KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 8 Water
Artikel 9 Wonen
Artikel 10 Leiding - Gas
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Situering En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Reparatie Vastgesteld Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid En Relevante Wetgeving
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
3.1 Ambitie/ Doelstelling Van Het Plan
3.2 Ruimtelijke Structuur
3.3 Functionele Structuur
Hoofdstuk 4 Milieu & Omgevingsaspecten
4.1 Duurzaamheid
4.2 Bedrijvigheid
4.3 Geluid
4.4 Bodem
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Natuurbescherming
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Niet Gesprongen Explosieven
4.9 Milieueffectrapportage (Mer)
4.10 Afval
4.11 Waterhuishouding
4.12 Ecologische Zones En Groenstructuur
4.13 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Opbouw Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid & Handhaving
6.1 Vooroverleg
6.2 Zienswijzen
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Procedure Bestemmingsplan
Bijlage 1 Bijlage Bij Regels
Bijlage 1 Bijlagen Bij Toelichting

Haven fase 2 Zuid

Bestemmingsplan - gemeente Katwijk

Vastgesteld op 11-07-2013 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'NL.IMRO.0537.bpKAThavenfase2z-va03' van de gemeente Katwijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0537.bpKAThavenfase2z-va03met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.

1.7 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel(rooi)lijn van het hoofdgebouw.

1.9 achtergevel

de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.10 achtergevelrooilijn

de lijn die samenvalt met de achtergevel van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.

1.11 balkon

een al dan niet inpandige, geheel of gedeeltelijk overdekte bij een woning behorende buitenruimte vanaf de eerste bouwlaag.

1.12 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.13 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.14 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet c.q. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.19 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand, niet voor bewoning bestemd gebouw, zoals een garage en een schuur, dat al dan niet een functionele eenheid vormt met een hoofdgebouw, en daaraan in bouwkundig opzicht ondergeschikt is.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen; bij de bepaling van het aantal bouwlagen wordt de bouwlaag die grotendeels in de kap is gelegen (zogenaamde zolderlaag) evenals de bouwlaag die grotendeels onder de begane grond is gelegen (zogenaamde kelder/souterrain) niet meegerekend.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 carport

een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door de woning of daarbij behorende bijgebouwen en/of ondersteuningen van de overkapping.

1.28 consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten

het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op de consumentverzorging doch niet zijnde een aan-huis-gebonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat, wanneer deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met die woonfunctie, zoals: fotograaf, autorijschool (geen theorie), bloemschikker, decorateur, fietsenmaker, goud- en zilversmid, hoedenmaker, hondentrimmer, schoonheidsspecialist/kapsalon, nagelstudio, prothesemaker en andere daarmee gelijk te stellen activiteiten.

1.29 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.30 dakkapel

een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met een eigen dak, met dien verstande dat de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter boven de dakvoet is gelegen.

1.31 dakvoet

laagste punt van een schuin dak.

1.32 deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.

1.33 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.34 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals bijvoorbeeld reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, stomerijen, sleutel- en hakkenbars, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.35 dwarskap

een kap loodrecht op de voorgevel (naar de straat gekeerde gevel).

1.36 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.37 erker

een uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel.

1.38 evenementen

gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.39 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.41 geluidsgevoelige ruimte

ruimte binnen een woning zoals bedoeld in artikel 1 Wet geluidhinder.

1.42 geschakelde woningen

woningen, waarvan de hoofdgebouwen door middel van uitbouwen c.q. aangebouwde bijgebouwen met elkaar zijn verbonden en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens is gebouwd.

1.43 gestapelde woningen

een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.

1.44 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als hét of één van de belangrijkste bouwwerken valt aan te merken.

1.45 horeca

een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. De volgende specifieke vormen worden onder horeca begrepen. Bij deze begrippen is een onderscheid gemaakt tussen licht, middel en zware horeca, welke in de regels wordt gebezigd. Tot de in de a t/m g genoemde begrippen worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

Lichte horeca (categorie 1):

  1. a. winkelondersteunende/winkelgebonden horeca: horeca, waarbij de bedrijfsactiviteit is gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, zoals een cafetaria/snackbar, shoarmazaak, automatiek, tearoom, conditorei, koffiehuis, coffeeshop, brasserie, ijssalon en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied en geheel of overwegend is gebonden aan c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied;
  2. b. restaurant/cafetaria/snackbar/shoarmazaak/automatiek: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is;
  3. c. zaalaccommodatie: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
  4. d. daghoreca: een bedrijf (zoals een koffiehuis, brasserie, ijssalon) dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee en frisdranken met uitzondering van alcoholische dranken;
    1. 1. hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
  5. e. pension: een gebouw, waarin op kleine schaal tegen vergoeding nachtverblijf wordt verstrekt, zonder exploitatie van zaalaccommodatie;

middelzware horeca (categorie 2):

  1. f. bar/café/pub/grand-café/eetcafé of taverne: een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;

zware horeca (categorie 3):

  1. g. discotheek of dancing: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.

1.46 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.47 kamerverhuurbedrijf

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging. Een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.

onder de definitie van kamerverhuurbedrijf valt niet:

  1. a. de verhuur van één of twee kamers door de bewoner of eigenaar/bewoner van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen, dit mits de gezamenlijke woonvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het totale woonvloeroppervlakte van de woning, zulks met een maximum van 40 m²;
  2. b. de verhuur van (een gedeelte van) de woning ten behoeve van verblijfsrecreatie.

1.48 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.49 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.50 langskap

een kap evenwijdig aan de voorgevel (naar de straat gekeerde kap).

1.51 maaiveld/peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de voorgevel.
  3. c. voor bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein.

1.52 maatschappelijke dienstverlening

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening.

1.53 motorpassagiersschip

een door een motor voortgedreven vaartuig dat geheel of bijna geheel ingericht is, om meerdere personen te vervoeren.

1.54 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door botanische, faunistische, biologische, bodemkundige en morfologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.55 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.56 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.57 omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.58 onderdoorgang

een op de verbeelding aangegeven gebied binnen het bouwvlak waar een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.59 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een liftopbouw, reclame-uitingen, technische installaties zoals een koelmotor of antenne, een dakvenster, een luifel, schoorsteen en een frans balkon, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het grondoppervlak op de begane grond).

1.60 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer dan wel het laagst gelegen gedeelte van het bouwwerk is gelegen op ten minste 1,75 m beneden maaiveld.

1.61 onderkomen

een voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuig, woonboot, ark, caravan en stacaravan, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook een tent.

1.62 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.63 overkluizing

een civieltechnisch kunstwerk, waarmee een weg een andere weg, een plein of een waterloop (kruiselings) overwelft.

1.64 parkeergarage

een ruimte geheel of gedeeltelijk overdekt voor de stalling van voertuigen alsmede voor bergingen.

1.65 parkeervoorziening

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.66 perifere detailhandel

detailhandel in de volgende categorieën:

  1. a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. b. detailhandel in auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. c. tuincentra;
  4. d. bouwmarkten.

1.67 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlakte van het gebouw beslaat.

1.68 prostitutie

seksueel-erotische dienstverlening die, al dan niet zichtbaar vanaf de (openbare) weg, wordt aangeboden.

1.69 risicogevoelige bouwwerken

bouwwerken en andere objecten, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;

1.70 twee-aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een blok van maximaal twee aan elkaar gebouwde woningen.

1.71 uitbouw

een uit de gevel springend ondergeschikt deel van een woning bestaande uit één bouwlaag, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- en slaapgedeelten van een woning en dat rechtstreeks vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is.

1.72 varend erfgoed

schepen, boten en drijvende inrichtingen met inbegrip van hun uitrusting en van hun voortstuwingsmiddelen, waarvan het behoud van algemeen belang is wegens hun historische, wetenschappelijke, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde.

1.73 verbeelding

voorheen plankaart; de digitale kaart met bijbehorende verklaring NL.IMRO.0537………. waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.

1.74 verdieping

een boven de begane grondlaag gelegen bouwlaag.

1.75 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels.

1.76 voorgevelrooilijn

de lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.

1.77 vrijstaande woning

een woning die geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing.

1.78 waterstaatkundige kunstwerken

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.79 woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden; onder woning wordt mede een zorgwoning begrepen.

1.80 woonschip

elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf.

1.81 zijgevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.

1.82 zorgwoning

woning bestemd voor groepen, zoals ouderen en personen met fysieke en/of psychische beperkingen, waar intensieve zorgverlening/begeleiding mogelijk is (zoals voor rolstoelgebruik) en/of zorg op afroep of 24 uurs zorg beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, woon-zorgcentrum of bijvoorbeeld een dienstencentrum.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de kortst gemeten afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens, ondergeschikte bouwdelen niet meegerekend.

2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het maaiveld en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil/maaiveld tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen.

2.5 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.6 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 dakhelling van een mansardekap

de maximale dakhelling van het eerste dakvlak van een mansardekap - die zowel bij een dwarskap of langskap voorkomen - wordt gemeten vanuit de goot.

2.8 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het maaiveld tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 hoogte van een windturbine

vanaf het maaiveld tot aan de as van de windturbine of windmolen.

2.10 hoogte van een woonschip

vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.

2.11 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.12 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.13 oppervlakte van een woonschip

tussen de buitenzijde van de zijwanden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.

2.14 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsvoorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen een gasverdeelstation en een gasontvangststation;
  2. b. straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals laad- en losvoorzieningen, groen- en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  4. d. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. maatschappelijk als bedoeld in artikel 1.52 maatschappelijke dienstverlening;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding wonen: wonen vanaf de 2e bouwlaag;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding parkeergarage: een parkeergarage;
  5. e. bijbehorende horeca als bedoeld in artikel 1.45 horeca uit ten hoogste categorie 1 met uitzondering van de categorieën in lid 1.45 onder a, d, e en f en met uitzondering van een cafetaria/ snackbar/ shoarmazaak/ automatiek en met een vloeroppervlakte van ten hoogste 400 m² bruto vloeroppervlak;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water.

4.2 Bouwregels

Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

om te voorzien in de parkeerbehoefte voor deze bestemming worden in het plan de parkeernormen gehanteerd uit het parkeernormenbeleid van Katwijk uit januari 2010, zoals vermeld in bijlage 1.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - balkon' (st-blk): tevens balkons.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Afwijken van de bouwregels

In afwijking van het bepaalde in lid 5.2 kunnen burgemeester en wethouders afwijken voor erfafscheidingen, met een openconstructie voor het geleiden van planten, met een hoogte van maximaal 2 m op de gronden, gelegen voor de voorgevelrooilijn en grenzend aan de openbare ruimte.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een (boven) lokale functie ontsluiting, ontsluitingswegen, opstelstroken, busstroken, fiets- en voetpaden;
  2. b. kruisingen, overbruggingen , tunnels en viaducten;
  3. c. evenementen;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeersvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, reclame-uitingen, groen-, speel- en nutsvoorzieningen en water.

6.2 Bouwregels

Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 4 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:

  1. a. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  2. b. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  3. c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  4. d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en paden met een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de nabijgelegen gronden;
  2. b. standplaatsen voor verkoop;
  3. c. evenementen;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeers-, groen-, speel-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water.

7.2 Bouwregels

Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:

  1. a. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  2. b. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  3. c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  4. d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de waterhuishouding en de waterberging;
  2. b. waterstaatkundige kunstwerken en voorzieningen;
  3. c. verkeer te water;
  4. d. infiltratievoorzieningen;
  5. e. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' (lp): ligplaatsen voor boten behorend tot het varend erfgoed.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de hoogte van waterstaatkundige kunstwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. de breedte van kruisingen en bruggen bedraagt ten hoogste 7 m;
  4. d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  5. e. de hoogte van boten behorend tot het varend erfgoed bedraagt ten hoogste 5 m gerekend vanaf de waterlijn;
  6. f. boten behorend tot het varend erfgoed worden binnen het aanduidingsvlak behorend bij de aanduiding 'ligplaats' afgemeerd.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. boten behorend tot het varend erfgoed zijn alleen toegestaan binnen het aanduidingsvlak 'ligplaats', waarbij bewoning is toegestaan voor zover de boot is gelegen op minimaal 30 m afstand van het perceel van jachtbouwer Kuyt en;
  2. b. overige woonschepen zijn niet toegestaan.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': een parkeergarage al dan niet in combinatie met een terras op het dak;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water.

9.2 Bouwregels

Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:

  1. a. Ten aanzien van het gebruik ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep gelden de volgende regels:
    1. 1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 35 m2 bedraagt;
    2. 2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
    3. 3. op eigen terrein wordt geparkeerd.
  2. b. permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan;
  3. c. het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan;
  4. d. om te voorzien in de parkeerbehoefte voor deze bestemming worden in het plan de parkeernormen gehanteerd uit het parkeernormenbeleid van Katwijk uit januari 2010, zoals vermeld in bijlage 1.

9.5 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 9.1 Bestemmingsomschrijving voor een bedrijf aan eigen huis, met dien verstande dat:

  1. a. het oppervlak ten dienste van de activiteiten ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen bedraagt, met een maximum van 50 m2
  2. b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;

dit betekent onder meer dat:

      • voor de activiteiten geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt;
      • het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen voorzieningen betreft met een publiekaantrekkend karakter;
      • het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de ac-tiviteiten in de woning of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  1. c. het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken in de openbare ruimte en/ of er geparkeerd wordt op eigen terrein;
  2. d. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken activiteiten;
  3. e. prostitutie niet is toegestaan;
  4. f. het in geval van een consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten het een eenmansbedrijf betreft;

Artikel 10 Leiding - Gas

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste 40 bar; met daarbij behorende:
  2. b. bebouwingsvrije zone;
  3. c. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. in afwijking van het bepaalde bij de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden, binnen een bebouwingsvrije zone van 4,00 m aan weerszijden van de leidingen, geen gebouw en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, anders dan bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van een hoofdgastransportleiding;
  2. b. in afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden, geen risicogevoelige bouwwerken worden gebouwd;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen;
  4. d. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in dit artikel betreffende lid 10.2 sub a en d, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid 10.2 sub a en d, wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  3. c. technische installaties, mits:
    1. 1. deze bouwdelen indien mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte en van omwonenden worden geplaatst;
    2. 2. de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    3. 3. het bedrijf/ de installatie op de aanbevolen afstand van woningen staat volgens de brochure 'bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten of de technische installatie noodzakelijk is door nieuwe wet- of regelgeving.

12.2 Goothoogte

Van een gebouw waarvoor de maximale goothoogte is bepaald, mag voor zover niet anders is bepaald, geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximale hoogte en terugvallen onder hoeken van 45° met de horizon, met dien verstande dat tussen de toegestane denkbeeldige dakvlakken met een helling van 45° en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer of minder dan 45° en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder begrepen topgevels, zijn toegestaan. Deze regel is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en goten.

12.3 Ondergronds bouwen

12.4 Tijdelijke bouwwerken

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 Veiligheidszone - GOS/GVS

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - GOS/GVS' is de oprichting van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan, anders dan gebouwen voor een Gasontvangst- en een Gasverdeelstation.

13.2 milieuzone - tankstation

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - tankstation' zijn geen geluidsgevoelige ruimten toegestaan.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- danwel een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Haven, fase 2 (zuid)' en NL.IMRO.0537.bpKAThavenfase2z-va03.

Behoort bij besluit van de raad van de gemeente Katwijk d.d. …… tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Haven, fase 2 (zuid) en NL.IMRO.0537.bpKAThavenfase2z-va03'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met de vaststelling van het structuurplan Katwijk 2000 heeft de raad van de toenmalige gemeente Katwijk op 30 maart 1994 besloten om het verouderde bedrijventerrein langs het Prins Hendrikkanaal te transformeren tot een hoogwaardig woongebied. In de daarop volgende jaren is gestart met de eerste fase (Princehaven).


Voor het tweede deel van het Havengebied is in 2004 op basis van een aantrekkelijk en financieel haalbaar plan een ontwikkelaar geselecteerd om samen dit gebied te ontwikkelen. Destijds is gekozen voor het plan Oranjedorp met hoofdzakelijk appartementen boven een parkeerdek of parkeergarage. Dit plan bleek financieel niet uitvoerbaar, waarna nu een nieuw plan met hoofdzakelijk grondgebonden woningen is opgesteld. Dit type woningen sluit beter aan bij de vraag in de huidige woningmarkt, hoewel dit plan een tekort op de grondexploitatie laat zien. Net als in het eerdere plan voor Haven, fase 2 is een nieuwe vestiging van DSV in gebied Haven, fase 2 (zuid) mogelijk. Het nieuwe bestemmingsplan geldt alleen voor het zuidelijke deel van het oorspronkelijke plangebied van Haven, fase 2. Het noordelijk deel wordt in een later stadium opgepakt.

1.2 Situering En Begrenzing Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Haven, fase 2 (zuid) wordt aan de noordzijde begrensd door het Prins Hendrikkanaal. Het plangebied wordt aan de zuidzijde door de J. van der Vegtstraat begrensd en aan de westzijde door de Hans van der Hoevenstraat. Aan de oostzijde is de grens de Mr. E.N. Rahusenstraat en ter hoogte van het Prins Hendrikkanaal is dit de Industrieweg.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Momenteel geldt in het betreffende gebied het bestemmingsplan "Prins Hendrikkanaal e.o., herziening Fase 2" en het uitwerkingsplan "Havengebied fase 2, deel 1" .

Het nieuwe bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk het genoemde bestemmingsplan en het uitwerkingsplan voor het betreffende plangebied van het bestemmingsplan "Haven, fase 2 (zuid)".

1.4 Reparatie Vastgesteld Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Haven, fase 2 (zuid)" versie 1 is op 1 november 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Katwijk. Tijdens de beroepsperiode is door verschillende partijen beroep ingesteld bij de raad van state. Na behandeling van dit beroep op 18 april 2013, heeft de raad van state met haar uitspraak van 5 juni 2013 de raad van de gemeente Katwijk de kans gegeven het bestemmingsplan op twee punten te repareren. Dit betreft een verwijzing in de regels naar het Parkeernormenbeleid van de gemeente Katwijk uit 2010 in plaats van het foutief vermelde jaartal 2011. Ook heeft de raad de gemeente gevraagd nader te onderbouwen, waarom wordt afgeweken van de in de VNG normering genoemde richtafstand van 30 m aangaande geur en geluid of een andere passende regeling vast te stellen.

