KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Water
Artikel 8 Wonen
Artikel 9 Leiding - Water
Artikel 10 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied
Artikel 11 Waterstaat - Waterstaatkundige Functies
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Algemene Bouwregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Situering En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid En Relevante Wetgeving
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Bestaande Situatie
3.2 Toekomstige Situatie
3.3 Verkeer En Parkeren
3.4 Stedenbouwkundige Inpassing
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Geluidhinder
4.2 Luchtkwaliteit
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Bedrijvigheid
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Duurzame Ontwikkeling
4.7 Natuurbescherming
4.8 Archeologie
4.9 Water
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid & Handhaving
6.1 Vooroverleg
6.2 Zienswijzen
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Procedure Bestemmingsplan
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Hogere Grenswaarden Wet Geluidshinder

Hoek de Rover

Bestemmingsplan - gemeente Katwijk

Onherroepelijk op 13-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'NL.IMRO.0537.bpRBGhoekrover-va01' van de gemeente Katwijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0537.bpRBGhoekrover-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.

1.7 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 achtererf

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.9 achtergevel

de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.10 achtergevelrooilijn

de lijn die samenvalt met de achtergevel van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.

1.11 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.12 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.13 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.14 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.15 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.16 archeologisch waardevol gebied

terrein dat op de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Katwijk is aangeduid als gebied met hoge archeologische waarde.

1.17 archeologisch verwachtingsgebied

terrein dat in het plan is aangeduid als gebied met middelhoge tot hoge archeologische verwachting.

1.18 balkon

een al dan niet inpandige, geheel of gedeeltelijk overdekte bij een woning behorende buitenruimte vanaf de eerste bouwlaag.

1.19 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.20 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.21 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.22 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet c.q. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.23 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 bijgebouw

niet voor bewoning bestemd gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.26 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

1.27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.28 bouwlaag

een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen; bij de bepaling van het aantal bouwlagen wordt de bouwlaag die grotendeels in de kap is gelegen (zogenaamde zolderlaag) evenals de bouwlaag die grotendeels onder de begane grond is gelegen (zogenaamde kelder/souterrain) niet meegerekend.

1.29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.34 dakkapel

een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met een eigen dak, met dien verstande dat de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter boven de dakvoet is gelegen.

1.35 dakopbouw

de ophoging van de goothoogte en/of nokhoogte en/of de dakhelling.

1.36 dakvoet

laagste punt van een schuin dak.

1.37 deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 detailhandelsbedrijf

een bedrijf waar als hoofdactiviteit detailhandel plaatsvindt.

1.40 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals bijvoorbeeld reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, stomerijen, sleutel- en hakkenbars, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.41 dwarskap

een kap loodrecht op de voorgevel (naar de straat gekeerde gevel).

1.42 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.43 erker

een uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel.

1.44 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.46 geluidreducerend wegdek

een wegdek met een reducerend effect op de geluidsemissie vanwege het wegverkeer van ten minste 3 dB ten opzichte van dicht asfaltbeton.

1.47 geschakelde woningen

woningen, waarvan de hoofdgebouwen door middel van uitbouwen c.q. aangebouwde bijgebouwen met elkaar zijn verbonden en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens is gebouwd.

1.48 gestapelde woningen

een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.

1.49 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.50 hoofdverblijf

het verblijf van waaruit al dan niet tijdelijk het sociale en economische leven van de betrokkene plaatsvindt.

1.51 horeca

een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. De volgende specifieke vormen worden onder horeca begrepen. Bij deze begrippen is een onderscheid gemaakt tussen licht, middel en zware horeca, welke in de regels wordt gebezigd. Tot de in de a t/m g genoemde begrippen worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

Lichte horeca (categorie 1):

  1. a. winkelondersteunende/winkelgebonden horeca: horeca, waarbij de bedrijfsactiviteit is gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, zoals een cafetaria/snackbar, shoarmazaak, automatiek, tearoom, conditorei, koffiehuis, coffeeshop, brasserie, ijssalon en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied en geheel of overwegend is gebonden aan c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied;
  2. b. restaurant/cafetaria/snackbar/shoarmazaak/automatiek: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is;
  3. c. zaalaccommodatie: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
  4. d. daghoreca: een bedrijf (zoals een koffiehuis, brasserie, ijssalon) dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee en frisdranken met uitzondering van alcoholische dranken;
  5. e. hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
  6. f. pension: een gebouw, waarin op kleine schaal tegen vergoeding nachtverblijf wordt verstrekt, zonder exploitatie van zaalaccommodatie;

middelzware horeca (categorie 2):

  1. g. bar/café/pub/grand-café/eetcafé of taverne: een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;

zware horeca (categorie 3):

  1. h. discotheek of dancing: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.

1.52 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.53 kamerverhuurbedrijf

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging. Een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.

onder de definitie van kamerverhuurbedrijf valt niet:

  1. a. de verhuur van één of twee kamers door de bewoner of eigenaar/bewoner van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen, dit mits de gezamenlijke woonvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het totale woonvloeroppervlakte van de woning, zulks met een maximum van 40 m²;
  2. b. de verhuur van (een gedeelte van) de woning ten behoeve van verblijfsrecreatie.

1.54 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.55 langskap

een kap evenwijdig aan de voorgevel (naar de straat gekeerde kap).

1.56 lessenaarsdak

een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.

1.57 mansardekap

een kap met een symmetrisch profiel waarbij de dakvlakken niet van goot tot nok één plat vlak, maar twee platte vlakken vormen die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten.

1.58 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.59 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.60 onderdoorgang

een op de verbeelding aangegeven gebied binnen het bouwvlak waar een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.61 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een liftopbouw, reclame-uitingen, technische installaties zoals een koelmotor of antenne, een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij, schoorsteen en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het grondoppervlak op de begane grond).

1.62 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer dan wel het laagst gelegen gedeelte van het bouwwerk is gelegen op ten minste 1,75 m beneden maaiveld.

1.63 onderkomen

een voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuig, woonboot, ark, caravan en stacaravan, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook een tent.

1.64 open constructie

een erfafscheiding kan in een open of dichte constructie worden uitgevoerd, bij een open constructie kan gedacht worden aan een pergola.

1.65 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.66 parkeervoorziening

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.67 peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de voorgevel.
  3. c. voor bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein.

1.68 pension

een horecabedrijf als bedoeld onder 1.51 horeca onder f.

1.69 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.

1.70 prostitutie

seksueel-erotische dienstverlening die, al dan niet zichtbaar vanaf de (openbare) weg, wordt aangeboden.

1.71 risicogevoelige bouwwerken

bouwwerken en andere objecten, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;

1.72 schildkap

een dak dat bestaat uit ten minste drie schuine vlakken, waarvan er één evenwijdig aan de straat en de andere haaks op de straat zijn gesitueerd.

1.73 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.74 twee-aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een blok van maximaal twee geschakelde hoofdgebouwen of twee aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.

1.75 verbeelding

voorheen plankaart; de digitale kaart met bijbehorende verklaring NL.IMRO.0537………. waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.

1.76 uitbouw

een uit de gevel springend ondergeschikt deel van een woning bestaande uit één bouwlaag, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- en slaapgedeelten van een woning en dat rechtstreeks vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is.

1.77 verdieping

een boven de begane grondlaag gelegen bouwlaag.

1.78 voorerf

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied .

1.79 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels.

1.80 voorgevelrooilijn

de lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.

1.81 vrijstaande woning

een woning die geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing.

1.82 waterstaatkundige kunstwerken

werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.83 woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden; onder woning wordt mede een zorgwoning begrepen.

1.84 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.85 zijgevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.

1.86 zijgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een gebouw kan worden getrokken tot aan de perceelgrenzen.

1.87 zorgwoning

woning bestemd voor groepen, zoals ouderen en personen met fysieke en/of psychische beperkingen, waar intensieve zorgverlening/begeleiding mogelijk is (zoals voor rolstoelgebruik) en/of zorg op afroep of 24 uurs zorg beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, woon-zorgcentrum of bijvoorbeeld een dienstencentrum.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de kortst gemeten afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens, ondergeschikte bouwdelen niet meegerekend.

2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het maaiveld en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen.

2.5 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.6 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 dakhelling van een mansardekap

de maximale dakhelling van het eerste dakvlak van een mansardekap - die zowel bij een dwarskap of langskap voorkomen - wordt gemeten vanuit de goot.

2.8 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.

2.9 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine of windmolen.

2.10 hoogte van een woonschip

vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.

2.11 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.12 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.13 oppervlakte van een woonschip

tussen de buitenzijde van de zijwanden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.

