bestemmingsplan Zeeweg 82b
Bestemmingsplan - gemeente Katwijk
Vastgesteld op 12-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'NL.IMRO.0537.bpKATzeewg82b-va01' van de gemeente Katwijk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0537.bpKATzeewg82b-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
1.7 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet zijnde prostitutie, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.8 achtererf
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.9 achtergevel
de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.
1.10 achtergevelrooilijn
de lijn die samenvalt met de achtergevel van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.
1.11 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.12 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.13 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.14 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.15 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.16 archeologisch waardevol gebied
terrein dat op de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Katwijk is aangeduid als gebied met hoge archeologische waarde.
1.17 archeologisch verwachtingsgebied
terrein dat in het plan is aangeduid als gebied met middelhoge tot hoge archeologische verwachting.
1.18 balkon
een al dan niet inpandige, geheel of gedeeltelijk overdekte bij een woning behorende buitenruimte vanaf de eerste bouwlaag.
1.19 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.
1.20 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.21 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.22 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.
1.23 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.24 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.25 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet c.q. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.26 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.27 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.28 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.29 bijgebouw
niet voor bewoning bestemd gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.30 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
1.31 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.32 bouwlaag
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen; bij de bepaling van het aantal bouwlagen wordt de bouwlaag die grotendeels in de kap is gelegen (zogenaamde zolderlaag) evenals de bouwlaag die grotendeels onder de begane grond is gelegen (zogenaamde kelder/souterrain) niet meegerekend.
1.33 bouwmarkt
een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouwmaterialen en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.
1.34 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.35 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.36 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.
1.37 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.38 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.39 carport
een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door de woning of daarbij behorende bijgebouwen en/of ondersteuningen van de overkapping.
1.40 congrescentrum
een gebouwencomplex, bestemd en ingericht voor het houden van congressen, conferenties, symposia en andere grote bijeenkomsten.
1.41 consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten
het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op de consumentverzorging doch niet zijnde een aan-huis-gebonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat, wanneer deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met die woonfunctie, zoals: fotograaf, autorijschool (geen theorie), bloemschikker, decorateur, fietsenmaker, goud- en zilversmid, hoedenmaker, hondentrimmer, schoonheidsspecialist/kapsalon, nagelstudio, prothesemaker en andere daarmee gelijk te stellen activiteiten.
1.42 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.43 dakkapel
een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met een eigen dak, met dien verstande dat de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter boven de dakvoet is gelegen.
1.44 dakopbouw
de ophoging van de goothoogte en/of nokhoogte en/of de dakhelling.
1.45 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.46 deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.
1.47 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.48 detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsactiviteiten
detailhandel die niet zelfstandig is en rechtstreeks voortvloeit uit de hoofdactiviteit die is toegestaan, ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit en waarvan de detailhandel maximaal 10% van de totale omzet van het bedrijf mag uitmaken.
1.49 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- c. tuincentra;
- d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- e. bouwmarkten.
1.50 detailhandelsbedrijf
een bedrijf waar als hoofdactiviteit detailhandel plaatsvindt.
1.51 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals bijvoorbeeld reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, stomerijen, sleutel- en hakkenbars, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.52 dwarskap
een kap loodrecht op de voorgevel (naar de straat gekeerde gevel).
1.53 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.54 erker
een uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel.
1.55 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.56 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.57 geschakelde woningen
woningen, waarvan de hoofdgebouwen door middel van uitbouwen c.q. aangebouwde bijgebouwen met elkaar zijn verbonden en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens is gebouwd.
1.58 gestapelde woningen
een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
1.59 groothandelsbedrijf
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.60 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.61 hoofdverblijf
het verblijf van waaruit al dan niet tijdelijk het sociale en economische leven van de betrokkene plaatsvindt.
1.62 horeca
een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. De volgende specifieke vormen worden onder horeca begrepen. Bij deze begrippen is een onderscheid gemaakt tussen licht, middel en zware horeca, welke in de regels wordt gebezigd. Tot de in de a t/m g genoemde begrippen worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:
Lichte horeca (categorie 1):
- a. winkelondersteunende/winkelgebonden horeca: horeca, waarbij de bedrijfsactiviteit is gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, zoals een cafetaria/snackbar, shoarmazaak, automatiek, tearoom, conditorei, koffiehuis, coffeeshop, brasserie, ijssalon en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied en geheel of overwegend is gebonden aan c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied;
- b. restaurant/cafetaria/snackbar/shoarmazaak/automatiek: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is;
- c. zaalaccommodatie: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
- d. daghoreca: een bedrijf (zoals een koffiehuis, brasserie, ijssalon) dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee en frisdranken met uitzondering van alcoholische dranken;
- e. hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
- f. pension: een gebouw, waarin op kleine schaal tegen vergoeding nachtverblijf wordt verstrekt, zonder exploitatie van zaalaccommodatie;
middelzware horeca (categorie 2):
- g. bar/café/pub/grand-café/eetcafé of taverne: een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;
zware horeca (categorie 3):
- h. discotheek of dancing: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.
1.63 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.64 industrieel bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend machinaal verwerken van grondstoffen en / of het vervaardigen van producten (nijverheids- en productief-technische bedrijven).
1.65 kamerverhuurbedrijf
een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging. Een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.
onder de definitie van kamerverhuurbedrijf valt niet:
- a. de verhuur van één of twee kamers door de bewoner of eigenaar/bewoner van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen, dit mits de gezamenlijke woonvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het totale woonvloeroppervlakte van de woning, zulks met een maximum van 40 m²;
- b. de verhuur van (een gedeelte van) de woning ten behoeve van verblijfsrecreatie.
1.66 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.67 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.68 langskap
een kap evenwijdig aan de voorgevel (naar de straat gekeerde kap).
1.69 lessenaarsdak
een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.
1.70 maatschappelijke dienstverlening
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening.
1.71 mansardekap
een kap met een symmetrisch profiel waarbij de dakvlakken niet van goot tot nok één plat vlak, maar twee platte vlakken vormen die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten.
1.72 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.73 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.74 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een liftopbouw, reclame-uitingen, technische installaties zoals een koelmotor of antenne, een dakvenster, een luifel, schoorsteen en een frans balkon, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het grondoppervlak op de begane grond).
1.75 onderdoorgang
een op de verbeelding aangegeven gebied binnen het bouwvlak waar een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.
1.76 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer dan wel het laagst gelegen gedeelte van het bouwwerk is gelegen op ten minste 1,75 m beneden maaiveld.
1.77 onderkomen
een voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuig, woonboot, ark, caravan en stacaravan, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook een tent.
1.78 open constructie
een erfafscheiding kan in een open of dichte constructie worden uitgevoerd, bij een open constructie kan gedacht worden aan een pergola.
1.79 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.80 overkluizing
een civieltechnisch kunstwerk, waarmee een weg een andere weg, een plein of een waterloop (kruiselings) overwelft.
1.81 parkeergarage
een ruimte geheel of gedeeltelijk overdekt voor de stalling van voertuigen alsmede voor bergingen.
1.82 parkeervoorziening
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.83 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de voorgevel.
- c. voor bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein.
1.84 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.
1.85 prostitutie
seksueel-erotische dienstverlening die, al dan niet zichtbaar vanaf de (openbare) weg, wordt aangeboden.
1.86 risicogevoelige bouwwerken
bouwwerken en andere objecten, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
1.87 schildkap
een dak dat bestaat uit ten minste drie schuine vlakken, waarvan er één evenwijdig aan de straat en de andere haaks op de straat zijn gesitueerd.
1.88 seksinrichting
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.89 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.90 verbeelding
voorheen plankaart; de digitale kaart met bijbehorende verklaring NL.IMRO.0537………. waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
1.91 uitbouw
een uit de gevel springend ondergeschikt deel van een woning bestaande uit één bouwlaag, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- en slaapgedeelten van een woning en dat rechtstreeks vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is.
1.92 verdieping
een boven de begane grondlaag gelegen bouwlaag.
1.93 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
1.94 vliesgevel
een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel van een gebouw met een geluidswerende functie ten behoeve van de betrokken gevel van het gebouw, waarbij de afstand tussen de vliesgevel en de gevel van het gebouw ten minste 0,5 m bedraagt.
1.95 voorerf
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied .
1.96 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels.
1.97 voorgevelrooilijn
de lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.
1.98 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden; onder woning wordt mede een zorgwoning begrepen.
1.99 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.100 zijgevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.
1.101 zijgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een gebouw kan worden getrokken tot aan de perceelgrenzen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 afstand tot de zijdelingse perceelgrens
de kortst gemeten afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens, ondergeschikte bouwdelen niet meegerekend.
2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het maaiveld en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil/maaiveld tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen.
2.5 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.6 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 dakhelling van een mansardekap
de maximale dakhelling van het eerste dakvlak van een mansardekap - die zowel bij een dwarskap of langskap voorkomen - wordt gemeten vanuit de goot.
2.8 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.
2.9 hoogte van een windturbine
vanaf het maaiveld tot aan de as van de windturbine of windmolen.
2.10 hoogte van een woonschip
vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.
2.11 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.12 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 oppervlakte van een woonschip
tussen de buitenzijde van de zijwanden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.
2.14 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven uit categorie A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (zie bijlage);
- b. cultuur en ontspanning;
- c. dienstverlening;
- d. kantoren;
- e. maatschappelijk;
- f. verkoop van fietsen en scooters uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - fietsenverkoop', tot een maximum verkoopvloeroppervlak van 100m2;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen en in geval van wonen ook erven en tuinen.
3.2 Bouwregels
Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- b. detailhandel is niet toegestaan, anders dan de op de verbeelding aangeduide specifieke vorm van detailhandel;
- c. uitsluitend bedrijven die niet zijn genoemd in het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn toegestaan;
- d. uitsluitend bedrijven die voorkomen in de categorieën A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging (zie bijlage 1) zijn toegestaan, alsmede de naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijven;
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
- a. bedrijven uit categorie A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (zie bijlage) en dienstverlening uitsluitend uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'gemengd', .
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water.
4.2 Bouwregels
Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden is het gebruik ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep bij de woning en/of in de bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 50 m2 bedraagt;
- 2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
- 3. het geen voorzieningen betreft met een publiekaantrekkend karakter;
- 4. prostitutie niet is toegestaan;
- 5. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken activiteiten;
- 6. voor de werkzaamheden geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt;
- b. permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan, anders dan op grond van het genoemde in lid 4.1 is toegelaten;
- c. het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan, anders dan op grond van het genoemde in lid 4.1 is toegelaten.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:
- a. Ten aanzien van het gebruik ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep gelden de volgende regels:
- 1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 35 m2 bedraagt;
- 2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
- 3. op eigen terrein wordt geparkeerd.