In de regels is de foutieve verwijzing naar het Parkeernormenbeleid gewijzigd door het jaartal aan te passen van 2011 naar 2010. Aangaande de VNG richtafstand van 30 m zijn in het plan aanpassingen gedaan waarbij de genoemde 30 m wordt gerespecteerd, door een zone op te nemen waarin geen geluidsgevoelige ruimten zijn toegestaan. Ter compensatie hiervan is het bouwblok rondom deze zone iets aangepast. De wijziging is nader onderbouwd in de toelichting bij 3.2.1 Stedenbouwkundige structuur en bij 4.2 Bedrijvigheid. In de regels bij artikel 1 is een begrip voor geluidsgevoelige ruimten toegevoegd en bij artikel 13 is een algemene aanduidingsregle voor milieuzone - tankstation opgenomen. Deze aanduidingszone is opgenomen in de verbeelding.

1.5 Leeswijzer

Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig, omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.

De toelichting is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 de belangrijkste informatie uit diverse beleidsnota's van verschillende overheden vermeld. Hierna volgt hoofdstuk 3 over de planopzet, waarin de nieuwe ontwikkeling wordt beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de milieu & omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridisch kader nader toegelicht. Hoofdstuk 6 bevat de resultaten van het overleg met betrokken diensten, besturen en overheden en de resultaten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Ook wordt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid beschreven en in dit hoofdstuk bevindt zich de paragraaf met betrekking tot handhaving. Hoofdstuk 7 besteedt aandacht aan de procedure van een bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid En Relevante Wetgeving

2.1.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) / Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2008)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en gewijzigd worden. Zowel het rijk, de provincies als de gemeente hebben de bevoegdheid om ruimtelijke plannen op te stellen. Hiervan is het bestemmingsplan het belangrijkste instrument, welke ook juridisch bindend is.

Als ruimtelijk toetsingskader worden door rijk, provincies en gemeenten structuurvisies vastgesteld. Het is de bedoeling dat de structuurvisie's op elkaar worden afgestemd en als uitgangspunt gelden voor bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. Een gemeente kan daar alleen van afwijken indien er een goede motivering voor is. Rijk en provincies kunnen kaders stellen waarbinnen de gemeenten kunnen opereren, met zogenoemde reactieve en proactieve aanwijzingen.

De bestemmingsplanprocedure is in de nieuwe wet teruggebracht van ruim een jaar naar 26 weken. Indien er sprake is van meerdere samenhangende besluiten en plannen is het mogelijk de procedure te vereenvoudigen door middel van een coördinatieregeling.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Wro verder uitgewerkt ten behoeve van de uitvoering. Onder andere bevat het Bro bepalingen over de verplichting om ruimtelijke visies, plannen, besluiten, verordeningen of algemene maatregelen van bestuur digitaal ('electronisch') beschikbaar te stellen. Alle ruimtelijke plannen zijn te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Ook bevat het besluit gedetailleerde bepalingen over de vormgeving en inhoud van ruimtelijke plannen, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, de procedure voor het afhandelen van een planschadeverzoek en bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen.

2.1.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) /Besluit omgevingsrecht (Bor) (2010)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo heeft ca. 25 regelingen geïntegreerd. Bouw-, milieu-, natuur- en monumenten-vergunningen, zijn opgegaan in één vergunning, de omgevingsvergunning. Burgers en ondernemers krijgen te maken met één loket, één beschikking en één procedure. De aanvraag kan digitaal worden gedaan en behandeld.

Voor de uitvoering van de Wabo zijn regels uitgewerkt in het Besluit omgevingsrecht (Bor). In dit besluit is vastgelegd voor welke activiteiten omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd, onder welke voorwaarden en wat de relatie is met het bestemmingsplan. Nieuwe bestemmingsplannen dienen te worden afgestemd op de bepalingen en terminologie in Wabo en Bor.

2.1.3 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimten (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Deze beschrijft in welke infrastructuur-projecten het kabinet de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Ook is aandacht besteed aan leefomgeving, milieu en natuur, voorzover het nationale belangen betreft.Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

In de structuurvisie en de daaraan gekoppelde Visie Erfgoed en Ruimte (“Kiezen voor karakter”) wordt Katwijk genoemd als 'Strook Atlantikwall' met als kenmerken:

  • herbouwde vissersplaats met gesloten bebouwing
  • familiebadplaats aan boulevard
  • individuele en kleinschalige bebouwing in traditionele en sobere bouwstijl

Betrekking op het bestemmingsplan

Het hergebruiken van een binnenstedelijke locatie sluit aan op het rijksbeleid op het gebied van de ruimtelijke ordening. Haven, fase 2 (zuid) is de transformatie van een bedrijventerrein naar een woongebied in een binnenstedelijk gebied, waarbij wordt aanesloten op de bestaande bebouwing en infrastructuur.

2.1.4 Waterwet (2009)

De Waterwet stelt de watersysteembenadering centraal en integreert acht bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en regelt de juridische implementatie van Europese richtlijnen (o.a. Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's).

De Waterwet kent één watervergunning. Met het wegvallen van vergunningen treedt een belangrijke wijziging op in de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of waterschap). Diverse activiteiten zoals bouwen en gebruik van de gronden zijn in, op grond van het waterbeleid, beschermde gebieden aan een watervergunning gebonden.

In de Watertoets van bestemmingsplannen (vooroverleg artikel 3.1.1 Bro) wordt bezien of de voorgenomen ingrepen in het watersysteem (juridisch) gefaciliteerd kunnen worden. Dat wil dus zeggen: of aannemelijk is dat vergunningen kunnen worden verleend, dat de noodzakelijke peilbesluiten (of peilvergunningen) genomen zullen worden en dat nieuwe waterstaatswerken in de legger kunnen worden opgenomen. Indien hierover iets gezegd kan worden, zal daaraan in het wateradvies aandacht worden besteed.

Formeel gezien staan vergunningen en andere besluiten volledig los van de watertoets. Het kan voorkomen dat regels uit het bestemmingsplan, zoals gebruiksregels, aanlegregels of bebouwingsregels, hetzelfde luiden en dezelfde belangen beschermen als watervergunningsregels op grond van de keur. Deze samenloop van regelgeving is in beginsel alleen toelaatbaar als de bestemmingsplanregels een ruimer belang dienen dan alleen het waterstaatkundig belang.

Betrekking op het bestemmingsplan

Binnen het plangebied ligt het Prins Hendrikkanaal, waarvan de gemeente eigenaar en beheerder is. De Waterwet is van toepassing op alle wateren, ook de gemeentelijke. Wanneer de gemeente werkzaamheden wil verrichten in of aan het water of de kades van het Prins Hendrikkanaal, moet hiervoor bij het Hoogheemraadschap een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Waterwet.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020 (2010)

Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Samen met inwoners en betrokken partijen wil de provincie het toekomstbeeld van Zuid-Holland invullen. De nieuwe Structuurvisie is in de plaats gekomen van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. Op 2 juli 2010 heeft Provinciale Staten de structuurvisie definitief vastgesteld.

Betrekking op het bestemmingsplan

De herontwikkeling van de locatie is een vorm van stedelijke vernieuwing waarbij extra ruimte voor wonen binnen de rode contouren wordt gerealiseerd.

2.2.2 Provinciale verordening Ruimte (2010)

In de provinciale verordening zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang. Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in de AMvB Ruimte ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. In de verordening is onder andere vastgelegd dat er in principe geen verstedelijking buiten bebouwingscontouren (geen nieuwe vestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies) mag plaatsvinden. Alleen onder bepaalde voorwaarden kunnen bebouwingscontouren worden aangepast.

2.2.3 Provinciale Structuurvisie en Verordening - Actualisering 2011

Gedeputeerde Staten hebben op 11 januari 2012 de Nota van Beantwoording en Wijziging van de Ontwerp Actualisering 2011 vastgesteld. De hoofdlijnen, hoofdopgaven en provinciale belangen van het ruimtelijk beleid blijven ongewijzigd. De belangrijkste wijzigingen gaan over de volgende onderwerpen:

  • verbeterde kwaliteitskaart (effectiever sturen op kwaliteit)
  • kantorenbouw (beperking aantal nieuwe kantorenlocaties)
  • woningbouw (inspelen op ontwikkelingen woningmarkt)
  • glastuinbouw (nieuwe locaties in Binnenmaas en Nieuwkoop, glas-voor-glasregeling, SER-ladder)
  • bodemenergie (efficiënt gebruik ondergrond)
  • gemeentelijke verzoeken (beperkte aanpassing bebouwingscontouren en functies).

Daarnaast zijn er technische correcties doorgevoerd voor de volgende onderwerpen:

  • compensatiebeginsel natuur, recreatie en landschap
  • ecologische Hoofdstructuur en landgoedbiotoop
  • regionale waterkeringen in Rijnland en Rivierenland.

Naar verwachting zal de Actualisering eind februari 2012 door Provinciale Staten worden vastgesteld.

Betrekking op het bestemmingsplan

De herontwikkeling van de locatie is een vorm van stedelijke vernieuwing waarbij extra ruimte voor wonen binnen de rode contouren wordt gerealiseerd.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 (2009)

Op 24 juni 2009 is de Regionale StructuurVisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030.

De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.

Met de visie worden de volgende kerndoelen nagestreefd:

  • Holland Rijnland is een top woonregio
  • Leiden vervult een regionale centrumfunctie
  • Concentratie stedelijke ontwikkeling
  • 'Groenblauwe kwaliteit' staat centraal
  • De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open
  • Kennis en Greenport
  • Verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Betrekking op het bestemmingsplan

De herontwikkeling van de locatie sluit aan bij de afspraak om binnen de Aaneengesloten Stedelijke Agglomeratie woningen toe te voegen.

2.3.2 Regionale woonvisie 2009- 2019

De woningbouwopgave voor Holland Rijnland is zeer divers. In het meer verstedelijkte deel van de regio is nog steeds een kwantitatief tekort aan woningen. De regionale woonvisie bevat een aantal afspraken ten aanzien van woningbouw en woonruimteverdeling. De samenwerkende gemeenten spannen zich maximaal in om in de periode 2008-2019 in totaal netto 24.240 woningen toe te voegen aan de bestaande woningvoorraad (gemiddeld ruim 2.000 per jaar).

Op basis van de jaarlijkse provinciale woningmarktmonitor monitort Holland Rijnland jaarlijks naast kwantitatieve woningmarktgegevens ook de kwalitatieve gegevens, zoals woonmilieus, woningtypen, prijsklassen en fasering. Alle regiogemeenten nemen het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) in acht, bijvoorbeeld bij de (her)ontwikkeling van grote woningbouwlocaties of van bedrijventerreinen. Daarnaast wordt uitvoering gegeven aan de DuBoPlus Richtlijn.

In het gezamenlijk gemeentelijke nieuwbouwprogramma (2000-2020) wordt een minimumpercentage aan sociale woningen, namelijk:Katwijk kan volstaan met 20-30% aan sociale woningen binnen de gemeente van voor 1-1-2006. Voor alle overige locaties in Katwijk tezamen, inclusief de nieuwbouw in de uitleglocatie Valkenburg, dient 30% van de woningbouw sociaal te zijn.

Waarschijnlijk zal in 2012 een nieuwe gezamenlijke woonvisie verschijnen.

Betrekking op het bestemmingsplan

Het beleid heeft tot doel om voor duurzaamheidsaspecten en klimaat al op het schaalniveau van stedenbouw afspraken te maken over ambities en maatregelen. In het stedenbouwkundig plan is hiermee rekening gehouden o.a. door oriëntatie van de woningen waar mogelijk op de zon en de inrichting van het openbaar gebied.

2.3.3 Hoogheemraadschap van Rijnland

Waterbeheerplan

Het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland, geldig voor de periode 2010-2015, is vastgesteld door het Hoogheemraadschap Rijnland. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.

Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. De verandering van het klimaat zal naar verwachting leiden tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.

Keur en beleidsregels

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels.

De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (duinen, dijken e.d.), watergangen en andere waterstaatswerken.

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een vergunning worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. Bepalingen van de Keur en de Beleidsregels horen niet in bestemmingsplan te worden vertaald, om dubbele regelgeving te voorkomen.

Betrekking op het bestemmingsplan

De Keur en beleidsregels zijn van toepassing op het Prins Hendrikkanaal en haar kades. Onderdeel van het plan is de aanpak van de zuidelijke kade van het kanaal. Hiervoor moet bij het Hoogheemraadschap een Watervergunning worden aangevraagd.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Brede structuurvisie Verdiept Katwijk (2007)

Het samenvoegen van de gemeenten Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg heeft geresulteerd in een nieuwe structuurvisie, de Brede Structuurvisie Katwijk 2007-2020. Het vormt een nieuw regiedocument, wat de gemeente in staat stelt de aanwezige kansen en kwaliteiten te vertalen in concrete acties.

In de Brede Structuurvisie wordt ten aanzien van een aantal aspecten de visie uiteengezet. Middels een zogenaamd mozaïek van ruimtelijke segmenten wordt invulling gegeven aan mogelijkheden voor de aanwezige kansen en kwaliteiten. Er is onder meer aandacht voor wonen, werken en voorzieningen.

De Brede Structuurvisie Verdiept is op 15 april 2010 als structuurvisie onder de nieuwe Wro vastgesteld. Hiermee is de BSV grondexploitatie-proof gemaakt. Ook zijn kleine wijzigingen aangebracht als gevolg van voortschrijdend inzicht.

Betrekking op het bestemmingsplan

Hoofdlijnen visie Wonen Katwijk 2007-2020:

  • het versterken van de differentiatie in bestaande en nieuwe woonmilieus op een wijze die beter aansluit op de karakteristieke, lokale kwaliteiten;
  • het vergroten van het woningaanbod voor 55-plussers, zorgbehoevende ouderen, starters en kleinere huishoudens;
  • het in balans brengen van programma en planexploitatie tegen de achtergrond van de gehele woningbouwopgave in plaats van per opgave afzonderlijk;
  • het bevorderen van extra invloed van de woonconsument op woonproducten.

Hoofdlijnen visie Verkeer en Vervoer Katwijk 2007-2020:

  • het voorzien in voldoende efficiënte parkeervoorzieningen;
  • het hanteren van de Duurzaam Veilig status als inrichtingsprincipe;
  • waar mogelijk eerst infrastructuur aanleggen, dan pas woningen bouwen.

Hoofdlijnen visie Bedrijvigheid en Glastuinbouw:

  • het blijven mengen van wonen en werken in de kernen.

Hoofdlijnen visie Zorg en Welzijn:

  • het creëren van een dekkend stelsel van woonzorgzones;
  • het ontwikkelen en bieden van geografisch goed gespreide eerstelijnszorg, vormgegeven in (zorg)clusters waarin eventueel ook andere voorzieningen worden ondergebracht;
  • het verbeteren van de kwaliteit van de welzijnsvoorzieningen in de wijk, eventueel geclusterd met andere voorzieningen in de sfeer van bijvoorbeeld educatie of zorg.

Hoofdlijnen visie Groen en Water:

  • het toevoegen en reserveren van groen in bestaand bebouwd gebied;
  • het creëren van een duurzaam en veilig watersysteem.

2.4.2 Masterplan 'Vizier op de rivier' (2010)

Voor het sleutelproject Katwijk langs de Rijn is een masterplan 'Vizier op de rivier' opgesteld waarin de ambities uit de Brede Structuurvisie zijn vertaald naar meer specifieke uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling. In het Masterplan worden de verschillende deelgebieden en bijbehorende sferen langs het water en de ambities voor de toekomst beschreven. Deze ambities richten zich op een betere beleving van de Rijn en haar oevers door:

  • het versterken van de hechtdraden zoals de realisatie van aanlegplaatsen, vis- en kanosteigers, fietsverbindingen e.d.;
  • de ontwikkeling van ontmoetingsplekken langs het water in de vorm van openbaar groen, horeca;
  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door transformatie van bedrijfsterreinen naar gemengde gebieden.

Betrekking op het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Haven, fase 2 (zuid)' ligt geheel in het deelgebied 'Haven' - wat het Prins Hendrikkanaal en de omgeving omvat. Doelstelling voor deelgebied 'Haven' is om een koppelstuk te vormen tussen Katwijk langs de Rijn en Katwijk aan Zee, door o.a. meer levendigheid aan de kop van de haven te creëren.

2.4.3 Toeristisch-Recreatief Actieplan Gemeente Katwijk (2010)

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad ingestemd met de positionering van Katwijk op de vrijetijdsmarkt en de ruimtelijke uitwerking van de benodigde en recreatieve voorzieningen op basis van het Toeristisch Recreatief Actieplan (TRAP) en het Distributie Planologisch Onderzoek.

Katwijk wil zich ontwikkelen voor een aantrekkelijke bestemming voor de regiobevolking en dagtoeristen. In het TRAP is gekozen voor het profiel 'gastvrij' Katwijk. Doelgroepen die bij dit profiel passen zijn families en semi-zakelijke groepen.

In het TRAP is een eerste aanzet gegeven door ZKA voor het opstellen van een actieplan. Het TRAP en actieplan zijn nader uitgewerkt in het uitvoeringsplan toerisme en recreatie. In het uitvoeringsplan zijn de ambities en speerpunten benoemd van het toeristisch-recreatief beleid. De volgende concrete (relevante) projecten zijn in het uitvoeringsplan opgenomen:

  • Realiseren toeristisch-recreatieve voetgangersbewegwijzering
  • Uitwerking toeristisch kerngebied (ikv masterplan Katwijk aan Zee)
  • Realisatie Varend erfgoed
  • Vergroten verblijfsrecreatief aanbod: uitbreidingmogelijkheden (bestaande) ondernemers, bed & breakfast, strandhuisjes
  • Realisatie waterbalkons

Betrekking op het bestemmingsplan

Het varend erfgoed krijgt in de toekomst een plek in het Prins Hendrikkanaal. Daarom wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de ligplaatsen voor het Varend Erfgoed en de loop van de route van het Katwijker Wandelpad langs dit varend erfgoed.