2.14 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden, kunstwerken en straatmeubilair;
  2. b. geluidwal of –scherm;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" in ieder geval een langzaamverkeersverbinding vanaf de Noordwijkerweg langs het Oegstgeesterkanaal;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding "water" in ieder geval voor 150 m2 water als verbinding tussen de bestaande watergang en het Oegstgeesterkanaal;
  5. e. alsmede voor (uitbreiding van) tuinen ten dienste van de aangrenzende percelen;
  6. f. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden alsmede ter ontsluiting van de nabij gelegen gronden;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. brughoofden.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen en ter plaatse van de functieaanduiding "parkeerterrein" in ieder geval voor parkeervoorzieningen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Afwijken van de bouwregels

In afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1.kunnen burgemeester en wethouders afwijken voor erfafscheidingen, met een open constructie voor het geleiden van planten, met een hoogte van maximaal 2 m op de gronden, gelegen voor de voor- en zijgevelrooilijn grenzend aan de openbare ruimte.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een (boven) lokale functie ontsluiting, ontsluitingswegen, opstelstroken, busstroken, fiets- en voetpaden alsmede voor ontsluiting van de nabijgelegen gronden;
  2. b. kruisingen, overbruggingen , tunnels en viaducten;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeersvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, reclame-uitingen, groen-, speel-, en nutsvoorzieningen en water;
  4. d. de as van de weg moet liggen binnen 1 meter afstand aan weerszijden van de aanduiding "as van de weg".

5.2 Bouwregels

Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  2. b. overkappingen zijn niet toegestaan;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:

  1. a. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  2. b. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  3. c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  4. d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en paden met een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de nabijgelegen gronden;
  2. b. kruisingen, overbruggingen , tunnels en viaducten;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeers-, groen-, speel-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water;
  4. d. alsmede voor (uitbreiding van) tuinen ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" in ieder geval een langzaamverkeersverbinding;

6.2 Bouwregels

Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:

  1. a. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  2. b. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  3. c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  4. d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de waterhuishouding en de waterberging;
  2. b. waterstaatkundige kunstwerken en voorzieningen;
  3. c. verkeer te water;
  4. d. ligplaatsen voor vaartuigen;
  5. e. infiltratievoorzieningen;
  6. f. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden alsmede ter ontsluiting van de nabijgelegen gronden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de hoogte van waterstaatkundige kunstwerken bedraagt ten hoogste 3 m. boven NAP;
  3. c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. boven NAP;
  4. d. overkappingen zijn niet toegestaan.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water;
  3. c. ter plaatse van de functieaanduiding "parkeerterrein" uitsluitend parkeervoorzieningen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

8.2 Bouwregels

Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. ter plaatse van de aanduidingen "vrijstaand"[vrij] langs de Noordwijkerweg: slechts één perceel rechtstreeks ontsluiten op de Noordwijkerweg;
  2. b. op deze gronden is het gebruik ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep bij de woning en/of in de bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
    1. 1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 50 m2 bedraagt;
    2. 2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
    3. 3. het geen voorzieningen betreft met een publiek aantrekkend karakter;
    4. 4. prostitutie niet is toegestaan;
    5. 5. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken activiteiten;
    6. 6. voor de werkzaamheden geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt; of de activiteiten voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) of naar aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteiten;
  3. c. permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan, anders dan op grond van het genoemde in lid 8.1 is toegelaten;
  4. d. het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan;
  5. e. om te voorzien in de parkeerbehoefte in het plan zal op eigen terrein ruimte gereserveerd moeten worden, waarbij de volgende normen gelden:
  • 1,8 parkeerplaatsen per aaneengebouwde woning, waarvan minimaal 0,5 benodigde parkeerplaats gerealiseerd moet worden in openbaar gebied;
  • 2,0 parkeerplaatsen per geschakelde twee-aaneen gebouwde woning, waarvan minimaal 0,5 benodigde parkeerplaats gerealiseerd moet worden in openbaar gebied;
  • 2,0 parkeerplaatsen per vrijstaande woning, waarvan minimaal 0,5 benodigde parkeerplaats gerealiseerd moet worden in openbaar gebied;
  • 1,6 parkeerplaats per starterswoning, waarvan minimaal 0,5 benodigde parkeerplaats gerealiseerd moet worden in openbaar gebied;
  • 2,0 parkeerplaatsen per appartement, waarvan minimaal 2,0 benodigde parkeerplaats gerealiseerd moet worden in openbaar gebied.

8.5 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor een bedrijf aan eigen huis, met dien verstande dat:

  1. a. het oppervlak ten dienste van de activiteiten ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen bedraagt, met een maximum van 50 m2
  2. b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;

dit betekent onder meer dat:

      • voor de activiteiten geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt en ;
      • het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen voorzieningen betreft met een publiekaantrekkend karakter of de activiteiten voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) of naar aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteiten;
      • het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  1. c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige invloed heeft op de parkeerbehoefte in de openbare ruime;
  2. d. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken activiteiten;
  3. e. prostitutie niet is toegestaan;

Artikel 9 Leiding - Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen) - mede bestemd voor:

  1. a. een watertransportleiding met daarbij behorende:
    1. 1. veiligheidszones;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van een watertransportleiding.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. in afwijking van het bepaalde bij de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden, binnen de belemmeringenstrook aan weerszijden van de leidingen, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, anders dan bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van een watertransportleiding;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van een watertransportleiding bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder a en c, indien:

  1. a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en;
  2. b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien:

  1. a. er sprake is van:
    1. 1. bouwwerken ter vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken, waarbij alleen de bestaande fundering wordt benut, of
    2. 2. het oprichten of uitbreiden van bouwwerken waarbij de oppervlakte van de fundering maximaal 100 m² bedraagt, of
    3. 3. het oprichten of uitbreiden van bouwwerken, zonder dat er grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m moeten worden uitgevoerd, of
  2. b. uit vooroverleg is gebleken dat op basis van bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek van het bevoegd gezag blijkt dat de in lid 10.1 omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad; of
  3. c. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of
  4. d. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  5. e. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord, maar de volgende voorwaarden in acht genomen worden:
    1. 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/ of
    2. 2. een verplichting tot het doen van opgravingen, en/ of
    3. 3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige met opgravingsbevoegdheid.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken of gedeeltes daarvan met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologischverwachtingsgebied' van de planverbeelding te wijzigen in "Waarde - Archeologie" indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 11 Waterstaat - Waterstaatkundige Functies

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functies' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterstaat. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 11.2 met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  2. b. het belang van de waterstaatkundige functie wordt door de bouwactiviteiten niet onevenredig geschaad;
  3. c. alvorens te beslissen omtrent een vergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene Bouwregels

13.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  3. c. technische installaties, mits:
    1. 1. deze bouwdelen indien mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte en van omwonenden worden geplaatst;
    2. 2. de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    3. 3. het bedrijf/ de installatie op de aanbevolen afstand van woningen staat volgens de brochure 'bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten of de technische installatie noodzakelijk is door nieuwe wet- of regelgeving.

13.2 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door galerijen, balkons en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

13.3 Dakhelling

Van een gebouw waarvoor de maximale goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximale bouwhoogte en terugvallen onder hoeken van 45° met de horizon, met dien verstande dat tussen de toegestane denkbeeldige dakvlakken met een helling van 45° en de daaruit voortvloeiende maximale bouwhoogte, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer of minder dan 45° en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder begrepen topgevels, zijn toegestaan. Deze regel is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en goten.

13.4 Ondergronds bouwen

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

14.2 Wro-zone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsbevoegdheid" te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van en/of wijzigen van de situering van de dubbelbestemming "Leiding-Water" van welk aard dan ook en/of de daarbij behorende zone(s) met maximaal 24 meter vanuit de hartlijn van de leiding naar het noorden, indien dit in verband met de herinrichting van het gebied wenselijk of noodzakelijk is en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding. Alvorens toepassing te verlenen aan deze regel winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder(s) van de leiding;
  2. b. het wijzigen van de bestemming "Groen" ten behoeve van de bestemming "Water" onder de voorwaarde dat deze wijziging gewenst is in verband met de verbreding van het Oegstgeesterkanaal. Alvorens toepassing te verlenen aan deze regel winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder(s) van de leiding.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- danwel een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

16.3 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hoek de Rover.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In een eerdere planvorming voor het plangebied “Hoek de Rover” is in 2005 door de voormalige gemeente Rijnsburg een intentieovereenkomst gesloten met een ontwikkelaar. Later in 2005 is een art. 19.1 WRO procedure opgestart om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Dit initiatiefplan uit 2005 bestond uit ca. 90 woningen waarvan iets meer dan de helft als appartement. Tevens waren er commerciële ruimten opgenomen in het programma.

Begin 2009 hebben de gemeente Katwijk en de ontwikkelaar samen geconcludeerd dat het initiatiefplan niet haalbaar is binnen de geldende uitgangspunten, zoals verwoord in de intentieovereenkomst uit 2005. Om deze reden is de intentieovereenkomst beëindigd en is in opdracht van de gemeente met samenwerking van de ontwikkelaar een nieuw stedenbouwkundig kader ontwikkeld door bureau Alle Hosper. Het bestemmingsplan “Hoek de Rover” heeft als doel om de in het nieuwe stedenbouwkundig kader beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Dit plan bestaat uit twee-aaneen woningen, vrijstaande woningen, rijtjeswoningen en gestapelde woningen.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, een toelichting en regels, waarin een omschrijving van de bestemmingen is opgenomen. De verbeelding en de regels regelen samen het gebruik van de gronden en de bebouwingsmogelijkheden. De toelichting dient beschouwd te worden als een nadere toelichting op de verbeelding en de regels.