- b. permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan;
- c. het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan.
4.5 Afwijken van gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor een bedrijf aan eigen huis, met dien verstande dat:
- a. het oppervlak ten dienste van de activiteiten ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen bedraagt, met een maximum van 50 m2
- b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
dit betekent onder meer dat:
- voor de activiteiten geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt;
- het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen voorzieningen betreft met een publiekaantrekkend karakter;
- het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de ac-tiviteiten in de woning of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
- c. het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken in de openbare ruimte en/ of er geparkeerd wordt op eigen terrein;
- d. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken activiteiten;
- e. prostitutie niet is toegestaan;
- f. het in geval van een consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten het een eenmansbedrijf betreft;
Artikel 5 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien:
- a. er sprake is van:
- 1. bouwwerken ter vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken, waarbij alleen de bestaande fundering wordt benut, of
- 2. het oprichten of uitbreiden van bouwwerken waarbij de oppervlakte van de fundering maximaal 100 m² bedraagt, of
- 3. het oprichten of uitbreiden van bouwwerken, zonder dat er grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m moeten worden uitgevoerd, of
- b. uit vooroverleg is gebleken dat op basis van bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek van het bevoegd gezag blijkt dat de in lid 5.1 omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad; of
- c. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of
- d. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
- e. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord, maar de volgende voorwaarden in acht genomen worden:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/ of
- 2. een verplichting tot het doen van opgravingen, en/ of
- 3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige met opgravingsbevoegdheid.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien:
- a. er sprake is van:
- 1. bouwwerken ter vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken, waarbij alleen de bestaande fundering wordt benut, of
- 2. het oprichten of uitbreiden van bouwwerken waarbij de oppervlakte van de fundering maximaal 100 m² bedraagt, of
- 3. het oprichten of uitbreiden van bouwwerken, zonder dat er grondwerkzaamheden dieper dan 1 meter moeten worden uitgevoerd, of
- b. uit vooroverleg is gebleken dat op basis van bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek van het bevoegd gezag blijkt dat de in lid 6.1 omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad; of
- c. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of
- d. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
- e. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord, maar de volgende voorwaarden in acht genomen worden:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/ of
- 2. een verplichting tot het doen van opgravingen, en/ of
- 3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige met opgravingsbevoegdheid.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- c. technische installaties, mits:
- 1. deze bouwdelen indien mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte en van omwonenden worden geplaatst;
- 2. de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 3. het bedrijf/ de installatie op de aanbevolen afstand van woningen staat volgens de brochure 'bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten of de technische installatie noodzakelijk is door nieuwe wet- of regelgeving.
8.2 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door galerijen, balkons en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
8.3 Dakhelling
Van een gebouw waarvoor de maximale goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximale bouwhoogte en terugvallen onder hoeken van 45° met de horizon, met dien verstande dat tussen de toegestane denkbeeldige dakvlakken met een helling van 45° en de daaruit voortvloeiende maximale bouwhoogte, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer of minder dan 45° en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder begrepen topgevels, zijn toegestaan. Deze regel is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en goten.
8.4 Ondergronds bouwen
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- danwel een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
10.3 Hardheidsclausule
Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Zeeweg 82b en Zuidstraat 65'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De aanleiding voor het maken van voorliggend bestemmingsplan is de voorgenomen verplaatsing van de fietsenwinkel Zuidstraat 65 en de werkplaats aan de Elleboogstraat 23-25 naar de locatie Zeeweg 82B te Katwijk.
Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan Katwijk Midden is door de verhuurder van het pand Zeeweg 82b verzocht om medewerking aan vestiging van een fietsenwinkel annex werkplaats in het pand.
Op dat moment paste deze ontwikkeling niet in het bestemmingsplan en binnen de kaders van de detailhandelsvisie van de gemeente Katwijk. Na een nadere ruimtelijke afweging heeft het college van burgemeester en wethouders besloten medewerking te verlenen onder een aantal voorwaarden.
Één van de voorwaarden van vestiging van de fietsenwinkel op de Zeeweg 82B is beëindiging van de detailhandelbestemming op Zuidstraat 65. Om die reden zijn beide locaties opgenomen in dit bestemmingsplan.
1.2 Situering En Begrenzing Plangebied
Het plangebied omvat het pand kadastraal bekend KWK01A15605A0001, te weten Zuidstraat 65 en de percelen kadastraal bekend KWK01A14684G0000/KWK01A15840G0000 te weten Zeeweg 82B te Katwijk.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Momenteel geldt voor de locatie Zuidstraat 65 het bestemmingsplan Katwijk aan Zee 2004 (Zuid).
Behalve het bestemmingsplan Katwijk aan Zee is ook het (facet)bestemmingsplan Archeologie op deze locatie van toepassing.
Voor de locatie Zeeweg 82B geldt momenteel het bestemmingsplan Katwijk Midden. Dit plan is op 29 november 2012 vastgesteld.
Deze herziening van het bestemmingsplan vervangt voor beide locaties de vigerende bestemmingen.
1.4 Leeswijzer
Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig, omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.
De toelichting is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 de belangrijkste informatie uit diverse beleidsnota's van verschillende overheden vermeld. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plangebied waar in het bijzonder aandacht is besteed aan de ruimtelijke en functionele aspecten. . In hoofdstuk 4 is de beoogde ontwikkeling beschreven en hoofdstuk 5 gaat in op de milieu & omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 is het juridisch kader nader toegelicht. Hoofdstuk 7 bevat de resultaten van het overleg met betrokken diensten, besturen en overheden en de resultaten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Ook wordt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid beschreven en in dit hoofdstuk bevindt zich de paragraaf met betrekking tot handhaving. Hoofdstuk 8 ten slotte besteedt aandacht aan de procedure van een bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid En Relevante Wetgeving
2.1.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) / Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2008)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en gewijzigd worden. Zowel het rijk, de provincies als de gemeente hebben de bevoegdheid om ruimtelijke plannen op te stellen. Hiervan is het bestemmingsplan het belangrijkste instrument, welke ook juridisch bindend is.
Als ruimtelijk toetsingskader worden door rijk, provincies en gemeenten structuurvisies vastgesteld. Het is de bedoeling dat de structuurvisie's op elkaar worden afgestemd en als uitgangspunt gelden voor bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, inpassingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3 van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Een gemeente kan daar alleen van afwijken indien er een goede motivering voor is. Rijk en provincies kunnen kaders stellen waarbinnen de gemeenten kunnen opereren, met zogenoemde reactieve en proactieve aanwijzingen.
De bestemmingsplanprocedure is in de nieuwe wet teruggebracht van ruim een jaar naar 26 weken. Indien er sprake is van meerdere samenhangende besluiten en plannen is het mogelijk de procedure te vereenvoudigen door middel van een coördinatieregeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Wro verder uitgewerkt ten behoeve van de uitvoering. Onder andere bevat het Bro bepalingen over de verplichting om ruimtelijke visies, plannen, besluiten, verordeningen of algemene maatregelen van bestuur digitaal ('electronisch') beschikbaar te stellen. Alle ruimtelijke plannen zijn te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Ook bevat het besluit gedetailleerde bepalingen over de vormgeving en inhoud van ruimtelijke plannen, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, de procedure voor het afhandelen van een planschadeverzoek en bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen.
2.1.2 Modernisering Monumentenwet (MoMo)/Wijziging Bro
Per 1 januari 2012 trad de wijziging van het Bro in werking die een verplichting inhoudt om in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
2.1.3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) /Besluit omgevingsrecht (Bor) (2010)
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo heeft ca. 25 regelingen geïntegreerd. Bouw-, milieu-, natuur- en monumenten-vergunningen, zijn opgegaan in één vergunning, de omgevingsvergunning. Burgers en ondernemers krijgen te maken met één loket, één beschikking en één procedure. De aanvraag kan digitaal worden gedaan en behandeld.
Voor de uitvoering van de Wabo zijn regels uitgewerkt in het Besluit omgevingsrecht (Bor). In dit besluit is vastgelegd voor welke activiteiten omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd, onder welke voorwaarden en wat de relatie is met het bestemmingsplan. Nieuwe bestemmingsplannen dienen te worden afgestemd op de bepalingen en terminologie in Wabo en Bor.
2.1.4 Natuurbeschermingswet (1998)
Gebiedsbescherming geregeld in de Natuurbeschermingswet. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
- Beschermde Natuurmonumenten
- Wetlands
Natura2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden binnen het grondgebied van de Europese Unie. Natura2000 gebieden worden aangewezen middels een aanwijzingsbesluit. In dit besluit is aangegeven wat de reden is van aanwijzing, hoe de begrenzing is en wat de natuurdoelen voor het gebied zijn. Binnen Katwijk zijn twee Natura2000 gebieden aangewezen: Meijendel & Berkheide en de Coepelduynen.
In een beheerplan zal wordt vastgelegd hoe de doelstellingen zullen worden gehaald. Momenteel zijn voor de in Katwijk aanwezige gebieden nog geen beheerplannen vastgesteld door het bevoegde gezag (Gedeputeerde Staten).
Voor bepaalde activiteiten in Natura2000 gebieden is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk. Dit geldt niet alleen voor activiteiten binnen het aangewezen gebied maar ook daarbuiten (zogenaamde 'externe werking' ). In het beheerplan zal worden vastgelegd welke activiteiten niet vergunningplichtig zullen zijn. Middels een zogenaamde 'passende beoordeling' of met een milieueffectrapportage (Mer) moet worden vastgesteld in hoeverre een activiteit een significant effect heeft op de natuurdoelen en of een NB-wet vergunning nodig is. Indien voor een activiteit een NB-wet vergunning vereist is zal deze bij de vaststelling van het bestemmingsplan moeten zijn verkregen.
Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat indien in het plangebied beschermde planten en dieren voorkomen schade aan de soort dient te worden voorkomen. Indien het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen toestaan dient de zijn aangetoond dat deze geen schade aan de instandhouding van de soort toebrengt, danwel dat eventuele schade wordt gecompenseerd.
2.1.5 AMvB algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De rijksoverheid kan algemene regels vaststellen ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen, die vragen om een landelijke regeling omdat ze gemeente en regio overstijgend zijn. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwijkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) rekening houden met het Barro.
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. En nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen 3 jaar in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. In het Barro zijn voorlopig zes "projecten" beschreven:
- Mainport ontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en Waddengebied;
- Defensie;
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Binnenkort zullen nog volgen:
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- Ektriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Ecologische hoofdstructuur;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJselmeergebied.
Op termijn volgt dan nog, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp "duurzame verstedelijking".