2.4.4 Monumentenverordening gemeente Katwijk

De Katwijkse rijksmonumenten zijn beschermd via de Monumentenwet 1988. Daarnaast is er ook nog een gemeentelijke monumentenlijst. Deze monumenten worden aangewezen en beschermd via de Monumentenverordening gemeente Katwijk.

Betrekking op het bestemmingsplan

In het plangebied bevinden zich geen monumenten. Wel worden binnen het gebied twee gebouwen behouden. Dit zijn het gebouw van rederij Parlevliet, vanwege zijn cultuurhistorische betekenis en uniciteit en de voormalige directeurswoning, Mr. C. Fockstraat 36. Voor het pand aan de Prins Hendrikkade 9 is tijdens de ontwerpperiode de monumentstatus aangevraagd. Dit pand is door de monumentencommissie als monumentwaardig aangemerkt. Het college heeft echter op 29 mei 2012 besloten het pand niet op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen vanwege de hoge kosten die behoud met zich meebrengt in de zin dat de gemeente minder opbrengst krijgt voor het pand en DSV door behoud van het pand minder zorgappartementen zou kunnen realiseren en het stedenbouwkundig minder gewenst is het pand te laten staan.

2.4.5 Woonvisie 2008-2020 (2008)

De gemeente Katwijk heeft een woonvisie opgesteld voor de periode 2008-2020. In de woonvisie wordt aan de hand van 13 statements en een woonvisiekaart aangegeven wat de gemeentelijke visie is ten aanzien van wonen. Daarnaast is er een uitvoeringsprogramma opgenomen in de woonvisie. De statements verwoorden in hoofdlijnen het woonbeleid dat de gemeente Katwijk de komende jaren gaat voeren. Om de statements scherp en actueel te houden worden deze minimaal eens in de twee jaar geëvalueerd en zo nodig geactualiseerd. Volgens de woonvisie is het van belang om in ieder geval:

  • De betaalbaarheid van het woonaanbod te versterken.
  • meer aandacht te geven aan bijzondere doelgroepen, zoals starters, senioren en mensen met een beperking.
  • Aandacht te besteden aan een kwalitatief goede woonomgeving en
  • consumentgericht en duurzaam te bouwen.

Betrekking op het bestemmingsplan

Haven, fase 2 (zuid) wordt opnieuw opgesteld om beter aan te sluiten bij de vraag uit de markt. Aan de hand van een rapport van onderzoeksbureau Rigo en advies van De Leeuw Makelaardij is geconcludeerd dat in de huidige markt beter kan worden gekozen voor overwegend grondgebonden woningen.

Door de nieuwbouw van DSV wordt rekening gehouden met ouderen met een zorgindicatie.

2.4.6 Welstandsnota Katwijk (2012)

Op 26 april 2012 heeft de raad de Welstandsnota Katwijk 2012 vastgesteld.

De gemeentelijke Welstandsnota geeft inzicht in de regels die gelden ten aanzien van de toetsing op eisen van welstand. De Welstandsnota geeft een typering van de bebouwing in bestaande wijken (gebiedsindeling) en hoe hiermee in het kader van de toetsing door de welstandscommissie wordt omgegaan (welstandsniveau). Initiatiefnemers van een bouwplan kunnen daarmee vóór het indienen van het daadwerkelijke bouwplan inzicht krijgen in de beoordelingscriteria die gelden voor het betreffende gebied. Doel van het welstandsbeleid van de gemeente Katwijk is het bieden van heldere en eenvoudige procedures met objectieve beoordelingscriteria.

De relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria is als volgt. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Bestemmingsplanvoorschriften prevaleren dus boven welstandscriteria. De architectonische vormgeving, uitstraling van bouwwerken en inpassing in de gebouwde omgeving vallen echter buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld.

Betrekking op het bestemmingsplan

Voor het plangebied wordt naast een stedenbouwkundig plan een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waaraan de bouwaanvragen door de welstandscommissie getoetst dienen te worden.

2.4.7 Integraal Verkeers- en Vervoersplan (2009)

Het IVVP beschrijft het beleid dat de gemeente Katwijk gaat voeren op het gebied van verkeer en vervoer. Eén van de doelstellingen is een robuuste randwegenstructuur. Een robuuste randwegenstructuur is voor Katwijk van essentieel belang om de dreigende onbalans tussen bereikbaarheid, leefklimaat en economisch klimaat te kunnen voorkomen. Aan de ring wordt een aantal functies toegekend:

  • de ring als voorwaarde om uitbreidings- en verdichtingslocaties met elkaar te verbinden en aan te sluiten op het provinciale- en rijkswegennet;
  • de ring als loper; als binnenring, niet als harde buitengrens;
  • de ring als kernkwaliteit; de ring zorgt voor ontplooiingskansen voor de oude kernen;
  • de ring bundelt en verdeelt en smeedt de oude dorpskernen en nieuwe toevoegingen samen.

Feitelijk bestaat de beoogde randwegenstructuur uit twee ringen, die in elkaar haken. De hoofdring vormt een robuuste structuur die de verschillende stedelijke gebieden van Katwijk “aan elkaar rijgt” en verbindt met het rijkswegennet (A44). De tweede ring is de subring. De subring is opgebouwd uit bestaande wegen. Realisatie van de randwegenstructuur heeft tot gevolg dat de lokale wegen in de verschillende kernen aanzienlijk minder verkeer gaan verwerken.

Een fijnmazig fietsnet ter ondersteuning van de twee fietssnelwegen is ook één van de doelstellingen.

Betrekking op het bestemmingsplan

Haven, fase 2 (zuid) is een verdichtingslocatie, waarvoor een goed functionerende randwegenstructuur gewenst is.

2.4.8 Parkeerbeleidsnota 2009-2018 (2009)

Op het gebied van parkeren stellen de BSV en IVVP dat er voorzien moet worden in voldoende en efficiënte parkeervoorzieningen. Daaruit is het Parkeerbeleid 'Stilstaan bij parkeren' een nadere uitwerking. Hierin is opgenomen dat er in bestaande woongebieden, met een hoge parkeerdruk, samen met bewoners oplossingen gezocht zullen worden om de parkeerdruk te verminderen. Daarnaast is opgenomen wat de parkeernorm is bij nieuwbouw, uit- en inbreidingsplannen en functieveranderingen. Het Parkeernormenbeleid Katwijk (vastgesteld januari 2010) is een nadere uitwerking. Het parkeernormenbeleid is uitgangspunt op het gebied van parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestemmingsplannen en bouwplannen. Het parkeernormenbeleid omvat:

  • de parkeernorm (bovengrens van de CROW-richtlijn publicatie 182, 3e gewijzigde druk en een uitzonderingscategorie) voor verschillende voorzieningen (wonen, winkels scholen enzovoorts)
  • hoeveel parkeerplaatsen openbaar moeten zijn,
  • wat de centrumgebieden qua parkeerbehoefte zijn,
  • mogelijkheden van dubbelgebruik,
  • hoe om te gaan met de verschillende soorten parkeervoorzieningen (garages, opritten openbare parkeerplaatsen),
  • eisen waaraan parkeervoorzieningen moeten voldoen
  • hoe hier in bouwplannen mee om te gaan (zowel nieuwe als bestaande)
  • hoe hier in bestaande gebieden mee om te gaan.

Het parkeernormenbeleid is uitgangspunt op het gebied van parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestemmingsplannen en bouwplannen.

Betrekking op het bestemmingsplan

In het plan wordt wat betreft het aantal parkeerplaatsen voldaan aan de normen van het parkeernormenbeleid.

2.4.9 Groenbeleidsplan 2009-2019 (2009)

Het groenbeleid richt zich op het verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving, nu en in de toekomst. Het Groenbeleidsplan geeft de beleidskaders aan voor het groen en de groenstructuren in de gemeente voor de komende 10 tot 15 jaar. Het geeft daarnaast uitgangspunten en randvoorwaarden voor het groenbeheer. De meest in het oog springende veranderingen die het Groenbeleidsplan voorstelt, zijn:

  • Het creëren van meer samenhang tussen de verschillende kernen van de gemeente door verbindende groene (hoofd)structuren.
  • Het aandacht besteden aan de parken in de gemeente. Geef de parken meer 'cachet'. Een naar buiten gerichte groenstructuur is een belangrijke methode om de parken meer te laten opvallen.
  • Ecologische waarde van gemeente Katwijk verhogen door het omringende landschap en de waardevolle natuur naar binnen te trekken. Ervoor zorgen dat de omringende natuur aansluit op het binnenstedelijke groen.
  • Het aanbrengen van groenaccenten, waarmee de identiteit van de verschillende kernen wordt vormgegeven en waardoor de gemeente meer kleur en fleur krijgt.

Betrekking op het bestemmingsplan

Het groen in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit de bomen langs de kade, in de woonstraten en op het binnenterrein rondom het gasontvangst- en gasverdeelstation (GOS/GVS).

2.4.10 Speelruimtebeleidsplan 2008-2018 (2009)

Het Speelruimtebeleidsplan geeft het beleidskader voor de speelruimte in de gemeente Katwijk. Er zijn ambities bepaald die betrekking hebben op de wijze waarop wordt omgegaan met formeel en informeel speelaanbod in de gemeente. Verder zijn normen vastgesteld waaraan de formele en informele speelruimte in de gemeente Katwijk moet voldoen. Normen voor formele speelplekkenzijn:

  • Kwantiteitsnormen: In de bestaande wijken geldt de norm: 1 speelplek per 100 kinderen. Voor nieuwbouw gebieden geldt een norm van 3% van de grond die voor wonen is uitgegeven.
  • Kwaliteitsnormen: Aantrekkelijke speelterreinen die redelijk ruim zijn opgezet en naast speeltoestellen ook beperkt bespeelbaar groen en verharding bevatten. Voldoende speelwaarde/speelmogelijkheden zoals: klimmen, rennen, glijden etc., 60 speelmogelijkheden of meer op 100 kinderen.

Naast de formele speelplekken, in groengebieden en op pleinen, dient op 'redelijk veel plaatsen' ruimte te zijn om informeel te spelen, zoals in groenvoorzieningen en op straat. Daarbij wordt aandacht besteed aan de bezonning, de veiligheid, bereikbaarheid en aan verschillende leeftijdsgroepen.

Beide vormen van spelen vinden binnen de gebruikelijke bestemmingen, groen en verblijfsdoeleinden, plaats. Alleen wanneer sprake is van bijzondere voorzieningen of bouwwerken wordt een specifieke bestemming opgenomen.

Betrekking op het bestemmingsplan

De Haven, fase 2 (zuid) betreft een binnenstedelijke locatie, geen uitbreidingslocatie. Wel wordt er naar gestreefd aan de norm te voldoen. Voor het plangebied is het de ambitie om grond te reserveren voor formele speelruimte, bij de inrichting hiervan worden de richtlijnen van het beleid toegepast.

2.4.11 Beleidsnota Archeologie (2007)

Op 20 december 2007 heeft de gemeenteraad van Katwijk ingestemd met de Beleidsnota Archeologie voor de Gemeente Katwijk. In deze beleidsnota is het gemeentelijke beleid geformuleerd. Het ontwikkelen van eigen gemeentelijk beleid volgt op de uitvoering van het Verdrag van Malta (1992, vaststelling in Nederland in 2006) en de gewijzigde Monumentenwet 1988 (Wet op de Archeologische Monumentenzorg) die sinds 1 september 2007 van kracht is. Deze wet verplicht de gemeente om archeologische waarden binnen bestemmingsplannen, en bij bodemverstoringen in het kader van bouw-, aanleg en sloopactiviteiten, mee te wegen en indien archeologische waarden aanwezig zijn deze conform de Archeologische Monumentenzorg veilig te stellen. Met deze beleidsnota is ook de Gemeentelijke Archeologische Verwachting- en Beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart dient als basis en toetsingskaart voor het gemeentelijke archeologiebeleid. Daarnaast is in de beleidsnota opgenomen dat er standaardregels in gemeentelijke bestemmingsplannen moeten worden opgenomen ter waarborging van de bescherming en behoud van archeologische waarden binnen de gemeente Katwijk. In het beleid is opgenomen wanneer en waar archeologisch onderzoek moet worden gedaan en wanneer niet.

Indien ontwikkelaars of individuele inwoners van de gemeente Katwijk van plan zijn om een omgevingsvergunning om te bouwen, aan te vragen, kunnen deze zelf vooraf al bekijken of ze daarbij rekening moeten houden met archeologische verwachtingen en hebben zij een onderzoeksplicht. De hier volgende termen komen ook terug in het archeologisch protocol en de bestemmingsplanregels.

Archeologische Monumenten

Er bestaan twee soorten archeologische monumenten, 'beschermde monumenten' en 'monumenten'. Het Rijk verzorgt de bewaking over de beschermde archeologische (rijks)monumenten. Het rijk streeft er naar deze rijksmonumenten in te passen in plangebieden door ze vrij van bebouwing te laten en ze anders in te richten, bijvoorbeeld in de vorm van een park.

Archeologische monumenten worden bewaakt door de provincie. Dit zijn terreinen waarvan de archeologische waarde al duidelijk is geworden aan de hand van eerder gedaan archeologisch onderzoek.

Archeologisch Waardevol Gebied

Archeologisch waardevolle gebieden zijn gebieden waarvan de archeologische waarde al bepaald is aan de hand van eerder gedaan archeologisch onderzoek, meestal zijn dit de archeologische monumenten waar de provincie zeggenschap over heeft.

Archeologisch Verwachtingsgebied

Archeologische verwachtingsgebieden zijn gebieden waarvan nog geen bepaling van archeologische waarden bestaat. Daar is dus nog niet eerder archeologisch onderzoek verricht. Wel kan op basis van de geologische geschiedenis van deze gebieden een voorspelling worden gedaan over de mate van verwachting op aanwezige archeologische sporen. Deze verwachting is uitgedrukt in lage-, middelmatige- en hoge archeologische verwachting.

Betrekking op het bestemmingsplan

In het gebied heeft onderzoek plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor de aanwezigheid van vindplaatsen. Om die reden ligt geen archeologische dubbelbestemming op het gebied en is er geen nader archeologisch onderzoek nodig.

2.4.12 Duurzaamheidsprofiel Katwijk (2008)

De gemeente geeft een overkoepelende visie op hoe zij zich wil ontwikkelen op het gebied van duurzaamheid de komende jaren. Het aspect duurzaamheid komt met name naar voren in het lokale milieubeleid. In nieuwe planvorming wordt de duurzaamheid meegewogen in de vorm van een duurzaamheidstoets. Kaders daarbij zijn de volgende:

  • Het beleidskader Duurzame Stedenbouw is van toepassing op elke ruimtelijke opdracht in de gebouwde omgeving vanaf 10 woningen en/of één hectare grondoppervlak.
  • Het Klimaatprogramma 2008-2012 bevat kaders voor energieprestaties bij gebouwen en geldt zowel voor nieuwbouw als bestaande bouw. De doelstelling is het minimaliseren van de energievraag en het duurzaam opwekken en/of inkopen van de resterende energievraag (energieneutraal).
  • In de Regionale DuBoPlus-Richtlijn 2008-2012 is een aantal basismaatregelen opgenomen, aangevuld met een prestatie-eis die, voor zover hoger dan wettelijk vereist, vrijwillig is.

Betrekking op het bestemmingsplan

Omdat het plan voor de Haven, fase 2 (zuid) ca. 4 ha en ca. 160 woningen omvat, is het beleidskader Duurzame Stedenbouw van toepassing. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument GPR-Gebouw of gelijkwaardig en de resultaten gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de regionale norm, waaraan de woningen in dit plan dienen te voldoen.

2.4.13 Geluidbeleidsplan (2009)

Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, moeten voldoen aan de Wet geluidhinder. In de wet is als uitgangspunt opgenomen dat de geluidsbelasting van een geluidgevoelig object niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Ruimtelijke plannen worden eerst uitvoerig onderzocht op mogelijke maatregelen om het geluidsniveau te beheersen, zodat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Pas na een ongunstig onderzoeksresultaat kan een procedure tot het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden ingezet. De hogere waarde procedure vereist een zorgvuldige afweging tussen het gevraagde geluidsniveau en een voldoende bescherming van het woonklimaat.

Objectieve criteria om tot een afgewogen ontheffingsbesluit te komen zijn opgenomen in bovengenoemde nota.

Betrekking op het bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de Wet geluidhinder-zones van de Rijnmond/Industrieweg, de Karel Doormanlaan en de Zeeweg. Binnen het gebied zullen de voorkeursgrenswaarden voor enkele woningen worden overschreden. Hiervoor zijn hogere grenswaarden aangevraagd.

2.4.14 Waterplan Katwijk

De gemeente Katwijk en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben gezamenlijk het Waterplan Katwijk opgesteld en vastgesteld (gemeente Katwijk heeft het op 18 december 2008 vastgesteld en het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het op 11 februari 2009 vastgesteld).

Het doel van het waterplan is het samen realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente. In het waterplan worden concrete afspraken gemaakt over de opgaven op het gebied van kwantiteit en kwaliteit en de vereiste inspanningen om het watersysteem op orde te brengen en te houden.

De planperiode is gesteld op 2009 tot 2019 met een doorkijk naar 2027. Thema's die aan de orde komen zijn onder andere het verbeteren van de waterkwaliteit en het voorkomen van (grond)wateroverlast, maar ook het benutten van kansen voor de beleving van het water, ecologie en waterrecreatie.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP)

In de wet Verankering en Bekostiging Gemeentelijke Watertaken en de Waterwet is de zorgplicht van de gemeente uitgebreid met zorg voor het hemelwater en grondwater. Uiterlijk in 2012 moet iedere gemeente in Nederland een verbreed gemeentelijk rioleringsplan hebben vastgesteld, met daarin opgenomen de beleidskeuzes ten aanzien van de zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater. In maart 2011 is voor Katwijk het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 vastgesteld.