1.2 Situering En Begrenzing Plangebied

Het plangebied omvat de percelen 1200, 830, 1196, 1197, 1198 en delen van de percelen 828, 1205, 5130, 4269, 4268, 5941 en 5942 in de kern Rijnsburg binnen de gemeente Katwijk alsmede delen van de Voorhouterweg en Bankijkerweg.

Het plangebied is gesitueerd ten noorden van het Oegstgeesterkanaal en ten oosten van de Noordwijkerweg. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de percelen van de woningen Noordwijkerweg 22, Voorhouterweg 13 en de Bankijkerweg. Aan de oostzijde sluit het plangebied aan op het bestemmingsplan “Kanaalzone Noord-Oost” aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door het Oegstgeesterkanaal en aan de westzijde door de Noordwijkerweg.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Momenteel gelden in het betreffende gebied de bestemmingsplannen "Buitengebied 1980" en "Vinkenwegzone". Dit "postzegel"bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk de genoemde bestemmingsplannen en tevens alle vrijstellingen, ontheffingen en omgevingsvergunningen voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan die in de afgelopen planperiode hebben plaatsgevonden c.q. zijn verleend voor het betreffende plangebied van het bestemmingsplan "Hoek de Rover".

1.4 Leeswijzer

Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig, omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.

De toelichting is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 de belangrijkste informatie uit diverse beleidsnota's van verschillende overheden vermeld. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plangebied waar met name aandacht is besteed aan de ruimtelijke aspecten en hoofdstuk 4 gaat in op de kwaliteit van de leefomgeving. In hoofdstuk 5 wordt het juridisch kader nader toegelicht. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de resultaten van het overleg met betrokken diensten, besturen en overheden en de resultaten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Hoofdstuk 6 besteedt ook aandacht aan de financiële uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 bevat de procedure van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid En Relevante Wetgeving

2.1.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) / Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2008)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en gewijzigd worden. Zowel het rijk, de provincies als de gemeente hebben de bevoegdheid om ruimtelijke plannen op te stellen. Hiervan is het bestemmingsplan het belangrijkste instrument, welke ook juridisch bindend is.

Als ruimtelijk toetsingskader worden door rijk, provincies en gemeenten structuurvisies vastgesteld. Het is de bedoeling dat de structuurvisie's op elkaar worden afgestemd en als uitgangspunt gelden voor bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, inpassingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3 van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Een gemeente kan daar alleen van afwijken indien er een goede motivering voor is. Rijk en provincies kunnen kaders stellen waarbinnen de gemeenten kunnen opereren, met zogenoemde reactieve en proactieve aanwijzingen.

De bestemmingsplanprocedure is in de nieuwe wet teruggebracht van ruim een jaar naar 26 weken. Indien er sprake is van meerdere samenhangende besluiten en plannen is het mogelijk de procedure te vereenvoudigen door middel van een coördinatieregeling.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Wro verder uitgewerkt ten behoeve van de uitvoering. Onder andere bevat het Bro bepalingen over de verplichting om ruimtelijke visies, plannen, besluiten, verordeningen of algemene maatregelen van bestuur digitaal ('electronisch') beschikbaar te stellen. Alle ruimtelijke plannen zijn te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Ook bevat het besluit gedetailleerde bepalingen over de vormgeving en inhoud van ruimtelijke plannen, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, de procedure voor het afhandelen van een planschadeverzoek en bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen.

2.1.2 Modernisering Monumentenwet (MoMo)/Wijziging Bro

Per 1 januari 2012 trad de wijziging van het Bro in werking die een verplichting inhoudt om in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

2.1.3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) /Besluit omgevingsrecht (Bor) (2010)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo heeft ca. 25 regelingen geïntegreerd. Bouw-, milieu-, natuur- en monumenten-vergunningen, zijn opgegaan in één vergunning, de omgevingsvergunning. Burgers en ondernemers krijgen te maken met één loket, één beschikking en één procedure. De aanvraag kan digitaal worden gedaan en behandeld.

Voor de uitvoering van de Wabo zijn regels uitgewerkt in het Besluit omgevingsrecht (Bor). In dit besluit is vastgelegd voor welke activiteiten omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd, onder welke voorwaarden en wat de relatie is met het bestemmingsplan. Nieuwe bestemmingsplannen dienen te worden afgestemd op de bepalingen en terminologie in Wabo en Bor.

2.1.4 Natuurbeschermingswet (1998)

Gebiedsbescherming geregeld in de Natuurbeschermingswet. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
  • Beschermde Natuurmonumenten
  • Wetlands

Natura2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden binnen het grondgebied van de Europese Unie. Natura2000 gebieden worden aangewezen middels een aanwijzingsbesluit. In dit besluit is aangegeven wat de reden is van aanwijzing, hoe de begrenzing is en wat de natuurdoelen voor het gebied zijn. Binnen Katwijk zijn twee Natura2000 gebieden aangewezen: Meijendel & Berkheide en de Coepelduynen.

In een beheerplan zal wordt vastgelegd hoe de doelstellingen zullen worden gehaald. Momenteel zijn voor de in Katwijk aanwezige gebieden nog geen beheerplannen vastgesteld door het bevoegde gezag (Gedeputeerde Staten).

Voor bepaalde activiteiten in Natura2000 gebieden is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk. Dit geldt niet alleen voor activiteiten binnen het aangewezen gebied maar ook daarbuiten (zogenaamde 'externe werking' ). In het beheerplan zal worden vastgelegd welke activiteiten niet vergunningplichtig zullen zijn. Middels een zogenaamde 'passende beoordeling' of met een milieueffectrapportage (Mer) moet worden vastgesteld in hoeverre een activiteit een significant effect heeft op de natuurdoelen en of een NB-wet vergunning nodig is. Indien voor een activiteit een NB-wet vergunning vereist is zal deze bij de vaststelling van het bestemmingsplan moeten zijn verkregen.

Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat indien in het plangebied beschermde planten en dieren voorkomen schade aan de soort dient te worden voorkomen. Indien het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen toestaan dient de zijn aangetoond dat deze geen schade aan de instandhouding van de soort toebrengt, danwel dat eventuele schade wordt gecompenseerd.

2.1.5 AMvB algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De rijksoverheid kan algemene regels vaststellen ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen, die vragen om een landelijke regeling omdat ze gemeente en regio overstijgend zijn. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwijkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) rekening houden met het Barro.

In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. En nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen 3 jaar in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. In het Barro zijn voorlopig zes "projecten" beschreven:

  • Mainport ontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en Waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Binnenkort zullen nog volgen:

  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Ektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJselmeergebied.

Op termijn volgt dan nog, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp "duurzame verstedelijking".

Van deze onderwerpen is voor Katwijk een tweetal relevant te weten het Kustfundament en de Limes, als onderdeel van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De laatste zal pas concreet in de bestemmingsplannen kunnen worden vertaald wanneer de provincies deze hebben uitgewerkt en begrensd.

2.1.6 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimten (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Deze beschrijft in welke infrastructuur-projecten het kabinet de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Ook is aandacht besteed aan leefomgeving, milieu en natuur, voorzover het nationale belangen betreft. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

In de structuurvisie en de daaraan gekoppelde Visie Erfgoed en Ruimte (“Kiezen voor karakter”) wordt Katwijk genoemd met als kenmerken:

  • herbouwde vissersplaats met gesloten bebouwing;
  • familiebadplaats aan Boulevard;
  • individuele en kleinschalige bebouwing in traditionele en sobere bouwstijl.

2.1.7 Waterwet (2009)

De Waterwet stelt de watersysteembenadering centraal en integreert acht bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en regelt de juridische implementatie van Europese richtlijnen (o.a. Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's).

De Waterwet kent één watervergunning. Met het wegvallen van vergunningen treedt een belangrijke wijziging op in de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of waterschap). Diverse activiteiten zoals bouwen en gebruik van de gronden zijn in, op grond van het waterbeleid, beschermde gebieden aan een watervergunning gebonden.

In de Watertoets van bestemmingsplannen (vooroverleg artikel 3.1.1 Bro) wordt bezien of de voorgenomen ingrepen in het watersysteem (juridisch) gefaciliteerd kunnen worden. Dat wil dus zeggen: of aannemelijk is dat vergunningen kunnen worden verleend, dat de noodzakelijke peilbesluiten (of peilvergunningen) genomen zullen worden en dat nieuwe waterstaatswerken in de legger kunnen worden opgenomen. Indien hierover iets gezegd kan worden, zal daaraan in het wateradvies aandacht worden besteed.

Formeel gezien staan vergunningen en andere besluiten volledig los van de watertoets. Het kan voorkomen dat regels uit het bestemmingsplan, zoals gebruiksregels, aanlegregels of bebouwingsregels, hetzelfde luiden en dezelfde belangen beschermen als watervergunningsregels op grond van de keur. Deze samenloop van regelgeving is in beginsel alleen toelaatbaar als de bestemmingsplanregels een ruimer belang dienen dan alleen het waterstaatkundig belang.

