KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Straat
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsstraat
Artikel 6 Water
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Woongebied - 1
Artikel 9 Woongebied - 2
Artikel 10 Waarde Archeologie
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Algemene Bouwregels
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Geldende Planologische Regelingen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Inpassing Centrale As/ Groene Drager Vroondaal Zuid Ii
2.3 Verplaatsen Waterkeringen
2.4 Percelen Naast Exporteursbaan
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Wonen
3.6 Cultureel Erfgoed
3.7 Water
Hoofdstuk 4 Wet- En Regelgeving
4.1 M.e.r.-beoordeling
4.2 Geluid
4.3 Geur
4.4 Bodem
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Soorten- En Gebiedsbescherming
Hoofdstuk 5 Keuze En Verantwoording Van Bestemmingen En Toelichting Op De Regels
5.1 Het Digitale Bestemmingsplan
5.2 Keuze En Verantwoording Van De Bestemmingen
5.3 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
6.2 Exploitatieplan
6.3 Conclusie
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
Bijlage 1 Deelgebieden
Bijlage 1 Vo Vroondaal Zuid Ii
Bijlage 2 Vo Van Elswijkbaan
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek V4
Bijlage 4 Externe Veiligheid Aardgasleiding
Bijlage 5 Natuuronderzoek 2013
Bijlage 6 Natuurtoets Exporteursbaan 300822
Bijlage 7 Stikstofonderzoek 130323
Bijlage 8 Ecologisch Werkprotocol 150421
Bijlage 9 Milieukundig Onderzoek Bp Vroondaal 23012014

Madestein-Vroondaal, 3e herziening - Deel 2

Bestemmingsplan - gemeente 's-Gravenhage

Vastgesteld op 07-09-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 van de gemeente 's-Gravenhage

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2- 50VA met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 moederplan

het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal van de gemeente 's-Gravenhage, meer specifiek de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0518AMadeVroondl-51VA met de bijbehorende regels (en bijlagen).

1.4 aanbouw:

een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aan-huis-gebonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid - daaronder niet begrepen prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksclub - in tegenstelling tot beroepsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten door een bewoner in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het bedrijf wordt ingenomen.

1.8 aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied - daaronder niet begrepen prostitutie - dat door zijn beperkte omvang door een bewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, wordt uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het beroep/verlenen van diensten wordt ingenomen.

1.9 ambulante handel:

het met een verkoopinrichting voor een dag of voor een bepaalde periode te koop aanbieden en/of verkopen van goederen en/of ter plekke bereide etenswaren, waarbij ten minste één van de bij die verkoop betrokken partijen zich op of aan de weg bevindt.

1.10 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.11 automatenhal:

een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van de Wet op de kansspelen zijn opgesteld.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 bed & breakfast

een voorziening gericht op het voor een kortdurend verblijf, binnen een woning door de eigenaar-bewoner, bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt aan maximaal vier bezoekers.

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.15 belwinkel:

een (deel van een) gebouw, gericht op het daarin of van daaruit door derden tegen vergoeding elektronisch berichtenverkeer, zoals (internationaal) telefoonverkeer, dan wel aanverwante activiteiten te doen plaatsvinden, al dan niet gemengd of mede gebruikt ten behoeve van detailhandel of dienstverlening; onder belwinkel wordt mede begrepen een internetcafé/gelegenheid.

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.19 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw dat functioneel ondergeschikt is aan, en ten dienste staat van een hoofdgebouw, en daarvan bouwkundig valt te onderscheiden.

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bruto-vloeroppervlak (bvo) van een functie:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of andere gebouwde voorziening, met inbegrip van de eventueel daartoe behorende magazijnen, overige dienstruimten en technische ruimten, met uitzondering van de parkeergarages.

1.27 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, dan wel een bouwkundige constructie van enige omvang die, hetzij direct, hetzij indirect, steun vindt in of op de grond.

1.28 dak:

iedere uitwendige bovenbeëindiging van een gebouw.

1.29 dakopbouw:

een vergroting van een gebouw welke een onzelfstandige uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning of andere daar gevestigde rechtmatige functie, en daarvan deel uitmaakt.

1.30 eerste bouwlaag

de bouwlaag die zich direct boven de onderbouw bevindt en bij gebreke daarvan de bouwlaag welke zich als eerste geheel of in overwegende mate boven het peil bevindt.

1.31 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.32 escortbedrijf:

een gebouw waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aangeboden wordt die op een andere plaats dan in het gebouw wordt uitgeoefend.

1.33 extensief dagrecreatief gebruik:

een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken of een naar aard daarmee gelijk te stellen gebruik.

1.34 garagebedrijf:

een inrichting, waarin of van waaruit op bedrijfsmatige wijze het vervaardigen, onderhouden, repareren, behandelen van oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren, opslaan of proefdraaien van motorvoertuigen plaatsvindt.

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 geluidgevoelige functies

functies zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder.

1.37 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.38 Haagse bezonningsnorm

ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag, gemeten op 19 februari bij een stand van de zon van ten minste 10 graden, met dien verstande dat het meetpunt waarop deze norm getoetst wordt op het midden van de gevel op een hoogte van 0,75 meter van de onderste bouwlaag, waarop woningen aanwezig zijn, gelegen moet zijn.

1.39 hoofdgebouw:

een pand, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 hoofdverkeerswegen

rijbanen voor het gemotoriseerde verkeer op doorgaande hoofdroutes in hoofdzaak ten behoeve van de algemene ontsluiting van wijken en grote delen van de stad en de verbinding met rijks- en andere invalswegen.

1.41 installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie:

installaties ten behoeve van mobiele telefonie en/of datacommunicatie, bestaande uit een antennestaaf of antennespriet, al of niet met dwarssprieten en overige onderdelen, zoals schotels en kasten.

1.42 internetcafé / -gelegenheid:

een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke).

1.43 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.44 kantoor:

een gebouw, dat in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het in administratieve zin doen functioneren van de instelling, waaronder vergaderaccommodatie.

1.45 kap:

een bouwkundige constructie, uitwendig bestaande uit twee of meer hellende dakschilden onder een hellingshoek van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o ten opzichte van het horizontale vlak, bedoeld om een gebouw aan de bovenzijde af te dekken.

1.46 kapverdieping:

een in de kap van een gebouw gelegen ruimte, waarvan de vloer niet meer dan 1,20 m. onder de goothoogte ligt, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.47 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.

1.48 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.49 laag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.50 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.51 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.52 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

1.53 ondergeschikte bouwdelen:

delen van bouwwerken zoals funderingen, pilasters, kozijnen, standleidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- of kroonlijsten, liftkokers en installatieruimten.

1.54 overbouwing/ onderdoorgang

een gebied binnen een bouwvlak, waar een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.55 overkragende bebouwing

bebouwing, die niet direct op het maaiveld is gepositioneerd en tot stand wordt gebracht buiten de bestemmingsgrenzen van de hoofdbebouwing.

1.56 paddoshop

een gebouw, waarin of van waaruit onder meer natuurproducten met een geestverruimende werking, zoals hallucinogene paddenstoelen, dan wel aanverwante producten worden verkocht.

1.57 pand:

(deel van een) gebouw met een eigen toegang, welke door de wijze van gebruik als zelfstandige entiteit functioneert.

1.58 parkeerdruk:

Het aantal in openbaar gebied geparkeerde auto's op het maatgevende moment, afgezet tegen de beschikbare parkeercapaciteit langs de openbare weg, waarbij rekening wordt gehouden met de voor de betreffende functies en voor het gebied geldende loopafstanden, zoals opgenomen in de Nota parkeernormen, uitgedrukt in procenten.

1.59 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox tenzij in de regels anders is bepaald.

1.60 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in de overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. in de gevallen waarin de hoogte wordt uitgedrukt in meters NAP: 0 m NAP.

1.61 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.62 pleziervaartuig:

een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.63 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.64 prostitutie-inrichting:

een bouwwerk geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.65 rijstrook

een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook.

1.66 seksclub:

een prostitutie-inrichting, waarin tevens andere vormen van vermaak en amusement worden geboden en/of in een daarvoor bestemde ruimte of gebruikte ruimte anders dan om niet drank wordt verstrekt.

1.67 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutie-inrichting, een erotische massagesalon en een seksclub.

1.68 terrein:

een zichtbaar begrensd stuk grond, al dan niet bebouwd.

1.69 verbeelding

de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens, behorende bij het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 (voorheen: plankaart).

1.70 verblijfsrecreatie

bepaalde vorm van recreatief, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die bestemd zijn voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, pension of woning, ten behoeve van personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.71 verblijfs/ woonstraten

rijbanen voor alle verkeer ten behoeve van de ontsluiting van buurten en direct aangelegen bestemmingen.

