Hillegom, 't Zand
Bestemmingsplan - gemeente Hillegom
Vastgesteld op 17-11-2011 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan "Hillegom, 't Zand" van de gemeente Hillegom;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0534.BptZand-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan "Hillegom, 't Zand" waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aan-huis-verbonden-beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, ontwerptechnisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch of daarmee naar de aard gelijk te stellen gebied, dat ondergeschikt aan de woonfunctie thuis kan plaatsvinden;
1.8 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.9 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw, uitbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage
het in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft, dat ten hoogste bebouwd mag worden met gebouwen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwperceel volledig worden bebouwd, tenzij anders is bepaald;
1.12 bestaand
- bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
- bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.16 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw;
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing;
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouw;
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 daknok
hoogste punt van een schuin dak;
1.25 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen, welke constructie zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in het dakvlak/beide dakvlakken van het dak is/zijn geplaatst;
1.26 dakvoet
laagste punt van een schuin dak;
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 erf
al dan niet gebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van dat gebouw;
1.29 erker
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, van een woning en ondergeschikt is aan de hoofdbouwmassa;
1.30 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 gestapelde woning
één woning, met tenminste één bouwlaag, onderdeel uitmakend van een hoofdgebouw waarvoor onder andere de bestemming wonen van kracht is;
1.32 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 kap
een constructie op een hoofdgebouw waarvan de minimale helling 15 graden en de maximale helling 80 graden is;
1.34 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, elektrische oplaadpunten, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie al dan niet ondergronds;
1.35 mantelzorg
Zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak en op vrijwillige basis;
1.36 omgevingsvergunning
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo);
1.37 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of van werkzaamheden
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo;
1.38 omgevingsvergunning voor het afwijken
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo;
1.39 omgevingsvergunning voor het bouwen
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo;
1.40 onderbouw of souterrain
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.41 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak;
1.42 ondergronds bouwwerk
werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden;
1.43 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden;
1.44 overkapping
een bouwwerk geen gebouw zijnde van beperkte afmeting tot 0,3m boven de onderkant tweede bouwlaag, losstaand of aangebouwd aan het hoofdgebouw voor het stallen van voertuigen of goederen en/of het schuilen van personen tegen weersomstandigheden;
1.45 perceel
een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en de openbare registers de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik en dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt (Kadasterwet);
1.46 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens en abri's;
1.48 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.49 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
1.50 voorgevelrooilijn
- perceel:de snijlijn van de voorgevel van een woning of hoofdgebouw en het grondvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt alsmede het verlengde (denkbeeldige doorgetrokken lijn) ervan binnen het bouwperceel;
- bestaand gebied:de langs de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging heeft ten opzichte van de naastgelegen bouwpercelen;
1.51 vrijstaande woning
één woning, met tenminste één bouwlaag, vrij van andere woningen of hoofdgebouwen al dan niet voorzien van een kap;
1.52 woning
een hoofdgebouw dat opgericht is op een bouwperceel waarvoor de bestemming wonen van kracht is;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Meetvoorschrift
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
d. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
e. de breedte en diepte van een bouwwerk:
f. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
g. het peil:
de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw of, indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw of zoals dit ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan aanwezig was;
h. totale oppervlakte bijbehorende bouwwerken:
het totaal aan oppervlakte van bijbehorende bouwwerken exclusief de oppervlakte van vergunningsvrije bouwwerken zoals bedoeld in Bijlage II, artikel 2 Besluit omgevingsrecht.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- plantsoenen, groenstroken, water en gebouwde voorzieningen voor de waterhuishouding, (fiets)paden, uitritten, bermen met beplanting alsmede speelvoorzieningen;
- een speeltuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘speeltuin’;
- één en ander met bijbehorende bebouwing en (on)bebouwde terreinen;
- nutsvoorziening met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder:
- kunstobjecten;
- wegen en paden;
- overige verharding en parkeervoorzieningen;
- overhangende balkons, gallerijen of luifels behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
3.2 Bouwregels
De bebouwing dient te voldoen aan de volgende bouwregels:
- gebouwen zijn niet toegestaan;
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt: voor lichtmasten maximaal 6 m;
- voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde geen erfafscheidingen zijnde, maximaal 3 m.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- voortuinen, erven en verhardingen;
- erkers, balkons, gallerijen of luifels behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;
- inritten ten behoeve van parkeren;
- inritten ten behoeve van achterpaden;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer En Verblijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘verkeer en verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, pleinen en andere openbare ruimten met zowel een functie voor verblijf als voor verkeer gericht op de aangrenzende en naburige bestemmingen, alsmede parkeervoorzieningen, speel- en groenvoorzieningen en bermen;
- één en ander met bijbehorende bouwwerken en (on)bebouwde terreinen;
- overhangende balkons, gallerijen of luifels behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
5.2 Bouwregels
De bebouwing dient te voldoen aan de volgende bouwregels:
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt:
- voor lichtmasten maximaal 6 m; voor speelvoorzieningen maximaal 6 m en voor andere voorzieningen verkeer 3 meter;
- voor bouwwerken ten dienste van de milieuplek en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 3 m.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- de waterhuishouding en de waterberging;
- waterbouwkundige kunstwerken en voorzieningen;
- één en ander met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, en (on)bebouwde terreinen.
6.2 Bouwregels
De bebouwing dient te voldoen aan de volgende bouwregels:
- De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt:
- voor waterbouwkundige kunstwerken maximaal 4 m;
- voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 3 m.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- maximaal 150 woningen met in acht name van het volgende:
- vrijstaande woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand';
- twee aaneen gebouwde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen;
- aaneengebouwde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd;
- gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’;
- patiowoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'patiowoning';
- aan huis verbonden beroepen, tot een maximaal oppervlak van 50 m2;
- één en ander met de daarbij behorende bouwwerken en (on)bebouwde terreinen, waaronder parkeerterreinen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van een primaire danwel secundaire watergang.
8.2 Bouwregels
Op de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie" bestemde gronden, zijn voor bouwen en bouwwerken; de Keur, Beleidregels en Algemene regels van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. Op deze gronden mag niet worden gebouwd zonder watervergunning van het Hoogheemraadschap en een omgevingsvergunning van de gemeente.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2 ten behoeve van bouwwerken welke toegelaten zijn krachtens de andere toegelaten bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', mits het belang van de hoofdwatergang hierdoor niet wordt geschaad.
8.4 Advies
Alvorens vergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van het waterschap, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van genoemd belang.
3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk II, uitsluitend worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2,5 m;
- ten aanzien van erkers, entreeportalen en veranda's voldaan wordt aan de voorwaarden dat:
- de groothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag plus 0,3 m van het hoofdgebouw bedraagt;
- de afstand tot de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" minimaal 2,5 m bedraagt;
- de oppervlakte maximaal 10 vierkante meter bedraagt;
- de breedte maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
- andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
- liftschachten en vergelijkbare delen van een gebouw mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2,5 m;
- het is toegestaan de bouwhoogte van gebouwen te overschrijden ten behoeve van installaties voor energieopwekking met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, gemeten vanaf de onderkant van de installatie.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
- Burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- de in dit plan voorkomende maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
- de in de plan gestelde bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 15% worden vergroot.
- Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 11 sub 1 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
- Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels en een tijdelijk gebruik als afhankelijke woonruimte toestaan, met dien verstande dat:
- een onder artikel 11 sub 3 bedoelde ontheffing kan per woning slechts eenmaal worden verleend.
- Burgemeester en wethouders trekken de ontheffing in indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
- de afhankelijke woonruimte en de bewoning daarvan noodzakelijk is uit een oogpunt van mantelzorg;
- de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen een straal van 10 meter van de dichtstbijzijnde zij- of achtergevel van het hoofdgebouw;
- de afhankelijke woonruimte niet is gesitueerd voor de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw;
- de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 60 m², met dien verstande dat
- indien de oppervlakte van de gronden achter de (verlengde) voorgevelrooilijn meer bedraagt dan 200 m²
- die oppervlakte mag worden vermeerderd met 10% van die overmaat tot een oppervlakte van niet meer dan 80 m²;
- de bepalingen van het Bouwbesluit het gebruik van bebouwing als afhankelijke woonruimte niet in de weg staan;
- geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, omgevingswaarden dan wel de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken, dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 15% worden vergroot.
Artikel 13 Ondergronds Bouwen
Op het bouwen van ondergrondse bouwwerken zijn de aanduidingen op de verbeelding en de bouwregels van het plan op overeenkomstige wijze van toepassing, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken maximaal 3m onder peil mag bedragen, tenzij anders vermeld in de regels of op de verbeelding.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuw of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
14.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen met een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het bestemmingsplan Hillegom, 't Zand" van de gemeente Hillegom.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bouw- en Handelmaatschappij Adriaan van Erk B.V. te Bergambacht heeft het initiatief genomen om de locatie ’t Zand te herontwikkelen. Adriaan van Erk B.V. heeft de locatie in december 2008 aangekocht en wil het gebied in samenwerking met de gemeente Hillegom transformeren naar een aantrekkelijk woongebied. Voor het toekomstige woongebied wordt een sfeer van 'dorps wonen' zoveel mogelijk nagestreefd. Hierbij is er ruimte voor diverse woningtypes, speel- en groenvoorzieningen en water. Op verzoek van de gemeenteraad zal 30% van de woningen in de sociale categorie en 70% in de vrije sector gerealiseerd worden.
Het plan voor woningbouw op de locatie 't Zand is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'De Zanderij'. Om toch medewerking te kunnen verlenen aan de herontwikkeling wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld voor de locatie.
Vooruitlopend op het bestemmingsplan zijn er reeds verschillende rapporten opgesteld die de herontwikkeling van de locatie 't Zand inzichtelijk maken. Allereerst is er een kadernota opgesteld en op 18 november 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Hillegom. In de kadernota zijn alle relevante beleidstukken en stedenbouwkundige en programmatische uitgangspunten geformuleerd. Op basis van de kadernota zijn vervolgens een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan is tijdens een inloopavond gepresenteerd. Tevens was er voor omwonenden en geïnteresseerden de mogelijkheid voor burgerparticipatie. Het stedenbouwkundige plan en het beeldkwaliteitplan worden tegelijkertijd met voorliggend bestemmingsplan aan de gemeenteraad voorgelegd voor vaststelling.
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied ligt op enige afstand, ongeveer 1200 meter, van het centrum van Hillegom, met de Zanderijpolder als tussengelegen open gebied. Op ca. 750 ten noorden van de locatie ligt het station Hillegom. De locatie wordt grotendeels omsloten door woningen. Aan oostzijde grenst de locatie aan de achterzijde van de woningen aan de 2de Loosterweg, aan de zuidzijde ligt de Beeklaan, aan de westzijde de Parallelweg en het spoor, aan de noordzijde liggen de achtertuinen van de woningen aan de Spoorlaan.
Het totale plangebied is circa 3.3 hectare groot. De afbeelding 1 en 2 tonen de ligging en de begrenzing van het plangebied.

