2e Herziening De Horn
Bestemmingsplan - Gemeente Katwijk
Vastgesteld op 22-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan met identificatienummer NL.IMRO.0537.bpRBG2eherzDeHorn-va01' van de gemeente Katwijk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0537.bpRBG2eherzDeHorn-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer niet boven elkaar gebouwde hoofdgebouwen.
1.7 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.8 achtererf
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.9 achtergevel
de van de weg af gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.
1.10 achtergevelrooilijn
de lijn die samenvalt met de achtergevel van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.
1.11 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.12 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.13 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.14 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.15 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.16 archeologisch waardevol gebied
terrein dat op de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Katwijk is aangeduid als gebied met hoge archeologische waarde.
1.17 archeologisch verwachtingsgebied
terrein dat in het plan is aangeduid als gebied met middelhoge tot hoge archeologische verwachting.
1.18 atelier
een werkplaats, in het bijzonder die van een beeldend kunstenaar. (maatwerk)
1.19 balkon
een al dan niet inpandige, geheel of gedeeltelijk overdekte bij een gebouw behorende buitenruimte vanaf de eerste bouwlaag.
1.20 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.21 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.22 bed & breakfast
een woning, waarin op kleine schaal tegen vergoeding nachtverblijf al dan niet met ontbijt wordt verstrekt, zonder exploitatie van zaalaccommodatie, mits niet meer dan één of twee kamers door de bewoner of eigenaar van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen worden verhuurd;
Onder een bed&breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.23 bedrijf aan huis
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, uitgezonderd prostitutie, met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.24 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet c.q. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.25 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.27 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.28 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.29 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.30 bijgebouw
niet voor bewoning bestemd gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.31 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.32 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.33 bouwlaag
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen; bij de bepaling van het aantal bouwlagen wordt de bouwlaag die grotendeels in de kap is gelegen (zogenaamde zolderlaag) evenals de bouwlaag die grotendeels onder de begane grond is gelegen (zogenaamde kelder/souterrain) niet meegerekend.
1.34 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.35 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.36 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.37 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.38 carport
een op de grond staande overkapping van één bouwlaag, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van de overkapping.
1.39 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.40 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.41 dakkapel
een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met een eigen dak, met dien verstande dat de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter boven de dakvoet is gelegen.
1.42 dakopbouw
de ophoging van de goothoogte en/of nokhoogte en/of de dakhelling.
1.43 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.44 deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.
1.45 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals bijvoorbeeld reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, stomerijen, sleutel- en hakkenbars, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
1.46 dwarskap
een kap loodrecht op de voorgevel (naar de straat gekeerde gevel).
1.47 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.48 erker
een uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel.
1.49 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.50 geluid reducerend wegdek
een wegdek met een reducerend effect op de geluidsemissie vanwege het wegverkeer van ten minste 3 dB ten opzichte van dicht asfaltbeton.
1.51 geschakelde woningen
woningen, waarvan de hoofdgebouwen door middel van uitbouwen c.q. aangebouwde bijgebouwen met elkaar zijn verbonden en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens is gebouwd.
1.52 gestapelde woningen
een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
1.53 hobbykas
een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.
1.54 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.55 hoofdverblijf
het verblijf van waaruit al dan niet tijdelijk het sociale en economische leven van de betrokkene plaatsvindt.
1.56 horeca
een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. De volgende specifieke vormen worden onder horeca begrepen. Bij deze begrippen is een onderscheid gemaakt tussen licht, middel en zware horeca, welke in de regels wordt gebezigd. Tot de in de a t/m g genoemde begrippen worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:
Lichte horeca (categorie 1):
- winkelondersteunende/winkelgebonden horeca: horeca, waarbij de bedrijfsactiviteit is gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, zoals een cafetaria/snackbar, shoarmazaak, automatiek, tearoom, conditorei, koffiehuis, coffeeshop, brasserie, ijssalon en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied en geheel of overwegend is gebonden aan c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied;
- restaurant/cafetaria/snackbar/shoarmazaak/automatiek: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is;
- zaalaccommodatie: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
- daghoreca: een bedrijf (zoals een koffiehuis, brasserie, ijssalon) dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee en frisdranken met uitzondering van alcoholische dranken;
- hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
- pension: een gebouw, waarin op kleine schaal tegen vergoeding nachtverblijf wordt verstrekt, zonder exploitatie van zaalaccommodatie;
middelzware horeca (categorie 2):
- bar/café/pub/grand-café/eetcafé of taverne: een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;
zware horeca (categorie 3):
- discotheek of dancing: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare activiteiten.
1.57 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.58 kamerverhuurbedrijf
een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging. Een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.
onder de definitie van kamerverhuurbedrijf valt niet:
- de verhuur van één of twee kamers door de bewoner of eigenaar/bewoner van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen, dit mits de gezamenlijke woonvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale woonvloeroppervlakte van de woning, zulks met een maximum van 40 m²;
- de verhuur van (een gedeelte van) de woning ten behoeve van verblijfsrecreatie.
1.59 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.60 kas
een bedrijfsgebouw van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen.
1.61 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
1.62 langskap
een kap evenwijdig aan de voorgevel (naar de straat gekeerde kap).
1.63 lessenaarsdak
een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.
1.64 mansardekap
een kap met een symmetrisch profiel waarbij de dakvlakken niet van goot tot nok één plat vlak, maar twee platte vlakken vormen die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten.
1.65 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door botanische, faunistische, biologische, bodemkundige en morfologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.66 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.67 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.68 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een liftopbouw, reclame-uitingen, technische installaties zoals een koelmotor of antenne, een dakvenster, een luifel, schoorsteen en een frans balkon, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het grondoppervlak op de begane grond).
1.69 onderdoorgang
een op de verbeelding aangegeven gebied binnen het bouwvlak waar een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.
1.70 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer dan wel het laagst gelegen gedeelte van het bouwwerk is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.
1.71 onderkomen
een voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuig, woonboot, ark, caravan en stacaravan, voor zover deze niet als bouwwerk zijn aan te merken, alsook een tent.
1.72 open constructie
Hieronder wordt verstaan:
- of een volledig doorzichtige erfafscheiding (met raster ter ondersteuning van het groen).
- of tot ten hoogste één meter een dichte constructie vanaf de grond en opgetrokken tot twee meter met doorzichtige materialen (met raster ter ondersteuning van het groen).
- of een afwisselend doorzichtige/ gesloten afscheiding in de verhouding twee staat tot een. Het dichte deel van het bouwwerk mag telkens ten hoogste één meter breed zijn.
1.73 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.74 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.75 overkluizing
een civieltechnisch kunstwerk, waarmee een weg een andere weg, een plein of een waterloop (kruiselings) overwelft.
1.76 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.77 parkeervoorziening
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.78 peil
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de voorgevel.
- voor bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein.
- voor een woonboot: het gemiddelde waterpeil rondom de woonboot.
1.79 pension
een horecabedrijf als bedoeld onder horeca onder f.
1.80 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.
1.81 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.82 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.83 prostitué(e)
degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.84 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding, daaronder begrepen thuisprostitutie.
1.85 schildkap
een dak dat bestaat uit ten minste drie schuine vlakken, waarvan er één evenwijdig aan de straat en de andere haaks op de straat zijn gesitueerd.
1.86 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een escortbedrijf of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.87 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.88 twee-aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een blok van maximaal twee geschakelde hoofdgebouwen of twee aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.
1.89 theatervuurwerk
door de minister van VROM aangewezen professioneel vuurwerk dat is bestemd voor het teweegbrengen van pyrotechnisch speciale effecten, hetzij bij een film- of televisieproductie, hetzij tijdens evenementen of voorstellingen waarbij het publiek zich op geringe afstand bevindt van de plaats waar het effect teweeg wordt gebracht.
1.90 thuisprostitutie
vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
1.91 verbeelding
voorheen plankaart; de digitale kaart met bijbehorende verklaring NL.IMRO.0537.bpRBG2eherzDeHorn-va01 waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
1.92 uitbouw
een uit de gevel springend ondergeschikt deel van een gebouw bestaande uit één bouwlaag, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- en slaapgedeelten van een woning en dat rechtstreeks vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is.
1.93 verdieping
een boven de begane grondlaag gelegen bouwlaag.
1.94 vliesgevel
een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel van een gebouw met een geluidswerende functie ten behoeve van de betrokken gevel van het gebouw, waarbij de afstand tussen de vliesgevel en de gevel van het gebouw ten minste 0,5 m bedraagt.
1.95 voorerf
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied .
1.96 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels.
1.97 voorgevelrooilijn
de lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.
1.98 vrijstaande woning
een woning die geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing.
1.99 waterstaatkundige kunstwerken
werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.
1.100 wonen
het houden van verblijf of het gehuisvest zijn in een woning.
1.101 woning of wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden; onder woning wordt mede een zorgwoning begrepen.
1.102 woonschip
elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf.
1.103 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.104 zijgevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.
1.105 zijgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een gebouw kan worden getrokken tot aan de perceelgrenzen.
1.106 zorgwoning
woning bestemd voor groepen, zoals ouderen en personen met fysieke en/of psychische beperkingen, waar intensieve zorgverlening/begeleiding mogelijk is (zoals voor rolstoelgebruik) en/of zorg op afroep of 24 uurs zorg beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, woon-zorgcentrum of bijvoorbeeld een dienstencentrum.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
de kortst gemeten afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens, ondergeschikte bouwdelen niet meegerekend.
2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie
- ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.6 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de dakhelling van een mansardekap
de maximale dakhelling van het eerste dakvlak van een mansardekap - die zowel bij een dwarskap of langskap voorkomen - wordt gemeten vanuit de goot.
2.8 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.
2.9 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.10 de hoogte van een woonschip
vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.
2.11 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.12 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 de oppervlakte van een woonschip
tussen de buitenzijde van de zijwanden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.
2.14 de vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- de waterhuishouding en de waterberging;
- waterstaatkundige kunstwerken en voorzieningen;
- watergangen, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder stuwen, dammen en/of duikers;
- geluidsscherm;
- onderhoud;
- verkeer te water;
- infiltratievoorzieningen;
- ligplaatsen voor recreatievaartuigen;
- recreatief gebruik;
- ter plaatse van de aanduiding woonschepenligplaats' (wl): een woonschip;
- kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water.
5.2 Bouwregels
Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- op deze gronden is het gebruik ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep bij de woning en/of in de bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
- het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 50 m2 bedraagt;
- de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
- het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken in de openbare ruimte en/of er geparkeerd wordt op eigen terrein;
- het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken activiteiten;
- voor de werkzaamheden geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt;
- permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan;
- het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan;
- de gezamenlijke woonvloeroppervlakte, wat gebruikt wordt als bed&breakfast, bedraagt niet meer dan 30% van het totale woonvloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 40 m2.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg, het behoud en het herstel van de zeewering. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op de gronden mogen ten behoeve van de in lid artikel 6 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid artikel 6 lid 2, met inachtneming van de volgende regels:
- de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
- het belang van de waterstaatkundige functie wordt door de bouwactiviteiten niet onevenredig geschaad;
- alvorens te beslissen omtrent een vergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- technische installaties, mits:
- deze bouwdelen indien mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte en van omwonenden worden geplaatst;
- de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- het bedrijf/ de installatie op de aanbevolen afstand van woningen staat volgens de brochure 'bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten of de technische installatie noodzakelijk is door nieuwe wet- of regelgeving.
8.2 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door galerijen, balkons en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
8.3 Dakhelling
Van een gebouw waarvoor de maximale goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximale bouwhoogte en terugvallen onder hoeken van 45° met de horizon, met dien verstande dat tussen de toegestane denkbeeldige dakvlakken met een helling van 45° en de daaruit voortvloeiende maximale bouwhoogte, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer of minder dan 45° en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder begrepen topgevels, zijn toegestaan. Deze regel is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en goten.
8.4 Ondergronds bouwen
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
9.2 Voldoende parkeergelegenheid
Indien de omvang en/of de functie van een bouwwerk daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's en fietsen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder dat bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort.
9.3 Afwijken van parkeereisen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde inzake parkeren in artikel 9.2:
- indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit en mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de parkeersituatie: of;
- indien en voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
9.4 Beleidsregels
Het bevoegd gezag hanteert bij de toepassing van in artikel 9.2 opgenomen regel en de in artikel 9.3 opgenomen afwijkingsbevoegdheid de beleidsregels zoals vastgelegd in het “Nota parkeernormen 2020” , zoals opgenomen bijlage 1 bij de regels, met dien verstande dat bij de toepassing van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor bouwen of binnenplans afwijken van de gebruiksregels te verlenen of de toepassing van de in artikel 9.3 opgenomen afwijkingsbevoegdheid geldt dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, het meest recente beleid wordt gehanteerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- danwel een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in lid artikel 10 lid 2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- het onder a bepaalde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
10.3 Hardheidsclausule
Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 2e Herziening De Horn.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het bestemmingsplan 2e Herziening De Horn is opgesteld om de verplaatsing van een woonboot mogelijk te maken langs de Oegstgeesterweg en in het Oegstgeesterkanaal. Daarnaast maakt het bestemmingsplan een extra woning mogelijk naast Oegstgeesterweg 251. Deze mogelijkheid is per abuis wegbestemd met de vaststelling van bestemmingsplan De Horn.
1.2 Situering En Begrenzing Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan 2e Herziening De Horn betreft twee locaties. De ene locatie ligt naast Oegstgeesterweg 251. De andere locatie ligt in het Oegstgeesterkanaal en langs de Oegstgeesterweg nummer 295 (naast woonboot Oegstgeesterweg 293), kadastraal perceel RBG02C3011, RBG02C6164 en RBG02C4133.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Momenteel geldt in het betreffende gebied het bestemmingsplan De Horn.
Deze herziening van het bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk het genoemde bestemmingsplan en tevens alle partiële herzieningen en besluiten tot afwijking van het bestemmingsplan die in de afgelopen planperiode zijn genomen in het betreffende plangebied.
1.4 Leeswijzer
Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig, omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.
De toelichting is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 de belangrijkste informatie uit diverse beleidsnota's van verschillende overheden vermeld. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plangebied waar in het bijzonder aandacht is besteed aan de ruimtelijke en functionele aspecten, hoofdstuk 4 gaat in op de nieuwe ontwikkelingen en hoofdstuk 5 gaat in op de milieu & omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 wordt het juridisch kader nader toegelicht. Hoofdstuk 7 bevat de resultaten van het overleg met betrokken diensten, besturen en overheden en de resultaten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Ook wordt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid beschreven en in dit hoofdstuk bevindt zich de paragraaf met betrekking tot handhaving. Hoofdstuk 8 besteedt aandacht aan de procedure van een bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid En Relevante Wetgeving
2.1.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) / Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2008)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en gewijzigd worden. Zowel rijk, provincies als gemeenten hebben de bevoegdheid om ruimtelijke plannen op te stellen. Hiervan is het bestemmingsplan het belangrijkste instrument, welke ook juridisch bindend is.
Als ruimtelijk toetsingskader worden door rijk, provincies en gemeenten structuurvisies vastgesteld. Het is de bedoeling dat de structuurvisies op elkaar worden afgestemd en als uitgangspunt gelden voor bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, inpassingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Een gemeente kan daar alleen van afwijken indien er een goede motivering voor is. Rijk en provincies kunnen kaders stellen waarbinnen de gemeenten kunnen opereren, met zogenoemde reactieve en proactieve aanwijzingen.