2.1.8 Conclusies

De in het bestemmingsplan beoogde ontwikkeling met woningen draagt bij aan de verdichting binnen het bestaand stedelijk gebied van de Randstad Holland en past functioneel en ruimtelijk gezien binnen de doelstellingen van het Rijk. Het bestemmingsplan is zodoende niet in strijd met het Rijksbeleid.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020 (2010)

Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Samen met inwoners en betrokken partijen wil de provincie het toekomstbeeld van Zuid-Holland invullen. De nieuwe Structuurvisie is in de plaats gekomen van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. Op 2 juli 2010 heeft Provinciale Staten de structuurvisie definitief vastgesteld.

Van belang voor het plan is de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid). Verder dient kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting plaats te vinden, vooral rond openbaar vervoerknooppunten. Ook is de opvang van de bevolkingsgroei in het Groene Hart en de Delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen relatief verstedelijkte zones belangrijk.

De kwaliteitskaart geeft aan welke kwaliteiten waar aanwezig zijn of moeten komen. Bij ontwikkelingen in een gebied zijn deze kwaliteiten belangrijk. Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als stads- en dorpsgebied en de Noordwijkerweg en de Voorhouterweg zijn specifiek aangegeven als 'groenblauw netwerk'.

Voor het stedelijk gebied geldt het volgende beleid: De provincie Zuid-Holland wil verstedelijking concentreren in en rond de steden in het stedelijk netwerk. Deze concentratie van stedelijke functies heeft agglomeratievoordelen voor bedrijven, voorzieningen en detailhandel. Ook geeft het mogelijkheden tot ketenvorming, efficiënte benutting van infrastructuur en mogelijkheden voor ontwikkeling van efficiënte duurzame energiesystemen. Hiermee wordt de concurrentiepositie versterkt van het stedelijk netwerk van Zuid-Holland, de Zuidvleugel van de Randstad en daarmee van de Randstad in zijn geheel. Zuid-Holland creeërt een aantrekkelijke leefomgeving en een aantrekkelijk vestigingsmilieu voor bedrijven. Het contrast tussen stad en land blijft behouden en gebiedskwaliteiten kunnen worden versterkt. De provincie reageert op demografische ontwikkelingen en veranderende maatschappelijke behoeften. Volgens de demografische trends zal de vraag naar stedelijke woonmilieus in de toekomst toenemen. Ontwikkeling van nieuwe woon- en werkmilieus in stedelijke gebieden kan gecombineerd worden met het herstructureren en transformeren van bestaande woon- en werkmilieus. Gemengde milieus, broedplaatsen en onderwijsvoorzieningen zorgen voor een betere voedingsbodem voor de kenniseconomie. De sociale cohesie wordt door het tegengaan van segregatie versterkt. Intensief gebruik van het stedelijk gebied leidt tot een reductie van de uitstoot van broeikasgassen en een zuinig gebruik van grondstoffen. Hierdoor draagt intensief stedelijk ruimtegebruik bij aan de duurzaamheid van de Nederlandse samenleving. Tot 2020 staan de volgende provinciale belangen centraal:

  • versterken van het stedelijk netwerk en versterken van vitaliteit en diversiteit van stedelijke centra;
  • optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters;
  • verbeteren interne en externe bereikbaarheid;
  • zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus;
  • voorzien in een gezonde leefomgeving.

De groenblauwe netwerken (binnen het plan de Noordwijkerweg en de Voorhouterweg) vormen de verbinding tussen de verschillende groengebieden. Deze zijn essentieel voor het welslagen van het landschappelijk netwerk. In het stedelijk netwerk en daarbuiten vormen de groene en blauwe verbindingen een haarvatensysteem op regionale schaal. Binnenstedelijk groen moet naadloos aansluiten op het buitenstedelijk groen, zodat er aantrekkelijke stad-land verbindingen ontstaan. Zo wordt de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van zowel de steden als het landelijk gebied vergroot. De stadsranden zijn nu vaak verrommeld en weinig uitnodigend. Nieuwe infrastructuur wordt bij de groenblauwe netwerken zo aangelegd dat barrièrewerking in stad-land verbindingen zoveel mogelijk wordt voorkomen.

De provincie wil cultuurhistorie betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en heeft daarom het erfgoed van Zuid-Holland in kaart gebracht, middels de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Deze cultuurhistorische kaart kent drie verschillende thema's: historische stedenbouw, historisch landschap en archeologie. De gemeente Katwijk tenslotte stelt in de Beleidsnota monumentenzorg uit 2006 dat er een beleid moet worden opgesteld dat voorwaarden schept om de gemeentelijke cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.2.2 Provinciale verordening Ruimte (2010)

In de provinciale verordening zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang. Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in de AMvB Ruimte ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. In de verordening is onder andere vastgelegd dat er in principe geen verstedelijking buiten bebouwingscontouren (geen nieuwe vestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies) mag plaatsvinden. Alleen onder bepaalde voorwaarden kunnen bebouwingscontouren worden aangepast.

2.2.3 Provinciale Structuurvisie en Verordening - Actualisering 2011

Provinciale Staten hebben op 29 februari 2012 de Actualisering 2011 Structuurvisie en Verordening Ruimte vastgesteld. De hoofdlijnen, hoofdopgaven en provinciale belangen van het ruimtelijk beleid blijven ongewijzigd. De belangrijkste wijzigingen gaan over de volgende onderwerpen:

  • verbeterde kwaliteitskaart (effectiever sturen op kwaliteit)
  • kantorenbouw (beperking aantal nieuwe kantorenlocaties)
  • woningbouw (inspelen op ontwikkelingen woningmarkt)
  • glastuinbouw (nieuwe locaties in Binnenmaas en Nieuwkoop, glas-voor-glasregeling, SER-ladder)
  • bodemenergie (efficiënt gebruik ondergrond)
  • gemeentelijke verzoeken (beperkte aanpassing bebouwingscontouren en functies).

Daarnaast zijn er technische correcties doorgevoerd voor de volgende onderwerpen:

  • compensatiebeginsel natuur, recreatie en landschap
  • ecologische Hoofdstructuur en landgoedbiotoop
  • regionale waterkeringen in Rijnland en Rivierenland.

Conclusie

De functiekaart 2020 Provinciale Structuurvisie is bij de actualisering 2011 met wijzigingen vastgesteld. Deze kaart geeft aan wat waar mogelijk is, met locaties en begrenzingen. Op de functiekaart is het plangebied voor Hoek de Rover gewijzigd aangegeven als transformatiegebied van bedrijventerrein naar stads- en dorpsgebied, met de voorwaarde dat pas tot ontwikkeling over kan worden gegaan als er duidelijkheid is over het voorkeurstracé van de Noordelijke Randweg Rijnsburg (NRR). Het realiseren van woningen is niet in strijd met de provinciale visie aangezien de Actualisering 2011 een mogelijkheid geeft tot transformering naar stads- en dorpsgebied en omdat de verkenning naar de NRR inmiddels is afgerond. Het verkende alternatief van een tracé door het plangebied Hoek de Rover is vanuit het oogpunt van prioritering, oplossend vermogen of kosten niet meer aan de orde.

2.2.4 Provinciale Milieuverordening (2009)

De Provinciale Milieuverordening wordt in fasen, - tranches - genoemd, gewijzigd en geactualiseerd. In de Provinciale Milieuverordening zijn de hoofdlijnen van het milieubeleid en de belangrijkste ontwikkelingen op milieugebied beschreven. Op 1 april 2011 is de zevende tranche in werking getreden. De Provinciale Milieuverordening bevat o.a. regels over de milieubeschermingsgebieden voor stilte en voor grondwater. De milieubeschermingsgebieden hebben gevolgen voor toetsing van bepaalde activiteiten en vinden hun beslag in het bestemmingsplan.

De waterwingebieden zijn de meest kwetsbare zones van de beschermingsgebieden. In deze zone is het beschermingsregime dan ook het strengst. Binnen waterwingebieden dient elk risico van verontreiniging te worden voorkomen; in deze gebieden zijn dan ook in principe alleen activiteiten toegestaan in het kader van de grondwaterwinning zelf. Indien men toch activiteiten in soort gebieden wil uitvoeren dient ontheffing te worden aangevraagd. Rondom de waterwingebieden zijn ook grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen, deze bevinden zich echter niet op Katwijks grondgebied.

In het Stiltegebied Berkheide, grotendeels samenvallend met het waterwingebied Berkheide, is sprake van strengere bepalingen ten aanzien van het gebruik van toestellen die de natuurlijke stilte van het gebied kunnen verstoren. De aanwijzing kan beperkingen opleggen aan planologische ontwikkelingen in en aangrenzend aan het Stiltegebied.

2.2.5 Conclusies

De herinrichting van het plangebied met nieuwe woonfuncties sluit aan bij de doelstellingen van het provinciaal beleid van intensiveren binnen het bestaand stedelijk gebied en het toevoegen van woningen. Tevens zorgt de nieuwe planontwikkeling voor invulling van de doelstelling van kwaliteitsverbetering (onder andere van de relatie van de kavel met de directe omgeving), vergroten van de woonmilieu-differentiatie en het voorkomen van verrommeling van het gebied.