In het VGRP zijn maatregelen opgenomen waarmee wordt gezorgd dat het rioolstelsel goed blijft functioneren, zodat de volksgezondheid en ook natuur en milieu op een duurzame wijze worden beschermd.

Betrekking op het bestemmingsplan

De gemeente is verantwoordelijk voor stedelijk water. De afspraken uit het Waterplan zijn leidend voor de planvorming. In het VGRP zijn vervolgens afspraken gemaakt aangaande de zorgplicht van grondwater, hemelwater en afvalwater. Zo wordt in Haven, fase 2 (zuid) een gescheiden rioolstelsel gerealiseerd, waarbij het hemelwater rechtstreeks afstroomt naar het oppervlaktewater.

Het baggeren van het Prins Hendrikkanaal is een taak van de gemeente, dit heeft in 2006 plaatsgevonden.

2.4.15 Economisch Beleidsplan (2010)

De gemeente wil een actief economisch beleid voeren en zich richten op drie speerpunten die de pijlers vormen voor de toekomstige economische ontwikkeling van de gemeente Katwijk. Binnen deze drie speerpunten is er aandacht voor de verschillende beleidsdoelstellingen en prestaties.

De drie speerpunten zijn:

  1. 1. Het streven naar een bredere economische sectorstructuur.
  2. 2. Het ontwikkelen van een herkenbaar toeristisch profiel.
  3. 3. Aandacht voor de bestaande sterke glastuinbouwsector.

De relevante beleidsdoelstellingen en hoofdpunten uit het economisch beleidsplan Katwijk voor het ruimtelijke beleid zijn;

  • Versterking wijkeconomie door het toestaan van bedrijvigheid aan huis en in woonwijken;
  • Opnemen van een regeling voor bedrijvigheid aan huis in nieuwe bestemmingsplannen;
  • Het uitbreiden van de werkgelegenheid in woonwijken
  • het (laten) ontwikkelen van bedrijfsverzamelgebouwen (bv voor ZZP'ers)

Betrekking op het bestemmingsplan

In het plangebied wordt de wijkeconomie gestimuleerd door het - onder voorwaarden - toestaan van economische activiteiten aan huis of mogelijkheden voor een kantoor of bedrijf aan huis te vergoten.

2.4.16 Evenementenbeleid (2012-2016)

Op 15 mei 2012 is door het college van burgemeester en wethouders de nieuwe nota Evenementenbeleid 2012-2016 vastgesteld.
De basis wordt gevormd door regels die betrekking hebben op reguliere (alle) evenementen. Aan de andere kant bestaan er Traditionele Volksfeesten met een ruimer regime. Daar waar nodig is in het beleid aangegeven wat de mogelijkheden zijn per locatie. Daarbij is rekening gehouden met openbare orde, veiligheidsaspecten, milieuaspecten en overlast naar omwonenden. Ook in de vergunningverlening op grond van de APV worden deze aspecten meegewogen.
Om de collectieve festiviteiten en volksfeesten mogelijk te maken zullen deze evenementen ook op grond van de bestemming mogelijk moeten zijn gemaakt.

Betrekking op het bestemmingsplan

Op dit moment zijn geen (jaarlijks) terugkerende evenementen volgens de APV bekend voor het plangebied. Om in de toekomst toch evenementen mogelijk te maken, is hier volgens het Evenementenbeleid in de bestemmingen Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied wel rekening mee gehouden.

Hoofdstuk 3 Huidige Situatie

3.1 Ambitie/ Doelstelling Van Het Plan

Het Prins Hendrikkanaal dateert van 1879. Het gebied langs het kanaal en het oorspronkelijke dorp was bedoeld voor op het water georiënteerde bedrijvigheid, in het bijzonder de zeevisserij. Langs het kanaal en de Haringkade ontwikkelde zich een industriegebied, met naast visverwerkende bedrijvigheid een energiebedrijf en chemische industrie.

In de loop van de vorige eeuw is aan weerszijden van het gebied woningbouw gerealiseerd. Aan het einde van de vorige eeuw is een begin gemaakt om het hele gebied rondom het Prins Hendrikkanaal te herontwikkelen tot woningbouw. Halverwege de jaren '90 is bestemmingsplan "Prins Hendrikkanaal e.o." opgesteld, dat de basis vormt voor de verdere uitwerkingsplannen. Op basis van dit moederplan en de uitwerkingsplannen is in 2001 aan de westzijde van het kanaal het (woon)gebied Princehaven gerealiseerd, met winkels aan de kop van het Prins Hendrikkanaal, de zogenaamde zwaaikom. In 2005 is voor de ontwikkeling van de oostkant van het Prins Hendrikkanaal herzieningsplan Haven, fase 2 (zuid) vastgesteld. Door veranderingen in de markt is dit plan echter slecht uitvoerbaar. Om die reden wordt voor het gebied een nieuw bestemmingsplan gemaakt.

Gelet op de belangen van de gemeente in het havengebied is het initiatief genomen om zelf een alternatieve visie voor de locatie op te stellen. Voor deze alternatieve visie zijn twee adviseurs geraadpleegd. Het Rigo heeft een rapport opgesteld waarin de voor- en nadelen van verschillende typen woningen op deze locatie worden omschreven. De conclusie van dit rapport is dat de realisatie van laagbouwwoningen in de huidige marktomstandigheden de voorkeur heeft, met name vanwege de grotere faseerbaarheid van de bouw en de mogelijkheid om een flexibeler met de woninggrootte om te gaan. De Leeuw Makelaardij is verder ingegaan op de voorgestelde stedenbouwkundige planopzet. Ook in haar advies worden de grondgebonden woningen als positief en passend bij de Katwijkse vraag gezien. De behoefte aan niet te dure woningen wordt in beide adviezen benadrukt. Deze alternatieve visie vormt de basis voor het nieuwe bestemmingsplan. De visie bestaat uit een gewijzigd (woon)programma, een nieuwe stedenbouwkundig opzet en een bijpassende nieuwe richting voor de beeldkwaliteit van de bebouwing. Het Rigo rapport is als bijlage bij de toelichting toegevoegd.

3.2 Ruimtelijke Structuur

3.2.1 Stedenbouwkundige opzet

Om te kunnen komen tot een (financieel) haalbare herontwikkeling van de locatie geldt een aantal specifieke randvoorwaarden, waarmee in de nieuwe stedenbouwkundige opzet rekening is gehouden.

Gasontvangst-/gasverdeelstation (GOS/GVS)

Bij de eerdere planvorming is de verplaatsing van het GOS/GVS naar het parkeerterrein voor de Digros (Visserijkade) als uitgangspunt genomen. Aangezien de verplaatsingskosten van beide gasstations en gasleiding aanzienlijk zijn, is in de nieuwe stedenbouwkundige opzet gezocht naar een zorgvuldige inpassing hiervan. Hierbij is rekening gehouden met veiligheidsafstanden tot omliggende woningen, geluid reducerende maatregelen en (nieuwe) eigendomsgrenzen van het terrein van het energiebedrijf.

Omgeving gasontvangst-/gasverdeelstation (GOS/GVS)

Het terrein rondom het GOS/GVS is grotendeels in eigendom van Alliander. Er gelden randvoorwaarden vanuit de aanwezige ondergrondse voorzieningen (o.a. leidingen en afsluitschema's) en een permanente bereikbaarheid voor de stations. Dit stelt beperkingen aan de inrichtingsmogelijkheden van het binnenterrein voor het realiseren van rijbanen, parkeerplaatsen, speelplekken en groen (m.n. diepwortelende bomen).

Bijgaande afbeelding geeft een indicatie van een terreininrichting die voldoet aan de gestelde randvoorwaarden. De speelplekken zijn gesitueerd op locaties waar (grotendeels) geen rijbanen of parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Opgaand groen in de vorm van bomen kan overwegend langs de randen van het binnenterrein worden geplaatst. Op het binnenterrein is daarnaast ruimte voor circa 50 parkeerplaatsen. Bij het nog op te stellen inrichtingsplan voor het gebied wordt in overleg met de grondeigenaar een definitief inrichtingsontwerp voor het binnenterrein gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKAThavenfase2z-va03_0001.jpg"

'indicatie inrichting binnenterrein GOS/GVS'.

Pand Parlevliet

Evenals in de eerdere planvorming is het behoud van het pand van Parlevliet, als laatste oorspronkelijke bebouwing in het gebied die verwijst naar het havenverleden, een randvoorwaarde. De intentie is om het pand in oude staat te herstellen.

Woning Mr. C. Fockstraat 36

Evenals in de eerdere planvorming is het handhaven van deze bestaande woning een randvoorwaarde. De afwijkende woningtypologie (vrijstaande woning) en kavelvorm vraagt om een zorgvuldige inpassing in de nieuwe stedenbouwkundige opzet.

Woonzorgcomplex DSV

Welzijns- en zorgorganisatie DSV heeft aangegeven interesse te hebben voor de ontwikkeling van een nieuw woonzorgcomplex in het plangebied. Het betreft een complex voor circa 60 appartementen voor ouderen met een zorgindicatie, een gemeenschappelijke ruimte annex restaurant, eerstelijnszorg en een eigen kantoorvestiging. In de nieuwe stedenbouwkundige opzet is onderzocht op welke wijze een woonzorgcomplex, inclusief bijbehorende parkeervoorziening, kan worden ingepast.

Herprogrammering

In eerdere planvorming lag het accent op een ontwikkeling van (een groot aantal) appartementen in combinatie met grondgebonden woningen. Dit blijkt gezien de huidige marktomstandigheden geen gunstige differentiatie, waarmee onvoldoende garantie is voor een redelijke marktafzet. In de nieuwe planopzet wordt ingezet op overwegend grondgebonden woningbouw met incidenteel op kleine schaal appartementen.

Duurzame stedenbouw

Conform het regionaal beleid is voor het plan ook gekeken of de stedenbouwkundige opzet voldeed aan de duurzame ambities. Bij de ontwikkeling van de stedenbouwkundige opzet is gekeken of voor de inrichting van de openbare ruimte wordt voldaan aan de eisen voor leefbaarheid, gezondheid, gezondheid, veiligheid, toegankelijkheid, bereikbaarheid en bruikbaarheid voor mindervaliden. Aan de extra ambitie voor dit deelaspect - aantrekkelijke deelruimtes met verschillende functies en belevingen voor alle leeftijdgroepen, inclusief veilige routes hier naartoe is ook in dit plan voldaan. De ambitietabel is als bijlage bijgevoegd bij de toelichting.

Partiële wijziging stedenbouwkundige opzet

Naar aanleiding van de beroepsprocedure is de stedenbouwkundige opzet partieel gewijzigd. Om te compenseren dat op de hoek van de Visserijkade en de Mr. E.N. Rahusenstraat binnen 30 m van het tankstation geen geluidsgevoelige ruimten zijn toegestaan, wordt hier het bouwvlak aangepast. Ook wordt voor een groter deel van het bouwblok mogelijk om te kiezen tussen grondgebonden woningen of appartementen, waarvoor plaatselijk de goothoogte iets is verhoogd. De wijziging in de stedenbouwkundige bouwmassa is gering en vindt hoofdzakelijk aan de achterzijde van de bouwmassa plaats. De partiële verhoging van de goothoogte van 7 meter naar 10 meter in het gedeelte langs de Visserijkade is aanvaardbaar, omdat hiermee een goede overgang met de bouwmassa langs de Prins Hendrikkade mogelijk blijft. Het is tenslotte wenselijk om de hoek tussen de Visserijkade en de Mr. E. N. Rahusenstraat architectonisch af te bouwen ter begeleiding van de straatwanden langs beide straten.

3.2.2 Beeldkwaliteit

Bij de nieuwe stedenbouwkundige opzet hoort ook een nieuwe richting voor de hierbij passende beeldkwaliteit. Deze sluit aan op de diversiteit van het beeld van de omgeving, maar waarborgt ook een samenhangend beeld binnen het plangebied. Daarnaast krijgt het gebied een eigen identiteit en sfeer, waarbij de inpassing van de bestaande bebouwing een belangrijke rol speelt.

Op hoofdlijnen zijn er binnen de stedenbouwkundige opzet drie deelgebieden te onderscheiden: de bebouwing langs de Prins Hendrikkade, het woonzorgcomplex van DSV en de bebouwing langs de J. van der Vegtstraat, de Mr. E.N. Rahusenstraat en de nieuwe dwarsstraten.


Prins Hendrikkade

De bebouwing langs de Prins Hendrikkade sluit aan op het plan Princehaven en op het te behouden pand Parlevliet.

In het plangebied worden het profiel van de Prins Hendrikkade en de continuïteit van de gevelwand zoals ingezet in het plan Princehaven doorgezet. Het bestaande architectuurbeeld van Princehaven wordt echter niet doorgezet. Het ten opzichte van de kade terugliggende woonzorgcomplex van DSV vormt samen met het pand Parlevliet de overgang in het beeld, waarmee de locatie een eigen signatuur kan krijgen. Om aansluiting te houden met de maat en schaal van het Prins Hendrikkanaal krijgt de bebouwing langs de kade een rijzig karakter.

Aan de zuidzijde van het kanaal wordt ingezet op een gevarieerd beeld van eigentijdse woningen met het karakter van pakhuizen in drie tot vier bouwlagen, met wisselende beukmaat en variatie in kapvormen en -richtingen, waarbij kappen haaks op de kade (als vanouds) het beeld domineren. De intentie is om het pand Parlevliet weer te voorzien van zijn oorspronkelijke dwarskap. Het materiaalgebruik bestaat overwegend uit baksteen en pannendaken, het kleurgebruik is gevarieerd maar ingetogen en de detaillering is industrieel.


Woonzorgcomplex DSV

Het woonzorgcomplex van DSV vormt de overgang in het beeld van Princehaven en de overige bebouwing in het plangebied. In maat en schaal sluit deze bebouwing zowel aan op Princehaven als op de J. van der Vegtstraat. Het architectuurbeeld van de nieuwbouw wijkt af van zowel de architectuur van pand Parlevliet als van de architectuur van Princehaven, maar blijft in materiaal- en kleurgebruik verwant met de architectuur binnen het plangebied.

De nieuwbouw wordt bij voorkeur als één (sculpturaal) gebouw vormgegeven, waarbij de gevelbehandeling richting de verschillende straten gedifferentieerd wordt in plasticiteit en mate van openheid.

Het pand Parlevliet wordt onderdeel van het woonzorgcomplex, waarbij een passende (transparante) overgang tussen het bestaande gebouw en de nieuwbouw gewenst is.


Omgeving J. van der Vegtstraat

De woonbuurt ten zuiden van de J. van der Vegtstraat kenmerkt zich door groene straatprofielen met tuinen en grondgebonden woningen in één tot twee lagen met kap.

In het plandeel tussen de Prins Hendrikkade en de J. van der Vegtstraat wordt de groene en dorpse sfeer van de woonbuurt ten zuiden van de J. van der Vegtstraat doorgezet. Door verspringingen in de gevelrooilijnen en variatie in de kaprichtingen krijgt de (nieuwe) bebouwing langs de J. van der Vegtstraat, de Mr. E.N. Rahusenstraat en de nieuwe straten een kleinschalig karakter. Het beeld van kappen evenwijdig aan de straten domineert, afgewisseld met dwarskappen en bijzondere (hoek)panden. Het materiaalgebruik bestaat overwegend uit baksteen en pannendaken, de kleurstelling is gevarieerd maar ingetogen, evenals de detaillering.


Inpassing gasontvangst-/gasverdeelstation (GOS/GVS)

De gebouwen van de GOS/GVS stations worden gehandhaafd en ingepast in de stedenbouwkundige opzet. De bestaande nutsgebouwen hebben echter een geringe beeldkwaliteit die niet past binnen de beoogde beeldkwaliteit van het nieuwe woongebied. De bestaande gebouwen moeten worden voorzien van een nieuwe aankleding.

3.2.3 Groen & water

Groen

Bij nieuwbouwplannen dient van tevoren voldoende ruimte voor groen te worden gereserveerd. Zo worden voor het programma van eisen, vanuit de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR) eisen voor de toevoeging van groen opgenomen. Dit betekent een groentoevoeging van 75 m2 per woning, echter deze gelden met name voor uitleglocaties. Haven, fase 2 (zuid) is een stedelijke inbreilocatie, waardoor deze richtlijn niet gehaald kan worden. Voor (de omgeving van) de Haven, fase 2 (zuid) geldt dat de Noordduinen en de groene zone in Hoornes langs het uitwateringskanaal binnen 750 meter zijn gelegen. Binnen het plan wordt groen gerealiseerd door middel van bomen 0p het binnenterrein, langs de woonstraten en aan het Prins Hendrikkanaal. Op het binnenterrein wordt ruimte gereserveerd voor speelvoorzieningen ingebed in groen.

In de Haven, fase 2 (zuid) kan niet aangesloten worden bij een verbindende (hoofd)groenstructuur, wel maakt het Prins Hendrikkanaal deel uit van een ecologische hoofdwaterstructuur.


Water

De recreatieve functie van het kanaal worden binnen het plan versterkt, door ligplaatsen voor twee (fietsvakantie)boten en twee tot vier ligplaatsen voor boten van het varend erfgoed. De ligplaatsen van de (fietsvakantie) boten zijn geprojecteerd aan de oostzijde van het gebied, de ligplaatsen voor de boten van het varend erfgoed zijn meer richting de zwaaikom gepland.

3.3 Functionele Structuur

3.3.1 Wonen

Het nieuwe stedenbouwkundige plan voorziet in een aantal van ca. 160 woningen. In het plangebied blijft één bestaande woning behouden.