1.72 volkstuinen:

gronden, niet direct naast de woning gelegen, waarop voor particulier gebruik - alleen bedoeld voor verblijf overdag - op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.

1.73 voorgevelrooilijn:

de voorgevelrooilijn is:

  1. 1. voor bouwstroken, bouwvlakken en bouwblokken, welke reeds geheel of ten dele zijn bebouwd: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. 2. voor andere terreinen dan onder 1:
    1. a. voor zover gelegen binnen de bebouwde kom: de grens van de weg;
    2. b. voor zover gelegen buiten de bebouwde kom: de lijn gelegen op 20 meter uit de as van de weg.

1.74 waterkering:

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.75 waterstaatkundige werken:

werken, waaronder begrepen kunstwerken, welke verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken met uitzondering van steigers.

1.76 weg:

alle voor de auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.77 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één of meerdere personen, al dan niet in combinatie met een door bewoner(s) uitgeoefend aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep.

1.78 woonbebouwing

één of meer woningen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens

de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.

2.2 bebouwingspercentage

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de plankaart, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 bouwdiepte

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.4 hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 hoogte van een bouwlaag

De hoogte van een bouwlaag is maximaal 3,5 meter met dien verstande dat voor andere doeleinden dan wonen een maximale hoogte van 4 meter per bouwlaag is toegestaan.

2.6 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 inhoud van gebouwen

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.9 lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.10 oppervlakte en (bruto-)vloeroppervlakte van een gebouw

tussen de buitenste gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. park en plantsoen;
  2. b. grasvelden, gazons en speel- en ligweide;
  3. c. bomen en planten, boomvakken en plantenvakken;
  4. d. oevers, waterlopen en waterpartijen;
  5. e. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  6. f. bruggen ten behoeve van voet- en fietspaden;
  7. g. ontsluitingswegen;
  8. h. ecologische verbindingszone;
  9. i. het in stand houden en versterken van de ecologische en natuurwaarden;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde en overige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer - Straat

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Straat aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straten met doorgaande rijbanen;
  2. b. openbaar vervoerstroken;
  3. c. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  4. d. voet- en fietspaden,

één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsstraat

5.1 Bestemmingomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsstraat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voet- en fietspaden;
  2. b. wegen ten behoeve van de ontsluiting van de buurt;
  3. c. woonerven;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. ongebouwde parkeervoorzieningen,

één ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. waterberging;
  3. c. vijvers;
  4. d. oevers;
  5. e. extensief dagrcreatief medegebruik;
  6. f. voet- en fietspaden;
  7. g. ecologische verbindingszone;
  8. h. het in stand houden en versterken van de ecologische en natuurwaarden;


één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen en overige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. (on)gebouwde parkeervoorzieningen;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Artikel 8 Woongebied - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Woongebied - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen;
  3. c. ontsluitingswegen;
  4. d. voet-, fiets- en wandelpaden;
  5. e. verblijfsgebieden;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. groenvoorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, alsmede groen en water.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Artikel 9 Woongebied - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Woongebied - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen;
  3. c. ontsluitingswegen;
  4. d. voet-, fiets- en wandelpaden;
  5. e. verblijfsgebieden;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. groenvoorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, alsmede groen en water.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van het bepaalde in 9.2.2 sub a onder 6, 9.2.2 sub b onder 5, 9.2.2 sub c onder 3 voor:
    1. 1. het uitvoeren van de kap(verdieping) als extra bouwlaag;
    2. 2. het toevoegen van een extra bouwlaag, waarbij de woning uitgevoerd dient te worden met een kap(verdieping);
    3. 3. met dien verstande dat na toepassing van de bepalingen onder 1 en 2 de hoogte niet meer mag bedragen dan vier bouwlagen of drie bouwlagen met kap(verdieping);
  2. b. van het bepaalde in 9.2.2 sub a onder 2 voor het vergroten van het maximale aantal geschakelde woningen per rij van 6 tot 12;
  3. c. van het bepaalde in 9.2.2 sub a onder 3 voor het afwijken van de minimale afstand van de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens;
  4. d. van het bepaalde in 9.2.2 sub b onder 3 en 9.2.2 sub b onder 4 voor het afwijken van de afstand van de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens;
  5. e. van de begrenzing van het bestemmingsvlak Woongebied - 2 grenzend aan de bestemming Groen, of Verkeer - Verblijfsstraat tot een maximum van 10 meter.


Voorwaarde:

  1. a. Voor de onder a, b, en c genoemde afwijkingen geldt dat afwijken alleen is toegestaan indien:
    1. 1. de afwijking stedenbouwkundig verantwoord is en daarover is geadviseerd door het Supervisorteam Vroondaal, dan wel haar rechtsopvolger;
    2. 2. de Haagse bezonningsnorm in acht wordt genomen;
    3. 3. de regeling als opgenomen in artikel 17.2 van overeenkomstige toepassing is.
  2. b. Voor de in d en e genoemde afwijkingen geldt dat afwijken alleen is toegestaan indien:
    1. 1. de afwijking stedenbouwkundig verantwoord is en daarover is geadviseerd door het Supervisorteam Vroondaal, dan wel haar rechtsopvolger.

9.4 Specifieke bouwregels

De afstand van woningen tot in bedrijf zijnde kassen mag niet minder dan 25 meter bedragen.

9.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en/of vormgeving van gebouwen vanuit het oogpunt van bezonning.

Artikel 10 Waarde Archeologie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van gebieden met een hoge archeologische verwachting.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming 'Waarde Archeologie' als bedoeld in lid 10.1, geldt dat, indien er sprake is van het bouwen van bouwwerken met grondroering met een totaal oppervlak van meer dan 50 m2 en een diepte van meer dan 0,5 meter waarvoor een vergunning is vereist, hieromtrent vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag. De afdeling Archeologie kan een onderzoeksrapport verlangen, waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

10.3 Nadere eisen

  1. a. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten behoeve van:
    het archeologisch onderzoek;
  2. b. het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. voor het uitvoeren van werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden met een totaal oppervlak van meer dan 50 m2 en een diepte van meer dan 0,5 m, dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Het betreft de volgende werken en werkzaamheden:
    1. 1. het wijzigen van het maaiveldniveau door middel van het verlagen, afgraven of egaliseren van grond waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
    2. 2. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren, waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
  2. b. het vereiste van het verkrijgen van een omgevingsvergunning is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale beheer of onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. 2. worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingnetten;
    3. 3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de terinzagelegging van dit plan.
  3. c. de aanvrager van een omgevingsvergunning, als bedoeld onder a dient, indien dit noodzakelijk wordt geacht, bij het indienen van de aanvraag een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  4. d. aan de omgevingsvergunning kunnen in het belang van archeologische monumentenzorg voorwaarden worden verbonden. Deze kunnen onder meer betrekking hebben op:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. waterhuiskundige en/of waterstaatkundige functies;
  2. b. waterlopen;
  3. c. waterberging;
  4. d. waterkering,

en het behoud, herstel en verbetering van de waterhuishouding één en ander zoals nader bepaald in 11.4 en met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming Waterstaat - Waterkering als bedoeld in artikel 11.1 gelden de volgende regels:

  1. a. ten dienste van de in het eerste lid bedoelde bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan;
  2. b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.

11.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Bij het realiseren van gebouwen ten behoeve van gevoelige bestemmingen geldt dat aangetoond moet worden dat geen beperking van de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven plaatsvindt, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen zodat daarmee aan grenswaarden voor geluid kan worden voldaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2 onder b onder de voorwaarde dat:
    1. 1. het bouwen van bouwwerken geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen zoals omschreven in lid a;
    2. 2. hieromtrent een watervergunning is verleend, dan wel hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
    3. 3. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht wordt genomen.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde

  1. a. Het is verboden op of in de op de voor 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    4. 4. het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Boswet of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
    5. 5. de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
    6. 6. de aanleg van dijken of andere taluds of het graven of ontgraven van reeds bestaande dijken of taluds;
    7. 7. de aanleg van waterlopen of het graven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
    8. 8. de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. b. De onder a genoemde verboden gelden niet:
    1. 1. indien en voor zover de in het eerste lid genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband het normale beheer of onderhoud van de gronden;
    2. 2. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
    3. 3. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. geen afbreuk doen aan behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen;
    2. 2. hieromtrent een watervergunning is verleend, dan wel vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
    3. 3. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden of van de gronden elders in het plangebied ingrijpend verstoren.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene Bouwregels