Verder wordt tegemoetgekomen aan de doelstelling meer woningen te bouwen en de ruimte voor wonen binnen bestaand stedelijk gebied, binnen de rode contouren te realiseren. De afspraken uit het Pact van Teylingen zijn juridisch vertaald door middel van de bebouwingscontouren zoals opgenomen in de provinciale verordening.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 (2009)

Op 24 juni 2009 is de Regionale StructuurVisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030.

De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.

Met de visie worden de volgende kerndoelen nagestreefd:

  • Holland Rijnland is een top woonregio
  • Leiden vervult een regionale centrumfunctie
  • Concentratie stedelijke ontwikkeling
  • 'Groenblauwe kwaliteit' staat centraal
  • De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open
  • Kennis en Greenport
  • Verbetering van de regionale bereikbaarheid.

2.3.2 Regionale woonvisie 2009- 2019

De woningbouwopgave voor Holland Rijnland is zeer divers. In het meer verstedelijkte deel van de regio is nog steeds een kwantitatief tekort aan woningen. De regionale woonvisie bevat een aantal afspraken ten aanzien van woningbouw en woonruimteverdeling. De samenwerkende gemeenten spannen zich maximaal in om in de periode 2008-2019 in totaal netto 24.240 woningen toe te voegen aan de bestaande woningvoorraad (gemiddeld ruim 2.000 per jaar).

Op basis van de jaarlijkse provinciale woningmarktmonitor monitort Holland Rijnland jaarlijks naast kwantitatieve woningmarktgegevens ook de kwalitatieve gegevens, zoals woonmilieus, woningtypen, prijsklassen en fasering. Alle regiogemeenten nemen het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) in acht, bijvoorbeeld bij de (her)ontwikkeling van grote woningbouwlocaties of van bedrijventerreinen. Daarnaast wordt uitvoering gegeven aan de DuBoPlus Richtlijn.

In het gezamenlijk gemeentelijke nieuwbouwprogramma (2000-2020) wordt een minimumpercentage aan sociale woningen, namelijk:Katwijk kan volstaan met 20-30% aan sociale woningen binnen de gemeente van voor 1-1-2006. Voor alle overige locaties in Katwijk tezamen, inclusief de nieuwbouw in de uitleglocatie Valkenburg, dient 30% van de woningbouw sociaal te zijn.

2.3.3 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (2009)

In december 2009 hebben de zes Greenportgemeenten de ISG vastgesteld. De ISG is een integraal planologisch kader voor buitengebied van de zes Greenportgemeenten, met een doorkijk tot 2030. Met de ISG kiezen de zes Greenportgemeenten voor een gemeenschappelijke aanpak van de vitalisering van de Greenport Duin en Bollenstreek, met de volgende doelstellingen:

  • Economische herstructurering van de Greenport staat centraal;
  • Herstructurering in combinatie met landschapsverbetering;
  • Duurzame handhaving 1e klas bollengrond op 2625 ha (tijdelijke krimp toegestaan);
  • Primaire Greenportfuncties (bollen, knollen, vaste planten, bloemen, toerisme, handel en export) krijgen prioriteit boven niet primaire Greenportfuncties (zoals overige landbouw en veeteelt);
  • Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer/-Bollenstreek opgenomen. Hiermee is maximale woningbouwbijdrage voor de Duin- en Bollenstreek bereikt.

2.3.4 Regionaal Groenprogramma 2010-2020

Op 17 februari 2010 heeft het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland het Regionaal Groenprogramma 2010-2020 vastgesteld. In dit programma worden de groene ambities van de regio verder uitgewerkt in een visie, doelstellingen en een uitvoeringsstrategie. Twee kernbeslissingen uit de Regionale Structuurvisie dienen daarbij als uitgangspunt. De eerste is "groenblauwe kwaliteit staat centraal", de tweede luidt "de Bollenstreek, Veenweide en Plassen en Duin, Horst en Weide blijven open".

In het plan wordt de groenblauwe toets voor ruimtelijke projecten geïntroduceerd. De kwaliteit van het groen binnen het ruimtelijk project moet worden beschreven aan de hand van verschillende functies van groen. Hierbij wordt aangesloten bij het regionale Beleidskader Duurzame Stedenbouw van de Milieudienst. Daarnaast moeten ontwikkelingen passen binnen het kader van het Groenprogramma: de visie, de doelstellingen en de Groenvisie in kaart. Er mag ook geen verstoring optreden van natuur- en recreatiegebieden of verbindingen daartussen door woningbouw, infrastructuur of bedrijventerrein, tenzij met compensatie. Er moet aandacht zijn voor beleving en kwaliteit van het water in wijk of polder alsook aandacht voor groen op en aan de rand van bedrijventerreinen, infrastructuur en woningbouw. Ook moet er aandacht zijn voor landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen, infrastructuur en woningbouw en moet bij nieuwe infrastructuur worden gezorgd voor (snel)wegovergangen, zoals faunapassages en fiets- en wandelbruggen.

2.3.5 Waterbeheerplan (2010)

Het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland, geldig voor de periode 2010-2015, is vastgesteld door het Hoogheemraadschap van Rijnland. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.

Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. De verandering van het klimaat zal naar verwachting leiden tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.

Watertoets

Een zogenaamde "watertoets", uitgevoerd door de waterbeheerder het Hoogheemraadschap van Rijnland, is gewenst bij de opstelling van de bestemmingsplannen. De watertoets vormt een bindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen.

2.3.6 Keur (2009) en Beleidsregels (2009)

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels.

De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (duinen, dijken e.d.), watergangen en andere waterstaatswerken.

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een vergunning worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. Bepalingen van de Keur en de Beleidsregels horen niet in bestemmingsplan te worden vertaald, om dubbele regelgeving te voorkomen.

2.3.7 Duurzaamheid en klimaat

In regionaal verband zijn afspraken gemaakt over duurzaamheidsaspecten en vastgelegd in de volgende plannen:

  • Regionale DuBoPlus-Richtlijn 2008-2012;
  • Regionaal beleidskader duurzame stedenbouw;
  • Plan van Aanpak Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland en Rijnstreek.

Het beleid heeft tot doel om voor duurzaamheidsaspecten al op het schaalniveau van stedenbouw afspraken te maken over ambities en maatregelen. Deze beleidskaders zijn ook lokaal vastgesteld en daarom in paragraaf 2.4 nader uitgewerkt.

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland volgt de principes van duurzaam waterbeheer:

  • een veilig watersysteem met goed functionerende waterkeringen;
  • voorkomen van afwenteling van problemen naar andere compartimenten in ruimte of tijd;
  • geen overlast van of tekort aan water, zowel binnen als buiten het stedelijk gebied;
  • tegengaan van versnippering in het watersysteem;
  • realiseren van een biologisch gezond watersysteem;
  • realiseren van ecologische infrastructuur, zowel binnen het stedelijk gebied als naar buiten toe;
  • gebruikmaken van het zelfreinigend vermogen van het watersysteem;
  • vasthouden van gebiedseigen water (waterconservering) en inlaat van gebiedsvreemd water beperken;
  • benutten en bufferen van schoon water (bijvoorbeeld schone kwel en afstromende neerslag van schone oppervlakken);
  • toepassen van het ordeningsproces "water stroomt van schoon naar vuil": verontreinigende functies benedenstrooms plaatsen van kwetsbare functies/gebieden;
  • vervuiling bij de bron aanpakken;
  • voorkomen van verspreiding van (diffuse) verontreinigingen;
  • optimalisatie van beheer en onderhoud, zowel binnen het watersysteem als de afvalwaterketen.

2.3.8 Externe veiligheid

De gevaren van risicovolle objecten strekken zich uit over een gebied dat vaak tot over de gemeentegrens heen reikt. In de in regionaal verband opgestelde Omgevingsvisie externe veiligheid 2008 zijn afspraken gemaakt over gebiedsgerichte normstelling waarbij woongebieden veiliger moeten zijn dan bedrijfsterreinen.

2.3.9 Conclusies

De herinrichting van het plangebied met nieuwe woonfuncties sluit aan bij de doelstellingen van het regionaal beleid.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Vigerende bestemmingsplannen

Momenteel geldt voor het betreffende gebied het bestemmingsplan “Buitengebied 1980”, vastgesteld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Rijnsburg bij besluit van 23-04-1981 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid Holland op 06-07-1982. De gronden hebben binnen dit bestemmingsplan de bestemmingen “Verkeersdoeleinden (V), “Weg, voetpad of plein, parkeerterrein en/of parkeerstrook, fietspad”, “Openbaar groen, plantsoen of berm”, “Agrarische doeleinden, klasse D (AD)” en “Primair waterkering”.

Daarnaast is een zeer klein deel nabij de aansluiting Bankijkerweg- Voorhouterweg gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan “Vinkenwegzone”. Dit plan is door de gemeenteraad vastgesteld op 9 oktober 2003 en door Gedeputeerde Staten op 18 mei 2004 goedgekeurd. Binnen het bestemmingsplan “Vinkenwegzone” betreft het de bestemmingen “Verkeersdoeleinden 1”.