Van deze onderwerpen is voor Katwijk een tweetal relevant te weten het Kustfundament en de Limes, als onderdeel van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De laatste zal pas concreet in de bestemmingsplannen kunnen worden vertaald wanneer de provincies deze hebben uitgewerkt en begrensd.
2.1.6 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimten (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Deze beschrijft in welke infrastructuur-projecten het kabinet de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Ook is aandacht besteed aan leefomgeving, milieu en natuur, voorzover het nationale belangen betreft. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
In de structuurvisie en de daaraan gekoppelde Visie Erfgoed en Ruimte (“Kiezen voor karakter”) wordt Katwijk genoemd als 'Strook Atlantikwall' met als kenmerken:
- herbouwde vissersplaats met gesloten bebouwing;
- familiebadplaats aan Boulevard;
- individuele en kleinschalige bebouwing in traditionele en sobere bouwstijl.
2.1.7 Waterwet (2009)
De Waterwet stelt de watersysteembenadering centraal en integreert acht bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en regelt de juridische implementatie van Europese richtlijnen (o.a. Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's).
De Waterwet kent één watervergunning. Met het wegvallen van vergunningen treedt een belangrijke wijziging op in de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of waterschap). Diverse activiteiten zoals bouwen en gebruik van de gronden zijn in, op grond van het waterbeleid, beschermde gebieden aan een watervergunning gebonden.
2.1.8 Conclusies
Het hiervoor beschreven rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening heeft inhoudelijk weinig gevolgen voor dit bestemmingsplan, gezien de geringe omvang en gevolgen van de bestemmingswijziging. Wel zal het plan en de procedure moeten voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Wro en de Bro.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020 (2010)
Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Samen met inwoners en betrokken partijen wil de provincie het toekomstbeeld van Zuid-Holland invullen. De nieuwe Structuurvisie is in de plaats gekomen van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. Op 2 juli 2010 heeft Provinciale Staten de structuurvisie definitief vastgesteld.
De provincie wil cultuurhistorie betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en heeft daarom het erfgoed van Zuid-Holland in kaart gebracht, middels de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Deze cultuurhistorische kaart kent drie verschillende thema's: historische stedenbouw, historisch landschap en archeologie. De gemeente Katwijk tenslotte stelt in de Beleidsnota monumentenzorg uit 2006 dat er een beleid moet worden opgesteld dat voorwaarden schept om de gemeentelijke cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen.
2.2.2 Provinciale verordening Ruimte (2010)
In de provinciale verordening zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang. Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in de AMvB Ruimte ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. In de verordening is onder andere vastgelegd dat er in principe geen verstedelijking buiten bebouwingscontouren (geen nieuwe vestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies) mag plaatsvinden.
2.2.3 Provinciale Structuurvisie en Verordening - Actualisering 2012
De Actualisering 2012 is op 30 januari 2013 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze actualisering zijn de hoofdlijnen, hoofdopgaven en provinciale belangen van het ruimtelijk beleid ongewijzigd gebleven.
Relevanten wijzigingen gaan over de volgende onderwerpen:
- Verantwoordelijkheidsverdeling op het gebied van archeologie;
- Ruimtebehoefte bedrijventerreinen;
- Detailhandel (beperken nieuwe winkellocaties, optimaliseren beperkt aantal bestaande winkelcentra, restrictieve beleid bij vestiging van detailhandel buiten de centra, SER-ladder);
- Fysieke veiligheid (goed onderbouwde risicoverantwoording);
- Ladder voor duurzame verstedelijking (algemeen uitgangspunt voor bestemmingsplannen - wordt al toegepast bij wonen, bedrijven, kantoren en glastuinbouw en is nu verruimd met detailhandel en andere voorzieningen);
- Wonen (toevoegen definitie en locaties “topmilieu wonen”);
- Regionale woonvisie (vormvereisten).
Van belang voor de plannen in Katwijk is met name het archeologische beleid voor de Limes. De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de Noordgrens. In deze zone geldt een zwaarder archeologische beschermingsregime dan in andere gebieden. Op onderstaande figuur is de begrenzing van de Limes weergegeven.
Daarnaast bevat de nieuwe Verordening 2012 aanvullende eisen ten aanzien van bestemmingsplannen:
Regionale afstemming:
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma of is tenminste regionaal afgestemd. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording.
Ladder voor duurzame verstedelijking:
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen houdt rekening met de navolgende voorkeursvolgorde:
- het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 als aangegeven op kaart 4a van de Structuurvisie Zuid Holland;
- het benutten van locaties aansluitend aan bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 als aangegeven op kaart 4a van de Structuurvisie Zuid Holland.
Ten aanzien van het detailhandelsbeleid is in de verordening opgenomen dat uitbreiding of nieuwvestiging van detailhandel in principe binnen de bestaande winkelcentra plaatsvindt. Voor vestiging van bepaalde vormen van detailhandel, op bedrijven terreinen of elders is afstemming in de regio Midden- Holland noodzakelijk. De provincie Zuid-Holland maakt een uitzondering van dit stringente beleid voor onder andere kleinschalige detailhandel als de winkel kleiner is dan 200 m2 bruto vloeroppervlak en het de bestaande detailhandelsstructuur niet aantast. Het winkelvloeroppervlak op de Zeeweg is kleiner dan 200m2 en omdat het aantal m2 detailhandel per saldo afneemt is er geen sprake van aantasting van de bestaande detailhandel structuur.
2.2.4 Provinciale Milieuverordening (2009)
De Provinciale Milieuverordening wordt in fasen, - tranches - genoemd, gewijzigd en geactualiseerd. In de Provinciale Milieuverordening zijn de hoofdlijnen van het milieubeleid en de belangrijkste ontwikkelingen op milieugebied beschreven. Op 1 april 2011 is de zevende tranche in werking getreden. De Provinciale Milieuverordening bevat o.a. regels over de milieubeschermingsgebieden voor stilte en voor grondwater. De milieubeschermingsgebieden hebben gevolgen voor toetsing van bepaalde activiteiten en vinden hun beslag in het bestemmingsplan.
De waterwingebieden zijn de meest kwetsbare zones van de beschermingsgebieden. In deze zone is het beschermingsregime dan ook het strengst. Binnen waterwingebieden dient elk risico van verontreiniging te worden voorkomen; in deze gebieden zijn dan ook in principe alleen activiteiten toegestaan in het kader van de grondwaterwinning zelf. Indien men toch activiteiten in soort gebieden wil uitvoeren dient ontheffing te worden aangevraagd. Rondom de waterwingebieden zijn ook grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen, deze bevinden zich echter niet op Katwijks grondgebied.
In het Stiltegebied Berkheide, grotendeels samenvallend met het waterwingebied Berkheide, is sprake van strengere bepalingen ten aanzien van het gebruik van toestellen die de natuurlijke stilte van het gebied kunnen verstoren. De aanwijzing kan beperkingen opleggen aan planologische ontwikkelingen in en aangrenzend aan het Stiltegebied.
2.2.5 Conclusies
Het provinciale beleid wordt vooral aandacht voor een zorgvuldige afweging voor de locatie van nieuwe functies. Zuinig ruimtegebruik en duurzaamheid is daarbij het uitgangspunt. Nieuwvestiging van detailhandel is alleen gewenst in bestaande winkelgebieden of op PDV locaties. Wanneer het om grootschalige vestigingen gaat buiten deze locaties is regionale afstemming nodig. Omdat onderhavig geval een kleinschalige verplaatsing, zonder uitbreiding van detailhandel betreft is deze regionale afstemming niet aan de orde. Het plan is in overeenstemming met de provinciale verordening.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 (2009)
Op 24 juni 2009 is de Regionale StructuurVisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030.
De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.
Met de visie worden de volgende kerndoelen nagestreefd:
- Holland Rijnland is een top woonregio
- Leiden vervult een regionale centrumfunctie
- Concentratie stedelijke ontwikkeling
- 'Groenblauwe kwaliteit' staat centraal
- De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open
- Kennis en Greenport
- Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
2.3.2 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (2009)
In december 2009 hebben de zes Greenportgemeenten de ISG vastgesteld. De ISG is een integraal planologisch kader voor buitengebied van de zes Greenportgemeenten, met een doorkijk tot 2030. Met de ISG kiezen de zes Greenportgemeenten voor een gemeenschappelijke aanpak van de vitalisering van de Greenport Duin en Bollenstreek, met de volgende doelstellingen:
- Economische herstructurering van de Greenport staat centraal;
- Herstructurering in combinatie met landschapsverbetering;
- Duurzame handhaving 1e klas bollengrond op 2625 ha (tijdelijke krimp toegestaan);
- Primaire Greenportfuncties (bollen, knollen, vaste planten, bloemen, toerisme, handel en export) krijgen prioriteit boven niet primaire Greenportfuncties (zoals overige landbouw en veeteelt);
- Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer/-Bollenstreek opgenomen. Hiermee is maximale woningbouwbijdrage voor de Duin- en Bollenstreek bereikt.
2.3.3 Duurzaamheid en klimaat
In regionaal verband zijn afspraken gemaakt over duurzaamheidsaspecten en vastgelegd in de volgende plannen:
- Regionale DuBoPlus-Richtlijn 2008-2012;
- Regionaal beleidskader duurzame stedenbouw;
- Plan van Aanpak Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland en Rijnstreek.
Het beleid heeft tot doel om voor duurzaamheidsaspecten al op het schaalniveau van stedenbouw afspraken te maken over ambities en maatregelen. Deze beleidskaders zijn ook lokaal vastgesteld en daarom in paragraaf 2.4 nader uitgewerkt.
2.3.4 Externe veiligheid
De gevaren van risicovolle objecten strekken zich uit over een gebied dat vaak tot over de gemeentegrens heen reikt. In de in regionaal verband opgestelde Omgevingsvisie externe veiligheid 2008 zijn afspraken gemaakt over gebiedsgerichte normstelling waarbij woongebieden veiliger moeten zijn dan bedrijfsterreinen.
2.3.5 Conclusies
Hiervoor is alleen het meest relevante regionale beleid beschreven. De voorgenomen verplaatsing van de handel in fietsen en scooters, annex reparatiewerkplaats, is niet in strijd met regionaal beleid.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Vigerende bestemmingsplannen
Momenteel geldt voor de locatie Zuidstraat 65 het bestemmingsplan Katwijk aan Zee 2004 (Zuid). In dit bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming Woondoeleinden met aanduiding 'aaneengesloten woningen' toegekend. Op de begane grond is op grond van de aanduiding 'detailhandel + publieke dienstverlening' toegestaan. Op de plankaart en in de voorschriften van het vigerende plan zijn de bebouwingsmogelijkheden voor het winkelpand en de bovenwoningen opgenomen. Deze worden in voorliggende herziening overgenomen.