De bestemmingsplanprocedure is in de nieuwe wet teruggebracht van ruim een jaar naar 26 weken. Indien er sprake is van meerdere samenhangende besluiten en plannen is het mogelijk de procedure te vereenvoudigen door middel van een coördinatieregeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Wro verder uitgewerkt ten behoeve van de uitvoering. Onder andere bevat het Bro bepalingen over de verplichting om ruimtelijke visies, plannen, besluiten, verordeningen of algemene maatregelen van bestuur digitaal ('elektronisch') beschikbaar te stellen. Alle ruimtelijke plannen zijn te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Ook bevat het besluit gedetailleerde bepalingen over de vormgeving en inhoud van ruimtelijke plannen, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, de procedure voor het afhandelen van een planschadeverzoek en bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen.
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft, als motiveringseis, een wettelijke verankering gekregen.
De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De afweging is van toepassing op wonen, werken, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen.
Het afwegingskader van de ladder is als volgt:
- Is er een regionale behoefte aan een nieuwe ontwikkeling ?
- Kan (een deel van) de behoefte in bestaand stedelijk gebied worden opgevangen ?
- Mocht nieuwbouw echt nodig zijn, zoek dan een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden ontsloten voor de resterende regionale behoefte.
2.1.2 Modernisering Monumentenwet 1988 (MoMo)/Wijziging Bro
Per 1 januari 2012 trad de wijziging van het Bro in werking die een verplichting inhoudt om in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
2.1.3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) /Besluit omgevingsrecht (Bor) (2010)
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo heeft ca. 25 regelingen geïntegreerd. Bouw-, milieu-, natuur- en monumenten-vergunningen, zijn opgegaan in één vergunning, de omgevingsvergunning. Burgers en ondernemers krijgen te maken met één loket, één beschikking en één procedure. De aanvraag kan digitaal worden gedaan en behandeld.
Voor de uitvoering van de Wabo zijn regels uitgewerkt in het Besluit Omgevingsrecht (Bor). In dit besluit is vastgelegd voor welke activiteiten omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd, onder welke voorwaarden en wat de relatie is met het bestemmingsplan. Nieuwe bestemmingsplannen dienen te worden afgestemd op de bepalingen en terminologie in Wabo en Bor.
Bijlage II van de Bor wordt gewijzigd en zal naar verwachting op 1 november in werking treden. De wijzigingen in de Bor maken het eenvoudiger om zonder omgevingsvergunning te bouwen, aangezien de randvoorwaarden voor bebouwing op het achtererfgebied worden versoepeld. Daarnaast is een definitie voor mantelzorg opgenomen en de mogelijkheid om bijbehorende bouwwerken bij woningen te gebruiken voor mantelzorg. Tijdelijk gebruik van gebouwen (ten hoogste 10 jaar) kan via de reguliere procedure geregeld worden. Ook kan er via een korte procedure een omgevingsvergunning worden verleend voor het gebruiken van een bouwwerk buiten de bebouwde kom dat een logiesfunctie voor werknemers krijgt. Voor uitbreidingen van en gebruikswijzigingen binnen al bestaande hoofdgebouwen en bijbehorende percelen gaat eveneens gelden dat de reguliere voorbereidingsprocedure moet worden toegepast.
2.1.4 Wet Natuurbescherming
Gebiedsbescherming is geregeld in de Wet Natuurbescherming. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Wet Natuurbescherming verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Wet Natuurbescherming:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
- Beschermde Natuurmonumenten
- Wetlands
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden binnen het grondgebied van de Europese Unie. Natura 2000 gebieden worden aangewezen middels een aanwijzingsbesluit. In dit besluit is aangegeven wat de reden is van aanwijzing, hoe de begrenzing is en wat de natuurdoelen voor het gebied zijn. Binnen Katwijk zijn twee Natura 2000 gebieden aangewezen: Meijendel & Berkheide en de Coepelduynen.
In een beheerplan zal wordt vastgelegd hoe de doelstellingen zullen worden gehaald.
Voor bepaalde activiteiten in of in de omgeving van Natura 2000 gebieden is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk. Dit geldt niet alleen voor activiteiten binnen het aangewezen gebied maar ook daarbuiten (zogenaamde 'externe werking' ). In het beheerplan is vastgelegd welke activiteiten niet vergunningplichtig zullen zijn. Middels een zogenaamde 'passende beoordeling' of met een milieueffectrapportage (Mer) moet worden vastgesteld in hoeverre een activiteit een significant effect heeft op de natuurdoelen en of een NB-wet vergunning nodig is. Indien voor een activiteit een NB-wet vergunning vereist is zal deze bij de vaststelling van het bestemmingsplan moeten zijn verkregen.
Soortbescherming vindt tevens plaats via de Wet Natuurbescherming. Deze bepaalt dat indien in het plangebied beschermde planten en dieren voorkomen, schade aan de soort dient te worden voorkomen. Indien het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen toestaat dient te zijn aangetoond dat deze geen schade aan de instandhouding van de soort toebrengt, danwel dat eventuele schade wordt gecompenseerd.
2.1.5 AMvB algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De rijksoverheid kan algemene regels vaststellen ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen, die vragen om een landelijke regeling omdat ze gemeente en regio overstijgend zijn. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwijkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) rekening houden met het Barro.
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. En nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen 3 jaar in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. In het Barro zijn voorlopig zes "projecten" beschreven:
- Mainport ontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en Waddengebied;
- Defensie;
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Binnenkort zullen nog volgen:
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Ecologische hoofdstructuur;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied.
Op termijn volgt dan nog, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp "duurzame verstedelijking".
Van deze onderwerpen is voor Katwijk een tweetal relevant te weten het Kustfundament en de Limes, als onderdeel van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De laatste zal pas concreet in de bestemmingsplannen kunnen worden vertaald wanneer de provincies deze hebben uitgewerkt en begrensd.
2.1.6 Nationale Omgevingsvisie (2020)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
2.1.7 Waterwet (2009)
De Waterwet stelt de watersysteembenadering centraal en integreert acht bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en regelt de juridische implementatie van Europese richtlijnen (o.a. Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's).
De Waterwet kent één watervergunning. Met het wegvallen van vergunningen treedt een belangrijke wijziging op in de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of waterschap). Diverse activiteiten zoals bouwen en gebruik van de gronden zijn in, op grond van het waterbeleid, beschermde gebieden aan een watervergunning gebonden.
In de Watertoets van bestemmingsplannen (vooroverleg artikel 3.1.1 Bro) wordt bezien of de voorgenomen ingrepen in het watersysteem (juridisch) gefaciliteerd kunnen worden. Dat wil dus zeggen: of aannemelijk is dat vergunningen kunnen worden verleend, dat de noodzakelijke peilbesluiten (of peilvergunningen) genomen zullen worden en dat nieuwe waterstaatswerken in de legger kunnen worden opgenomen. Indien hierover iets gezegd kan worden, zal daaraan in het wateradvies aandacht worden besteed.
Formeel gezien staan vergunningen en andere besluiten volledig los van de watertoets. Het kan voorkomen dat regels uit het bestemmingsplan, zoals gebruiksregels, aanlegregels of bebouwingsregels, hetzelfde luiden en dezelfde belangen beschermen als watervergunningsregels op grond van de keur. Deze samenloop van regelgeving is in beginsel alleen toelaatbaar als de bestemmingsplanregels een ruimer belang dienen dan alleen het waterstaatkundig belang.
2.1.8 Conclusies
De ontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt met dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van het Rijk.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Per 1 april 2019 is de Omgevingsvisie 'Omgevingsbeleid Zuid-Holland' in werking getreden. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geven wij richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
- Kaartbeelden en een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur.
- De ontwikkelingsrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing.
- Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland.
- De samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.
2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (2019)
De Omgevingsverordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Omgevingsverordening daarom onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen.
De onderbouwing van een ontwikkeling dient ook op grond van provinciaal beleid te voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
2.2.3 Provinciale Milieuverordening
De Provinciale Milieuverordening wordt in fasen, - tranches - genoemd, gewijzigd en geactualiseerd. In de Provinciale Milieuverordening zijn de hoofdlijnen van het milieubeleid en de belangrijkste ontwikkelingen op milieugebied beschreven. De Provinciale Milieuverordening bevat o.a. regels over de milieubeschermingsgebieden voor stilte en voor grondwater. De milieubeschermingsgebieden hebben gevolgen voor toetsing van bepaalde activiteiten en vinden hun beslag in het bestemmingsplan.
De waterwingebieden zijn de meest kwetsbare zones van de beschermingsgebieden. In deze zone is het beschermingsregime dan ook het strengst. Binnen waterwingebieden dient elk risico van verontreiniging te worden voorkomen; in deze gebieden zijn dan ook in principe alleen activiteiten toegestaan in het kader van de grondwaterwinning zelf. Indien men toch activiteiten in soort gebieden wil uitvoeren dient ontheffing te worden aangevraagd. Rondom de waterwingebieden zijn ook grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen, deze bevinden zich echter niet op Katwijks grondgebied.
In het Stiltegebied Berkheide, grotendeels samenvallend met het waterwingebied Berkheide, is sprake van strengere bepalingen ten aanzien van het gebruik van toestellen die de natuurlijke stilte van het gebied kunnen verstoren. De aanwijzing kan beperkingen opleggen aan planologische ontwikkelingen in en aangrenzend aan het Stiltegebied.
2.2.4 Conclusies
De ontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt met dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de provincie Zuid-Holland.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 (2009)
Op 24 juni 2009 is de Regionale StructuurVisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030.
De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.
Met de visie worden de volgende kerndoelen nagestreefd:
- Holland Rijnland is een top woonregio
- Leiden vervult een regionale centrumfunctie
- Concentratie stedelijke ontwikkeling
- 'Groenblauwe kwaliteit' staat centraal
- De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open
- Kennis en Greenport
- Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
2.3.2 Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014-2019
Uitgangspunten
De woningbehoefte groeit en deze behoefte moet regionaal geaccommodeerd worden. Naast groei van de behoefte wordt de regio ook geconfronteerd met vergrijzing en gezinsverdunning. Daar moeten de gemeenten in hun woningbouwprogrammering rekening mee houden.
De Regionale Woonagenda 2014 is een leidraad waarmee de gemeenten binnen Holland Rijnland een bijdrage kunnen leveren aan de versterking van de regionale woningmarkt.
Kaders
Belangrijk kader voor de regionale woonagenda is de provinciale visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). De provincie zet in deze visie in op het optimaal benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied, voldoende sociale woningen voor de primaire doelgroep en het realiseren van de juiste woning op de juiste plek. Belangrijk instrument hierbij is de ladder voor duurzame verstedelijking.
Iedere drie jaar wordt er door de provincie een berekening gemaakt van de verwachte woningbehoefte (WBR) en de bevolkingsprognose (BP). In de regionale Woonagenda is uitgegaan van deze WBR2013 cijfers omdat deze door de provincie als bovengrens voor de woningbouw in de regio (en in de gemeente) worden gehanteerd. Het afstemmen van alle woningbouwplannen in de (sub)regio is dan ook een belangrijk onderdeel van de regionale Woonagenda.
Voorzien in kwalitatieve woningbehoefte
Voorzien in de toekomstige woningbehoefte vraagt om de juiste product-marktcombinaties op de juiste locatie. Hierbij spelen de locatiekenmerken een rol in relatie tot de vraag/behoefte van de doelgroepen. Marktkansen liggen er volgens de regionale woonagenda vooral voor de sociale huurwoningen (egz en app), vrije sector huur, goedkope koopwoningen (egz) en middeldure koop (egz). Qua locatiekenmerken liggen er vooral kansen in de centrum (klein)stedelijk, buiten centrum en groenstedelijke woonmilieus.
Regionale afstemming woningbouwplannen
Binnen de regionale afstemming worden de woningbouwplannen ingedeeld in een aantal categorieën. Categorie 1 zijn de harde en realistische plannen; categorie 2 zijn de reserveplannen (dit zijn de harde, maar minder realistische plannen en de realistische maar minder harde plannen); categorie 3 zijn de plannen die in meerder opzichten onzeker zijn en de plannen na 2020 en categorie 4 zijn de plannen die gebaseerd zijn op provinciaal-(inter)gemeentelijke afspraken over bovenlokale gebiedsontwikkeling.
Monitoring
De aantallen en kwaliteit van de plannen worden gemonitord aan de hand van de planmonitor. De regio Holland Rijnland bekijkt in overleg met de gemeenten welke toevoegingen nodig zijn om de afspraken uit de regionale woonagenda te kunnen volgen.
2.3.3 Waterbeheerplan (2016)
Het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland, geldig voor de periode 2016-2021, is vastgesteld door het Hoogheemraadschap van Rijnland. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.
Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. De verandering van het klimaat zal naar verwachting leiden tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
Watertoets
Een zogenaamde "watertoets", uitgevoerd door de waterbeheerder het Hoogheemraadschap van Rijnland, is gewenst bij de opstelling van de bestemmingsplannen. De watertoets vormt een bindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen.
2.3.4 Keur en Beleidsregels (2015)
Op 11 maart 2015 heef het bestuur van het hoogheemraadschap van Rijnland een nieuwe Keur en daarbij behorende uitvoeringsregels vastgesteld. Deze regels treden per 1 juli 2015 werking.
De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De handelingen die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem wordt gereguleerd via een zorgplicht, algemene regel, vergunningplicht of een absoluut verbod.
Deze Keur is vastgesteld na een grootschalige dereguleringsslag waardoor het uitgangspunt 'ja, tenzij' wordt gebruikt. In beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. Bepalingen van de Keur en de Beleidsregels horen niet in bestemmingsplan te worden vertaald, om dubbele regelgeving te voorkomen.
2.3.5 Duurzaamheid en klimaat
In regionaal verband zijn afspraken gemaakt over duurzaamheidsaspecten en vastgelegd in de volgende plannen:
- Regionale DuBoPlus-Richtlijn 2008-2012;
- Regionaal beleidskader duurzame stedenbouw;
- Plan van Aanpak Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland en Rijnstreek.
Het beleid heeft tot doel om voor duurzaamheidsaspecten al op het schaalniveau van stedenbouw afspraken te maken over ambities en maatregelen. Deze beleidskaders zijn ook lokaal vastgesteld en daarom in paragraaf 2.4 nader uitgewerkt.
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland volgt de principes van duurzaam waterbeheer:
- een veilig watersysteem met goed functionerende waterkeringen;
- voorkomen van afwenteling van problemen naar andere compartimenten in ruimte of tijd;
- geen overlast van of tekort aan water, zowel binnen als buiten het stedelijk gebied;
- tegengaan van versnippering in het watersysteem;
- realiseren van een biologisch gezond watersysteem;
- realiseren van ecologische infrastructuur, zowel binnen het stedelijk gebied als naar buiten toe;
- gebruikmaken van het zelfreinigend vermogen van het watersysteem;
- vasthouden van gebiedseigen water (waterconservering) en inlaat van gebiedsvreemd water beperken;
- benutten en bufferen van schoon water (bijvoorbeeld schone kwel en afstromende neerslag van schone oppervlakken);
- toepassen van het ordeningsproces "water stroomt van schoon naar vuil": verontreinigende functies benedenstrooms plaatsen van kwetsbare functies/gebieden;
- vervuiling bij de bron aanpakken;
- voorkomen van verspreiding van (diffuse) verontreinigingen;
- optimalisatie van beheer en onderhoud, zowel binnen het watersysteem als de afvalwaterketen.
2.3.6 Externe veiligheid
De gevaren van risicovolle objecten strekken zich uit over een gebied dat vaak tot over de gemeentegrens heen reikt. In de in regionaal verband opgestelde Omgevingsvisie externe veiligheid 2008 zijn afspraken gemaakt over gebiedsgerichte normstelling waarbij woongebieden veiliger moeten zijn dan bedrijfsterreinen.