Binnen de vigerende regeling is de beoogde ontwikkeling met woningen en bijbehorende parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, water en groenvoorzieningen niet toegestaan. Dit bestemmingsplan vervangt voor het betreffende gebied de genoemde bestemmingsplannen.

2.4.2 Brede structuurvisie Verdiept Katwijk (2007)

Het samenvoegen van de gemeenten Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg heeft geresulteerd in een nieuwe structuurvisie, de Brede Structuurvisie Katwijk 2007-2020. Het vormt een nieuw regiedocument, wat de gemeente in staat stelt de aanwezige kansen en kwaliteiten te vertalen in concrete acties.

In de Brede Structuurvisie wordt ten aanzien van een aantal aspecten de visie uiteengezet. Middels een zogenaamd mozaïek van ruimtelijke segmenten wordt invulling gegeven aan mogelijkheden voor de aanwezige kansen en kwaliteiten. Er is onder meer aandacht voor wonen, werken en voorzieningen.

De Brede Structuurvisie Verdiept is op 15 april 2010 als structuurvisie onder de nieuwe Wro vastgesteld. Hiermee is de BSV grondexploitatie-proof gemaakt. Ook zijn kleine wijzigingen aangebracht als gevolg van voortschrijdend inzicht.

Conclusie

Het plangebied wordt gezien als historische woningbouwlocatie behorende bij het lint Voorhouterweg. Voor dit gebied zijn binnen de brede structuurvisie geen specifieke ambities verwoord. Qua stedenbouwkundige opzet is aansluiting gezocht op de bestaande woningbouw aan de linten. De beoogde ontwikkeling met woningbouw past binnen de kaders van de brede structuurvisie.

2.4.3 Masterplan 'Vizier op de rivier' (2010)

Voor het sleutelproject Katwijk langs de Rijn is een masterplan 'Vizier op de rivier' opgesteld waarin de ambities uit de Brede Structuurvisie zijn vertaald naar meer specifieke uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling. In het Masterplan worden de verschillende deelgebieden en bijbehorende sferen langs het water en de ambities voor de toekomst beschreven. Deze ambities richten zich op een betere beleving van de Rijn en haar oevers door:

  • het versterken van de hechtdraden zoals de realisatie van aanlegplaatsen, vis- en kanosteigers, fietsverbindingen e.d.;
  • de ontwikkeling van ontmoetingsplekken langs het water in de vorm van openbaar groen, horeca;
  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door transformatie van bedrijfsterreinen naar gemengde gebieden.

Conclusie

Bij realisatie van het plan Hoek de Rover en de door het Hoogheemraadschap voorgenomen verbreding van het Oegstgeesterkanaal resteert een openbare oeverstrook van 5 meter die op gespannen voet staat met de visievorming uit het Masterplan. De besluitvorming over de ontwikkeling in Hoek de Rover - en de Kanaalzijde - heeft echter al plaatsgevonden.

2.4.4 Beleidsnota Monumentenzorg (2006)

Tientallen eeuwen van ontginnen, bouwen, wonen en werken hebben Zuid-Holland gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Kerken, boerderijlinten, bollenschuren, dorpsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen hiervan. Deze cultuurhistorische waarden zijn van grote betekenis voor onze leefomgeving. Daarom willen rijk, provincie maar ook de Gemeente Katwijk deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het rijk doet dat door de Modernisering van de Monumentenwet, waarbij het eerste speerpunt is: "cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening". Inmiddels is het aangepaste Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, wat betekent dat er in het bestemmingsplan een beschrijving moet komen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening wordt gehouden. Ook de provincie wil cultuurhistorie betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en heeft daarom het erfgoed van Zuid-Holland in kaart gebracht, middels de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en de Regioprofielen Cultuurhistorie. De cultuurhistorische waarden bestaan uit historische stedenbouw, historische bouwkunst, historisch landschap en archeologie.

2.4.5 Woonvisie Katwijk 2012-2017 (2012)

De Woonvisie Katwijk 2012-2017 is op 29 november 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. De Woonvisie Katwijk 2012-2017 bevat acties die er met name op gericht zijn om de woningbouwproductie in Katwijk op gang te houden, de kwaliteit en financiële bereikbaarheid ervan op peil te houden en de woonconsument meer invloed te geven.

In de woonvisie zijn de volgende prioriteiten benoemd:

  • prioritering van woningbouwlocaties;
  • goed en goedkoop bouwen (ook sociale woningbouw);
  • de woonconsument staat centraal;
  • bouw van meer vrije sectorhuurwoningen;
  • maximaal 15% starterswoningen per project;
  • minimale woningkwaliteit: gebruiksoppervlakte van meer dan 75m2 en gestapelde bouw levensloopgeschikt (3 of 4-sterren toegankelijk);
  • aanbieden van varianten tussen huur en koop en
  • meer ruimte voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap.

Conclusie

De bouw van circa 70 woningen in Hoek De Rover conform de met de ontwikkelaar afgesproken differentiatie is niet strijdig met het huidige woonbeleid, maar krijgt op grond van de Woonvisie Katwijk 2012-2017 voor de periode t/m 2017 geen prioriteit.

2.4.6 Welstandsnota Katwijk (2012)

Op 26 april 2012 heeft de raad de Welstandsnota Katwijk 2012 vastgesteld.

De gemeentelijke Welstandsnota geeft inzicht in de regels die gelden ten aanzien van de toetsing aan eisen van welstand. De Welstandsnota geeft een typering van de bebouwing in bestaande wijken (gebiedsindeling) en hoe hiermee in het kader van de toetsing door de erfgoedcommissie wordt omgegaan (welstandsniveau). Initiatiefnemers van een bouwplan kunnen daarmee vóór het indienen van het daadwerkelijke bouwplan inzicht krijgen in de beoordelingscriteria die gelden voor het betreffende gebied. Doel van het welstandsbeleid van de gemeente Katwijk is het bieden van heldere en eenvoudige procedures met objectieve beoordelingscriteria.

De relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria is als volgt. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Bestemmingsplanregels prevaleren dus boven welstandscriteria. De architectonische vormgeving, uitstraling van bouwwerken en inpassing in de gebouwde omgeving vallen echter buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld.

2.4.7 Integraal Verkeers- en Vervoersplan (2009)

Het Integraal Verkeers- en Vervoersplan Katwijk (IVVP) is op 29 januari 2009 vastgesteld en biedt een samenhangende visie op het verkeer en het vervoer in de gemeente Katwijk. Het IVVP stelt de voorwaarden waarbinnen de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van de gemeente wordt gefaciliteerd en biedt oplossingsrichtingen waarmee de negatieve effecten van het verkeer kunnen worden voorkomen.

De acht kernpunten van het IVVP zijn:

  • creëren van een randwegenstructuur;
  • aanleggen van hoogwaardig openbaar vervoer, inclusief ondersteunend busnet;
  • verbeteren van (langzaam) verkeersverbindingen tussen de kernen;
  • voorzien in voldoende en efficiënte parkeervoorzieningen;
  • verkeersveilig inrichten van de verblijfsgebieden;
  • waar nodig eerst infrastructuur aanleggen, dan pas bouwen;
  • beperken van verkeersgerelateerde milieuhinder;
  • het IVVP is het beleids- en afwegingskader voor het toekomstige verkeersbeleid in Kawijk.

De robuuste randwegenstructuur is voor Katwijk van essentieel belang om de dreigende onbalans tussen bereikbaarheid, leefklimaat en economisch klimaat te kunnen voorkomen. Aan de ring wordt een aantal functies toegekend:

  • de ring als voorwaarde om uitbreidings- en verdichtingslocaties met elkaar te verbinden en aan te sluiten op het provinciale- en rijkswegennet;
  • de ring als loper; als binnenring, niet als harde buitengrens;
  • de ring als kernkwaliteit; de ring zorgt voor ontplooiingskansen voor de oude kernen;
  • de ring bundelt en verdeelt en smeedt de oude dorpskernen en nieuwe toevoegingen samen.

De beoogde randwegenstructuur bestaat uit twee ringen, die in elkaar haken. De hoofdring vormt een robuuste structuur die de verschillende stedelijke gebieden van Katwijk “aan elkaar rijgt” en verbindt met het rijkswegennet (A44). De tweede ring is de subring. De subring is opgebouwd uit bestaande wegen. Realisatie van de randwegenstructuur heeft tot gevolg dat de lokale wegen in de verschillende kernen aanzienlijk minder verkeer gaan verwerken.

Een andere manier om het autoverkeer op de lokale wegen terug te dringen is het verschuiven van de modal split in het voordeel van het fietsverkeer. De fiets is een milieuvriendelijk voertuig en neemt ook minder ruimte in dan de auto. Voor de fiets is een apart uitvoeringsplan opgesteld.