De stedenbouwkundige opzet ten zuiden van het Prins Hendrikkanaal bestaat uit een drietal bouwblokken omsloten door verschillende straten. Het gasontvangst- en het gasverdeelstation zijn gesitueerd op een binnenterrein. Vanwege de veiligheidseisen en de (nieuwe) eigendomssituatie rondom de gasstations ontstaat hier een groot binnenterrein. Ook de bestaande directeurswoning op Mr. C. Fockstraat 36 wordt ingepast in het middelste deelgebied. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit grondgebonden woningen met tuinen, met uitzondering van de appartementen in het woonzorgcomplex van welzijns- en zorgorganisatie DSV. Dit complex is gesitueerd in het westelijke bouwblok en vormt de overgang met Princehaven. De woonbebouwing bestaat hier uit ca. 93 rijwoningen en vier twee-onder-éénkappers. In het plan is een flexibiliteit opgenomen waardoor incidenteel gekozen kan worden voor appartementen. In de bouwblokken is om die reden rekening gehouden met een hoger maximaal aantal woningen.


Langs de Hans van der Hoevenstraat komen ca. 60 appartementen in een bebouwing in vijf bouwlagen op een (parkeer)plint. Aan de zijde van de Prins Hendrikkade sluit deze bebouwing aan op het bestaande pand van Parlevliet, dat wordt teruggebracht in oorspronkelijke staat met kap haaks op de kade. Langs de J. van der Vegtstraat wordt het complex afgebouwd tot drie bouwlagen om aan te sluiten op de grondgebonden woningen in één tot twee bouwlagen met kap in deze straat. De binnenzijde van het complex krijgt een verhoogde daktuin boven een (half)verdiepte parkeergarage.


Het beeld langs de Prins Hendrikkade wordt bepaald door een rijzige bebouwing in drie tot vier bouwlagen, met incidenteel mogelijkheden voor kleinschalige appartementen en voorzieningen in de plint ter verlevendiging van de kade. De overige bebouwing in het plangebied bestaat uit woningen in gemiddeld twee bouwlagen met kap. Tenslotte zijn er enkele afwijkende (hoek)woningen als verbijzonderingen in de stedenbouwkundige opzet.

3.3.2 Bedrijven & detailhandel

In het nieuwe plan zal geen extra bedrijvigheid en detailhandel worden toegevoegd. Wel worden conform de hoofddoelstellingen van het economisch beleid bedrijfsvoering of kantoren aan huis onder voorwaarden toegestaan.

3.3.3 Maatschappelijke voorzieningen

Onderdeel van de nieuw te ontwikkelen bebouwing is een woonzorgcomplex van DSV verzorgd wonen op de hoek van de Van der Hoevenstraat en de Prins Hendrikkade. Binnen dit woonzorgcomplex zal ruimte zijn voor kantoren, welzijnsfuncties zoals eerstelijnszorg en een bij het complex behorend restaurant verdeeld over het pand van Parlevliet en de begane grond van het appartementencomplex aan de zijde van de Prins Hendrikkade.

3.3.4 Verkeer

Ontsluitingsstructuur

De Prins Hendrikkade, de Hans van der Hoevenstraat en de J. van der Vegtstraat zijn straten met tweerichtingsverkeer. De Rahusenstraat wordt (volledig) opengesteld voor eenrichtingsverkeer vanaf de J. van der Vegtstraat richting de Visserijkade. De uitrit van het parkeerterrein aan de achterzijde van de Digros sluit hier op aan. De twee nieuwe straten in het plan tussen de Prins Hendrikkade en de J. van der Vegstraat/Rahusenstraat worden straten met eenrichtingsverkeer. Het centrale binnenterrein rondom het gasontvangst- en het gasverdeelstation wordt ontsloten vanaf de twee nieuwe straten tussen de Prins Hendrikkade en de J. van der Vegstraat/Rahusenstraat. Het binnenterrein is via de Mr. C. Fockstraat nog voor langzaam verkeer bereikbaar. Voor auto- en fietsverkeer is het niet meer mogelijk om via de Mr. C. Fockstraat door te rijden naar de Prins Hendrikkade. Wel blijft er een doorgang voor wandelaars tussen het binnenterrein en de Prins Hendrikkade. Voor fiets- en autoverkeer ligt parallel aan de voormalige Mr. C. Fockstraat een alternatieve verbinding in de vorm van een woonstraat tussen de J van der Vegtstraat en de Prins Hendrikkade. Fietsverkeer kan in deze straat in twee richtingen rijden , autoverkeer in de richting van de prins Hendrikkade.

Zie voor de verkeersafwikkeling ook de afbeelding bij paragraaf 3.2.1 Stedenbouwkundige opzet 'Indicatie inrichting binnenterrein GOS/GVS.

3.3.5 Parkeren

De parkeernormen zijn geactualiseerd naar de huidige normen die gelden voor deze locatie. Voor de woningen tot circa 300.000 euro geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning. Voor de woningen vanaf circa 300.000 euro geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaats per woning. Voor het woonzorgcomplex geldt voor de appartementen een parkeernorm van 0,7 parkeerplaats per woning. (inclusief gemeenschappelijke ruimte annex restaurant), voor het kantoorgedeelte 1,9 parkeerplaats per 100 m2 bvo en voor de eerstelijnszorg 2,0 parkeerplaats per behandelkamer. Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van het woonzorgcomplex grotendeels op eigen terrein wordt gerealiseerd. Omdat in het plan ook incidenteel appartementen kunnen worden gerealiseerd, kan hiervoor ook een parkeernorm van 1,6 in geval van goedkope appartementen of 1,4 in geval van starterswoningen gelden. De nieuwe stedenbouwkundige opzet voorziet in een op basis van genoemde normen sluitende parkeerbalans.

3.3.6 Speelvoorzieningen

Bij nieuwe ontwikkelingen geldt volgens het speelplaatsenbeleid dat de formele speeloppervlakte binnen het plangebied 3% van het totale oppervlakte van het uitgeefbare terrein bedraagt. Gelet op de beoogde doelgroep voor de locatie (m.n. jonge gezinnen) en de beperkte bestaande speelruimte in de directe omgeving is er in de nieuwe stedenbouwkundige opzet hierin voorzien. Op het binnenterrein van het middelste woonblok worden speelvoorzieningen gerealiseerd voor de jongste doelgroepen. Dit betreffen voorzieningen in de categorie A (0-6 jaar) en categorie B (7-12 jaar). Voor oudere jeugd is in het gebied geen voorziening opgenomen. Net buiten het plangebied ligt voor deze doelgroep een basketbalveld.

3.3.7 Afvalinzameling

De afvalinzameling in het plangebied vindt ondergronds plaats. Hiervoor zijn in de stedenbouwkundige opzet meerdere locaties voorzien: langs de Prins Hendrikkade ter hoogte van de zijstraten, nabij de entree van het woonzorgcomplex van DSV en ter hoogte van de voormalige Mr. C. Fockstraat. Deze locaties vallen binnen het bereik van voldoende woningen en zijn tevens goed bereikbaar voor een vuilniswagen. Deze voorzieningen vallen binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied.

Hoofdstuk 4 Milieu & Omgevingsaspecten

4.1 Duurzaamheid

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Katwijk streeft er naar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.

Bij nieuwbouw kunnen met name op de vlakken gezondheid (wegverkeersgeluid), gebouwkwaliteit en energie (extra) ambities worden gerealiseerd. De sociale veiligheid kan verhoogd worden met de toepassing van het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

Toetsingskader

Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden > 1 hectare. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Een ambitietabel maakt deel uit van het RBDS.


Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project dienen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd te worden. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw en de resultaten gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de regionale norm, waaraan ook Katwijk zich voor nieuwbouwprojecten heeft geconformeerd.


Klimaatprogramma 2008-2012. Dit programma kent onder meer een relatie met ruimtelijke ordening, doordat bij ontwikkelingen vanaf 50 woningen de kansen voor CO2-reductie in aanmerking genomen dienen te worden en vanaf 200 woningen een energievisie ontwikkeld dient te worden. Doel hierbij is om te komen tot 18 -100 % reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.

Politiekeurmerk

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen werkt preventief tegen woninginbraak, overlast, vandalisme en criminaliteit op straat door eisen te stellen aan het ontwerp van de woonomgeving (wijk en buurt), het wooncomplex en de individuele woning. Het keurmerk stelt ook andere eisen, gericht op voorzieningen (bijvoorbeeld verlichting en begroeiing) of een beheerplan.

Conclusie

Bij ontwikkelingen binnen het plangebied dienen de randvoorwaarden en de ambities voor duurzaamheid te worden meegenomen. Er wordt naar gestreefd naar een ambitieniveau van minimaal duurzaam actief en het toepassen van het Politiekeurmerk. Dit betekent dat voor het plan de norm van 7 uit het GPR-Gebouw instrument geldt.

4.2 Bedrijvigheid

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en de gebruiksmogelijkheden van de bestemming behouden blijven.

Toetsingskader

Om het begrip milieuzonering hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de VNG. Bedrijven zijn opgenomen in een tabel die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf/branche is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd maar zijn indicatief. Door middel van deze zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing wordt de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

De indeling van de bedrijven is vastgelegd in een afstandentabel, waarin de diverse milieuaspecten van de bedrijven in normatief opzicht zijn weergegeven. Op grond van deze lijst kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van in het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. Ook bestaande bedrijven kunnen aan deze lijst getoetst worden. Bij deze selectie dienen milieuoverwegingen een belangrijke rol te spelen.

Bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 hebben een relatief geringe milieubelasting en zullen in het algemeen niet conflicteren met de woonbestemming. Bedrijven die als categorie 3 zijn gekwalificeerd dienen van geval tot geval te worden bezien, waarbij met name de afstand tot de woonbestemming in relatie tot de bedrijfsbestemming van belang is. Bedrijven die in categorie 4 of hoger worden gerangschikt dienen van vestiging binnen een woonomgeving te worden uitgesloten.

Onderzoek

Bestaande bedrijven

Van oorsprong is dit gebied een bedrijventerrein. De bestaande bedrijven binnen het plangebied worden bijna allen uitgeplaatst of opgeheven.

Het gasontvangst- (capaciteit < 40.000 m3/h) en het gasverdeelstation (GOS/GVS) worden in het gebied gehandhaafd. Via deze stations wordt aardgas overgedragen van de Gasunie naar de Nuon. Op basis van de lijst van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gaat het om een gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C (Standaard bedrijfsindeling (SBI)-2008 35, nummer D4), welke is ingedeeld in milieucategorie 2 (30 m).

De grootst aan te houden afstand betreft geluid. De afstand van het GOS/GVS tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt ca. 20 meter. Akoestisch onderzoek moet uitwijzen welke maatregelen er nodig zijn om te kunnen voldoen aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit die gelden voor het GOS/GVS. Dit onderzoek is uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat er maatregelen zijn te treffen waarmee aan het activiteiten besluit wordt voldaan. (zie bijlage rapport geluidsemissie GOS/GVS).

Het GOS/GVS heeft een minimale veiligheidszone van 15 meter tot de gevel van kwetsbare objecten. Het huidig ontwerp voldoet hieraan.

Voor het aspect gevaar (externe veiligheid) wordt ook gewezen naar paragraaf 4.7 Externe veiligheid.


Rondom het plangebied zijn de volgende bedrijven aanwezig waarvan de milieuzone reikt tot of in het plangebied:

Doeleinden soort bijzonderheid Milcat. SBI Milcat. gecorr.
Maatschappelijke doeleinden Brandweer, Prins Hendrikkade 12 Brandweerkazerne 3 2
Detailhandel Digros, Visserijkade 2 Supermarkt 1
Detailhandel-Verkooppunt voor motorbrandstoffen Digros, Visserijkade 2 Benzinestation ex. LPG 2
Aardgasdistributie
Trafostations
reduceerstations 2
1
Bedrijven Smederij Haasnoot, J. van der Vegtstraat 1 Smederij 3 1
Bedrijven Jachtbouw. J.D. Kuyt, Haven 215 Scheepsbouw - en reparatiebedrijven 4 3
Nutsvoorzieningen Bergbezinkbassin, Visserijkade Rioolgemalen 2 0
Bedrijven Hoek Verwarming en Sanitair, Haven 217B Aannemers- en installatiebedrijf 1

De categorie 3 en 4 bedrijven hebben een effectafstand die reikt tot in het plangebied. Smederij Haasnoot en Jachtbouw J.D. Kuyt zijn via hun omgevingsvergunning (milieuvergunning) al ingepast in de bestaande (woon)- omgeving en vormen zo geen belemmering voor het plangebied. De verwachting is dat de bedrijfsactiviteiten van Jachtbouw J.D. Kuijt op termijn uit het gebied zullen verdwijnen.

Voor de brandweerkazerne is onderzocht of deze maatregelen moet nemen, met name voor geluid (rapportnummer F18197-1, 13 april 2007, Peutz ). Aangezien voldaan wordt aan de voorgestelde grenswaarden respectievelijk voorkeursgrenswaarden kan worden geconcludeerd dat de geluidbelasting ter hoogte van de geprojecteerde woningen binnen redelijk te stellen normen valt en er geen aanvullende voorzieningen aan de brandweerkazerne noodzakelijk zijn.

Nabij het plangebied bevindt zich ook een benzinetankstation. De VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering hanteert voor benzinestations zonder LPG een richtafstand van 30 m. Deze afstand wordt bepaald door de milieuaspecten geur en geluid. Het meest-nabij gelegen bouwvlak met de functie 'wonen' is geprojecteerd op minder dan 30 m afstand van de inrichtingsgrens van dat tankstation, circa namelijk 22 m. Om toch een goed woon- en leefklimaat te borgen wordt in het plan een milieuzone opgenomen. Binnen die milieuzone mogen geen geluidgevoelige ruimten worden gerealiseerd. Met deze functiebeperking binnen de milieuzone wordt ook de volgens de VNG-brochure gewenste afstand voor het aspect geur gerespecteerd. De mogelijke milieubelasting vanwege het tankstation op de nieuwe woningen wordt op deze wijze tot een aanvaardbaar niveau beperkt. Het biedt ook de exploitant van het tankstation voldoende zekerheid dat hij de activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kan blijven uitoefenen.


Dat het bedrijf de activiteiten kan blijven uitvoeren binnen aanvaardbare normen mag worden afgeleid uit de milieuregelgeving. Tankstations vallen in beginsel onder het Activiteitenbesluit en de normstelling in dat besluit wordt als algemeen aanvaardbaar beschouwd. Er zijn echter uitzonderingen. Wanneer de afstand tussen een object waar mensen verblijven[1] en afleverpomp minder dan 20 meter is, wordt een tankstation vergunningplichtig. De vergunningplicht maakt het mogelijk om bijzondere maatregelen of voorzieningen te verlangen, die boven de gangbare normen uit gaan. In de beoogde situatie wordt de afstand tussen de gevoelige ruimten van een woning en een afleverpomp tenminste 40 meter.

[1]Zie voor volledige definitie: Besluit omgevingrecht, bijlage 1, art. 5.4 onder e.

In de regels en op de verbeelding wordt de aanduiding 'Milieuzone-tankstation' opgenomen. Binnen die zone mag geen geluidgevoelige ruimte als bedoeld in art. 1 Wgh worden gerealiseerd. De van de woonbestemming deel uitmakende functies als trappenhuis, garage/berging of galerij zijn wel toelaatbaar.


De huidige milieuhygiënische situatie van de bedrijven binnen het plangebied waarop de omgevingsvergunning (milieuvergunning) van toepassing is, is redelijk tot goed te noemen. Van een structureel klachtenpatroon is geen sprake.

Nieuwe bedrijven

In het plangebied wordt geen nieuwe bedrijvigheid gerealiseerd. Voor het pand Parlevliet en de begane grond van het naastgelegen appartementencomplex wordt binnen de bestemming gemengd kantoren en maatschappelijke dienstverlening met daaraan gerelateerde horeca opgenomen.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de bedrijven in de directe omgeving van de beoogde woonwerkeenheden door het plan niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Ter plaatse van de beoogde woningen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er dienen maatregelen te worden genomen om te voldoen aan het activiteitenbesluit conform het rapport aangaande de geluidsemissie GOS/GVS (zie bijlagen bij de toelichting).

4.3 Geluid

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Alvorens nieuwe geluidsgevoelige bebouwing kan worden gerealiseerd, dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wet geluidhinder (Wgh) wordt voldaan. In verband met de relatie tussen de Wgh en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft een onderzoek plaatsgevonden naar het aspect verkeerslawaai in en rondom het plangebied.

Toetsingskader

Verkeer en industrie zijn geluidsbronnen met ruimtelijke relevantie. De Wet geluidhinder stelt kaders voor deze bronnen en normen voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten. Omdat de wet het bevoegd gezag toestaat om ontheffing van de voorkeursgrenswaarde te verlenen is lokaal geluidbeleid opgesteld. Het akoestisch onderzoek voor wegverkeer is uitgevoerd op grond van hoofdstuk 6 Wgh en hoofdstuk 3 van het Besluit geluidhinder (Bgh). In het geluidbeleid is de ambitie opgenomen in woongebieden te streven naar een geluidsbelasting van maximaal 63 dB ten gevolge van het wegverkeer op de eerstelijns bebouwing. Voor het omgevingsgeluid achter die eerstelijns bebouwing geldt een streefwaarde van 43 tot maximaal 48 dB. Dit streefbeeld is vooral van belang voor die locaties waar veranderingen aan de eerstelijns bebouwing worden beoogd.

De benodigde verkeersgegevens voor het akoestisch onderzoek zijn afkomstig uit het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng (2020 KWK040, scenario (19 zonder knip Oranjelaan), motorvoertuigen etmaal week d.d. november 2010. De intensiteiten zijn geëxtrapoleerd met een toename van 1,4% per jaar naar het jaar 2021, conform memo "toelichting percentage autonome verkeersgroei" d.d. 21 september 2009 van Goudappel Coffeng, kenmerk KWK040/Nhm/.

Omdat de wet het bevoegd gezag toestaat om ontheffing van de voorkeursgrenswaarde te verlenen is lokaal geluidbeleid opgesteld. Burgemeester en wethouders hebben laatstelijk de "Nota geluid" vastgesteld op 18 augustus 2009. De gemeente Katwijk streeft naar een goed woon- en leefklimaat, ook op geluidbelaste locaties.