2.3.7 Conclusies
De ontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt met dit bestemmingsplan is passend binnen het regionale beleid.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Omgevingsvisie Katwijk Zelfverzekerd in de Regio (2018)
De omgevingsvisie van Katwijk is een inspiratiedocument voor de ontwikkeling van Katwijk in de periode tot 2030. Het dient tevens als integraal afwegingskader voor diverse projecten en initiatieven van burgers, bedrijven en gemeente. De uitwerking wordt vertaald in programma, projecten en plannen.
In de omgevingsvisie heeft Katwijk 7 doelstellingen opgenomen. Een doelstelling heeft betrekking op de keuze voor duurzame en veilige mobiliteit. De gemeente Katwijk wil ook in de toekomst goed en duurzaam bereikbaar blijven. Daarbij is de doelstelling te gaan voor ontwikkeling van duurzame mobiliteit. Dat wil zeggen goede fiets en wandelroutes, een ov-netwerk en, waar nodig, een adequaat autonetwerk. Elektrisch vervoer (fiets, auto en ov) heeft de toekomst en Katwijk wil dat maximaal faciliteren in haar gemeente

Figuur 2.5 Uitsnede Omgevingsvisie Katwijk
Toetsing
De extra woning en de ligplaats voor een woonboot vallen beide in het stedelijk gebied De beoogde ontwikkeling van een extra woning en een woonboot sluit aan bij de omgevingsvisie van de gemeente Katwijk.
De extra woning en de ligplaats voor een woonboot vallen beide in het stedelijk gebied De beoogde ontwikkeling van een extra woning en een woonboot sluit aan bij de omgevingsvisie van de gemeente Katwijk.
2.4.2 Woonvisie Katwijk 2015-2019 (2015)
De Woonvisie 2015-2019 van de gemeente Katwijk is in oktober 2015 vastgesteld in de gemeenteraad. In deze Woonvisie ligt het accent op het voorzien in de woonwensen van de verschillende doelgroepen: de starters, de jonge gezinnen die door willen stromen, de vitale ouderen die langer zelfstandig willen blijven wonen of door willen stromen en de ouderen die met een zorgvraag te maken krijgen. Samen met andere betrokken partijen (ontwikkelaars, Dunavie, zorginstellingen, beleggers e.d.) wordt gewerkt aan het oplossen van knelpunten en de inzet van de juiste instrumenten, acties en product-markt combinaties om dit te bereiken. Bij de inzet van instrumenten en maatregelen worden deze getoetst aan drie hoofddoelstellingen:
- Betaalbaarheid van de woningen;
- Beschikbaarheid van de juiste woning voor de juiste doelgroep;
- Duurzame kwaliteit van de woning en de woonomgeving;
De instrumenten en/of maatregelen die worden ingezet worden altijd getoetst aan de mate waarin ze bijdragen aan het dichterbij brengen van de drie hoofddoelen. De woningbouwprogrammering is/wordt afgestemd op het voorzien in de kwalitatieve woningbehoefte passend binnen het kwantitatieve WBR kader vanuit de provincie. Het uiteindelijke doel voor de gemeente bij het ontwikkelen van woningbouwplannen is om zo goed mogelijk te voorzien in de woningbehoefte van de (toekomstige) inwoners van Katwijk. Dit vraagt om een op de vraag/behoefte afgestemd programma met daarin de juiste productmarktcombinaties op de juiste locatie. Bij de woningbouwprogrammering worden de kenmerken en de ligging van de locatie in beeld gebracht om deze optimaal af te stemmen op de wensen en eisen ten aanzien van de woning en de woonomgeving van de verschillende doelgroepen. Nieuwe woningbouwplannen worden getoetst op basis van een toetsingskader waarbij gelet wordt op de meerwaarde van het plan (voor doelgroep en omgeving) en de mate waarin het plan bijdraagt aan de versterking van het unieke woonmilieu.
2.4.3 Welstandsnota Katwijk (2012)
Op 26 april 2012 heeft de raad de Welstandsnota Katwijk 2012 vastgesteld.
De gemeentelijke Welstandsnota geeft inzicht in de regels die gelden ten aanzien van de toetsing aan eisen van welstand. De Welstandsnota geeft een typering van de bebouwing in bestaande wijken (gebiedsindeling) en hoe hiermee in het kader van de toetsing door de stadsbouwmeester wordt omgegaan (welstandsniveau). Initiatiefnemers van een bouwplan kunnen daarmee vóór het indienen van het daadwerkelijke bouwplan inzicht krijgen in de beoordelingscriteria die gelden voor het betreffende gebied. Doel van het welstandsbeleid van de gemeente Katwijk is het bieden van heldere en eenvoudige procedures met objectieve beoordelingscriteria.
De relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria is als volgt. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Bestemmingsplanregels prevaleren dus boven welstandscriteria. De architectonische vormgeving, uitstraling van bouwwerken en inpassing in de gebouwde omgeving vallen echter buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld.
2.4.4 Katwijkse agenda mobiliteit
De Katwijkse agenda mobiliteit (KAM) is vastgesteld door de gemeenteraad op 19 december 2019. In deze agenda zijn de thema's van de Omgevingsvisie vertaald naar beleidskeuzes voor mobiliteit.
De vertaling van de keuzes in de Omgevingsvisie leidt tot een tweedeling in de verkeersruimte:
- In de kernen en in de woongebieden ligt de nadruk op de verblijfsfunctie: leefbaarheid en kwalitatief hoogwaardige inrichting van de verblijfsruimte;
- Regionaal en binnen de 'economische as' (het gebied van 't Heen, Rijnsburg Noord via Flora Holland en bio-science park tot aan Valkenburg) ligt de nadruk op de verkeersfunctie: bereikbaarheid.
In de KAM zijn beleidskeuzes uitgewerkt voor alle vervoerwijzen. Nadrukkelijk is ook lopen meegenomen als vervoerwijze door een apart hoofdstuk te wijden aan voetgangers. Verder is er aandacht voor parkeren en verkeersveiligheid. Samenvattend zijn de beleidskeuzes als volgt:
Voetganger
- Bij het ontwerpen en inrichten van de openbare ruimte is de voetganger (naast fiets) uitgangspunt;
- Extra aandacht voor jongeren, ouderen en mensen met een beperking;
- Het voetgangersnetwerk is veilig en niet doorbroken;
- Trottoirs zijn vrij van onnodige obstakels en toegankelijk voor mindervaliden, blinden en slechtzienden;
- De hoogteverschillen zijn minimaal (geen hoge stoepranden);
- Er zijn goede rust- en ontmoetingsmogelijkheden in de openbare ruimte.
Fiets
- Bij het ontwerpen en inrichten van de openbare ruimte is de fiets (naast de voetganger) uitgangspunt;
- Fietsroutes zijn korter dan autoroutes, ontbrekende schakels worden aangepakt;
- Snelfietsroutes moeten een aantrekkelijk alternatief voor de auto zijn tot 15 km woon-werkafstand;
- Aandacht voor comfort: egale verharding in plaats van tegels, ruime boogstralen, voldoende opstelruimte en korte wachttijden bij verkeerslichten;
- Aantrekkelijk ingerichte ruimte voor fietsparkeren (winkels en voorzieningen) en fietsenstalling (OV) waar vraag is;
- Meer ruimte voor gescheiden fietspaden: alle 50 km/u en hoger wegen hebben in principe vrij liggende fietspaden.
Openbaar vervoer
- Het openbaar vervoer moet een aantrekkelijk alternatief bieden voor de auto, met name in het woon-werkverkeer;
- Alle wijken moeten goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer;
- Ketenmobiliteit wordt bevorderd door fietsparkeren en P+R bij haltes;
- Bestaande haltes worden zo nodig opgewaardeerd (beschutting, zitplaatsen, dynamische reisinformatie);
- Bij een volgende concessie verlangt Katwijk zero-emissie voertuigen;
- Een schaalsprong naar lightrail om Katwijk te verbinden met station Leiden Centraal is het doel voor de langere termijn.
Auto
- Voor regionale verbindingen en voor de economische as wordt bereikbaarheid per auto goed geregeld: er wordt een robuust regionaal hoofdwegennet uitgewerkt;
- In kernen en woongebieden is de auto te gast; regionaal doorgaand autoverkeer wordt er geweerd en de inrichting is autoluw waar mogelijk;
- Autoverkeer in woongebieden is dienstbaar aan leefbaarheidsdoelstellingen.
Goederenvervoer
- Goederenvervoer agrarische sector en bedrijventerreinen wordt gefaciliteerd;
- Goederenverkeer wordt geweerd uit de kernen en woongebieden;
- Schone en stille vormen van distributie worden gestimuleerd.
Parkeren
- Het parkeeraanbod is evenwichtig met een rechtvaardige verdeling van kosten;
- Het aantal auto's in de openbare ruimte moet worden terug gedrongen (rijdend en stilstaand);
- In leefgebieden wordt een goede balans aangeboden tussen autoparkeren en leefbaarheid (ruimte voor gezond bewegen, voor groen, voor spelen);
- Gereguleerd parkeren (betaald, blauwe zone en vergunningen) moet gebruikersvriendelijk zijn en uitgevoerd met een eenvoudige en efficiënte bedrijfsvoering.
Veiligheid
- Het aantal verkeersongevallen moet zoveel mogelijk gereduceerd worden (maak een punt van nul);
- In het op te stellen Actieplan Verkeersveiligheid worden doelstellingen uitgewerkt voor de inrichting van de infrastructuur, gedrag (educatie en voorlichting) en handhaving;
- Alle te nemen maatregelen in de openbare ruimte worden getoetst op verkeersveiligheid.
2.4.5 Nota parkeernormen 2020
Bij de toetsing van bouwplannen gebruik je parkeernormen om te kijken hoeveel parkeerplaatsen er voor de nieuwe ontwikkeling moeten komen. Het kan daarbij gaan om nieuwbouw, uit- en inbreidingsprojecten of functieveranderingen. In deze toets kijken we onder meer of het bouwplan in de eigen parkeerbehoefte voorziet. Deze behoefte wordt zo goed mogelijk bepaald aan de hand van parkeernormen. Op 20 oktober 2020 heeft het college van B&W de nieuwe Nota parkeernormen 2020 vastgesteld. Deze nieuwe parkeernormen zijn op 1 december 2020 inwerking getreden. De Nota parkeernormen 2020 is uitgangspunt op het gebied van parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestemmingsplannen en bouwplannen.
2.4.6 Beleidsnota Archeologie
In het Archeologisch Beleidsplan is het gemeentelijke beleid vastgelegd, volgend op de uitvoering van het Verdrag van Malta (1992, vaststelling in Nederland in 2006), de Monumentenwet 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) en de Erfgoedwet die sinds 1 juli 2016 van kracht is. Deze wet verplicht de gemeente om archeologische waarden binnen bestemmingsplannen, en bij bodemverstoringen in het kader van bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten, mee te wegen en indien archeologische waarden aanwezig zijn deze conform de Archeologische Monumentenzorg veilig te stellen.
Met het Archeologisch Beleidsplan is ook de Gemeentelijke Archeologische Verwachting- en Beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart dient als basis en toetsingskaart voor het gemeentelijke archeologiebeleid. Daarnaast is in de beleidsnota opgenomen dat er standaardregels in gemeentelijke bestemmingsplannen moeten worden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden binnen de gemeente Katwijk.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt in 3 typen archeologisch interessante gebieden:
- Archeologische Monumenten.
Er bestaan twee typen archeologische monumenten: 'beschermde monumenten' en 'monumenten'. Het Rijk behartigt de 'beschermde' archeologische monumenten, zijnde rijksmonumenten. Het streven is deze vrij van bebouwing te laten en ze vorm te geven, bijvoorbeeld in de vorm van een park.
- Archeologisch Waardevol Gebied
Archeologisch waardevolle gebieden zijn gebieden waarvan de archeologische waarde vastgesteld is aan de hand van archeologisch onderzoek, meestal zijn dit de archeologische monumenten waar de provincie zeggenschap over heeft. Ook zijn de historische dorpskernen van Katwijk, Valkenburg en Rijnsburg archeologisch waardevol gebied. Voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen bestaat voor de archeologisch waardevolle gebieden geen vrijstellingsnorm. Pas na overlegging van een rapport van archeologisch onderzoek aan het bevoegd gezag, provincie of gemeente, kan een vergunning worden afgegeven.
- Archeologisch Verwachtingsgebied
Archeologische verwachtingsgebieden zijn gebieden waarvan nog geen bepaling van archeologische waarden bestaat. Daar is dus nog geen archeologisch onderzoek verricht. De verwachting is uitgedrukt in lage-, middelmatige- en hoge archeologische verwachting. In het geval van een middelmatige- tot hoge archeologische verwachting wordt archeologisch onderzoek voorafgaande aan de afgifte van een vergunning verplicht gesteld. Net als voor gebieden met een lage archeologische verwachting, geldt voor bodemverstorende activiteiten met een totaal gebiedsomvang kleiner dan 100 m² geen onderzoeksplicht.
Indien ontwikkelaars of individuele inwoners van de gemeente Katwijk van plan zijn om een omgevingsvergunning aan te gaan vragen kunnen deze zelf vooraf al bekijken of ze daarbij rekening moeten houden met archeologische verwachtingen en een onderzoeksplicht.
Indien er tijdens graafwerkzaamheden, ongeacht de locatie en de omvang, onverwachte archeologische resten worden aangetroffen geldt een wettelijke meldingsplicht. In geval van bijzondere vondsten kan de gemeentelijke archeoloog deze laten opgraven en de vondsten bergen voordat ze zouden worden afgevoerd.
2.4.7 Duurzaamheidsprofiel Katwijk (2008)
Op 12 augustus 2008 heeft de raad het Duurzaamheidsprofiel Katwijk vastgesteld. De gemeente geeft een overkoepelende visie op hoe zij zich wil ontwikkelen op het gebied van duurzaamheid de komende jaren. Katwijk wil vanuit haar traditie en identiteit de samenleving duurzaam inrichten waarbij het voor huidige en toekomstige inwoners en bezoekers aangenaam en goed wonen, werken en leven is, en zal daartoe waar nodig vernieuwend handelen.
Het aspect duurzaamheid komt met name naar voren in het lokale milieubeleid. In nieuwe planvorming wordt de duurzaamheid meegewogen. Een duurzaamheidstoets draagt aan deze functie bij. De gemeente zal zich richten op duurzaam inrichten en bouwen, duurzaam wijkbeheer en leefomgeving, sociale duurzaamheid en duurzaam handelen. Kaders daarbij zijn de volgende:
- het beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) is van toepassing op elke ruimtelijke opdracht in de gebouwde omgeving vanaf 10 woningen en/of één hectare grondoppervlak of 5000 m2 bedrijvigheid.
- in de Regionale DuBoPlus-Richtlijn 2008-2012 is een beperkt aantal basismaatregelen opgenomen, aangevuld met een prestatie-eis die, voor zover hoger dan wettelijk vereist, vrijwillig is. Deze richtlijn wordt meegenomen als onderdeel in het milieuadvies bij ruimtelijke plannen en toetsing.
- het Klimaatprogramma 2008-2012 bevat kaders voor energieprestaties bij gebouwen en geldt zowel voor nieuwbouw als bestaande bouw. De doelstelling van het programma is het minimaliseren van de energievraag en het duurzaam opwekken en/of inkopen van de resterende energievraag (energieneutraal). Vanwege de grote overlap in inhoud (energie) en doelgroepen is het klimaatprogramma in het RBDS en de DuBoPlus-richtlijn geïntegreerd.
- het Politiekeurmerk Veilig Wonen voor nieuwbouw voorziet in de verbetering van de sociale veiligheid.