Behalve het bestemmingsplan Katwijk aan Zee is ook het (facet)bestemmingsplan Archeologie op deze locatie van toepassing. Op grond van dit plan heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtnigsgebied met middelhoge tot hoge archeologische verwachting'. Deze bestemming stelt beperkingen ten aanzien bodemverstoring. Mocht sprake zijn van werkzaamheden in de bodem, dieper dan 30 cm, dan is archeologische onderzoek noodzakelijk.
Voor de locatie Zeeweg 82B geldt momenteel het bestemmingsplan Katwijk Midden. Dit plan is op 29 november 2012 vastgesteld. In het plan is de locatie voorzien van de bestemming Gemengd. Op grond van deze bestemming mogen op dit perceel diverse typen bedrijven worden gevestigd, met uitzondering van detailhandel en horeca.
2.4.2 Brede structuurvisie Verdiept Katwijk (2007)
Het samenvoegen van de gemeenten Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg heeft geresulteerd in een nieuwe structuurvisie, de Brede Structuurvisie Katwijk 2007-2020. Het vormt een nieuw regiedocument, wat de gemeente in staat stelt de aanwezige kansen en kwaliteiten te vertalen in concrete acties.
In de Brede Structuurvisie wordt ten aanzien van een aantal aspecten de visie uiteengezet. Middels een zogenaamd mozaïek van ruimtelijke segmenten wordt invulling gegeven aan mogelijkheden voor de aanwezige kansen en kwaliteiten. Er is onder meer aandacht voor wonen, werken en voorzieningen.
De Brede Structuurvisie Verdiept is op 15 april 2010 als structuurvisie onder de nieuwe Wro vastgesteld. Hiermee is de BSV grondexploitatie-proof gemaakt. Ook zijn kleine wijzigingen aangebracht als gevolg van voortschrijdend inzicht.
2.4.3 Parkeerbeleidsnota 2009-2018 (2009)
Op het gebied van parkeren stelt de Brede Structuurvisie Katwijk (BSV) dat er voorzien moet worden in voldoende en efficiënte parkeervoorzieningen. Het gedeelte verkeer uit de BSV is verder uitgewerkt in het Integraal Verkeers- en Vervoersplan. Daaruit is het Parkeerbeleid 'Stilstaan bij parkeren' weer een verdere uitwerking. "Stilstaan bij parkeren" is op 29 januari 2009 door de raad vastgesteld. Hierin is opgenomen dat er in bestaande woongebieden, met een hoge parkeerdruk, samen met bewoners oplossingen gezocht zullen worden om de parkeerdruk te verminderen. Daarnaast is opgenomen wat de parkeernorm is bij nieuwbouw, uit- en inbreidingsplannen en functieveranderingen. Het Parkeernormenbeleid Katwijk (januari 2010) is een nadere uitwerking op het gebied van de parkeernormering en hoe met de parkeerbehoefte om te gaan in ruimtelijke plannen. Dit is op 2 februari 2010 door het college vastgesteld en vanaf 26 februari 2010 van kracht. Voor parkeren is niet alleen van belang dat er voldoende parkeerplaatsen zijn, maar ook dat de parkeerplaatsen goed te gebruiken zijn. Het parkeernormenbeleid gaat daarom over:
- de parkeernorm (bovengrens van de CROW-richtlijn publicatie 182, 3e gewijzigde druk en een uitzonderingscategorie) voor verschillende voorzieningen (wonen, winkels, scholen enzovoorts);
- hoeveel parkeerplaatsen openbaar moeten zijn;
- wat de centrumgebieden qua parkeerbehoefte zijn;
- mogelijkheden van dubbelgebruik;
- hoe om te gaan met de verschillende soorten parkeervoorzieningen (garages, opritten openbare parkeerplaatsen);
- eisen waaraan parkeervoorzieningen moeten voldoen;
- hoe hier in bouwplannen mee om te gaan (zowel nieuwe als bestaande) en
- hoe hier in bestaande gebieden mee om te gaan.
Het parkeernormenbeleid is uitgangspunt op het gebied van parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestemmingsplannen en bouwplannen.
2.4.4 Beleidsnota Archeologie (2007)
In het Archeologisch Beleidsplan is het gemeentelijke beleid, volgend op de uitvoering van het Verdrag van Malta (1992, vaststelling in Nederland in 2006) en de gewijzigde Monumentenwet 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) die sinds 1 september 2007 van kracht is. Deze wet verplicht de gemeente om archeologische waarden binnen bestemmingsplannen, en bij bodemverstoringen in het kader van bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten, mee te wegen en indien archeologische waarden aanwezig zijn deze conform de Archeologische Monumentenzorg veilig te stellen.
Met het Archeologisch Beleidsplan is ook de Gemeentelijke Archeologische Verwachting- en Beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart dient als basis en toetsingskaart voor het gemeentelijke archeologiebeleid. Daarnaast is in de beleidsnota opgenomen dat er standaardregels in gemeentelijke bestemmingsplannen moeten worden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden binnen de Gemeente Katwijk.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt in 3 typen archeologisch interessante gebieden:
- 1. Archeologische Monumenten.
Er bestaan twee typen archeologische monumenten: 'beschermde monumenten' en 'monumenten'. Het Rijk behartigt de 'beschermde' archeologische monumenten, zijnde rijksmonumenten. Het streven is deze van bebouwing te laten en ze vorm te geven, bijvoorbeeld in de vorm van een park. - 2. Archeologisch Waardevol Gebied
Archeologisch waardevolle gebieden zijn gebieden waarvan de archeologische waarde vastgesteld is aan de hand van archeologisch onderzoek, meestal zijn dit de archeologische monumenten waar de provincie zeggenschap over heeft. Ook zijn de historische dorpskernen van Katwijk, Valkenburg en Rijnsburg archeologisch waardevol gebied. Voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen bestaat voor de archeologisch waardevolle gebieden geen vrijstellingsnorm. Pas na overlegging van een rapport van archeologisch onderzoek aan het bevoegd gezag, provincie of gemeente, kan een vergunning worden afgegeven. - 3. Archeologisch Verwachtingsgebied
Archeologische verwachtingsgebieden zijn gebieden waarvan nog geen bepaling van archeologische waarden bestaat. Daar is dus nog geen archeologisch onderzoek verricht. De verwachting is uitgedrukt in lage-, middelmatige- en hoge archeologische verwachting. In het geval van een middelmatige- tot hoge archeologische verwachting wordt archeologisch onderzoek voorafgaande aan de afgifte van een vergunning verplicht gesteld. Net als voor gebieden met een lage archeologische verwachting, bestaat voor bodemverstorende activiteiten met een totaal gebiedsomvang kleiner dan 100 m2 een vrijstelling.
Indien ontwikkelaars of individuele inwoners van de gemeente Katwijk van plan zijn om een omgevingsvergunning aan te gaan vragen kunnen deze zelf vooraf al bekijken of ze daarbij rekening moeten houden met archeologische verwachtingen en een onderzoeksplicht.
Indien er tijdens graafwerkzaamheden, ongeacht de locatie en de omvang, onverwachte archeologische resten worden aangetroffen geldt een wettelijke meldingsplicht. In geval van bijzondere vondsten kan de gemeentelijke archeoloog deze laten opgraven en de vondsten bergen voordat ze zouden worden afgevoerd.
2.4.5 Uitvoeringsplan Economie (2011)
Het economisch beleidsplan Katwijk is in 2010 vastgesteld. Vanwege onder andere de gewijzigde economische omstandigheden is het economisch beleidsplan uitgewerkt in het uitvoeringsplajn economie. Het uitvoeringsplan economis in in december 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het uitvoeringsplan economie zijn de ambities en speerpunten geformuleerd ten aanzien van het economisch beleid. Aan de speerpunten zijn prestaties gekoppeld. Er zijn de volgende speerpunten genoemd:
- Verbreden economische structuur;
- Glastuinbouw;
- Toerisme en Recreatie;
- Gemeentelijke dienstverlening;
- Detailhandel;
- Bereikbaarheid.
Deze speerpunten vormen de pijlers voor de toekomstige economische ontwikkeling van de gemeente Katwijk.
De meest relevante prestaties zijn:
- Opstellen van een actieprogramma starters. Mogelijke maatregelen zijn bijvoorbeeld: het (laten) ontwikkelen van bedrijfsverzamelgebouwen of het stimuleren van werken aan/vanuit huis;
- Opstellen van een detailhandelsvisie.
2.4.6 Detailhandelsvisie Katwijk (2012)
De gemeente Katwijk heeft de Detailhandelsvisie Katwijk op 27 september 2012 vastgesteld. De detailhandelsvisie geeft inzicht in het functioneren van de huidige detailhandel en formuleert een positionering voor de komende 10 jaar met daarbij passende strategieën en acties om deze positionering op termijn te bereiken. In de detailhandelsvisie is ervoor gekozen om een structuur na te streven met een beperkt aantal duurzame wijkwinkelcentra. Het beleid is erop gericht om deze wijkwinkelcentra te ontwikkelen en te versterken.
Winkels mogen zich in principe alleen in winkelgebieden vestigen. Voor de traditionele PDV-branches zijn er ruimtelijk-relevante redenen (aard en omvang van de artikelen) die vestiging buiten de reguliere winkelgebieden rechtvaardigen.
Bestaande winkels die buiten de gewenste winkelstructuur van het hoofdwinkelgebied, wijkcentra en PDV-cluster gevestigd zijn kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten. Hiervoor geldt dat een uitbreiding van de winkel in principe niet is toegestaan, tenzij dit planologisch-juridisch is verankerd. Nieuwe inititatieven van detailhandel buiten de gewenste structuur die niet passen binnen het bestemmingsplan zijn in principe uitgesloten.
2.4.7 Conclusies met betrekking tot het plangebied
In het voorgaande zijn de gemeentelijke beleidsnota's en vigerende bestemmingsplannen samengevat voor zover relevant voor de in dit plan opgenomen ontwikkeling. Meest van toepassing is de Detailhandelsvisie, op grond waarvan vestiging van detailhandel, waartoe een fietsenwinkel word gerekend, alleen in de bestaande winkelcentra mogelijk is. In hoofdstuk 4 is verantwoord waarom in dit geval wordt meegewerkt aan verplaatsing.
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
3.1 Ruimtelijke Situatie
Dit bestemmingsplan betreft twee locaties in Katwijk, waarvan één gelegen het bestemmingsplan in Katwijk aan Zee en het andere in Katwijk Midden.
De locatie Zeeweg 82b betreft een solitair bedrijfsgebouw dat voorheen werd gebruikt door een autogbedrijf met garage. Dit pand staat al enige tijd leeg. De huidige eigenaar, woningbouwvereniging Dunavie, heeft het pand in 2006 gekocht en wenst het pand te verhuren, eveneens voor bedrijvigheid.