13.1 Algemeen

  1. a. het totale aantal woningen binnen de deelgebieden 1 tot en met 9, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels mag niet meer bedragen dan 2150 woningen.
  2. b. overschrijding van de in het plan aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, respectievelijk bebouwingspercentages is - tenzij in de regels anders is bepaald - slechts toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m, respectievelijk 10% bedraagt. Voorwaarde daarbij is dat, indien sprake is van overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen, deze bouwdelen zich op een minimale hoogte van 2,40 m boven het maaiveld bevinden, of, voor zover deze bouwdelen boven een rijstrook zijn gelegen, deze bouwdelen zich op een minimale hoogte van 4,20 m boven maaiveld bevinden;
  3. c. een overschrijding van de in het plan opgenomen bouwhoogten is toegestaan voor zover het ondergeschikte bouwdelen betreft;
  4. d. Installaties voor mobiele telecommunicatie zijn toegestaan op gebouwen met een kantoor- of bedrijfsbestemming, en daarnaast op overige gebouwen die niet als rijks-, provinciaal-, of gemeentelijk monument zijn aangewezen en niet in een rijksbeschermd stadsgezicht zijn gelegen;
  5. e. tenzij in de regels anders is bepaald, mag binnen een bouwvlak in één laag beneden peil worden gebouwd;
  6. f. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximum bruto-vloeroppervlak tot 15 m2 zijn toegestaan, tenzij sprake is van een inrichting met een veiligheidscontour en realisatie tot gevolg zou hebben dat (geprojecteerde) kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de contour komen te liggen (o.a. gasreduceerstation);
  7. g. bouwwerken - ondergronds en bovengronds - voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, zijn toegestaan, mits niet hoger dan 2 m en - indien bovengronds geplaatst - het oppervlak niet meer dan 4 m2 bedraagt;
  8. h. bouwwerken geen gebouw zijnde welke op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water worden gebouwd zijn toegestaan, voor zover het bouwwerken betreft ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding en/of verlichting;
  9. i. een ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. 1. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3.50 meter bij 5.00 bedraagt;
    2. 2. indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,80 meter bij 5,50 meter en ten hoogste 3,25 bij 6,00 meter bedraagt, en in geval van haaks parkeren, ten minste 2,50 bij 5,00 meter bedraagt.
  10. j. bij het realiseren van bestemmingen volgens dit bestemmingsplan dienen de Wet geluidhinder, het Haags ontheffingenbeleid (Ris 20405) en de voor dit bestemmingsplan afgegeven beschikking hogere grenswaarden in acht te worden genomen;
  11. k. het is verboden een bestaande woning bouwkundig te splitsen tot twee of meer zelfstandige woningen.

13.2 Auto parkeren

  1. a. De parkeernorm voor het autoparkeren is 1,8 parkeerplaats per woning, inclusief bezoekersparkeren van 0,3 parkeerplaats per woning;
  2. b. Bij vrijstaande woningen, 2-onder-1 kap woningen en hoekwoningen dient het parkeren op eigen terrein plaats te vinden;
  3. c. Het bepaalde onder b geldt niet voor het bezoekersparkeren.

Artikel 14 Algemene Gebruiksregels

14.1 Algemeen

  1. a. Het is verboden de gronden en de zich daarop bevindende opstallen binnen dit bestemmingsplan, te gebruiken, te doen of laten gebruiken, op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan; tot verboden gebruik wordt - tenzij in de regels anders is bepaald - in ieder geval gerekend:
    1. 1. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
    2. 2. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en voor de exploitatie van een seksinrichting, een sekswinkel, een escortbedrijf, een paddoshop, een garagebedrijf of een belwinkel;
  2. b. Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, mag een een gebouw of functie alleen worden bebouwd of gebruikt onder voorwaarde dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren van voertuigen en (brom)fietsen, met dien verstande dat voldoende ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder de bebouwing, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij de bebouwing of functie behoort;
  3. c. of er sprake is van voldoende fietsparkeergelegenheid, zoals genoemd onder b wordt bepaald op basis van de (fiets)parkeernormen, (fiets)parkeereisen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in:
    1. 1. voor fietsen: de beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016, met dien verstande dat indien voornoemde nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  4. d. tenzij in de regels anders is bepaald, is een webshop alleen toegestaan mits geen afhaalpunt wordt gerealiseerd en geen uitstalling van goederen plaatsvindt;
  5. e. ambulante handel is met inachtneming van het gestelde in de Verordening straathandel Den Haag 2017 toegestaan.

14.2 Auto parkeren

  1. a. De parkeernorm voor het autoparkeren is 1,8 parkeerplaats per woning, inclusief bezoekersparkeren van 0,3 parkeerplaats per woning;
  2. b. Bij vrijstaande woningen, 2-onder-1 kap woningen en hoekwoningen dient het parkeren op eigen terrein plaats te vinden;
  3. c. Het bepaalde onder b geldt niet voor het bezoekersparkeren.

Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels

15.1 Overige zone - Waterstaat beschermingszone

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - Waterstaat beschermingszone' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de waterstaatkundige werken, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
  2. b. Voor het bouwen binnen de aanduiding 'Overige zone - Waterstaat beschermingszone' gelden de volgende regels:
    1. 1. ten dienste van het behoud van de waterkering zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
    2. 2. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in uitzondering op het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.
  3. c. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid b onder 2 onder de voorwaarde dat:
    1. 1. het bouwen van bouwwerken geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen zoals omschreven in lid a;
    2. 2. hieromtrent een watervergunning is verleend, dan wel hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
    3. 3. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht wordt genomen.

Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels

16.1 Afwijken van de in het plan opgenomen bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning medewerking verlenen aan afwijkingen ten behoeve van:

  1. a. het afwijken van voorgeschreven maten ten aanzien van bouwlagen, goot- en/of bouwhoogten en perceelsgrensafstanden en bebouwingspercentage met maximaal 10%;
  2. b. geringe afwijkingen van bestemmingsgrenzen, bouwvlakken en maatvoeringsvlakken tot een maximum van 2 m;
  3. c. beneden peil gelegen ruimten ruimtes in één laag, voor zover gelegen buiten een bouwvlak;
  4. d. de plaatsing van installaties voor mobiele telecommunicatie op gebouwen die als gemeentelijk-, provinciaal- of rijksmonument zijn aangewezen en/of zijn gelegen in een rijks beschermd stadsgezicht, mits het monumentale karakter van de bebouwing en/of het ensemble waar de bebouwing deel van uitmaakt niet in onevenredige mate wordt aangetast;
  5. e. het plaatsen van masten en soortgelijke bouwwerken;
  6. f. bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer met een maximale bouwhoogte van 5 m en een maximum oppervlakte van 30 m2;
  7. g. parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:
    1. 1. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
    2. 2. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw.

16.2 Voorwaarde voor afwijken bouwregels

Medewerking aan een afwijking genoemd in artikel 15.1 is slechts mogelijk, wanneer de afwijking stedenbouwkundig verantwoord is en daarover is geadviseerd door het Supervisorteam Vroondaal, dan wel haar rechtsopvolger

16.3 Afwijken van de in het plan opgenomen gebruiksregels

Het bevoegd gezak kan met omgevingsvergunning medewerking verlenen aan:

  1. a. de vestiging van een horeca-inrichting in een andere categorie ter plaatse van de bestemming waarbinnen dit gebruik is toegestaan. Daarbij kan advies worden ingewonnen van de toetsingscommissie horeca;
  2. b. de vestiging van een Bed & Breakfast binnen een woonfunctie, met dien verstande dat dit geen onevenredige aantasting van de leefomgeving met zich mee brengt;
  3. c. parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:
    1. 1. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
    2. 2. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw.
  4. d. het bepaalde in artikel 14 onder a, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  5. e. medewerking aan een afwijking genoemd in dit artikel is slechts mogelijk, wanneer de afwijking stedenbouwkundig verantwoord is en daarover is geadviseerd door het Supervisorteam Vroondaal, dan wel haar rechtsopvolger.

16.4 Afwijken overige regels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoermiddelen. De afwijking kan voor een bepaalde termijn worden toegestaan. Ook kan een persoonsgebonden afwijking worden toegestaan;
  2. b. bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals gedenktekens, kunst- en reclameobjecten, keermuren, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  3. c. bouwwerken ten behoeve van veiligheidsvoorzieningen of verkeersregulering, zoals anti-ramkraakpaaltjes, verhoogde trottoirs en/of pollers;
  4. d. één mast of soortgelijk bouwwerk per erf, met een maximale bouwhoogte van 6 meter.