2.4.8 Geluidbeleidsplan (2009)
De gemeente Katwijk heeft op 18 augustus 2009 de nota Geluidbeleid vastgesteld. Daarin zijn ook kaders opgenomen voor het vaststellen van hogere grenswaarden. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, moeten voldoen aan de Wet geluidhinder. In de wet is als uitgangspunt opgenomen dat de geluidsbelasting van een geluidgevoelig object niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Ruimtelijke plannen worden eerst uitvoerig onderzocht op mogelijke maatregelen om het geluidsniveau te beheersen, zodat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Pas na een ongunstig onderzoeksresultaat kan een procedure tot het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden ingezet. De hogere waarde procedure vereist een zorgvuldige afweging tussen het gevraagde geluidsniveau en een voldoende bescherming van het woonklimaat.
Objectieve criteria om tot een afgewogen ontheffingsbesluit te komen zijn opgenomen in bovengenoemde nota.
2.4.9 Waterplan Katwijk (2008)
De gemeente Katwijk en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben gezamenlijk het Waterplan Katwijk opgesteld. De gemeente Katwijk heeft het plan op 18 december 2008 vastgesteld en het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het op 11 februari 2009 vastgesteld.
Het doel van het waterplan is het samen realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente. De planperiode is gesteld op 2009 tot 2019 met een doorkijk naar 2027. Thema's die aan de orde komen zijn onder andere het verbeteren van de waterkwaliteit en het voorkomen van (grond)wateroverlast, maar ook het benutten van kansen voor de beleving van het water, ecologie en waterrecreatie.
2.4.10 Ligplaatsenbeleid Katwijk (2013)
Op 26 maart 2013 is het ligplaatsenbeleid vastgesteld. Nu is het innemen van een ligplaats in gemeentelijk openbaar water verboden. Aanmeren aan private grond of in de jachthavens mag wel. Het college wil het aanmeren aan de meeste openbare oevers officieel toestaan. Zo wordt het gebruik en de beleving van de waterlopen aantrekkelijker. Dit nieuwe ligplaatsenbeleid maakt voor iedereen duidelijk waar het innemen van een ligplaats officieel wel en niet mag. Door het nieuwe beleid komen er bijna geen extra ligplaatsen bij, behalve aan de openbare oever langs de Rijn ter hoogte van de Overrijn. Het gemeentelijk ligplaatsenbeleid geldt niet voor de provinciale vaarwegen: de Rijn, Additioneel Kanaal en het Uitwateringskanaal. Hiervoor geldt het provinciaal beleid.
2.4.11 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (2011)
In de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken en de Waterwet is de zorgplicht van de gemeente uitgebreid met zorg voor het hemelwater en grondwater. Uiterlijk in 2012 moest iedere gemeente in Nederland een verbreed gemeentelijk rioleringsplan hebben vastgesteld, met daarin opgenomen de beleidskeuzes ten aanzien van de zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater. In maart 2011 is voor Katwijk het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 vastgesteld.
In het VGRP zijn maatregelen opgenomen waarmee wordt gezorgd dat het rioolstelsel goed blijft functioneren, zodat de volksgezondheid en ook natuur en milieu op een duurzame wijze worden beschermd.
2.4.12 Conclusies met betrekking tot het plangebied
De voorgenomen plannen zijn in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
Het perceel naast Oegstgeesterweg 251 heeft een woonbestemming zonder bouwvlak en is ingericht als tuin. Het perceel voor de woonboot heeft de bestemming water en de bestemming verkeer.
Hoofdstuk 4 Planopzet
4.1 Stedenbouwkundige Opzet
Inleiding
Voor 2 locaties gelegen aan de Oegstgeesterweg in Rijnsburg is een bestemmingswijziging voorzien. Het betreft een bouwlocatie aan de Oegstgeesterweg ter hoogte van nummer 255 en een strook land aan en een strook water in het Oegstgeesterkanaal ter hoogte van het adres Oegstgeesterweg 293 waar voorzien is in ruimte voor een ligplaats voor een woonark.
Beschrijving van de planlocaties
De Oegstgeesterweg is van oudsher de uitvalsweg vanuit Rijnsburg richting Oegstgeest en voert langs het Oegstgeesterkanaal dat in 1840 is aangelegd als boezemkanaal om het overtollige water richting zee af te voeren. De Oegstgeesterweg wordt begeleid door een lint bebouwing met veel vrijstaande woningen met aan de westzijde vaak diepe achtertuinen tot aan de Vliet. Veel woningen hebben een smalle gevel aan de weg en een langgerekte vorm zodat er ruimte tussen de bebouwing overblijft. Aan de oostzijde staan de woningen veelal gedraaid aan de weg doordat de percelen hier niet haaks op de weg eindigen. De lintbebouwing is in de loop van de tijd wel wat verdicht bij de kruising met de Brouwerstraat maar het losse en groene karakter is grotendeels bewaard gebleven. Richting het Oegstgeesterkanaal wordt de Oegstgeesterweg begeleid door woonschepen die in de Vliet en het kanaal liggen.
Bestemmingsplan
In de 2e herziening wordt voor de locatie ter hoogte van Oegstgeesterweg 255 uitgegaan van een vrijstaand bouwperceel met maximale breedte aan de weg van 8m en een maximale bouwdiepte van 15m. Het bestemmingsplan voorziet in een bebouwing van maximaal 2 woonlagen met een kap. Deze bouwlocatie is in het bestemmingsplan de Horn uit 2006 niet overgenomen maar was wel aanwezig in het bestemmingsplan Centrum II van 1979 van destijds nog de gemeente Rijnsburg. De aanpassing betreft een reparatie van de bestaande rechten. Voor de ligplaats van het woonschip is een strook van 26m bij 5m gereserveerd. Binnen deze maat dient het woonschip een plek te krijgen. Voor deze waterstrook is een strook oever aangemerkt als tuin voor het woonschip. Binnen deze bestemming is het mogelijk om een terras en een opstelplek voor fietsen te realiseren. Deze bestemmingswijziging komt voort uit de verplaatsing van de woonboot met adres Oegstgeesterweg 283 op de huidige locatie vanwege de aanleg van een nieuwe toegangsbrug naar de nieuwbouwlocatie de Horn.
Stedenbouwkundige beoordeling
In het bestemmingsplan van 1979 is het bouwvlak ter hoogte van Oegstgeesterweg 255 nog met de lange zijde aan de weg ingetekend. In de 2e herziening is het nieuwe bouwvlak een kwartslag gedraaid zodat het met de korte zijde naar de weg staat en zich meer voegt in het beeld van de lintbebouwing. Tussen de bouwlocatie en de aangrenzende bebouwing is nu ook voldoende ruimte, minimaal 9,5m, zodat het karakter van de lintbebouwing niet wordt aangetast. De goot- en nokhoogte van het bouwvlak zijn afgestemd op de omgeving met een bouwhoogte van maximaal 2 bouwlagen met een kap. De nieuwe woonbootligplaats ligt in het verlengde van Oegstgeesterweg 293 en is doorzetting van de begeleiding van de Oegstgeesterweg. De nieuwe ligplaats vormt geen wezenlijke aantasting van de ruimtelijke kwaliteit en heeft wellicht een gunstige effect op de sociale veiligheid van dit deel van de Oegstgeesterweg.
4.2 Verkeer En Vervoer
Verkeer en Vervoer
De nieuwe ligplaats voor de woonboot is verplaatsing van een bestaande woonboot. Er is daarmee geen sprake van een verkeerstoename. Zowel de oude als nieuwe locatie wordt ontsloten op de Oegstgeesterweg, dus ook daar vindt geen wijziging plaats.
Het nieuwe bouwvlak naast Oegstgeesterweg 251 maakt 1 nieuwe woning mogelijk. Dit betekent dat er op de Oegstgeesterweg ongeveer 7 verkeersbewegingen bij komen. De Oegstgeesterweg kan deze geringe toename zonder problemen verwerken.
Parkeren
Voor het reeds bestaande/gerealiseerde deel in het plangebied geldt het Nota parkeernormen 2020 bij veranderingen in het gebied (zoals nieuwbouw, in- en uitbreidingen en functieveranderingen). Zodra de nu nog te realiseren gebieden zijn gebouwd geldt ook hier bij wijzigingen het Nota parkeernormen 2020 .
Ook bij een functiewijziging binnen een bestemming zal de parkeerbalans opnieuw bekeken moeten worden. Parkeren is meer gedetailleerd en de functies binnen een bepaalde bestemming kunnen een verschillende parkeerbehoefte hebben. Daardoor kan bij functieverandering (ook binnen de bestemming) de parkeerbehoefte groter of kleiner worden. De parkeerbalans in de omgeving mag dan niet verstoord worden.
Plangebied
Voor de woonboot is volgens beleid 2 parkeerplaatsen nodig en die zijn beschikbaar langs de Oegstgeesterweg. Voor de extra woning naast Oegstgeesterweg 251 zijn 2 parkeerplaatsen nodig en deze zijn op eigen terrein te realiseren. In de openbare ruimte zijn voldoende parkeerplaatsen beschikbaar om het aandeel bezoekers op te vangen.
4.3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met de drie opeenvolgende stappen.
De afweging is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen voor wonen, werken, bedrijven, infrastructuur en diverse andere stedelijke voorzieningen.
De afweging is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen voor wonen, werken, bedrijven, infrastructuur en diverse andere stedelijke voorzieningen.
Het gaat om stedelijke ontwikkeling die een zekere ruimtelijke impact hebben, bij bedrijven geldt dit al voor één bedrijf, bij woningen heeft jurisprudentie uitgewezen dat het om plannen met 10 woningen of meer zou gaan.
De provincie Zuid-Holland heeft de ladder nader ingevuld, dit leidt tot volgende benodigde stappen:
- Bestaat er regionaal behoefte aan de nieuwe ontwikkeling ?
- Kan (een deel van) de behoefte in bestaand stedelijk gebied of in andere harde plancapaciteit worden opgevangen ?
- Heeft regionale afstemming plaatsgevonden over het kwantiteit en de kwaliteit ?
- Mocht nieuwbouw echt nodig zijn, zoek dan een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden ontsloten voor de resterende regionale behoefte. Voor uitbreiding van woongebieden is deze eis minder relevant.
Deze ontwikkeling bestaat uit 1 vrijstaande woning en 1 woonboot. Dit betekent dat het hier niet gaat om een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder van duurzame verstedeling en de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing is op deze ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Milieu & Omgevingsaspecten
5.1 Duurzaam Ontwikkelen
Om uitvoering te kunnen geven aan het beleid is een ambitietabel opgesteld (bijlage). Daaruit blijkt waar in het plangebied de mogelijkheden liggen voor een duurzame gebiedsontwikkeling. Inmiddels is de stedenbouwkundige uitwerking van deelgebied fase 1 voltooid. Uit de tabel blijkt dat het project De Horn voldoet aan het minimale ambitieniveau. Vrijwel alle relevante basisambities en 3 extra ambities zijn opgenomen in het Programma van Eisen.
Ten behoeve van de implementatie van duurzaamheid in woningbouwlocatie De Horn is in 2013 het Duurzaamheidsprofiel De Horn (bijlage) opgesteld. Het DPL (DuurzaamheidsProfiel van een Locatie) is een instrument om de duurzaamheid van een gebied of wijk te meten uitgaande van de gestelde ambities. Doel is de operationalisering van het begrip duurzaamheid bij gebiedsontwikkeling door het formuleren van een concrete prestatie die eenduidig en kwantificeerbaar is voor alle betrokken partijen in het proces. Het definitieve rapport is in de bijlagen bij deze toelichting opgenomen. Op basis van het plan zijn 19 scores berekend op basis van gegevens uit het stedenbouwkundig plan zelf, het bestemmingsplan en aanvullende onderzoeken. De volgende aspecten maken deel uit van de analyse:
ruimtegebruik, materialen, afvalinzameling, energiegebruik, duurzame energie, hemelwaterafvoer, overstromingsgevaar, groen en water, bodemkwaliteit, luchtverontreiniging, geluidshinder, geurhinder, externe veiligheid, sociale veiligheid, verkeersveiligheid, kwaliteit van woningen en omgeving, cultuurhistorische waarde, sociale cohesie, kwaliteit voorzieningen, duurzaam vervoer, lokale werkgelegenheid, bedrijvigheid, functiemenging, flexibiliteit.
Daartoe zijn de resultaten van het plan vergeleken met een referentiewijk die is gemaakt op basis van een standaard referentiewijk uit het DPL programma: sub-urbane woonwijk, laagbouw, rond 2012.
Het plaatsen van zonnecollectoren (opwekking duurzame energie) is vergunningsvrij op grond van artikel 2, Hoofdstuk II, Bijlage II van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat het oprichten van deze bouwwerken niet in de regels hoeft te worden geregeld.
Bestemmingsplan De Horn 2e herziening maakt de bouw van 1 woning mogelijk en maakt het verplaatsen van een bestaande woonboot mogelijk. Het grootste deel van de DPL-thema's wordt uitgewerkt in andere plangebieden binnen De Horn. Op basis van het beleidskader 'Duurzaamheid' gelden voor dit bestemmingsplan de volgende uitgangspunten:
- 5% van het primaire energieverbruik binnen het projectgebied duurzaam opwekken;
- verkaveling met 70% van de woningen gunstig op de zon georiënteerd;
- de openbare ruimte en de verkaveling moeten worden getoetst aan het PKVW.
Conclusie
In de planregels kunnen bepalingen worden opgenomen zoals hiervoor onder 'Onderzoek' genoemd om invulling te geven aan de doelstellingen van het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid.
5.2 Bedrijvigheid
Feitelijke situatie
Er wordt alleen ten gevolge van de mogelijk toegestane activiteiten ter plaatse van de ten noorden gelegen percelen met een agrarische bestemming en de direct ten zuiden gelegen percelen met een bedrijfsbestemming niet voldaan aan de van toepassing zijnde richtafstanden. De richtafstanden zijn volgens de VNG-publicatie echter algemene richtafstanden en geen harde afstandseisen. Gemotiveerd afwijken van deze afstanden is mogelijk, zo volgt ook uit jurisprudentie. Er dient in voorliggende situatie aldus gemotiveerd te worden dat ondanks dat er niet wordt voldaan aan de richtafstanden alsnog sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarom zal de feitelijke situatie ter plaatse van de percelen waarvoor niet aan de geldende richtafstand wordt voldaan tevens beoordeeld worden.
Ten noorden gelegen agrarische gronden
Thans is ter plaatse van deze gronden overwegend sprake van grasland. Daarnaast is direct aan de overzijde van het Oegstgeesterkanaal aan het Kanaalpad Noord-Oost kasbebouwing gesitueerd. Kassen behoren conform de VNG-publicatie tot milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Op basis van de feitelijke situatie wordt, aangezien de beoogde ontwikkeling op circa 45 meter afstand is gelegen, aldus aan de van toepassing zijnde richtafstand voldaan. Daarnaast zijn op kortere afstand van deze gronden, en dan wel direct aangrenzend aan de perceelgrens, woningen gesitueerd aan de Bankijkerweg. Deze woningen vormen hiermee reeds beperkingen voor de toekomstige mogelijkheden ter plaatse van deze gronden met een agrarische bestemming. De beoogde ontwikkeling zal daarom naar verwachting geen verdere beperkingen aan de bedrijfsvoering van deze agrarische bedrijvigheid opleggen. De beoogde ontwikkeling is aldus op een passende afstand gesitueerd, waarmee naar verwachting geen sprake zal zijn van mogelijke hinder.
Ten zuiden gelegen bedrijvigheid
Ten zuiden van de beoogde ontwikkeling is de Kamphuispolder gelegen. Dit gebied is in hoofdzaak aangewezen voor de bloemenveiling Royal FloraHolland en daaraan verbonden bedrijvigheid. In de feitelijke situatie is ter plaatse van de meest nabijgelegen percelen sprake van bloemengroothandels. Een groothandel voor bloemen en planten behoort tot milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Aangezien de beoogde ontwikkeling op circa 46 meter afstand is gesitueerd wordt hiermee aan de van toepassing zijnde richtafstand voldaan.