De omgeving van Zeeweg 82 bestaat voornamelijk uit woningen, zoals de woontoren op de hoek Karel Doormanlaan / Zeeweg en de woningen langs de Piet Heinlaan en de Karel Doormanlaan. Oostelijk grenst het terrein aan dat van basisschool 'Groen van Prinsterer'.
Ten westen van het pand is een parkeerterrein en inrit naar de garage. Ten oosten van het pand is parkeerruimte voor ca. 15 auto's aanwezig.
Op de locatie Zuidstraat 65 is momenteel de fietsenwinkel 'Nico's fietsplus' gevestigd op de begane grond. Boven de winkel bevinden zich twee woningen. De winkel is geïntegreerd in de zuidelijke gevelwand van de Zuidstraat. De onderste verdieping is eigendom van de eigenaar van de fietsenwinkel. De omliggende bebouwing betreft vooral woningen.
De werkplaats, horende bij de fietsenwinkel is gevestigd op het adres Elleboogstraat 13. Het betreft qua bebouwingstype een vergelijkbare situatie, de werkplaats bevindt zich op de begane grond, onder woningen. In de werkplaats worden ook regelmatig scooters gerepareerd. De intentie van het bedrijf is om op de nieuwe locatie naast fietsen ook scooters te verkopen.
Tegenover het pand is een parkeerplein gelegen, tevens achterontsluiting van een supermarkt. Iets westelijker staat het voormalige postkantoor, dit pand staat momenteel leeg.
3.2 Bedrijvigheid En Detailhandel
Het bedrijf 'Nico's fietsplus' is in de huidige situatie verspreid gelegen over twee locaties. Een fietsenwinkel van 145 m2 en een werkplaats van 25m2 op de Zuidstraat en een werkplaats in de Elleboogsteeg (ca. 260 m2), net buiten het centrum van Katwijk aan Zee.
In de directe omgeving van deze locaties bevinden zich geen andere bedrijven anders dan bijvoorbeeld de supermarkt en andere detailhandel aan de Voorstraat. De Voorstraat maakt deel uit van het centrumgebied van Katwijk aan Zee. Voor de Elleboogstraat en de Zuidstraat gelden geen doelstellingen op het gebied van bedrijvigheid, detailhandel, horeca en toerisme. Mogelijk dat de locatie van het voormalige postkantoor aan het Baljuwplein zal worden herontwikkeld voor centrumfuncties.
De locatie aan de Zeeweg/Karel Doormanstraat is, behalve voor solitaire bedrijfsvestiging op onderhavige locatie, evenmin in een omgeving gelegen waar nieuwe economische activiteiten worden voorzien.
3.3 Verkeer En Vervoer
Voor het bedrijf in kwestie is vooral de bereikbaarheid per auto, vrachtwagen en per fiets van belang. De locaties waar Nico's fietsplus momenteel is gevestigd liggen beide in 30 km-gebied met beperkte keer- en parkeermogelijkheden. Het bedrijf beschikt op geen van de locatie over eigen parkeergelegenheid voor laden en lossen.
Op de huidige locatie in de Elleboogstraat ondervindt de ondernemer een aantal knelpunten ten aanzien parkeerproblemen van auto's en vrachtauto's en bevoorrading onder andere door de nabijheid van de supermarkt aan de Voorstraat. De winkel in de Zuidstraat ligt aan een straat met eenrichtingsverkeer, bij de bevoorrading leidt dit tot opstoppingen.
De locatie aan de Zeeweg wordt vanaf de Karel Doormanweg ontsloten met een eigen inrit en parkeerterrein. De bereikbaarheid is voor alle verkeerstypen, inclusief openbaar vervoer, zeer goed bereikbaar.
De appartementen op de hoek Karel Doormanlaan/Zeeweg worden ontsloten vanaf de Piet Heinlaan, daar is tevens parkeergelegenheid voor de appertementen gesitueerd.
Hoofdstuk 4 Planopzet
4.1 Ambitie/ Doelstelling Van Het Plan
Het bedrijf Nico's fietsplus is in de huidige situatie verspreid gelegen over twee locaties. Een fietsenwinkel van 145 m2 en een werkplaats van 25m2 op de Zuidstraat en een werkplaats in de Elleboogsteeg (ca. 260 m2), net buiten het centrum van Katwijk aan Zee.
Op de huidige locatie in de Elleboogstraat ondervindt de ondernemer een aantal knelpunten ten aanzien parkeerproblemen van auto's en vrachtauto's en bevoorrading onder andere door de nabijheid van de Hoogvliet. De winkel in de Zuidstraat ligt aan een straat met eenrichtingsverkeer, bij de bevoorrading leidt dit tot opstoppingen. Ook zijn de bedrijfsvoering en het ruimtegebruik inefficiënt doordat het bedrijf over twee locaties verspreid is.
De ondernemer wil om deze redenen de twee vestigingen samenvoegen op één locatie, namelijk de locatie Zeeweg 82. De nieuwe locatie (315 m2) is kleiner dan de gezamenlijke omvang van de bestaande locaties (430 m2). Het winkelvloeroppervlak (WVO) van de nieuwe locatie wordt ook kleiner (100m2) dan op de huidige locatie (145m2). Efficiëntie in bedrijfsvoering, bereikbaarheid worden van groter belang gevonden dan de omvang van het pand.
De huidige bestemming op Zeeweg 82b is Gemengd. Het huidige bestemmingsplan Katwijk Midden laat vestiging van detailhandel op deze locatie niet toe. Dit bestemmingsplan beoogt de bestemming zodanig te wijzigen dat vestiging van de werkplaats incombinatie met fietsen - en scooterverkoop mogelijk wordt.
4.2 Ruimtelijke Opzet
Op de locatie aan de Zeeweg zal in een deel van het pand de werkplaats voor reparatie van fietsen en scooters worden gevestigd. Dit heeft geen gevolgen voor de inrichting van het terrein, anders dan het inpandig doen van specifieke aanpassingenvoor de bedrijfsvoering en onderhoud.
De locatie aan de Zuidstraat zal in de toekomst niet voor detailhandel mogen worden verhuurd. Om dit uit te sluiten is detailhandel uit de bestemming gehaald. Wel blijft het mogelijk om in het pand een dienstverlenend of ander type bedrijf te vestigen, mits deze qua uitstraling past in de woonomgeving.
Ook hier zal in beginsel het plan geen gevolgen hebben voor de ruimtelijke situatie.
4.3 Bedrijvigheid En Detailhandel
In september 2012 is de detailhandelsvisie door de Raad vastgesteld. In de detailhandelsvisie wordt gestreefd naar een hoofdstructuur met het centrum van Katwijk als hoofdwinkelgebied met een compleet dagelijks en
niet-dagelijks winkelaanbod en vier wijkwinkelcentra voor de dagelijkse boodschappen. Voor winkels buiten de hoofdstructuur geldt dat nieuw vestiging en uitbreiding van winkels niet is toegestaan, tenzij dit planologisch is verankerd. De locatie op de Zeeweg ligt buiten het winkelgebied van Katwijk aan Zee en past dus niet binnen het detailhandelsbeleid. Fietsenwinkels behoren tot de dagelijkse detailhandel en voor fietsenwinkels in het algemeen wordt geen uitzondering gemaakt.
Voor fietsenwinkels in het algemeen kunnen ruimtelijk relevante redenen niet gevonden worden om deze buiten de winkelgebieden te vestigen. Over het algemeen zijn fietsenwinkels ruimtelijk inpasbaar en dragen net als andere winkels bij aan de compleetheid en vitaliteit van centrumgebieden. Tevens is het toestaan van fietsenwinkels in strijd met regionale beleid. Wel maakt de provincie uitzonderingen voor kleinschalige detailhandel kleiner dan 200 m2. Een belangrijk criterium is of geen sprake is van duurzame ontwrichting van bestaande detailhandelsstructuur.
In beginsel moet worden voorkomen dat precedentwerking ontstaat als gevolg van medewerking aan deze verplaatsing. In dit geval is sprake van een verplaatsing van een locatie buiten de hoofdstructuur naar een andere locatie buiten de hoofdstructuur. Indien er toch afgeweken dient te worden van het beleid is het van belang dit zorgvuldig te motiveren met ruimtelijk relevante argumenten. Deze zijn:
- Op de huidige locaties in de Elleboogstraat en Zuidstraat ondervindt de ondernemer een aantal knelpunten ten aanzien parkeerproblemen en bevoorrading waardoor de bedrijfsvoering beperkt wordt en er overlast is voor de omgeving. Dit zijn argumenten om een oplossing voor deze ondernemer en de omgeving te vinden
- Het aantal m2 detailhandel buiten kernwinkelgebied neemt af. Doel van de detailhandelsvisie is om het aantal m2 detailhandel buiten de winkelgebieden niet toe te laten nemen. In die zin is het besluit om mee te werken aan deze casus in lijn met de detailhandelsvisie. Indien aan de voorwaarden wordt voldaan neemt het aantal m2 detailhandel buiten het kernwinkelgebied zelfs af. Er zal derhalve geen sprake kunnen zijn van 'duurzame ontwrichting van de detailhandelstructuur'.
- De vraag is gesteld of de gewenste samenvoeging van de bedrijfsonderdelen ook op een bestaande detailhandelslocatie kan worden gerealiseerd. Uit inventarisatie is gebleken dat er in het centrum van Katwijk aan Zee zich geen leegstaande winkelpanden bevinden die voldoen aan de eisen van deze onderneming. Er zijn slechts weinig panden beschikbaar en er is gebleken dat de omvang te klein is, om ook de werkplaats te kunnen vestigen.
4.4 Verkeer En Vervoer
Voor nieuwbouw, in- en uitbreidingen en functieveranderingen is het Parkeernormenbeleid Katwijk (2010) van toepassing. Hiermee wordt er voor gezorgd dat op een goede manier wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
Ook bij een functiewijziging binnen een bestemming zal de parkeerbalans opnieuw bekeken moeten worden. Parkeren is meer gedetailleerd en de functies binnen een bepaalde bestemming kunnen een verschillende parkeerbehoefte hebben. Daardoor kan bij functieverandering (ook binnen de bestemming) de parkeerbehoefte groter of kleiner worden. De parkeerbalans in de omgeving mag dan niet verstoord worden.
Het parkeernormenbeleid van de gemeente Katwijk kent verschillende normen voor verschillende gebieden in Katwijk. De locatie Zeeweg is gelegen in zogenaamd 'rest bebouwde kom'. De locatie Zuidstraat is gelegen in 'schil/overloop gebied'.