16.5 Voorwaarde

De in dit artikel opgenomen afwijkingen worden niet toegestaan indien op andere percelen dan die waarop de aanvraag betrekking heeft een situatie ontstaat, welke in strijd is met bij of krachtens de wet voorgeschreven bepalingen en/of met de regels van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid onder 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid onder 1 met maximaal 10%;
  3. 3. Het eerste lid onder 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het tweede lid onder 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het tweede lid onder 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. Het tweede lid onder 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

De regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

In 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Madestein-Vroondaal vastgesteld. In dit bestemmingsplan is het Stedenbouwkundig plan Vroondaal: Aangenaam Haags vertaald in een juridisch-planologische regeling.

Bij de uitwerking van bouwplannen blijkt de planologische regeling op onderdelen aangepast te moeten worden, om de bouwplannen mogelijk te kunnen maken. Daarvoor is op 16 april 2020 het bestemmingsplan Madestein-Vroondaal 3e herziening vastgesteld, gevolgd door een herstelbesluit op 15 april 2021. Met het bestemmingsplan Madestein Vroondaal 3e herziening is slechts een deel van deelplan Zuid II bestemd. Met voorliggend bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2, wordt het resterende deel van deelplan Zuid II bestemd.

Zie ook onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0001.png"Afbeelding 1.1: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Madestein Vroondaal plus deelgebieden 3e herziening & 3e herziening deel 2

1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan

Het doel van het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 is om verdere ontwikkeling van het gebied Madestein-Vroondaal deelplan Zuid II mogelijk te maken. Hiervoor voorziet het bestemmingsplan in de volgende wijzigingen en aanpassingen ten opzichte van het bestemmingsplan Madestein-Vroondaal:

  • het wijzigen van de bestemmingen Groen en Water en Woongebied 1 en Wonen in deelgebied Zuid 2 en aan weerszijden van de Exporteursbaan in Woongebied - 2 (WG-2);
  • het planologisch mogelijk maken dat de boezemkade langs de Nieuwervaart wordt verlegd;
  • het inpassen van de centrale as van Vroondaal Zuid II;
  • het laten vervallen van de geurcontour van de manege aan de Madepolderweg.

1.3 Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied ligt in het stadsdeel Loosduinen van de gemeente Den Haag en beslaat een deel van het plangebied van bestemmingsplan Madestein - Vroondaal. Voor de exacte plangrenzen wordt verwezen naar de verbeelding.

1.4 Geldende Planologische Regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 herziet het volgende bestemmingsplan op onderdelen:

bestemmingsplan vastgesteld onherroepelijk
Madestein - Vroondaal 21 mei 2015 27 juli 2015

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het doel voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied aangegeven. Voor de verduidelijking van een deel van de doelen is in de hoofdstukken 2 en 3 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 2 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 3 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. In hoofdstuk 4 wordt de planherziening uitgebreider beschreven en is aangeven voor welke bestemmingen en bestemmingsregelingen is gekozen. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 5 ingegaan.

In hoofdstuk 6 wordt op de economische uitvoerbaarheid in gegeaan. Hoofdstuk 7 gaat over overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Het hoofddoel voor onderhavige herziening van het bestemmingsplan is om de ontwikkeling van het tweede deel van Vroondaal Zuid II mogelijk te maken. Voor de deelgebieden in Vroondaal Zuid II is een Plan Openbare Ruimte (POR) en een Beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Voor de realisatie van deze plannen zijn een aantal wijzigingen van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Voor Zuid II wordt voorgesteld om de waterkering van de boezemdijk te verplaatsen van de rand naar het midden van het deelgebied. Hierdoor worden de kwaliteit van de locatie en van de verkavelingen verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0002.png"

Afbeelding 2.1: Stedenbouwkundig plan Vroondaal

2.2 Inpassing Centrale As/ Groene Drager Vroondaal Zuid Ii

De ruimtelijke hoofdstructuur van Vroondaal bestaat uit het centrale groengebied Park Madestein, de groene dragers van de vier deelgebieden (evenwijdig met het park) en de groene verbindingen tussen de deelgebieden en het park (haaks op het park). De ruimtelijke hoofdstructuur is in het moederplan bestemd als groengebied met daarnaast een verkeers- en verblijfsgebied. In Zuid II is geen hoofdstructuur opgenomen, omdat ten tijde van het moederplan de groene drager binnen de toenmalige eigendomssituatie niet realiseerbaar was. Inmiddels is dat wel het geval.

In het Plan Openbare Ruimte Vroondaal Zuid II (POR) en het Beeldkwaliteitsplan Vroondaal Zuid II is een groene drager opgenomen, de Parklaan. De Parklaan ontsluit het hele deelgebied in de lengterichting parallel aan de Madepolderweg. De Parklaan sluit aan de oostelijke zijde aan op de Boomaweg en aan de westelijke zijde op de Madepolderweg.

De Parklaan heeft een groene inrichting met boombeplanting en aan één zijde een lang gerekt plantsoen en aan de andere zijde een weg met langsparkeren. De Parklaan heeft geen continu profiel maar varieert in breedte en richting. Dit draagt bij aan de 'tuindorp-achtige' opzet van het deelgebied. De Parklaan heeft een plantsoen variërend in breedte tussen de 4 en 11 meter.

De groene as/ groene drager is bestemd als Groen en Verkeer- verblijfsgebied.

2.3 Verplaatsen Waterkeringen

Voor het deelgebied Zuid II is een Plan Openbare Ruimte gemaakt dat het kader vormt voor de verkavelingsplannen van de ontwikkelaars. Om de gewenste stedenbouwkundige inrichting van Vroondaal Zuid II mogelijk te maken is de boezemkade langs de Boomawatering verlegd.

2.3.1 Verplaatsen waterkering Zuid II

Vroondaal Zuid II ligt in het poldergebied met een boezemkade direct langs de Boomawatering. In de toekomstige situatie komt een groot deel van Vroondaal Zuid II in boezemgebied te liggen. Hierdoor neemt het grondoppervlak dat afwatert op de boezem toe. Het is daardoor wenselijk dat de waterbergingscapaciteit van de boezem vergroot wordt. Dat is het geval bij de Witte Vlek in park Madestein. In Zuid II wordt veel verhard oppervlak aan de polder onttrokken waardoor de waterbergingscapaciteit niet verslechtert. Haaks op de Boomawatering steken drie inprikkers diep het plangebied in. Op en aan de boezemkade mag niet gebouwd worden.
Op basis van de Keur Delfland geldt dat het verboden is om zonder vergunning van het bestuur waterstaatswerken (waaronder de boezemkade) te wijzigen (artikel 3.1 lid 1 keur Delfland). Daarnaast is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszone, door daarin voorwerpen te laten staan (artikel 3.1 lid 2 Keur Delfland).
De boezemkade direct langs de Boomawatering vormt met de inprikkers een barrière in het plangebied. Doordat er niet gebouwd mag worden kan de kwaliteit van wonen aan het water niet benut worden. Door het dijklichaam te verplaatsen naar het midden van het plangebied kan er aan het water gewoond worden en is een efficiëntere verkaveling mogelijk. De inprikkers kunnen daarbij verbreed worden, wat het water in het plangebied vergroot en het beter ervaarbaar maakt. Bijkomend voordeel is dat de boezemkade aanzienlijk ingekort wordt, wat minder beheer met zich meebrengt.

Er heeft hierover afstemming plaatsgevonden met Hoogheemraadschap Delfland, zie ook paragraaf 6.1.

In het stedenbouwkundig plan is een centrale as opgenomen van oost naar west, min of meer evenwijdig aan de Boomawatering. Deze as is drager van de groenstructuur en is de tevens buurtontsluitingweg. De as is in maatvoering en ligging een geschikt alternatief voor de huidige boezemkade en kan aangesloten worden op de bestaande waterkering. Zie ook afbeelding 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0003.png"

Afbeelding 2.2: Hoofd groen- en verkeersstructuur Vroondaal Zuid II

De as is in maatvoering en ligging een geschikt alternatief voor de huidige boezemkade en kan makkelijk aangesloten worden op de bestaande waterkering, zie afbeelding 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0005.png"

Afbeelding 2.3: Stedenbouwkundig plan Zuid II (POR) met de huidige en toekomstige ligging van de boezemkade (bron GEM Vroondaal)

De waterkering is (deels) al verplaatst naar aanleiding van de vaststelling van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal 3e herziening. Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk dat het afgemaakt wordt.

2.4 Percelen Naast Exporteursbaan

Naast de Exporteursbaan liggen gronden die op dit moment ingericht zijn als opvanggebieden voor water en als groene bermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0006.png"

Afbeelding 2.4.1: natuur naast de Exporteutsbaan (bron: Aqua-Terre Nova BV)

Deze gronden, die in het bestemmingsplan Madestein Vroondaal (2015) een Groen en Water bestemming hebben, worden uitgegeven en in dit bestemmingsplan bestemd voor woningbouw. Ze krijgen de bestemming Woongebied- 2 (WG-2).