Fietsrouteplan

Eén van de hoofddoelen van het IVVP is om meer automobilisten op de fiets te krijgen. Daarom is in het IVVP opgenomen dat er sterk wordt ingezet op verbetering van het fietsklimaat. Het Uitvoeringsplan Fiets (juli 2011) concretiseert het fietsbeleid in het IVVP naar maatregelen. Hieronder de onderdelen die in het Uitvoeringsplan Fiets aan de orde komen:

  • optimaliseren van bestaande fietsverbindingen;
  • realiseren van extra fietsverbindingen;
  • realiseren van twee fietssnelwegen van de kust naar Leiden;
  • verbeteren verkeers- en sociale veiligheid;
  • verbeteren comfort;
  • uitbreiden en verbeteren stallingsvoorzieningen;
  • verbeteren bewegwijzering;
  • promotie van fietsgebruik.

2.4.8 Parkeerbeleidsnota 2009-2018 (2009)

Op het gebied van parkeren stelt de Brede Structuurvisie Katwijk (BSV) dat er voorzien moet worden in voldoende en efficiënte parkeervoorzieningen. Het gedeelte verkeer uit de BSV is verder uitgewerkt in het Integraal Verkeers- en Vervoersplan. Daaruit is het Parkeerbeleid 'Stilstaan bij parkeren' weer een verdere uitwerking. "Stilstaan bij parkeren" is op 29 januari 2009 door de raad vastgesteld. Hierin is opgenomen dat er in bestaande woongebieden, met een hoge parkeerdruk, samen met bewoners oplossingen gezocht zullen worden om de parkeerdruk te verminderen. Daarnaast is opgenomen wat de parkeernorm is bij nieuwbouw, uit- en inbreidingsplannen en functieveranderingen. Het Parkeernormenbeleid Katwijk (januari 2010) is een nadere uitwerking op het gebied van de parkeernormering en hoe met de parkeerbehoefte om te gaan in ruimtelijke plannen. Dit is op 2 februari 2010 door het college vastgesteld en vanaf 26 februari 2010 van kracht. Voor parkeren is niet alleen van belang dat er voldoende parkeerplaatsen zijn, maar ook dat de parkeerplaatsen goed te gebruiken zijn. Het parkeernormenbeleid gaat daarom over:

  • de parkeernorm (bovengrens van de CROW-richtlijn publicatie 182, 3e gewijzigde druk en een uitzonderingscategorie) voor verschillende voorzieningen (wonen, winkels, scholen enzovoorts);
  • hoeveel parkeerplaatsen openbaar moeten zijn;
  • wat de centrumgebieden qua parkeerbehoefte zijn;
  • mogelijkheden van dubbelgebruik;
  • hoe om te gaan met de verschillende soorten parkeervoorzieningen (garages, opritten openbare parkeerplaatsen);
  • eisen waaraan parkeervoorzieningen moeten voldoen;
  • hoe hier in bouwplannen mee om te gaan (zowel nieuwe als bestaande) en
  • hoe hier in bestaande gebieden mee om te gaan.

Het parkeernormenbeleid is uitgangspunt op het gebied van parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestemmingsplannen en bouwplannen.

2.4.9 Groenbeleidsplan 2009-2019 (2009)

Het Groenbeleidsplan 2009-2019 is op 28 mei 2009 door de raad vastgesteld. Het beleid wordt gericht op het verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving, nu en in de toekomst. De Voorhouterweg, de Noordwijkerweg en de groenstrook langs het Oegstgeesterkanaal zijn binnen het plan aangeduid als Groene Hoofddragers. Dit zijn herkenbare linten van stedelijke beplantingen met enige 'body'. Hier is het streven naar laanbomen van de 1e grootte met diversiteit aan boomsoorten, dit uniform in beeld per hoofdweg.

Bij het inrichten van het ontwikkelgebied worden de inrichtingsuitgangspunten voor de Groene Hoofddragers meegenomen, te weten:

  • Bomen staan hoofdzakelijk in beplanting of in gras;
  • Bosplantsoenvakminimaal 8 m. breed en een minimaal oppervlak van 50 m2;
  • Bij gecombineerde functie van ecologische structuur en groenstructuur ecologisch maaibeheer toepassen; In overige situaties maaibeheer afstemmen op gazonfunctie;
  • Bosplantsoen nooit in een middenberm;
  • Ruimte voor vrije ontwikkeling van de heesters en bosplantsoen. Fijne heesters minimaal 0,6 m. uit de verharding, grove heesters minimaal 1 m. uit de verharding. Bosplantsoen minimaal 2 m. uit de verharding;
  • Gazonbermen minimaal 3,5 m. breed bij obstakels en minimaal 2 m. breed zonder obsakels;
  • Uitzichthoeken voldoende aanwezig.

De kruising van de Voorhouterweg en de Noordwijkerweg is een accentplek met thematisch hoogwaardig groen.

2.4.10 Speelruimtebeleidsplan 2008-2018 (2009)

Het Speelruimtebeleidsplan geeft het beleidskader voor de speelruimte in de gemeente Katwijk. Er zijn ambities bepaald die betrekking hebben op de wijze waarop wordt omgegaan met formeel en informeel speelaanbod in de gemeente. Verder zijn normen vastgesteld waaraan de formele en informele speelruimte in de gemeente Katwijk moet voldoen. Normen voor formele speelplekken zijn:

  • Kwantiteitsnormen: in de bestaande wijken geldt de norm: 1 speelplek per 100 kinderen. Voor nieuwbouw gebieden geldt een norm van 3% van de grond die voor wonen is uitgegeven.
  • Kwaliteitsnormen: aantrekkelijke speelterreinen die redelijk ruim zijn opgezet en naast speeltoestellen ook beperkt bespeelbaar groen en verharding bevatten. Voldoende speelwaarde/speelmogelijkheden zoals: klimmen, rennen, glijden etc., 60 speelmogelijkheden of meer op 100 kinderen.

Naast de formele speelplekken, in groengebieden en op pleinen, dient op 'redelijk veel plaatsen' ruimte te zijn om informeel te spelen, zoals in groenvoorzieningen en op straat. Daarbij wordt aandacht besteed aan de bezonning, de veiligheid, bereikbaarheid en aan verschillende leeftijdsgroepen.

Beide vormen van spelen vinden binnen de gebruikelijke bestemmingen, groen en verblijfsdoeleinden, plaats. Alleen wanneer sprake is van bijzondere voorzieningen of bouwwerken wordt een specifieke bestemming opgenomen.

Aan de andere zijde van de Noordwijkerweg is langs het kanaal een trapveldje en basketbalveldje gelegen. Deze is via een langzaamverkeerstunnel vanuit het plangebied bereikbaar. Bij het inrichten van het ontwikkelgebied kan speelruimte worden gerealiseerd in de bestemming “Groen”.

2.4.11 Percentageregeling beeldende kunst gemeente Katwijk

Op 25 september 2008 is de percentageregeling beeldende kunst door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van de regeling is om beeldende kunst een bijdrage te laten leveren aan de gebouwde omgeving en daardoor de gehele bevolking in kennis te brengen met de uitingen van beeldende kunst. De regeling heeft betrekking op kunst in de openbare ruimte. Dit kan betrekking hebben op kunst op/ aan of in het gebouw, maar ook in de wijk als beeldend kunstwerk, maar ook als kunstzinnig straatmeubilair. Omdat het om kunst in de openbare ruimte gaat is de regeling niet van toepassing op particuliere bouwwerken. De percentageregeling is wel van toepassing op particuliere grondexploitaties. De bijdrage voor beeldende kunst wordt gevoed door afdracht van 1% van sloop-, bouw en woonrijp maken van zowel gemeentelijke grondexploitaties als bij particuliere grondexploitaties.

2.4.12 Beleidsnota Archeologie (2007)

In het Archeologisch Beleidsplan is het gemeentelijke beleid, volgend op de uitvoering van het Verdrag van Malta (1992, vaststelling in Nederland in 2006) en de gewijzigde Monumentenwet 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) die sinds 1 september 2007 van kracht is. Deze wet verplicht de gemeente om archeologische waarden binnen bestemmingsplannen, en bij bodemverstoringen in het kader van bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten, mee te wegen en indien archeologische waarden aanwezig zijn deze conform de Archeologische Monumentenzorg veilig te stellen.

Met het Archeologisch Beleidsplan is ook de Gemeentelijke Archeologische Verwachting- en Beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart dient als basis en toetsingskaart voor het gemeentelijke archeologiebeleid. Daarnaast is in de beleidsnota opgenomen dat er standaardregels in gemeentelijke bestemmingsplannen moeten worden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden binnen de Gemeente Katwijk.

