes gemaakt kunnen worden. De monitor wordt gehanteerd als methode om vast te stellen hoe de winkelgebieden in de hoofdwinkelstructuur er voor staan. Tevens ontstaat op hoofdlijnen inzicht in welke winkelgebieden kansrijk zijn om in te investeren vanuit markttechnisch perspectief.

Deze kennis is ingezet bij het opstellen van het Actieprogramma Den Haag Winkelstad (2011), waarin ook een actualisatie voor een deel van het detailhandelsbeleid is opgenomen. Leidend blijft de inzet op de versterking van de hoofdwinkelstructuur. Het Haagse retailbeleid geeft daarbij de binnenstad prioriteit, conform het Haagse binnenstadsplan. Daarnaast stimuleert de gemeente vernieuwende of bijzondere marktinitiatieven, de consument staat hierbij centraal. Bij perifere detailhandelinitiatiatieven kiest de gemeente voor optimale clustering en voor grootschalige detailhandel blijft de bestaande hoofdwinkelstructuur de aangewezen plek voor vestiging (zie regionale structuurvisie detailhandel). Verder zet de gemeente in op het versterken en behouden van de bestaande bijzondere winkelgebieden, de zgn 'parels'. In de buurten en wijken voor behoud van de sterke winkelkwaliteit in het belang van sociale cohesie, identiteit en leefkwaliteit. Het verbeteren van de vestigingskwaliteit voor retailers speelt hier een belangrijke rol, zoals openbare ruimte, beheer, bereikbaarheid en parkeren.

Horeca

Toekomstvisie Horeca 2010-2015

Op 4 februari 2010 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Horeca 2010-2015 vastgesteld. Den Haag als internationale stad van vrede en recht hoort ook dat men kan genieten van culinaire voorzieningen. Dit vraagt om toekomstgericht beleid, dat beschreven is in de Toekomstvisie Horeca. Het gaat in deze visie niet alleen om het vastleggen van een nieuwe horecastructuur. Deze toekomstvisie geeft ook de gewenste ontwikkeling van het horeca-aanbod aan: hoe zorgt Den Haag voor nieuwe impulsen, waar ziet Den Haag kansen (segmenten, concepten, trekkers, locaties)? Horeca is een dynamische sector, dus hoe zorgt Den Haag op dit gebied voor flexibiliteit.

De Toekomstvisie Horeca bestaat uit vier delen, te weten:

  • visie en uitgangspunten
  • gebiedsgericht beleid
  • instrumentarium
  • handhavingsprotocol horeca

Voor het onderliggende bestemmingsplan is vooral het gebiedsgerichte beleid (in samenhang met het instrumentarium) van belang. In winkelgebieden mag de horeca niet meer dan 30% van het totale aantal vestigingen bedragen, voor kantoorlocaties wordt een richtlijn van 1.500 m2 per 2.000 werknemers gehanteerd.

Ondergeschikte horeca is op basis van de Toekomstvisie Horeca 2010-2015 toegestaan binnen het hoofdgebouw als onzelfstandige ruimte binnen de functies detailhandel en dienstverlening:

  1. 1. voor maximaal 25% van het bruto vloeroppervlak of tot een voor de vestiging vastgesteld aantal m2 Bvo;
  2. 2. de openingstijden van de horeca zijn gebonden aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
  3. 3. het schenken van alcohol is niet toegestaan, tenzij uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit wel is toegestaan;
  4. 4. de uitstraling van de hoofdfunctie dient behouden te blijven.

Hotelbeleid

Het geldende hotelbeleid staat in de nota 'Roomservice' die in juni 2000 is vastgesteld. In november 2007 is een derde voortgangsbericht vastgesteld dat de resultaten van de afgelopen jaren evalueert, recente ontwikkelingen in de sector beschrijft en de ambitie van Den Haag op het gebied van de hotelsector plaats binnen het grotere kader van de ambities die de gemeente Den Haag heeft op het gebied van de stedelijke ontwikkeling.

In hoofdlijnen komt het (geactualiseerde) beleid neer op het actief en stimulerend optreden van de gemeente op de hotelmarkt. Uitbreiding van de hotelcapaciteit wordt voortgezet, waarbij ingezet wordt op een kwalitatieve groei van het aanbod. Het bieden van ruimte aan bijzondere, kleinschalige formules is één van de elementen daarin.

Qua locatie zet het beleid primair in op het concentreren van de nieuwe locaties binnen de toeristische zwaartepunten Scheveningen, Binnenstad en Kijkduin. Daarnaast wordt in het derde voortgangsbericht ook aangegeven dat er ruimte zou moeten zijn voor 'locaties/gebieden in opkomst'.

Vanuit het toeristisch beleid uit 2000 (Den Haag, drie in één) wordt eveneens ingezet op het versterken van het toeristische voorzieningenniveau in de kerngebieden Scheveningen, Binnenstad en Kijkduin. Vanuit het regionale leisurebeleid stuurt het Stadsgewest Haaglanden eveneens op het versterken van de toeristische potenties en voorzieningenniveau. Het Stadsgewest heeft daartoe een aantal concentratiegebieden aangeboden voor de vestiging van (grootschalige) leisurevoorzieningen. Scheveningen is een van die locaties uit de zogenaamde hoofdstructuur.

3.3.5 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

Onderwijs

Op 13 oktober 2005 is het 'Lokaal onderwijsplan 2006-2010. Haagse klasse(n)' door de gemeenteraad vastgesteld (RIS 132462). In dit beleidsdocument staat de autonomie van de schoolbesturen ten aanzien van het onderwijsleerproces, de kwaliteitszorg en alle overige 'schoolinterne zaken' centraal. De kernwoorden zijn autonomievergroting, professionalisering, privatisering, marktwerking en schaalvergroting. Uitgangspunt van het beleid van het ministerie van OCW is dat de professionals in de scholen meer ruimte moeten krijgen om het onderwijs in te richten naar hun eigen professionele inzichten. Is er voldoende goed onderwijs beschikbaar, dan wordt de stad tevens een prettige vestigingsplaats voor werknemers en werkgevers.

Voor de onderwijshuisvesting en spreiding van onderwijsvoorzieningen betekent dit dat er naar gestreefd wordt om scholen zo goed mogelijk te huisvesten en met inachtneming van de wettelijke mogelijkheden een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad te bevorderen. Dit uit zich in de volgende doelstelling: 'Er is in Den Haag voldoende onderwijsaanbod beschikbaar, dat afgestemd is op de behoeften en capaciteiten van de leerling/ student, dat algemeen toegankelijk is en met de juiste spreiding over de stad.' Om deze doelstelling te behalen wordt ook aangesloten bij de nota 'Visie op Onderwijshuisvesting Den Haag 2000-2010' die de gemeenteraad in 2001 heeft vastgelegd (RIS 86719). In het licht van de uitvoering van deze nota heeft de raad bepaald dat nieuwbouw ter vervanging van schoolgebouwen die niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen, prioriteit heeft en dat bij de realisering daarvan onder meer rekening wordt gehouden met bouwkundige eisen ten aanzien van moderne arbeidsomstandigheden en adaptief onderwijs. Daarnaast wordt een goede spreiding van de onderwijsvoorzieningen bevorderd. Het betreffende schoolgebouw dient gemoderniseerd te worden om zodoende goed afgestemd te zijn op de eisen van het huidige onderwijs en bijbehorende voorzieningen.