De reden voor deze omzetting is dat de Exporteursbaan als entree van Vroondaal stedenbouwkundig een belangrijke drager is. Mede door de de omzetting wordt de as stedenbouwkundig optimaal begeleid met woningen langs voorkanten langs de Exporteursbaan.

De voorgenomen verkaveling maakt de bouw van woningen in dit deelgebied mogelijk. Hierbij de opmerking dat het totaal aantal te bouwen in Vroondaal hierdoor niet toeneemt.

Compensatie van de voorgenomen herinrichting van dit deelgebied heeft al plaatsgevonden. Op de hoek Madesteinweg - Nieuweweg (de Witte Vlek) is nieuw water gegraven en nieuwe natuur aangelegd. De compensatie is in overleg met Hoogheemraadschap Delfland tot stand gekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0007.png"

Afbeelding 2.4.2: ligging compensatiemaatregelen (bron: Webgis, gemeente Den Haag)

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op het ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet (naar verwachting 1 juli 2023) hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 vervangt. De ontwerp-NOVI heeft ter inzage gelegen van 20 augustus tot en met 30 september 2019. Op 11 september 2020 is de NOVI vastgesteld. In de NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende 4 prioriteiten worden onderscheiden:

  • Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen. Bij vaststelling zal de NOVI ook een uitvoeringsagenda bevatten. Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's. De NOVI raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan "Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2" worden afgewogen.

3.2.2 Toetsing beoogde ontwikkeling

De NOVI kent een hoog abstractieniveau en bevat geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan. Er is geen strijdigheid met de NOVI.

3.2.3 Barro

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden. Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat voor bestemmingsplannen die een stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, de treden van de ladder doorlopen moet worden, met als doel een goede ruimtelijke ordening in de vorm van optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Verordening ruimte

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend. Doordat er geen sprake is van de een nieuwe stedelijke ontwikkeling (er wordt geen nieuwe woningbouwlocaties mogelijk gemaakt, het bestemmingsplan wordt voornamelijk opgesteld om de gebiedsuitwerking en stedenbouwkundige uitgangspunten vast te leggen) is artikel 2.1.1 lid 1 (ladder voor duurzame verstedelijking) niet van toepassing. Artikel 2.2.1. lid 1 is wel relevant voor dit bestemmingsplan.

Artikel 2.2.1 Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd,
    2. 2. alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit. De voorgenomen woningbouw die binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt past binnen de aard en schaal van het gebied. Het betreft voornamelijk de bouw van eengezinswoningen van twee lagen met kap.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 'Wereldstad aan Zee' (vastgesteld 17 november 2005) legt de ambitie vast om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie. Ter versterking van de positie van Den Haag als internationale stad wordt er in de structuurvisie van uit gegaan dat in het Haagse deel van de Westlandse Zoom woonmilieus in het hoge marktsegment en in lage dichtheden moeten worden toegevoegd.

Vooruitlopend op de Omgevingsvisie heeft de gemeente Den Haag de Agenda Ruimte voor de Stad als onderlegger opgesteld (RIS 295016). De ruimtelijke opgaven in de Zuidwestflank zijn onder andere de ontwikkeling van een doorgaand landschapspark met groen wonen en een sterke verweving tussen het landschapspark en de bestaande stad.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt passen hierbinnen.

3.4.2 Stedenbouwkundig plan Vroondaal: Aangenaam Haags

In 2012 is het stedenbouwkundig plan vastgesteld voor Vroondaal: Aangenaam Haags. Doelstelling van dit plan is om een verruiming van het woningbouwprogramma (kwalitatief en kwantitatief) mogelijk te maken, een nieuwe ruimtelijke hoofdstructuur vast te stellen en flexibiliteit in de planontwikkeling mogelijk te maken.

3.4.3 Visie ruimte en mobiliteit

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

3.5 Wonen

3.5.1 Regionale woonvisie

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is in 2015 van start gegaan. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit en het Economisch Vestigingsklimaat. In de Metropolitan Review Rotterdam The Hague (OESO) wordt gesteld dat er kansen liggen voor een betere samenwerking op het gebied van wonen in de regio. Hierdoor lijkt het voor de hand liggend om een woonvisie op te stellen voor dit grotere gebied. Wonen behoort op dit moment echter nog niet tot het takenpakket van de MRDH. De regio Rotterdam-Rijnmond heeft in 2014 een regionale woonstrategie opgesteld, die geldig is tot 2020. Wegens bovenstaande reden is het opportuun om met de Haaglandengemeenten een eigen regionale woonvisie op te stellen.

De Haaglandgemeenten hebben de Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 opgesteld. Daarin zijn verschillende uitdagingen en opgaven beschreven. De regionale ambities zijn het opstellen van een regionaal woningbouwprogramma, voeldoende betaalbare wonignen aanbieden, duurzaam bouwen, levensloopgeschikt bouwen en het werken aan leefbare en prettige woonwijken.

Het bestemmingsplan is niet in strijd met ambities uit de regionale woonvisie.

3.5.2 Woonvisie Den Haag 2017 - 2030

Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.

Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'.

Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.

De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaand wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.

De woonvisie zet in op:

  1. 1. Een meer sociaal-inclusieve stad;
  2. 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad;
  3. 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.

Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad:

Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.

Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.

Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad:

Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.

Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad:

Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is in lijn met deze uitgangspunten.

3.6 Cultureel Erfgoed

3.6.1 Cultuurhistorische waarde

Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan. Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.

Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (paragraaf 3.5 Instandhouding en versterking van het cultureel erfgoed) en uitgewerkt in de Verordening Ruimte. Daarnaast is het cultureel erfgoed ook opgenomen in de provinciale kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit (thema Identiteitsdragers en Landschap). Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.


De cultuurhistorische,aardkundige en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • molen- en landgoedbiotopen,
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);
  • archeologie.

Voor dit bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 is geen van de aspecten van belang. Met deze herziening wordt langs de exporteursbaan een wijziging van de bestemming Water en Groen in Woongebied - 2 mogelijk gemaakt.

3.6.2 Gemeentelijke beleid

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;

2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten;

3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

In heel Madestein - Vroondaal komen drie zones met een archeologische verwachting voor. Het eerste is het gebied ingesloten tussen de Oorberlaan, Monsterseweg, Madesteinweg en de sloot tussen Vroondaal en het terrein van Parnassia. Het tweede gebied bevindt zich tussen de Monsterseweg, Lozerlaan, Nieuweweg en Madesteinweg. Tenslotte heeft een relatief klein gebied tussen de Madepolderweg, Boomaweg, Boomawatering en Madeweg een archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0010.png"

Deze gebieden, voor zover gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn onderzocht. Gebied 49-51 kende geen vindplaatsen.

In opdracht van Gem Vroondaal is in de gebieden 41-43 en 45 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, met als doel een uitspraak te doen over de behoudenswaardigheid van vindplaatsen. In gebied 53 is in 2011 archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Gebied 55-57, is eveneens onderzocht, maar ligt buiten het plangebied, waardoor dit gebied hier verder buiten beschouwing wordt gelaten.

De locaties 41-43 (brieven 8 juni 2021 en 8 augustus 2021) en 45 (brief 6 mei 2019) zijn door de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag vrijgegeven voor verdere bodemingrepen.

Voor gebied 53 is geconcludeerd dat archeologische indicatoren, vegetatie-horizonten, vuile lagen of sporen van bodemvorming volledig ontbreken. Het uitvoeren van vervolgonderzoek werd niet noodzakelijk gevonden.

In de afgelopen jaren is langs de Madepolderweg dus veel archeologisch onderzoek uitgevoerd, waardoor de archeologische verwachting en de dubbelbestemming waarde-archeologie ten opzichte van het bestemmingsplan Madesten-Vroondaal aanzienlijk zijn gewijzigd. Voor enkele niet-onderzochte percelen is op basis van de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart Den Haag 2021 nog een dubbelbestemming waarde-archeologie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0011.png"

Archeologische waarden ter plaatse van het plangebied

3.7 Water

Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

3.7.1 Beleidskader

Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).


Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren:de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 - 2021 bestaat uit:

  • de onderdelen van de Visie Ruimte en Mobiliteit voor wat betreft de onderdelen die behoren tot het regionale waterbeleid, waaronder specifiek paragraaf 4.2: 'Water: versterking van de samenhang in identiteit, kwaliteit, en veiligheid', inclusief de kaarten 11 (Waterveiligheid) en 12 (Zoetwater-voorziening en oppervlaktewater); inclusief bijbehorende bijlagen.;
  • de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 inclusief bijlagen, vastgesteld door PS van Zuid-Holland d.d. 14 oktober 2015 en
  • het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015, op de onderdelen: Waarborgen waterveiligheid, Regionale keringen (Normen compartimenteringdijken en voorlandkeringen(paragraaf 4.4.3 doelstelling 4) en Realiseren mooi en schoon water: het thema 'Water en natuur': opstelling beheerplannen voor Natura2000 gebieden, inclusief aanpak van verdroging (paragraaf 5.4.3, doelstelling 1) en het thema 'Vismigratie': opheffen vismigratieknelpunten (paragraaf 5.6.3).