Het parkeernormenbeleid kent de volgende parkeernormen voor bedrijven en detailhandel:
Schil/overloop gebied Rest bebouwde kom
Bedrijven: 2,0 pp/100m2 2,5 pp/100m2
Detailhandel: 4,0 pp/100m2 4,0 pp/100m2
Dienstverlening: 2,5 pp/100m2 3,0 pp/100m2
In onderstaand overzicht is uitgewerkt wat de huidige planologisch parkeerruimte is en wat deze in het minst gunstige geval in de nieuwe situatie zal zijn. Uitgangspunt voor de nieuwe situatie is op de Zuidstraat 170 m2 bedrijfsactiviteiten (intensief) en op de Zeeweg 100 m2 detailhandel + 215 m2 bedrijfsactiviteiten (intensief).
Huidig Plan
Zuidstraat 65 6,4 4,24
Zeeweg 82b 7,8 9,4
Geconcludeerd dat de voorgestelde bestemmingswijziging ter plaatse van de Zuidstraat per saldo een lagere parkeerdruk zal opleveren. Vanuit verkeer en parkeren is er voor deze wijziging geen belemmering.
De bestemmingswijziging op de locatie Zeeweg 82b zal, als gevolg van de toevoeging van detailhandel, meer parkeergelegenheid vragen. Momenteel is zowel ter westzijde als ter oostzijde voldoende parkeergelegenheid voorhanden voor zeker 15 auto's.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het parkeernormenbeleid geen belemmeringen zijn.
Hoofdstuk 5 Milieu & Omgevingsaspecten
5.1 Duurzaam Ontwikkelen
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Katwijk streeft er naar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
Toetsingskader
Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS)
Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurszaamheidsaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden > 1 hectare (of meer dan 10 woningen). Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als "People, Planet, Profit"(PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Een ambitietabel maakt deel uit van het RDBS.
Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008
De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van een (nieuw)bouwproject dienen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de bouwer/ontwikkelaar geborgd te worden. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw en de resultaten gepresenteerd in een schoolcijfer (1-10). Een 7 is de regionale norm.
Conclusie
Bovenstaande ambities hebben met name betrekking op nieuwbouw of verbouw van woningen en andere bebouwing. Dit plan betreft slechts een functiewijziging binnen bestaande gebouwen. De duurzaamheidseisen zijn hierop niet van toepassing.
5.2 Bedrijvigheid
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Het bestemmingsplan heeft in hoofdzaak betrekking op functiewijziging. Om de omliggende woonfuncties te beschermen dient aandacht te worden geschonken aan mogelijk conflicterende bestemmingen. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden.
Toetsingskader
Om het begrip milieuzonering hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de VNG. Bedrijven zijn opgenomen in een tabel die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf/branche is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd maar zijn indicatief. Door middel van deze zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing wordt de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
De indeling van de bedrijven is vastgelegd in een afstandentabel, waarin de diverse aspecten van bedrijven in normatief opzicht zijn weergegeven. Op grond van deze lijst kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de binnen het plangebied toe te laten bedrijfsactviteiten. Ook bestaande bedrijven kunnen aan deze lijst getoetst worden. Bij deze selectie dienen milieuoverwegingen een belangrijke rol te spelen.
Bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 hebben een relatief geringe milieubelasting en zullen in het algemeen niet conflicteren met de woonbestemming. Bedrijven die als categorie 3 zijn gekwalificeerd dienen van geval tot geval te worden bezien, waarbij met name de afstand tot de woonbestemming in relatie tot de bedrijfsbestemming van belang is. Bedrijven die in categorie 4 of hoger worden gerangschikt dienen van vestiging binnen een woonomgeving te worden uitgesloten.
Onderzoek
Binnen het plangebied zijn, na uitvoering van het plan, de volgende doeleinden gevestigd als bedrijf of als voorziening:
Zeeweg 82b en omgeving
Doeleinden | soort | bijzonderheid | Milcat. |
Maatschappelijke doeleinden | Basisschool | B | |
Bedrijfsdoeleinden | Reparatiewerkplaats | A/B | |
Detailhandel | Fietsen- en scooterhandel | A |
Zuidstraat 65 en omgeving
Doeleinden | soort | bijzonderheid | Milcat. |
Dienstverlening | nog onbekend | A | |
Bedrijfsdoeleinden | nog onbekend | A/B |
De algemene milieuhygiënische situatie van de bedrijven en instellingen binnen het plangebied waarop de Wet milieubeheer van toepassing is, is goed te noemen. Van een structureel klachtenpatroon is geen sprake.
Buiten het plangebied liggen geen bedrijven of voorzieningen waarvan de invloed zich uitstrekt tot in het plangebied.
Conclusie
Het plan is inpasbaar binnen de huidige woonomgeving.
5.3 Geluid
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Het bestemmingsplan maakt de vestiging van een fietsenhandelaar mogelijk op de zeeweg 82, deze vervangt een andere geluidsbron. Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.
Toetsingskader
Verkeer en industrie zijn geluidsbronnen met ruimtelijke relevantie. De Wet geluidhinder stelt kaders voor deze bronnen en normen voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten. Omdat de wet het bevoegd gezag toestaat om ontheffing van de voorkeursgrenswaarde te verlenen is lokaal geluidbeleid opgesteld.
Onderzoek
Wegverkeersgeluid
Nabij het plangebied zijn de Zeeweg en de Karel Doormanlaan de doorgaande wegen. Binnen het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.
Vermindering aan de bron van het verkeersgeluid (de auto's en het wegdek) wordt gerealiseerd door maatregelen uit andere beleidskaders, zoals het IVVP.
In het geluidbeleid is de ambitie opgenomen in woongebieden te streven naar een geluidsbelasting van maximaal 63 dB ten gevolge van het wegverkeer op de eerstelijns bebouwing. Voor het omgevingsgeluid achter die eerstelijns bebouwing geldt een streefwaarde van 43 tot maximaal 48 dB. Dit streefbeeld is vooral van belang voor die locaties waar veranderingen aan de eerstelijns bebouwing worden beoogd.
Industriegeluid
Binnen het plangebied zijn geen grote lawaaimakers (zie art. 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer) toegestaan. Ook ligt het plangebied niet binnen een geluidzone rond een industrieterrein (artikel 41 Wet geluidhinder).
Conclusie
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient aandacht geschonken te worden aan het wegverkeersgeluid. Dit bestemmingsplan betreft slechts een bestemmingswijziging. Er zijn geen nieuwe bouwlocaties voor geluidgevoelige bestemmingen opgenomen. Om die reden is wegverkeersgeluid geen belemmerende factor voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.4 Bodem
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Bij locaties zijn overwegend in gebruik als bedrijfdoeleinden /winkel.
Toetsingskader
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt eisen aan de uitvoerbaarheid van plannen. Daarom is kennis van de bodem van belang voor het leggen van de bestemmingen. De Wet bodembescherming bevat kaders voor (het saneren van) ernstige verontreinigingen. De Woningwet en de Wet milieubeheer bevatten kaders omtrent het gebruik. Of een verontreiniging moet worden gesaneerd hangt af van de ernst en omvang. Uiteraard speelt het toekomstig gebruik ook een belangrijke rol.
Onderzoek
Zeeweg 82b:
Deze locatie is gebruik geweest als autoreparatiebedrijf en tankstation.
Op basis van een oriënterend en nulsituatie bodemonderzoek uitgevoerd door SGS Ecocare in respectievelijk 1993 en 1994 bleek dat de bodem (grond en grondwater) op de locatie sterk verontreinigd waren met minerale olie en vluchtige aromaten. In 1995 is door SGS Ecocare een saneringsplan opgesteld voor de aanpak van de bodemverontreiniging. Dit plan ging uit van ontgraving van de verontreinigde grond en nazuivering van het grondwater door middel van grondwateronttrekking met behulp van een drainage.
In 1997 is door IDDS een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van een bouwvergunning. Hieruit bleek dat de grond niet verontreinigd was. Het grondwater was hooguit licht verontreinigd. Geconcludeerd werd dat geen beperkingen aanwezig zijn met betrekking tot het gebruik van het perceel.
In 1998 is door SGS Ecocare een evaluatierapport van de bodemsanering (conform saneringsplan uit 1995) opgesteld. In totaal is 91 m3 met olieproduct verontreinigde grond ontgraven en van de locatie afgevoerd. Daarnaast zijn vijf ondergrondse tanks van de locatie verwijderd. Tevens is de grondwatersanering uitgevoerd. Na afloop van de sanering zijn van zowel de grond als het grondwater controlemonsters genomen. Hierin zijn geen verhoogde waarden gemeten. De sanering heeft in afdoende mate plaatsgevonden.
Van de locatie Zeeweg 82-142 is bekend dat hier in het verleden een ondergrondse huisbrandolietank aanwezig was. Deze zou gesaneerd zijn. Echter, nadere informatie hieromtrent ontbreekt. Gezien de vermoedelijke ligging van de tank (meer dan 10 meter vanaf de perceelsgrens) wordt een negatieve beïnvloeding van de bodemkwaliteit van de locatie Zeeweg 82b niet verwacht.
Zuidstraat 65:
Geen bodemgegevens bekend van de locatie en de directe omgeving daarvan. Wel is bekend dat op enige afstand (circa 50 meter) van de locatie een grootschalige grondwaterverontreiniging met oplosmiddelen (VOCl) aanwezig is.
Conclusie
Voor beide locaties (voor zover bekend op basis van deze informatie) geen beperkingen aanwezig met betrekking tot bodemverontreiniging, bij gelijkblijvende gebruiksbestemming en wanneer geen gevoeliger functies worden toegelaten.
Deze hypothese zal in voorkomende gevallen in de praktijk worden getoetst op grond van de Bouwverordening, de Wet Milieubeheer als ook in het kader van grondtransacties.
5.5 Luchtkwaliteit
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
In of nabij het plangebied zijn geen (grootschalige) ontwikkelingen geprojecteerd die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
Toetsingskader
Het bestemmingsplan moet voldoen aan de Wet milieubeheer, Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. De kern van dit hoofdstuk is het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL), een bundeling van maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Uit het NSL volgt het onderscheid tussen grote en kleine projecten:
- grote projecten, die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren;
- kleine projecten hebben geen wezenlijke invloed op de luchtkwaliteit en niet behoeven te worden beoordeeld op luchtkwaliteit.