Brede Buurtschool

In de Haagse krachtwijk Rivierenbuurt bestaat de ambitie om een Brede Buurtschool te realiseren. In deze multifunctionele accommodatie krijgen onderwijs, kinderopvang, welzijn, zorg, sport en cultuur een plaats. Kern-partners van de brede buurtschool zijn de Jan van Nassauschool (basisonderwijs), Kim DAK (kinderopvang), Zebra Welzijn (peuterspeelzaal) en Bewonersorganisatie Rivierenbuurt/Spuikwartier. In overleg tussen gemeente Den Haag en woningcorporatie Haag Wonen is besloten dat Haag Wonen in principe de Brede Buurtschool ontwikkelt en exploiteert.

De brede buurtschool is een centrum dat zichtbaar is in de wijk en waar buurtbewoners van jong tot oud samenkomen. Binnen de brede buurtschool hebben alle buurtbewoners, jong en oud, de ruimte om zich te ontwikkelen. Er worden veel verschillende activiteiten op het gebied van onderwijs, opvang, welzijn, sport en cultuur aangeboden, waarin zowel de leeromgeving als de omgeving voor vrije tijd en ontspanning eigen sferen uitstralen.

Peuterspeelzaalwerk

De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of zich verplaatst, moet ook de huisvesting de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.

Kinderopvang

De raad heeft op 19 april 2001 de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' vastgesteld (RIS 85329). Het doel van de nota is om ruimtelijke criteria op te stellen, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang. Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang zijn de volgende criteria van belang:

  • kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren
  • kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001)
  • kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande percelen zijn toelaatbaar (nadere eisen t.a.v. geluidoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk)
  • kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen
  • kindercentra moeten bij voorkeur liggen nabij (of aan) een ontsluitingsweg of in ieder geval aan een doorgaande weg en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig halen en brengen zonder dat de doorgang van het verkeer wordt belemmerd
  • het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren

Een bestemmingsplan is een instrument dat een dergelijke faciliterende rol kan vervullen. In het voorliggende bestemmingsplan is kinderopvang toegestaan in alle panden met de bestemming Maatschappelijk.

Welzijn en zorg

Met het raadsbesluit 'Welzijn in de wijk' (RIS158279) is in december 2008 de uitvoering vastgesteld van het gemeentelijke sociale beleid. De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn in het beleidsakkoord 'Meedoen' en het meerjarenbeleidsplan WMO 'Aandacht voor elkaar' geformuleerd. Het gaat hierbij om:

  • het vergroten van de binding van de bewoners met hun buurt;
  • het in staat stellen van bewoners om verantwoordelijkheid te nemen voor de buurt;
  • het vergroten van de solidariteit van bewoners met de kwetsbare groepen in hun buurt;
  • het stimuleren van de ontmoeting tussen buurtbewoners.

Het welzijnswerk omvat een breed scala aan functies, zoals signalering, sociale binding, opvang, hulpverlening, informatie, advies en participatie op wijk- en buurtniveau, en wordt in onze gemeente door verschillende instellingen en organisaties uitgevoerd. Hierbij gaat het om gesubsidieerde voorzieningen en activiteiten van vrijwilligers en professionals, waarbij het professionele welzijnswerk is ondergebracht bij vier decentrale welzijnsorganisaties en vier zelfstandige buurthuizen. Om adequaat tegemoet te kunnen komen aan de behoefte aan welzijnsactiviteiten werkt het welzijnswerk vraaggericht, waarbij gebruik wordt gemaakt van methodieken die gericht zijn op het achterhalen van de welzijnsbehoeften van burgers.

Maatschappelijke voorzieningen

Op basis van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) dient de gemeente voor samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening te zorgen en voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het aanbod en de bereikbaarheid van voorzieningen dient goed te zijn. Van gemeentewege wordt multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg gestimuleerd. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben, waar men zonodig met begeleiding kan wonen. Daarnaast is er ook behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden, in de vorm van een opvang.

Levensovertuiging

Den Haag is een internationale stad. Dit komt ook tot uitdrukking in de vele religies en levensbeschouwingen die de stad rijk is. Een deel van de religieuze organisaties heeft te maken met huisvestingproblematiek. Tijdens de raadsvergadering op 16 december 2004 bij het tweeminuten debat over "Ruimte voor gebed" is in een motie aangenomen om een feitenonderzoek te doen naar de reële behoefte aan gebedsruimten en naar mogelijkheden van bestaande en nieuwe ruimtelijke bestemmingen van kerken. Het onderzoek geeft voor de periode 5 tot 10 jaar een behoefte aan van circa 20.000 m2. De omschrijving van de bestemming Maatschappelijk (M) is daarom zo omschreven dat ook gebedsruimten mogelijk zijn.

3.3.6 Cultuur en ontspanning

Cultuur

De gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties.

Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en in ruimtelijke zin vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

Met het programma Creatieve Stad Den Haag stimuleert de gemeente de creatieve sector in de stad. Voor de creatieve industrie zijn gebieden met gemengde 'rommelige' milieus en voldoende betaalbare bedrijfsruimte in een binnenstedelijke omgeving favoriet als vestigingsplaats. In dit bestemmingsplangebied is een geschikt milieu voor de creatieve sector aanwezig. Dat moet gekoesterd worden.

In de Rivierenbuurt zitten de volgende voorzieningen:

Uilebomen 66: pand met atelier-, oefenruimte, werk- en presentatieruimte voor de creatieve industrie
Boomsluiterskade 373-374 ateliercomplex
Hekkelaan 23 a-e ateliercomplex
Scheldestraat 166, ateliercomplex (gesloopt t.b.v. herontwikkeling Maasstraat e.o., ateliers worden elders gecompenseerd).
Zwarteweg 81: ateliercomplex

Cultuur

Gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en ruimtelijk vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

Leisure

Den Haag streeft met de nota Leisurenota Den Haag 2005-2010 naar een optimaal en onderscheidend ontspanningspakket, zowel op stedelijk als nationaal en zelfs internationaal niveau. Een goed aanbod is van belang voor het vestigings-, bezoek- en woonklimaat. Op dit moment is er voor de meeste deelbranches nog volop ruimte in de markt aanwezig. Voor nieuwe initiatieven wordt concentratie binnen de leisurestructuur voorgestaan. Belangrijkste leisurelocaties zijn de kuststrook en de binnenstad. Qua versterking van het aanbod ligt de prioriteit bij de congressector, de evenementenmarkt, cultuur, attracties en nieuwe trekkers. Daarnaast wordt gestreefd naar uitbreiding van het basisaanbod voor de doelgroepen kinderen, jongeren, 'nieuwe' ouderen en niet-westerse bevolkingsgroepen.

3.3.7 Sport en recreatie

Sport

De doelstelling van het gemeentelijke Sportbeleid is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat. Dit met het oogmerk dat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig en intensief sporten, op een prettige verantwoorde manier en bij voorkeur in georganiseerd verband. De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water.