Afbeelding 1: ligging plangebied

Afbeelding 2: begrenzing plangebied
1.3 Procedure Bestemmingsplan
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 1 juli 2008 is het mogelijk om in afwijking van het vigerende bestemmingsplan een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Uitgangspunt in de Wro is dat de keuzes in een bestemmingsplan voorzien zijn van een afweging met het oog op een 'goede ruimtelijke ordening' om de functiewijziging te verklaren. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het vaststellen van een bestemmingsplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Tijdens het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van 3.1.1. van de Bro verplicht vooroverleg gevoerd te worden met diverse overlegpartners. Na het vooroverleg wordt het ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd en ter inzage gelegd. Een ieder is in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad van Hillegom. Het college van Burgemeester en Wethouders doet een voorstel met betrekking tot afweging van de zienswijze. Het uiteindelijke besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan berust bij de gemeenteraad. Na de besluitvorming is het instellen van beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
1.4 Inhoud Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, planregels en een verbeelding.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
- een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzen van bestemmingen;
- een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
- de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
- de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
- een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
- de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieu-effectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden tevens de volgende aspecten in de toelichting neergelegd conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro:
- een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
- voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
- een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Planregels
De planregels stellen de verplichte eisen ten opzichte van de bestemmingen, welke zijn opgenomen in het plan. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008).
Verbeelding
De verbeelding is opgesteld overeenkomstig de laatste afspraken omtrent Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en SVBP 2008.
1.5 Leeswijzer
In de inleiding wordt een korte toelichting op het plan en het proces gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 nader ingegaan op het initiatief. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale-, regionale, en gemeentelijke beleid opgenomen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de milieuwetgeving. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan beschreven. Hoofdstuk 6 geeft ten slotte de juridische planbeschrijving.
2 Het Initiatief
2.1 Analyse Plangebied
Het plangebied ligt aan de westzijde van Hillegom. Nagenoeg bij de grens van de gemeente. Het gebied ligt ingeklemd tussen de Beeklaan, de Parallelweg, de Spoorlaan en de 2e Loosterweg. Op een afstand van ongeveer 750 meter ligt het NS-station van Hillegom. Het centrum van Hillegom is direct bereikbaar via de Beeklaan en Wilhelminalaan en ligt op ongeveer 1200 meter van de locatie. De Zilk ligt op circa 1400 meter.
De noord- en oostzijde van de locatie grenst aan de bestaande bebouwing van respectievelijk de Spoorlaan en 2e Loosterweg. De westzijde van de locatie grenst deels aan de bestaande bebouwing van de Parallelweg. Door de inklemming tussen spoor en 2e Loosterweg en omdat het gebied aan de achterzijde van bebouwingslinten ligt heeft het een geïsoleerd karakter. Aan de Beeklaan presenteert de locatie zich juist door de hier aanwezige openheid en het royale zicht er op.
Het plangebied ligt op de rand van het open landschap. In de zuidwestelijke richting is een wijds uitzicht over de bollenvelden, aan de westzijde wordt dit zicht belemmerd door het spoortalud. De sloten in het landschap bepalen in sterke mate de verkavelingstructuur van de omliggende gebieden.
In het plangebied was in het verleden het transportbedrijf Berbee gehuisvest. Sinds de zomer van 2010 staat de bebouwing echter leeg. De bebouwing in het noordoosten van het plangebied is in december 2010 reeds gesloopt. Afbeelding 3 toont de huidige situatie van het plangebied. Hierop is tevens te zien dat het plangebied in de huidige situatie vrijwel geheel verhard is door bebouwing, danwel steenachtige terreinverharding.

Afbeelding 3: huidige situatie plangebied
2.2 Stedenbouwkundig Plan
Planopzet
Voor de invulling van de locatie is het van belang aan te sluiten op de bestaande lintstructuren van de Parallelweg en de 2e Loosterweg. Daarnaast dient de aanwezige geluidhinder afkomstig van het spoor en de Beeklaan te worden afgeschermd. Afbeelding 4 toont het stedenbouwkundig plan.

Afbeelding 4: Stedenbouwkundig plan
De locatie ligt aan de rand van de gemeente Hillegom en kan daarmee tevens de entreefunctie voor de gemeente Hillegom waarmaken. Om de hoek van het plangebied aan de Parallelweg en Beeklaan (N442) te accentueren is een stedenbouwkundig en architectonisch accent gerealiseerd, in de vorm van gestapelde woningen, die deze entreefunctie benadrukt. Bovendien wordt hiermee een belangrijk deel van de aanwezige geluidhinder voor het achtergebied afgeschermd. De begane grond van de locatie ter plaatse wordt benut ten behoeve van parkeren. De hoofdentree van de locatie sluit aan op de bestaande rotonde. Daarnaast dient er een nevenontsluiting gerealiseerd te worden aan de spoorzijde van de locatie op de Parallelweg. Dit in verband met calamiteiten.
Voor het toekomstige woongebied wordt een sfeer van dorps wonen zoveel mogelijk nagestreefd welke goed aansluit bij de bestaande omgeving. Daarbij kan ruimtelijk onderscheid worden gemaakt tussen het noordelijk deel van de locatie, dat meer aansluit bij de bestaande woonomgeving, en het zuidelijk deel dat zich overwegend aan de Beeklaan presenteert. Naast het gebruik maken van bestaande ruimtelijke elementen als water en groen is woningtypologisch en architectonisch aangesloten bij de bestaande woonomgeving. De eigentijdse invulling met een mix van grondgebonden en gestapelde woningen in een overwegend dorpse setting, opgebouwd met een traditionelere architectuur al dan niet met kap, past daar goed bij. Qua bouwhoogte wordt uitgegaan van maximaal twee bouwlagen met een kap voor de grondgebonden woningen en maximaal vier woonlagen boven de kruin van de aanliggende weg voor het stedenbouwkundig accent in de vorm van gestapelde woningen, waarbij de begane grond laag benut wordt voor parkeren en bergingen. Dit betekent dat er sprake is van maximaal 5 bouwlagen voor het stedenbouwkundig accent. De noordrand van de locatie bestaat uit zeer grote tuinen van bestaande woonbebouwing met een overwegend groene uitstraling. Met de invulling van de locatie wordt hierop ingespeeld. In het plan is voldoende ruimte voor groen en spelen. Centraal in het plan, als zijnde “de entree”, is een grote groene ruimte voorgesteld waar eveneens een plek voor spelen is.
Water
De bestaande watergang langs de Beeklaan is verbreed ten behoeve van de waterkwaliteit in het plangebied. Extra waterberging is niet nodig omdat in het terrein in de oorspronkelijke situatie nagenoeg volledig verhard is en er dus een afname van verhard oppervlak in het gebied is. De verbreding van de watergang en het toepassen van natuurvriendelijke oevers zorgt voor een landschappelijke overgang naar het woongebied. De watergang langs de Beeklaan heeft een natuurvriendelijke oever, wat inhoudt dat er een geleidelijke overgang is van nat naar droog. De natuurvriendelijke oever heeft een flauw talud waarbij een begroeiing duidelijk waarneembaar is.
De noordelijke grens van het plangebied wordt gevormd door een watergang evenwijdig aan de Spoorlaan en Parallelweg. Deze watergang vormt de erfgrens tussen bestaande en nieuwe kavels. De watergang evenwijdig aan de Parallelweg wordt verbreed tot 4 meter met een achterpad en beschoeiing met plasberm als natuurvriendelijke oever. De watergang evenwijdig aan de Spoorlaan wordt niet verbreed, maar alleen verdiept ten behoeve van een betere waterhuishouding. Wel vindt een verbetering van de kades plaats.
In ’t Zand wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. De afwatering vindt plaats op de bestaande watergangen in het gebied. Duikers verbinden deze watergangen met het primaire waterstelsel; de Hillegommerbeek en de watergang langs het spoor.
Groen
Het dorpse karakter van het plan komt mede tot uitdrukking door de groene inrichting van de openbare ruimte. Direct bij de entree, aan de hoofdas ligt een groen plein. Dit grasveld met bomen en een speelvoorziening is de centrale groene ruimte van de buurt. Woningen zijn op deze groene ruimte georiënteerd waardoor het centrale karakter versterkt worden.
Alle straten hebben bomen in het profiel. In combinatie met de hagen als erfscheiding zorgt dit voor een dorpse sfeer. Ook de parkeerkoffers in het noordelijke deel en de parkeerplaatsen bij het appartementengebouw zijn voorzien van bomen. De parkeerlaag onder de appartementen wordt langs de Beeklaan en Parallelweg aangevuld met groen zodat er een landschappelijke overgang ter plaatse van het hoogteverschil ontstaat.
Bebouwing
Het plan kent een diversiteit aan woningtypen; variërend van vrijstaande, twee-onder-een kap-, geschakelde, rijen-, patiowoningen en appartementen. Totaal is in het plan ruimte voor 130 tot 150 woningen. In het plan zal 70% van de woningen in de vrije sector worden gerealiseerd en 30% van de woningen in de sociale sector. Deze laatste woningen bevinden zich in het appartementencomplex. Door de verschillende woningtypen krijgt het gebied een gemengd karakter. Alle grondgebonden woningen bestaan uit twee lagen met kap. Het appartementengebouw bestaat uit meerdere volumes variërend van twee tot vier woonlagen met daaronder op de begane grond een parkeerlaag.
2.3 Beeldkwaliteitplan
Het beeldkwaliteitplan bevat regels ten aanzien van de verschijningsvorm van de bebouwing, maar ook ten aanzien van de inrichting van het openbaar gebied. Het beeldkwaliteitplan is bedoeld om de samenhang binnen het gebied te versterken en tevens te kunnen sturen op de ruimtelijke kwaliteit. De ambities uit het stedenbouwkundig plan worden vastgelegd in de beeldkwaliteitseisen. Wanneer het beeldkwaliteitplan gelijktijdig met het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad vormt het tevens een toetsingskader voor de supervisor en welstand. Het beeldkwaliteitplan heeft, naast een juridische betekenis, een belangrijke functie in de communicatie met omwonenden en belangstellenden.
In het gebied wordt zoveel mogelijk een dorpse sfeer nagestreefd. Een dorpse sfeer wordt onder andere bepaald door de massa en geleding van de bebouwing, de diversiteit in typologie en de architectuur van de woningen. Daarnaast zijn een groene inrichting van de kavels, de openbare ruimte en erfafscheidingen bepalend.
In het plangebied is een tweedeling te maken als het gaat om beeldkwaliteit; de rand en het binnengebied. De rand oriënteert zich met name op de Beeklaan en heeft een entreefunctie van Hillegom. Qua bouwhoogte wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande bebouwing van de Parallelweg. Deze rand heeft tevens een geluidsafschermende werking en dient een schaal en geleding te krijgen, in relatie tot de kavel en het openbaar gebied, die passend is bij de overgang naar het binnengebied. In het binnengebied heerst een dorpse sfeer. Hiervoor is het van belang om aandacht te geven aan aspecten als oriëntatie, plaatsing van de bouwwerken op de kavel en inrichting van het profiel om de gewenste vriendelijke en rustige sfeer te creëren.
3 Beleidskader
Voor de herontwikkeling van de locatie ’t Zand te Hillegom is op 18 november 2010 een kadernota vastgesteld door de gemeenteraad van Hillegom. Het beleid uit de kadernota is in de volgende paragrafen overgenomen en waar nodig verder aangevuld.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte, ruimte voor ontwikkeling (2006)
De Nota Ruimte is in februari 2006 in werking getreden. In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB’s) behorende bij de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (en de actualisering daarvan in de Vinac) en het Structuurschema Groene Ruimte. De Nota Ruimte is juridisch gezien alleen binden voor de Rijksoverheid zelf. De in de Nota vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de ‘Gebiedsgerichte Economische Perspectieven’ en het ‘Actieplan Bedrijventerreinen’, de ‘Agenda Vitaal Platteland’ en het daarbij behorende meerjarenprogramma ‘Groene ruimte’ en het actieprogramma voor ruimte en cultuur.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het relatief beperkte oppervlak van Nederland. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
Met de Nota Ruimte heeft het kabinet gekozen voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht, ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het Rijk en de decentrale overheden. Hierbij wordt uitgegaan van het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. Er wordt meer nadruk gelegd op 'ontwikkelingsplanologie' en minder op 'toelatingsplanologie'. Daarnaast is het landelijk beleid gericht op het optimaal benutten van het huidige bebouwde gebied.
In de Nota Ruimte wordt dus meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Om de kwaliteit te waarborgen is voor geheel Nederland een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen. De gebieden en netwerken zijn voor het functioneren van Nederland van grote betekenis. Voor deze gebieden draagt het Rijk dan ook in het algemeen een grotere verantwoordelijkheid. Op afbeelding 5 is een uitsnede van de kaart van de Ruimtelijke Hoofdstructuur weergegeven.