Een van de ontheffingscriteria die de gemeente als nadere eis heeft gesteld is dat woningen door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestische afschermende functie vervullen voor andere woningen (in aantal ten minste de helft van het aantal woningen waarvan de afschermende functie wordt toegekend), of voor andere gebouwen of geluidgevoelige objecten.

Nieuwe woningen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

1. de woning heeft minimaal één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeurswaarde van elk van de te onderscheiden geluidsbronnen;
2. de woning bevat voldoende verblijfsruimte(n) aan de zijde van de geluidluwe gevel. Dit geldt voor tenminste 30% van het aantal verblijfsruimten of van het oppervlakte van het verblijfsgebied;
3. indien de woning beschikt over een buitenruimte, die als verblijfsgebied dient, dan is deze bij voorkeur gesitueerd aan de geluidluwe zijde. Het geluidniveau mag in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan bij de geluidluwe gevel. Deze voorwaarde geldt voor maximaal één buitenruimte per woning.

Het besluit tot vaststelling van hogere waarden moet tegelijkertijd met het bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Voor deze situatie is het college bevoegd om de verzochte hogere waarden vast te stellen. Deze moeten zijn vastgesteld voordat of gelijktijdig met het vaststellen met het bestemmingsplan.


Akoestisch onderzoek

Wegverkeersgeluid

Het plangebied ligt binnen de Wet geluidhinder-zones van de Rijnmond/Industrieweg, de Karel Doormanlaan en de Zeeweg. Dit zijn gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom en hebben een maximale toegestane snelheid van 50km/uur en zijn hierbij zoneringsplichtig met een zone van 200m¹. De overige wegen in het plangebied en omgeving zijn 30km/uur gebieden.

Door de afdeling Openbare Werken is een akoestisch rapport opgesteld (akoestisch onderzoek, 2011-11, plangebied Prins Hendrikkade Haven fase II, rapportnr. 11-11, 20 oktober 2011).

Tabel: Resultaten akoestisch onderzoek, maximaal berekende geluidsbelastingen nieuwe woningen

Bron Voorkeurswaarde Maximale ontheffingswaarde Maximaal berekende geluidsbelasting
Rijnmond / Industrieweg
Karel Doormanlaan
Zeeweg
48 dB
48 dB
48 dB
63 dB
63 dB
63 dB
51 dB*
40 dB
49 dB*

* : Overschrijding van de voorkeurswaarde

Door een partiële wijziging in het stedenbouwkundig plan is de gevelbelasting van de geprojecteerde woningen nogmaals berekend. De wijziging betreft een verschuiving van de contour van de bebouwing met één meter in zuidelijke richting op de hoek H. van der Hoevenstraat/ J. van der Vegtstraat ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.

In het rapport 11-11 (herziene versie) d.d. 10 september 2012 is een aanvullend akoestisch onderzoek beschreven en in de bijlage opgenomen als een herziening van het rapport 11-11 d.d. 20 oktober 2011.

Op een aantal rekenpunten wijzigt de gevelbelasting met 1 of 2 dB. De belangrijkste aanpassing betreft een lagere gevelbelasting bij rekenpunt nr. 122, ten gevolge van de Zeeweg, van 49 naar 48 dB. Daardoor wordt op één rekenpunt minder de voorkeursgrenswaarde overschreden. Het aantal geprojecteerde appartementen (6) waarvoor hogere waarden worden aangevraagd hoeft niet te worden aangepast.

Deze aanpassing leidt er niet toe dat hogere waarden worden vastgesteld voor andere gevoelige objecten of dat hogere waarden worden vastgesteld anders dan in het ontwerpbesluit.

De aard van het hogere waarden besluit wijzigt niet ten opzichte van het ontwerp.

Industriegeluid

Binnen het plangebied zijn geen grote lawaaimakers toegestaan. Ook ligt het plangebied niet binnen een geluidzone rond een industrieterrein (artikel 41 Wet geluidhinder).

Conclusie

Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB voor een aantal geplande woningen wordt overschreden als gevolg van het verkeer op de Rijnmond/Industrieweg en de Zeeweg. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 51 dB, waardoor de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden. Voor deze woningen wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan een hogere grenswaarde vastgesteld (dossiernr. 2011-017453).

Het treffen van bronmaatregelen in de vorm van het verlagen van de etmaalintensiteit, verandering van de verkeerssamenstelling en/of het verder verlagen van de rijsnelheid, is gelet op de ontsluitende verkeersfunctie van de desbetreffende wegen geen realistische oplossing om de geluidsbelasting onder de voorkeurswaarde te brengen.

Het vervangen van de huidige wegdekverharding door een geluid reducerend wegdek is uit het oogpunt van beheer, onderhoud en duurzaamheid niet realistisch.

4.4 Bodem

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Het plangebied was overwegend in gebruik als bedrijventerrein. Het plangebied wordt voornamelijk ontwikkeld tot een woongebied.

Toetsingskader

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt eisen aan de uitvoerbaarheid van plannen. Daarom is kennis van de bodem van belang voor het leggen van de bestemmingen. De Wet bodembescherming bevat kaders voor (het saneren van) ernstige verontreinigingen. De Woningwet en de Wet milieubeheer bevatten kaders omtrent het gebruik. Of een verontreiniging moet worden gesaneerd hangt af van de ernst en omvang. Uiteraard speelt het toekomstig gebruik ook een belangrijke rol.

In de huidige situatie is sprake van een aanzienlijke bodemproblematiek met betrekking tot de kwaliteit van grond en grondwater. Zonder sanering van de bodem is de herontwikkeling van het gebied Prins Hendrikkanaal e.o. onmogelijk.

De bodemverontreiniging is voor een groot deel in beeld gebracht. Er zullen nog enkele percelen moeten worden onderzocht en er zullen nog enkele aanvullende bodemonderzoeken moeten plaats vinden.

1. het NUON-terrein

Het NUON-terrein - het vroegere EWR- en voor die tijd: het gasfabrieksterrein - is sterk verontreinigd. Er is door de provincie een beschikking afgegeven m.b.t. de ernst en spoedeisendheid van de verontreiniging. Op basis van verspreidingsrisico's is sanering van de verontreiniging als spoedeisend aangemerkt en dient voor 1 januari 2014 te zijn aangevangen met de saneringswerkzaamheden. De bodem van dit gebied zal functioneel worden gesaneerd, hetgeen inhoudt dat de verontreinigingen worden gesaneerd tot een voor het gebruik als wonen met tuin acceptabel kwaliteitsniveau. Hiertoe zullen enerzijds ontgravingen van de verontreinigde grond plaatsvinden en zal anderzijds het grondwater worden gesaneerd door middel van zogenaamde in-situ technieken (chemische oxidatie en gestimuleerde biologische afbraak).

2. het terrein van Katwijk Chemie en terrein Haasnoot

Op de terreinen van het voormalige Katwijk Chemie en van Haasnoot is eveneens sprake van een behoorlijke bodemverontreiniging. Deze locaties zijn door de provincie aangemerkt als locaties voor een vrijwillige sanering c.q. een sanering in eigen beheer (een SEB-locatie). De ernst en spoedeisendheid van de verontreiniging en de sanering daarvan dienen door de provincie nog te worden vastgesteld aan de hand van de nog uit te voeren aanvullende bodemonderzoeken. De bodem van dit gebied zal eveneens functioneel worden gesaneerd. In de verdere uitwerking van de in het bodemonderzoek gevonden verontreinigingen in relatie tot de voorgenomen bebouwing van de locatie zal de saneringsvariant worden opgesteld.

3. de openbare wegen, Prins Hendrikkade en Haven

Voor zover de openbare wegen binnen dit plangebied niet zijn onderzocht tijdens het bodemonderzoek van de aanliggende percelen, zijn deze separaat onderzocht. Het betreft de Prins Hendrikkade (tussen de Hans van der Hoevenstraat en de Visserijkade) en de Haven (tussen de voormalige noodbrug halverwege het Prins Hendrikkanaal en Rijnmond). Uit deze onderzoeken is gebleken dat de bodem (grond en grondwater) licht tot (plaatselijk) sterk is verontreinigd. Voor zover van toepassing worden de verontreinigingen gezamenlijk met de sanering van het NUON-terrein en Katwijk Chemie/Haasnoot worden gesaneerd.

4. de waterbodem van het Prins Hendrikkanaal

In het verleden heeft onderzoek plaatsgevonden naar de waterbodemkwaliteit van het gehele Prins Hendrikkanaal. Hierbij is verontreinigde (klasse 3 en 4) baggerspecie aangetroffen. In 2006 hebben grootschalige baggerwerkzaamheden plaatsgevonden, waarbij de verontreinigde bagger is verwijderd. Voor de herinrichting van het gebied zijn ten aanzien van de waterbodem geen verdere acties vereist.

Onderzoek

Op basis van bodem- en grondwateronderzoek is een saneringsplan gemaakt. De provincie heeft op 21 december 2009 de beschikking verleend op basis van dit saneringsplan. In verband met wijziging van het plan is voor de nieuwe plannen opnieuw een beschikking aangevraagd voor de nieuwe plannen. Ook deze is inmiddels verleend door de provincie.

Conclusie

In het gebied zijn verschillende verontreinigingen aanwezig. Deze zijn saneringsplichtig en worden in het kader van de herontwikkeling van het gebied functioneel gesaneerd tot een voor het gebruik als wonen met tuin acceptabel niveau. De Provincie heeft hiervoor op 6 maart nogmaals een beschikking afgegeven zie bijlagen bij de toelichting.

4.5 Luchtkwaliteit

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Het plangebied was overwegend in gebruik als bedrijventerrein. Het plangebied wordt voornamelijk ontwikkeld tot een woongebied.

Toetsingskader

Het bestemmingsplan moet voldoen aan de Wet milieubeheer, Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. De kern van dit hoofdstuk is het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL), een bundeling van maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Uit het NSL volgt het onderscheid tussen grote en kleine projecten:

  • Grote projecten, die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren;
  • Kleine projecten hebben geen wezenlijke invloed op de luchtkwaliteit en niet behoeven te worden beoordeeld op luchtkwaliteit.

Het begrip 'in betekenende mate' (Wm, art. 5.16 lid 1c), is verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Nibm). Een plan draagt niet in betekenende mate bij als aannemelijk wordt gemaakt dat de toename van de jaargemiddelde concentratie aan fijn stof of stikstofdioxide minder is dan 3 % van de grenswaarde van 40 ug/m3. Dan hoeft niet verder te worden getoetst aan de grenswaarden uit de wet. Naast de 3 %-grens uit het Besluit Nibm is er de Nibm-regeling, waarin categorieën van gevallen zijn benoemd welke in elk geval niet bijdragen. Onder die categorieën vallen woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg) en kantorenlocaties (tot 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg). Met de toepassing van de regeling wordt op cijfermatige wijze gekwantificeerd of een project in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Volgens de regelgeving moeten projecten die in elkaars nabijheid zijn gelegen, bij elkaar worden opgeteld. Het aantal te bouwen woningen in Haven, fase 2 (zuid) wordt dan opgeteld bij die van Haven, fase 3b en Haven, fase 2 (noord). Samen zijn dit ca. 375 woningen. De plannen voldoen daarmee aan Nibm.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet ook worden vastgesteld of er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.

Onderzoek

De Regionale verkeersmilieukaart versie 2.2 (2011) is geraadpleegd. Daaruit blijkt dat in het peiljaar 2008 in Katwijk geen overschrijdingen bestaan. De prognose voor 2020 laat zien dat concentraties voor NO2 en PM10 ten hoogste 35 ug/m3 zullen bedragen, ruimschoots beneden de grenswaarden.

Naast de verkeersmilieukaart is de NSL-Monitoringstool geraadpleegd voor een meer actueel beeld van de luchtkwaliteit. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu monitort de luchtkwaliteit in Nederland en presenteert de informatie in die tool. Voor het plangebied en de ontsluitingswegen in de nabije omgeving blijkt dat over het peiljaar 2010 de concentraties van NO2 ten hoogste 33 ug/m3 en PM10 ten hoogste 26 ug/m3 bedroegen. De grenswaarden voor deze stoffen worden daarmee niet overschreden. Ook naar de toekomst leiden autonome ontwikkelingen niet tot grenswaardeoverschrijdingen. De afname van luchtverontreinigende stoffen is het gevolg van landelijke maatregelen.

De uitkomsten uit de verkeersmileukaart en de NSL-Monitoringstool geven geen aanleiding voor een nader onderzoek.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde. Ook voldoet dit plan aan de Nibm-criteria en daarom hoeft geen verdere beoordeling van de luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.

4.6 Natuurbescherming

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Binnen het plangebied is geen natuurgebied of aangrenzende zone aanwezig waarop de Natuurbeschermingswet of de Vogel- en Habitatrichtlijn van toepassing is. Daarnaast is de bescherming van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet richt zich vooral op het uitvoeren van werken. Gelet op de aard van het gebied is het niet noodzakelijk om een veldverkenning uit te voeren en zo duidelijkheid te verkrijgen over de natuurwaarden in dit plangebied.

Toetsingskader

De Natuurbeschermingswet (1998) regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing. Op de website van het ministerie van LNV zijn alle beschermde gebieden opgenomen in de Gebiedendatabase.

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de moge-lijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, in-dien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Onderzoek

In of nabij het plangebied is geen natuurgebied of aangrenzende zone aanwezig waarop de Vogel- en Habitatrichtlijn of de Natuurbeschermingswet van toepassing is. Ook is in of nabij het plangebied geen (provinciaal) milieubeschermingsgebied aanwezig. Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de ingreep.

Op basis van de Natuurwaardenkaart Katwijk kan worden vastgesteld dat binnen het plangebied (beschermde) soorten mogen worden verwacht. Door de langdurige leegstand van de gebouwen kunnen met name populaties vleermuizen aanwezig zijn.

Er heeft een onderzoek plaatsgevonden (Rapportage Actualisatieonderzoek Flora- en faunawet: Haven fase 2, Katwijk, rapportnummer 241102, 7 oktober 2011) naar mogelijk negatieve effecten op beschermde soorten. Zo kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met het broedseizoen, om zo vertraging van de sloop- en bouwwerkzaamheden te voorkomen. Op basis van de voorgestelde maatregelen uit dit onderzoek is door de provincie beslist dat geen ontheffing nodig is; (zie bijlagen bij de toelichting).

Conclusie

In of nabij het plangebied zijn geen milieubeschermingsgebieden (bijv. voor stilte of grondwater) aanwezig. Er dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met beschermde dieren en planten.

4.7 Externe Veiligheid

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

In/nabij het plangebied zijn aanwezig:

  • Gasverdeelstation (GVS)
  • Gasontvangstation (GOS)
  • aardgastransportleiding van de Gasunie NV

Het bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk.

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteit dient het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.

Onderzoek

  • In het plangebied zijn geen bedrijven waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is.
  • Hoofdtransportleidingen voor gevaarlijke stoffen, die in het kader van externe veiligheid bijzondere aandacht moeten krijgen, zijn aanwezig.
  • Routes voor gevaarlijke stoffen zijn binnen het plangebied niet aangewezen.
  • Het gasontvangstation (capaciteit < 40.000 m3/h) heeft een minimale veiligheidszone van 25 meter en het gasverdeelstation heeft een minimale veiligheidszone van 15 meter tot de gevel van kwetsbare objecten. Het huidig ontwerp voldoet hieraan.
  • In verband met de nieuwbouw nabij de gastransportleiding zijn een PR-berekening en een GR-berekening uitgevoerd. De risicoberekening is uitgevoerd met Carola, een door de overheid goedgekeurd softwarepakket voor het uitvoeren van risicoberekeningen aan aardgastransport.

GR berekening

Het groepsrisico is berekend voor het leidingsegment waar mogelijk door de nieuwbouw een verhoging van de groepsrisico kan ontstaan. Ter plaatse van het ontwikkelingsgebied is bij realisatie van de beoogde nieuwbouw sprake van een overschrijdingsfactor van 0,17. De overschrijdingsfactor van één kilometer segment is uitgezet in een FN-curve voor de huidige en nieuwe situatie.

Conclusie

De beoogde ontwikkelingen in het bestemmingsplan zorgen niet voor een toename van het groepsrisico, tevens wordt met een overschrijdingsfactor van 0,17 de oriëntatiewaarde niet benaderd. Hiernaast is in het plan voldaan aan de noodzakelijke veiligheidsafstanden; (Zie bijlagen bij de toelichting).

4.8 Niet Gesprongen Explosieven

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Uit diverse bronnen is naar voren gekomen dat in het havengebied van Katwijk in de Tweede Wereldoorlog meermalen gevechtshandelingen (bombardementen en beschietingen door geallieerde vliegtuigen) hebben plaatsgevonden. Het voorkomen van niet-gesprongen explosieven is op basis van deze informatie een aandachtspunt voor de beoogde ontwikkeling van het gebied en de daarmee gepaard gaande ontgravingswerkzaamheden en overige werkzaamheden waarbij de bodem binnen het plangebied geroerd wordt.

Toetsingskader

Er dient een risicoanalyse uitgevoerd naar vermoedelijke explosieven in relatie tot het toekomstige gebruik van de grond en de uit te voeren reguliere civieltechnische werkzaamheden. Hierbij is de "Circulaire Bergen van vliegtuigwrakken en vermiste bemanningsleden uit de Tweede Wereldoorlog; opsporen en ruimen van andere explosieven dan geïmproviseerd" in acht genomen. De noodzaak tot een advies ligt in de eindverantwoordelijkheid van de gemeente inzake Openbare Orde en Veiligheid en de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven.