Dat aan de geldende richtafstand voor een groothandel voor bloemen en planten wordt voldaan betekent echter nog niet direct dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De afstanden uit de VNG-publicatie zijn namelijk richtafstanden, en het voorkomen van (geluid)hinder kan dan ook niet geheel worden uitgesloten wanneer aan deze richtafstanden wordt voldaan. Er kan immers sprake zijn van specifieke omstandigheden, waar de gehanteerde richtafstanden geen rekening mee houden, die van invloed zijn op de impact voor de omgeving. In voorliggende situatie worden de activiteiten ter plaatse van de nabijgelegen percelen daarom nader beschouwd.
De groothandels zijn wat betreft geluid relatief gunstig georiënteerd ten opzichte van de beoogde ontwikkeling. De achterzijde van de groothandels is namelijk richting de beoogde woonschepenligplaats gericht, en de aanwezige loading docks aan de zuidzijde van deze panden zijn hiermee in enige mate afgeschermd. De loading docks, en de daaraan verbonden vrachtwagenbewegingen, zullen tezamen met de aanwezige installaties naar verwachting bepalend zijn voor de optredende geluidbelasting in de omgeving van de groothandels. Op korte afstand van het plangebied is echter geen sprake van dergelijke geluidbronnen. Aan de achterzijde van de panden vindt hoofdzakelijk het parkeren van personenwagens plaats. Deze parkeerplaatsen zullen overwegend gebruikt worden door werknemers van de groothandels, waarmee de momenten waarop sprake is van aankomende en vertrekkende personenwagens relatief beperkt is. In de voorliggende situatie wordt een parkeerterrein op een dergelijke afstand acceptabel geacht. Hierbij wordt opgemerkt dat conform de VNG-publicatie een regulier parkeerterrein tot milieucategorie 2 behoort, waar een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied geldt. Er is in voorliggende situatie geen reden om aan te nemen dat de nabijgelegen parkeergelegenheid wat betreft geluid afwijkt van een regulier parkeerterrein.
In het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van de beschouwde bedrijvigheid 'Kamphuizerpolder 2004' is daarnaast in het kader van de bestemmingsplanprocedure de geluidbelasting berekend welke maximaal wordt veroorzaakt door de mogelijke toekomstige bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de bloemenveiling. Hierbij werd een geluidbelasting van maximaal 52 dB berekend ter plaatse van de woonboten in De Vliet. Op dat moment was de invulling van het bedrijfsterrein echter nog niet bekend, en werd uitgegaan van de maximaal planologische invulling. In de feitelijke situatie is echter geen sprake van een dergelijke geluidbelasting. Dit blijkt ook uit akoestisch onderzoek wat als bijlage is opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan 'De Horn Waterrijke Punt' (2020). In dit onderzoek is de geluidbelasting berekend ter plaatse van de huidige (illegale) woonschepenligplaatsen. Hieruit volgt dat de geluidbelasting als gevolg van de bedrijfsactiviteiten op de Kamphuispolder ter plaatse van de meest nabij het plangebied gelegen woonboot maximaal 50 dB (A) etmaalwaarde bedraagt. Het maximale geluidniveau bedraagt bovendien maximaal 65 dB (A). Aangezien de beoogde woonschepenligplaats op grotere afstand van de Kamphuispolder is gelegen dan de voornoemde in het akoestisch onderzoek beschouwde woonboot, zal de geluidbelasting op deze locatie niet hoger zijn. Hiermee wordt voldaan aan de van toepassing zijnde geluidgrenswaarden conform het Activiteitenbesluit en kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling op een passende afstand van de nabijgelegen bedrijvigheid is gesitueerd.
Opgemerkt wordt dat de beoogde woonschepenligplaats wel de meest nabijgelegen milieugevoelige functie zal zijn voor de ten zuiden gelegen bedrijvigheid. De beoogde ontwikkeling kan daarmee beperkingen opleggen aan diens mogelijke toekomstige bedrijfsvoering. Conform het bestemmingsplan 'Kamphuizerpolder 2004' is maximaal sprake van 52 dB ten gevolge van de maximale mogelijkheden ter plaatse van het bedrijventerrein. Middels maatwerkvoorschriften is een dergelijke geluidbelasting alsnog toegestaan, en hoeft de beoogde ontwikkeling hiermee geen beperkingen op te leggen aan diens bedrijfsvoering.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is op een passende afstand ten opzichte van omliggende bedrijvigheid gesitueerd (zie bijlage 3). Bovendien is naar verwachting sprake van een goed woon- en leefklimaat en vormt de beoogde ontwikkeling geen belemmeringen voor de mogelijke bedrijfsvoering en nabijgelegen bedrijven. Hiermee vormt het aspect bedrijven en milieuzonering aldus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.3 Geluid
Beoordeling
Uit akoestisch onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer ter plaatse van de terreingrens van de woonschepenligplaats wordt overschreden. Bovendien wordt de maximale ontheffingswaarde van 53 dB overschreden.
Er treden ten gevolge van wegverkeer over de A44 en Oegstgeesterweg ter plaatse van de terreingrens geluidbelastingen op tot ten hoogste respectievelijk 57 en 59 dB (inclusief aftrek conform artikel 110 g Wgh). De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer over de overige wegen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
Maximale ontheffingswaarde
Aangezien de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor wegverkeer wordt overschreden, zal de geluidbelasting teruggebracht moeten worden tot ten hoogste 53 dB. Alleen wanneer de maximale ontheffingswaarde niet meer wordt overschreden, is het mogelijk om hogere waarden aan te vragen. Indien het niet mogelijk is om de geluidbelasting dusdanig te reduceren kan het verplaatsen van de woonschepenligplaats, buiten de geluidzone van de betreffende wegen, een oplossing bieden.
Aangezien de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor wegverkeer wordt overschreden, zal de geluidbelasting teruggebracht moeten worden tot ten hoogste 53 dB. Alleen wanneer de maximale ontheffingswaarde niet meer wordt overschreden, is het mogelijk om hogere waarden aan te vragen. Indien het niet mogelijk is om de geluidbelasting dusdanig te reduceren kan het verplaatsen van de woonschepenligplaats, buiten de geluidzone van de betreffende wegen, een oplossing bieden.
Overschrijding voorkeursgrenswaarde
Daar waar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer wordt overschreden maar niet de maximale ontheffingswaarde, dient een ontheffing “hogere grenswaarde“ aangevraagd te worden. Hogere waarden kunnen op grond van de Wgh slechts worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Derhalve dient voorafgaand aan het nemen van een hogere waarden besluit onderzocht te worden of het mogelijk is geluidreducerende maatregelen te treffen. Daarbij geldt de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger, hetgeen inhoudt dat het treffen van maatregelen aan de bron de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen in de overdracht, en dat het treffen van maatregelen in de overdracht de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen bij de ontvanger.
Daar waar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer wordt overschreden maar niet de maximale ontheffingswaarde, dient een ontheffing “hogere grenswaarde“ aangevraagd te worden. Hogere waarden kunnen op grond van de Wgh slechts worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Derhalve dient voorafgaand aan het nemen van een hogere waarden besluit onderzocht te worden of het mogelijk is geluidreducerende maatregelen te treffen. Daarbij geldt de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger, hetgeen inhoudt dat het treffen van maatregelen aan de bron de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen in de overdracht, en dat het treffen van maatregelen in de overdracht de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen bij de ontvanger.
Cumulatie
Aangezien in voorliggende situatie naar verwachting hogere waarden aangevraagd worden, is het benodigd de gecumuleerde geluidbelasting nader te beschouwen. In de voorliggende situatie bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai ter plaatse van de terreingrens van de woonschepenligplaats ten hoogste 64 dB.
Aangezien in voorliggende situatie naar verwachting hogere waarden aangevraagd worden, is het benodigd de gecumuleerde geluidbelasting nader te beschouwen. In de voorliggende situatie bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai ter plaatse van de terreingrens van de woonschepenligplaats ten hoogste 64 dB.
In welke gevallen sprake is van een onaanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting wordt niet in regelgeving vastgelegd. In de voorliggende situatie wordt de waarde van 63 dB, welke als maximale ontheffingswaarde geldt in stedelijke gebieden, overschreden. Er zullen echter maatregelen getroffen moeten worden om de geluidbelasting ten gevolge van de Oegstgeesterweg en A44 tot maximaal de van toepassing zijnde maximale ontheffingswaarde van 53 dB te reduceren. Hiermee zal de gecumuleerde geluidbelasting alsmede gereduceerd worden, waarmee alsnog kan worden aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting.
Toetsing gemeentelijke geluidbeleid
Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde wordt conform het gemeentelijk geluidbeleid alleen verleend als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoen aan één van de ontheffingscriteria zoals opgenomen in paragraaf 3.3. In voorliggende situatie wordt de beoogde woonschepenligplaats op een open plaats tussen aanwezige bebouwing gesitueerd. Alsmede dient de beoogde woonschepenligplaats ter vervanging van de voormalige woonschepenligplaats. Gezien voorgaande kan gesteld worden dat aan de ontheffingscriteria wordt voldaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt volledigheidshalve aangesloten op de ontheffingsvoorwaarden voor vervangende nieuwbouwwoningen, ondanks dat formeel gezien geen sprake is van een woning. Middels deze voorwaarden wordt geborgd dat ook bij vervangende nieuwbouw sprake is van een acceptabele situatie voor wat betreft geluidbelasting. Daar de beoogde woonschepenligplaats ter vervanging dient van de voormalige woonschepenligplaats wordt aangesloten op de voorwaarden voor vervangende nieuwbouw. In voorliggende situatie betekent dit dat er een geluidluwe gevel, waar de geluidbelasting maximaal 53 dB bedraagt, aanwezig zou moeten zijn. Sprake is van een geluidluwe zijde, daar de geluidbelasting ter plaatse van de noordzijde, zonder het treffen van maatregelen, als gevolg van wegverkeer over de A44 maximaal 53 dB bedraagt. Tevens kan gesteld worden dat 30% van het oppervlak van het verblijfsgebied aan deze zijde is gesitueerd. Echter bedraagt de geluidbelasting ter plaatse van de buitenruimte, welke ten zuiden van de woonschepenligplaats is gesitueerd, maximaal 59 dB als gevolg van wegverkeer over de Oegstgeesterweg. Hiermee is sprake van een verschil groter dan 5 dB ten opzichte van de geluidluwe zijde. Vooralsnog wordt aldus niet aan deze voorwaarde voldaan. Er zullen echter maatregelen getroffen moeten worden om te kunnen voldoen aan de Wet geluidhinder, waarmee eveneens de geluidbelasting ten gevolge van de Oegstgeesterweg tot maximaal 53 dB gereduceerd dient te worden. Na het treffen van maatregelen zal daarom ter plaatse van de buitenruimte sprake zijn van een acceptabele geluidbelasting conform het gemeentelijk geluidbeleid.
Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde wordt conform het gemeentelijk geluidbeleid alleen verleend als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoen aan één van de ontheffingscriteria zoals opgenomen in paragraaf 3.3. In voorliggende situatie wordt de beoogde woonschepenligplaats op een open plaats tussen aanwezige bebouwing gesitueerd. Alsmede dient de beoogde woonschepenligplaats ter vervanging van de voormalige woonschepenligplaats. Gezien voorgaande kan gesteld worden dat aan de ontheffingscriteria wordt voldaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt volledigheidshalve aangesloten op de ontheffingsvoorwaarden voor vervangende nieuwbouwwoningen, ondanks dat formeel gezien geen sprake is van een woning. Middels deze voorwaarden wordt geborgd dat ook bij vervangende nieuwbouw sprake is van een acceptabele situatie voor wat betreft geluidbelasting. Daar de beoogde woonschepenligplaats ter vervanging dient van de voormalige woonschepenligplaats wordt aangesloten op de voorwaarden voor vervangende nieuwbouw. In voorliggende situatie betekent dit dat er een geluidluwe gevel, waar de geluidbelasting maximaal 53 dB bedraagt, aanwezig zou moeten zijn. Sprake is van een geluidluwe zijde, daar de geluidbelasting ter plaatse van de noordzijde, zonder het treffen van maatregelen, als gevolg van wegverkeer over de A44 maximaal 53 dB bedraagt. Tevens kan gesteld worden dat 30% van het oppervlak van het verblijfsgebied aan deze zijde is gesitueerd. Echter bedraagt de geluidbelasting ter plaatse van de buitenruimte, welke ten zuiden van de woonschepenligplaats is gesitueerd, maximaal 59 dB als gevolg van wegverkeer over de Oegstgeesterweg. Hiermee is sprake van een verschil groter dan 5 dB ten opzichte van de geluidluwe zijde. Vooralsnog wordt aldus niet aan deze voorwaarde voldaan. Er zullen echter maatregelen getroffen moeten worden om te kunnen voldoen aan de Wet geluidhinder, waarmee eveneens de geluidbelasting ten gevolge van de Oegstgeesterweg tot maximaal 53 dB gereduceerd dient te worden. Na het treffen van maatregelen zal daarom ter plaatse van de buitenruimte sprake zijn van een acceptabele geluidbelasting conform het gemeentelijk geluidbeleid.
Maatregelen
Algemeen
Aangezien de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de maximale ontheffingswaarde van 53 dB ter plaatse van de terreingrens van de woonschepenligplaats wordt overschreden dienen maatregelen getroffen te worden. Alvorens dient ervoor gezorgd te worden dat de maximale ontheffingswaarde niet meer wordt overschreden. Pas wanneer deze niet meer overschreden wordt is het mogelijk om, indien nog van toepassing, hogere waarden aan te vragen. Hogere waarden kunnen op grond van de Wgh alleen worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Derhalve dient onderzocht te worden of het mogelijk is geluidreducerende maatregelen te treffen. Daarbij geldt de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger, hetgeen inhoudt dat het treffen van maatregelen aan de bron de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen in de overdracht, en dat het treffen van maatregelen in de overdracht de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen bij de ontvanger.
Bronmaatregelen
Bronmaatregelen kunnen bestaan uit het toepassen van geluidreducerend asfalt of snelheidsverlaging. Snelheidsverlaging heeft een direct effect op de geluidemissie van wegverkeer. In voorliggende situatie wordt deze maatregel voor de A44 niet realistisch geacht, aangezien dit de capaciteit van deze weg sterk doet afnemen. Voor de Oegstgeesterweg is het verlengen van het deel wat een 30 km/uur-regime kent wel een realistisch optie. Op deze wijze hoeft deze weg niet meer getoetst te worden in het kader van de Wet geluidhinder en is hiermee geen sprake meer van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dan wel maximale ontheffingswaarde. In figuur 7.1 wordt de positie vanaf waar een 30 km/uur-regime zou moeten gelden om aan de Wet geluidhinder te kunnen voldoen weergeven.
Voorts wordt het toepassen van geluidreducerend asfalt in de voorliggende situatie niet als kosteneffectief beoordeeld, om de reden dat slechts sprake is van één woonschepenligplaats. Een dergelijke maatregel kan hiermee als te ingrijpend worden geacht.
Maatregelen in het overdrachtsgebied
Overdrachtsmaatregelen kunnen bestaan uit het plaatsen van schermen of geluidswallen. Het treffen van een maatregel in het overdrachtsgebied is in theorie mogelijk. Door een drijvend scherm te situeren kan de geluidbelasting als gevolg van de A44 gereduceerd worden tot maximaal de maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Alsmede wordt de gecumuleerde geluidbelasting hiermee gereduceerd tot maximaal 62 dB (exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh). Dit scherm dient gesitueerd te worden aan de oostzijde van de woonschepenligplaats en dient vanaf de begane grond van de woonboot een minimale hoogte van 1,5 meter te hebben. In figuur 7.1 worden de ligging en lengte van het scherm weergeven.