Afbeelding 5: uitsnede kaart ruimtelijke hoofdstructuur
Uit raadpleging van de kaart van de Ruimtelijke hoofdstructuur volgt dat onderhavig plangebied gelegen is binnen een nationaal stedelijk netwerk en een economisch kerngebied. Gelet op deze ligging is het van belang dat het project aansluit bij de uitgangspunten die worden gesteld ten aanzien van verstedelijking.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het nationaal stedelijk netwerk 'Randstad Holland'. Binnen dit netwerk zijn drie economische kerngebieden gelegen, de Noordvleugel, de Zuidvleugel en de regio Utrecht. Onderhavig plangebied ligt in het kerngebied de Noordvleugel. De Noordvleugel wordt gekarakteriseerd door zijn grote economische dynamiek en diversiteit. Ook is hier veel aandacht voor kennis en infrastructuur. In de Noordvleugel streven decentrale overheden naar een toevoeging van 60.000 woningen aan het bestaand bebouwd gebied.
Conclusie
De ontwikkeling op de locatie 't Zand betreft de bouw van woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan houdt zodoende rekening met het beleid om het bestaand bebouwd gebied optimaal te benutten. Daarnaast draagt het plan bij aan de woningbehoefte van het economisch kerngebied de Noordvleugel. Het project is derhalve in overeenstemming met de Nota Ruimte.
3.1.2 AMvB Ruimte
Met de invoering van de Wro in juli 2008 is de direct doorwerking van de Nota Ruimte komen te vervallen. Om deze doorwerking te behouden is de AMvB Ruimte opgesteld en op 29 mei 2009 vastgesteld door het kabinet. De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen.
Door middel van de AMvB Ruimte wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven. Daarnaast kan in de AMvB Ruimte provincies opgedragen worden bepaalde thema’s verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeente zich wederom aan dient te houden bij het opstellen van een bestemmingsplan.
De AMvB Ruimte wordt in twee fases vastgesteld. In de eerste fase wordt aangegeven dat de regels in acht moeten worden genomen tot bij het eerste volgende besluit tot vaststelling of wijziging van het planologisch regime. Het Rijk heeft besloten om in de eerste fase nog geen nieuwe beleidskoers op te nemen in de AMvB Ruimte; deze volgen pas bij de tweede fase van de invoering, die naar verwachting in 2011 wordt vastgesteld. De AMvB Ruimte houdt dus zolang de koers aan van de Nota Ruimte.
Net als in de Nota Ruimte geldt dus ook voor de AMvB Ruimte het bundelen van verstedelijking als uitgangspunt. Het concentreren van nieuwe bebouwing zorgt voor meer open ruimte, waardoor de variatie tussen stad en land behouden blijft. De provincie is hierbij verantwoordelijk voor het zoveel als mogelijk bundelen van nieuwbouw.
Conclusie
De ontwikkeling op de locatie 't Zand vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. De herbestemming voorziet in woningbouw op een voormalig klein bedrijventerrein en draagt zodoende bij aan verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Het project is derhalve niet in strijd met de bepalingen uit de AMvB Ruimte.
3.1.3 Nationaal Milieubeleidsplan (NMP) 3 en 4 (2001)
Het NMP 3 bevat het milieubeleid voor de korte termijn, met een doorkijk tot 2010. Voor het milieubeheer wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling. Brongerichte maatregelen (onderscheiden in emissiegerichte, volumegerichte en structuurgerichte maatregelen) hebben de voorkeur boven effectgerichte maatregelen. In het NMP 3 wordt aangegeven wat van de doelgroepen landbouw, verkeer en vervoer, industrie, milieubedrijven en maatschappelijke en milieuorganisaties wordt verwacht om aan het milieubeheer bij te dragen.
De aanpak van de grote milieuproblemen vraagt om ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Hierbij is een nieuwe kijk nodig: breder en verder vooruit. Deze invalshoek levert een ander NMP op dan de voorgaande. Het NMP 4 ‘Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’ is op 13 juni 2001 verschenen. Het NMP 4 vervangt het NMP 3 niet, maar kijkt verder vooruit naar het jaar 2030. In het NMP4 worden zeven grote milieuproblemen benoemd:
- verlies aan biodiversiteit;
- klimaatverandering;
- overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen;
- bedreigingen van de gezondheid;
- bedreigingen van de externe veiligheid;
- aantasting van de leefomgeving;
- mogelijk onbeheersbare risico’s.
Het NMP4 laat zien wat Nederland kan en moet doen om binnen dertig jaar deze problemen op te lossen en daarmee een duurzame samenleving te bereiken. De doelstellingen van het NMP4 zijn geformuleerd in termen van de kwaliteit van leven. Het NMP4 bevat over het algemeen echter geen concrete maatregelen en doelen voor de korte termijn.
Conclusie
De herontwikkeling van de locatie 't Zand behoort niet tot één van de benoemde doelgroepen in het NMP 3. Het NMP 4 bevat daarnaast geen concrete maatregelen of criteria waaraan het plan moet voldoen. Vanuit het perspectief van het nationaal milieubeleidsplan bestaat er dan ook geen bezwaar ten aanzien van het initiatief.
3.1.4 Nota Mobiliteit (2006)
In de Nota Mobiliteit wordt het ruimtelijk beleid, zoals vastgelegd in de Nota Ruimte, verder uitgewerkt en wordt het overige verkeers- en vervoersbeleid beschreven. Op 14 februari 2006 is de planologische KernBeslissing (PKB) deel IV van de Nota Mobiliteit vastgesteld. De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer 2 (SVV-2). De Nota Mobiliteit geeft de nationale visie op het verkeers- en vervoersbeleid weer tot 2020. Goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en economische ontwikkeling in Nederland. Op zijn beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe mobiliteit. Hoofddoel van de Nota Mobiliteit is daarom verbetering van de betrouwbaarheid van het verkeerssysteem (weg, water, spoor, lucht) van deur tot deur binnen de maatschappelijke randvoorwaarden op het gebied van de veiligheid en de kwaliteit van de leefomgeving. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om maatschappelijk te kunnen participeren. De Nota Mobiliteit is tot stand gekomen in samenwerking met de provincies, gemeenten, Kaderwetgebieden (extra bestuurslaag naast Rijk, provincie en gemeente) en waterschappen. Belangrijke doelen uit de Nota Mobiliteit zijn onder meer:
- versterking van de economie door verbetering van de bereikbaarheid;
- het mogelijk maken van groei van verkeer en vervoer binnen wettelijke en beleidsmatige kaders voor milieu, veiligheid en leefomgeving;
- een integrale netwerkbenadering om de betrouwbaarheid van zowel particulier als openbaar vervoer te verbeteren;
- meer decentrale aanpak met een belangrijke rol voor provincies;
- het versneld inhalen van onderhoudsachterstanden;
- invoering van een systeem van betalen voor het gebruik van de weg;
- structureel onderhoud van hoofdverbindingsassen voor openbaar vervoer;
- het terug dringen van emissies van vooral CO2.
De Nota Mobiliteit is opgesteld op basis van onder meer het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP). Dat plan heeft, zoals in bovenstaande beschreven, de doelstelling een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem aan te bieden, waarbij de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. In tegenstelling tot het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer, kent het NVVP geen doelstellingen wat betreft de keuze voor vervoerswijze. Ook wordt de groei van het gemotoriseerd verkeer niet aan een maximum gebonden. Wel is op het gebied van verkeersveiligheid voor 2010 als doelstelling opgenomen een reductie van het aantal verkeersdoden en ziekenhuisgewonden met 25% ten opzichte van het huidige niveau. Uitgangspunt is dat de veiligheid op spoor en water op het huidige hoge niveau blijft. Dit geldt ook voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Aandachtspunten in het NVVP zijn ondermeer de visie op mobiliteit en transport, het bereikbaarheidsvraagstuk, de raakpunten met de ruimtelijke ordening en het mobiliteitsmanagement. Onder het mobiliteitsmanagement vallen onder andere: locatiebeleid, vervoermanagement, fietsbeleid, transportpreventie en -efficiëntie alsook stedelijke distributie.
Conclusie
De Nota Mobiliteit streeft naar een groei van de economie en de ruimte geven aan verkeer en vervoer. In het stedenbouwkundig plan voor de locatie 't Zand is rekening gehouden met een goede bereikbaarheid en ontsluiting van het plangebied. Het plangebied is goed ontsloten en aangesloten op het netwerk van provinciale wegen. Het in de Nota Mobiliteit aangegeven beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project. Op het aspect verkeer en parkeren wordt in hoofdstuk 4.11 nader ingegaan.
3.1.5 Nationaal Waterplan en Waterwet (2009)
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet.
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, w.o. de Kaderrichtlijn Water. Een opvallend feit is dat met de inwerkingtreding van de nieuwe Waterwet de Wvo-vergunning voor het lozen vanuit gemeentelijke rioolstelsels op het oppervlaktewater en de heffing op riooloverstorten verdwijnen. Deze worden vervangen door algemene regels die zijn geformuleerd in het Besluit lozen buiten inrichtingen. Niet alles is echter onder te brengen in de algemene regels. Daartoe introduceert de Waterwet de integrale watergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Conclusie
Aan de noordzijde van de Beeklaan is een sloot aanwezig die in de toekomstige situatie verbreed wordt. Omdat het plangebied in de huidige situatie volledig verhard is (zie afbeelding 3, hoofdstuk 2.1) betreft het plan geen toename, maar juist een afname in verharding. Het plan zal derhalve geen gevolgen hebben voor de waterhuishouding in het gebied. Onderhavig plan is daarmee niet in strijd met het Nationaal Waterplan en de Waterwet. In hoofdstuk 4.9 wordt op het aspect water nader ingegaan. In dit hoofdstuk worden onder andere de bestaande en de nieuwe situatie met elkaar vergeleken.
3.1.6 Crisis en herstelwet
Binnen het bestemmingsplan worden meer dan 20 woningen gerealiseerd waarmee op grond van de bij artikel 1.1., eerste lid onder Crisis- en Herstelwet behorende bijlage I, no. 3 gebiedsontwikkeling en werken van lokaal belang, deze wet van toepassing is.
Hiermee komt een versnelling van de afhandeling van de beroepsprocedures tot stand, waarbij op grond van artikel 1.6, vierde lid Crisis- en Herstelwet een uitspraak van de Afdeling bestuursrecht binnen 6 maanden na afloop van de terinzagelegging dient te volgen.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte' (2010)
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte' vastgesteld. Deze nieuwe integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte van de provincie Zuid-Holland. In de visie weerlegt de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Het doel van de visie is om duidelijk te hebben hoe de ruimtelijke ontwikkeling er tot 2040 uit komt te zien.
De kern van de Structuurvisie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. De provincie werkt hiervoor samen met gemeenten en andere partijen. De provincie stuurt op kwaliteit en functies. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet’. De provincie geeft het lokale bestuur ruimte bij de ruimtelijke inrichting en stelt daarvoor kaders.
Bij de uitwerking van de visie op de ruimtelijke ontwikkeling staan twee langetermijndoelen centraal: versterking van de internationale concurrentiepositie van de Randstad en duurzaamheid, gepaard met klimaatbestendigheid.
Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie zich nadrukkelijk ook op de ruimtelijke kwaliteiten. Dit komt tot uitdrukking in de provinciale belangen. Deze hebben zowel betrekking op functionele als kwalitatieve aspecten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart. De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Op de kwaliteitskaart staan daarnaast zowel de bestaande als gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal. De afbeeldingen 6 en 7 tonen uitsneden van de twee kaarten.