Onderzoek

In het kader van de herinrichting van het gebied is door de firma Saricon in 2011 een Vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd(kenmerk rapportage: 11S119-vo-02 d.d. 30 september 2011). Hieruit is gebleken dat tijdens de Tweede Wereldoorlog diverse luchtaanvallen hebben plaatsgevonden binnen en in de nabijheid van het projectgebied. Het gaat hierbij om al dan niet vermeende bombardementen in het havengebied en beschietingen van de voormalige gasfabriek:

  1. 1. Luchtaanval 6 juli 1940: geen van de onderzochte bronnen maakt melding van explosieven in het havengebied.
  2. 2. Luchtaanval 20 februari 1941: hierbij zijn in het projectgebied en de directe omgeving ervan vijf bommen terechtgekomen. In de Nederlandse en Duitse bronnen zijn geen meldingen aangetroffen dat blindgangers in de bodem zijn geslagen. Daarnaast was de locatie destijds reeds bebouwd en in gebruik, hetgeen impliceert dat dergelijke gebeurtenissen niet onopgemerkt zouden blijven.
  3. 3. Luchtaanval 21 oktober 1942: van de claim uit Britse bron dat de gasfabriek in Katwijk zou zijn aangevallen zijn in de Nederlandse en Duitse bronnen zijn geen bevestigingen gevonden;
  4. 4. Luchtaanval 27 september 1944: uit de geraadpleegde bronnen blijkt dat enkel boordgeschutmunitie en dat geen afwerpmunitie is gebruikt bij deze aanval op het havengebied. Mogelijke locaties van klein-kalibermunitie zijn niet of nauwelijks te achterhalen, mede gezien de naoorlogse herinrichting van het terrein.

Saricon concludeert dat onvoldoende indicaties aanwezig zijn om te spreken van de mogelijke aanwezigheid van explosieven, hetgeen inhoudt dat het projectgebied als onverdacht wordt beschouwd. Hierbij geldt als argument dat in de Nederlandse en Duitse bronnen zijn geen meldingen aangetroffen dat blindgangers in de bodem zijn geslagen. Daarnaast was de locatie destijds reeds bebouwd en in gebruik, hetgeen impliceert dat dergelijke gebeurtenissen niet onopgemerkt zouden blijven.

Conclusie

Het plangebied wordt als onverdacht beschouwd voor het voorkomen van niet-gesprongen explosieven. De geplande werkzaamheden binnen het onderzoeksgebied kunnen in munitie-technische zin regulier worden uitgevoerd.

4.9 Milieueffectrapportage (Mer)

Een plan is mer-plichtig indien de activiteit voorkomt in de bijlage van het Besluit mer.

Wanneer voor het plan een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet, dan moet eveneens een mer worden opgesteld. Daarnaast kan de ruimtelijk context of cumulatie met de omgeving aanleiding zijn om een mer-beoordeling uit te voeren.

Onderzoek

Het plan voorziet niet in activiteiten in een omvang als bedoeld in de onderdelen C en D van de bijlage uit het Besluit mer. Ook behoeft voor dit plan geen passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet te worden gemaakt. Uit de in dit hoofdstuk uitgevoerde analyse van milieuaspecten blijkt dat het plan - zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten (cumulatie) - geen aanzienlijke milieugevolgen veroorzaakt die een mer-beoordeling rechtvaardigen.

Bij cumulatie van het aantal te realiseren woningen van ontwikkellocatie Haven fase 3b en eventueel Haven fase 2 Noord wordt met een aantal van ca. 370 woningen de drempelwaarde van 2000 of meer woningen niet benaderd. Er worden ook geen effecten verwacht die van invloed kunnen zijn op het natuurgebied Coepelduinen die zo'n 350 meter van de locatie afgelegen is.

Bovendien is met deze ontwikkellocatie sprake van een stadsvernieuwingsproject waarbij tussen de bestaande bebouwing, een aantal bedrijven met aanzienlijke milieueffecten (stank, geluid, verkeersbewegingen) zijn uitgeplaatst en woningen in de plaats komen. De milieukwaliteit in de omgeving zal daarom per saldo verbeteren. Er is dus geen sprake van een aanzienlijk milieueffect.

Conclusie

Het plan is niet mer(beoordelings)-plichtig.

4.10 Afval

Het huishoudelijk afval wordt gescheiden ingezameld door middel van ondergrondse metrocontainers voor GFT- en voor restafval. Vanwege de beperkte openbare ruimte en op basis van esthetische argumenten gaat de voorkeur zelfs uit naar ondergrondse verzamelplaatsen.

Ondergrondse inzamelvoorzieningen zijn nutsvoorzieningen en vallen, voor zover gelegen binnen verkeers- of groenbestemmingen, onder de toegelaten bouwwerken en voorzieningen.

4.11 Waterhuishouding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Het water in het plangebied valt onder beheer van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Met de waterbeheerder vindt overleg plaats.

Waterneutraal bouwen

De drie trapsstrategie uit WB21 (Waterbeheer in de 21e eeuw) vasthouden- bergen- afvoeren is uitgangspunt bij waterneutraal bouwen. Om uitvoering te geven aan WB21 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.


Voor maatregelen dient de volgende volgorde te worden aangehouden:

  1. 1. Voorkomen van afvoer dat wil zeggen minimalisatie van het verhard oppervlak en regenwater, vasthouden op de plek waar het valt.
  2. 2. Benutten van regenwater ten behoeve van drinkwaterbesparing (grijswatercircuit).
  3. 3. Infiltreren van regenwater ten behoeve van grondwateraanvulling.
  4. 4. Afvoer naar en berging in het oppervlaktewater.


Voorbeelden van bovengenoemde maatregelen zijn:

Bouwtechnische voorzieningen zoals bergingkelders, grijswatercircuits.

  • Toepassen grasdaken.
  • Toepassen half open verharding.
  • Toepassen flauwer taluds watergangen.
  • Wadi's.

Indien moet worden afgevoerd naar het oppervlaktewater treedt de 15 % regel in werking. Dit betekent dat van het toegenomen verhard (met een ondergrens van 500 m2) oppervlak 15 % aan extra wateroppervlak moet worden gerealiseerd. Indien open water gedempt wordt, moet dit volledig gecompenseerd worden. In dit bouwplan neemt het verhard oppervlak juist af en wordt geen water gedempt. Daarom is aanleg van extra wateroppervlak niet nodig.

Grondwater

In de Wet gemeentelijke watertaken zijn regels opgenomen voor grondwater. De eigenaar van het perceel is zelf verantwoordelijk voor het grondwater. Daarbij heeft de gemeente een zorgplicht maar kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor grondwateroverlast.

In de directe nabijheid van de locatie zijn geen grondwatermeetgegevens voorhanden. Isohypsen wijzen echter op een hoge grondwaterstand. Derhalve dient bij dit plan rekening gehouden te worden met grondwateroverlast. Eventueel te veel aan grondwater kan direct op het oppervlaktewater worden geloosd. Indien er een kelder wordt aangebracht, wordt dit beschouwd als een bouwkundige voorziening en dient derhalve de constructie waterdicht te zijn.

Het maaiveld binnen het plangebied ligt op ca 1.00m+ NAP langs de Prins Hendrikkade tot ca. 3.00m+ NAP bij de Van der Vegtstraat. Van het maaiveld tot aan NAP is een matig fijne tot matige grove kleihoudende zandlaag aanwezig. Onder deze laag komt een plaatselijke zandhoudende kleilaag voor die slecht water doorlatend is. Isohypsen van het freatisch grondwater geven een stroomrichting van het grondwater aan vanuit de duinen naar het Prins Hendrikkanaal. Het grondwatermodel uit 2005 geeft voor het gebied hoge grondwaterstanden aan in de natte periode. Bij een extreem natte periode geldt voor het gehele gebied een ontwateringsdiepte van kleiner dan 75 cm.

In het plan is een verdiepte parkeergarage opgenomen die het doorstromingsprofiel voor grondwater verkleint. Er zullen maatregelen getroffen worden die oplossingen bieden voor zowel de hoge grondwaterstand ter plaatse als de verkleining van het doorstromingsprofiel door onderkeldering.

Oppervlaktewater

In het plangebied is het Prins Hendrikkanaal als oppervlaktewater aanwezig. Het Prins Hendrikkanaal is vaarwater. Op dit water is een aantal overstorten van het bergbezinkriool aanwezig. De bestaande grenzen van het kanaal veranderen met dit plan niet. Binnen het plangebied zal daarom per saldo geen toename van verhard oppervlak optreden. Er is geen compensatie in de vorm van oppervlaktewater noodzakelijk.

Afname verharding

Het gebied tussen de Prins Hendrikkade en de J. van der Vegtstraat is behoudens een stukje plantsoen in de J. van der Vegtstraat tussen de Mr. C. Fockstraat en de Mr. E.N. Rahusenstraat volledig verhard. Verder is er op het voormalige terrein van de Gemeentebedrijven een klein stukje plantsoen aanwezig.

In het plan is veel groen geprojecteerd op de binnenhoven en krijgen de grondgebonden woningen tuinen. Daarom is er sprake van een afname van verhard oppervlak. Ook wordt een groene sfeer gecreëerd door de aanplant van vele nieuwe bomen in het gebied.

Voorkomen uitloging

De toepassing van uitloogbare bouwmetalen zoals koper, zink en lood voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair moet zo veel mogelijk worden voorkomen zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terecht komen.

4.12 Ecologische Zones En Groenstructuur

Van het plangebied maakt geen ecologische zone deel uit. Wel maakt het Prins Hendrikkanaal deel uit van de hoofdwaterstructuur.

4.13 Archeologie En Cultuurhistorie

4.13.1 Archeologie

Archeologische waarden

Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW; ROB, 2005) geldt voor het plangebied een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden. Op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Duin- en Bollenstreek (Provincie Zuid-Holland, 2007) staat het plangebied aangegeven als een zone met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen. Deze verwachting hangt samen met het voorkomen van duinzand op afzettingen van de Oude Rijn. Op de afzettingen van de Oude Rijn kunnen archeologische resten vanaf de IJzertijd voorkomen. Het plangebied maakt geen deel uit van een historische stads- of dorpskern met een hoge archeologische verwachting (Provincie Zuid-Holland, 2007).


Mede op basis van deze verwachtingen heeft het bureau RAAP in maart 2006 een archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd (Plangebied Havengebied fase 2, gemeente Katwijk, Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, Raap, maart 2006). Mede op basis van dit vooronderzoek is een veldonderzoek uitgevoerd (Plangebied Havengebied fase 2, gemeente Katwijk, Archeologisch onderzoek, RAAP-notitie-1620, 25 april 2006).Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar het onderzoeksrapport zelf.


De conclusie uit het onderzoek is dat, in tegenstelling tot wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek (middelmatige archeologische verwachting voor vindplaatsen vanaf de IJzertijd), in het plangebied geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor de aanwezigheid van vindplaatsen. De top van de afzettingen van de Oude Rijn is over het algemeen wel intact en niet aangetast door (sub)recente bodemingrepen.


Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten wordt ten aanzien van het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland heeft bij brief van 1 november 2006, met kenmerk PZH-2006-32591, meegedeeld kennis te hebben genomen van het rapport 'Verkennend archeologisch onderzoek' en dat het rapport geen aanleiding biedt tot het maken van aanvullende opmerkingen.

4.13.2 Cultuurhistorie

Tientallen eeuwen van ontginnen, bouwen, wonen en werken hebben Zuid-Holland gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Kerken, boerderijlinten, bollenschuren, dorpsgezichten maar ook dijken, verkavelingpatronen en archeologische vindplaatsen getuigen hiervan. Deze cultuurhistorische waarden zijn van grote betekenis voor onze leefomgeving. Daarom willen rijk, provincie maar ook de gemeente Katwijk deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het rijk doet dat door de Modernisering van de Monumentenwet, waarbij het eerste speerpunt is: "cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening". Inmiddels is het aangepaste Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, wat betekent dat er in het bestemmingsplan een beschrijving moet komen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening wordt gehouden. Ook de provincie wil cultuurhistorie betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en heeft daarom het erfgoed van Zuid-Holland in kaart gebracht, middels de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en de Regioprofielen Cultuurhistorie. De cultuurhistorische waarden bestaan uit historische stedenbouw, historische bouwkunst, historisch landschap en archeologie.

De gemeente Katwijk stelt in de Beleidsnota Monumentenzorg uit 2006 dat er een beleid moet worden opgesteld dat "voorwaarden schept om de gemeentelijke cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen".

Hieronder wordt aan de hand van de historische stedenbouw, het historisch landschap en de archeologie voor het plangebied "Haven, fase 2 (zuid)" verkend welke waarden er aanwezig zijn en welke mogelijkheden er vanuit deze onderwerpen zijn.

Historische stedenbouw

De bebouwing langs de haven heeft altijd een echt werkkarakter gehad en bestond uit pakhuizen, rederijschuren en andere, op de scheepvaart en visverwerking gerichte gebouwen. Bij de nieuwbouw van fase 1 is er met dit karakter niets gedaan en is gekozen voor gestapelde woningbouw in een eigentijds jasje. In fase 2 bestaat de mogelijkheid om qua vormgeving terug te grijpen op het industriële karakter van de oude havenkade in rooilijn, uitstraling en kapvorm van de nieuwe woningbouw.

Historische bouwkunde

Het enige overblijfsel dat herinnert aan de visverwerkende en scheepvaart-industrie aan de havenkade is het gebouw van Parlevliet. Op de hoek van de Mr. C. Fockstraat en de J. van de Vegstraat blijft ook de voormalige directeurswoning bewaard.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

De herziening van het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (voorheen plankaart), regels (voorheen voorschriften) en een toelichting. De verbeelding (voorheen plankaart) en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies en vorm in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Planvorm

Het bestemmingsplan 'Haven, fase 2 (zuid)' bevat het juridisch-planologisch instrumentarium voor de ontwikkeling van een nieuw woongebied. Bij de indeling en opzet van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening (Wro, voorheen Wet op de Ruimtelijke Ordening; WRO) en het Besluit op de ruimtelijke (Bro) ordening bieden.

In het bestemmingsplan is in de regels een grotere flexibiliteit opgenomen aangaande de uitvoering van de woningen. Zo is in het plan een flexibiliteit opgenomen met betrekking tot de kaprichting, de beukmaat en de maximale goothoogte van de woningen en in verschillende bouwblokken is variatie mogelijk in de verspringing van de rooilijn. Het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitplan vormen het toetsingskader voor de bouwplannen.

Verbeelding en regels

Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de digitale verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de digitale verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.

Aanduidingen

Op de digitale verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte, het maximumbebouwingspercentage en het maximumaantal wooneenheden.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Een voorbeeld hiervan in het plan is 'parkeergarage'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.

Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

5.2 Opbouw Regels

Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in dit artikel uitgelegd.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.

Bestemmingsregels

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Enkelbestemmingen

Artikel 3: Bedrijf - Nutsvoorziening

De voor 'Bedrijf-Nutsvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen een gasverdeelstation en een gasontvangststation en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals laad- en losvoorzieningen, groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water.

In deze bestemming vallen het Gasontvangst- en het Gasverdeelstation aan de Mr. C. Fockstraat.


Artikel 4: Gemengd

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren, maatschappelijke dienstverlening, ter plaatse van de aanduidingen woningen vanaf de 2e bouwlaag, hierbij behorende horeca met een maximum van 400 m2 en bij de bestemming horende voorzieningen, zoals groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water.

De oorspronkelijke rederijschuur en een deel van het nieuwe appartementencomplex op de hoek van de Van der Hoevenstraat en de Prins Hendrik kade vallen binnen deze bestemming.


Artikel 5: Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Binnen de bestemming tuin mogen erkers worden gebouwd.


Artikel 6: Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met een (boven) lokale ontsluiting, ontsluitingswegen, opstelstroken, busstroken, fiets- en voetpaden. De bestemming verkeer geldt voor de industrieweg over het kanaal.


Artikel 7: Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en paden met een functie voor verblijf. Het gemotoriseerde verkeer is hieraan ondergeschikt. De bestemming verkeer - verblijfsgebied geldt voor alle straten in het gebied, behalve voor de brug over het kanaal.


Artikel 8: Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor de waterhuishouding en de waterberging, waterstaatkundige kunstwerken en voorzieningen, verkeer te water, infiltratievoorzieningen, kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden. Binnen deze bestemming is een zone aangewezen voor ligplaatsen voor motorpassagiersschepen ten behoeve van fietsvakanties en boten behorend tot het varend erfgoed.

Het Prins Hendrikkanaal valt in "Haven, fase 2 (zuid)" onder de bestemming water.


Artikel 9: Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep of consumentverzorgende bedrijfsactiviteit, aan de bestemming ondergeschikte gemeenschapsruimten en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water. Voor de woningen gelden bepaalde bouwregels, nadere eisen en specifieke gebruiksregels en kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels. Binnen de bestemming woningen is op de daarvoor aangewezen plaats ruimte voor een parkeergarage.

Dubbelbestemmingen

Artikel 10: Leiding - Gas

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch.


Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Artikel 12 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 3 van dit artikel is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

Met deze regel wordt de veiligheidszone rondom het Gasontvangs- en gasverdeelstation aangeduid, waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Met deze regel wordt het mogelijk gemaakt de grenzen van het bestemmingsvlak te overschrijden met ten hoogste 3 m of 10%, wanneer dit nodig is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken.

Artikel 15 Overige regels

Hieronder valt de werking wettelijke regelingen, waarmee wordt aangegeven dat voor het plan alle wettelijke regelingen gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouw- dan wel omgevingsvergunning is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd worden.

Artikel 17 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Haven, fase 2 (zuid).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid & Handhaving

6.1 Vooroverleg

Het plan is in het kader van het vooroverleg ter advisering naar de diverse overleginstanties gestuurd. In totaal hebben 6 instanties op het voorontwerp bestemmingsplan “Haven, fase 2 (zuid)” gereageerd. In deze paragraaf worden de reacties kort weergegeven. Tevens wordt aangegeven hoe de reacties in het plan zijn verwerkt.