Over het algemeen wordt bij alle sporthallen in bestemmingsplanregels de bestemming recreatie toegevoegd. Hierdoor kunnen in beginsel ook andere activiteiten waar mogelijk in een grote hal behoefte aan is, plaatsvinden. Om laagdrempelige sportvoorzieningen mogelijk te maken, wordt de (brede school) Jan van Nassauschool gebouwd met vergrote gymzaal en sportdak.

Volkstuinen

De ' Nota Volkstuinen in Den Haag' (vastgesteld door de gemeenteraad juni 2008) is opgesteld met als doel een beter beeld te krijgen van de huidige en toekomstige situatie van volkstuinen in de gehele stad en een advies op te stellen voor de (ruimtelijke) omgang met volkstuinen in Den Haag. Indien individuele volkstuincomplex echt niet meer op de huidige locatie kunnen blijven en ook niet herplaatst kunnen worden, is er nog de mogelijkheid van opheffing. Dit kan vrijwillig of door onteigening.

Spelen

In 2008 heeft de gemeenteraad de nota Spelen in de Stad vastgesteld. Het vertolkt de ambitie van de gemeente om in de stad een goed aanbod te bieden aan speellocaties voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Zowel kwantiteit als kwaliteit speelt daarbij een rol.

Landelijk is het gebruikelijk om bij speelbeleid uit te gaan van een driedeling: kinderen van 0 tot 6 jaar, jeugd van 7 tot 12 jaar, en jongeren van 13 tot 18 jaar. De actieradius van deze leeftijdscategorieën verschilt. Jongere kinderen worden geacht zich zelfstandig minder ver te kunnen verplaatsen dan oudere.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie aantal kinderen per speelplek actieradius speeloppervlakte
0 tot 6 jaar 50 tot 75 kinderen 150 meter 200 m²
7 tot 12 jaar 75 tot 100 kinderen 500 meter 500 m²
13 tot 18 jaar 100 tot 125 kinderen 1.000 meter 750 m²

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.

In dit bestemmingsplan worden in de bestemmingen Groen speelvoorzieningen toegestaan.

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Inleiding

Wat kan of moet men bij de ruimtelijke ordening onder 'milieu' verstaan? De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen, water, bodem, archeologie, en gebiedsgericht milieubeleid.

4.2 Milieueffectrapportage

Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB). Deze Europese richtlijn is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Op grond van de Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, en het Besluitmilieueffectrapportage is het verplicht om voor bepaalde ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Voor onderhavig bestemmingsplan is het opstellen van een Milieueffectrapportage niet nodig, omdat er geen ruimtelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt die MER-plichtig zijn.

4.3 Externe Veiligheid

4.3.1 Algemene beginselen externe veiligheid

Burgers mogen voor de veiligheid van hun woonomgeving rekenen op een minimum beschermingsniveau, en een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers. Dat beschermingsniveau wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR), de kans op een groot ongeluk wordt uitgedrukt in het groepsrisico (GR).

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6 (een kans van één op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot het aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig met de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om van de normwaarde af te wijken.

Voor het beoordelen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.

Voor de opslag van ontplofbare stoffen wordt uitgegaan van een afwijkende effectafstand, gerelateerd aan het niveau van matige schade aan gebouwen (circa 0,1 bar piekoverdruk). De beoordeling van de externe veiligheid vindt in laatstgenoemd geval plaats overeenkomstig de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Deze circulaire maakt onderscheid tussen 3 effectgebieden (A, B en C-zone). De C-zone is alleen van belang wanneer de geprojecteerde bestemming voorzien is van een vliesgevel (gevaar voor rondvliegend glas).

4.3.2 Beleid

De “Beleidsvisie externe veiligheid Haaglanden” (2012) van het stadsgewest is gericht op het beheersen van de risico's van het werken met en het opslaan en transporteren van gevaarlijke stoffen. Het doel daarvan is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van de risico's waaraan burgers worden blootgesteld.

Om dit te bereiken kent de beleidsvisie een drietal opeenvolgende stappen: risicoreductie bij de bron, gevolgd door het clusteren van risicoveroorzakende activiteiten en tot slot het scheiden van risicoveroorzakende activiteiten van kwetsbare objecten.

Om invulling te geven aan de beginselen van clusteren en scheiden wordt onderscheid gemaakt in vier gebiedstypen. Woongebieden zijn gedefinieerd als de gebieden bestemd voor wonen en de functies die daarmee direct verband houden (ziekenhuizen, bejaardentehuizen, kinderdagverblijven etc.). Deze nota stelt dat in deze gebieden in beginsel geen plaats is voor risicobronnen. Het ligt in de rede de bedrijventerreinen met gevaarlijke stoffen te situeren nabij de hoofdinfrastructuur, zodat het transport van gevaarlijke stoffen door woongebieden kan worden voorkomen (overeenkomstig provinciaal beleid). In die gebieden is de vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten zoals woningen niet toegestaan.

Het plan betreft een woongebied en voorziet niet in de vestiging van risicobronnen.

4.3.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

4.3.4 Vervoer over het spoor

Volgens de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 31 juli 2012 behoeft, voor de niet in bijlage 4 genoemde spoorwegen, het groepsrisico niet beoordeeld en verantwoord te worden, omdat de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die over deze spoorwegen worden vervoerd, niet of nauwelijks van invloed zijn op het groepsrisico. Dit is het geval voor de spoorbanen gelegen op Haags grondgebied. Een nadere verantwoording is daarom niet noodzakelijk.

4.3.5 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico is beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010. Het plangebied ligt buiten de geldende inventarisatieafstand van de meest nabijgelegen aardgastransportleiding. Het groepsrisico behoeft daardoor niet te worden berekend en verantwoord.

Er zijn geen plaatsgebonden risicocontouren die voor dit plan van belang zijn.

4.3.6 Inrichtingen

Er zijn geen LPG-tankstations of andere inrichtingen voor de opslag van gevaarlijke stoffen aanwezig of geprojecteerd waarvan de veiligheidscontouren op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende regeling geheel of gedeeltelijk in het plangebied zijn gelegen.

Het eerste risico-object betreft, volgens de provinciale risicokaart (zie onderstaande figuur), een tank voor de opslag van natriumhypochloriet (chloorbleekloog) van 1500 liter behorende bij het bedrijf Edelweiss Textielverzorging, op circa 200 meter van het plangebied.

Chloorbleekloog is een irriterende, niet giftige stof. Voor opslag van chloorbleekloog gelden geen wettelijke veiligheidsafstanden (PR-contour). Wel moet beoordeeld worden of sprake is van 'verhoogd gevaar' voor de bevolking volgens de Leidraad Risico Inventarisatie, deel Gevaarlijke Stoffen (LRI-GS).

De drempelwaarde voor chloorbleekloog is volgens deze leidraad 200 liter in een tank of procesinstallatie (categorie N14 van de drempelwaardetabel). De LRI-GS is van toepassing. Er is sprake van 'verhoogd gevaar' bij een 1%-letaliteitscontour van 50 meter of meer. Op basis van de LRI-GS geldt voor deze tank een contour van 75 m en is er sprake van verhoogd gevaar voor de directe omgeving. Gelet op de afstand van het bedrijf tot de plangrens is er echter geen verhoogd gevaar voor de bevolking binnen het plangebied.