Afbeelding 6: uitsnede functiekaart structuurvisie (na 1e herziening)

Afbeelding 7: uitsnede kwaliteitskaart structuurvisie
Conclusie
De gronden van het plangebied zijn na de 1e Herziening Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte (vaststelling 23 februari 2011) op de functiekaart aangewezen als 'stads- en dorpsgebied'. Een stads- en dorpsgebied is een aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen.
Het plangebied is daarnaast op de kwaliteitskaart aangewezen als 'stedelijk netwerk'. Een Stedelijk netwerk is een stads- en dorpsgebed bestaande uit samenhangende stedelijke agglomeraties en kernen die gekoppeld zijn aan het Zuidvleugelnet.
Door de herziening van de structuurvisie past de ontwikkeling van de locatie 't Zand binnen het beleid zoals gesteld in de structuurvisie. Woningbouw past namelijk goed binnen de functie 'stads- en dorpsgebied' en de kwaliteit 'stedelijk netwerk'. Vanuit de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte' bestaat er derhalve geen bezwaar tegen de ontwikkeling van de locatie 't Zand.
3.2.2 Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland (2010)
De visie Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland is op 13 april 2010 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De wijze waarop omgegaan dient te worden met de regioprofielen is vastgelegd in de provinciale structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte'. De Regioprofielen Cultuurhistorie vormen samen met de provinciale structuurvisie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening. In de visie heeft de provincie zestien Regioprofielen opgesteld, met als doel het behouden of inpassen van cultuurhistorie bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De aangewezen profielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om het aspect cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen.
Eén van de zestien topgebieden is de Bollenstreek. Het plangebied is binnen dit gebied gelegen. De algemene richtlijn voor de Bollenstreek is continuïteit van karakter. Voor dit gebied betekent deze richtlijn:
- behouden en versterken van samenhang tussen alle onderdelen binnen deze ruimtelijke eenheid: brede waterlopen, rechthoekige kavels, hoge wegen, hakhout en weilanden op de strandvlakten, nederzettingspatroon op de strandwallen;
- herkenbaar houden van het rechthoekige verkavelingspatroon van het zanderijenlandschap;
- bij nieuwe ontwikkelingen de bestaande ruimtelijke eenheden – die samenhangen met de poldergrenzen (bijvoorbeeld Lageveense- en Hogeveense Polder, Zilkerpolder, Zanderijpolder) als leidraad nemen.
Conclusie
De gronden van het plangebied zijn gelegen in het topgebied de Bollenstreek. In het stedenbouwkundig plan voor de locatie is aangesloten bij de bestaande woonomgeving en is gebruik gemaakt van bestaande ruimtelijke elementen als water en groen. Door de aansluiting bij het bestaand gebied is het plan in overeenstemming met de richtlijn continuïteit van karakter uit de Regioprofielen Cultuurhistorie. Vanuit de Regioprofielen Cultuurhistorie bestaat er derhalve geen bezwaar tegen de ontwikkeling van de locatie ’t Zand.
3.2.3 Verordening Ruimte (2010)
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Verordening Ruimte vastgesteld. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte'. De Verordening Ruimte bevat tevens regels die van belang zijn voor de gemeente bij het opstellen van hun bestemmingsplannen. De verordening omvat in aanvulling op de structuurvisie toetsbare criteria van provinciaal belang waaraan planvorming moet voldoen. In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen, milieuzonering, lucht- en helihavens, molen- en landgoedbiotopen.
Conclusie
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de bebouwingscontouren zoals aangegeven in de Verordening Ruimte. Voor het ontwikkelen van woningbouw binnen de bebouwingscontouren worden in de verordening geen regels gegeven. De Verordening Ruimte vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie 't Zand.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Stedenbaan (2007)
Stedenbaan is een initiatief van het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel (BPZ), een samenwerkingsverband van acht bestuurlijke partners in het zuidelijk deel van de Randstad: de provincie Zuid-Holland, het Stadsgewest Haaglanden, de Stadsregio Rotterdam, de gemeenten Den Haag en Rotterdam en de regio's Drechtsteden, Midden-Holland en Holland Rijnland.
Stedenbaan richt zich op het beter benutten en versterken van bestaande steden en dorpen en bestaande infrastructuur van het hoofdrailnet van de Zuidvleugel van de Randstad. Het Stedenbaantraject bestaat uit de "Oude lijn" van Hillegom en Sassenheim, via Leiden, Den Haag en Gouda en Rotterdam.
De overheden in de Zuidvleugel van de Randstad werken samen met NS en ProRail aan:
- vergroten van de bijdrage van de trein aan de bereikbaarheid en de mobiliteit aan de Zuidvleugel;
- het versterken van de kracht van de dorpen en steden door bundeling van woningen, kantoren en voorzieningen rond de bestaande treinstations en door realisatie van aantrekkelijker en sociaal veiliger stationsomgevingen;
- een betere bereikbaarheid van stations (lokaal en regionaal) per openbaar vervoer, fiets en auto;
- een goed OV-netwerk dat als ruggengraat dient voor ruimtelijke ontwikkelingen;
- het beperken van milieubelasting en de aantasting van het landelijk gebied.
Kern van de Stedenbaanaanpak is dat de Stedenbaanpartners (overheden, NS en ProRail) met elkaar bindende uitvoeringsafspraken maken en de uitvoering van Stedenbaan bewaken door middel van de jaarlijkse Stedenbaanmonitor.
Conclusie
De locatie 't Zand ligt binnen het invloedsgebied van het station Hillegom, een station in het kader van Stedenbaan. De gemeenteraad van Hillegom heeft in een brief van 31 augustus 2010 aan Gedeputeerde Staten het belang van Stedenbaan ondersteund. De gemeente is bereid om samen met Holland Rijnland, in het kader van de gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek, te zoeken naar mogelijkheden voor Stedenbaan binnen de regio. In de Stedenbaanmonitor wordt onder andere de locatie 't Zand genoemd. De ontwikkeling van de locatie 't Zand naar woningbouw past goed binnen het Stedenbaanbeleid.
3.3.2 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland (2009)
De Regionale Structuurvisie Holland Rijnland is op 24 juni 2009 door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland vastgesteld. Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van vijftien gemeenten: Alphen aan den Rijn, Kaag en Braassem, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regionale structuurvisie heeft geen wettelijk karakter, omdat regio's niet verplicht zijn een structuurvisie op te stellen. De besluiten in deze structuurvisie zijn echter wel leidend voor structuurvisies en nota's van de gemeenten in het samenwerkingsverband. Als deze gemeenten willen afwijken van de afspraken in de visie moeten zij op regionaal niveau een oplossing vinden.
Met de Regionale Structuurvisie kiezen de Holland Rijnland-gemeenten koers voor de ruimtelijke inrichting van de gelijknamige regio. In de visie zijn een aantal keuzes gemaakt die de samenhang tussen de grote deelgebieden van de regio verbeteren: bollenstreek, kustzone, stedelijk gebied en Veenweide en Plassen.
Binnen de Regionale Structuurvisie wordt de ruimtelijke positie van de regio bepaald en gekeken hoe dit zich verhoudt tot haar (Randstedelijke) omgeving. Hiervoor worden zeven kerndoelen nagestreefd: Holland Rijnland is een top woonregio, Leiden vervult een regionale centrumfunctie, concentratie stedelijke ontwikkeling, 'Groen blauwe kwaliteit' staat centraal, De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open, twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport, verbetering van de regionale bereikbaarheid.
De ambities en visie van Holland Rijnland uit de Regionale Structuurvisie worden op diverse plankaarten weergegeven. De visiekaart 2020 laat uiteindelijk zien hoe de regio er in 2020 uitziet. Afbeelding 8 toont een uitsnede van deze visiekaart.

Afbeelding 8: uitsnede visiekaart regionale structuurvisie
De locatie 't Zand is op de visiekaart 2020 van de Regionale Structuurvisie als stedelijk gebied aangewezen. Gelet op de schaarse ruimte in de regio Holland Rijnland is het nodig dat nieuwbouw van woningen binnen dit bestaand stedelijk gebied plaatsvindt (minimaal 70% van de nieuwbouw). Clustering en inbreiding van woningbouw heeft een sterke voorkeur om aantasting van het open landschap te voorkomen. Hierbij is het noodzakelijk dat er niet alleen voldoende, maar ook gevarieerd, gedifferentieerd en kwalitatief goed wordt gebouwd. Om dit te bewerkstelligen wordt afgesproken dat in de regio per gemeente 30 procent van de woningbouwopgave in de sociale huur wordt gerealiseerd. In de gehele regio Holland Rijnland worden in de periode 2000-2020 33.000 woningen gerealiseerd. 1.497 van deze woningen wordt in Hillegom gerealiseerd.
Conclusie
De ontwikkeling van woningbouw op de locatie 't Zand draagt bij aan de woningbouwopgave van de gemeente Hillegom. Daarnaast wordt voor het gebied de sfeer van 'dorps wonen' zoveel mogelijk nagestreefd, met ruimte voor diverse woningtypes, waarvan, op verzoek van de gemeenteraad, 30 procent in de sociale categorie en 70% in de vrije sector. Op deze manier ontstaat er op de locatie 't Zand een gevarieerd en gedifferentieerd woningaanbod. Omdat de nieuwbouw daarnaast ook plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied is de ontwikkeling van de locatie 't Zand in lijn met de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland.
3.3.3 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (2009)
De gemeenteraden van de zes greenportgemeenten hebben op 10 december (Hillegom) en 17 december 2009 (Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Telingen) de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek vastgesteld. De intergemeentelijke structuurvisie kan worden gezien als een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland. In tegenstelling tot de regionale structuurvisie heeft de intergemeentelijke structuurvisie voor de Duin- en Bollenstreek, na vaststelling door de gemeenteraden, voor die gemeenten wel een zelfbindend karakter. Het doel van de ISG is daarmee drieledig:
- het gedetailleerder dan in de Regionale Structuurvisie vastleggen van het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
- het, in tegenstelling tot de Regionale Structuurvisie, wettelijk verankeren van het ontwikkelingskader als zelfbindend ontwikkelingskader voor de greenportgemeenten;
- het verschaffen van een planologisch juridische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
Conclusie
De locatie 't Zand ligt binnen het gebied dat in de intergemeentelijke structuurvisie wordt aangeduid als woningbouw tot 2030 binnen de rode contour. De herbestemming van bedrijventerrein naar woningbouw past daarmee binnen de doelstellingen van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport.
3.3.4 Ruimtelijk perspectief 2030 (2008)
Op 12 februari 2008 hebben de gemeenteraden van Hillegom, Lisse en Noordwijkerhout het Ruimtelijk perspectief 2030 vastgesteld. De gemeenten gaan voor een sterke Greenport die goed ontsloten is, waar het uitstekend dorps wonen en prima recreëren is. Daarbij blijft het open landschap in stand, maar is tegelijk ruimte voor vitaliteit en dynamiek. Woningbouw dient tot 2030 met name binnen de rode contour te worden geraliseerd. Hierbij wordt voorzien in eigen behoefte en die van de omliggende regio. Na 2030 is er ook een bescheiden toename in de woningbehoefte te verwachten. De Zanderij en het gebied ten westen van de spoorlijn zijn aangewezen als gebieden waar ontwikkelingen na 2030 niet onmogelijk gemaakt moeten worden. In deze gebieden is het van belang geen ontwikkelingen toe te staan die later met veel geld en moeite misschien weer ongedaan moeten worden gemaakt.
Conclusie
De locatie 't Zand ligt binnen het gebied van de rode contour. Woningbouwontwikkeling op deze locatie past daarmee binnen het uitgangspunt om woningbouw tot 2030 binnen de rode contour te realiseren. De ontwikkeling van de locatie 't Zand is derhalve in overeenstemming met het Ruimtelijk perspectief 2030.
3.3.5 Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw
Het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw is in mei 2006 bestuurlijk vastgesteld door de gemeente Hillegom. Het beleidskader beschrijft een planfasering van een stedenbouwproject. Per fase is overzichtelijk weergegeven welke inhoudelijke stap wordt gezet en welke communicatieaspecten in de desbetreffende fase belangrijk zijn om duurzame ambities te kunnen verwezenlijken. De duurzame ambities zijn gebaseerd op het gemeentelijk vigerend beleid en drie kwaliteitspijlers: People, Planet, Profit (Welzijn, Wereld, Welvaart) en gerubriceerd naar duurzaamheidsthema's. Elk thema is gesplitst in deelaspecten. Per deelaspect zijn twee ambitieniveaus (basis in overeenstemming met het gemeentelijk beleid en een extra) geformuleerd, waarvan de maatlat hoger ligt dan wettelijk vereist. Dit betekent dat op het gebied van duurzame stedenbouw bijvoorbeeld het Klimaatbeleid en het DuBoPlus-richtlijn GPR7.0 als vigerend beleid en dus als basisambitie gehanteerd moeten worden. Maar ook andere afspraken als gebiedsgerichte milieuprofielen en gezondheidsapsecten zijn als uitgangspunt vastgelegd. De duurzaamheidsthema's en deelaspecten zijn opgenomen in de Ambitietabel Duurzame Stedenbouw.
Conclusie
Onderhavig plan omvat circa 3,3 hectare en 130-150 woningen/appartementen. Het plan valt hiermee binnen de reikwijdte van het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (< 1ha; > 10 woningen en/of > 5000 m2 BVO). De Ambitietabel Duurzame Stedenbouw is voor de locatie inmiddels opgesteld.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Hillegom (2008)
De gemeenteraad van Hillegom heeft op 11 december 2008 de Structuurvisie Hillegom vastgesteld. Aan de hand van een aantal thema's (landschap, bollengebied, wonen, bedrijvigheid, voorzieningen en bereikbaarheid) is het toekomstbeeld van Hillegom over circa 10 jaar geschetst. Dit is weergegeven in het Voorkeursmodel Structuurvisie Hillegom (zie afbeelding 9).

Afbeelding 9: uitsnede voorkeursmodel
Conclusie
In het voorkeursmodel is de locatie 't Zand aangewezen als een potentiële woningbouwlocatie voor 80 woningen (locatie A). Daarnaast wordt de locatie in de structuurvisie genoemd als nieuwe inbreidingslocatie. Op nieuwe inbreidingslocaties wordt gerekend met een gemiddelde woningdichtheid van 30 woningen per hectare. Dit is een dichtheid waarmee een enigszins dorpse sfeer kan worden gerealiseerd, waarin ook ruimte is voor open (speel)ruimte, groen en water en waarmee wel gestapelde woningen (in 3 of 4 lagen) maar geen echte hoogbouw hoeft te worden toegepast. Per locatie moet nader worden bekeken welk type woningen en welke dichtheid daar het meest passend is. De genoemde woningaantallen zijn daarom indicatief. Omdat de gemeenteraad besloten heeft dat op de locatie 't Zand 30% sociaal moet worden opgenomen in plaats van 14% (zie paragraaf 3.4.2) is in overleg met de gemeente bepaald dat er binnen het plangebied meer woningen (130-150 woningen) gerealiseerd mogen worden. Onderhavig plan is daarmee, ondanks het afwijkende aantal woningen, in overeenstemming met de Structuurvisie Hillegom.
3.4.2 Structuurvisie thema wonen 2009-2013
De Structuurvisie thema wonen 2009-2013 is op 8 oktober 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Hillegom. Met deze structuurvisie geeft de gemeente Hillegom de gewenste samenstelling van de woningvoorraad in 2020 aan. De gemeente streeft hierbij naar een evenwichtige en sociale dorpsgemeenschap met een compleet voorzieningenaanbod van commerciële en collectieve voorzieningen. In de structuurvisie thema wonen en het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de kwalitatieve richting voor locatieontwikkeling uitgewerkt. Dit biedt een stevige onderbouwing voor het gesprek met ontwikkelaars en een belangrijk en realistisch richtinggevend kader voor bestemmingsplannen.
Conclusie
De locatie 't Zand wordt in de structuurvisie thema wonen aangeduid als 'zacht plan'. Dit betekent dat deze ontwikkeling zich in een prille planfase bevindt en dat de genoemde getallen niet hard zijn. Voor nieuwbouw wordt in het uitvoeringsprogramma een verdeling aangehouden van eengezinswoningen < €150.000 (starters), eengezinswoningen tussen de €200.000 en €250.000, eengezinswoningen > €250.000 en vrij in te vullen. Het aandeel te realiseren sociale woningen ligt op 14%. In afwijking van het uitvoeringsprogramma bij de structuurvisie thema wonen heeft de gemeenteraad, op basis van een ingediende motie van 9 september 2010, op 18 november 2010 besloten om voor de locatie 't Zand 30% sociaal op te nemen in plaats van 14% sociaal. In onderhavig plan wordt aan deze eis van 30% sociale woningbouw voldaan. Het plan is derhalve niet in strijd met de Structuurvisie thema wonen 2009-2013.
3.4.3 Hillegoms verkeers- en vervoersplan (2009)
Het Hillegoms verkeers- en vervoersplan is op 10 september 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Hillegom. In het verkeers- en vervoersplan geeft de gemeente Hillegom haar visie ten aanzien van verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid. Voor deze thema's worden in het verkeers- en vervoersplan verschillende uitwerkingen gegeven, waaronder Duurzaam Veilig, het fietsverkeer stimuleren, het stimuleren en optimaliseren van het openbaar verover, voldoende parkeerruimte en aandacht voor milieu in de vorm van het milieubeleidsplan, geluidsplan en luchtkwaliteit. Voor nieuwe ontwikkelingen dient dan ook aandacht te worden besteed aan en dienen afwegingen te worden gemaakt op basis van deze thema's binnen het verkeers- en vervoersplan.
Conclusie
Bij de ontwikkeling van de locatie 't Zand is rekening gehouden met en ingespeeld op onder andere de ligging nabij het station, goede verkeersveilige infrastructuur en voldoende parkeerplaatsen. In hoofdstuk 4.11 wordt op het aspect verkeer en parkeren nader ingegaan.
3.4.4 Speelruimteplan 'Buiten spelen, ja leuk!' (2003)
Het Speelruimteplan 'Buiten spelen, ja leuk!' is op 10 juli 2003 vastgesteld door de gemeenteraad van Hillegom. In het speelruimteplan wordt de relatie gelegd tussen de leeftijd van de jeugd en de directe aanwezigheid van speelvoorziening en demografische ontwikkelingen. De jeugd wordt in drie groepen ingedeeld, namelijk: kind (0-5 jaar), jeugd (6-11 jaar) en jongeren (12-18 jaar). Afhankelijk van hoe invulling wordt gegeven aan een gebied dient een inschatting te worden gemaakt van de aantallen in de verschillende leeftijdscategorieën. Daarop wordt de invulling van de speelvoorzieningen en de keuze voor een bepaalde leeftijdsgroep gebaseerd. Bij de invulling van een formele speelplek gaat de voorkeur uit naar het gebruik van duurzame materialen met gevarieerde speelmogelijkheden.
Conclusie
Gezien de invulling van de nieuwbouw op de locatie 't Zand dient er een formeel speelterrein voor de leeftijdscategorie 3-5 jaar te worden ingericht. Daarnaast moeten er nog drie tot vijf speelaanleidingen voor de leeftijdscategorie 6-11 jaar binnen het plangebied aanwezig zijn.
In overeenstemming met het Speelruimteplan wordt in het plangebied een speelterrein voor de leeftijdscategorie 3-5 jaar ingericht. Voor de leeftijdscategorie 6-11 jaar worden binnen het plangebied echter geen speelaanleidingen gecreëerd. In overleg met de gemeente Hillegom is namelijk bepaald dat deze leeftijdscategorie gebruik kan maken van het bestaande speelterrein aan de 2e Loosterweg. Onderhavig plan is derhalve in overeenstemming met het Speelruimteplan 'Buiten spelen, ja leuk!'.
3.4.5 Welstandsnota (2008)
De welstandsnota van de gemeente Hillegom is op 15 mei 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De welstandsnota bevat de door de Welstandscommissie bij de beoordeling toe te passen welstandscriteria. De welstandsnota bevat echter geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt.
Voor de grotere (her)ontwikkelingsprojecten wordt daarom de volgende procedure beschreven. Het opstellen van welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten vormt een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De criteria worden opgesteld door de stedenbouwkundige of de supervisor, in overleg met en na advies van de welstandscommissie en vastgelegd in een beeldkwaliteitplan.
De gemeenteraad stelt dit beeldkwaliteitplan vervolgens vast ter aanvulling op de welstandsnota. Een beeldkwaliteitplan wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding.
Het beeldkwaliteitplan moet zijn vastgesteld voordat de planvorming van de concrete bouwplannen start en worden bekend gemaakt aan alle potentiële opdrachtgevers in het gebied.
Conclusie
Voor de ontwikkeling van de locatie 't Zand is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan wordt gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan voor vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de welstandsnota aan herontwikkelingsprojecten stelt. Het plan is derhalve in overeenstemming met de welstandsnota.
3.4.6 Geldend bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan 'De Zanderij'. Dit bestemmingsplan is op 5 februari 2008 vastgesteld door de gemeenteraad van Hillegom. Afbeelding 10 toont een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan.

Afbeelding 10: uitsnede geldende verbeelding
Conclusie
In het geldende bestemmingsplan De Zanderij heeft het plangebied een bedrijfsbestemming. Binnen deze bestemming is de herontwikkeling van de locatie 't Zand naar woningbouw niet mogelijk. Voor de realisatie van het plan is het voeren van een planologische procedure dan ook onvermijdelijk. Afwijken van het geldende bestemmingsplan is namelijk mogelijk, mits goed onderbouwd. In het geval van onderhavig plan is er gekozen voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan.
4 Haalbaarheid Van Het Bestemmingsplan
4.1 Inleiding
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening, moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het geldend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de (milieu)technische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht. Hierbij dienen aan de orde te komen het wegverkeerslawaai, geluidszones, bedrijvigheid, bodem, vervoer gevaarlijke stoffen, archeologie, de flora en fauna en de veiligheid.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op ruimtelijke ontwikkelingen. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan, bijvoorbeeld woningen.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. In beide gevallen zorgt het aspect milieuzonering er voor dat bedrijven op een juiste afstand van een gevoelige bestemming komen te staan, met als doel het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'Scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Milieuzonering is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In de brochure is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstand tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. In totaal zijn er 600 verschillende typen bedrijvigheid opgenomen elke met een eigen milieucategorie.
Afwijken van de richtlijnafstanden is mogelijk. De VNG biedt die initiatiefnemers de mogelijkheid om, ondanks de vastgestelde richtlijnen, een gevoelige bestemming binnen de contour van een bedrijf te plaatsen. Hiervoor moet dan wel door middel van onderzoeken worden aangetoond dat er voor het betreffende plangebied of bedrijf geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden.
Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van woningen. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een milieugevoelige bestemming. Er dient te worden vastgesteld of de beoogde ontwikkeling omliggende bedrijven niet stoort in de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten. Indien de nieuwe woningen binnen de milieucontour van een bestaand bedrijf in de omgeving liggen, zal dit een bedrijf kunnen hinderen in zijn bedrijfsvoering.
Conclusie
Op circa 120 meter (hemelsbreed) van het plangebied is een bedrijf gelegen. Volgens het geldende bestemmingsplan is dit een bedrijf met een milieucategorie 1 of 2. De maximale richtafstand voor bedrijven in categorie 2 is 30 meter. Het plangebied valt niet binnen deze afstand van 30 meter. De omgeving laat daarmee de nieuwe ontwikkeling toe. Daarnaast wordt een woonfunctie niet gezien als een milieubelastende activiteit. De ontwikkeling past in de omgeving. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan. Tevens vormen de woningen ook geen belemmering voor de bedrijven.
4.3 Externe Veiligheid
Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Het gaat daarbij om onder meer de productie, de opslag, het transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen, kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
In een bestemmingsplan dient bepaald te worden of de (nieuwe) planologische invulling van het gebied verantwoord is op het aspect externe veiligheid. Er moet beoordeeld worden of de beoogde functie mogelijk is, gezien de activiteiten in de omgeving. Deze externe veiligheidsrisico’s kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- (Bevi-)inrichtingen;
- Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het besluit). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang en -dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1500 m2). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Naast het onderscheid in kwetsbaar en beperkt kwetsbaar wordt er ook onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is enkel toegestaan mits dit goed gemotiveerd is.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit (mate van dodelijkheid) van belang. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivering noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Enige motivering blijft altijd verplicht. Indien de 1% letaliteit overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden
Volgens de “Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico” (november 2007) dient de gemeente de verantwoording van het groepsrisico zo veel mogelijk direct of indirect vast te leggen in het betreffende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan moet een ‘stille’ toename van het groepsrisico zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit is nodig om ook in de toekomstige situatie de veiligheid te kunnen waarborgen en het ontstaan van knelpunten te voorkomen. Eén en ander kan worden vastgelegd door kwetsbare objecten uit te sluiten of indirect bijvoorbeeld door het bepalen van bebouwingshoogten.
4.3.1 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
De regelgeving omtrent externe veiligheid is geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op 27 oktober 2004 is het Bevi en daarmee gekoppeld de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) inwerking getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. In het Revi staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
De provincie Zuid-Holland beschikt net als elke andere provincie over een risicokaart. Door de kaart te raadplegen, kan voor de betreffende locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen zijn die in het kader van de externe veiligheid beschikken over een risicocontour. Op afbeelding 11 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

Afbeelding 11: uitsnede risicokaart Zuid-Holland
Conclusie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor de beoordeling, of in de omgeving van het plangebied inrichtingen aanwezig zijn die van invloed zijn op het plangebied, de risicokaart van Zuid-Holland geraadpleegd. De risicokaart toont aan dat er zich op circa 800 meter van het plangebied een (Bevi-)inrichting bevindt. Het plangebied ligt echter buiten het invloedsgebied van deze inrichting. Andere (Bevi-)inrichtingen zijn in de omgeving van het plangebied niet aanwezig.
4.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen wordt nieuw beleid ontwikkeld, dat zich in een vergevorderd stadium bevindt. Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zich met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In het nieuwe Besluit externe veiligheid buisleiding, dat op 1 januari 2011 in werking is getreden, worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.
Conclusie
Voor de beoordeling of er buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Zuid-Holland geraadpleegd (zie afbeelding 11, paragraaf 4.3.1). De kaart toont dat er geen buisleidingen in de directe omgeving aanwezig zijn.
4.3.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Hierover is vervolgens de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen verschenen waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt. Bij de toetsing van een bestemmingsplan moet worden bezien of de kans per kilometer route of tracé op een bepaald aantal slachtoffers groter is dan de oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde geldt in alle situaties, dus voor zowel vervoersbesluiten als omgevingsbesluiten en in zowel bestaande als in nieuwe situaties.
Conclusie weg
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde.
Conclusie water
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde.
Conclusie spoor
Direct ten westen van het plangebied is de spoorlijn Leiden Centraal - Haarlem gelegen. De marktprognose vervoerscijfers 2010-2020 van ProRail (Marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor, 26 september 2007, Prorail) voorziet geen transport van gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn. Incidenteel kan er wel, in geval van omleidingen, een transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit geeft geen significante externe veiligheidsrisico's. Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor is derhalve geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh).
De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Voor voorliggend bestemmingsplan is het wegverkeerslawaai en het spoorweglawaai van belang. Omdat onderhavig plan voorziet in de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen, namelijk wonen, is een akoestisch onderzoek (bijlage 1) uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door adviesbureau Nieman B.V.
Wegverkeer
Voor het wegverkeerslawaai is geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt. De overschrijding blijft onder de maximale ontheffingswaarde, tevens voldoet het aan het ambitieniveau zoals opgenomen in het hogere waardebeleid van de gemeente. Een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde middels een hogere waarde procedure blijft noodzakelijk.
Spoorverkeer
Voor spoorweglawaai is geconcludeerd dat eveneens de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Het plan voldoet echter niet aan het ambitieniveau van de gemeente Hillegom. In het akoestisch onderzoek wordt er echter op gewezen dat het plan dankzij de stedenbouwkundige opzet een binnengebied wat voor spoorweglawaai nagenoeg geluidsluw is, maar drie woningen nabij de Parallelweg zijn licht geluidsbelast.
Voor het onderzoek zijn een aantal geluidsreducerende maatregelen onderzocht. Het gaat om geluidsreducerend asfalt, raildempers en het plaatsen van een scherm. Het asfalt en de dempers reduceren het geluid, het scherm zeer beperkt op de gevel. Het scherm is daarmee niet kosteneffectief. De andere twee maatregelen zijn afhankelijk van onderhoudswerkzaamheden in de nabije toekomst door de rail-, en wegbeheerder. Wanneer deze maatregelen met onderhoudswerkzaamheden gecombineerd kunnen worden zijn deze mogelijk kosteneffectief.
Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat niet voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden. Ontheffing is noodzakelijk. De noodzakelijke ontheffing is op 25 oktober 2011 door het college van burgemeester en wethouders op grond van de Wet geluidhinder verleend.
- 1. Akoestisch onderzoek, Adviesbureau NiemanB.V, rapportnummer WU110010acA0.gde, 18 juli 2011
4.5 Bodem
In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming (2009). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Verkennend bodemonderzoek
Ter plaatse van de locatie 't Zand 2 (zie afbeelding 12) is door Geofox-Lexmond bv een verkennend bodemonderzoek (bijlage 1) uitgevoerd (d.d. 4 mei 2006).

Afbeelding 12: locatie verkennend bodemonderzoek 't Zand 2
Tijdens het zintuiglijk onderzoek zijn plaatselijk bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van puin. Een boring inpandig is gestaakt. Onder het asfalt is een stabilisatielaag aanwezig. Bij het chemisch onderzoek is in één mengmonster van de bovengrond een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetoond. In een overig mengmonster van de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In de ondergrond is in een mengmonster een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. Verder is in de ondergrond een licht verhoogd gehalte aan DDT/DDE/DDD (som) aangetoond. In het grondwater van peilbuis 4 is een licht verhoogd gehalte chroom en een licht verhoogd gehalte aan xylenen aangetoond. In de peilbuis uit het voorgaand onderzoek is een sterk verhoogd gehalte aan arseen aangetoond en een licht verhoogd gehalte aan chroom. De oorzaak van het sterk verhoogde gehalte aan arseen in het grondwater is onbekend. Het verhoogde gehalte is plaatselijk en waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong.
Het uitgangspunt van het verkennend onderzoek (onverdacht terrein) wordt op basis van de aangetoonde verontreinigingen verworpen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het terrein is geschikt voor het voorgenomen gebruik (wonen met tuin).
Verkennend (water)bodemonderzoek
Ter plaatse van de locatie 't Zand 10 (zie afbeelding 13) is door Geofox-Lexmond bv een verkennend (water)bodemonderzoek (bijlage 2) uitgevoerd (d.d. 1 mei 2006).

Afbeelding 13: locatie verkennend (water)bodemonderzoek 't Zand 10
Bodem
Tijdens het zintuiglijk onderzoek zijn slechts plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen in de vorm van puin. In de nabijheid van de olie-water scheider van de garage, net buiten de garage is in de grond plaatselijk een sterke verontreiniging met minerale olie aangetoond. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De minerale olieverontreiniging is beperkt van omvang. De ondergrond van de hele onderzoekslocatie (oude maaiveld) is licht verontreinigd met bestrijdingsmiddelen. bij het chemisch onderzoek zijn verder geen noemenswaardige verontreinigingen aangetroffen. Het uitgangspunt van het verkennend onderzoek (onverdacht terrein) wordt op basis van de aangetoonde verontreinigingen verworpen. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het terrein is geschikt voor het voorgenomen gebruik (wonen met tuin).
Waterbodem
De baggerspecie uit de watergang achter de loods en half open loods wordt ingedeeld in klasse 2 op basis van het gehalte aan PAK. De specie die vrijkomt bij eventuele onderhoudsbaggerwerkzaamheden van dit traject mag over een breedte van maximaal 20 meter op grenzende percelen worden verspreid. De verspreiding mag niet plaatsvinden in onevenredig grote hoeveelheden. De specie dient op korte termijn na het op de kant zetten gelijkmatig verspreid te worden.
Conclusie
Omdat in onderhavig geval sprake is van een functiewijziging zijn er bodemonderzoeken uitgevoerd op de planlocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek en het verkennend (water)bodemonderzoek voor de locaties 't Zand 2 en 't Zand 10 volgt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaar tegen de ontwikkeling van onderhavig plan.
4.6 Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze titel vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen ‘kleine’ en ‘grote’ projecten. Kleine projecten dragen ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel ‘in betekende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip ‘in betekende mate’ precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen'. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat ‘grote’ projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een ‘betekenend’ negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. ‘Kleine’ projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen’.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
- een project ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er derhalve doorgaans twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste moet blijken of het project is aan te merken als een NIBM-project, en dus niet zal leiden tot een verslechterde luchtkwaliteit. Ten tweede moet in beeld worden gebracht of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provincialen- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
Conclusie
Onderhavig plan kan, gelet op de omvang van het plan (< 1.500 woningen), gezien worden als een NIBM-project. Hiermee kan gesteld worden dat de voorgenomen herontwikkeling niet in betekenende mate invloed zal hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant is in onderhavig geval geen sprake van een gevoelige bestemming. Desalniettemin is met behulp van de saneringstool (www.saneringstool.nl) van het ministerie van IenM (voormalige VROM) vastgesteld of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de ambities van het Milieubeleidsplan 2003-2010. Eén van de ambities uit het Milieubeleidsplan 2003-2010 betreft de reductie van luchtverontreinigde stoffen. Op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven moet de concentratie aan luchtverontreinigde stoffen in 2010 beduidend lager zijn dan de toegestane grenswaarden. In de praktijk wordt de term 'beduidend lager dan de grenswaarde' gesteld op 36-38 ug/m3. Hier wordt aangesloten op de extra ambities uit het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw.
Uit raadpleging van de kaart van de saneringstool volgt dat de concentraties luchtverontreinigde stoffen (fijn stof en stikstofdioxide) voor de hele gemeente lager zijn dan de grenswaarde van 36-38 ug/m3. Hierbij is gekeken naar de concentratie van de stoffen in het jaar 2011. Uitgaande van de resultaten van de saneringstool kan worden aangenomen dat de luchtkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn of de Natuurbeschermingswet 1998. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
4.7.1 Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet
Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe Natuurbeschermingswet, die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet gewijzigd en zijn de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten in de wet verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
- beschermde natuurmonumenten;
- wetlands.
Op 1 februari 2009 is de wet opnieuw gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op het zogenoemde 'bestaand gebruik'. Hieronder vallen activiteiten in en om beschermde Natura 2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijziging is met name van belang voor provincies (als bevoegd gezag) en voor burgers en bedrijven met bestaand gebruik. De wijzigingen zijn gericht op:
- verbetering van de wet in de praktijk;
- verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn.
Ecologische hoofdstructuur (EHS)
De EHS bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszone. De EHS vormt de basis voor het Nederlands natuurbeleid en heeft als doel de nationale flora en fauna te beschermen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de EHS en mogen geen afbreuk doen aan de aanwezige natuurwaarden. Op grond van de Wet Milieubeheer zijn gebieden aangewezen, waar het milieu bijzondere bescherming behoeft.
Het is van belang dat de samenhang van de EHS niet door verstedelijking (en ander bebouwing) en infrastructuur wordt verbroken. Indien nieuwe vormen van ruimte- en bodemgebruik binnen de EHS gewenst zijn, dan dient de functie de EHS te ondersteunen en zo mogelijk te versterken. Om dit te beoordelen is de aard van het gebruik en de plaats binnen de EHS van belang.
Conclusie
Onderhavig plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, een beschermd natuurmonument of een wetland. Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen de aangegeven begrenzingen van de EHS. Tevens heeft het bouwplan geen significante negatieve effecten op het nabijgelegen EHS en Natura-2000 gebied de Kennemerduinen. Een vergunning op de natuurbeschermingswet of compensatie van de EHS is derhalve niet aan de orde.
4.7.2 Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).
Voor het plangebied is door IJzerman advies een quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 1) (d.d. 7 juni 2010). Uit de quickscan volgen de volgende conclusies/adviezen:
- algemeen voorkomende soorten kunnen mogelijkerwijs worden aangetroffen. Deze soorten zijn weliswaar beschermd middels de Flora- en faunawet, maar worden aangeduid als algemene soorten (AMvB artikel 75, lijst 1). Hiervoor hoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober.
- voor strikt beschermde soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen.
- ter voorkoming van het verstoren van broedende vogels wordt aangeraden kapwerkzaamheden tussen half juli en half maart (buiten het broedseizoen) te verrichten. Het verstoren van broedende vogels is verboden conform de Flora- en faunawet. Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. In het broedseizoen kan ook gekapt worden, alleen dient het dan onder begeleiding van een ter zake kundige te worden uitgevoerd.
- er is een zeer klein risico dat braakliggende bouwterreinen, na de sloop, door rugstreeppadden kunnen worden gekoloniseerd. Ter voorkoming hiervan wordt aangeraden om geen pas gegraven ondiepe open wateren of poelen te maken of te laten bestaan in de voortplantingsperiode (april tot en met juni) van de rugstreeppad.
Conclusie
De quickscan flora en fauna toont aan dat in het plangebied geen strikt beschermde soorten zijn te verwachten waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd. Wel kunnen mogelijkerwijs algemeen voorkomende soorten in het plangebied worden aangetroffen. Hiervoor hoeft echter geen ontheffing meer te worden aangevraagd.
- 1. IJzermand Advies, 7 juni 2010, rapportnummer 2010254, Quick scna flora en fauna; onderzoek naar beschermde natuurwaarden ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen; locatie Beeklaan te Hillegom
4.8 Water
4.8.1 Algemeen beleid
Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in de Waterwet en het Nationaal Waterplan van de rijksoverheid (zie hoofdstuk 3). Daarnaast zullen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de komende jaren richtinggevend worden voor het regionale waterbeheer in Nederland.
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
In het NBW hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Voor stedelijk gebied houdt dit bijvoorbeeld in, dat de hoeveelheid wateroppervlak die nodig is om te zorgen dat bij neerslag het waterpeil maar eens in de 100 jaar tot aan het maaiveld kan stijgen.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De KRW is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen die afhankelijk zijn van onder meer het type water. De KRW is inmiddels geïmplementeerd in Nederlandse regelgeving door middel van de Waterwet (zie paragraaf 3.1.6). De Waterwet geeft op nationaal niveau onder andere invulling aan de KRW. De KRW is daarmee indirect van toepassing op onderhavig plan.
4.8.2 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland
Op 9 december 2009 is het nieuwe waterbeheerplan (WBP) van het hoogheemraadschap van Rijnland vastgesteld. Voor de planperiode 2010-2015 is dit WBP van toepassing. In het plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels
Per 10 mei 2011 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. In deze Keur zijn bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
- andere waterstaatwerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. Het afkoppelen draagt bij aan de doelstelling zoals die zijn gesteld in het Waterbeheerplan, namelijk de volgorde van vasthouden, bergen en afvoeren van water. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
- de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
- de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
- schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincie, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB’21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de ‘watertoets’: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem.
Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen. Op basis van de watertoets zal de waterbeheerder een Watervergunning verlenen.
De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn afgeleid uit de Keur (artikel 14 lid 1, 2 en 3). De toename aan verharding dient volgens de regels van het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorg er voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Het hoogheemraadschap hanteert bij een toename aan verharding van meer dan 500 m², de 15% regeling.
Stedelijk Waterplan (2008)
Het hoogheemraadschap van Rijnland en de gemeente Hillegom hebben eind 2008 een Stedelijk Waterplan ontwikkeld. In het Stedelijk Waterplan worden de ambities, ruimtelijke ontwikkelingen en problemen in samenhang beschouwd. Tevens wordt een integrale (ruimtelijke) visie op het grondwater, oppervlaktewater en de riolering geformuleerd en is een concreet maatregelenpakket voor de realisatie opgenomen.
4.8.3 Watertoets
In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincie, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB’21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de ‘watertoets’: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem.
Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen. Op basis van de watertoets zal de waterbeheerder Keurontheffing en, indien nodig, een Watervergunning (Waterwet) verlenen.
Bestaande situatie:
In het gebied is een gescheiden stelsel aanwezig.
De afwatering van de vindt plaats op de bestaande “overige”watergangen in het gebied. Duikers verbinden deze watergangen met het primaire waterstelsel; de Hillegommerbeek en de watergang langs het spoor. In de huidige situatie is er een lange duiker aanwezig.
Bestaande situatie 't Zand
In de bestaande situatie is de locatie 't Zand vrijwel volledig verhard (zie de volgende afbeelding). Het terrein bestaat uit:
- 12931 m2 bebouwing;
- 19525 m2 verharding;
- 604 m2 water;
- 1955 m2 groen.
Toekomstige situatie:
In het toekomstige gebied wordt een nieuw gescheiden stelsel aangebracht.
De afwatering vindt plaats op de bestaande “overige”watergangen in het gebied.Duikers verbinden deze watergangen met het primaire waterstelsel; de Hillegommerbeek en de watergang langs het spoor
Voor een betere afwatering en doorstroming wordt in overleg met hoogheemraadschap en gemeente nog nader gestudeerd op een adequate oplossing. In de huidige situatie is er een lange duiker aanwezig. Bekeken wordt of deze deels langs parallelweg 177 'opengelegd' kan worden. Daarnaast wordt nader bekend waar het hemelwater wordt afgekoppeld. Mogelijk dat hiermee de doorstroming van de watergang verbeterd kan worden. Op de plankaart is hiervoor de bestemming “Verkeer-Verblijf” naast Parallelweg 177 gewijzigd in “Groen”. Binnen de bestemming “Groen” is zowel parkeervoorzieningen als water mogelijk.
Met de herontwikkeling van de locatie naar woningbouw zal het verhard oppervlak van het terrein afnemen. Het terrein zal in de toekomst bestaan uit:
- 8726 m2 bebouwing;
- 10068 m2 verharding;
- 943 m2 water;
- 4077 m2 groen.
Uit vergelijking van de bestaande situatie met de toekomstige situatie volgt dat er:
- 4205 m2 minder bebouwd oppervlak gerealiseerd wordt;
- 9457 m2 minder verhardingsoppervlak gerealiseerd wordt;
- 339 m2 meer wateroppervlak gerealiseerd wordt;
- 2122 m2 meer groenoppervlak gerealiseerd wordt.
Conclusie
Er is dus sprake van een afname in verhard oppervlak en een toename in wateroppervlak. Omdat er geen sprake is van een toename in verharding is watercompensatie niet noodzakelijk.
4.9 Archeologie
Door ondertekening van het Verdrag van Malta (Valletta, 1992), dat vertaald is in de Wet op de archeologische monumentenzorg, heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. In dit verband moet bij nieuwe ontwikkelingen worden gekeken of er sprake is van archeologische waarden.
In mei 2007 is in opdracht van de gemeente Hillegom de Nota Archeologie Hillegom ‘Naar een realistische en duurzame omgang met het archeologisch erfgoed in de gemeente Hillegom’ door RAAP opgesteld. Deze nota dient een eerste aanzet te geven voor het formuleren van het gemeentelijk archeologisch beleid, en te inventariseren wat er in deze ‘overgangsfase’ door de gemeente Hillegom op het gebied van de archeologische monumentenzorg geregeld dient te worden, uitgaande van de aanstaande wettelijke verplichting hiertoe. Tegelijk met de Nota Archeologie Hillegom heeft de gemeente Hillegom RAAP verzocht een archeologische vindplaats- en verwachtingskaart voor het gemeentelijk grondgebied te vervaardigen (‘beleidskaart’). Aan de vindplaats- en verwachtingskaart zijn voorschriften voor in bestemmingsplannen gekoppeld. Om die reden wordt gesproken van een archeologische beleidskaart (zie afbeelding 14).

Afbeelding 14: uitsnede archeologische beleidskaart
Op de beleidskaart zijn de gronden van onderhavig plangebied aangewezen als 'strandwal, al dan niet met duinen' en 'ingesloten strandvlakte, mogelijk duin- en strandwalresten'. Volgens de nota gelden voor deze gebieden de volgende archeologische verwachtingen en voorschriften:
- 'strandwal, al dan niet met duinen': hoge archeologische verwachting vanaf het Neolithicum. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m2 is een vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk.
- 'ingesloten strandvlakte, mogelijk duin- en strandwalresten': lage archeologische verwachting vanaf het Neolithicum. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 500 m2 is een verkennend archeologische onderzoek naar aanwezigheid van duin- en strandwalresten noodzakelijk. Indien deze aanwezig zijn is een inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Omdat in onderhavig geval sprake is van gebieden groter dan 100 m2 respectievelijk 500 m2 is een archeologisch bureauonderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd1 (d.d. 8 september 2010).
Bij dit onderzoek zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten gevonden. Er worden ook geen (waardevolle) archeologische resten meer verwacht: het gebied was voor bewoning geen aantrekkelijke locatie. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt daarnaast verondersteld dat in het gehele plangebied de originele bodemopbouw, met daarin eventueel sporen en vondsten, volledig verstoord is. Er zullen daarom naar verwachting geen grondsporen bewaard gebleven zijn. Eventuele vondsten kunnen nog aanwezig zijn in het pakket omgezet zand; deze zijn echter volledig uit context zodat de wetenschappelijke waarde daarvan zeer beperkt tot nihil is. Op basis van voorgaande conclusies wordt nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. De voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden in het gebied kunnen zonder bezwaar vanuit de archeologie uitgevoerd worden.
Conclusie
Ten behoeve van de herontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Bij dit onderzoek zijn geen archeologische resten aangetroffen. Daarnaast worden ook geen archeologische resten (meer) verwacht. De bodemopbouw is in ernstige mate verstoord. Op basis hiervan wordt nader archeologisch onderzoek daarom niet noodzakelijk geacht. De voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden in het gebied kunnen zonder bezwaar vanuit de archeologie uitgevoerd worden. Het archeologisch rapport is inmiddels gecontroleerd door het bevoegd gezag en de gemeente heeft het terrein vrijgegeven voor archeologie.
- 1. Archeologisch bureauonderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek, Hazenberg Archeologie, projectnummer 5120, 8 september 2010
4.10 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het woongebied wordt ontsloten via de rotonde aan de Beeklaan. De hoofdroute takt aan de westzijde aan op de Parallelweg. Deze doorgang is voor autoverkeer alleen bij calamiteiten bruikbaar en wordt voorzien van een sleutelpaal. Voetgangers en fietsers kunnen uiteraard wel gebruik maken van deze doorgang. De aansluiting van de Parallelweg op de Beeklaan wordt smaller ingericht om de verkeersveiligheid te bevorderen. Het noordelijke en zuidelijke deel worden ontsloten met lusvormige woonstraten (secundaire route). De vrijstaande en twee-onder-een kapwoningen aan de Beeklaan worden met een aparte doodlopende ventweg ontsloten. Afbeelding 15 toont de verkeersstructuur van het plangebied.