Ingediende reacties

1. Reactie ingediend door Liander

Liander heeft op 03-08-2011 een reactie ingediend, de inhoud hiervan is hieronder samengevat weergegeven:

  1. a. In het plangebied zal behoefte ontstaan voor drie transformatorstations. Daarnaast is het van belang dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor aanleg van kabels en leidingen. Hierbij is uitgegaan van een traditionele energievoorziening. Indien er gekozen wordt voor alternatieve energievoorziening (bijvoorbeeld warmtepompen) zal er meer ruimte beschikbaar gesteld moeten worden t.b.v. transformatorstations en de bijbehorende elektra kabels.

Reactie gemeente Katwijk

  1. a. Het plangebied omvat uitsluitend laagbouw (met uitzondering van het gebouw DSV aan de Hans van der Hoevenstraat) en er worden geen bijzondere (extra) verbruiken in de directe omgeving verwacht. In het plangebied staan nu drie trafostations. Het station Jan van der Vegtstraat wordt gecompenseerd door een nieuw station in de bebouwing aan de Hans van der Hoevenstraat. De twee overige stations worden gecompenseerd door een nieuw compact station (2x2,1,50m lxbxh) rond de brandweerkazerne aan de Prins Hendrikkade 12. Een nadere situering daarvan zal met Liander en de gemeente worden bepaald. Dat betekent dat er in het bouwplan verder geen rekening behoeft te worden gehouden met trafostations, behoudens het station Hans van der hoevenstraat.

Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.

2. Reactie ingediend door Provinciale Staten Zuid-Holland

De Provincie Zuid-Holland heeft op 17-08-2011 een reactie ingediend, de inhoud hiervan is hieronder samengevat weergegeven:

  1. a. Vanuit externe veiligheid is het wenselijk om aan te geven waarom verplaatsing van het gasontvangststation/gasverdeelstation in voorgaande planfasen noodzakelijk leek, maar in het huidige voorontwerpbestemmingsplan niet meer.
  2. b. Het is wenselijk om aan te geven hoe gekomen is tot de bevolkingsgegevens waarvan is uitgegaan voor de risicoberekening van de gasleiding. Er is een verschil in de gegevens met een eerder plan voor dit gebied.

Reactie gemeente Katwijk

  1. a. Verplaatsing van het GOS/GVS is in voorgaande planfasen voorgesteld, om een betere exploitatie van het gebied mogelijk te maken. Door de veranderde markt is een plan ontwikkeld met meer grondgebonden woningen, waarbij verplaatsing van het GOS/GVS geen betere exploitatie opleverde.
  2. b. In het plangebied worden een aantal bedrijfspanden gesloopt waarvoor woningen in de plaats komen. Voor de berekening van het groepsrisico betekent dit een toename van het populatiebestand met ca. 90 personen. De beoogde ontwikkeling zorgt niet voor een toename van het groepsrisico. De risicoberekening staat in de bijlage "Plaatsgebonden / Groepsrisico berekening Haven, fase 2 (zuid).

Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.

3. Reactie ingediend door Hoogheemraadschap van Rijnland

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 22-08-2011 een reactie ingediend, de inhoud hiervan is hieronder samengevat weergegeven:

  1. a. Bij de tekst over het beleid van het Hoogheemraadschap onder Keur en beleidsregels wordt de suggestie gewekt dat de kade moet worden beschouwd als een waterkering. Dit is onterecht.

Reactie gemeente Katwijk

  1. a. In de tekst is bij "waterkering" voor kaden het woord "waterkerende" toegevoegd en na "andere waterstaatswerken" zijn de woorden "en overige dijken en kaden" toegevoegd.

4. Reactie ingediend door de Kamer van Koophandel Den Haag, kantoor Leiden

De Kamer van Koophandel heeft op 30-08-2011 een reactie ingediend, de inhoud hiervan is hieronder samengevat weergegeven:

  1. a. Inhoudelijk heeft de Kamer geen commentaar op dit plan en vindt het goed dat bedrijven aan huis worden toegestaan. De Kamer van Koophandel neemt ter kennisname aan dat bestaande bedrijven in de omgeving van dit plan geen hinder zullen ondervinden van de nieuw te bouwen woningen. Wel wil de Kamer van Koophandel weten of de uitplaatsing van bedrijven in goed en nauw overleg met de betrokken bedrijven is gebeurd.

Reactie gemeente Katwijk

  1. a. Alle panden zijn verworven middels minnelijk overleg; met andere woorden: in goed overleg. De meeste - nog in het gebied aanwezige - panden waren - de afgelopen jaren - in gebruik door tijdelijke gebruikers die bekend waren met de ontwikkelingsplannen.

Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.

5. Reactie ingediend door Ministerie vanVROM

Het Ministerie van VROM heeft op 31-08-2011 aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen.

Reactie gemeente Katwijk

Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.

6. Reactie ingediend door Gasunie

De Gasunie heeft op 31-08-2011 een reactie ingediend, de inhoud hiervan is hieronder samengevat weergegeven:

Reactie op de Verbeelding

  1. a. In het voorontwerpbestemmingsplan is geen rekening gehouden met leidingen en leidingtoebehoren, zoals afsluiters, kathodische bescherming, vloeistofvanger en afblaasleidingen. Ook ligt in de toevoerleiding een afsluiterschema. Deze dienen allen bereikbaar te blijven. Verzoek is om de bestemming zo aan te passen dat dit mogelijk is.
  2. b. De veiligheidszone overlapt voor een deel het woongebied, waardoor het bij uitbreiding van de woningen mogelijk kan worden dat de achtergevels de veiligheidszone kan overlappen. Het is zaak te voorkomen dat dit kan gebeuren.
  3. c. Aanduiding veiligheidszone is niet goed aan gegeven, omdat de gebouwen van het GOS/GVS nu ook binnen de zone vallen.

Reactie op de Planregels

  1. d. In artikel 11 "Leiding - Gas" is geen afspraak opgenomen over raadpleging van de Gasunie in geval van de aanvraag van een omgevingsvergunning. Daarom wordt verzocht om bij lid 11.3. en lid 11.4. hierover een tekst toe te voegen.

Reactie op de Toelichting

  1. e. In de berekening uit het concept geluidsrapport KEMA 111-GCS 05-2011 blijkt dat de geluidsgevoelige gevels te dicht bij het Gos staan en na maatregelen de 50 dB(A) contour over de gevel heen. Ook is rekening is gehouden met een te lage maximale gasflow, n.l. 22.550 m³ per uur over het GOS i.p.v. 27.600 m³ per uur. (in later overleg zelfs bijgesteld naar 31.183 m³ per uur). Tevens geldt hier het eerder genoemde met betrekking tot bouwvergunning- en bestemmingsplanvrij bouwen in het "achtererfgebied", maar dan voor het aspect geluid. De mogelijkheid bestaat nu dat de geluidsgevoelige gevel (verder) binnen de 50dB(A) contour kan worden uitgebreid.
  2. f. Het huidige planvoorstel beperkt de Gasunie in het uitbreiden van de gasflow op het moment dat de inwoners van Katwijk en omgeving meer gas gaan gebruiken. Conform het Activiteitenbesluit (artikel 2.17, eerste lid, onder a) geldt voor stations als deze standaard een maximale geluidsnorm van 50 dB(A) op de dichtstbijzijnde gevel van gevoelige gebouwen. In de huidige situatie liggen deze gevels op een veel grotere afstand. Dit zou betekenen dat voor zover mogelijk er (nog meer) geluidsreducerende maatregelen dienen te worden genomen of zelfs het GOS moet worden verplaatst. Kosten hiervoor dienen voor rekening van de gemeente te zijn.
  3. g. In paragraaf 4.2. "Bedrijvigheid" wordt foutief aangegeven dat het GOS valt in de categorie van bedrijfsindeling B en C en de milieucategorie 2 is. Dit is respectievelijk D5 en 3.1.
  4. h. In paragraaf 4.3. "Geluid" wordt te weinig ingegaan op de impact van het GOS. Dit dient nader uitgewerkt te worden.

Algemeen

  1. i. De gasunie geeft aan dat een GOS wat aan de geluidseisen voldoet nog geluid zal blijven maken, ook in de zomer, wanneer mensen van hun tuinen gebruik maken. Ook het regulier onderhoud aan het GOS kan overlast geven. Dit betreft onder meer het testen en afstellen van de regeleenheden en het aftappen van de vloeistoftappen. Dit kan leiden tot lawaaioverlast en stank.

Reactie gemeente Katwijk

Verbeelding

  1. a. De bestemming "Leidingen-Gas" is in overleg met de Gasunie uitgebreid. In de toelichting is een paragraaf opgenomen waarin wordt aangegeven hoe nader moet worden omgegaan met de ondergrondse voorzieningen. Bij verdere inrichting van het gebied zullen deze als randvoorwaarden worden meegegeven.
  2. b. De overlapping met de bestemming "Wonen" heeft geen consequenties. In de zone mogen wel bijgebouwen worden opgericht, maar dit zijn geen kwetsbare objecten, omdat hierin niet gewoond mag worden. Voor de woningen waarvoor dit mogelijk is, is er genoeg ruimte over om de vergunningsvrije uitbreiding van de woning mogelijk te maken.
  3. c. De aanduiding is in de verbeelding gelijk gebleven. In de regels is aangepast dat een GOS/GVS hierbinnen mogelijk is.

Planregels

  1. d. In de planregels is de voorgestelde paragraaf toegevoegd.

Toelichting

  1. e. Er zijn nieuwe geluidsberekeningen gemaakt waarin is rekening gehouden met de maximale gasflow van 31.183 m³ per uur en een mogelijke uitbreiding van de woning tot 2,5 m achter de achtergevelrooilijn (maximum vergunningvrij bouwen). Na uitvoering van de geluidsisolerende maatregelen kan aan het Activiteitenbesluit worden voldaan.
  2. f. Het huidige stedenbouwkundige plan en de handhaving van het GOS/GVS hierin is in nauwe samenwerking met de Gasunie en Alliander tot stand gekomen. De beide stations zijn eigendom van Alliander. In de koopovereenkomst is afgesproken dat de gemeente zorg draagt dat in de huidige situatie de stations voldoen aan de geluidsgrenswaarden in het Activiteitenbeleid.

Deze afspraken zijn dat:

      1. a. de afstand vanaf het GOS tot het dichstbijzijnde kwetsbare object, als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit), de NEN 1059 en het Besluit externe veiligheid inrichtingen minimaal 25 meter is en blijft en de afstand vanaf het GVS tot het dichtstbijzijnde kwetsbare object minimaal 15 meter is en blijft;
  • de gemeente vrijwaart de Alliander Partijen voor alle (directe en indirecte) schade en kosten wanneer toch binnen de afstanden activiteiten worden ondernomen of bouwwerken worden opgericht of anderszins, waardoor het hebben, houden en/of bedrijven van het GOS of het GVS in strijd is met de geldende voorschriften of daardoor bemoeilijkt zou worden;
  • de gemeente de kosten voor het noodzakelijk akoestisch onderzoek zal dragen en dat voor rekening van de gemeente zodanige geluidsreducerende maatregelen zullen worden getroffen aan en/of bij het GOS en het GVS, dat de geldende geluidsgrenswaarden in het Activiteitenbesluit in de nieuwe situatie niet worden overtreden.

Ten behoeve hiervan zijn geluidsberekeningen gemaakt (zie beantwoording onder e).

De veiligheidszone rondom het gasontvangststation is in de verbeelding conform deze afspraak aangepast naar 25 m.

  1. g. De omschrijving in het onderdeel Bedrijvigheid is aangepast, om onduidelijkheid te voorkomen.
  2. h. Het geluidsaspect van het GOS wordt behandeld in het onderdeel Bedrijvigheid. Er kan door uitvoering van geluidsisolerende maatregelen worden voldaan aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit.

Algemeen

  1. i. Bij de ontwikkeling van het gebied wordt aan toekomstige bewoners meegegeven dat in het gebied een GOS/GVS behouden blijft. Bij onderhoudswerkzaamheden wordt de buurt tijdig geïnformeerd door de Gasunie.

7. Geen reactie ingediend door Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RACM)

8. Geen reactie ingediend door Tennet

9. Geen reactie ingediend door de brandweer

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan “Haven, fase 2 (zuid)” heeft van 18 november 2011 t/m 29 december 2011 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Nadat was gebleken dat bij de eerste ter inzage legging niet alle relevante onderliggende onderzoeken ter inzage hadden gelegen, is het ontwerpbestemmingsplan nogmaals ter inzage gelegd van 20 januari t/m 1 maart 2012. Gedurende deze periodes is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en mondeling op het plan te reageren. In totaal zijn er 9 zienswijzen op het plan ingediend.

Ingediende zienswijzen

De binnengekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de "Nota Zienswijzen en Wijzigingen Bestemmingsplan "Haven, fase 2 (zuid)", die als bijlage van de toelichting onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Conform deze Nota zijn enkele wijzigingen verwerkt in het bestemmingsplan.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Haven, fase 2 (zuid) wordt opgesteld onder regime van de nieuwe Wro. Onderdeel van de nieuwe Wro is de GREX – wet. De wetgever heeft met de nieuwe regeling inzake de grondexploitatie, ook wel Grondexploitatiewet (GREX – wet) genoemd, een oplossing willen bieden voor het probleem dat gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden geen of slechts beperkte mogelijkheden van kostenverhaal hebben, indien zij niet de eigenaar zijn van de te ontwikkelen gronden (afdeling 6.4 Wro). Dit als stok achter de deur als het niet lukt om een exploitatieovereenkomst af te sluiten met de private grondeigenaren. Er zijn twee mogelijkheden om (privaatrechtelijk) de kosten te verhalen:

  1. 1. Anterieure exploitatieovereenkomst, exploitatieovereenkomst voordat een exploitatieplan aan de orde is.
  2. 2. Posterieure exploitatieovereenkomst, exploitatieovereenkomst die gesloten wordt na de inwerkingtreding van een exploitatieplan.

Het exploitatieplan is verplicht als het niet lukt om een anterieure exploitatieovereenkomst af te sluiten met de eigenaren binnen het exploitatiegebied. Het exploitatieplan biedt dan een grondslag om de kosten van openbare voorzieningen via de omgevingsvergunning te innen.

Consequenties bestemmingsplan Haven, fase 2 (zuid)
Het bestemmingsplan Haven, fase 2 (zuid) betreft een ontwikkellocatie. Voor het bestemmingsplan Haven, fase 2 (zuid) is er daarom in beginsel een verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.

De gemeente Katwijk heeft alle gronden die benodigd zijn voor de realisatie van dit bestemmingsplan in het bezit. Doordat er geen andere grondeigenaren zijn dan de gemeente kan het exploitatieplan achterwege blijven.

De grondexploitatie behorend bij het plan sluit, ondanks een bijdrage vanuit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, met een tekort. De oorzaken van dit tekort zijn met name de hoge verwervingskosten en hoge kosten voor de bodemsanering. Dit is niet ongebruikelijk bij de transformatie van een binnenstedelijk, oud bedrijfsterrein naar een woonlocatie.

De gemeenteraad erkent het belang van de herontwikkeling van het gebied en is daarom bereid om het tekort te dragen. Door het afwaarderen van de grondwaarde heeft de gemeenteraad de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd. De grondexploitatie is na deze afwaardering budgetneutraal.

6.4 Handhaving

De gemeente Katwijk heeft in het plan 'Organisatie van het Vergunning- en Handhavingsbeleid 2012-2016' voor de komende jaren het integrale toezichts- en handhavingsbeleid vastgelegd. Dit beleid richt zich op de bebouwde omgeving met als doel een bijdrage te leveren aan de naleving van gestelde normen en regels. Het streefbeeld voor de gemeentelijke toezichts- en handhavingstaak is om deze op een structurele en integrale manier vorm te geven. Eventuele toepassing van bestuurs- of strafrechtelijke sancties maakt de toezichts- en handhavingsketen compleet.

Toezicht wordt gehouden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Er vindt controle plaats op de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. Doel is het waarborgen van een basiskwaliteit ten aanzien van de bouwkundige staat, veiligheid, en de milieukundige, ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de bebouwde omgeving. Verder wordt toezicht gehouden op precariorechten, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en leegstand. Voor handhavingstaken voortvloeiend uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is sprake van signaaltoezicht en wordt samengewerkt bij evenemententoezicht. Thema's als duurzaam bouwen en veiligheid vormen steeds vaker een onderdeel van de toezichtstaak.

Tijdens het gebruik wordt toezicht gehouden op bestaande objecten. Deze gebruiksfase begint nadat een object (bijvoorbeeld een gebouw) is opgericht, ingericht en daardoor gebruiksklaar is. Toezicht vindt plaats op grond van een verleende omgevingsvergunning of algemeen geldende voorschriften. Objecten worden volgens een vastgestelde controlefrequentie periodiek gecontroleerd. Hoofdzakelijk betreft het toezicht periodieke controles op basis van het Gebruiksbesluit/Bouwbesluit, de Wet milieubeheer, de APV (evenementen) en aan deze gerelateerde wetgeving.

Ten slotte wordt toezicht gehouden op gebiedsniveau; (strijdig)gebruik en het illegaal oprichten van bouwwerken en ruimten. Op deze manier worden de ruimtelijke, esthetische en landschappelijke kwaliteiten versterkt en de veiligheid en leefbaarheid van de (openbare) ruimte verbeterd. Dit type toezicht is veelal naar aanleiding van een klacht of melding of op basis van vrije veldtoezicht.

De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar voor toezicht en handhaving.

Hoofdstuk 7 Procedure Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Haven, fase 2 (zuid) doorloopt, net als ieder bestemmingsplan, een uitgebreide procedure. Het voorontwerpbestemmingsplan is vrijgegeven voor het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. De reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg , hebben geleid tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan Haven, fase 2 (zuid).

Vervolgens geven burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrij voor ter visie legging conform art 3.8 (nieuwe) Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. De gemeente heeft in deze periode een informatiebijheekomst georganiseerd over het nieuwe bestemmingsplan. In die tijd kunnen door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad.

Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn).

Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

Bijlage 1 Bijlage Bij Regels

Bijlage 1 bijlage bij regels

Bijlage 1 Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 bijlagen bij toelichting