Hoogheemraadschap van Delfland: Waterbeheerplan 2016-2021

In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap' heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 waarin de zorg voor water en veiligheid, een integrale aanpak en de toekomstbestendigheid van het watersysteem centraal staat. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid,
  • het waterbeheer,
  • de waterkwaliteit en
  • het zuiveren van afvalwater.


Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels veranderen het waterbeheer de komende decennia ingrijpend. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van het Hoogheemraadschap Delfland in de komende planperiode. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten.


In het Waterbeheerplan wordt op hoofdlijnen het algemene beleidskader aangegeven voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.


Het hoogheemraadschap draagt zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, het beheer van de waterkeringen en het kwantiteitsbeheer van het grondwater. De doelen voor de komende planperiode onderscheiden zich in twee hoofdrichtingen. Allereerst is er een bestaand fysiek systeem met een uitgebreide infrastructuur. Deze infrastructuur moet zo efficiënt en effectief mogelijk in stand worden gehouden. Daarnaast moeten delen van dit fysieke systeem worden aangepast en verder ontwikkeld.


Naast samenwerking in beheer en uitvoering van projecten, werkt het Hoogheemraadschap van Delfland ook op strategisch en bestuurlijk niveau samen met andere overheden. De bestuurlijke en ambtelijke Watertafel tussen het hoogheemraadschap en gemeenten zijn daar een voorbeeld van. Voor Delfland is de watertoets hét instrument om aan de voorkant van de planprocessen met gemeenten de waterbelangen af te wegen. Door in het watertoetsproces pro-actiefer te handelen wordt eerder aangeven welke alternatieven vanuit het water de voorkeur genieten, ook bij grote (infrastructurele) projecten.


In de steden is de nadruk steeds meer op het beheer van de openbare ruimte komen te liggen. Delfland ziet daarin kansen voor de uitoefening van zijn taken. Vooral bij reconstructies, wegonderhoud en rioolvervangingen worden hele buurten aangepakt waar de gemeente vroeger de situatie per straat bekeek. Er zijn voorbeelden van rioolvervangingsprojecten, waarbij gemeenten klimaatadaptatiemaatregelen en vergroeningsambities hebben meegenomen. Gemeenten en Delfland werken samen aan een werkwijze om bij beheer- en onderhoudsprojecten systeemverbeteringen mee te nemen.


Voor de lange termijn moet de waterveiligheid en het optimaal functioneren van het watersysteem gewaarborgd blijven. De doelen in dit kader zijn:

  • de bestaande waterkeringen op orde houden;
  • het systeem in stand houden en optimaal laten functioneren, zowel vanuit het oogpunt van kwaliteit als van kwantiteit;
  • zorgen voor water van de juiste kwaliteit op de juiste plek;
  • de ecologische waarde van het watersysteem te behouden en te versterken.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (07-07-2016 www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.

Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda Den Haag 2021-2025 (RIS 311901)

In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.

De ambitie is het realiseren van een duurzaam, schoon, veilig, klimaatbestendig en gezond watersysteem, dat nu, en in de toekomst bijdraagt aan een aantrekkelijke (leef)omgeving, waar bewoners, bedrijven en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan.

Samengevat zijn de vier belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  1. 1. Klimaatbestendig en veerkrachtig watersysteem: veilige waterkeringen langs de kust en goed doorstroombare boezemkanalen houden overtollig water 'van de straat'. Daarbij kijken we ook naar de langere termijn. Voor hemelwater kijken we naar alle fases in de weg van het water: vasthouden/gebruiken van hemelwater, bergen en afvoeren om het watersysteem te ontlasten. We zorgen er voor dat de benodigde hoeveelheid waterberging waar nodig mee groeit met de klimaatverandering zodat het gehele watersysteem even goed blijft functioneren. We zoeken actief naar de mogelijkheden om de doorstroming te verbeteren.
  2. 2. Duurzaam schoon en gezond water: Het Haagse watersysteem is uiterlijk in 2027 (doeljaar voor het KRW) chemisch schoon en gezond en ecologisch robuust ingericht.
  3. 3. Aantrekkelijk water: het Haagse watersysteem is zodanig ingericht dat de burgers en bezoekers van Den Haag de stad een aantrekkelijke woon-, werk en leefomgeving vinden. De wateropgave wordt daarom in samenhang met andere maatschappelijke opgaven als ruimtelijke ordening, recreatie, cultuurhistorie, ecologie en economie uitgewerkt.
  4. 4. Bewust van Haags water: Haagse burgers waarderen het water in hun directe leefomgeving. Burgers en bezoekers van de stad weten welke bijdragen zijn kunnen leveren aan het bereiken en in stand houden van een duurzaam schoon, gezond en veilig Haags watersysteem.


Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.

Hoofdstuk 4 Wet- En Regelgeving

4.1 M.e.r.-beoordeling

4.1.1 Inleiding

Op grond van de Wet milieubeheer is het voor projecten die mogelijk grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu verplicht om een procedure voor de milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) te doorlopen. De m.e.r.-procedure is bedoeld om ten aanzien van bepaalde plannen en besluiten de milieubelangen expliciet mee te wegen bij besluitvorming. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en "m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij in de vorm van een m.e.r.-beoordeling moet worden afgewogen of significante negatieve gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Indien deze niet kunnen worden uitgesloten dan dient alsnog een MER opgesteld te worden.

4.1.2 Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke plannen en projecten het doorlopen van een m.e.r.(beoordelings)-procedure verplicht is. Conform wet en regelgeving en jurisprudentie dient bij de beoordeling of sprake is van een plan-m.e.r.-plicht ook rekening te worden gehouden met eventuele afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden die in de bestemmingsplannen worden opgenomen.

Op 7 juli 2017 is een gewijzigde versie van het Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet m.e.r-plichtig zijn). Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld. Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. moet voor activiteiten onder de drempelwaarde nader gemotiveerd worden dat geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij de m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.

In het gewijzigde Besluit m.e.r. wordt de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet allereerst door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld. Vervolgens dient het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

In het geval er geconcludeerd wordt dat er geen MER benodigd is zijn er geen verdere procedurele verplichtingen. In de toelichting bij het bestemmingsplan dient het feit dat er geen MER nodig is gemotiveerd te worden.

4.1.3 Voornemen

Met bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die genoemd worden in Onderdeel C en D van de bijlagen Besluit m.e.r. Het bestemmingsplan maakt langs de Exporteursbaan het wijzigen van de bestemming Groen en Water in Woongebied 2 (WG-2) mogelijk en voorziet in het verleggen van een waterkering. Het bestemmingsplan voorziet hiermee in een juridisch kader waarbinnen de gebiedsuitwerking voor Vroondaal Noord II en Zuid past. Er wordt niet meer woningbouw mogelijk gemaakt dan al was toegestaan op basis van het moederplan.

Dit bestemmingsplan voorziet dan ook niet in ontwikkelingen waarvoor afgewogen dient te worden of er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

4.2 Geluid

Met voorliggend bestemmingsplan wijzigt aan weerszijden van de Exporteursbaan de bestemming van gronden met de bestemming Groen en Water in Woongebied 2 om zo woningbouw mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0012.png"

Afbeelding 4.1: te wijzigen gronden

Door DGMR is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van de omliggende wegen. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 3 opgenomen.

4.2.1 Juridisch kader

Wanneeer geluidsgevoelige gebouwen zoals woningen langs een weg mogelijk gemaakt worden is onderzoek nodig naar de geluidbelastingen ten gevolge van deze weg. De berekende waarden worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. In de berekening hoeven alleen wegen meegenomen te worden als de ontwikkeling in het invloedsgebied van die wegen ligt, en de snelheid van de weg 50 km/u of hoger bedraagt.

De ontwikkeling aan weerzijde van de Exporteursbaan ligt binnen het invloedsgebied van de Exporteursbaan en de Madepolderweg.

Geluidebelastingen tot de voorkeursgrenswaarde (48 dB) zijn zonder meer toegestaan. Als er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde maar geen overschrijding van de maximale ontheffingswaard (63 dB) is een hogere waarde procedure noodzakelijk om een ontheffing mogelijk te maken.

Voor het afgeven van een hogere waarde is het gemeentelijk beleid van belang. De voornaamste voorwaarden uit het beleid zijn:

  • woningen dienen te beschikken over een geluidluwe gevel (53 dB na aftrek);
  • de maximale cumulatieve geluidbelasting bedraagt 69,5 dB (zonder aftrek).