Op 200 meter van het plangebied is Handelsmaatschappij Braber B.V. (Fustex) gesitueerd aan de Lekstraat 164. Dit bedrijf heeft een vergunning voor opslag van brandbaar gas in gasflessen. Voor deze opslag geldt een veiligheidscontour van 20 meter.

Een nader onderzoek naar het groepsrisico als gevolg van stationaire risicobronnen is niet vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0248ERivierenbrt-50VA_0023.jpg"

Figuur 1: Overzichtskaart stationaire risicobronnen in (de omgeving van) het plangebied

Bron: Provinciale risicokaart

4.3.7 Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit

In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven. Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.

Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert. NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen (bijvoorbeeld ramen en deuren sluiten). Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.

De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijkst en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.

NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

Reconstructie van wegen

Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worden.

Industrielawaai

In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.

Procedure hogere waarden

Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden is, parallel aan de bestemmingsplanprocedure, een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. In het plangebied zijn geen locaties bekend waar mogelijk nieuwbouw in geluidsbelaste situaties is gepland.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

In het plangebied zijn geen ontwikkeling gepland.

4.6 Groen

Groen kleurt de stad

De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (2005) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker;
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.

Een herinrichting van openbare ruimten in combinatie met renovatie of nieuwbouw van verloederde locaties zal bijdragen aan een verdere vergroting van de veiligheid in dit gebied. De inrichting en bestrating in vooral de Rivierenbuurt dateert uit de jaren tachtig. Niet alleen herinrichting van een groot aantal straten is nodig, maar ook het toevoegen van openbare ruimte in dit dicht bewoond/bebouwd gebied leidt tot een aanzienlijke verbetering van de woonomgeving en de uitstraling van de wijk. Daarbij zal ook aan groen- en sportvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen gedacht moeten worden. De (donkere) ruimten onder en tussen weg- en spoorviaducten, de zogenaamde ‘niemandslandlocaties’ creëren onveilige plekken in de wijk. Aanpassingen in de openbare ruimte worden gefinancierd vanuit de gelden voor het Grote Stedenbeleid. Voortzetting hiervan is nog ongewis.

Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (2009) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen.

Het plangebied omvat geen ecologische zone.

Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger beschermd zijn (vleermuizen, vogels, eekhoorns), kan onder voorwaarden een ontheffing worden verleend.

Het plangebied of de onmiddellijke omgeving van het plangebied omvat geen natuurgebied.

Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen.

Er zijn geen natura2000-gebieden in of in de onmiddellijke omgeving van het gebied.

Kapvergunningen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag, zie Bijlage 1 Monumentale bomen DenHaag en Bijlage 2 Kaart monumentale bomen. In het plangebied zijn geen monumentale bomen aanwezig.

Boswet

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.

Buiten de 'bebouwde kom Boswet' zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens 'bebouwde kom Boswet' kent geen relatie met de bebouwde kom Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens. De Boswet is niet van toepassing als gronden, vastgelegd in een goedgekeurd bestemmingsplan, geen bosbestemming hebben.

4.7 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. In deze waterparagraaf zijn de hierbij gemaakt afspraken verwerkt.

4.7.1 Beleidskader

Ten aanzien van het thema water zijn er diverse beleidsstukken van kracht. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Net Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaalt naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is getekend op 2 juli 2003. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets 2007 opgesteld. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

Waterplan en Waterbergingsvisie Den Haag

Het Waterplan Den Haag 2011-2016 (in voorbereiding) is een gezamenlijk plan van de gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad. Belangrijk nieuw element in dit Waterplan is dat het zich behalve op de waterkwaliteit ook op de veiligheid, recreatie en ruimtelijke ontwikkelingen richt.

De gemeente streeft naar het realiseren van een duurzaam vitale en aantrekkelijke leefomgeving. Daarom de lange termijndoelstelling voor dit waterplan: Het realiseren van een duurzaam schoon en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige (leef)omgeving, waar bewoners en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan.

In 2006 hebben het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Den Haag de Waterbergingsvisie Den Haag vastgesteld. Hierin is aangegeven welke ruimtelijke en technische maatregelen er genomen moeten worden om het watersysteem in Den Haag op orde te brengen. De visie bestaat uit acht deelgebiedsrapportages.

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. Om de gewenste ecologische hoofdstructuur te realiseren heeft Den Haag daarom in 2008 de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones in Den Haag 2008-2018 vastgesteld. In de nota worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding watergangen en aanleg natuurvriendelijke oevers.

Afvalwater en Riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015.

Duurzaamheid staat centraal in het denken en doen van de gemeente Den Haag. Werken aan duurzaamheid betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron, meer oog te hebben voor hergebruik en het terugdringen van energiegebruik en het voorkomen dat schoon water vuil wordt. Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Duurzaam denken en doen komt zo terug in het ontwerp, de aanleg, het beheer en het gebruik van riolering.

Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk bij de bron wordt voorkomen dat water vuil wordt, dat water wordt vastgehouden op de plaats waar het valt en waarmee gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater. Een ander voorbeeld is het meer toepassen van minder milieubelastende materialen bij de huisaansluitleidingen en de hoofdriolering.

4.7.2 Planbeschrijving

Waterkwantiteit in het plangebied

Het grootste deel van het plangebied valt binnen het boezemgebied. De boezem heeft een peil van NAP -0,43 m en een maximale peilstijging van 0,3 m. Het gebied ten zuiden van de Schenkkade ligt in de Veen- en Binckhorstpolder. In de boezem is geen waterbergingsopgave aanwezig. Hierdoor is in dit gebied bij ontwikkelingen, waarbij geen sprake is van functieverandering, alleen de richtlijn 'Dempen en graven' is van toepassing.

Op basis van de Waterbergingsvisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. In de Veen- en Binckhorstpolder is een wateropgave aanwezig op basis van de ABC normen. Dit betekent dat bij toekomstige herstructurering extra ruimte voor water dient te worden gerealiseerd.

Waterkwaliteit in het plangebied

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid zijn "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Voor de materialen die gebruikt worden bij de afvoer van regenwater, is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking, niet toegestaan. De conclusie is dat het plan geen negatief effect heeft, omdat wordt voldaan aan de Leidraad riolering en de beslisboom. Verder is er voldoende capaciteit in het rioolstelsel voor deze nieuwe ontwikkeling. Het zal niet leiden tot extra overstortingen vanuit de riolering op het oppervlaktewater.

Veiligheid en waterkering

Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding.

In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Ecologie / Kaderrichtlijn Water

Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen, het plangebied ligt niet in een ecologische verbindingszone van rijk, provincie of gemeente. Bij de inrichting van het gebied hoeft met ecologische factoren dan ook geen rekening te worden gehouden.

4.7.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken aan de bodem, of als water wordt geïnfiltreerd in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kunnen stellen.