Figuur 7.1 Bronmaatregelen en maatregelen in het overdrachtsgebied

In bijlage 4 van het akoestisch onderzoek (O 16484 - 3 - RA- 001) worden de rekenresultaten opgenomen ingeval rekening wordt gehouden met de in figuur 7.1 aangegeven maatregelen.
Maatregelen bij de ontvanger
Indien bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk of onvoldoende effectief blijken te zijn om de geluidbelasting vanwege wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde te beperken, kunnen maatregelen bij de ontvanger overwogen worden. In voorliggende situatie is de enige oplossing hiertoe, daar het een geluidgevoelig terrein betreft waar geen bouwkundige maatregelen mogelijk zijn, om de beoogde woonschepenligplaats anders te situeren.
Conclusie
Uit akoestisch onderzoek (zie bijlage 4) volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai ter plaatse van de terreingrens van de beoogde ontwikkeling wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt als gevolg van wegverkeer over de A44 en Oegstgeesterweg eveneens overschreden.
Er treden ten gevolge van wegverkeer over de A44 en Oegstgeesterweg ter plaatse van de terreingrens geluidbelastingen op tot ten hoogste respectievelijk 57 en 59 dB (inclusief aftrek conform artikel 110 g Wgh). De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer over de overige wegen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Aangezien de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor wegverkeer hiermee wordt overschreden, zal de geluidbelasting teruggebracht moeten worden tot ten hoogste 53 dB. Alleen wanneer de maximale ontheffingswaarde niet meer wordt overschreden, is het mogelijk om hogere waarden aan te vragen. Alvorens het college van burgemeester en wethouders hogere waarden kunnen verlenen, is onderzocht of door het treffen van stedenbouwkundige maatregelen (indeling bouwplan, situering geluidgevoelige bestemmingen), bron- of overdrachtsmaatregelen, dan wel (bouwkundige) maatregelen bij de ontvanger aan de maximale ontheffingswaarde dan wel voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan.
Alleen door het treffen van maatregelen, waarmee geen sprake meer is van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde, is de beoogde woonschepenligplaats mogelijk. Uit voorliggend onderzoek volgt dat ten eerste hiertoe het 30 km/uur-gedeelte van de Oegstgeesterweg verlengd dient te worden en ten tweede dient er een drijvend scherm gesitueerd te worden tussen de woonschepenligplaats en de A44. Door toepassing van de voornoemde maatregelen kan worden voldaan aan de Wet geluidhinder. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het benodigde geluidsscherm.
5.4 Bodem
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Het plangebied is overwegend in gebruik als woongebied/watergang.
Toetsingskader
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt eisen aan de uitvoerbaarheid van plannen. Daarom is kennis van de bodem van belang voor het leggen van de bestemmingen. De Wet bodembescherming bevat kaders voor (het saneren van) ernstige verontreinigingen. De Woningwet en de Wet milieubeheer bevatten kaders omtrent het gebruik. Of een verontreiniging moet worden gesaneerd hangt af van de ernst en omvang. Uiteraard speelt het toekomstig gebruik ook een belangrijke rol.
Onderzoek
Van de onderhavige plandeelgebieden is geen relevante bodeminformatie beschikbaar. Binnen het plangebied zijn geen ernstige verontreinigingen bekend en naar de aard van het gebied worden die ook niet verwacht.
Conclusie
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat (grootschalige) bodemverontreiniging aanwezig is die belemmerend doorwerkt op de planvorming.
Deze hypothese zal in voorkomende gevallen in de praktijk worden getoetst op grond van de bouwverordening en in het kader van grondtransacties.
5.5 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het bestemmingsplan moet voldoen aan de Wet milieubeheer, Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. De kern van dit hoofdstuk is het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL), een bundeling van maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Uit het NSL volgt het onderscheid tussen grote en kleine projecten:
Het bestemmingsplan moet voldoen aan de Wet milieubeheer, Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. De kern van dit hoofdstuk is het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL), een bundeling van maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Uit het NSL volgt het onderscheid tussen grote en kleine projecten:
- grote projecten, die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren;
- kleine projecten hebben geen wezenlijke invloed op de luchtkwaliteit en behoeven niet te worden
Het begrip 'in betekenende mate' (Wm, art. 5.16 lid 1c), is verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Nibm). Een plan draagt niet in betekenende mate bij als aannemelijk wordt gemaakt dat de toename van de jaargemiddelde concentratie aan fijnstof of stikstofdioxide minder is dan 3 % van de grenswaarde van 40 ug/m3. Dan hoeft niet verder te worden getoetst aan de grenswaarden uit de wet. Naast de 3 %-grens uit het Besluit Nibm is er de Nibm-regeling, waarin categorieën van gevallen zijn benoemd welke in elk geval niet bijdragen. Onder die categorieën vallen woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg) en kantorenlocaties (tot 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg). Met de toepassing van de regeling wordt op cijfermatige wijze gekwantificeerd of een project in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet ook worden vastgesteld of er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
Onderzoek
Het plan maakt de bouw van 1 woning + 1 ligplaats voor een woonschip mogelijk. Een plan van deze omvang draagt volgens het besluit Nibm niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging. De actuele luchtkwaliteit voldoet aan de nationale normen. Ook is er geen sprake van een dreigende overschrijding. Dit valt af te lezen uit de Monitoringstool, waarin het Rijk jaarlijks verslag doet van de resultaten van het NSL.
Het plan maakt de bouw van 1 woning + 1 ligplaats voor een woonschip mogelijk. Een plan van deze omvang draagt volgens het besluit Nibm niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging. De actuele luchtkwaliteit voldoet aan de nationale normen. Ook is er geen sprake van een dreigende overschrijding. Dit valt af te lezen uit de Monitoringstool, waarin het Rijk jaarlijks verslag doet van de resultaten van het NSL.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde. Ook voldoet dit plan aan de Nibm-criteria en daarom hoeft geen verdere beoordeling van de luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde. Ook voldoet dit plan aan de Nibm-criteria en daarom hoeft geen verdere beoordeling van de luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
5.6 Natuurbescherming
Gebiedsbescherming
Op basis van de Wet natuurbescherming zijn gebieden aangewezen waarop deze wet van toepassing is. In het aanwijzingsbesluit van elk gebied zijn de beschermingsdoelstellingen benoemd. In Katwijk zijn Berkheide en Coepelduynen aangewezen als natuurbeschermingsgebied. Soortenbescherming
Op basis van de Wet natuurbescherming zijn gebieden aangewezen waarop deze wet van toepassing is. In het aanwijzingsbesluit van elk gebied zijn de beschermingsdoelstellingen benoemd. In Katwijk zijn Berkheide en Coepelduynen aangewezen als natuurbeschermingsgebied. Soortenbescherming
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming regelt ook de bescherming van planten en dieren. Bij werkzaamheden in het kader van het bouwen en inrichten van de buitenruimte moet worden voorkomen dat beschermde dieren- en plantensoorten schade ondervinden. Ten behoeve van de omgevingsvergunning moet worden aangetoond, middels ecologisch onderzoek, dat hetzij geen schade wordt toegebracht, hetzij hiervoor ontheffing op grond van die wet is verkregen. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan zal aannemelijk moeten worden gemaakt, op basis van een verkennend onderzoek of bestaande gegevens, dat de omgevingsvergunning zal kunnen worden verleend.
De Wet natuurbescherming regelt ook de bescherming van planten en dieren. Bij werkzaamheden in het kader van het bouwen en inrichten van de buitenruimte moet worden voorkomen dat beschermde dieren- en plantensoorten schade ondervinden. Ten behoeve van de omgevingsvergunning moet worden aangetoond, middels ecologisch onderzoek, dat hetzij geen schade wordt toegebracht, hetzij hiervoor ontheffing op grond van die wet is verkregen. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan zal aannemelijk moeten worden gemaakt, op basis van een verkennend onderzoek of bestaande gegevens, dat de omgevingsvergunning zal kunnen worden verleend.
Onderzoek
De natuurbeschermingsgebieden Berkheide en Coepelduynen liggen op respectievelijk 2,5 en 3,5 km afstand. Het plan voorziet in de realisatie van 1 woning en en de verplaatsing van één woonschip. Gelet op de ligging en de omvang van het plan ontstaat er geen belasting op de beschermingsgebieden. Op basis van het ecologisch rapport (KATW2020-6-QS1-V1 , zie bijlage 1) van 20 augustus 2020 blijkt dat door het plan geen soorten worden geschaad mits de aanbevelingen worden gevolgd. Uit het onderzoek blijkt dat negatieve effecten met maatregelen zijn te voorkomen door de werkzaamheden niet uit te voeren gedurende het broedseizoen of de werkzaamheden pas te laten starten na een broedvogelinspectie door een ecoloog. Voorkom vestiging van oeverzwaluw door in de periode april t/m juni steilwanden te voorkomen (in de vorm van zanddepots en afgravingen). Of zorg voor geleidelijke overgangen met een minimale verhouding van 1:3 óf dek de zandhopen af met een stevig zeil. voorkom vestiging van deze soorten door in de broedperiode (globaal van half maart t/m eind juli) bouwmateriaal, hopen houtafval of stenen direct te verwijderen uit het plangebied. Of dek de bouwmaterialen geheel af met een stevig zeil of doek.
De natuurbeschermingsgebieden Berkheide en Coepelduynen liggen op respectievelijk 2,5 en 3,5 km afstand. Het plan voorziet in de realisatie van 1 woning en en de verplaatsing van één woonschip. Gelet op de ligging en de omvang van het plan ontstaat er geen belasting op de beschermingsgebieden. Op basis van het ecologisch rapport (KATW2020-6-QS1-V1 , zie bijlage 1) van 20 augustus 2020 blijkt dat door het plan geen soorten worden geschaad mits de aanbevelingen worden gevolgd. Uit het onderzoek blijkt dat negatieve effecten met maatregelen zijn te voorkomen door de werkzaamheden niet uit te voeren gedurende het broedseizoen of de werkzaamheden pas te laten starten na een broedvogelinspectie door een ecoloog. Voorkom vestiging van oeverzwaluw door in de periode april t/m juni steilwanden te voorkomen (in de vorm van zanddepots en afgravingen). Of zorg voor geleidelijke overgangen met een minimale verhouding van 1:3 óf dek de zandhopen af met een stevig zeil. voorkom vestiging van deze soorten door in de broedperiode (globaal van half maart t/m eind juli) bouwmateriaal, hopen houtafval of stenen direct te verwijderen uit het plangebied. Of dek de bouwmaterialen geheel af met een stevig zeil of doek.
Voorkom de toepassing van kunstlicht en de verstrooiing van licht buiten de planlocatie van de woonboot. Voorkom ook het direct schijnen op het wateroppervlak van het Oegstgeesterkanaal om ervoor te zorgen dat een eventuele vliegroute van vleermuizen niet onderbroken wordt door lichteffecten. Als het schijnen van licht op het wateroppervlak voorkomen kan worden, is er geen nader onderzoek benodigd naar vleermuizen én hoeft er geen voortoets Natura 2000 uitgevoerd te worden. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor deze maatregelen.
Conclusie
Bij het opvolgen van de aanbevelingen zullen als gevolg van de uitvoering van het plan geen beschermde diersoorten worden geschaad, en wordt de Wet natuurbescherming niet overtreden. Er is daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor deze aanbevelingen.
Bij het opvolgen van de aanbevelingen zullen als gevolg van de uitvoering van het plan geen beschermde diersoorten worden geschaad, en wordt de Wet natuurbescherming niet overtreden. Er is daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor deze aanbevelingen.
5.7 Externe Veiligheid
Risicobronnen in de omgeving
Inventarisatie risicobronnen
De externe veiligheidsaspecten ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen, alsmede de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, zijn geïnventariseerd voor de nabije omgeving van het plangebied. In het kader van de externe veiligheid zijn nabij de beoogde ontwikkeling een aantal risicobronnen gesitueerd. Dit betreft de volgende risicobronnen (zie figuur 5.2):
De externe veiligheidsaspecten ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen, alsmede de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, zijn geïnventariseerd voor de nabije omgeving van het plangebied. In het kader van de externe veiligheid zijn nabij de beoogde ontwikkeling een aantal risicobronnen gesitueerd. Dit betreft de volgende risicobronnen (zie figuur 5.2):
- Transport van gevaarlijke stoffen via aardgasbuisleidingen;
- Transport van gevaarlijke stoffen over de A44;
- Ammoniakkoelinstallatie aan de Vinkenweg 32;
- LPG-tankstation aan de Rijksweg A44.
Op nog grotere afstand van het plangebied bevinden zich geen verdere risicobronnen waarvan het plangebied binnen diens invloedsgebied is gelegen.
Figuur 5.2 Uitsnede risicokaart.nl

Transport via de nabij gelegen aardgasbuisleidingen
Nabij de beoogde ontwikkeling zijn hogedrukaardgasbuisleidingen gesitueerd (zie figuur 5.2). Voor de voornoemde leidingen gelden de in tabel 5.1 genoemde invloedsgebieden. In deze tabel wordt eveneens de afstand van de aardgasbuisleidingen tot het plangebied weergegeven.
Tabel 5.1 Hogedrukaardgasbuisleidingen in de omgeving van het plangebied en diens invloedsgebied
Kenmerk | Invloedsgebied | Afstand tot plangebied |
W-535-01 | 140 m | 3 m |
A-560 | 430 m | 185 m |
W-535-16 | 120 m | 495 m |
Aangezien de beoogde ontwikkeling, te weten de realisatie van een kwetsbaar object, binnen het invloedsgebied van aardgasbuisleiding W-535-01 en A-560 is gelegen dienen, conform het Bevt, de externe veiligheidsrisico's nader inzichtelijk gemaakt te worden middels een kwantitatieve risicoanalyse (QRA).
Aan de Vinkenweg 51 bevindt zich op circa 490 meter van het plangebied een gasdrukregel- en meetstation. Een gasdrukregel- en meetstation is geen inrichting in het kader van het Bevi, echter gelden er conform het Activiteitenbesluit veiligheidsafstanden van de opstelplaats van een gasdrukmeet- en regelstation tot buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Voor een gasdrukregel- en meetstation geldt maximaal een afstand van 25 meter (afhankelijk van de opstellingswijze) als veiligheidsafstand tot kwetsbare objecten. Aangezien dit station op ruime afstand van het plangebied is gelegen, vormt dit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Transport van gevaarlijke stoffen over de A-44
Ten oosten van de beoogde ontwikkeling is de A44 gelegen. De beoogde woonbootligplaats is op circa 310 meter van de A44 gelegen. Deze weg valt onder de werkingssfeer van het Basisnet en wordt benoemd in bijlage I van de Regeling Basisnet. Het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar is op 0 meter gelegen, en is hiermee aldus niet over het plangebied gelegen.
Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de bijbehorende Regeling Basisnet kan het zijn dat er beperkingen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen een zone van 200 meter aan weerszijden van een transportroute. De A44 bevindt zich echter op meer dan 200 meter afstand van de beoogde ontwikkeling, hetgeen betekent dat de externe veiligheidsrisico's niet nader inzichtelijk gemaakt hoeven te worden.