Afbeelding 15: Verkeersstructuur
Parkeren
Het parkeren gebeurt indien de ruimte dit toelaat op eigen terrein. De twee-onder-één-kap woningen hebben minimaal één parkeerplaats op eigen terrein. De geschakelde- en vrijstaande woningen hebben twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Onder het appartementengebouw ligt op de begane grond een parkeerlaag, waar plaats is voor tenminste één parkeerplaats per appartement.
De overige parkeerplaatsen bevinden zich in het openbaar gebied. Langs de hoofdas en de woonstraten in het noordelijke deel is aan één zijde van het profiel ruimte om langs te parkeren. Aan de noordelijke woonstraat zijn op twee plekken parkeerkoffers gesitueerd, met tezamen 28 parkeerplekken. De zuidelijke woonstraat heeft aan de buitenrand 34 haakse parkeerplaatsen en aan de binnenzijde 12 langsparkeerplekken. Aan het einde van de hoofdas en aan de Parallelweg liggen respectievelijk 12 en 25 haaksparkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen aan de Parallelweg zijn tevens beschikbaar om de parkeerdruk in het plangebied en het zuidelijk deel van de Parallelweg haar omgeving te verkleinen.
Parkeernormen
De parkeernormen die voor het gebeid gelden zijn ontleend aan het ASVV (CROW 2004). Daarbij wordt uitgegaan van een “matig stedelijk” gebied in een “rest bebouwde kom”. De parkeernormen zoals opgenomen in de volgende tabel gelden in het openbaar gebied.
Woningtype | Norm minimaal | Norm maximaal |
Woning duur | 1,9 | 2,1 |
Woning midden | 1,7 | 1,9 |
Woning goedkoop | 1,4 | 1,7 |
Wanneer parkeren op eigen terrein wordt gefaciliteerd kunnen de parkeerplaatsen in de openbare ruimte afnemen. Afhankelijk van de aard van het parkeren op eigen terrein, achter of naast elkaar, geldt een reductiefactor van respectievelijk 0,7 of 0,3. Deze mogen in mindering worden gebracht op de parkeernorm uit hiervoor genoemde tabel. In het Hillegoms Verkeer- en Vervoersplan is aangegeven dat moet worden gerekend met de gemiddelde normen uit de CROW. Voor goedkope woningen is 1,7, voor middenduur 1,9 en voor dure woningen is 2,0 parkeerplaats per woning gerekend.
Parkeerbalans
In de volgende tabel is het aantal parkeerplaatsen weergegeven dat volgens de normen in het plangebied gerealiseerd moet worden.
Woningtype | noord | zuid | aantal | norm | aantal p.p. |
vrijstaand | 2 | 0 | 2 | 2 | 4 |
twee-onder-één-kap | 22 | 0 | 22 | 2 | 44 |
rijen | 31 | 20 | 51 | 1,9 | 96,9 |
geschakelde woningen | 0 | 8 | 8 | 2 | 16 |
appartementen goedkoop | 0 | 22 | 22 | 1,7 | 37,4 |
appartementen sociaal | 0 | 45 | 45 | 1,7 | 76,5 |
Totaal | 274,8 |
In de volgende tabel is vervolgens het aantal parkeerplaatsen volgens het stedenbouwkundig plan weergegeven.
noord | zuid | aantal | rekenen als | noord | zuid | aantal p.p. | |
openbaar | 59 | 89 | 148 | ||||
privé | - | - | - | - | - | - | - |
2 parkeerplaatsen op eigen terrein | 6 | 8 | 14 | 1,7 | 10,2 | 13,6 | 23,8 |
1 parkeerplaats op eigen terrein | 27 | 4 | 31 | 1 | 27 | 4 | 31 |
onder appartementen | 0 | 78 | 78 | 1 | 0 | 78 | 78 |
Totaal | 280,8 |
Uit vergelijking van bovenstaande tabellen blijkt dat onderhavig plan voldoet aan de parkeernormen uit het ASVV. Het aspect parkeren vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
4.11 Kabels En Leidingen
In het kader van het project locatie 't Zand is in mei 2010 een klic-melding (kabels leidingen informatiecentrum) uitgevoerd. Sinds 1 oktober 2008 is het uitvoeren van een klic-melding verplicht. Klic vervult een rol in de informatievoorziening en zet zich in ter voorkoming van schade door grondwerkzaamheden. De klic-melding maakt voor netbeheerders inzichtelijk welke werkzaamheden er in het kader van de beoogde ontwikkeling in de ondergrond gaan plaatsvinden. Wanneer de netbeheerder op de hoogte zijn van de beoogde werkzaamheden zullen zij aan de hand van de melding, informatie verstrekken over de aanwezigheid van kabels of leidingen op de werklocatie. Ten behoeve van de klic-melding zijn verschillende netbeheerders op de hoogte gesteld van de beoogde werkzaamheden.
In de zuidwesthoek van het plangebied is een watertransportleiding van Dunea gelegen die mogelijk van invloed is op de stedenbouwkundige invulling van de locatie. Naast de watertransportleiding zijn er binnen het plangebied geen kabels en leidingen gelegen die de ontwikkelingen belemmeren. Leidingen lopen allemaal aan de randen van het plangebied en onder de openbare weg. Wel is er een traforuimte aan de rand van het plangebied gesitueerd (zuid-west-hoek).
In overleg met de energiemaatschappij en Dunea wordt onderzocht of het verleggen van de waterleiding en/of traforuimte kwalitatief en financieel doelmatig is voor het plan.
Conclusie
In het plangebied is een watertransportleiding van Dunea gelegen.
4.12 Vormvrije Mer-beoordeling
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan omvat de herontwikkeling van de locatie 't Zand te Hillegom. Bij deze herontwikkeling zullen op de locatie 130-150 woningen gerealiseerd worden. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (namelijk de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. Omdat het in onderhavig plan gaat om slechts 130-150 woningen (nog geen 10% van de drempelwaarde) is in overleg met het bevoegd gezag bepaald dat afgezien kan worden van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met het de reguliere onderzoeken naar de haalbaarheid in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de herontwikkeling van de locatie 't Zand zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening en de anterieure exploitatie overeenkomst aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer.
Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden worden verrekend in een anterieure overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is,
- en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
In onderhavige situatie wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project volledig geregeld wordt in de anterieure exploitatie overeenkomst.
Conclusie
De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is met het afsluiten van de anterieure exploitatie overeenkomst aangetoond.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub c, Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan zal vervolgens conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door de Raad zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
5.2.1 Burgerparticipatie
Voor de totstandkoming van de Kadernota en het stedenbouwkundig plan zijn in het kader van burgerparticipatie 2 inloopavonden voor omwonenden en belangstellende georganiseerd. De ingekomen reacties zijn verwerkt in een reactienota en het stedenbouwkundig plan is hierop aangepast.
5.2.2 Overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is er door de gemeente Hillegom vooroverleg gevoerd. De uitkomsten van dit overleg zijn opgenomen in een afzonderlijke memo. Deze is als bijlage toegevoegd.
5.2.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft vanaf donderdag 28 juli tot en met woensdag 7 september 2011 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van ter inzage legging kon een ieder reageren op dit bestemmingsplan. Gedurende deze periode zijn vijf zienswijzen ontvangen.
Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording. De samenvatting en de beantwoording zijn als afzonderlijke bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008). De kern van de voorgestelde regeling volgt uit twee uitgangspunten: zoveel mogelijk informatie op de kaart en zo eenvoudig mogelijke planregels. Zoals algemeen bekend bij werken met een standaard is maatwerk noodzakelijk, vandaar dat de standaard op bepaalde punten is aangepast.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende bepalingen voor het hele plangebied. Hoofdstuk II regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk III regelt de algemene bepalingen waaronder een aantal flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en vrijstellingsbevoegdheden. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke hoofdstukken behandeld.
6.2 Planregels
6.2.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren.
Begripsomschrijvingen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk van de planregels komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Per bestemming is, met uitzondering van enkele speciale regelingen, het volgende stramien gehanteerd:
Bestemmingsomschrijving
Een omschrijving van de functies die bij de bestemming mogelijk zijn.
Bouwplanregels
Planregels die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden.
6.2.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregels
Deze bepaling wordt in elk bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat in feite meer kan worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen bij woningbouw wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden als dat al voor een in het verleden verleende bouwvergunning gebeurd is.
Algemene gebruiksregels
Een algemene regel met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken, die alle gebruik van gronden en opstallen verbiedt, dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bestemming.
Algemene ontheffingsregels
In dit bestemmingsplan is een algemene ontheffingsregeling opgenomen die ziet in algemeen voorkomende bouwwerken en afwijkingen van het bestemmingsplan.
Algemene procedureregels
Dit artikel geeft regels voor de toepassing van de in de planregels opgenomen wijzigingsbepalingen. Er is geen procedure voorgeschreven voor ontheffingen. De manier waarop deze procedure wordt ingevuld wordt bepaald door de gemeentelijke inspraakverordening.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Regels, die betrekking hebben op het overgangsrecht: bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels. Het gebruik van de gronden en opstallen, dat afwijkt van de planregels in het nieuwe plan
Slotregel
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.
6.3 Bestemmingen
Groen
Deze bestemming wordt toegekend aan het structuurbepalende openbaar groen in het plangebied, zoals de groenstroken aan de randen van het plangebied en het groene plein in het plangebied.
Verkeer - verblijf
Deze bestemming wordt toegekend aan de in het plangebied voorkomende wegen, straten en aanwezige verkeersvoorzieningen, inclusief de verhardingen in het openbaar gebied, waaronder parkeervoorzieningen.
Tuin
De bestemming Tuin is opgenomen voor de 'voortuinen' bij woningen. Door het opnemen van deze bestemming kan voorzien worden in een specifieke bebouwingsregeling. Het betreft hier het bouwen van erkers en serres aan de voorzijde van woningen. Daarnaast is het toegestaan overhangende galerijen, luifels en balkons te realiseren. Dit is mogelijk gemaakt ten behoeve van het te realiseren appartementen complex.
Water
Deze bestemming wordt toegekend aan de verbrede watergang in het zuiden van het plangebied en de watergang in het noorden van het plangebied.
Wonen
Deze bestemming wordt toegekend aan de woningen in het plangebied. Tevens zullen erven en tuinen ook onder de bestemming 'Wonen' komen te vallen. De woningen dienen binnen de, op de verbeelding aangegeven, bouwvlakken te worden gebouwd.
Waterstaat - waterstaatkundige functie
Op verzoek van het Hoogheemraadschap is deze dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming regelt de onderhoudsstrook bij watergangen in het plangebied. Op grond van de Keur van het waterschap mag niet direct aansluitend op de watergang gebouwd worden. Middels deze dubbelbestemming is dit ook in dit bestemmingsplan verankerd.