4.8 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  1. a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  2. b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  3. c. het wegnemen van actuele risico’s.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Het plangebied is gelegen in de buurten Rivierenbuurt Noord en -Zuid van de wijk Stationsbuurt en de buurt Uilebomen van de wijk Centrum. Het plangebied wordt begrensd door Ammunitiehaven, Spui, Pletterijkade en Van Maanenkade aan de noord- en westzijde en aan de zuid- en oostzijde door treinsporen en Lekstraat. Binnen dit gebied liggen twee buurtjes welke geen onderdeel uitmaken van het plangebied: een gebied begrensd door Maasstraat, Scheldestraat, Lekstraat en Amstelstraat (een woonblok gelegen op de hoek van de Amstelstraat en de Maasstraat, valt wel binnen het plangebied), en de Geleenstraat en een deel van Hunsestraat met omliggende bebouwing.

In het plangebied en in de direct omgeving daarvan hebben bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het betreft een schildersbedrijf, chemische wasserijen, motor- en autoreparatiebedrijven, een autoplaatwerkerij en -spuiterij, een werkplaats, drukkerijen, taxibedrijven, foto- en filmontwikkelbedrijven en een verffabriek.

Bij verscheidene panden zijn ondergrondse tanks bekend. Slechts enkele zijn (nog) in gebruik. De meeste zijn verwijderd of onklaar gemaakt.

In het plangebied en in de direct omgeving daarvan zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hieruit is gebleken dat er sprake is van dertien separate gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Van ernstige bodemverontreiniging is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). Elf verontreinigingen zijn reeds gesaneerd. Ter plaatse van de gesaneerde gevallen zijn restverontreinigingen achtergebleven waardoor er gebruiksbeperkingen zijn. De gesaneerde locaties zijn wel geschikt voor het huidige gebruik. De twee nog niet gesaneerde gevallen betreffen:

- Een diffuus geval van ernstige niet-urgente verontreiniging met lood en PAK in de grond ter plaatse van Lekstraat 165;

- Een geval van ernstige niet-urgente verontreiniging met arseen in grond en grondwater ter plaatse van Lekstraat 61 en omgeving.

Voor de delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de grond (0-2,0 m-maaiveld) in het plangebied gemiddeld matig verontreinigd is met lood, zink en PAK (teerachtige stoffen) en licht verontreinigd met cadmium, koper en kwik. Het gebied kan derhalve geheel als verdacht worden aangemerkt. In het gebied is geen grondverzet mogelijk op basis van de bodemkwaliteitskaart.

4.9 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet 1988, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013.

4.9.1 Gemeentelijk beleid

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  1. 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: terreinen waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  2. 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente - als daartoe aanleiding bestaat - hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten;
  3. 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen;
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53, Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht staat op zichzelf, en is niet opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

4.9.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het bestemmingsplangebied ligt volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk in de laag gelegen strandvlakte tussen de strandwallen van Den Haag in het westen en de strandwallen van Voorburg in het oosten. De strandvlakte bestaat uit klei waarop later veen is ontstaan. Het was een van oorsprong drassig gebied, waar bewoning uiterst moeizaam zal zijn geweest. Rond 500 v. Chr. vonden inbraken van de zee plaats, waarbij het water diepe gaten in het veenlandschap sloeg. Daardoor ontstond een getijdengebied met getijdengeulen. Een van deze geulen was de Gantel. Doordat het water nu beter afgevoerd kon worden, werden hoger gelegen delen van het veengebied droger. Uit onderzoeken op andere plaatsen in de strandvlakte is bekend dat er in die tijd, de IJzertijd, bewoning op de droogste delen van het veen mogelijk was. Op de klei die door de Gantel in de strandvlakte werd afgezet en op de oeverwallen van de Gantelgeulen kunnen ook bewoningssporen uit de Romeinse periode worden verwacht. In die tijd werden de vruchtbare kleigebieden ontwaterd en verkaveld. In de tweede eeuw bouwden de Romeinen militaire steunpunten op de strandwallen als onderdeel van de verdedigingslinie langs de grens, zoals de forten bij Ockenburg en aan de Scheveningseweg. Op de meest oostelijke strandwal lag ter hoogte van Voorburg Forum Hadriani, het bestuurlijk en economische centrum van de regio. Deze militaire en economische centra waren door een wegennet met elkaar verbonden. De wegen liepen over de strandwallen, maar aangenomen wordt dat er ook haaks op de strandwallen – mogelijk ook door het bestemmingsplangebied - een weg heeft gelopen tussen het militaire steunpunt aan de Scheveningseweg en Forum Hadriani. Hierdoor en vanwege de kans op het voorkomen van bewoningssporen in de top van het verdroogde veenpakket en op de Gantelklei heeft het plangebied een verwachting voor sporen van bewoning uit de pre- en vroeghistorische perioden.

Voor de periode vroege tot late middeleeuwen heeft het plangebied geen archeologische verwachting. De zee kreeg in die periode weer greep op de strandvlakte, het gebied was te drassig voor bewoning. Vanaf de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd is er wel een archeologische verwachting. In de 15de en 16de eeuw bestond het noordelijke deel van het plangebied uit weilanden die behoorden tot het vrouwenklooster Sinte Maria in Galilea. Na verloop van tijd werden de weiden opgehoogd en geschikt gemaakt als moestuinen. Particuliere bezitters daarvan gingen er geleidelijk toe over om een woonhuis op hun tuin te bouwen. De eerste huizen werden in de 16de eeuw gebouwd. De Zuid-Oost Singelsgracht werd in 1617 gegraven en vormde vanaf dat moment de zuidoostelijke stadsgrens. Direct ten noorden van het plangebied werden in het begin van de 17de eeuw ook de Nieuwe Haven en de Ammunitiehaven aangelegd. In die tijd bepaalden café's, logementen en prostitutie het straatbeeld. Aan het begin van de 19de eeuw werden de havens (ten noorden van het plangebied) gedempt, waarna de stadsuitbreiding langzaam op gang kwam. De eerste huizen ten zuiden van de Zuid-Oost Singelsgracht verschenen aan de Boomsluiterskade en de Maastraat. Als één van de eerste industrieën in de stad vestigde de metaalpletterij Enthoven & Co zich in 1824 aan de Pletterijkade. De fabriek werd in 1906 afgebroken. Vanaf 1910 wordt ook het zuidelijke deel van de Rivierenbuurt in snel tempo bebouwd.

Vanwege bovenstaande heeft het plangebied een archeologische verwachting, met uitzondering van enkele gebieden waarvan vaststaat dat de bodem zodanig is verstoord dat zich hier geen archeologische resten in de bodem meer bevinden:

  • Een gedeelte van het gebied tussen de Hekkelaan, Nieuwe Haven, Ammunitiehaven en de Zwarteweg;
  • Een gedeelte van het gebied tussen de Boomsluiterskade, Pletterijstraat, Adriaan Vlackstraat en Maasstraat;
  • De Zuid-Oost Singelsgracht;
  • Een deel van de Weteringkade tussen het Spui en de Lekstraat;
  • Een deel van het gebied tussen het Spaarneplein, Dintelstraat, Zwetstraat en Spaarnestraat.

De delen van het plangebied waarvoor een archeologische verwachting geldt zijn op de plankaart aangegeven met een dubbelbestemming “Waarde – Archeologie ”. Voor deze gebieden is een aanlegvergunningenstelsel van kracht. In paragraaf 5.3 wordt toegelicht hoe de archeologische waarden in het bestemmingsplan worden beschermd. Zie ook de 'Archeologische kaart Den Haag'.

4.10 Gebiedsgericht Milieubeleid

Tien voor milieu

De nota Tien voor milieu (2006) is het richtinggevend document voor de hoofdlijnen van milieubeleid van de gemeente Den Haag in de periode 2006-2010. In deze contourennota zijn ambities vastgesteld voor de speerpunten lucht, klimaat, water en geluid en voor de aandachtspunten vergunningverlening en handhaving, externe veiligheid, afval, binnenmilieu, bodem en sturing.

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is de Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd. Het plangebied Rivierenbuurt ligt binnen het gebiedstype gemengd werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0248ERivierenbrt-50VA_0024.jpg"

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen 3 verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype gemengd wonen van belang:

thema ambitie
Externe veiligheid maximaal
Geluid: basis
Lucht: basis
Mobiliteit: extra
Schoon: maximaal
Water: Ambitie per poldereenheid
Natuur: basis
Klimaat: maximaal

Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie, het beleidskader en de milieukwaliteitseisen uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.3 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Bebouwingsmogelijkheden

5.2.1 Dakopbouwen

In het bestemmingsplan Rivierenbuurt is voor een aantal woningen de mogelijkheid opgenomen om een dakopbouw te realiseren. De gemeente Den Haag wil dakopbouwen mogelijk maken omdat:

  • deze vorm van woninginnovatie een (duurzame) bijdrage kan leveren in het vergroten van woningoppervlaktes;
  • het een alternatief is voor verhuizen naar een grotere woning elders waardoor de sociale structuur minder onder druk komt te staan: vasthouden van middeninkomens;
  • het past binnen de binnenstedelijke verdichtingsopgave (gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid).

Bij de inventarisatie zijn twee uitgangspunten gehanteerd:

  1. 1. Het moet gaan om uitbreiding van woningen. Bedrijfspanden en garageboxen e.d. komen niet in aanmerking voor een dakopbouw.
  2. 2. Het betreft twee- en drielaagse bebouwing (zowel eengezins- als meergezinswoningen).

De locaties waar een dakopbouw mogelijk is, worden bepaald aan de hand van stedenbouwkundige argumenten en een bezonningsonderzoek. Voor het plangebied is allereerst een stedenbouwkundige afweging gemaakt om te bepalen waar dakopbouwen wel en niet mogelijk worden gemaakt. De volgende aspecten spelen hierbij een rol:

  • Straatprofielen: het betreffende straatprofiel moet voldoende ruim bemeten zijn om dakopbouwen aan één of twee kanten toe te voegen. Hierbij speelt enerzijds de lichtinval en de bezonning van de gevels een rol, maar ook de verhoudingen tussen straatbreedte en hoogte van de omliggende bebouwing. (minimale verhouding straat – gevelwand ongeveer 1:1).
  • Binnenterreinen: het betreffende binnenterrein moet voldoende grootte hebben om ophoging van de aanliggende bebouwing mogelijk te maken. Hierbij spelen met name lichtinval en de mate van bezonning van de gevels een rol.
  • Hoogte stedelijke omgeving: hoe hoog zijn de omliggende panden? Hoe verhoudt zich het toevoegen van een dakopbouw tot het omliggend stedelijk gebied? De behoefte aan dakopbouwen speelt met name bij twee of drie bouwlagen in de bestaande situatie.
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken (vlieringen; geen stahoogte).
  • Ensemblewaarde: van invloed op de keuze is of een gebied is aangewezen als Rijks- of gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Hierbij wordt met name gekeken naar de stedenbouwkundige samenhang.
  • Architectuur: de architectuur van het pand kan van invloed zijn op de positionering van de dakopbouw op het dakvlak, maar is niet bepalend voor het al dan niet toestaan van een dakopbouw.

De aanvraag voor een dakopbouw wordt altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. In de stedenbouwkundige verantwoording wordt geen onderscheid gemaakt tussen woningen in particulier eigendom of in corporatiebezit.

De volgende stappen zijn doorlopen:

  1. 1. Het plangebied is geïnventariseerd op twee- en drielaagse bebouwing.
  2. 2. Stedenbouwkundige afweging over de wenselijkheid van een dakopbouw is gemaakt.
  3. 3. Bezonningsonderzoek is gedaan.
  4. 4. Stedenbouwkundige afronding waar dakopbouwen mogelijk zijn, zijn gedaan.
  5. 5. Vertaling naar het bestemmingsplan is gemaakt.

Ad. 1 Inventarisatie:

De Rivierenbuurt kent een veelzijdig 'daklandschap' met schijnkappen, halve kappen, combinatie van plat en kap en platte daken met accenten. De situaties waarbij de kap een ondergeschikt deel is, zijn als plat geïnterpreteerd en meegenomen als mogelijke locatie voor een dakopbouw.

Ad. 2 Stedenbouwkundige afweging:

Naast bovengenoemde aspecten is, als het gaat om een Rijks- of gemeentelijk beschermd stadsgezicht, ook de stedenbouwkundige structuur van de wijk van belang bij de afweging. De cultuur-historische ordekaarten spelen een rol in de keuze om een dakopbouw wel of niet toe te staan. Dit geldt echter niet voor de Rivierenbuurt, aangezien het hier geen beschermd stadsgezicht betreft.

Ad. 3 Bezonningsonderzoek:

Voor de mogelijke locaties voor een dakopbouw wordt een gedetailleerd bezonningsonderzoek uitgevoerd door een extern bureau om inzicht te geven in de mogelijke afname van de bezonning op de gevels als gevolg van dakopbouwen. Hiervoor wordt de gemeentelijk vastgestelde richtlijn 2011/(RIS170509) gehanteerd, die uitgaat van een minimale bezonning van 2 uur, gemeten op 0,75 meter hoogte op het midden van de voor- en achtergevel op 19 februari bij een zonnestand van 10 graden of hoger. Indien woningen in de huidige situatie al niet aan de bezonningsnorm voldoen, wordt een verdere verslechtering als gevolg van een dakopbouw niet toegestaan.

Daarnaast wordt uitgegaan van een excessenregeling. Deze regeling houdt in dat de afname van de bezonning op woningen niet meer dan 50% mag bedragen op de normdata. Van het plangebied wordt een 3d-model opgebouwd waarbij potentiële dakopbouwen aan worden toegevoegd. Op basis hiervan wordt een gedetailleerde bezonningsstudie per plan uitgevoerd. In eerste instantie worden alle blokken doorgerekend met een dakopbouw over het hele pand. Indien als gevolg van deze mogelijkheden de 2-uursnorm niet wordt gehaald, wordt een optimaliseringsonderzoek uitgevoerd. Dit houdt in dat wordt berekend hoever de dakopbouw aan de voor en/of achterzijde terug moet liggen om minimaal 2 uur zon te garanderen of – indien de huidige bezonning nu al niet aan deze norm voldoet – er geen sprake van achteruitgang is. Dit optimalisatieonderzoek vindt ook plaats als de afname van de bezonningsduur meer dan 50% bedraagt. De dakopbouw betreft dus in principe het volledige dakvlak, tenzij de bezonningsstudie noopt tot teruglegging van een deel van de dakopbouw.

Het volledige bezonningsonderzoek is opgenomen in Bijlage 3

Ad.4 Afronding stedenbouwkundige (ruimtelijk-functionele) verantwoording.

Op basis van de uitkomsten van het bezonningsonderzoek wordt een nadere afweging gemaakt over de vraag of en over de wijze waarop een dakopbouw in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Als niet wordt voldaan aan de 2-uur norm wordt geen dakopbouw opgenomen.

Ad.5 Vertaling naar het bestemmingsplan

Dakopbouwen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt door op de plankaart op betreffende percelen een aanduiding [sba-dob] (specifieke bouwaanduiding – dakopbouw) te leggen. Deze aanduiding wordt gelegd op het deel van het dakvlak dat bebouwd mag worden met een dakopbouw. Deze wordt geometrisch bepaald op basis van bovengenoemde afronding van de stedenbouwkundige verantwoording. Aan de bouwaanduiding wordt de regel gekoppeld dat ter plekke een dakopbouw met een maximum hoogte van 3,5 m gebouwd mag worden.

Een aanvraag omgevingsvergunning voor een dakopbouw wordt getoetst aan redelijke eisen van welstand. Dat wil zeggen dat o.a. wordt gekeken naar de architectonische uitwerking en materialisering van de dakopbouw.

5.2.2 Minimaal 5 lagen langs hoofdverkeerswegen

Het toestaan van een grotere hoogte langs doorgaande routes (lange lijnen) kan een bijdrage leveren aan de verdichtingsopgave uit de 'Agenda voor de Haagse Verdichting'. Verdichting langs hoofdontsluitingswegen is gebaseerd op het streven naar intensief ruimtegebruik in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste criteria zijn: 1. de betekenis van de route in de stad; 2. de verhouding tussen de profielbreedte en de aanwezige bebouwing; 3. de bestaande ruimtelijke kwaliteit en 4. het (Rijks)beschermd stadsgezicht.

In het plangebied komen de volgende wegen in principe voor verdichting in aanmerking met een minimale bouwhoogte van 5 lagen: de Lekstraat, Weteringkade, de Pletterijkade en het Spui. Aan de Ammunitiehaven heeft deze verdichting in het verleden al plaats gevonden. Het plan voor de Maaslaantjes gaat langs de Lekstraat uit van een lagere dichtheid. Op de locatie nabij de Spuibrug wordt wel uitgegaan van een hogere dichtheid. Langs de overige genoemde wegen is het niet aannemelijk dat er binnen de planperiode van dit bestemmingsplan (10 jaar) een plan tot verdichting wordt ontwikkeld. Dit wil niet zeggen dat een ontwikkeling om te verdichten in de toekomst onmogelijk is. Wanneer de kans zich voordoet en de gemeente hieraan wil meewerken, kan een aparte planologische procedure worden gevolgd. Vooralsnog biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid voor ophoging met een dakopbouw.

5.3 Keuze En Verantwoording Van Bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2000.

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008). Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Daardoor is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform SVBP 2008, bijlage 9, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

Beleidskader Vertaling in het bestemmingsplan
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie paragraaf 4.9). Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden. De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 4.9). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.
Het Verkeersplan hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg gericht op de hoofdverkeerswegen: Lekstraat, Weteringkade/Schenkviaduct en Pletterijkade. De bestemming Verkeer-Straat ligt op de Merwedestraat omdat daar een trambaan ligt. De bestemming Verkeer-Verblijfstraat ziet op alle overige straten in het plangebied. Alle straten in het plangebied die niet als hoofdverkeersweg of straat kunnen worden geclassificeerd, vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied.
Het parkeerterrein gelegen langs de spoorlijn heeft de bestemming Verkeer-Parkeren gekregen.
Wonen Binnen de bestemming wonen is op veel plaatsen in de wijk bedrijvigheid in de plint te vinden. Aanduidingen op de plankaart geven aan welke bedrijvigheid is toegestaan.
OCW In dit bestemmingsplan maakt een brede bestemming voor maatschappelijke doeleinden een breed scala aan maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Midden in de wijk is de locatie voor de brede school ondergebracht.
Groen Openbaar groen is ondergebracht onder de bestemming Groen. Daar waar mogelijk zijn binnentuinen onder de bestemming Tuin gebracht.

5.4 Toelichting Op De Regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  1. 1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  2. 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 20) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  3. 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel tot21 en met 27) bevatten voor alle bestemmingen geldende bepalingen: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 28, de slotregel in artikel 29.

5.4.1 Bestemmingsregels

5.4.2 Algemene Regels

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 25.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 25.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Artikel 27 Algemene procedureregels

De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil afwijken.

Overgangs- en slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 29 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013'

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan vormt in hoofdzaak een nieuwe juridisch-planologische regeling voor een bestaande situatie. Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is zijn aan de uitvoering ervan geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Bovendien staat het bestemmingsplan geen bouwplannen toe waar kostenverhaal mogelijk is. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee in die zin gewaarborgd.

Daarnaast bevat het bestemmingsplan op sommige locaties de mogelijkheid tot uitbreiding van de bestaande woning middels een dakopbouw. Voor deze gevallen is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten miste 1.000 m² bruto vloeroppervlakte met met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m².

(Bron: Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro)

Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.2.1 Bro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen. In dit bestemmingsplan is slechts sprake van een mogelijkheid tot het uitbreiden van de bestaande woning met minder dan 1.000 m2. Er is dan ook geen sprake van een bouwplan waarvoor kostenverhaal verzekerd dient te worden.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en aan de uitvoering ervan zijn geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro wordt besloten om geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Rivierenbuurt is op 23 januari 2013 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  1. 1. Ministerie van EL&I
  2. 2. Ministerie van Defensie
  3. 3. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  4. 4. Provincie Zuid-Holland
  5. 5. Stadsgewest Haaglanden
  6. 6. Hoogheemraadschap van Delfland
  7. 7. Dunea
  8. 8. Politie Haaglanden
  9. 9. Veiligheidsregio Haaglanden, Regionale Brandweer
  10. 10. Veolia Transport Haaglanden
  11. 11. HTM Infra
  12. 12. NS Stations
  13. 13. ProRail
  14. 14. Stedin B.V.
  15. 15. TenneT Regio West
  16. 16. N.V. Nederlandse Gasunie
  17. 17. Stichting Haagse Gracht
  18. 18. Het bestuur van de Fietsersbond enfb
  19. 19. Kamer van Koophandel
  20. 20. Koninklijke Horeca Nederland
  21. 21. Algemene Vereniging voor Natuurbescherming
  22. 22. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging
  23. 23. Stichting Haags Milieucentrum
  24. 24. Haags Monumentenplatform
  25. 25. Bewonersorganisatie Rivierenbuurt/Spuikwartier
  26. 26. Woningstichting Haag Wonen
  27. 27. Stichting BOOG

Van de instanties onder nummer 4, 10, 11 en 19 zijn reacties ontvangen. De instantie onder nummer 20 (de Gasunie) heeft aangegeven dat er zich binnen of in de buurt van plangebied geen leidingen bevinden die invloed hebben op de verdere planontwikkeling.

4. Provincie Zuid-Holland

“Ik heb kennis genomen van het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan. Het plan geeft aanleiding tot de volgende reactie.

Het provinciale beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Structuurvisie en de verordening Ruimte. Het plan is op een enkel punt niet conform dit beleid.

Opmerkingen

Cultuur.

In het plan is niets opgenomen met betrekking tot archeologie. Dit onderdeel is dan ook niet te beoordelen. Wij verzoeken u het plan voor de ontwerpfase aan te passen. Het plan houdt op bovengenoemd punt onvoldoende rekening met het provinciaal belang. Ik verzoek u daarom het plan aan te passen.”

Reactie

De archeologisch waardevolle gebieden binnen het plangebied worden beschermd door op de plankaart en in de regels een dubbelbestemming Waarde-Archeologie op te nemen. Een toelichting op de acheologische waarden binnen het plangebied is alsnog toegevoegd in paragraaf 4.9.2.

10. Hoogheemraadschap van Delfland

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013 in Den Haag voor advies toegezonden.

Waterkwantiteit

In uw waterparagraaf geeft u aan dat het plangebied binnen de boezem van Delfland valt. Echter is een deel van het plangebied ook binnen de polder Veen- en Binkhorstpolder gelegen. Wij verzoeken u een korte beschrijving van het huidige watersysteem in de waterparagraaf op te nemen.

In paragraaf 4.7.2 'Planbeschrijving' geeft u aan dat binnen de waterbergingsvisie geen opgave voor dit plangebied geldt. Dit was vastgesteld met de gedachte dat de boezem van Delfland op orde was, uit recent onderzoek de 'Doorstroomstudie Den Haag' (2012) blijkt echter dat de beschikbare ruimte voor waterberging in grote delen van het boezemland in Den Haag beperkt is. Daarom verzoeken wij u, ondanks dat in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, in deze waterparagraaf aan te geven dat bij mogelijke toekomstige ontwikkelingen uitgegaan moet worden van het stand-still principe. Dit betekent dat ontwikkelingen niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mogen leiden, maar gecompenseerd moeten worden. Binnen dit plangebied moet gedacht worden aan maatregelen zoals afkoppelen of vasthouden toe te passen.

Afvalwater en riolering

Binnen uw plangebied is een rioolpersleiding aanwezig . Wij verzoeken u deze leiding als dubbel bestemming 'Leiding-Riool' op te nemen op de verbeelding en binnen de regels. De ligging van de persleiding is te vinden in de bijlage. In het plangebied is stedelijk water aanwezig. Graag treden wij met u in contact over de functie en werking van dit water.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied is een regionale waterkering aanwezig, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 2. Wij verzoeken u de keurzone van deze waterkering als dubbelbestemming 'waterstaat-waterkering' op de verbeelding en in de regels op te nemen.

Voor meer informatie of vragen kunt u terecht bij de contactpersoon, vermeld onderaan deze brief.

Reactie

In de toelichting zal een korte beschrijving van het huidige watersysteem opgenomen worden en in paragraaf 4.7.2 van de toelichting zal opgenomen worden dat toekomstige ontwikkelingen niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mogen leiden, maar gecompenseerd moeten worden.

De rioolpersleiding wordt opgenomen op de plankaart en in de regels.

De keurzone van de betreffende waterkering ligt geheel buiten het onderhavige plangebied en kan daarom niet opgenomen worden op de plankaart en in de regels.

11. HTM Infra

“Naar aanleiding van de door u geboden mogelijkheid tot bet geven van commentaar op het ontwerpbestemmingsplan Bezuidenhout, ex art. 3.1.1 Bro, deel ik u het volgende mee.

In de toelichting (pag. 30) wordt melding gemaakt van het mogelijk aanpassen van het Scheldeplein en het Weteringplein. Als dit aan de orde is wil HTM daar graag bij betrokken worden i.v.m. de aanwezigheid van de trambaan ter plaatse. Daarnaast wordt op pag. 32 melding gemaakt van een principebesluit om de bus op- en afritten van het Bernhardviaduct voor al het gemotoriseerde verkeer open te stellen. HTM en HTMbuzz zijn hierover verrast en willen daar graag meer van weten.

Tenslotte: de kaart in de toelichting op pag. 26 geeft de tijdelijke situatie van de tramroutes weer; deze wijkt af van de reguliere routes i.v.m. werkzaamheden elders in de stad.

Verder geeft het plan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.”

Reactie

De kaart in de toelichting op pag. 26 is verwijderd. Een kaart met de tramroutes zoals deze voorheen waren, is ingevoegd in de toelichting.

19. Kamer van Koophandel

“Graag maken wij gebruik van de mogelijkheid te reageren op het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013.

Zoals u weet is de detailhandel via internet sterk in opkomst. Veelal worden dergelijke ondernemingen gedreven vanuit de woning. Zolang er geen opslag, uitstalling, e.d. plaats vind is dit naar onze mening een vorm van detailhandel die uitgesloten dient te worden van het verbod op detailhandel vanuit de woning.

Wij verzoeken u daarom de definitie van artikel 1.40 van de Regels in die zin aan te passen, dan wel een duidelijke regeling voor de detailhandel via internet op te nemen bij de bestemming Wonen, als volgt:

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b ...........

c. handel in en verkoop van goederen en diensten via internet, met dien verstande dat:

1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;

2. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;

3. het vloeroppervlak voor de bedrijfsactiviteiten niet groter is dan 40% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen met een maximum van 40 m2;

4. de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt;

5. er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteit;

6. voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid;

7. de onderneming wordt gedreven door degenen die op het perceel woonachtig zijn.”

Reactie

Het bestemmingsplan maakt webwinkels al mogelijk als aan-huis-gebonden bedrijf. In artikel 1 (begrippen) is in lid 1.7 'aan-huis-gebonden bedrijf opgenomen dat een webshop alleen is toegestaan als geen afhaal punt wordt gerealiseerd en geen uitstalling van producten plaats vindt. Het vloeroppervlak van een aan-huis-gebonden bedrijf mag maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen bedragen met een maximum van 40 m2.

7.2 Inspraak- En Participatieverordening

Bijlage 1 Staat Van Horeca-categorieën

Bijlage 1 Staat van Horeca-categorieën

Bijlage 2 Staat Van Bedrijven Bij Functiemenging

Bijlage 2 Staat van bedrijven bij functiemenging

Bijlage 3 Nota Parkeernorm Den Haag, Inlegvel Parkeernormen

Bijlage 3 Nota Parkeernorm Den Haag, inlegvel parkeernormen

Bijlage 4 Dakopbouwen

Bijlage 4 Dakopbouwen

Bijlage 5 Voorbeelden Van Extra Bouwlagen

Bijlage 5 Voorbeelden van extra bouwlagen

Bijlage 1 Monumentale Bomen Den Haag

Bijlage 1 Monumentale bomen Den Haag

Bijlage 2 Kaart Monumentale Bomen

Bijlage 2 Kaart monumentale bomen

Bijlage 3 Bezoningsonderzoek Dakopbouwen Bestemmingsplan Rivierenbuurt

Bijlage 3 Bezoningsonderzoek dakopbouwen Bestemmingsplan Rivierenbuurt