Ammoniakkoelinstallatie aan de Vinkenweg 32
Aan de Vinkenweg 32, op circa 485 meter afstand van het plangebied, is sprake van een ammoniakkoelinstallatie. Dit betreft een installatie van W. Heemskerk bv. Er is hierbij sprake een risicovolle inrichting in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) waarbij het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de machinekamer buiten de inrichting is gelegen. Het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar is op 45 meter afstand gelegen. Deze installatie is op een ruime afstand van het plangebied gelegen en vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
LPG- tankstation aan de A 44
Aan de Rijksweg A44 bevindt zich het LPG-tankstation 'BP Elsgeest'. Dit tankstation bevindt zich op een afstand van circa 715 meter. Een LPG-tankstation is een inrichting die ressorteert onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar volgt uit de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor respectievelijk het vulpunt, het ondergronds reservoir en de afleverzuil zijn deze afstanden 40 meter, 25 meter en 15 meter. De beoogde ontwikkeling is op ruime afstand van dit tankstation gelegen, en het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar is dan ook niet over het plangebied gelegen. Een LPG-tankstation kent bovendien een invloedsgebied van 150 meter (zowel vanaf het vulpunt als vanaf het reservoir). De beoogde ontwikkeling is eveneens niet binnen het invloedsgebied van dit tankstation gelegen, en vormt hiermee geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Enkel het transport van gevaarlijke stoffen via nabijgelegen aardgasbuisleidingen vragen om extra aandacht. Hiertoe dienen de externe veiligheidsrisico's in de vorm van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) nader inzichtelijk gemaakt te worden. Er is geen sprake van overige risicobronnen in de omgeving van de beoogde ontwikkeling welke om een nadere beschouwing vragen.
In voorliggende rapportage wordt in de vorm van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) nader ingegaan op de externe veiligheidsrisico's ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen via de nabijgelegen aardgasbuisleidingen.
QRA Buisleiding
Hogedruk aardgasbuisleidingen
Nabij het plangebied zijn hogedrukaardgasbuisleidingen van de Gasunie gelegen. In figuur 5.1 is de ligging van deze hogedrukaardgasbuisleidingen weergeven. In de figuur zijn tevens de invloedsgebieden (van 140 meter en 430 meter) van de nabijgelegen hogedrukaardgasbuisleidingen weergegeven. Het invloedsgebied staat gelijk aan de 1% letaliteitscontour. De 1% letaliteitscontour geeft het gebied aan waarbinnen 1% van de bevolking komt te overlijden ten gevolge van een incident met de hogedruk aardgastransportleiding (fakkelbrand). Dit gebied wordt ook uitgedrukt als het invloedsgebied.
Figuur 5.3 Ligging aardgasbuisleidingen en invloedsgebieden (bron luchtfoto: Google Earth)

De beoogde ontwikkeling is binnen de invloedsgebieden van deze buisleidingen gelegen. Tevens is de beoogde ontwikkeling binnen de 100%-letaliteitscontour (van 70 meter) van buisleiding W-535-01 gelegen. De beoogde ontwikkeling bevindt zich niet binnen de 100%- letaliteitscontour (van 180 meter) van buisleiding A-560. De eigenschappen van de betreffende hogedrukaardgasbuisleidingen zijn opgenomen in tabel 5.2
Tabel 5.2 Kenmerken hogedrukaardgasbuisleiding
Kenmerk | Uitwendige diameter (inch) | Inwendige druk (bar) |
W-535-01 | 12,76 | 40 |
A-560 | 35,98 | 66,2 |
W-535-16 | 10,75 | 40 |
Voor de modellering is gebruikgemaakt van de software CAROLA, versie 1.0.0.51. De leidinggegevens zijn verstrekt door de beheerder Gasunie. Deze gegevens zijn aangeleverd als een versleuteld leidingbestand. Hierdoor is geborgd dat de leidinggegevens afkomstig zijn van de leidingexploitant.
Beschouwde scenario's
Om de verandering van het groepsrisico ten gevolge van de realisatie van de beoogde ontwikkeling in beeld te brengen is het groepsrisico berekend voor zowel de huidige als de toekomstige situatie.
Populatiegegevens omgeving
Voor de bepaling van het groepsrisico is het noodzakelijk dat de bevolking binnen de invloedsgebieden, oftewel de 1%-letaliteitscontour, van de transportleidingen geïnventariseerd wordt. In figuur 5.2 wordt het gebied weergeven wat meegenomen dient te worden in de QRA. Dit gebied wordt gevormd door de invloedsgebieden, waarbij aan de weerszijden van het plangebied een lengte van één kilometer van de buisleiding (indien aanwezig), vermeerderd met de 1%-letaliteitsafstand, wordt aangehouden.
Figuur 5.4 Leidinglengte welke meegenomen dient te worden in QRA, inclusief het bijbehorende invloedsgebied

Voor de populatiegegevens van de omgeving is gebruik gemaakt van de populatieservice3. Deze tool is gebaseerd op de basisadministratie en gebouwen (BAG) en aanwezigheidskentallen conform de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART).
Beoordeling
De beoogde ontwikkeling is niet gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour van 10 -6 per jaar. Aan deze grenswaarde wordt aldus voldaan.
Het groepsrisico is in de voorliggende situatie kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en er is geen sprake van een relevante toename van het groepsrisico (>10 %). Bovendien wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden.
Een verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 12 derde lid onder b van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) aldus niet aan de orde. Wel dienen de mogelijkheden tot voorbereiding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen die zich bevinden binnen het invloedsgebied beschouwd te worden. In voorliggende situatie is geen sprake van een grote hoeveelheid personen ter plaatse van het plangebied. Alsmede is het voor de mogelijk aanwezige personen goed mogelijk om van de risicobron weg te vluchten ingeval van een calamiteit.
Advies Veiligheidsregio Hollands Midden
De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft advies uitgebracht (zie bijlage 5). Het advies van de Veiligheidsregio is als volgt:
- Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten te beperken en / of de zelfredzaamheid van de aanwezigen en het optreden van de hulpdiensten te verbeteren, adviseren wij u het volgende:
De opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied wordt overschreden met circa één minuut. Geadviseerd wordt om deze geringe overschrijding te accepteren, mede gezien de realisatie van bouwkundige en installatietechnische voorzieningen welke (behoren te) voldoen aan het nieuwbouwniveau van het Bouwbesluit.
- Daarnaast wordt geadviseerd om te investeren in risicocommunicatie. Door te communiceren over de mogelijke scenario's in een gebied (fakkelbrand) worden mensen zich meer bewust van wat ze moeten doen bij het scenario.
Conclusie
In opdracht van gemeente Katwijk is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's die een rol kunnen spelen bij de beoogde ontwikkeling van een woonschepenligplaats aan de Oegstgeesterweg te Rijnsburg.
Aangezien de beoogde ontwikkeling conform wetgeving op het gebied van externe veiligheid een kwetsbare object betreft en niet binnen het vigerende bestemmingsplan past, vergt het aspect externe veiligheid een nadere beschouwing. De externe veiligheidsaspecten ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen, alsmede de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, zijn geïnventariseerd voor de nabije omgeving van het plangebied. In het kader van de externe veiligheid is met name het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen relevant. Het plangebied bevindt zich namelijk binnen het invloedsgebied van een tweetal aardgasbuisleidingen. Voor de beoogde ontwikkeling is om deze reden een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
- De beoogde ontwikkeling is op een dusdanig grote afstand van de buisleidingen gelegen dat er voldaan wordt aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10 -6 per jaar.
- Uit de QRA volgt dat de oriëntatiewaarde in de huidige als in de toekomstige situatie niet wordt overschreden. Het groepsrisico neemt bovendien niet toe ten opzichte van de huidige situatie.
Aangezien het groepsrisico niet toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde. Wel dienen de mogelijkheden tot voorbereiding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen die zich bevinden binnen het invloedsgebied beschouwd te worden. In voorliggende situatie is daarbij slechts sprake van een beperkt aantal personen ter plaatse van de woonschepenligplaats, en is het redelijkerwijs mogelijk om van de risicobron af te vluchten ingeval van ramp. Hiermee vraagt dit aspect niet om een nadere beschouwing en kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen oplevert voor de beoogde ontwikkeling (zie bijlage 2).
5.8 Niet Gesprongen Explosieven
Er is een vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van conventionele explosieven ( rapport AVG Explosieven Opsporing Nederland, 19 april 2013). Er zijn geen feitelijke indicaties voor de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven gevonden en derhalve is het plangebied niet verdacht op de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven.
5.9 Milieueffectrapportage (Mer)
Toetsingskader
Een ruimtelijk plan is mer-plichtig indien de activiteit voorkomt in de bijlage van het Besluit mer. Wanneer voor het plan een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet, dan moet eveneens een mer worden opgesteld. Daarnaast kan de ruimtelijk context of cumulatie met de omgeving aanleiding zijn om een mer-beoordeling uit te voeren.
Een ruimtelijk plan is mer-plichtig indien de activiteit voorkomt in de bijlage van het Besluit mer. Wanneer voor het plan een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet, dan moet eveneens een mer worden opgesteld. Daarnaast kan de ruimtelijk context of cumulatie met de omgeving aanleiding zijn om een mer-beoordeling uit te voeren.
Onderzoek
Het plan voorziet niet in activiteiten in een omvang als bedoeld in de onderdelen C en D van de bijlage uit het Besluit mer. Ook behoeft voor dit plan geen passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet te worden gemaakt. Uit de in dit hoofdstuk uitgevoerde analyse van milieuaspecten blijkt dat het plan - zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten (cumulatie) - geen belangrijke milieugevolgen veroorzaakt die een mer-beoordeling rechtvaardigen.
Het plan voorziet niet in activiteiten in een omvang als bedoeld in de onderdelen C en D van de bijlage uit het Besluit mer. Ook behoeft voor dit plan geen passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet te worden gemaakt. Uit de in dit hoofdstuk uitgevoerde analyse van milieuaspecten blijkt dat het plan - zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten (cumulatie) - geen belangrijke milieugevolgen veroorzaakt die een mer-beoordeling rechtvaardigen.
Conclusie
Het plan is niet mer(beoordelings)-plichtig.
Het plan is niet mer(beoordelings)-plichtig.
5.10 Waterhuishouding
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
De gemeente is verantwoordelijk voor stedelijk water. De afspraken uit het Waterplan zijn leidend voor de planvorming. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) zijn vervolgens afspraken gemaakt aangaande de zorgplicht voor grondwater, hemelwater en afvalwater.
Waterneutraal bouwen
De drie trapsstrategie uit WB21 (Waterbeheer in de 21e eeuw) vasthouden- bergen- afvoeren is uitgangspunt bij waterneutraal bouwen. Om uitvoering te geven aan WB21 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten tussen rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.
Voor maatregelen dient de volgende volgorde te worden aangehouden:
- Voorkomen van afvoer dat wil zeggen minimalisatie van het verhard oppervlak en regenwater, vasthouden op de plek waar het valt.
- Benutten van regenwater ten behoeve van drinkwaterbesparing (grijswatercircuit).
- Infiltreren van regenwater ten behoeve van grondwateraanvulling.
- Afvoer naar en berging in het oppervlaktewater.
Voorbeelden van bovengenoemde maatregelen zijn:
- Bouwtechnische voorzieningen zoals bergingkelders, grijswatercircuits.
- Toepassen grasdaken.
- Toepassen half open verharding.
- Toepassen flauwer taluds watergangen.
- Wadi's.
Indien moet worden afgevoerd naar het oppervlaktewater treedt de 15 % regel in werking.
Dit betekent dat van het toegenomen verhard (met een ondergrens van 500 m2) oppervlak 15 % aan extra wateroppervlak moet worden gerealiseerd.
Dit betekent dat van het toegenomen verhard (met een ondergrens van 500 m2) oppervlak 15 % aan extra wateroppervlak moet worden gerealiseerd.
Grondwater
In de Wet gemeentelijke watertaken zijn regels opgenomen voor grondwater. De eigenaar van het perceel is zelf verantwoordelijk voor het grondwater. Daarbij heeft de gemeente een zorgplicht maar kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor grondwateroverlast.
In de directe nabijheid van de locatie zijn geen grondwatermeetgegevens voorhanden. Isohypsen wijzen echter op een hoge grondwaterstand. Eventueel te veel aan grondwater kan direct op het oppervlaktewater worden geloosd. Indien er een kelder wordt aangebracht, wordt dit beschouwd als een bouwkundige voorziening en dient derhalve de constructie waterdicht te zijn.
Duurzaam bouwen
De toepassing van uitloogbare bouwmetalen zoals koper, zink en lood voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair moet zo veel mogelijk worden voorkomen zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terecht komen.
Conclusie
De toename aan verhard oppervlak, voor de ligplaats voor een woonboot en het bouwvlak voor 1 woning, is kleiner dan 500 m2 en daarmee is er geen verplichting tot het aanleggen van extra water.
De toename aan verhard oppervlak, voor de ligplaats voor een woonboot en het bouwvlak voor 1 woning, is kleiner dan 500 m2 en daarmee is er geen verplichting tot het aanleggen van extra water.
5.11 Archeologie
Waarom een archeologische verwachtingskaart en beleid in Katwijk? Volgens de Erfgoedwet is het verplicht om in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling aandacht te schenken aan mogelijk aanwezige archeologische waarden. Indien planontwikkelingen bodemverstoringen tot gevolg hebben en daarbij archeologische waarden in het geding kunnen komen is men tegenwoordig verplicht om archeologisch onderzoek te laten verrichten. De kosten voor eventueel verplicht archeologisch onderzoek komen ten laste van de initiatiefnemer voor de verstoringen. Over het algemeen worden de archeologische verwachtingskaarten van het rijk en de provincie gebruikt om te kijken of er bij de ontwikkeling van een bepaald gebied archeologie te verwachten is. Deze kaarten zijn echter veelal niet precies genoeg en daarom heeft de gemeente Katwijk opdracht gegeven voor de vervaardiging van een eigen meer gedetailleerdere archeologische verwachtingskaart (RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2015: Gemeente Katwijk: een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, Leiden, RAAP-rapport 2852). Gebleken is dat binnen de gemeente Katwijk namelijk een gemiddeld hoge archeologische verwachting bestaat. Om de omgang daarmee in goede banen te leiden is het nodig om over een beleidsinstrument zoals een eigen verwachtingskaart te beschikken. Deze kaart en de aanwezigheid van een eigen gemeentelijk archeologiebeleid maken bovendien dat de gemeente nu zeggenschap heeft over haar eigen bodemarchief. Ze heeft namelijk met dit beleid de garantie afgegeven dat in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling archeologische belangen worden meegewogen, dit is sinds kort een landelijk wettelijke plicht. De wijze waarop archeologische belangen worden getoetst, is vastgelegd in een archeologisch protocol, zoals opgenomen in de beleidsnota, en in voorwaarden voor bestemmingsplannen en bouwvergunningen. Het gevolg is wel dat elke inwoner van de gemeente Katwijk in het vervolg met archeologisch onderzoek in aanraking kan komen. Toetsing op de aanwezigheid van archeologische waarden is immers een standaard onderdeel geworden van de vergunningsprocedures. Indien ontwikkelaars of individuele inwoners van de gemeente Katwijk van plan zijn om een omgevingsvergunning aan te gaan vragen kunnen deze zelf vooraf al bekijken of ze daarbij rekening moeten houden met archeologische verwachtingen en een onderzoeksplicht. De hier volgende termen komen ook terug in het archeologisch protocol en de bestemmingsplanregels. Archeologische Monumenten.
Archeologische Monumenten.