Het begrip 'in betekenende mate' (Wm, art. 5.16 lid 1c), is verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Nibm). Een plan draagt niet in betekenende mate bij als aannemelijk wordt gemaakt dat de toename van de jaargemiddelde concentratie aan fijnstof of stikstofdioxide minder is dan 3 % van de grenswaarde van 40 ug/m3. Dan hoeft niet verder te worden getoetst aan de grenswaarden uit de wet. Naast de 3 %-grens uit het Besluit Nibm is er de Nibm-regeling, waarin categorieën van gevallen zijn benoemd welke in elk geval niet bijdragen. Onder die categorieën vallen woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg) en kantorenlocaties (tot 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg). Met de toepassing van de regeling wordt op cijfermatige wijze gekwantificeerd of een project in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet ook worden vastgesteld of er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
Onderzoek
Op grond van het bestemmingsplan veranderd het aantal verkeersbewegingen niet en ook vinden er geen wijzigingen plaats in de wegenstructuur.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde. Het plan voldoet aan de Nibm-criteria en daarom hoeft geen verdere beoordeling van de luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
5.6 Natuurbescherming
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Gebiedsbescherming
In de omgeving van de beide planlocaties bevinden zich geen beschermde natuurgebieden.
Soortenbescherming (Flora- en faunawet)
De in het plan opgenomen bestemmingswijzigingen hebben geen betrekking op de buitenruimte. De gebouwen die het betreft zijn gelegen in verharde openbare ruimte. Er mag vanuit worden gegaan dat zich hier geen beschermde soorten bevinden die gevolgen van de gebruikswijzigingen zullen ondervinden.
Conclusie
Het gewijzigde gebruik zal geen gevolgen hebben voor natuurgebieden, flora en fauna. Nader onderzoek is in dit verband niet noodzakelijk.
5.7 Externe Veiligheid
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Nabij het plangebied is een aardgastransportleiding van de gasunie aanwezig.
Binnen en / of nabij het plangebied zijn geen BEVI-inrichtingen aanwezig tevens vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk.
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteit dient het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.
Onderzoek
Nabij het plangebied is een aardgastransportleiding van de Gasunie aanwezig. De toetsingszone voor de beoordeling van het groepsrisico reikt tot in het plangebied. Binnen de toetsingszonde vindt een beperkte ruimtelijke wijziging plaats.
In het kader van deze wijziging zijn een PR- en GR-berekening uitgevoerd. Deze berekeningen zijn uitgevoerd met Carola, een door de overheid goedgekeurd softwarepakket voor het uitvoeren van risicoberekeningen aan aardgastransportleidingen. Uit het onderzoek is gebleken dat door de wijziging het groepsrisico niet zal toenemen. Het onderzoeksrapport is terug te vinden in de bijlage.
In het plangebied zijn geen bedrijven waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is.
Routes voor gevaarlijke stoffen zijn in en in de buurt van de planlocaties niet aangewezen.
Conclusie
Door het bestemmingsplan vindt geen toename plaats van het groepsrisico. De externe veiligheid levert in het kader van dit bestemmingsplan geen beperkingen op.
5.8 Afval
Ondergrondse inzamelvoorzieningen zijn nutsvoorzieningen en vallen, voor zover gelegen binnen verkeers- of groenbestemmingen, onder de toegelaten bouwwerken en voorzieningen. Over het algemeen zijn deze vergunningvrij.
5.9 Waterhuishouding
De gemeente is verantwoordelijk voor stedelijk water. De afspraken uit het Waterplan zijn leidend voor de planvorming. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) zijn vervolgens afspraken gemaakt aangaande de zorgplicht van grondwater, hemelwater en afvalwater.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Het plan omvat een functiewisseling zonder ruimtelijke gevolgen in de vorm nieuwe verharding of bebouwing. Er zijn derhalve geen gevolgen voor de waterhuishouding. Wel zal het gebruik moeten voldoen aan de regels die zijn gesteld m.b.t. afvalwater e.d.
Waterneutraal bouwen
De drie trapsstrategie uit WB21 (Waterbeheer in de 21e eeuw) vasthouden- bergen- afvoeren is uitgangspunt bij waterneutraal bouwen. Om uitvoering te geven aan WB21 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten tussen rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.
Voor maatregelen dient de volgende volgorde te worden aangehouden:
- 1. Voorkomen van afvoer dat wil zeggen minimalisatie van het verhard oppervlak en regenwater, vasthouden op de plek waar het valt.
- 2. Benutten van regenwater ten behoeve van drinkwaterbesparing (grijswatercircuit).
- 3. Infiltreren van regenwater ten behoeve van grondwateraanvulling.
- 4. Afvoer naar en berging in het oppervlaktewater.
Voorbeelden van bovengenoemde maatregelen zijn:
- Bouwtechnische voorzieningen zoals bergingkelders, grijswatercircuits.
- Toepassen grasdaken.
- Toepassen half open verharding.
- Toepassen flauwer taluds watergangen.
- Wadi's.
Indien moet worden afgevoerd naar het oppervlaktewater treedt de 15 % regel in werking.
Dit betekent dat van het toegenomen verhard (met een ondergrens van 500 m2) oppervlak 15 % aan extra wateroppervlak moet worden gerealiseerd. In dit plan vindt geen toevoeging van verharding of bebouwing plaats.
Grondwater
In de Wet gemeentelijke watertaken zijn regels opgenomen voor grondwater. De eigenaar van het perceel is zelf verantwoordelijk voor het grondwater. Daarbij heeft de gemeente een zorgplicht maar kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor grondwateroverlast.
Duurzaam bouwen
De toepassing van uitloogbare bouwmetalen zoals koper, zink en lood voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair moet zo veel mogelijk worden voorkomen zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terecht komen.
Conclusie
Vanuit waterhuishouding zijn er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit neemt niet weg dat een watertoets op grond van het Besluit ruimtelijke ordening nodig is. Hiervoor zal overleg met de waterbeheerder (Hoogheemraadschap van Rijnland) worden gevoerd. De uitkomsten van dit overleg zal worden opgenomen in de plantoelichting.
5.10 Archeologie
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
De functiewijziging die dit plan voorstelt heeft geen directe gevolgen voor eventueel archeologisch erfgoed. Voor het nieuwe gebruik zullen in beginsel geen werkzaamheden nodig zijn die ingrijpen op de bodem.
Archeologische waarden
Op geen van de betroffen locaties zijn bodemschatten bekend, er heeft tot op heden, onder de bebouwing, geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden die archeologische waarden hebben uitgewezen. Er zijn op de locaties of in de nabije omgeving geen archeologische monumenten aanwezig.
Archeologische verwachtingen
Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Katwijk liggen beide locaties in een landschappelijke zone met de omschrijving “duinzand op kwelder- en/of wadafzettingen”. Het pakket duinzand kan bestaan uit Jong en Oud Duinzand. Deze landschappelijke eenheid is verder onderverdeeld in vijf categorieën afhankelijk van de dikte van het Jong Duinzand. Voor het Jong Duinzand geldt een lage verwachting. Voor het onderliggende Oud Duinzand geldt een hoge verwachting vanaf de ijzertijd en voor de kwelder- en/of wadafzettingen een middelmatige verwachting vanaf de bronstijd. De hoge en middelmatige verwachting gelden vanaf een hoogte van 5 m +NAP en dieper.
Locatie Zeeweg
De locatie Zeeweg ligt, volgens de Algemene Hoogtekaart Nederland (AHN) op ca. 5 meter +NAP. Dit betekent dat eventuele resten vrij kort onder het maaiveld kunnen worden verwacht.
Op enige afstand ten noorden en oosten van de locatie zijn op de verwachtings- en beleidsadvieskaart vier locaties aangegeven waar op basis van historische gegevens een hoge verwachting is op archeologische resten. Catalogusnummer 1 betreft het Uitwateringskanaal. Bij het graven van het Uitwateringskanaal zijn in het verleden vondsten gedaan uit de Romeinse tijd en de late middeleeuwen. De context van de vondsten is niet geheel duidelijk, maar ze kunnen te maken hebben met nederzettingen, beschoeiingen en kade- en havenwerken. Catalogusnummers 9 en 28 hangen met elkaar samen. Tijdens opgravingen aan het begin van de twintigste eeuw werd door Holwerda een grafveld met crematies en inhumaties opgegraven uit de Merovingische tijd. Ter plaatse werden ook pleisterwerk, dakpannen en aardewerk uit de Romeinse tijd aangetroffen. De context van deze vondsten is niet verder onderzocht. Catalogusnummer 10 betreft een melding van de vondst van een grote hoeveelheid middeleeuwse scherven van kogelpotten en pingsdorf-aardewerk. Catalogusnummer 11 is een vindplaats, waarschijnlijk een nederzettingsterrein, uit de Romeinse tijd. Bloemers heeft hier in 1967 een opgraving uitgevoerd.
De locatie ligt in een zone die staat aangegeven als de limeszone met als specificatie “tussen zuidoever watervoerende geul in de Romeinse tijd in het noorden en de limesweg in het zuiden”. De limeszone is de zone waar de verwachting hoog is op archeologische resten die te maken hebben met de Romeinse rijksgrens die over het grondgebied van de gemeente Katwijk loopt. Een onderdeel van deze limeszone is de zogenaamde limesweg waarvan op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart een vermoed deel van het tracé is aangegeven.
Voor deze locatie geldt op grond van de beschreven verwachtingswaarde een vrijstelling van archeologisch onderzoek tot 30 centimeter onder maaiveld, evenals voor gebieden met een omvang tot maximaal 100 m2. Dit komt overeen met de dubbelbestemming Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1.
Locatie Zuidstraat
De locatie Zuidstraat ligt, volgens de Algemene Hoogtekaart Nederland (AHN) op ca. 6 á 7 meter +NAP. Dit betekent dat eventuele resten op enkele meters onder het maaiveld kunnen worden verwacht. De historische dorpskern van Katwijk aan Zee is als waarde opgenomen op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Katwijk. De kans op archeologische sporen wordt voor deze zone als zeer groot geacht. Als uitgangspunt geldt de bebouwing en ontwikkeling tot 1850.
De locatie is gelegen buiten de limeszone, zoals weergegeven op de beleids- en advieskaart. Op grond van de beleids- en advieskaart kan voor deze locatie een vrijstelling worden opgenomen tot 100 centimeter -maaiveld, evenals voor gebieden tot een omvang van maximaal 100 m2. Dit komt overeen met de dubbelbestemming Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2.
Conclusies
Voor de planlocaties blijft de archeologische verwachting van kracht zoals die is weergegeven op de verwachtings- en beleidsadvieskaart. Voor de locaties zijn de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologisch verwachtingsgebied 1 en 2 opgenomen op de verbeelding. Aan deze dubbelbestemmingen zijn regels verbonden.