Er moet altijd sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor vindt naast de toetsing van wegen met een snelheid van 50 km/u of hoger ook een toetsing plaats aan wegen met een lagere snelheid. Om die reden wordt ook het oostelijk deel van de Madeploderweg en de Boomaweg beschouwd. De n211 is vanwege de hoge verkeersintensiteit ook beschouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening, ondanks dat de planlocatie buiten de zone van deze weg ligt.

4.2.2 Afgegeven hogere waarde voor de Exporteursbaan

Bij vaststelling van het bestemmingsplan Madestein-Vroondaal in 2015 zijn hogere waarden verleend, respectievelijk 62 dB aan de westzijde en 63 dB aan de oostzijde. Zie ook onderstaande afbeelding

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0013.png"

Afbeelding 4.2: eerder verleende hogere waarden

4.2.3 Uitgangspunten onderzoek

Op basis van het vigerende bestemmingsplan Madestein-Vroondaal (2015) geldt dat de afstand van de voorgevelrooilijn van hoofdgebouwen tot de voorste perceelsgrens ten minste 6 meter moet bedragen en de hoogte van de hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan twee bouwlagen en een kapverdieping.

Voor de mogelijke verkavelingen in de planlocatie ligt de afstand tussen de perceelsgrens en de voorgevelrooilijn nog niet vast. Om deze reden is bij de berekeningen uitgegaan van een afstand van 3 of 6 meter.

De in het onderzoek betrokken wegen zijn de Exporteursbaan en de Madepolderweg evenals het oostelijk deel van de Madeploderweg, de Boomaweg en de N211.

De verkeersgevens komen uit het meest recente verkeersmodel (aangeleverd door de gemeente Den Haag op 28 december 2021).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0014.png"

Afbeelding 4.3: deel van het plangebied reeds bestemd als WG-2, maar waarvoor nog geen hogere waarden zijn vastgesteld (rood omkaderd)

Het perceel dat in het bestemmingsplan Madestein Vroondaal (2015) al bestemd is voor woningbouw (WG-2), maar waarvoor nog geen hogere waarden zijn vastgesteld, zie ook afbeelding 4.3, wordt alsnog in het akoestisch onderzoek betrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0015.png"

Afbeelding 4.4: overig deel van het plangebied waarvoor nog geen hogere waarden zijn vastgesteld

Het perceel groen dat in het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal 1e herziening is bestemd voor woningbouw (WG-2) maar waarvoor nog geen hogere waarden zijn vastgesteld, zie ook afbeelding 4.4, wordt eveneens betrokken in het onderzoek.

4.2.4 UItkomsten onderzoek

Uit het onderzoek is gebleken dat bij enkele toetspunten sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, zowel door de Madepolderweg als door de Exporteursbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0016.png"

Afbeelding 4.5: resultaten Madepolderweg (bron: DGMR)

Bij de bovenste 5 toetspunten is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Binnen een gebied tot 55 meter afstand van de Madepolderweg, zijn hogere waarden nodig (maximaal 53 Lden, na aftrek), zowel bij 3 als bij 6 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0017.png"

Afbeelding 4.6: resultaten Exporteursbaan (bron: DGMR)

De hoogste geluidbelasting als gevolg van de Exporteursbaan bedraagt 65 dB zonder aftrek of 60 dB na afrrek bij een afstand van 3 meter. Voor de afstand van 6 meter bedraagt de geluidbelasting maximaal 63 dB zonder aftrek en 58 dB na aftrek. Voor beide afstanden is een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar wordt de maximale ontheffingswaarde (63 dB na aftrek) niet overschreden.

4.2.5 Hogere grenswaarden

Doordat er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is het noodzakelijk een hogere waarde aan te vragen. Ook is onderzoek naar maatregelen noodzakelijk.

4.2.6 Goede ruimtelijke ordening

Uit de berekening van de gecumuleerde geluidbelasting blijkt dat deze maximaal 64 dB bedraagt. Dit is lager dan de plandrempel van 68 die de gemeente hanteert. Op de achtergevels van eventueel te realiseren woningen zal de cumulatieve geluidbelasting lager zijn als het gevolg van afscherming. Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.2.7 Conclusie

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat er een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is. de overschrijding bedraagt niet meer dan 59 dB. Omdat het niet mogelijk is om bron- of overdracht maatregelen te treffen worden hogere waarden verleend.

Het ontwerp hogere waardenbesluit wordt gelijktijdig met met ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen toont de ontwikkelaar aan dat voor iedere woning voldaan worden aan de eis van het binnenniveau van 33 dB.

4.3 Geur

Rondom de manege aan de Madepolderweg is in het moederplan een aanduiding milieuzone - geurzone opgenomen, zie ook afbeelding 4.9. Doordat de manege ondertussen is gesloopt, komt de aanduiding te vervallen. De aanduiding is daardoor niet meer opgenomen in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA_0020.png"

Afbeelding 4.9: aanduiding milieuzone-geurzone bestemmingsplan Madestein - Vroondaal (bron: gemeente Den Haag)

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

In en in de directe omgeving van Madestein Vroondaal hebben bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vesting gehad. Hierbij ging het om (glas)tuinbouw, een rioolzuiveringsinrichting, gasdrukregel-en meetstations, autoreparatiebedrijven, kunststoffen ver-en bewerkingsbedrijven, ontsmettingsbedrijf, houtbewerkingsinrichting, petroleum en benzine bewaarplaatsen. Ook waren er verschillende ondergrondse tanks aanwezig.

Deze zijn vrijwel allemaal verwijderd, buiten gebruik gesteld of onklaar gemaakt.


Er zijn in Madestein Vroondaal diverse bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Met dit bestemmingsplan worden op percelen aan weerszijden van de Exporteursbaan gronden met de bestemming Water en Groen gewijzigd in een bestemming die woningbouw mogelijk maakt.Zodoende wordt in dit hoofdstuk nader ingegaan op de onderzoeken uitgevoerd in dit deel van Madestein Vroondaal.

4.4.2 Onderzoek

4.4.3 Conclusie

Uit het verkennend onderzoek weerszijden Van Elswijkbaan is gebleken dat er ter plaatse van de gedempte sloot geen verontreinigingen met asbest zijn aangetroffen.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat zowel de onder- als bovengrond, op een enkele plek na, de klasse-indeling industrie heeft.

Voor de toets op geschiktheid voor Wonen is de klasse-indeling (achtergrondwaarde, wonen, industrie) niet een criterium. Alleen als sprake is van sterk verontreinigde grond of grondwater is er een belemmering. Daar is hier geen sprake van. De bodem is geschikt voor wonen met tuin.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transport risico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.


In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.


In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

4.5.2 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grond roer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

  • Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

4.5.3 Aardgastransportleiding W-509-02

In en nabij het plangebied bevind zich de hogedruk aardgastransportleiding W-509-02. Om de verdere ontwikkeling van Madestein - Vroondaal mogelijk te maken is een gedeelte van deze leiding verlegd.

4.5.4 Groepsrisico & Plaatsgebonden risico

Bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 voorziet niet in meer woningbouw of andere nieuwe ontwikkelingen die meer of andere kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken. Het bestemmingsplan is opgesteld om de uitgewerkte stedenbouwkundige verkaveling in deelplan Zuid II in te passen. Ten opzichte van wat al is mogelijk gemaakt in bestemmingsplan Madestein-Vroondaal en de 1e herziening (de tweede herziening voorziet niet in de ontwikkeling van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) zijn er geen veranderingen voor wat betreft het aspect Groepsrisico & het aspect Plaatsgebonden risico. Zodoende wordt teruggevallen op de groepsrisicoberekening met bijbehorende verantwoording, uitgevoerd in het kader van het moederplan en de 1e herziening. De groepsrisicoberekening en de plaatsgebondenrisicoberekening zijn integraal overgenomen in dit bestemmingsplan.

Via onderzoek, zie verder het bijgesloten rapport 'Milieutechnisch onderzoek bestemmingsplan Vroondaal d.d. 23 januari 2014', Bijlage 9 bij deze toelichting is de mate waarin het groepsrisico de oriëntatiewaarde nadert weergegeven als functie van de plaats langs segmenten van respectievelijk de buisleidingen A-617, A-617-01, W-509-02 en W-509-04. Uit de risico-screening kan worden opgemaakt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico in de maatgevende leidingkilometer voor alle buisleidingen in de huidige situatie niet wordt overschreden. Het quotiënt van het groepsrisico en de oriëntatiewaarde voor de maatgevende leidingkilometer bedraagt voor de buisleidingen respectievelijk 0,217; 0; 0,041 en 0,000312. Verder blijkt dat uit deze risico-screening dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico in de maatgevende leidingkilometer voor alle buisleidingen in de toekomstige situatie niet wordt overschreden.

Door de toename van het aantal inwoners door planontwikkeling verandert het quotient van het groepsrisico en de oriëntatiewaarde niet. Dit komt doordat de geplande nieuwbouw met bijbehorende bevolkingstoename niet in de buurt van de maatgevende kilometer ligt. Op grond van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat met het bestemmingsplan voldoende waarborgen voor de externe veiligheid worden geboden.

Uit de berekening voor het groepsrisico in het kader van bestemmingsplan Madestein Vroondaal 1e herziening bleek dat na verlegging van de leiding het groepsrisico 0.45 de orientatiewaarde zou gaan bedragen. Uit de berekeningen van het plaatsgebonden risico bleek dat er geen sprake zou zijn van een plaatsgebonden risicocontour. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.

4.5.5 Verantwoording groepsrisico

Aangezien er geen wijziging van het groepsrisico is, en de orientatiewaarde onder de 1 blijft is een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.

4.6 Soorten- En Gebiedsbescherming

Algemeen

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Gebiedsbescherming

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

•alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;

•het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en

•de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

•soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

•soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

•overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

4.6.1 Onderzoek Exporteursbaan

Om de effecten op beschermde natuurgebieden inzichtelijk te maken is eerder, in 2013, ten behoeve van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal, een zogenaamde natuurtoets uitgevoerd waarin de effecten van de voorgenomen bouw van 2150 woningen, de verkeersaantrekkende werking van de woningen en het amoveren van de glastuinbouw onderzocht zijn.

Met betrekking tot het aspect gebiedsbescherming werd geconcludeerd dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen en Westduinpark & Wapendal uitgesloten zijn.

Het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 maakt geen extra woningbouw mogelijk. Het doel van dit bestemmingsplan is om verdere ontwikkeling van deelplan Zuid II mogelijk te maken. Er zijn inrichtingsplannen voor de openbare ruimte en verkavelingsplannen gemaakt die worden ingepast in het bestemmingsplan. Om dit mogelijk te maken zijn enkele wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal uit 2015 nodig.

Het aantal te realiseren woningen neemt niet toe ten opzichte van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal, waardoor de conclusies uit de natuurtoets ook voor dit bestemmingsplan gelden. Voor de volledigheid is het onderzoek uit 2013 als bijlage bij de toelichting opgenomen, zie Bijlage 5.

Hoofdstuk 5 Keuze En Verantwoording Van Bestemmingen En Toelichting Op De Regels

5.1 Het Digitale Bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.

De analoge verbeelding wordt, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1500.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en verbeelding.

5.2 Keuze En Verantwoording Van De Bestemmingen

Beleidskader Vertaling in het bestemmingsplan
Wonen
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creeren en de woonkwaliteit verhogen Binnen het moederplan Madestein-Vroondaal zijn 2150 woningen mogelijk gemaakt. Door onderhavige bestemmingsplanherziening wijzigt dit aantal niet.

5.3 Toelichting Op De Regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten die moet worden gehanteerd.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 t/m 11) bevatten, voor zover er geen wijzigingen zijn alleen een verwijzing naar de gebruik- en bouwregels van het moederplan Madestein-Vroondaal. In artikel 11, Waterstaat - waterkering, is een bepaling opgenomen, waarbij het mogelijk is te bouwen ter plaatse van de waterkering, onder voorwaarde van een positief advies van het Hoogheemraadschap Delfland.

Hoofdstuk 3: Algemene regels. De algemene regels (artikel 13 t/m 16) bevatten naast de Algemenebouwregels (artikel 13), Algemene gebruiksregels (artikel 14) de Algemene aanduidingsregels (artikel 15) en de16 Algemene afwijkingsregels (artikel 16).

In artikel 15 Algemene aanduidingsregels wordt, in afwijking van het moederplan, het bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering mogelijk gemaakt, onder voorwaarde van een positief advies van Hoogheemraadschap Delfland en alleen ter plaatse van de in de bijlage opgenomen gebieden.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 17, de slotregel in artikel 18.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

6.2 Exploitatieplan

De gemeente Den Haag en de Ontwikkelingscombinatie Madestein VOF (bestaande uit Bouwfonds Ontwikkeling en Synchroon) hebben in december 2008 een samenwerkingsovereenkomst getekend ten behoeve van de ontwikkeling van het project Vroondaal. Deze partijen werken na ondertekening van de overeenkomst samen onder de naam 'PPS Vroondaal Ontwikkeling'. De gemeente is voor 50% aandeelhouder. In 2012 heeft de PPS Vroondaal Ontwikkeling in samenwerking met de gemeente Den Haag een nieuw stedenbouwkundig plan uitgewerkt, inclusief vertrouwelijke grondexploitatie (RIS 256696). De uitvoering van het stedenbouwkundig plan wordt mogelijk gemaakt door een herziening van onderhavig bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Afdeling 6.4 Grondexploitatie) verplicht gemeenten om tegelijkertijd met een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Het primaire doel van een exploitatieplan is om kosten te kunnen verhalen bij alle eigenaren in het exploitatieplangebied, zodat zij bij zelfrealisatie een evenredige bijdrage betalen in de exploitatiekosten. Dat betekent dat de gemeente, ten aanzien van situaties waarin eigenaren de ontwikkeling zelf realiseren, geen verlies lijdt op de exploitatiekosten.


Binnen het bestemmingsplangebied van het moederplan bevinden zich grondeigenaren die niet binnen de samenwerkingsovereenkomst vallen en waarmee de gemeente Den Haag nog geen overeenkomst heeft gesloten. Voor het moederplan geldt daarom dat het kostenverhaal niet voor alle bouwplannen als bedoeld in art. 6.12 Wro anderszins verzekerd is. De gemeente voldoet daarom aan de plicht om een exploitatieplan vast te stellen. Blijkens paragraaf 6.3 van het exploitatieplan zijn de geraamde opbrengsten hoger dan de geraamde kosten in het plan. De exploitatiebijdragen zoals opgenomen in het exploitatieplan komen ten gunste aan de grondexploitatie.


De vertrouwelijke grondexploitatie van de PPS behorend bij het nieuwe stedenbouwkundig plan is financieel sluitend (zie: RIS 256697). Hierbij is het uitgangspunt van actief grondbeleid gehanteerd, waarbij de gemeente en PPS besluiten tot actief aankopen van gronden ten behoeve van realisatie van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan moederplan is financieel uitvoerbaar.

De wijzigingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt hebben geen gevolgen voor het exploitatiegebied en het exploitatieplan, omdat er geen sprake is van een aangewezen bouwplan of omdat er een overeenkomst is afgesloten.

Gem Vroondaal en ROM hebben een overeenkomst gesloten onder meer over kostenverhaal. Gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen GEM Vroondaal en Gemeente Den Haag met betrekking tot de gehele ontwikkeling van Vroondaal is kostenverhaal daarmee anderszins verzekerd.

Het opstellen van een exploitatieplan is niet aan de orde, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

6.3 Conclusie

Voor de ontwikkelingen die deze herziening mogelijk gemaakt worden, is geen exploitatieplan vereist. Het kostenverhaal alsmede de economische uitvoerbaarheid zijn verzekerd.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

Dit bestemmingsplan betreft het tweede deel van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal 3e herziening. Bro overeleg heeft plaatsgevonden voor het eerste deel van dit bestemmingsplan.

In het kader van dit bestemmingsplan heeft er overleg en afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Delfland over de wijze van bestemmen van de waterkeringen.

Bijlage 1 Deelgebieden

Bijlage 1 Deelgebieden

Bijlage 1 Vo Vroondaal Zuid Ii

Bijlage 1 VO Vroondaal Zuid II

Bijlage 2 Vo Van Elswijkbaan

Bijlage 2 VO van Elswijkbaan

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek V4

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek V4

Bijlage 4 Externe Veiligheid Aardgasleiding

Bijlage 4 Externe veiligheid aardgasleiding

Bijlage 5 Natuuronderzoek 2013

Bijlage 5 Natuuronderzoek 2013

Bijlage 6 Natuurtoets Exporteursbaan 300822

Bijlage 6 Natuurtoets Exporteursbaan 300822

Bijlage 7 Stikstofonderzoek 130323

Bijlage 7 Stikstofonderzoek 130323

Bijlage 8 Ecologisch Werkprotocol 150421

Bijlage 8 Ecologisch werkprotocol 150421

Bijlage 9 Milieukundig Onderzoek Bp Vroondaal 23012014

Bijlage 9 Milieukundig onderzoek bp Vroondaal 23012014