Er bestaan twee soorten archeologische monumenten, 'beschermde monumenten' en 'monumenten'. Het rijk verzorgt de bewaking over de beschermde archeologische monumenten, eigenlijk dus archeologische rijksmonumenten. Net als voor monumentale gebouwen bestaat voor de archeologische rijksmonumenten een vergunningprocedure. Met betrekking tot terreinen die archeologische rijksmonument zijn, moet voor werkzaamheden en activiteiten die bodemverstoringen tot gevolg kunnen hebben een monumentenvergunning worden aangevraagd. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed verstrekt deze monumentenvergunningen. Het rijk streeft er naar deze rijksmonumenten in te passen in plangebieden door ze vrij van bebouwing te laten en ze anders in te richten, bijvoorbeeld in de vorm van een park. Archeologische monumenten zijn terreinen waarvan de archeologische waarde al duidelijk is geworden aan de hand van eerder gedaan archeologisch onderzoek. Officieel zijn terreinen met een archeologische monumentenstatus niet beschermd, maar dat wil slechts zeggen dat er geen monumentenvergunning vereist is. De provincie bewaakt deze terreinen door ze uit te roepen als attentiegebied of ze te beschermen binnen de besluitvormingprocedures in het kader van de ruimtelijke ordening. Het liefst ziet de provincie deze terreinen behouden, bijvoorbeeld door te eisen dat in het geval van bebouwing een bouwmethode wordt gebruikt waarbij geen bodemverstoringen plaatsvinden. In sommige gevallen mag een deel van een archeologisch terrein met monumentale status worden opgegraven, maar alleen onder strenge kwaliteitseisen en onderzoeksvoorwaarden.
Waarde - Archeologie (WR - A)
Archeologisch waardevolle gebieden zijn gebieden waarvan de archeologische waarde al bepaald is aan de hand van eerder gedaan archeologisch onderzoek, meestal zijn dit de archeologische monumenten waar de provincie zeggenschap over heeft. Daarnaast zijn de historische dorpskernen van Katwijk, Valkenburg en Rijnsburg archeologisch waardevol gebied. Voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen bestaat voor de archeologisch waardevolle gebieden geen vrijstellingsnorm. Indien er sprake is van voorgenomen verstoringen van de bodem is het verplicht vooraf archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Pas na overlegging van een rapport van archeologisch onderzoek aan het bevoegd gezag, over het algemeen de gemeente, kan een vergunning worden afgegeven.
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied (WR - AV)
Archeologische verwachtingsgebieden zijn gebieden waarvan nog geen bepaling van archeologische waarden bestaat. Daar is dus nog niet eerder archeologisch onderzoek verricht. Wel kan op basis van de geologische geschiedenis van deze gebieden een voorspelling worden gedaan over de mate van verwachting op aanwezige archeologische sporen. Deze verwachting is uitgedrukt in lage, middelmatige en hoge archeologische verwachting. In het geval van een lage archeologische verwachting kan geen archeologisch onderzoek voorafgaande aan de afgifte van een vergunning worden verplicht. Ten aanzien van de gebieden met een middelmatige tot hoge archeologische verwachting is dit echter wel het geval. Het soort archeologisch onderzoek kan per gebied verschillen. Deze verschillen hangen samen met de geologische eigenschappen van het gebied en de te verwachten aard van de archeologie. Net als voor gebieden met een lage archeologische verwachting, bestaat voor bodemverstorende activiteiten een bepaalde vrijstelling (zie de archeologische beleidskaart Katwijk 2015). Archeologisch onderzoek is dan geen vereiste, dit ongeacht de mate van archeologische verwachting.
Meldingsplicht bij onverwachte archeologische vondsten.
Indien er tijdens graafwerkzaamheden, ongeacht de locatie en de omvang, onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, blijft in alle gevallen nog altijd een wettelijke meldingsplicht voor archeologische vondsten bestaan. In het geval het bijzondere vondsten betreft, kan de gemeentelijke archeoloog deze dan namelijk nog laten opgraven met behulp van een noodopgraving of bergen voordat ze worden afgevoerd met het stort.
Wanneer moet ik archeologisch onderzoek laten uitvoeren?
Een verplichting op archeologisch onderzoek geldt voor alle bodemingrepen binnen gebieden die staan beschreven als 'archeologisch waardevol gebied'. Ook geldt de plicht op archeologisch onderzoek binnen alle gebieden met een middelmatige tot hoge archeologische verwachting maar alleen indien de bodemingreep groter is dan daarvoor bepaalde vrijstellingsomvang. Aan de diepte van de bodemingreep zijn eveneens specifieke vrijstellingsnormen verbonden.
Wanneer is archeologisch onderzoek niet verplicht?
Er bestaat geen verplichting op archeologisch onderzoek in gebieden waarvoor een lage archeologische verwachting geldt. Indien er sprake is van een middelmatige of hoge archeologische verwachting en de bodemingreep is kleiner dan 250 m2 vervalt eveneens de plicht op archeologisch onderzoek. Indien aantoonbaar (!) is dat al eerder bodemverstoringen hebben plaatsgevonden die dieper reiken dan de bodemverstoringen die zijn voorgenomen dan is archeologisch onderzoek eveneens niet langer verplicht.
Hierbij moet wel worden opgelet dat ook het onderheien van bouwconstructies onder bodemverstoringen valt. In het geval van heiwerkzaamheden wordt de ondergrond tot op vele meters diepte verstoord en zal dus archeologisch onderzoek plaats moeten vinden indien die plicht bestaat. Ook bij het aanleggen van leidingen en kabels kan de bodem soms tot op grote diepte verstoord worden, ook daar moet rekening mee worden gehouden.
Conclusie plangebied
Voor de woonbootlocatie is er op basis van de beleidskaart archeologie geen plicht tot archeologisch onderzoek. Het plangebied van het bouwvlak (en daarmee het plangebied van deze locatie) naast Oegstgeesterweg 251 is kleiner dan 250 m2, waardoor er ook geen plicht is tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
5.12 Cultuurhistorie
Cultuurhistorie
Tientallen eeuwen van ontginnen, bouwen, wonen en werken hebben Zuid-Holland gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Kerken, boerderijlinten, bollenschuren, dorpsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen hiervan. Deze cultuurhistorische waarden zijn van grote betekenis voor onze leefomgeving. Daarom willen rijk, provincie maar ook de gemeente Katwijk deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast archeologische waarden zullen ook cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Vergelijkbaar met de huidige regelgeving voor beschermde stads- en dorpsgezichten dient in ieder bestemmingsplan een afweging gemaakt te worden over de wijze waarop met de cultuurhistorische belangen wordt omgegaan. Daarnaast is in het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan (regels, verbeelding) een analyse verplicht naar de aanwezige cultuurhistorische waarden en een beschrijving van de wijze waarop hiermee is omgegaan.
Hieronder wordt aan de hand van de historische stedenbouw en bouwkunde, het historisch landschap voor het kavel in het plangebied De Horn te Rijnburg verkend welke waarden er aanwezig zijn en welke mogelijkheden er vanuit deze onderwerpen zijn.
Historische stedenbouw/bouwkunde
In het plangebied is sprake van historische bebouwing langs het lint van de Oegstgeesterweg. Deze bebouwing had kavels tot aan de Vliet. De panden hebben hier een agrarisch karakter en vinden hun oorsprong overwegend in de bollenteelt (kwekerswoningen met vrijstaande of aangebouwde bollenschuur). Naast het bouwkavel staat een gemeentelijk monument, de voormalige boerderij Oegstgeesterweg 245-247.
Conclusie
Het plaatsen van een gebouw op het kavel tussen het monument Oegstgeesterweg 245-247 en het pand 251 doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van het bebouwingslint langs de Oegstgeesterweg, mits de voorgevel op de weg gericht is, er een kap op het pand komt en het pand wordt ingepast in het groen. Op deze wijze wordt geen afbreuk gedaan aan het karakteristieke bebouwingslint langs de Oegstgeesterweg, dat met name een agrarisch en groen karakter heeft.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
De herziening van het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies en vorm in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
De bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een ligplaats voor een woonboot en een bouwvlak van een extra woning mogelijk. Bij de opstelling van dit bestemmingsplan is de maximaal aanvaardbare stedenbouwkundige variant bepaald. Deze is vervolgens in het bestemmingsplan opgenomen. Dit betekent concreet dat perceelsgewijs de maximale bouwmogelijkheden en gebruiksvormen in dit bestemmingsplan vastliggen. Hieruit volgt dat er in beginsel geen ruimte is om, met de mogelijkheden die de wet daarvoor biedt, nog andere bouwmogelijkheden en/of gebruiksvormen toe te staan.
De bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een ligplaats voor een woonboot en een bouwvlak van een extra woning mogelijk. Bij de opstelling van dit bestemmingsplan is de maximaal aanvaardbare stedenbouwkundige variant bepaald. Deze is vervolgens in het bestemmingsplan opgenomen. Dit betekent concreet dat perceelsgewijs de maximale bouwmogelijkheden en gebruiksvormen in dit bestemmingsplan vastliggen. Hieruit volgt dat er in beginsel geen ruimte is om, met de mogelijkheden die de wet daarvoor biedt, nog andere bouwmogelijkheden en/of gebruiksvormen toe te staan.
Alleen in uitzonderlijke gevallen, waarin sprake is van onvoorziene ontwikkelingen, zal worden overwogen van dit bestemmingsplan af te wijken.
Verbeelding en regels
Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de digitale verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de digitale verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.
Aanduidingen
Op de digitale verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte, het maximum bebouwingspercentage en het maximum aantal wooneenheden.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.
Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- regels hoofdstuk 1;
- regels hoofdstuk 2;
- regels hoofdstuk 3;
- regels hoofdstuk 4.
6.2 Opbouw Regels
regels hoofdstuk 1
artikel 1
Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in dit artikel uitgelegd.
artikel 2
Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.
regels hoofdstuk 2
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Tuin
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor tuinen bij de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels en specifieke gebruiksregels.
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor de waterhuishouding en de waterberging, waterstaatkundige kunstwerken en voorzieningen, verkeer te water, infiltratievoorzieningen, kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden. Voor de woonboot is een specifieke aanduiding opgenomen binnen de bestemming water.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep of consumentverzorgende bedrijfsactiviteit, aan de bestemming ondergeschikte gemeenschapsruimten en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water. Voor de woningen gelden bepaalde bouwregels, nadere eisen en specifieke gebruiksregels en kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels.
Waterstaat - Waterkering
Voor de in het plangebied aanwezige waterkeringen is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen ter bescherming van deze gronden. Bouwen is op deze gronden niet zondermeer toegestaan en moet ten dienste zijn van de dubbelbestemming.
regels hoofdstuk 3
artikel 7
Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.
artikel 8
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 3 van dit artikel is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen.
artikel 9
In dit artikel wordt de gemeentelijke vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren van toepassing verklaard als voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken.
Overgangs- en slotregels
artikel 10
Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouw- dan wel omgevingsvergunning is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Dit overgangsrecht geldt niet voor gebouwen die ook reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan en waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend.
Voor het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet, tenzij het gebruik ook reeds in strijd was met het voorgaande plan.
artikel 11
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 2e Herziening De Horn.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid & Handhaving
7.1 Vooroverleg
Het plan is in het kader van het vooroverleg ter advisering naar de diverse overleginstanties gestuurd. Er zijn geen reacties ontvangen op het ontwerp bestemmingsplan “2e Herziening De Horn”.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan “2e Herziening De Horn” heeft van 29 januari t/m 11 maart 2021 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en mondeling op het plan te reageren. Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.
7.3 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan 2e Herziening De Horn wordt opgesteld onder regime van de nieuwe Wro. Onderdeel van de nieuwe Wro is de GREX – wet. De wetgever heeft met de nieuwe regeling inzake de grondexploitatie, ook wel Grondexploitatiewet (GREX – wet) genoemd, een oplossing willen bieden voor het probleem dat gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden geen of slechts beperkte mogelijkheden van kostenverhaal hebben, indien zij niet de eigenaar zijn van de te ontwikkelen gronden (afdeling 6.4 Wro). Dit als stok achter de deur als het niet lukt om een exploitatieovereenkomst af te sluiten met de private grondeigenaren. Er zijn twee mogelijkheden om (privaatrechtelijk) de kosten te verhalen:
- anterieure exploitatieovereenkomst, exploitatieovereenkomst voordat een exploitatieplan aan de orde is.
- posterieure exploitatieovereenkomst, exploitatieovereenkomst die gesloten wordt na de inwerkingtreding van een exploitatieplan.
Het exploitatieplan is verplicht als het niet lukt om een anterieure exploitatieovereenkomst af te sluiten met de eigenaren binnen het exploitatiegebied. Het exploitatieplan biedt dan een grondslag om de kosten van openbare voorzieningen via de omgevingsvergunning te innen.
Consequenties bestemmingsplan 2e Herziening De Horn
In het bestemmingsplan 2e Herziening De Horn wordt een woning mogelijk gemaakt en een woonbotenligplaats. Voor het bestemmingsplan 2e Herziening De Horn geldt de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan, tenzij kosten anderszins zijn verzekerd. De kosten zijn anderszins verzekerd, omdat er een anterieure overeenkomst is gesloten met de eigenaren.
7.4 Handhaving
De gemeente Katwijk heeft in het plan 'Organisatie van het Vergunning- en Handhavingsbeleid 2012-2016' voor de komende jaren het integrale toezichts- en handhavingsbeleid vastgelegd. Dit beleid richt zich op de bebouwde omgeving met als doel een bijdrage te leveren aan de naleving van gestelde normen en regels. Het streefbeeld voor de gemeentelijke toezichts- en handhavingstaak is om deze op een structurele en integrale manier vorm te geven. Eventuele toepassing van bestuurs- of strafrechtelijke sancties maakt de toezichts- en handhavingsketen compleet.
Toezicht wordt gehouden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Er vindt controle plaats of wordt gebouwd conform bij de vergunning horende bouwtekeningen en of voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden worden nageleefd. Doel is het waarborgen van een basiskwaliteit ten aanzien van de bouwkundige staat, veiligheid, en de milieukundige, ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de bebouwde omgeving. Verder wordt toezicht gehouden op precariorechten, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en leegstand. Voor handhavingstaken voortvloeiend uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is sprake van signaaltoezicht en wordt samengewerkt bij evenemententoezicht. Thema's als duurzaam bouwen en veiligheid vormen steeds vaker een onderdeel van de toezichtstaak.
Tijdens het gebruik wordt toezicht gehouden op bestaande objecten. Deze gebruiksfase begint nadat een object (bijvoorbeeld een gebouw) is opgericht, ingericht en daardoor gebruiksklaar is. Toezicht vindt plaats op grond van een verleende omgevingsvergunning of algemeen geldende voorschriften. Objecten worden volgens een vastgestelde controlefrequentie periodiek gecontroleerd. Hoofdzakelijk betreft het toezicht periodieke controles op basis van het Bouwbesluit 2012, de Wet milieubeheer, de APV (evenementen) en hieraan gerelateerde wetgeving.
Ten slotte wordt toezicht gehouden op gebiedsniveau; (strijdig) gebruik en het illegaal oprichten van bouwwerken en ruimten. Op deze manier worden de ruimtelijke, esthetische en landschappelijke kwaliteiten versterkt en de veiligheid en leefbaarheid van de (openbare) ruimte verbeterd. Dit type toezicht is veelal naar aanleiding van een klacht of melding of op basis van vrije veldtoezicht.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar voor toezicht en handhaving.
Hoofdstuk 8 Procedure Bestemmingsplan
Burgemeester en wethouders geven het ontwerpbestemmingsplan 2e Herziening De Horn vrij voor ter visie legging conform art 3.8 (nieuwe) Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad. Het ontwerpbestemmingsplan wordt tegelijkertijd gebruikt voor vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Na verwerking van de zienswijzen, vooroverlegreacties en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad - binnen 12 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.
Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn).
Belanghebbenden die tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.
Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2020
Bijlage 1. Nota parkeernormen 2020
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging
Bijlage 2. Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging
Bijlage 1 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 1. Quickscan Wet natuurbescherming 20-08-2020
Bijlage 2 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 2. Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 3 Onderzoek Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 3. Onderzoek bedrijven en milieuzonering
Bijlage 4 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4. Onderzoek wegverkeerslawaai