5.11 Cultuurhistorie
Tientallen eeuwen van ontginnen, bouwen, wonen en werken hebben Zuid-Holland gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Kerken, boerderijlinten, bollenschuren, dorpsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen hiervan. Deze cultuurhistorische waarden zijn van grote betekenis voor onze leefomgeving. Daarom willen rijk, provincie maar ook de gemeente Katwijk deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Toetsingskader
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft recent de digitale handreiking Erfgoed en Ruimtehttp://www.bestemmingsplannen.nl/ro/www.cultureelerfgoed.nl/handreikingerfgoedenruimtegelanceerd. De handreiking is met name bedoeld voor gemeenten en geeft handvatten voor het opstellen van een cultuurhistorische paragraaf in bestemmingsplannen.
Directe aanleiding voor de handreiking is het voorstel tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dat eind vorig jaar door de staatsecretaris van OCW naar de Tweede Kamer is gestuurd en naar verwachting medio 2011 in werking treedt. De wijziging betreft een aanvulling van artikel 3.1.6 tweede lid onder a van het Bro. Na wijziging zal in een bestemmingsplan een paragraaf moeten worden opgenomen met “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”. Voorliggend bestemmingsplan loopt vooruit op deze wijziging.
De provincie wil cultuurhistorie betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en heeft daarom het erfgoed van Zuid-Holland in kaart gebracht, middels de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Deze cultuurhistorische kaart kent drie verschillende thema's: historische stedenbouw, historisch landschap en archeologie. De gemeente Katwijk tenslotte stelt in de Beleidsnota Monumentenzorg uit 2006 dat er een beleid moet worden opgesteld dat “voorwaarden schept om de gemeentelijke cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen”.
Naast archeologische waarden zullen hiermee ook cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Vergelijkbaar met de huidige regelgeving voor beschermde stads- en dorpsgezichten dient in ieder bestemmingsplan een afweging gemaakt te worden over de wijze waarop met de cultuurhistorische belangen wordt omgegaan. Daarnaast is in het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan (regels, verbeelding )een analyse verplicht naar de aanwezige cultuurhistorische waarden en een beschrijving van de wijze waarop hiermee is omgegaan.
Cultuurhistorische waarden
De directe omgeving van de planlocaties bestaat uit naoorlogse bebouwing, deze vertegenwoordigen geen monumentale of anderszins cultuurhistorische waarde. Evenmin bevinden zich in de omgeving bijzondere behoudenswaardig elementen zoals molenbiotopen e.d. die een belemmering vormen voor de gewenste ontwikkeling.
Conclusies
De in het plan voorgestelde ontwikkelingen hebben geen gevolgen voor cultuurhistorie. In het plan hoeft geen regeling ter bescherming van cultuurhistorische waarden, anders dan archeologie, te worden opgenomen.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
Deze herziening van het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg van wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies en vorm in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan biedt voor de bestaande bebouwing op de beide locaties een consolidatie- en beheerfunctie en staat geen nieuwe ontwikkelingen toe, anders dan gebruikswijziging. . Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Perceelsgewijs zijn de maximale bouwmogelijkheden en gebruiksvormen in dit bestemmingsplan vastgelegd. Hieruit volgt dat er in beginsel geen ruimte is om, met de mogelijkheden die de wet daarvoor biedt, nog andere bouwmogelijkheden en/of gebruiksvormen toe te staan.
Alleen in uitzonderlijke gevallen, waarin sprake is van onvoorziene ontwikkelingen, zal worden overwogen van dit bestemmingsplan af te wijken.
Verbeelding en regels
Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de digitale verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de digitale verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.
Aanduidingen
Op de digitale verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte, het maximumbebouwingspercentage en het maximumaantal wooneenheden.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking.
De aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
6.2 Opbouw Regels
Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in dit artikel uitgelegd.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.
Bestemmingsregels
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Artikel 3 Gemengd
In deze bestemming wordt verschillend gebruik waaronder bedrijvigheid, cultuur en ontspanning, dienstverlening, maatschappelijk e.d. Het gebruik voor fietsen- en scooterverkoop is specifiek geregeld met een aanduiding. Het gebruik voor een ander type detailhandel is niet toegestaan. Om na te gaan welke type bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten wordt verwezen naar Bijlage 1 bij de regels: Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging'. De bebouwingsmogelijkheden van het vigerende plan zijn overgenomen.
Artikel 4 Wonen
In deze bestemming is de oude locatie van de fietsenwinkel opgenomen. Hier is de aanduiding detailhandel/dienstverlening vervangen door de aanduiding 'gemengd' op grond waarvan op de begane grond wel andere typen bedrijvigheid (eveneens passend op grond van bijlage 1) zijn toegelaten.
De bebouwingsmogelijkheden van het vigerende plan zijn overgenomen.
Artikel 5 Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1
Deze dubbelbestemming beschermt in de bodem opgeslagen archeologische resten. Bij werkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld dient middels archeologisch onderzoek te worden aangetoond of er waardevolle resten aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2
Deze dubbelbestemming beschermt in de bodem opgeslagen archeologische resten. Bij werkzaamheden dieper dan 100 cm onder maaiveld dient middels archeologisch onderzoek te worden aangetoond of er waardevolle resten aanwezig zijn.
Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 3 van dit artikel is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen.
Artikel 9 Overige regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouw- dan wel omgevingsvergunning is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd worden.
Artikel 11 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid & Handhaving
7.1 Vooroverleg
Het plan is in het kader van het vooroverleg ter advisering naar de diverse overleginstanties gestuurd. In totaal heeft 1 instantie op het voorontwerp bestemmingsplan “Zeeweg 82b en Zuidstraat 65” gereageerd, te weten de Nederlandse Gasunie. De Nederlandse Gasunie heeft aangegeven geen belemmeringen te zien voor de uitvoering van het plan.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan “Zeeweg 82b en Zuidstraat 65” heeft van … gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en mondeling op het plan te reageren. In totaal zijn er … zienswijzen op het plan ingediend.
Ingediende zienswijzen
PM
7.3 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan Zeeweg 82b en Zuidstraat 65 wordt opgesteld onder regime van de nieuwe Wro. Onderdeel van de nieuwe Wro is de GREX – wet. De wetgever heeft met de nieuwe regeling inzake de grondexploitatie, ook wel Grondexploitatiewet (GREX – wet) genoemd, een oplossing willen bieden voor het probleem dat gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden geen of slechts beperkte mogelijkheden van kostenverhaal hebben, indien zij niet de eigenaar zijn van de te ontwikkelen gronden (afdeling 6.4 Wro). Dit als stok achter de deur als het niet lukt om een exploitatieovereenkomst af te sluiten met de private grondeigenaren. Er zijn twee mogelijkheden om (privaatrechtelijk) de kosten te verhalen:
- 1. anterieure exploitatieovereenkomst, exploitatieovereenkomst voordat een exploitatieplan aan de orde is.
- 2. posterieure exploitatieovereenkomst, exploitatieovereenkomst die gesloten wordt na de inwerkingtreding van een exploitatieplan.
Het exploitatieplan is verplicht als het niet lukt om een anterieure exploitatieovereenkomst af te sluiten met de eigenaren binnen het exploitatiegebied. Het exploitatieplan biedt dan een grondslag om de kosten van openbare voorzieningen via de omgevingsvergunning te innen.
Deze verplichting geldt voor zogenaamde 'aangewezen bouwplannen' Dit zijn plannen voor de bouw, uitbreiding of verbouw van 1 woning of meer of bebouwing voor andersoortig gebruik indien groter dan 1000 m2.
Consequenties bestemmingsplan Zeeweg 82b en Zuidstraat 65
Het pand aan de Zeeweg en aan de Zuidstraat zijn ieder, en samen, fors kleiner dan 1000 m2. Het betreft in principe geen bouw of verbouw, maar wijziging van het gebruik.
In het bestemmingsplan Zeeweg 82b en Zuidstraat 65 is derhalve geen sprake van een aangewezen bouwplan in de zin van de GREX-wet. Voor het bestemmingsplan Zeeweg 82b en Zuidstraat 65 bestaat daarom geen verplichting zijn tot het opstellen van een exploitatieplan.
Om eventuele planschaderisico's als gevolg van de bestemmingswijziging te ondervangen wordt met de eigenaren van de beide panden een planschadeovereenkomst overeengekomen.
7.4 Handhaving
De gemeente Katwijk heeft in het plan 'Organisatie van het Vergunning- en Handhavingsbeleid 2012-2016' voor de komende jaren het integrale toezichts- en handhavingsbeleid vastgelegd. Dit beleid richt zich op de bebouwde omgeving met als doel een bijdrage te leveren aan de naleving van gestelde normen en regels. Het streefbeeld voor de gemeentelijke toezichts- en handhavingstaak is om deze op een structurele en integrale manier vorm te geven. Eventuele toepassing van bestuurs- of strafrechtelijke sancties maakt de toezichts- en handhavingsketen compleet.
Toezicht wordt gehouden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Er vindt controle plaats op de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. Doel is het waarborgen van een basiskwaliteit ten aanzien van de bouwkundige staat, veiligheid, en de milieukundige, ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de bebouwde omgeving. Verder wordt toezicht gehouden op precariorechten, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en leegstand. Voor handhavingstaken voortvloeiend uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is sprake van signaaltoezicht en wordt samengewerkt bij evenemententoezicht. Thema's als duurzaam bouwen en veiligheid vormen steeds vaker een onderdeel van de toezichtstaak.
Tijdens het gebruik wordt toezicht gehouden op bestaande objecten. Deze gebruiksfase begint nadat een object (bijvoorbeeld een gebouw) is opgericht, ingericht en daardoor gebruiksklaar is. Toezicht vindt plaats op grond van een verleende omgevingsvergunning of algemeen geldende voorschriften. Objecten worden volgens een vastgestelde controlefrequentie periodiek gecontroleerd. Hoofdzakelijk betreft het toezicht periodieke controles op basis van het Gebruiksbesluit/Bouwbesluit, de Wet milieubeheer, de APV (evenementen) en aan deze gerelateerde wetgeving.
Ten slotte wordt toezicht gehouden op gebiedsniveau; (strijdig)gebruik en het illegaal oprichten van bouwwerken en ruimten. Op deze manier worden de ruimtelijke, esthetische en landschappelijke kwaliteiten versterkt en de veiligheid en leefbaarheid van de (openbare) ruimte verbeterd. Dit type toezicht is veelal naar aanleiding van een klacht of melding of op basis van vrije veldtoezicht.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar voor toezicht en handhaving.
Hoofdstuk 8 Procedure Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Zeeweg 82b en Zuidstraat 65 doorloopt, net als ieder bestemmingsplan, een uitgebreide procedure. Het voorontwerpbestemmingsplan is vrijgegeven voor het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. De reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg, kunnen leiden tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan Zeeweg 82b en Zuidstraat 65
Vervolgens geven burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrij voor ter visie legging conform art 3.8 (nieuwe) Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad.
Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad - binnen 12 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.
Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn).
Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten