KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Verkeer - Straat
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsstraat
Artikel 8 Water
Artikel 9 Wonen
Artikel 10 Leiding - Gas
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Algemene Bouwregels
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Geldende Planologische Regelingen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Ontstaansgeschiedenis
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.4 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.3 Sectoraal Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu
4.1 Inleiding
4.2 Mer-beoordeling
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Water
4.7 Bodem
4.8 Groen
4.9 Archeologie
4.10 Gebiedsgericht Milieubeleid
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Ontwikkelingen
5.3 Keuze En Verantwoording Van Bestemmingen
5.4 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
Bijlage 1 Staat Van Horeca-categorieën
Bijlage 2 Staat Van Bedrijven Bij Functiemenging
Bijlage 3 Staat Van Bedrijven Op Bedrijventerreinen
Bijlage 4 Nota Parkeernorm Den Haag, Inlegvel Parkeernormen
Bijlage 1 Qra Bestemmingsplan Moerwijk Zuidoost
Bijlage 2 Qra Haagse Markt
Bijlage 3 Bezonningsonderzoek

Willem Dreespark e.o.

Bestemmingsplan - 's-Gravenhage

Vastgesteld op 17-10-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Willem Dreespark e.o. met identificatienummer NL.IMRO.0518.BP0256ZDreespark-50VA van de gemeente 's-Gravenhage.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daabij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aan-huis-gebonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid - daaronder niet begrepen prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksclub - in tegenstelling tot beroepsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het bedrijf wordt ingenomen.

1.5 aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied - daaronder niet begrepen prostitutie - dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het beroep/verlenen van diensten wordt ingenomen.

1.6 automatenhal:

een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van de Wet op de kansspelen zijn opgesteld.

1.7 baliefunctie:

een (onderdeel van een) kantooractiviteit of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op het structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk deel van een gebouw.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingsgrens:

een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.10 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.12 belwinkel:

een gebouw, gericht op het daarin of van daaruit door derden tegen vergoeding elektronisch berichtenverkeer, zoals (internationaal) telefoonverkeer, dan wel aanverwante activiteiten te doen plaatsvinden, al dan niet gemengd of mede gebruikt ten behoeve van detailhandel of dienstverlening; onder belwinkel wordt mede begrepen een internetcafé/gelegenheid.

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 Bevi:

Besluit externe veiligheid inrichtingen van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer.

1.15 Bevi-inrichtingen:

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.16 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, danwel een bouwkundige constructie van enige omvang die, hetzij direct, hetzijn indirect, steun vindt in of op de grond.

1.21 dak:

iedere uitwendige bovenbeëindiging van een gebouw.

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel wordt niet begrepen belwinkels, internetcafés, coffeeshops, paddoshops en het verkopen en/of leveren van goederen voor het gebruik ter plaatse; eveneens is daaronder niet begrepen het verkopen van (consumenten)vuurwerk, inclusief de daarbij behorende opslag van vuurwerk, en het verkopen van munitie inclusief de daarbij behorende opslag van munitie en kruit. Binnen detailhandel is ondergeschikte horeca toegestaan, zoals omschreven in artikel 1.34.

1.23 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, kapsalons, snelfoto-ontwikkel- en kopieerservicebedrijven, videotheken en andere verhuurbedrijven, autorijscholen, onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, belwinkels, internetcafé, seksinrichtingen, escortbedrijven en kamerverhuurbedrijven. Binnen dienstverlening is ondergeschikte horeca toegestaan, zoals omschreven in artikel 1.34.

1.24 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.25 escortbedrijf:

een gebouw waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aangeboden wordt die op een andere plaats dan in het gebouw wordt uitgeoefend.

1.26 garagebedrijf:

een inrichting, waarin of van waaruit op bedrijfsmatige wijze het vervaardigen, onderhouden, repareren, behandelen van oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren, opslaan of proefdraaien van motorvoertuigen plaatsvindt.

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 geluidgevoelige functies:

functies zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder.

1.29 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een functie als bedoeld in het Besluit geluidhinder.

1.30 grens verschillende hoogten:

een op de plankaart aangegeven begrenzing, die de contouren van de verschillende binnen een bouwvlak aangegeven maximum hoogteaanduidingen markeert;

1.31 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.32 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, noodzakelijk voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst.

1.33 hoofdverkeerswegen:

rijbanen voor het gemotoriseerde verkeer op doorgaande hoofdroutes in hoofdzaak ten behoeve van de algemene ontsluiting van wijken en grote delen van de stad en de verbinding met rijks- en andere invalswegen.

1.34 horeca-inrichting:

  1. a. een inrichting geheel of gedeeltelijk gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van bereide gerechten, of dranken, al dan niet ter plaatse te nuttigen en/of het aanvullend aanbieden van vermaak;
  2. b. een inrichting gericht op het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, een (studenten)sociëteit, een automatenhal, een ontmoetingscentrum, een feestzaal/partycentrum en een hotel of bed & breakfast, maken geen onderdeel uit van de bij deze definitie behorende categorie-indeling en de 'Staat van Horeca-categorieën', tenzij in de bestemmingsomschrijving van het betreffende artikel anders is bepaald. Dit geldt ook voor inrichtingen waar horeca in ondergeschikte zin plaatsvindt.

Binnen deze definitie worden, gebaseerd op de staat van horeca-categorieën opgenomen als bijlage Staat van Horeca-categorieën bij deze regels, de volgende categorieën horeca-inrichtingen onderscheiden:

categorie licht:

horeca-inrichtingen, waaraan volgens de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca-categorieën' de categorie Licht wordt toebedeeld. Over het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de exploitatie aansluit bij winkelvoorzieningen en voornamelijk gericht is op het winkelend publiek en omliggende kantoren. De openingstijden liggen van maandag tot en met zondag tussen 07.00 uur en 23.00 uur. Het aanbieden van vermaak maakt geen onderdeel uit van de exploitatie.

Het gaat om horeca-inrichtingen, waarbij de exploitatie onder andere gericht is op:

  • verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide maaltijden en etenswaren. Alcoholische dranken worden slechts ondersteunend aan de maaltijd geschonken, of;
  • het verstrekken van niet-alcoholische dranken;

Horecavormen die onder deze categorie vallen zijn onder andere: lunchroom/broodjeszaak, cafetaria/snackbar, koffieconcept/koffiehuis, ijssalons en take away / maaltijdbezorging.
categorie middelzwaar:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca-categorieën' de categorie middelzwaar wordt toebedeeld. De openingstijden liggen van maandag tot en met woensdag en zondag tussen 07.00 en 02.00 uur en donderdag tot en met zaterdag tussen 07.00 en 02.30 uur.

Het betreft horeca-inrichtingen, waarbij de exploitatie onder andere gericht is op:

  • het nuttigen van ter plaatse bereide etenswaren. Alcoholische dranken worden slechts ondersteunend aan de maaltijd geschonken, of;
  • het verstrekken van niet-alcoholische dranken, of;
  • het verstrekken van alcoholische dranken voor zover de openingstijden zijn beperkt tot 23.00 uur, of;
  • het aanbieden van vermaak voor zover de openingstijden zijn beperkt tot 23.00 uur.

Een horecavorm die binnen deze categorie valt is onder andere een restaurant.

categorie zwaar:

Horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca-categorieën' de categorie zwaar wordt toebedeeld. De openingstijden liggen van maandag tot en met woensdag en zondag tussen 07.00 en 02.00 uur en donderdag tot en met zaterdag tussen 07.00 en 02.30 uur.

Het betreft horeca-inrichtingen, waarbij de exploitatie onder andere gericht is op:

  • het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, of;
  • het aanbieden van vermaak.

Horecavormen die binnen deze categorie vallen, zijn onder andere: café en discotheek.

Horeca-inrichtingen rond de uitgaanskernen Grote Markt, Plein, Spui, Buitenhof en Scheveningen-Bad,

kennen vrije openingstijden.

Ondergeschikte horeca:

Ondergeschikte horeca is op basis van Toekomstvisie Horeca toegestaan binnen het hoofdgebouw als onzelfstandige ruimte:

  1. 1. voor maximaal 25% van het bruto vloeroppervlak of tot een voor de vestiging vastgesteld aantal m2 Bvo;
  2. 2. de openingstijden van horeca zijn gebonden aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
  3. 3. het schenken van alcohol is niet toegestaan, tenzij uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit wel is toegestaan;
  4. 4. in ruimtelijk opzicht dient de uitstraling van de hoofdfunctie te worden gehandhaafd.

1.35 hotel en/of pension:

elk gebouw dan wel een gedeelte van een gebouw, alsmede de daarbij behorende voorzieningen zoals terrassen, tuinen, zwembaden, tennisbanen, erven of terreinen of gedeelten daarvan, waar de bedrijfsvoering hoofdzakelijk is gericht op het bedrijfsmatig verlenen van tijdelijke huisvesting met gehele of gedeeltelijke verzorging.

1.36 installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie:

installaties ten behoeve van mobiele telefonie en/of datacommunicatie, bestaande uit een antennestaaf of antennespriet, al of niet met dwarssprieten en overige onderdelen, zoals schotels en kasten.

1.37 internetcafé / -gelegenheid:

een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke).

1.38 kantoor:

een gebouw, dat in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het in administratieve zin doen functioneren van de instelling, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, waarbij aanvullend ook kinderopvang in een deel van het gebouw is toegestaan.

1.39 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.40 laag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.41 leerwerkbedrijf:

een bedrijf met als primair doel het opleiden van mensen door werk aan te bieden in de praktijk.

1.42 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.43 ondergeschikte bouwdelen:

delen van bouwwerken zoals funderingen, pilasters, kozijnen, standleidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- of kroonlijsten, liftkokers en installatieruimten.

1.44 ontheffingsbesluit:

het besluit van het bevoegd gezag tot het vaststellen van hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder, behorende bij dit bestemmingsplan.

1.45 overbouwing/onderdoorgang:

een gebied binnen een bouwvlak, waar een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.46 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.47 paddoshop:

een gebouw, waarin of van waaruit onder meer natuurproducten met een geestverruimende werking, zoals hallucinogene paddenstoelen, dan wel aanverwante producten worden verkocht.

1.48 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.49 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox.

1.50 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in de overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. in de gevallen waarin de hoogte wordt uitgedrukt in meters NAP: 0 m NAP.

1.51 pergola:

een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.

1.52 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.53 plankaart:

de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens, behorende bij het bestemmingsplan Willem Dreespark e.o..

1.54 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.55 prostitutie-inrichting:

een bouwwerk, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.56 rijstrook:

een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook.

1.57 seksclub:

een prostitutie-inrichting, waarin tevens andere vormen van vermaak en amusement worden geboden en/of in een daarvoor bestemde ruimte of gebruikte ruimte anders dan om niet drank wordt verstrekt.

1.58 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutie-inrichting, een erotische massagesalon en een seksclub.

1.59 sekswinkel:

een inrichting, waarin of van waaruit uitsluitend of in hoofdzaak seksartikelen worden verkocht. Niet als seksartikelen in de zin van deze bepaling worden beschouwd gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, waarin erotische gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

1.60 sportvoorziening:

een al of niet gebouwde voorziening, geheel of gedeeltelijk ingericht en in gebruik voor het beoefenen van sport al dan niet met de mogelijkheid tot het gebruiken van consumpties, waarbij aanvullend ook kinderopvang in een deel van de bebouwing is toegestaan. Meerdere van de hier genoemde functies komen in de praktijk voor in combinatie met een horeca-inrichting in een van de categorieën zoals elders in dit artikel gedefinieerd.

1.61 staat van bedrijfsactiviteiten:

de staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij dit bestemmingsplan Willem Dreespark e.o..

1.62 staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging:

de staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging, behorende bij dit bestemmingsplan Willem Dreespark e.o..

1.63 staat van horeca-inrichtingen:

de staat van horeca-inrichtingen, behorende bij dit bestemmingsplan Willem Dreespark e.o..

1.64 straat met doorgaande rijbaan:

doorgaande rijbanen voor verkeer in hoofdzaak ten behoeve van de ontsluiting van wijken en buurten.

1.65 terrein:

een zichtbaar begrensd stuk grond, al dan niet bebouwd.

1.66 verblijfs-/woonstraten:

rijbanen voor alle verkeer ten behoeve van de ontsluiting van buurten en direct aangelegen bestemmingen.

1.67 voorgevelrooilijn:

De voorgevelrooilijn is:

  1. 1. voor bouwstroken, bouwvlakken en bouwblokken, welke reeds geheel of ten dele zijn bebouwd: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. 2. voor andere terreinen dan onder 1:
    1. a. voor zover gelegen binnen de bebouwde kom: de grens van de weg;
    2. b. voor zover gelegen buiten de bebouwde kom: de lijn gelegen op 20 meter uit de as van de weg.

1.68 waterkering:

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.69 waterstaatkundige werken:

werken, waaronder begrepen kunstwerken, welke verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken met uitzondering van steigers.

1.70 weg:

alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.71 welzijnsvoorzieningen:

voorzieningen op het gebied van maatschappelijk welzijn, onderwijs, kunst en sociaal cultureel werk, waaronder begrepen peuterspeelzalen en kindercentra (kinderopvang en buitenschoolse opvang); onder welzijnsvoorzieningen worden niet begrepen algemene en categorale psychiatrische ziekenhuizen, zwakzinnigeninrichtingen, inrichtingen voor zintuiglijk gehandicapten, medische kindertehuizen, medische kleuterdagverblijven, sanatoria, gebruikersruimten ten behoeve van drugsvoorziening, alsmede levensbeschouwelijke voorzieningen.

1.72 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één of meerdere personen, al dan niet in combinatie met een bedrijf en/of beroep aan huis.

1.73 woonboot:

een boot/vaartuig, die/dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt of tot woning is bestemd.

1.74 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm niet als een eenheid kan worden beschouwd.

1.75 woon-/werkeenheid:

een ruimte, in en in combinatie met een woning, waarin al dan niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis worden uitgeoefend.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens:

de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.

2.2 bebouwingspercentage:

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de plankaart, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 bouwdiepte:

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 hoogte van een windturbine:

vanaf peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.9 oppervlakte en (bruto-)vloeroppervlakte van een gebouw:

tussen de buitenste gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van:

  1. a. bedrijfsmatige activiteiten in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staatvan bedrijven bij functiemenging' als opgenomen in bijlage 2 van de regels met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit geluidhinder, inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), en garagebedrijven;
  2. b. in uitzondering op het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' op de plankaart bedrijven tot en met categorie 2 van de 'Staat van bedrijven opbedrijventerreinen' als opgenomen in bijlage 3 van de regels toegestaan met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit geluidhinder, inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), en garagebedrijven;
  3. c. In uitzondering op het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1' op de plankaart aannemersbedrijven met werkplaats in categorie 3.1 van de 'Staat van bedrijven opbedrijventerreinen' als opgenomen in bijlage 3 toegestaan. Het bruto-vloeroppervlak mag groter zijn dan 1000 m2;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' op de plankaart is uitsluitend een verkooppunt voor motorbrandstoffen toegstaan, waarbij de verkoop van lpg is uitgesloten;
  5. e. woningen, ter plaatse van de aanduiding 'wonen' op de plankaart, uitsluitend op de eerste verdieping;
  6. f. een woonwagen, ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' op de plankaart;
  7. g. ondergeschikte kantoorruimten, aan de hoofdfunctie gerelateerde horeca zoals bedrijfskantines, een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. detailhandel is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen;
  2. b. binnen deze bestemming zijn uitsluitend niet zelfstandige kantoren toegestaan;
  3. c. dienstwoningen zijn niet toegestaan;
  4. d. buitenopslag is uitsluitend toegestaan op een afstand van meer dan 10 meter vanaf de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens;
  5. e. op eigen terrein dient voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn;
  6. f. op de begane grond zijn toegangen toegestaan naar de functies die op de verdieping worden toegelaten.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan afwijken toestaan van het bepaalde in lid 3.3:

  1. a. opdat daar niet genoemde bedrijven eveneens kunnen worden toegelaten, voor zover deze bedrijven naar hun aard en milieuhygiënische invloed op de omgeving gelijk gesteld kunnen worden met de wel in lid 1 genoemde bedrijven.
  2. b. ten behoeve van bedrijven behorende tot een hogere milieucategorie dan ter plaatse is toegestaan, voor zover deze bedrijven qua aard en omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn met bedrijven uit de toegelaten milieucategorie.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsmatige activiteiten in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staatvan bedrijven bij functiemenging' als opgenomen in bijlage 2 van de regels met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit geluidhinder, inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), en garagebedrijven
  2. b. in uitzondering op het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' op de plankaart bedrijven tot en met categorie 2 van de 'Staat van bedrijven opbedrijventerreinen' als opgenomen in bijlage 3 van de regels toegestaan met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit geluidhinder, inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), en garagebedrijven, tenzij op de plankaart anders aangegeven;
  3. c. leerwerkbedrijf;
  4. d. maatschappelijk, waaronder wordt begrepen:
    1. 1. gezondheidszorg;
    2. 2. welzijnsvoorzieningen, met uitzondering van onderwijs;
    3. 3. openbare dienstverlening;
    4. 4. religie;
    5. 5. verenigingsleven;
    6. 6. zorg;
    7. 7. voor de onder 1 tot en met 6 genoemde functies geldt dat inrichtingen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit geluidhinder niet zijn toegestaan en dat deze functies de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande bedrijven niet mogen beperken;
  5. e. sportvoorzieningen;
  6. f. dansscholen;
  7. g. een garagebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "garage" op de plankaart;
  8. h. kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' op de plankaart;
  9. i. onderwijsvoorzieningen en kinderopvang, ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs' op de plankaart

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water, parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is gerechtigd bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de aanwezigheid en situering van vluchtwegen binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. detailhandel is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen door de onder sub 4.1 a en b genoemde functies;
  2. b. binnen deze bestemming zijn uitsluitend niet zelfstandige kantoren toegestaan, met uitzondering van de aanduidingsvlakken' met de aanduiding 'kantoor' op de plankaart, waar ook zelfstandige kantoren zijn toegestaan;
  3. c. dienstwoningen zijn niet toegestaan;
  4. d. buitenopslag ten behoeve van de onder sub 4.1 a en b genoemde functies is uitsluitend toegestaan op een afstand van meer dan 10 meter vanaf de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens;
  5. e. op eigen terrein dient voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn;
  6. f. ondergeschikte horeca bij dansscholen is toegestaan.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, zoals parken, grasvelden, plantsoenen, gazons, plantvakken, bermen en bermsloten;
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. straatmeubilair;
  5. e. scootmobielbergingen;

een en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Verkeer - Straat

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Straat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. parkeerplaatsen;
  3. c. voet- en fietspaden;

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsstraat

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsstraat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, pleinen, trottoirs;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. fiets- en voetspaden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. bergingen, ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';

een en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishouding;
  2. b. oever;
  3. c. vaarweg;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' tevens het gebruik als ligplaats voor woon- en bedrijfsschepen en bijbehorende bouwwerken. Op woonschepen en bijbehorende bouwwerken is de 'Verordening op de Binnenwateren' van de gemeente Den Haag van toepassing.

een en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, voet- en fietspaden, water en overige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. a. op of in deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, zoals kademuren, kunstwerken en beschoeiingen.

8.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. het aantal woonschepen mag niet meer bedragen dan het aantal dat in het aanduidingsvlak op de plankaart is aangegeven.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woongebouwen;
  2. b. ontsluiting ten behoeve van bestemmingsverkeer van de in bestemming Gemengd gelegen gebouwen;
  3. c. scootmobielbergingen;
  4. d. parkeerplaatsen;
  5. e. onderwijs, ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs' op de plankaart.

één en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, aan-huis-gebonden bedrijven, aan-huis-gebonden beroepen, wegen, parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Leiding - Gas

10.1 Bestemmingsomschrijving

  1. 1. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding;
  2. 2. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van onderliggende bestemmingen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Voor zover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, krijgt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming 'Leiding - Gas' als bedoeld in lid Bestemmingsomschrijving gelden de volgende regels:

  1. 1. ten dienste van de bedoelde leiding(en) mogen op - of in - de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  2. 2. ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid, in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan;

10.3 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan afwijken toestaan van het bepaalde in lid twee, onder 2, voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
  2. 2. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  4. 4. het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. 5. het permanent opslaan van goederen;
  6. 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  1. b. Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
  1. 1. die het normale onderhoud ten aan zien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  2. 2. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  3. 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan;
  4. 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  1. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden;
  2. d. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3, onder c, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterkering.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' gelden de volgende regels:

  1. a. ten dienste van de in het eerste lid bedoelde bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  2. b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in uitzondering op het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 2 onder b onder de voorwaarde dat:

  1. a. het bouwen van bouwwerken geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen zoals omschreven in het eerste lid;
  2. b. hieromtrent een watervergunning is verleend, dan wel hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
  3. c. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op of in de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    4. 4. het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
    5. 5. de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
    6. 6. de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
    7. 7. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen ingrijpende beletselen teweegbrengen voor een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming;
    2. 2. hieromtrent een watervergunning is verleend, dan wel vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
    3. 3. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden, of van de gronden elders in het plangebied, ingrijpend verstoren.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene Bouwregels

  1. a. De in dit plan opgenomen regels zijn van toepassing op elk bouwwerk bedoeld om ter plaatse te functioneren;
  2. b. overschrijding van de in het plan aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, respectievelijk bebouwingspercentages is - tenzij in de regels anders is bepaald - slechts toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m, respectievelijk 10% bedraagt. Voorwaarde daarbij is dat, indien sprake is van overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen, deze bouwdelen zich op een minimale hoogte van 2,40 m boven het maaiveld bevinden, of, voor zover deze bouwdelen boven een rijstrook zijn gelegen, deze bouwdelen zich op een minimale hoogte van 4,20 m boven maaiveld bevinden;
  3. c. een overschrijding van de in het plan opgenomen bouwhoogten is toegestaan voor zover het ondergeschikte bouwdelen betreft;
  4. d. Installaties voor mobiele telecommunicatie zijn toegestaan op gebouwen met een kantoor- of bedrijfsbestemming, en daarnaast op overige gebouwen die niet als rijks-, provinciaal-, of gemeentelijk monument zijn aangewezen en niet in een rijksbeschermd stadsgezicht zijn gelegen;
  5. e. tenzij in de regels anders is bepaald, mag binnen een bouwvlak in één laag beneden peil worden gebouwd;
  6. f. bouwwerken - ondergronds en bovengronds - voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, zijn toegestaan, mits niet hoger dan 2 m en - indien bovengronds geplaatst - het oppervlak niet meer dan 4 m2 bedraagt;
  7. g. bouwwerken geen gebouw zijnde welke op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water worden gebouwd zijn toegestaan, voor zover het betreft bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding en/of verlichting;
  8. h. een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. 1. indien de afmetingen van een voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedraagt;
    2. 2. indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,80 m bij 5,50 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedraagt, en in geval van haaks parkeren, ten minste 2,50 m bij 5,00 m bedraagt;
  9. i. bij het realiseren van bestemmingen volgens dit bestemmingsplan dienen de Wet geluidhinder, het Haags ontheffingenbeleid (Ris 20405) in acht te worden genomen.

Artikel 14 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden en de zich daarop bevindende opstallen binnen dit bestemmingsplan, te gebruiken, te doen of laten gebruiken, op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan; tot verboden gebruik wordt - tenzij in de regels anders is bepaald - in ieder geval gerekend:
    1. 1. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
    2. 2. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en voor de exploitatie van een seksinrichting, een sekswinkel, een escortbedrijf, een paddoshop, een garagebedrijf of een belwinkel;
  2. b. Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet volgens de parkeernormen en kaart zoals opgenomen in de bijlage(n) van de regels ten behoeve van het parkeren of stallen van personenauto's, fietsen en bromfietsen alsook voor het laden of lossen van goederen, ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  3. c. Tenzij in de regels anders is bepaald, is een webshop alleen toegestaan als geen afhaalpunt wordt gerealiseerd en geen uitstalling van goederen plaatsvindt.

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

15.1 Afwijken van de in het plan opgenomen bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van:

  1. a. het afwijken van voorgeschreven maten ten aanzien van goot- en/of bouwhoogten en perceelsgrensafstanden en bebouwingspercentage met maximaal 15%;
  2. b. geringe afwijkingen van bestemmingsgrenzen, bouwvlakken en maatvoeringsvlakken tot een maximum van 3 m;
  3. c. beneden peil gelegen ruimten ruimtes in één laag, voor zover gelegen buiten een bouwvlak;
  4. d. bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximum oppervlakte van 30 m2.

15.2 Afwijken van de in het plan opgenomen gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van:

  1. a. de vestiging van een Bed & Breakfast binnen een woonfunctie, met dien verstande dat dit geen onevenredige aantasting van de leefomgeving met zich mee brengt;
  2. b. de vestiging of uitbreiding van een seksinrichting indien:
    1. 1. er sprake is van uitbreiding van de vloeroppervlakte van de bestaande, rechtmatig gevestigde seksinrichting vanwege wettelijke eisen in verband met de bedrijfsvoering of wanneer er sprake is van concentratie van activiteiten van meerdere locaties in de gemeente Den Haag;
    2. 2. bij verplaatsing van een locatie binnen de gemeente Den haag, in het geval de nieuwe locatie qua leefomgeving ten opzichte van de oude locatie beter geschikt is;
    3. 3. bij concentratie of verplaatsing er geen uitbreiding van de brutovloeroppervlakte plaatsvindt;
  3. c. de vestiging van een belwinkel / internetcafé indien:
    1. 1. de vestiging niet binnen 250 m van een woon- of restrictiegebied is gelegen;
    2. 2. voor vergunningverlening kan advies worden gevraagd aan de daartoe ingestelde toetsingscommissie;
  4. d. parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:
    1. 1. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
    2. 2. nadere besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen aanleiding geeft om af te wijken van de in de bijlage van de regels opgenomen parkeernormen;
    3. 3. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw;
  5. e. het bepaalde in artikel 14 onder a, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

15.3 Afwijken overige regels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoermiddelen. De afwijking kan voor een bepaalde termijn worden toegestaan. Ook kan een persoonsgebonden afwijking worden toegestaan;
  2. b. bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals gedenktekens, kunst- en reclameobjecten, keermuren, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  3. c. bouwwerken ten behoeve van veiligheidvoorzieningen of verkeersregulering, zoals anti-ramkraakpaaltjes, verhoogde trottoirs en/of pollers.

15.4 Voorwaarde

De in dit artikel opgenomen afwijkingen worden niet toegestaan indien op andere percelen dan die waarop de aanvraag betrekking heeft een situatie ontstaat, welke in strijd is met bij of krachtens de wet voorgeschreven bepalingen en/of met de regels van dit plan.

Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels

16.1 Waterstaat - beschermingszone

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'waterstaat - beschermingszone' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de waterstaatkundige werken, een en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
  2. 2. Voor het bouwen binnen de aanduiding 'waterstaat - beschermingszone' gelden de volgende regels:
    1. a. ten dienste van het behoud van de waterkering zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
    2. b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in uitzondering op het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.
  3. 3. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 2, b, onder de voorwaarde dat:
    1. a. het bouwen van bouwwerken geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen zoals omschreven in het eerste lid;
    2. b. hieromtrent een watervergunning is verleend, dan wel hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
    3. c. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan;

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Willem Dreespark e.o..

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt in het kader van het actualiseringsprogramma van verouderde bestemmingsplannen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied 'Willem Dreespark e.o.' op. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Voor het plangebied is het “Plan Berlage” uit 1911 nog van toepassing. Met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Willem Dreespark e.o.' wordt aan deze verplichting voor het plangebied voldaan.

1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan

Doel van dit conserverende bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader. De bestaande situatie vormt daarbij het vertrekpunt. De karakteristieke waarden van de wijk op het gebied van bebouwing en functies worden behouden. Er is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de stedenbouwkundige kwaliteiten van het gebied enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van de bewoners, ondernemers en gebruikers anderzijds. Het bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische basis voor handhaving van de ruimtelijke situatie zoals die nu is en voor het beheer ervan in de toekomst.

1.3 Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van het centrum Den Haag. De begrenzing van het plangebied is als volgt en op afbeelding 1 aangegeven:

  1. a. de Viaductweg in het noorden;
  2. b. de spoorlijn Leiden-Delft in het oosten;
  3. c. de Troelstrakade in het zuiden;
  4. d. de Fruitweg en de westelijke kade van het Laakkanaal in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0256ZDreespark-50VA_0001.png"

Afbeelding 1: begrenzing van het plangebied

1.4 Geldende Planologische Regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Willem Dreespark e.o. vervangt het grootste deel van het nog vigerende “Plan Berlage” uit 1911.

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  1. a. Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
  2. b. Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen.

De wijze waarop bestemmingsplan Willem Dreespark e.o. het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in hoofdstuk 5.

1.5 Leeswijzer

Nadat in dit eerste hoofdstuk de aanleiding en het doel van het bestemmingsplan, de ligging en begrenzing van het plangebied en de vigerende planologische regelingen zijn beschreven wordt in het volgende hoofdstuk een beschrijving van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de beleidskaders die voor het plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 4 gaat in op de verschillende milieuaspecten. Hoofdstuk 5 geeft de planbeschrijving weer. In dat hoofdstuk wordt een integrale afweging gemaakt ten aanzien van alle relevante beleidsuitgangspunten en hoe deze 'vertaald' zijn naar het plan. In dat hoofdstuk worden tevens de relevante juridische aspecten beschreven, waaronder een artikelsgewijze toelichting op de regels. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 zijn de resultaten van overleg en inspraak verwerkt.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Bestaande Situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Tot halverwege de negentiende eeuw had dit bestemmingsplangebied een landelijke uitstraling. De hier gesitueerde landbouwgronden waren onderdeel van de Noordpolder. Na 1850 vindt er een aantal interventies plaats die het gebied definitief veranderen. Allereerst wordt halverwege de negentiende eeuw het spoor aangelegd. Het tracé ligt in een ruime bocht door de polder. Aan het begin van de twintigste eeuw wordt ten zuiden van het spoor begonnen met de aanleg van een nieuwe binnenhaven, de Laakhavens. Deze havens dienen voor de opvang van bedrijven die in de binnenstad geen plek meer kunnen vinden. Het Laakkanaal wordt pas in 1928-1932 gegraven als een goede vaarverbinding tussen deze havens en Loosduinen.

Aan het eind van de jaren twintig werd het groente- en fruitmarktgebied ontwikkeld. Dit terrein lag minder in het centrum van de stad dan de oude groothandelsmarkt aan de Veenkade. De groothandelsmarkt werd opgezet rond een insteekhaven die in verbinding stond met het Laakkanaal en lag dicht bij de dagelijkse groente en fruitmarkt aan de Herman Costerstraat (de Haagse Markt).

Het Laakkanaal werd gegraven om een snelle verbinding met het Westland mogelijk te maken. Op 30 december 1932 werd de 'Groothandelsmarkt voor groente en fruit' officieel door burgemeester De Monchy geopend.

Het terrein tussen de Fruitweg, de Viaductweg en het Laakkanaal, vanwege z'n vorm ook wel de 'Banaan' genoemd, was al vanaf ca. 1930 bebouwd met bedrijven. Het is het oudste deel van het bedrijventerrein Fruitweg. Dit gebied had destijds de grootste potentie vanwege de tweezijdige ontsluiting: via de weg en via het brede Laakkanaal.

De eerste bebouwing op de kavel van het huidige Willem Dreespark stamt uit 1923 en bestaat uit de Zomerhof, een ommuurd stervormig woningbouwcomplex met gemeenschappelijke voorzieningen. Het is een bijzonder experiment uit de jaren twintig met zogenaamde controlewoningen. Hierin worden tot 1938 asociale gezinnen onder toezicht geplaatst om heropgevoed te worden. Dit complex ligt vlak na de oplevering nog geïsoleerd: buiten de stad in de polder. Al vrij snel verrijzen rond de Laakhavens nieuwe woonwijken: het Laakkwartier en Spoorwijk. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog wordt langs het Laakkanaal een begin gemaakt met de aanleg van Moerwijk, dat na 1945 als onderdeel van Den Haag Zuid-West wordt afgemaakt. Hiemee kwam de Zomerhof wel in de stad te liggen maar een onderdeel van één van de nieuwe wijken is het nooit geworden. Het bleef een min of meer geïsoleerd terrein tussen spoorlijn, het Laakanaal en de brede Troelstrakade. In 1964 wordt het complex van de Zomerhof gesloopt met uitzondering van het schoolgebouw (nu Willem Dreespark 306 en 307). Om het nog altijd grote tekort aan woningen op te vangen is aan het eind van de jaren zestig een stedenbouwkundig plan gerealiseerd op het vrijgekomen terrein dat in de kern bestaat uit drie in het groen gesitueerde torenflats. De stedenbouwkundige opzet van vrij gepositioneerde torenflats in een van oorsprong groene parkachtige omgeving is typerend voor de wederopbouw uit de tweede helft van de jaren zestig. Ook de architectuur, gekenmerkt door strakke herhaling is het product van de rationalisatie en standaardisatie van de woningbouw uit die tijd. Tot de oorspronkelijke opzet behoort ook een tankstation op de plek van het huidige station. Ten noorden van de torenflats blijft het scholencomplex van de voormalige Zomerhof gehandhaafd. De kavel wordt hier langs het water wel opgevuld met bedrijfsbebouwing.

2.3 Ruimtelijke Structuur

Het Willem Dreespark ligt ingesloten tussen het spoor (Delft-Leiden) en het Laakkanaal. Beide elementen vormen een grote barrière in de structuur van de stad. Echter, door de ligging nabij stations Moerwijk en Hollands Spoor en langs de centrumring is het gebied goed ontsloten.

De bedrijven aan de Fruitweg, maken deel uit van het gelijknamige bedrijventerrein. Ook deze locatie is door zijn ligging nabij de centrumring goed bereikbaar.

2.3.1 Stedenbouwkundige structuur

De diversiteit van bebouwing roept, met name voor de bedrijfsbebouwing een onsamenhangend beeld op, eigen aan de meeste wat oudere bedrijfsterreinen. Het grootste deel van deze bedrijfsbebouwing bestaat uit één of twee bouwlagen. Het kantoor aan de Fruitweg is echter fors hoger. Het in de loop der tijd geleidelijk volbouwen, verbouwen en slopen van bestaande bebouwing om plaats te maken voor nieuwbouw, geeft het gebied een rommelige aanblik. Niet esthetische kwaliteiten en stedenbouwkundige samenhang waren primaire uitgangspunten bij de ontwikkeling van het gebied, maar functionaliteit en doelmatigheid.

Daartegenover staan de drie flats aan het Willem Dreespark in een parkachtige omgeving. Ook deze flats overschrijden met een hoogte van 48 meter de gemiddelde bebouwingshoogte van omliggende bebouwing.

2.3.2 Cultuurhistorie

Willem Dreespark e.o. is geen beschermd stadsgezicht. Ook zijn er geen monumentale gebouwen aanwezig die zijn opgenomen in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988.

Het plangebied heeft ruimtelijk weinig binding met de aangrenzende wijken veroorzaakt door de geïsoleerde ligging tussen spoor en water. Maar ook de vooroorlogse geschiedenis van het sociale experiment van de Zomerhof zal ertoe hebben bijgedragen dat geen aansluiting werd gezocht met de directe omgeving. De stedenbouwkundige opzet en het architectuurbeeld worden in belangrijke mate bepaald door de invulling uit de laat jaren zestig. De opzet van flats in een parkachtige omgeving is typerend voor de wederopbouw. Het betrof hier echter eerder een “invuloefening” zodat geen sprake is van een samenhangend en hoogwaardig stadsbeeld uit die periode . De cultuurhistorische waarde van deze wederopbouwinvulling is dan ook gering. Hoge cultuurhistorische waarde bezit wel het scholencomplex Willem Dreespark 306-307 (het vooroorlogse deel) als nog tastbare herinnering aan het sociale experiment uit de jaren twintig van de Zomerhof. Waardevol is ook het water van het Laakkanaal als onderdeel van het historische havencomplex van de Laakhavens.

2.3.3 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied wordt ontsloten door de Troelstrakade en de Fruitweg. De Troelstrakade is voor een deel onderdeel van het plangebied. De Troelstrakade heeft binnen het plangebied een buurtontsluitende functie met als bestemming Verkeer – Straat, met een 50 km per uur snelheidsregime. De overige wegen in het plangebied zijn 30 km per uur wegen, dan wel woonerven.

Buslijn 26 ontsluit het plangebied met een halte in het plangebied aan de Troelstrakade. Direct grenzend aan het plangebied ligt het NS-station Moerwijk waar ook tramlijn 16 halteert. Tramlijn 9, in de toekomst Randstadrail lijn 9, volgt de Fruitweg en bedient de zijde van het plangebied die hieraan grenst.

In Den Haag is een herkenbaar stelsel van (hoofd) fietsroutes aanwezig. In het plangebied is de Troelstrakade aangewezen als hoofdfietsroute. In het plangebied is geen betaald parkeren ingevoerd.

2.3.4 Water en groenstructuur

Het plangebied wordt doorsneden door het Laakkanaal. Het kanaal werd een kleine honderd jaar geleden gegraven als verbinding tussen de Loosduinsevaart en de Laakhaven voor het transport van tuinbouwproducten uit het Westland. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd door de concurrentie van vrachtwagens en grotere schepen steeds minder van het kanaal gebruik gemaakt. Tegenwoordig wordt het kanaal gebruikt voor het afvoeren van het boezemwater naar het boezemgemaal P.H. Schoute in Scheveningen. In het plangebied liggen dertien woonschepen in het Laakkanaal.

Openbaar groen is binnen het plangebied uitsluitend aanwezig rondom de flats aan het Willem Dreespark.

2.3.5 Kabels en leidingen

In het plangebied onder de Troelstrakade ligt een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie W-509-06. Deze leiding heeft een diameter van 12” en een werkdruk van 40 bar.

2.4 Functionele Structuur

De noordzijde van het plangebied bestaat uit een gedeelte wat tot het voormalig groente- en fruitterrein behoorde en wat momenteel bestaat uit bedrijfspanden en een kantoorgebouw. In dit deel van het plangebied zijn drie bedrijven gevestigd en zijn daarnaast een hiphopcentrum en 'Leren doen' een leerwerkbedrijf gevestigd. Het kantoorpand (Fruitweg 262-268) staat leeg.

Ten zuiden van het Laakkanaal vinden we het Willem Dreespark. Hier staan drie woontorens in een groene setting. Langs de rand van het Willem Dreespark zijn ook woonboten aanwezig.

Het merendeel van de aanwezige woningen zijn appartementen (90%). De huishoudens bestaan voornamelijk uit een- en tweepersoonshuishoudens met een laag inkomen. Meer dan de helft van de bewoners heeft een leeftijd van 20-45 jaar en zijn voornamelijk van allochtone afkomst.

Tussen deze woningen staat een leegstaand bedrijfspand en zes atelierwoningen. Ten noorden van de woontorens is de school voor speciaal onderwijs Tyltylcentrum 'De Witte Vogel' (met dagverblijf) aan het Willem Dreespark 307 en 102 gevestigd. Langs het Laakkanaal bevinden zich enkele bedrijven. Langs de Troelstrakade tenslotte bevindt zich een Shell-tankstation.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Willem Dreespark e.o. betreft een conserverend plan. Uitgegaan wordt van de bestaande siutuatie en daarnaast vindt het plan zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer. In het geldende beleidskader zijn twee soorten beleid te onderscheiden: ruimtelijk en sectoraal beleid. De eerste paragraaf 'Ruimtelijk beleid' behandelt het ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna volgt de paragraaf 'Sectoraal beleid', waarin het specifieke beleid voor een bepaald thema uiteen wordt gezet. Voor het voorliggende bestemmingsplan Willem Dreespark e.o. zijn de thema's die in de onderstaande paragrafen worden behandeld van toepassing.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Willem Dreespark e.o. worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Willem Dreespark e.o. geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

Op 2 juli 2010 zijn de Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" vastgesteld. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Het bestemmingsplan Willem Dreespark e.o. is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.

Bedrijventerreinen

In de Verordening zijn de bedrijven aan de Fruitweg aangewezen als bedrijventerrein. In artikel 8 van de provinciale Verordening zijn hiervoor regels opgenomen. Lid 1 heeft betrekking op nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van een bestaand terrein. Hiervan is in het bestemmingsplan Willem Dreespark e.o. geen sprake. Lid 2 bepaalt dat het bestemmingsplan geen nieuwe (bedrijfs)woningen mag mogelijk maken. Hiervan is geen sprake in onderhavig bestemmingsplan.

Lid 3 tenslotte bepaalt dat bestemmingsplannen op bedrijventerreinen bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk maken. In de bestemmingen op de gronden aan de Fruitweg, is bedrijvigheid in ten hoogste milieucategorie 2 mogelijk. Voor milieucategorie 3 dient de afstand tussen woningen en het betreffende bedrijf tenminste 50 meter te bedragen, voor milieucategorie 2 is dat 30 meter. De afstand tussen de bedrijven aan de Fruitweg en de woonschepen in het Laakkanaal is meer dan 30 meter, maar minder dan 50 meter. Met het opnemen van ten hoogste milieucategorie 2 is voldaan aan het bepaalde in lid 3 van de provinciale verordening.

Regionale waterkering

De waterkering ten zuiden en zuidoosten van het Laakkanaal is door de provincie aangewezen als regionale waterkering. In artikel 10 van de Verordening is bepaald dat de waterkeringen als zodanig bestemd worden en regels worden opgenomen voor onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van de keringen. Zowel de beschermingszone als kernzone dienen te worden bestemd. Andere bestemmingen zijn slechts toelaatbaar voor zover er geen geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. Daarbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering.

In het bestemmingsplan zijn zowel de kern- als beschermingszone bestemd als Waterstaat -Waterkering. In artikel 11 zijn de bijbehorende regels opgenomen. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 10 van de provinciale verordening.

3.2.3 Regionaal beleid

Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.

Voor dit bestemmingsplan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen.

  • het faciliteren van internationale bedrijven en instellingen in de Internationale Zone;
  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.

De programma's voor de verschillende beleidssectoren zoals Kantoren, leisurevoorzieningen, detailhandel en bedrijventerreinen worden binnen Haaglanden op elkaar afgestemd.Tegen de achtergrond van de huidige vastgoedcrisis en gelet op de mogelijke structurele wijzigingen in de economie wordt een terughoudend beleid voorgestaan ten aanzien van uitbreiding van met name kantoren en detailhandel.

Het bestemmingsplan Willem Dreespark e.o. is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

3.3 Sectoraal Beleid

3.3.1 Cultuurhistorie

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

De Rijksdienst helpt gemeenten om hieraan te voldoen met de 'Handreiking erfgoed en ruimte'. Hierin staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt in deze handreiking aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan, compleet met voorbeeldbepalingen. Handreiking erfgoed en ruimte

“Het begrip cultuurhistorie heeft drie aspecten:

Historische (stede)bouwkunde / bovengrondse monumentenzorg; bijvoorbeeld kastelen, kerken, oude boerderijen of landhuizen, maar ook stedenbouwkundige elementen als beschermde stads- of dorpsgezichten. Archeologie; sporen en vondsten die door mensen(werk) in het verleden in de grond zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur. Een verzamelterm hiervoor is 'archeologische waarden'. Alle archeologische waarden bij elkaar zijn het 'bodemarchief'. Cultuurlandschap/historische geografie: alle landschappelijke elementen die het gevolg zijn van menselijk handelen in het verleden, bijvoorbeeld verkavelingspatronen, pestbosjes, landgoederenzones of ontginningsassen.

Binnen het plangebied is onderzoek verricht naar de cultuur historische waarden De cultuurhistorische waarden zijn beschreven in paragraaf 2.3.2. Het plangebied valt niet binnen de Rijks- of gemeentelijk beschermde stadsgezichten.

Hoge cultuurhistorische waarde bezit het scholencomplex Willem Dreespark 306-307 (het vooroorlogse deel) als nog tastbare herinnering aan het sociale experiment uit de jaren twintig van de Zomerhof. Waardevol is ook het water van het Laakkanaal als onderdeel van het historische havencomplex van de Laakhavens.

De uitkomsten van een bureauonderzoek archeologische waarden zijn beschreven in hoofdstuk 4.9. Op grond van de geologische opbouw van de ondergrond heeft het onderzoeksgebied geen archeologische potentie.

3.3.2 Verkeer en infrastructuur

3.3.3 Wonen

3.3.4 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

Op 6 oktober 2011 heeft de Raad de nota "Kracht van kwaliteit - Economische Visie Den Haag" vastgesteld (RV 126_2011, RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waarbij de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;
  • Kracht van de stad: quality of life –aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;
  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;
  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs, ondermeer met topopleidingen. Den Haag onderscheidt zich door de quality of life in de stad.

Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn concentraties banen en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Inzet op kwaliteitsverbetering krijgt daarmee een ruimtelijke focus, waarmee ook de toeristische attractiviteit van die gebieden wordt versterkt.

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening) met veel aandacht voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Ook winkelstraten spelen een sleutelrol in de wijkeconomie.

3.3.5 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.3.6 Cultuur

Gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en ruimtelijk vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

In dit bestemmingsplan zijn aan het Willem Dreespark 104-105b zes atelierwoningen gelegen. Dit zijn gecombineerde woon- en werkruimtes voor kunstenaars. In paragraaf 5.3 is beschreven hoe met deze woon-werkwoningen in het bestemmingsplan is omgegaan.

3.3.7 Sport en recreatie

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten behandeld. Daarbij worden de consequenties van dit bestemmingsplan per milieuthema beschreven.

4.2 Mer-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit Milieueffectrapportage in werking getreden. Essentie van de wijziging is dat voor de beoordeling of een activiteit m.e.r.-plichtig is (de activiteit komt voor in de D-lijst) niet kan worden volstaan met toetsing aan de drempelwaarde maar dat ook rekening moet worden gehouden met de criteria in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als gevolg hiervan zijn in de D-lijst nu richtwaarden (in plaats van drempelwaarden) opgenomen en is in het nieuwe besluit bepaald dat voor gevallen die onder deze richtwaarden blijven, een eenvoudige m.e.r.-beoordeling kan worden uitgevoerd die volledig op gaat in de moederprocedure (bijv. bestemmingsplan). Het nieuwe besluit is daarmee in overeenstemming gebracht met de Europese m.e.r.-richtlijn.

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daarmee is een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.

4.3 Externe Veiligheid

Algemene beginselen externe veiligheid
Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:

  • een minimum beschermingsniveau, uitgedrukt als het plaatsgebonden risico (PR) en
  • een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers, uitgedrukt als het groepsrisico (GR).

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6 (kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het berekenen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar hooguit bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.

Voor de opslag van ontplofbare stoffen wordt uitgegaan van een afwijkende effectafstand, gerelateerd aan het niveau van matige schade aan gebouwen (circa 0,1 bar piekoverdruk).

De beoordeling van de externe veiligheid vindt plaats overeenkomstig de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Deze circulaire maakt onderscheid tussen 3 effectgebieden (A, B en C-zone). De C-zone is alleen van belang wanneer de geprojecteerde bestemming voorzien is van een vliesgevel (gevaar voor rondvliegend glas).

De afweging voor de aanvaardbaarheid van het groepsrisico is gebaseerd op de specifieke invloedsgebieden (inventarisatieafstanden) van de risicobron. Wanneer kwetsbare bestemmingen buiten de invloedsgebieden liggen behoeft het groepsrisico niet te worden vastgesteld (minimale effecten als gevolg van een calamiteit).

Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit

In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders worden voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.

Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.

Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.

NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen. Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.

De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijks en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.

NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.

4.3.1 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet bij een bestemmingsplan de risicobenadering worden toegepast. Dit geldt wanneer de ontwikkeling binnen 200 m van de transportas is gelegen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van wegen bestemd of aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept). In deze handleiding zijn de effectafstanden 1%-letaliteit (invloedsgebieden) vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor de meest gangbare stofcategorieën weergegeven.


Tabel - Invloedsgebieden vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Stofcategorie Invloedsgebied [m]
LF1 Brandbare vloeistoffen (diesel) 45
LF2 Brandbare vloeistof (benzine) 45
GF3 Brandbare gassen (propaan, LPG) 355
GT3 Toxisch gas (ammoniak) 560
LT1 Toxische vloeistof (acrynitril) 730
LT2 Toxische vloeistof (propylamine) 880
LT3 Toxische vloeistof (acroleïne) > 4000
LT4 Toxische vloeistof (methylisocyanaat) > 4000

Bron: bijlagenrapport Handleiding Risicoanalyse Transport (HART)

Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

Over de A4, tussen het Prins Clausplein en knooppunt Ypenburg, vindt vervoer van toxische stoffen plaats (LT3). Het plangebied ligt op circa 3.200 meter van het knooppunt Ypenburg.

Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van de A4 ligt, moeten wel de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid worden verkend. Gelet op de enorme afstand tot de A4 en het ontbreken van ruimtelijke ontwikkelingen is het treffen van bouwkundige maatregelen (bijvoorbeeld het op een centrale plaats afsluiten van de ventilatie) niet aan de orde. Deze maatregel is bovendien weinig effectief gelet op de aanwezigheid van te openen ramen en deuren. Op een afstand van meer dan 3 km zullen de letale gevolgen uiterst beperkt zijn. Het gesloten houden van ramen is de meest effectieve maatregel. Door een tijdige inzet van E-Alert kunnen bewoners binnen het plangebied er voor zorgen dat zij geen nadelige gevolgen van een ramp zullen ondervinden.

4.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Volgens de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 31 juli 2012 behoeft, voor de niet in bijlage 4 genoemde spoorwegen, het groepsrisico niet beoordeeld en verantwoord te worden, omdat de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die over deze spoorwegen worden vervoerd niet of nauwelijks van invloed zijn op het groepsrisico. Dit is het geval voor de spoorbanen gelegen op Haags grondgebied. Een nadere verantwoording is daarom niet noodzakelijk.

4.3.3 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico is beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Het plangebied wordt langs de Fruitweg en de Troelstrakade, tussen de Fruitweg en de Coornhertstraat, begrensd door buisleiding W-509-06 van de Gasunie. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van deze buisleiding.

Ten behoeve van het bestemmingsplan Moerwijk zuidoost en het bestemmingsplan Transvaal zijn kwantitatieve risicoanalyses (hierna QRA) uitgevoerd. De invloedsgebieden van deze gebieden vallen samen met het hierboven beschreven deel van de buisleiding. Uit de QRA voor het bestemmingsplan Moerwijk zuidoost, opgesteld door de KEMA (rapport van 25 september 2009, kenmerk 66912927-GCS 09.M.50246) (zie bijlage 1), blijkt dat het groepsrisico ter plaatse van de maatgevende kilometer 0,47 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. De maatgevende kilometer strekt zich van het Erasmusplein tot aan de Fruitweg. Voor dit onderzoek is nog gebruik gemaakt van het rekenmodel Pipesafe van de Gasunie.

Vanwege het hoge groepsrisico in Transvaal (markt aan de Herman Costerstraat) worden saneringsmaatregelen getroffen. Hiertoe is recent door DNV KEMA Energy & Sustainability een nieuwe QRA uitgevoerd (rapport van 20 februari 2013, kenmerk 74102362- GCS 13.R.53532) (zie bijlage 2). Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het voorgeschreven rekenmodel Carola. Uit dit onderzoek blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van de Fruitweg 0,3 maal de oriëntatiewaarde is.

Aangezien de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en sprake is van een conserverend bestemmingsplan (het groepsrisico neemt niet toe) is een nadere verantwoording niet noodzakelijk.

Er zijn geen plaatsgebonden risicocontouren die voor dit plan van belang zijn.

4.3.4 Inrichtingen

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van LPG-installaties (150 m) of andere risicovolle objecten waarvoor het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is.

Het plangebied ligt evenmin binnen de effectafstanden van een inrichting voor de opslag van explosieven of binnen een veiligheidscontour van een inrichting waarvoor het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer van toepassing is.

4.3.5 Advies regionale brandweer

Uit de circulaire RNVGS en Besluit externe veiligheid buisleidingen volgt dat de regionale brandweer om advies moet worden gevraagd bij een verantwoording van het groepsrisico. In dit kader is de Veiligheidssregio Haaglanden in staat gesteld een advies uit te brengen over het groepsrisico, de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Op 25 april 2013 heeft de Veiligheidssregio Haaglanden een advies uitgebracht.

In het advies wordt aangegeven dat de Veiligheidssregio Haaglanden adviseert de volgende maatregelen te treffen om de veiligheidsrisico's te verlagen en de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en beheersbaarheid te vergroten.

Effectreducerende maatregel

  • A. Geadviseerd wordt dat het personeel, de BHV-organisatie en/of de begeleiding van de verminderd- tot niet zelfredzame personen, van alle objecten binnen het invloedsgebied van het knooppunt Ypenburg en de hoge druk aardgastransportleiding, is voorbereid op calamiteiten met gevaarlijke stoffen op deze wegen. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend.

Maatregel ter bevordering van de zelfredzaamheid

  • B. Binnen het invloedsgebied van de hoge druk aardgastransportleiding wordt een vluchtweg vanuit de objecten, geadviseerd via de tuingevel aan de afgekeerde zijde van deze risicobron. Dit advies is van toepassing op objecten bestemd voor het verblijf van personen, zoals woningen, bedrijven en kantoren.

Maatregelen ten behoeve van de hulpverlening

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn. De bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de bluswatervoorzieningen zijn onder normale omstandigheden voldoende.

Beoordeling maatregelen

  • A. Het op de hoogte zijn van de het personeel en/of de BHV-organisatie in de (kantoor)complexen van de risico's van de route gevaarlijke stoffen kan positief bijdragen aan de veiligheid. De gemeente zal zich inspannen om hen op de hoogte te stellen van de risico's en hoe gehandeld moet worden bij een incident.
  • B. Zoals de VeilIgheidsregio Haaglanden al aangeeft betreft het hier voornamelijk een conserverend bestemmingsplan. Alleen binnen de bestemming Gemengd is nieuwbouw/uitbreiding van bebouwing mogelijk. Aan dit artikel wordt een nadere eisen-regeling toegevoegd, waarmee het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen kan stellen ten aanzien van de aanwezigheid en situering van vluchtwegen binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding.

Effectiviteit geadviseerde maatregelen

In onderstaande tabel zijn de maatregelen samengevat die genomen kunnen worden om de risico's te beperken. In de tabel is een inschatting opgenomen van de bijdrage die een maatregel kan leveren aan de risicobeperking van een bepaald scenario.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0256ZDreespark-50VA_0005.png"

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Bij de wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan moet nagegaan worden of onderzoek verricht moet worden naar de omvang van deze drie geluidsbronnen. Als het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor het realiseren van (andere) geluidsgevoelige gebouwen in de geluidzone van een weg of spoorweg, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Bij de reconstructie van (spoor)wegen wordt eveneens een akoestisch onderzoek ingesteld.

Het bestemmingsplan 'Willem Dreespark e.o.' biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De reconstructie van een (spoor)weg is ook niet aan de orde. Derhalve is een geluidsonderzoek niet noodzakelijk. De Wet geluidhinder staat de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Het bestemmingsplan 'Willem Dreespark e.o.' betreft een conserverend bestemmingsplan waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. Op grond van deze overwegingen kan reeds zonder detailonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteit staat derhalve de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg.

4.6 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. In deze waterparagraaf zijn de hierbij gemaakt afspraken verwerkt.

4.6.1 Beleidskader

Ten aanzien van het thema water zijn er diverse beleidsstukken van kracht. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Net Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaalt naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is getekend op 2 juli 2003. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Delfland heeft de Handreiking watertoets uit 2007 in 2012 geactualiseerd. De handreiking biedt handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau.

Wateragenda en Waterbergingsvisie Den Haag
De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer middels een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn. Belangrijk nieuw element in de Wateragenda is dat het zich behalve op de waterkwaliteit en waterveiligheid óók op de veiligheid, recreatie en ruimtelijke ontwikkelingen richt.'De gemeente streeft naar het realiseren van een duurzaam vitale en aantrekkelijke leefomgeving. Daarom de lange termijndoelstelling voor dit waterplan: Het realiseren van een duurzaam schoon en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige (leef)omgeving, waar bewoners en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan.

In 2006 hebben het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Den Haag de Waterberginsgvisie Den Haag vastgesteld. Hierin is aangegeven welke ruimtelijke en technische maatregelen er genomen moeten worden om het watersysteem in Den Haag op orde te brengen. De visie bestaat uit acht deelgebiedrapportages.

In 2012 hebben Den Haag en Delfland samen de 'Doorstroomstudie Den Haag' verricht. Hieruit blijkt dat bij langdurige hevige regen het water niet snel genoeg kan worden afgevoerd naar de gemalen waardoor het waterpeil op de boezem stijgt. In de laaggelegen gebieden aan het boezemstelsel neemt daarmee de kans op wateroverlast toe. Ook de stroomsnelheid van het water neemt dan to hetgeen nadelig kan zijn voor de stabiliteit van de kades. Naar verwachting wordt in 2013 de Waterbergingsvisie Den Haag geactualiseerd, daarin worden de knelpunten uit de Doorstroomstudie meegenomen.

Bij toekomstige ontwikkelingen moet voldaan worden aan de waterbergingsnormen. De gemeente Den Haag houdt in toekomstige plannen rekening met alle wateraspecten: waterkwantiteit - kwaliteit, -keringen en riolering. Bij herinrichting, stedelijke vernieuwing of nieuwbouw zullen alle mogelijke kansen voor het bergen van extra water -op basis van nieuw inzichten in het waterbeheer- worden benut in de planvorming, zodat een bijdrage wordt geleverd aan een robuust watersysteem. Als bij nieuwe ontwikkelingen het verhard oppervlak toeneemt, dan moet extra waterberging worden gerealiseerd

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. Om de gewenste ecologische hoofdstructuur te realiseren heeft Den Haag daarom in 2008 de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones in Den Haag 2008-2018 vastgesteld. In de nota worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding watergangen en aanleg natuurvriendelijke oevers.

Afvalwater en Riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015.

Duurzaamheid staat centraal in het denken en doen van de gemeente Den Haag. Werken aan duurzaamheid betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron, meer oog te hebben voor hergebruik en het terugdringen van energiegebruik en het voorkomen dat schoon water vuil wordt. Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Duurzaam denken en doen komt zo terug in het ontwerp, de aanleg, het beheer en het gebruik van riolering.

Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk bij de bron wordt voorkomen dat water vuil wordt, dat water wordt vastgehouden op de plaats waar het valt en waarmee gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater. Een ander voorbeeld is het meer toepassen van minder milieubelastende materialen bij de huisaansluitleidingen en de hoofdriolering.

4.6.2 Planbeschrijving

4.6.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kunnen stellen.

4.7 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  1. a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  2. b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  3. c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Plangebied

In en in de directe omgeving van het plangebied waren bedrijven met bodembedreigende activiteiten gevestigd. Het gaat hierbij om een tankstation, een metaalconstructiebedrijf een verfspuitinrichting, hijs- hef en andere transportmiddelenindustrie, metaal oppervlaktebehandelingbedrijf, een vulcaniseerinrichting, een afvalinzamelingsbedrijf en een machinefabriek.

Er zijn dertien ondergrondse brandstoftanks bekend, waarvan zes zijn verwijderd of onklaar zijn gemaakt door een daartoe gecertificeerd bedrijf. De overige zeven tanks zijn nog in gebruik.

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hieruit is gebleken dat er in het plangebied sprake is van twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). In beide gevallen betreft het een mobiele verontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten.

  • Voor de locatie Fruitweg 248 is een uiterlijke startdatum voor de sanering vastgesteld. Dit geval van ernstige bodemverontreiniging is veroorzaakt door een voormalige machinefabriek. De sanering van de bodemverontreiniging dient voor 2015 te zijn begonnen.
  • Ter plaatse van het tankstation van Shell aan de Troelstrakade is een bodemverontreiniging ontstaan. Deze is grotendeels gesaneerd, de verontreiniging in het grondwater is deels gesaneerd en er vindt monitoring plaats van de restverontreiniging.

Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en zal er eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn, zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de grond (0-2,0 m-maaiveld) in het plangebied gemiddeld matig verontreinigd is met lood, zink en PAK (teerachtige stoffen) en licht verontreinigd met cadmium, koper en kwik. Het gebied kan derhalve geheel als verdacht worden aangemerkt. In het gebied is geen grondverzet mogelijk op basis van de bodemkwaliteitskaart.

4.8 Groen

4.8.1 Groen kleurt de stad

De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (2005) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker;
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. In het plangebied is één element uit de Groene Hoofdstructuur aanwezig: het water van het Laakkanaal behoort tot het 'water van belang voor de groenstructuur'. Het beleid is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Bovendien is het beleid voor het “water van belang voor de groenstructuur” het verbeteren van de natuurwaarde en de ruimtelijke en landschappelijke betekenis en het beschermen van muurvegetaties.

4.8.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszone in Den Haag is de stedelijke ecologische hoofdstructuur aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SEHS bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen.

Het plangebied maakt geen deel uit van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur.

4.8.3 Flora- en faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De wet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door bij de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen rekening te houden met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen zodat dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

Gelet op het laag-dynamische karakter van het bestemmingsplan kan met toetsing aan de Flora- en Faunawet bij de vergunningverlening worden volstaan. Daarbij is met name het volgende aandachtspunt van belang. Bij sloop van gebouwen mogen geen verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels worden verstoord. Sloopwerken dienen bij voorkeur in de periode tussen half september en half november te worden uitgevoerd. Voordat er werkzaamheden plaatsvinden, dienen de flora en fauna nader onderzocht te worden middels een zogenaamde quickscan. Wanneer werkzaamheden kunnen leiden tot verstoring van beschermde soorten, dient een ontheffing aangevraagd te worden.

4.8.4 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen. Er bevinden zich geen Natura-2000 gebieden in of nabij het plangebied.

4.8.5 Omgevingsvergunning voor kappen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Er zijn in het plangebied geen monumentale bomen aanwezig.

4.9 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij vaststelling van bestemmingsplannnen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet 1988, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond. In deze paragraaf wordt toegelicht hoe het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan 'Willem Dreespark e.o.'.

4.9.1 Gemeentelijk beleid

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  1. 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: terreinen waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  2. 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente - als daartoe aanleiding bestaat - hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten;
  3. 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

In het plangebied worden geen archeologische waarden verwacht (zie paragraaf 4.9.2).

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53, Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht staat op zichzelf, en is niet opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

4.9.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk voor het grootste deel gelegen in een gebied met een opeenvolging van lagen die onder natte omstandigheden zijn gevormd: klei en veen. De klei werd enige duizenden jaren voor Christus afgezet door de zee en tijdens overstromingen van getijdegeulen en kreken in de directe omgeving. Het veen kon ontstaan en groeien omdat het gebied, ook als er geen sprake van overstromingen was, vele eeuwen moerassig bleef. Mocht bijvoorbeeld echter het veen in droge perioden wel geschikt zijn geweest, dan zijn de sporen hiervan bij de aanleg van de havens in de twintigste eeuw verdwenen. Alleen ter plaatse van de hoek van het Willem Dreespark bij de Erasmusweg, waar de spoorlijn kruist, is volgens de geologische kaart een smalle strandwal in de ondergrond aanwezig. Hierop zou in de prehistorie gewoond en gewerkt kunnen zijn. Archeologisch booronderzoek ter plaatse van het Hildebrandplein in 2007 heeft echter aangetoond dat deze strandwal veel smaller was en de klei zich veel verder uitstrekte dan werd aangenomen. Ook dit deel van het plangebied is dus veel drassiger geweest dan tevoren is aangenomen, waardoor de archeologische verwachting hier ook laag is.

Bovenstaande maakt duidelijk dat het hele plangebied een lage archeologische verwachting heeft. Er is daarom op de plankaart geen sprake van een dubbelbestemming archeologie. Dat betekent dat er vanuit de archeologische monumentenzorg geen voorwaarden worden verbonden aan vergunningaanvragen voor activiteiten waarbij bodemverstoringen optreden.

4.10 Gebiedsgericht Milieubeleid

Tien voor milieu

De nota Tien voor milieu (2006) is het richtinggevend document voor de hoofdlijnen van milieubeleid van de gemeente Den Haag in de periode 2006-2010. In deze contourennota zijn ambities vastgesteld voor de speerpunten lucht, klimaat, water en geluid en voor de aandachtspunten vergunningverlening en handhaving, externe veiligheid, afval, binnenmilieu, bodem en sturing.

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het GebiedsgerichtMilieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd. Het plangebied behoort tot de gebiedstypen 'Wonen' en 'Gemengd wonen'

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen 3 verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'Wonen' van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

thema Welke ambitie is vastgelegd? Wordt de ambitie gerealiseerd toelichting
bodem extra ja Binnen het deel van het plangebied waarvoor dit gebiedstype geldt, is één geval van ernstige bodemverontreining bekend. De locatie is gelegen aan de Fruitweg 248. Deze ernstige bodemverontreiniging is veroorzaakt door een voormalige machinefabriek. De sanering van de bodemverontreiniging dient voor 2015 te zijn begonnen.
externe veiligheid maximaal ja Het plangebied wordt langs de Fruitweg en de Troelstrakade, tussen de Fruitweg en de Coornhertstraat, begrensd door buisleiding W-509-06 van de Gasunie. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van deze buisleiding.
Uit dit onderzoek blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van de Fruitweg 0,3 maal de oriëntatiewaarde is.
Aangezien de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en sprake is van een conserverend bestemmingsplan (het groepsrisico neemt niet toe) is een nadere verantwoording niet noodzakelijk.
geluid maximaal ja Het bestemmingsplan 'Willem Dreespark e.o.' biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De reconstructie van een (spoor)weg is ook niet aan de orde. Derhalve is een geluidsonderzoek niet noodzakelijk. De Wet geluidhinder staat de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg en daarmee zijn er geen juridische mogelijkheden tot het nemen van maatregelen ter verbetering van het geluidsniveau (indien de geluidsbelasting de in de ambities genoemde waarden zou overschrijden).
'lucht maximaal ja Het bestemmingsplan 'Willem Dreespark e.o.' betreft een conserverend bestemmingsplan waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. Op grond van deze overwegingen kan reeds zonder detailonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de Wet milieubeheer. Daarmee zijn er geen juridische mogelijkheden tot het nemen van maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit (indien de luchtkwaliteit de in de ambities genoemde waarden zou overschrijden).
mobiliteit extra ja Het Willem Dreespark fungeert als buurtonsluitingsweg, waardoor een groot deel van het plangebied alleen wordt gebruikt voor bestemmingsverkeer. De parkeerterreinen rondom de flats aan het Willem Dreespark zijn uitsluitend bestemd voor bewoners van deze woningen.
schoon extra ja Bij wijzigingen in de inrichting van het plangebied dient rekening gehouden te worden met de ambities binnen dit thema. Het bestemmingsplan staat mogelijke maatregelen niet in de weg.
water Water dat siert ja Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit.
natuur extra ja Binnen het plangebied is geen (stedelijke) ecologische hoofdstructuur aanwezig. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de ecologische hoofdstructuur rondom het plangebied
klimaat maximaal ja Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daarom zijn de mogelijkheden om klimaatdoelstellingen in het plangebied te realiseren zeer beperkt.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'Gemengd Wonen' van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

thema Welke ambitie is vastgelegd? Wordt de ambitie gerealiseerd toelichting
bodem extra gedeeltelijk Binnen het deel van het plangebied waarvoor dit gebiedstype geldt, is één geval van ernstige bodemverontreining bekend. Het gaat om het tankstation van Shell aan de Troelstrakade. De verontreiniging in de grond is grotendeels gesaneerd, de verontreiniging in het grondwater is deels gesaneerd en er vindt monitoring plaats van de restverontreiniging.
externe veiligheid maximaal ja Het plangebied wordt langs de Fruitweg en de Troelstrakade, tussen de Fruitweg en de Coornhertstraat, begrensd door buisleiding W-509-06 van de Gasunie. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van deze buisleiding.
Uit dit onderzoek blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van de Fruitweg 0,3 maal de oriëntatiewaarde is.
Aangezien de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en sprake is van een conserverend bestemmingsplan (het groepsrisico neemt niet toe) is een nadere verantwoording niet noodzakelijk.
geluid extra ja Het bestemmingsplan 'Willem Dreespark e.o.' biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De reconstructie van een (spoor)weg is ook niet aan de orde. Derhalve is een geluidsonderzoek niet noodzakelijk. De Wet geluidhinder staat de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg en daarmee zijn er geen juridische mogelijkheden tot het nemen van maatregelen ter verbetering van het geluidsniveau (indien de geluidsbelasting de in de ambities genoemde waarden zou overschrijden).
lucht extra ja Het bestemmingsplan 'Willem Dreespark e.o.' betreft een conserverend bestemmingsplan waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. Op grond van deze overwegingen kan reeds zonder detailonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de Wet milieubeheer. Daarmee zijn er geen juridische mogelijkheden tot het nemen van maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit (indien de luchtkwaliteit de in de ambities genoemde waarden zou overschrijden).
mobiliteit extra ja Voor de bedrijven langs de Fruitweg vindt parkeren op eigen terrein plaats.
schoon extra ja Bij wijzigingen in de inrichting van het plangebied dient rekening gehouden te worden met de ambities binnen dit thema. Het bestemmingsplan staat mogelijke maatregelen niet in de weg.
water Water dat siert ja Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit.
natuur extra ja Binnen het plangebied is geen (stedelijke) ecologische hoofdstructuur aanwezig. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de ecologische hoofdstructuur rondom het plangebied
klimaat maximaal ja Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daarom zijn de mogelijkheden om klimaatdoelstellingen in het plangebied te realiseren zeer beperkt.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 worden de in het plan opgenomen ontwikkleingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.3 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.4 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Ontwikkelingen

5.2.1 Extra bouwlagen

5.3 Keuze En Verantwoording Van Bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000.

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Daardoor is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform SVBP 2012 opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

Beleidskader Vertaling in het bestemmingsplan
Ruimtelijk beleid
In de provinciale Verordening Ruimte is het bedrijventerrein Fruitweg aangewezen als 'bedrijventerrein'. In artikel 8 lid 2 van deze Verordening is bepaald dat het bestemmingsplan geen nieuwe (bedrijfs)woningen mag mogelijk maken. In de artikelen 3.3 en 4.4 is bepaald dat dienstwoningen niet zijn toegestaan.
In artikel 8 lid 2 van de Verordening Ruimte is bepaald dat bestemmingsplannen op bedrijventerreinen bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk maken. I In de bestemmingen Bedrijf en Gemengd die zijn gelegen op de gronden aan de Fruitweg, is bedrijvigheid in ten hoogste milieucategorie 2 van de Staat van bedrijven op bedrijventerreinen mogelijk die in bijlage 3 van de regels is opgenomen. Voor milieucategorie 3 dient de afstand tussen woningen en het betreffende bedrijf tenminste 50 meter te bedragen, voor milieucategorie 2 is dat 30 meter. De afstand tussen de bedrijven aan de Fruitweg en de woonschepen in het Laakkanaal is meer dan 30 meter, maar minder dan 50 meter. Met het opnemen van ten hoogste milieucategorie 2 is voldaan aan het bepaalde in lid 3 van de provinciale verordening.
De waterkering ten zuiden en zuidoosten van het Laakkanaal is door de provincie aangewezen als regionale waterkering. In artikel 10 van de Verordening Ruimte is bepaald dat de waterkeringen als zodanig bestemd worden en regels worden opgenomen voor onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van de keringen. Zowel de beschermingszone als kernzone dienen te worden bestemd. Andere bestemmingen zijn slechts toelaatbaar voor zover er geen geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. Daarbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering.
In het bestemmingsplan zijn zowel de kern- als beschermingszone bestemd als Waterstaat -Waterkering. In artikel 11 zijn de bijbehorende regels opgenomen. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 10 van de provinciale verordening.
In de uitwerking van de Structuurvisie Den Haag 2020 in de Agenda voor de Haagse Verdichting wordt voorgesteld dat langs doorgaande wegen en groen een bouwhoogte van minimaal vijf lagen mogelijk zou moeten zijn.
De doorgaande weg in het plangebied waar van een bouwhoogte van minimaal vijf lagen wordt uitgegaan, zijn de Fruitweg en Troelstrakade. Langs de Troelstrakade is uitsluitend een tankstation gelegen. Bebouwing in vijf lagen is daarom langs deze weg niet aan de orde. Langs de Fruitweg mag de bebouwing tot vijf lagen worden verhoogd, voorzover deze nog niet zo hoog is.
Cultuurhistorie en archeologie
De Monumentenwet 1988 / Monumentenverordening Den Haag verplicht de gemeenteraad van Den Haag een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijks- / gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Het plangebied is niet aangewezen als rijks- / gemeentelijk beschermd stadsgezicht.
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden Het hele plangebied heeft een lage archeologische verwachting. Om die reden is in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen.
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Binnen het plangebied is onderzoek verricht naar de cultuur historische waarden. De cultuurhistorische waarden zijn beschreven in paragraaf 2.3.2. Het scholencomplex Willem Dreespark 306-307 (het vooroorlogse deel) heeft een hoge cultuurhistorische waarde. Het water van het Laakkanaal is als waardevol aangemerkt. Beiden zijn conserverend bestemd.
Verkeer
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie De rangorde die in het beleid is verwoord is bij de aanwijzing van de bestemmingen gehanteerd.
De Troelstrakade heeft binnen het plangebied een buurtontsluitende functie en heeft de bestemming Verkeer - Straat. De overige straten hebbend de bestemming Verkeer - Verblijfsstraat.
Het beleid streeft naar een hoofdroutenetwerk voor de fiets en voldoende stallingsplaatsen bij bestemmingen.
Binnen de bestemmingen Groen, Verkeer - Straat en Verkeer - Verblijfsstraat zijn fietsvoorzieningen zoals fietspaden mogelijk gemaakt. Het fietspad langs de Troelstrakade is onderdeel van het hoofdroutenetwerk voor de fiets.
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens de in bijlage 4 opgenomen Nota Parkeernorm DenHaag, inlegvel parkeernormen.
Wonen
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is dat, wanneer Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, de stad zich moet versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen Het plangebied is in de Woonvisie aangewezen voor een binnenstedelijke transformatie naar een centrumstedelijk woonmilieu met een gevarieerd stedelijk woon- werk- en leefmilieu aan het water. Dit beleid is onder andere vertaald in het Masterplan Knoop Moerwijk (zie paragraaf 3.2.4.3). Het college heeft er in het IpSO 2011 (het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) onder meer voor gekozen om voor Knoop Moerwijk de komende vier jaar geen ontwikkelingen op te starten. Om die reden zijn de ontwikkelingen uit het Masterplan ook niet opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. De bestaande woningen zijn als zondaig bestemd.

Op korte termijn wordt ingezet op verbetering en vernieuwing van de bestaande voorraad en openbare ruimte. De bestemming Wonen staat dit niet in de weg.
We woonschepen in het Laakkanaal zijn conform het Kadebeleid Woon- en bedrijfsboten (2000) aangewezen als één van de 17 Haagse locaties voor woonschepen
Op de plankaart is binnen de bestemming Water een aanduiding 'woonschepenligplaats' opgenomen. Per aanduidingszone is aangegeven hoeveel woonschepenligplaatsen binnen de betreffende zone aanwezig mogen zijn. Aanvullend zijn op woonschepen en bijbehorende bouwwerken de gemeentelijke 'Verordening op de Binnenwateren' (RIS 181486, oktober 2011), het B&W-besluit 'Aanwijzing van kaden' van 18 juni 2001, en de beleidsnota 'Bij het wonen op water' (januari 2000, RIS 72164), van toepassing.
Economie
De bedrijven aan de Fruitweg maken deel uit van het gelijknamige bedrijventerrein. Een deel van de gebouwen voldoet niet aan de laatste eisen van ondernemers en werknemers en ook de uitstraling van de terreinen kan beter. Hierdoor dreigt een neergaande spiraal. Het beleid van de gemeente Den Haag is er daarom op gericht om op de bedrijventerreinen te komen tot meer menging van functies. Het mengen moet wel op een dusdanige wijze gebeuren dat de verschillende functies elkaar niet in de weg zitten. De bedrijven aan de Fruitweg zijn bestemd als Gemengd. Binnen deze bestemming zijn naast bedrijven ook sportvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
Voor de maatschappelijke functies is bepaald dat dit geen functies mogen zijn die de ontwikkelingsmogelijkheden van gevestigde bedrijven schaden.
Daarnaast zijn ter plaatse van specifieke functieaanduidigingen op de plankaart ook een garagebedrijf en kantoren toegestaan.
De Detailhandelsnota bepaalt dat voor kantoor- en bedrijfslocaties het winkelaanbod beperkt dient te blijven om versnippering van het aanbod en een structuurverstorende werking te voorkomen. Om deze reden is in het plangebied geen nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt.
Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad de 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' vastgesteld. Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar eventuele nieuwbouw of handhaving van kantoren mogelijk is en waar aan functiewijziging gedacht moet worden. Het stedelijke kantorenbeleid er ook op gericht om het huidige overaanbod in Den Haag en de regio te verminderen. Daarom wordt transformatie van kantoren naar ander vastgoed gestimuleerd. In plangebied zijn nieuwe kantoren niet toegestaan en wordt transformatie van kantoor naar andere functies mogelijk gemaakt door de ruime gemengde bestemming.
Transformatie naar wonen is op basis van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Om wonen mogelijk te maken, moeten ondere andere milieuonderzoeken uitgevoerd worden en moet het kostenverhaal worden verzekerd. Daarvoor is een concreet plan nodig, dat nu ontbreekt. Indien zich een initiatiefnemer aandient om kantoren te transformeren naar wonen, is het college bereid daarin mee te denken.
Op 4 februari 2010 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Horeca 2010-2015 vastgesteld. Voor toevoeging van horeca in de wijken ligt de focus op winkelgebieden/winkelstraten en kleinschalige verblijfspleinen. In het plangebied komen geen winkelgebieden of verblijfspleinen voor. Horeca is in het plangebied niet toegestaan.
Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Sport, Zorg en Maatschappelijke voorzieningen
In het plangebied is nu nog de school voor speciaal onderwijs Tyltylcentrum 'De Witte Vogel' aan het Willem Dreespark 307 en Willem Dreespark 102 gevestigd. Voor het Tyltylcentrum 'De Witte Vogel' is nieuwbouw gepland aan de Melis Stokelaan, die naar verwachting in 2015 in gebruik genomen zal worden. Na oplevering van de nieuwbouw aan de Melis Stokelaan zullen de vestigingen aan het Willem Dreespark aan de onderwijsbestemming worden onttrokken. Voor de school voor speciaal onderwijs Tyltylcentrum 'De Witte Vogel' aan het Willem Dreespark 307 en Willem Dreespark 102 is op de plankaart een aanduiding 'onderwijs' opgenomen binnen respectievelijk de bestemming Gemengd en Wonen. De ruime maatschappelijke bestemming biedt genoeg mogelijkheden om de bebouwing na vertrek van de school voor een andere functie te gebruiken.
De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs', die is opgenomen voor de school voor speciaal onderwijs Tyltylcentrum 'De Witte Vogel' is ook kinderopvang toegestaan.
De gemeente streeft ernaar voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn. Binnen de gemengde bestemming zijn sportvoorzieningen toegestaan.
Ten aanzien van het plangebied is de inzet gericht op handhaving van bestaande welzijnsvoorzieningen en, waar dat inpasbaar is, potenties te bieden voor nieuwe voorzieningen. Welzijnsvoorzieningen zijn, mits het geen inrichtingen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit geluidhinder betreffen, toegestaan binnen de brede gemengde bestemming.
Gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. In dit bestemmingsplan zijn aan het Willem Dreespark 104-105b zes atelierwoningen gelegen. Dit zijn gecombineerde woon- en werkruimtes voor kunstenaars. De atelierwoningen zijn bestemd als Wonen. Binnen deze bestemming zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan, waaronder ook de werkruimtes voor kunstenaars worden begrepen.
Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningbouwlocaties mogelijk. Binnen de bestemmingen Groen en Verkeer - Verblijfsstraat zijn speelvoorzieningen toegestaan.
Parapluherzieningen
Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op het hele gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen detailhandel mogelijk.
De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen. Deze regeling is vertaald in dit bestemmingsplan.
Bezonning
Binnen de gemeente Den Haag zijn bezonningsnormen vastgesteld. De effecten van het mogelijk maken van vijf bouwlagen op de bezonning binnen en rondom het plangebied zijn onderzocht. Daarbij is getoetst aan de bezonningsnormen. De vertaling van het bezonningsonderzoek naar het bestemmingsplan is beschreven in paragraaf 5.2

5.4 Toelichting Op De Regels

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale plankaart, regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  1. 1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  2. 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 11) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  3. 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 12 tot en met 15) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingssregels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 17, de slotregel in artikel 18.

5.4.1 Inleidende regels


In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
- geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
- naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
- geen detailhandel en/of horeca betreffen;
- geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.4.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

De bestemming Bedrijf is toegekend aan een deel van de bedrijven aan de Fruitweg, aan de bedrijven aan het Willem Dreespark en het tankstation aan de Troelstrakade. Andere bedrijven zijn opgenomen binnen de bestemming Gemengd.

De bedrijven aan het Willem Dreespark zijn gelegen in een gemengd gebied. Bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorieën A en B van de Staat van bedrijven bij functiemenging, zoals is opgenomen in bijlage 2 van de regels. De bedrijven aan de Fruitweg maken deel uit van een bedrijventerrein. Voor deze bedrijven is de milieucategorisering van de Staat van bedrijven op bedrijventerreinen aangehouden. Deze lijst is opgenomen in bijlage 3 van de regels. Bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan.

Voor het tankstation aan de Troelstrakade is een specifieke aanduiding opgenomen op de plankaart: 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'. Hier is uitsluitend een verkooppunt voor motorbrandstoffen toegestaan.

De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd. Met uitzondering van het tankstation komen deze bouwvlakken overeen met de bestemmingsgrenzen, wat inhoudt dat de volledige percelen mogen worden bebouwd.

Artikel 4 Gemengd

Voor de bedrijven binnen de gemengde bestemming is dezelfde systematiek aangehouden als binnen de bestemming Bedrijf. Daarnaast zijn in deze bestemming sportvoorzieningen, dansscholen, een leerwerkbedrijf en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Omdat de maatschappelijke functies nabij bedrijven en de spoorlijn Delft-Leiden zijn gelegen, zijn alleen maatschappelijke functies toegestaan voor zover het geen inrichtingen betreffen die worden genoemd in artikel 1 van het Besluit geluidhinder en zich verenigen met de omliggende bedrijven.

Een garagebedrijf, kantoren, onderwijsvoorzieningen en kinderopvang zijn met een specifieke aanduiding op de plankaart bestemd. Bebouwing is toegestaan binnen de bouwvlakken op de plankaart. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd.

Artikel 5 Groen

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor: groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, straatmeubilair en scootmobielbergingen. Voor laatstgenoemde geldt dat die scootmobielbergingen die op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig waren, mogen worden herbouwd. De hoogte en oppervlakte mag niet worden vergroot.

Artikel 6 Verkeer - Straat

Wegen met de bestemming Verkeer - Straat dienen vooral voor de ontsluiting van wijken en buurten en het inter-wijkverkeer. Het aandeel doorgaand verkeer is lager dan bij hoofdverkeerswegen, net als de intensiteiten. De toegestane maximum snelheid is 50 km per uur, in een enkel geval 30 km per uur. Wegen binnen deze bestemming kunnen ook een rol spelen in de afwikkeling van het openbaar vervoer, al dan niet in de vorm van vrijliggende tram- of busbanen, of zijn onderdeel van de routes voor de brandweer en andere hulpdiensten. Dit laatste stelt bijzondere eisen aan de (her)inrichting van de weg. Voor fietsers zijn bij voorkeur vrijliggende voorzieningen in het profiel opgenomen, naast voetpaden voor de voetgangers. Parkeren direct langs de weg is mogelijk en in- en uitritten ten behoeve van de ontsluiting van direct aanliggende bestemmingen zijn niet uitgesloten.

De gronden met de bestemming Verkeer - Straat zijn bestemd voor: wegen, toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken, parkeerplaatsen en voet- en fietspaden met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsstraat

Wegen met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsstraat' zijn bestemd voor de afwikkeling van lokaal, gebiedsgebonden verkeer en dienen voor de ontsluiting van buurten en de direct aangelegen bestemmingen. Deze wegen zijn niet bedoeld voor het doorgaande verkeer over grotere afstanden. De intensiteiten en de snelheden van het verkeer zijn laag. Fietsers maken gebruik van de normale rijweg. Voetpaden en parkeervoorzieningen maken deel uit van het wegprofiel.

De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsstraat' zijn bestemd voor: wegen, pleinen, trottoirs, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en bergingen, laatsgenoemde alleen ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats', een en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de gronden waarvoor de aanduiding “woonschepenligplaats" is opgenomen. Ter plaatse van die aanduiding mag per woonboot maximaal 1 berging worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 6 m2 en een maximale hoogte van 2,5 m.

Artikel 8 Water

Het Laakkanaal in het plangebied is als 'Water' bestemd. Op de verbeelding is binnen deze bestemming een aanduiding 'woonschepenligplaats' opgenomen. Per aanduidingszone is aangegeven hoeveel woonschepenligplaatsen binnen de betreffende zone aanwezig mogen zijn. Aanvullend is op woonschepen en bijbehorende bouwwerken de gemeentelijke Verordening op de Binnenwateren' van toepassing. Hierin is onder andere de maatvoering van woonschepen vastgelegd.

Artikel 9 Wonen

De bestemming 'Wonen'is toegekend aan de appartementencomplexen met gemeenschappelijk erf. Aangezien daar geen sprake is van privé-tuinen is geen aan- en bijgebouwen regeling opgenomen. Uitzondering op deze regel vormt de aanduiding' 'bijgebouwen' op de plankaart. Ter plaatse van deze aanduiding is één bijgebouw toegestaan met een maximale oppervlakte van 15 m2 en een maximale hoogte van 3 meter.

Artikel 10 Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de gastransportleiding gelegen langs de Fruitweg en onder de Troelstrakade. Binnen een zone rondom de leidingen is geen bebouwing toegestaan.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

Een zone langs het Laakkanaal is op de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland aangewezen als regionale waterkering. Op de plankaart is voor de kernzone van deze waterkering de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Voor de beschermingszone is een gebiedsaanduiding opgenomen.

Het belang van de waterkering gaat op deze gronden voor op de andere bestemmingen die aan dezelfde gronden zijn toegekend: Groen, Verkeer - Verblijfsstraat en Bedrijf. Ander gebruik en andere bebouwing binnen de zone, anders dan ten behoeve van de waterkering, zijn slechts mogelijk als de belangen van de waterkering zich er niet tegen verzetten en als vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland of als zij hiervoor een watervergunning heeft verleend.

5.4.3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 15.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 15.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

De bescherming van de kernzone van de waterkering is geregeld in artikel 11. Daarnaast dient een beschermingszone van de waterkering te worden aangehouden welke is geregeld door opname van een gebiedsaanduiding 'waterstaat - beschermingszone' . Binnen dit artikel worden nadere eisen gesteld.

Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor omgevingsvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 18 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Willem Dreespark e.o.'

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan vormt in hoofdzaak een nieuwe planologisch-juridische regeling voor een bestaande situatie. Deze regeling gaat uit van consolidering van deze situatie, er zijn geen ontwikkelingen. Er is geen sprake van een plan dat nog dient te worden verwezenlijkt, zodat het aspect van de economische uitvoerbaarheid in die zin niet van toepassing is.

Artikel 6.12 Wro verplicht de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het bestemmingsplan maakt geen bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet mogelijk. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is op 2 april 2013 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  1. 1. Ministerie van EL&I
  2. 2. Ministerie van Defensie
  3. 3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  4. 4. Provincie Zuid-Holland
  5. 5. Stadsgewest Haaglanden
  6. 6. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  7. 7. Hoogheemraadschap van Delfland
  8. 8. Dunea
  9. 9. Politie Haaglanden
  10. 10. Veiligheidsregio Haaglanden, Regionale Brandweer
  11. 11. HTM Infra
  12. 12. Veolia Transport Haaglanden
  13. 13. Stedin B.V.
  14. 14. TenneT Regio West
  15. 15. N.V. Nederlandse Gasunie
  16. 16. Fietsersbond
  17. 17. Kamer van Koophandel Haaglanden
  18. 18. Koninklijk Horeca Nederland
  19. 19. Algemene Veeniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage e.o.
  20. 20. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging
  21. 21. Stichting Haags Milieucentrum
  22. 22. IVN, Vereniging voor natuur- en milieueducatie Den Haag
  23. 23. Stichting Duinbehoud
  24. 24. Haagse Vogelbescherming
  25. 25. Stichting Het Zuid-Hollands Landschap
  26. 26. Haags Monumentenplatform
  27. 27. Stichting BOOG
  28. 28. Bedrijvenvereniging Binckhorst Laakhaven Fruitweg (BLF)
  29. 29. Vereniging Wijkorganisatie Moerwijk

Van de onder 7 en 15 genoemde instanties zijn de hierna opgenomen reacties ontvangen. De onder 4 genoemde instantie heeft aangegeven dat het plan conform het provinciaal beleid is. Het advies van de instantie genoemd onder nummer 10 is verwerkt in paragraaf 4.3 van de toelichting. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.

7. Hoogheemraadschap van Delfland

"Wij verzoeken u onderstaande opmerkingen ten aanzien van de thema's 'Algemeen', en 'Waterkwantiteit' mee te nemen bij de verdere uitwerking van het ontwerpbestemmingsplan.

Algemeen (betreft de Toelichting)

• Hoogheemraadschap van Delfland (blz. 37)

Wij verzoeken u te verwijzen naar de actuele versie van de "Handreiking watertoets voor gemeenten" uit 2012. Deze geeft aan wat voor een watertoets noodzakelijk en wenselijk is en geeft een overzicht van het actuele beleid van Delfland. De handreiking is te vinden op de website van Delfland: http://www.hhdelfland.nl/digitaal-loket/watertoetsportaal/

• Waterplan en Waterbergingsvisie Den Haag (blz. 37)

- Het Waterplan Den Haag 2011-2016 is nooit bestuurlijk vastgesteld.

- Wel is in 2012 de Wateragenda Den Haag opgesteld in samenspraak met Delfland. Hierin benoemen gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland gezamenlijk de volgende 4 beleidsdoelen: 'duurzaam schoon en gezond water', 'aantrekkelijk water', 'veiligheid en beheerst water' en 'bewust van Haags water'.

- In 2012 hebben Den Haag en Delfland samen de 'Doorstroomstudie Den Haag' verricht. Hieruit blijkt dat bij langdurige hevige regen het water niet snel genoeg kan worden afgevoerd naar de gemalen waardoor het waterpeil op de boezem stijgt. In de laaggelegen gebieden aan het boezemstelsel neemt daarmee de kans op wateroverlast toe. Ook de stroomsnelheid van het water neemt dan to hetgeen nadelig kan zijn voor de stabiliteit van de kades.

- Naar verwachting wordt in 2013 de Waterbergingsvisie Den Haag geactualiseerd, daarin worden de knelpunten uit de Doorstroomstudie meegenomen.

Waterkwantiteit (blz. 38)

• Wilt u de beschrijving van de waterhuishouding aanvullen. Er staat dat het plangebied gelegen is in het boezemgebied. Dit klopt voor het primaire boezemwater van het Laakkanaal (peil -0,43 NAP) en het gebied aan de noordzijde daarvan. Het gebied ten zuiden van het kanaal is gelegen in de Noordpolder. Voor het merendeel van het plangebied is het waterpeil -0,82 NAP; het zuid-oostelijke puntje is gelegen in een peilvak met het waterpeil van -1,30 NAP. Behalve het Laakkanaal is er in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Er ligt geen wateropgave in dit deel van de Noordpolder. (Zie ook de Waterbergingsvisie Den Haag, deel Noordpolder.)

• Gezien de uitkomsten van de Doorstroomstudie Den Haag is het van belang kansen te benutten waarmee water langer kan worden vastgehouden en/of kan worden geborgen in het stedelijk gebied. Mede daarom verzoeken wij u om in de Toelichting de volgende tekst uit de Waterbergingsvisie Den Haag (deel Samenvatting, blz. 27) op te nemen in 4.6.2.1 'Waterkwantiteit':

"Bij toekomstige ontwikkelingen moet voldaan worden aan de waterbergingsnormen. De gemeente Den Haag houdt in toekomstige plannen rekening met alle wateraspecten: waterkwantiteit - kwaliteit, -keringen en riolering. Bij herinrichting, stedelijke vernieuwing of nieuwbouw zullen alle mogelijke kansen voor het bergen van extra water -op basis van nieuw inzichten in het waterbeheer- worden benut in de planvorming, zodat een bijdrage wordt geleverd aan een robuust watersysteem. Als bij nieuwe ontwikkelingen het verhard oppervlak toeneemt, dan moet extra waterberging worden gerealiseerd."

Reactie college

In het ontwerpbestemmingsplan is de verwijzing naar de Handreiking aangepast en wordt nu verwezen naar de juiste versie van de Handreiking.

De paragraaf 'Waterplan en Waterbergingsvisie Den Haag' is aangepast in 'Wateragenda en Waterbergingsvisie Den Haag'. Hierin zijn de door Delfland genoemde punten overgenomen.

De paragraaf over waterkwantiteit is eveneens aangevuld. De door Delfland voorgestelde tekst is overgenomen

De tekst over de waterbergingsnormen is, conform andere recente Haagse bestemmingsplannen, opgenomen onder 'Wateragenda en Waterbergingsvisie Den Haag'.

15. Gasunie N.V.

De Gasunie komt op grond van de toetsing aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M tot de conclusie dat de gastransportleiding gelegen in het plangebied juist op de verbeelding is opgenomen. Verder voldoet het bestemmingsplan aan de geldende wet- en regelgeving. De Gasunie heeft geen opmerkingen betreffende dit bestemmingsplan.

Reactie college

Onder dankzegging neemt het college deze inspraakreactie voor kennisgeving aan.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-categorieën

Bijlage 1 Staat van Horeca-categorieën

Bijlage 2 Staat Van Bedrijven Bij Functiemenging

Bijlage 2 Staat van bedrijven bij functiemenging

Bijlage 3 Staat Van Bedrijven Op Bedrijventerreinen

Bijlage 3 Staat van bedrijven op bedrijventerreinen

Bijlage 4 Nota Parkeernorm Den Haag, Inlegvel Parkeernormen

Bijlage 4 Nota Parkeernorm Den Haag, inlegvel parkeernormen

Bijlage 1 Qra Bestemmingsplan Moerwijk Zuidoost

Bijlage 1 QRA bestemmingsplan Moerwijk zuidoost

Bijlage 2 Qra Haagse Markt

Bijlage 2 QRA Haagse Markt

Bijlage 3 Bezonningsonderzoek

Bijlage 3 Bezonningsonderzoek