In het beleid wordt onderscheid gemaakt in 3 typen archeologisch interessante gebieden:

  1. 1. Archeologische Monumenten.
    Er bestaan twee typen archeologische monumenten: 'beschermde monumenten' en 'monumenten'. Het Rijk behartigt de 'beschermde' archeologische monumenten, zijnde rijksmonumenten. Het streven is deze van bebouwing te laten en ze vorm te geven, bijvoorbeeld in de vorm van een park.
  2. 2. Archeologisch Waardevol Gebied
    Archeologisch waardevolle gebieden zijn gebieden waarvan de archeologische waarde vastgesteld is aan de hand van archeologisch onderzoek, meestal zijn dit de archeologische monumenten waar de provincie zeggenschap over heeft. Ook zijn de historische dorpskernen van Katwijk, Valkenburg en Rijnsburg archeologisch waardevol gebied. Voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen bestaat voor de archeologisch waardevolle gebieden geen vrijstellingsnorm. Pas na overlegging van een rapport van archeologisch onderzoek aan het bevoegd gezag, provincie of gemeente, kan een vergunning worden afgegeven.
  3. 3. Archeologisch Verwachtingsgebied
    Archeologische verwachtingsgebieden zijn gebieden waarvan nog geen bepaling van archeologische waarden bestaat. Daar is dus nog geen archeologisch onderzoek verricht. De verwachting is uitgedrukt in lage-, middelmatige- en hoge archeologische verwachting. In het geval van een middelmatige- tot hoge archeologische verwachting wordt archeologisch onderzoek voorafgaande aan de afgifte van een vergunning verplicht gesteld. Net als voor gebieden met een lage archeologische verwachting, bestaat voor bodemverstorende activiteiten met een totaal gebiedsomvang kleiner dan 100 m2 een vrijstelling.

Indien ontwikkelaars of individuele inwoners van de gemeente Katwijk van plan zijn om een omgevingsvergunning aan te gaan vragen kunnen deze zelf vooraf al bekijken of ze daarbij rekening moeten houden met archeologische verwachtingen en een onderzoeksplicht.

Indien er tijdens graafwerkzaamheden, ongeacht de locatie en de omvang, onverwachte archeologische resten worden aangetroffen geldt een wettelijke meldingsplicht. In geval van bijzondere vondsten kan de gemeentelijke archeoloog deze laten opgraven en de vondsten bergen voordat ze zouden worden afgevoerd.

2.4.13 Duurzaamheidsprofiel Katwijk (2008)

Op 12 augustus heeft de raad het Duurzaamheidsprofiel Katwijk vastgesteld. De gemeente geeft een overkoepelende visie op hoe zij zich wil ontwikkelen op het gebied van duurzaamheid de komende jaren. Katwijk wil vanuit haar traditie en identiteit de samenleving duurzaam inrichten waarbij het voor huidige en toekomstige inwoners en bezoekers aangenaam en goed wonen, werken en leven is, en zal daartoe waar nodig vernieuwend handelen.

Het aspect duurzaamheid komt met name naar voren in het lokale milieubeleid. In nieuwe planvorming wordt de duurzaamheid meegewogen. Een duurzaamheidstoets draagt aan deze functie bij. De gemeente zal zich richten op duurzaam inrichten en bouwen, duurzaam wijkbeheer en leefomgeving, sociale duurzaamheid en duurzaam handelen. Kaders daarbij zijn de volgende:

  • het beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) is van toepassing op elke ruimtelijke opdracht in de gebouwde omgeving vanaf 10 woningen en/of één hectare grondoppervlak of 5000 m2 bedrijvigheid.
  • in de Regionale DuBoPlus-Richtlijn 2008-2012 is een beperkt aantal basismaatregelen opgenomen, aangevuld met een prestatie-eis die, voor zover hoger dan wettelijk vereist, vrijwillig is. Deze richtlijn wordt meegenomen als onderdeel in het milieuadvies bij ruimtelijke plannen en toetsing.
  • het Klimaatprogramma 2008-2012 bevat kaders voor energieprestaties bij gebouwen en geldt zowel voor nieuwbouw als bestaande bouw. De doelstelling van het programma is het minimaliseren van de energievraag en het duurzaam opwekken en/of inkopen van de resterende energievraag (energieneutraal). Vanwege de grote overlap in inhoud (energie) en doelgroepen is het klimaatprogramma in het RBDS en de DuBoPlus-richtlijn geïntegreerd.
  • het Politiekeurmerk Veilig Wonen voor nieuwbouw voorziet in de verbetering van de sociale veiligheid.

2.4.14 Geluidbeleidsplan (2009)

De gemeente Katwijk heeft op 18 augustus 2009 de nota Geluidbeleid vastgesteld. Daarin zijn ook kaders opgenomen voor het vaststellen van hogere grenswaarden. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, moeten voldoen aan de Wet geluidhinder. In de wet is als uitgangspunt opgenomen dat de geluidsbelasting van een geluidgevoelig object niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Ruimtelijke plannen worden eerst uitvoerig onderzocht op mogelijke maatregelen om het geluidsniveau te beheersen, zodat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Pas na een ongunstig onderzoeksresultaat kan een procedure tot het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden ingezet. De hogere waarde procedure vereist een zorgvuldige afweging tussen het gevraagde geluidsniveau en een voldoende bescherming van het woonklimaat.

Objectieve criteria om tot een afgewogen ontheffingsbesluit te komen zijn opgenomen in bovengenoemde nota.

2.4.15 Waterplan Katwijk (2008)

De gemeente Katwijk en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben gezamenlijk het Waterplan Katwijk opgesteld. De gemeente Katwijk heeft het plan op 18 december 2008 vastgesteld en het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het op 11 februari 2009 vastgesteld.

Het doel van het waterplan is het samen realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente. De planperiode is gesteld op 2009 tot 2019 met een doorkijk naar 2027. Thema's die aan de orde komen zijn onder andere het verbeteren van de waterkwaliteit en het voorkomen van (grond)wateroverlast, maar ook het benutten van kansen voor de beleving van het water, ecologie en waterrecreatie.

2.4.16 Uitvoeringsplan Economie (2011)

Het economisch beleidsplan Katwijk is in 2010 vastgesteld. Vanwege onder andere de gewijzigde economische omstandigheden is het economisch beleidsplan uitgewerkt in het uitvoeringsplajn economie. Het uitvoeringsplan economis in in december 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het uitvoeringsplan economie zijn de ambities en speerpunten geformuleerd ten aanzien van het economisch beleid. Aan de speerpunten zijn prestaties gekoppeld. Er zijn de volgende speerpunten genoemd:

  • Verbreden economische structuur;
  • Glastuinbouw;
  • Toerisme en Recreatie;
  • Gemeentelijke dienstverlening;
  • Detailhandel;
  • Bereikbaarheid.

Deze speerpunten vormen de pijlers voor de toekomstige economische ontwikkeling van de gemeente Katwijk.

De meest relevante prestaties zijn:

  • Opstellen van een actieprogramma starters. Mogelijke maatregelen zijn bijvoorbeeld: het (laten) ontwikkelen van bedrijfsverzamelgebouwen of het stimuleren van werken aan/vanuit huis;
  • Opstellen van een detailhandelsvisie.

2.4.17 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (2011)

In de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken en de Waterwet is de zorgplicht van de gemeente uitgebreid met zorg voor het hemelwater en grondwater. Uiterlijk in 2012 moet iedere gemeente in Nederland een verbreed gemeentelijk rioleringsplan hebben vastgesteld, met daarin opgenomen de beleidskeuzes ten aanzien van de zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater. In maart 2011 is voor Katwijk het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 vastgesteld.

In het VGRP zijn maatregelen opgenomen waarmee wordt gezorgd dat het rioolstelsel goed blijft functioneren, zodat de volksgezondheid en ook natuur en milieu op een duurzame wijze worden beschermd.

2.4.18 Bomenbeleidsplan 2011-2025 (2011)

Het totale beleid voor bomen is vastgelegd in het bomenbeleidsplan, het bomenbeheerplan en het bomenwerkplan. Het bomenbeleid dient er toe om een goed functionerend bomenbestand duurzaam te kunnen behouden. In het Bomenbeleidsplan 2011-2025, vastgesteld in 2011, is aangegeven welke beplantingen, bomenrijen en solitaire bomen van belang zijn voor de beeldkwaliteit in de gemeente Katwijk en op welke wijze de ontwikkeling en instandhouding hiervan wordt nagestreefd.

2.4.19 Conclusie

De ruimtelijke kwaliteit van de beoogde ontwikkeling past functioneel en ruimtelijk gezien goed in het gemeentelijk toetsingskader. Het bestemmingsplan is zodoende niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande Situatie

Het plangebied is gesitueerd ten noorden van het Oegstgeesterkanaal en ten oosten van de Noordwijkerweg. Het Oestgeesterkanaal kan worden beschouwd als de oude bebouwingsgrens van de kern Rijnsburg. Ten westen van de locatie is dit zeker goed te zien, daar vormt het kanaal het overgangsgebied van het verstedelijkt gebied ten zuiden en het landelijk gebied aan de noordzijde. De locatie van Hoek De Rover zal dan ook de nieuwe rand van de verstedelijking gaan vormen.

Het gebied, waarop het project betrekking heeft is thans met uitzondering van een woning onbebouwd. Voor een groot deel is het in gebruik als grasland. Door het plangebied loopt de Voorhouterweg. Langs het kanaal is een fietspad gelegen. Door middel van een fietstunnel gaat deze onder de Noordwijkerweg door.

De directe omgeving van het projectgebied wordt gevormd door een woongebied en glastuin- bouwbedrijven aan de overzijde van het Oegstgeesterkanaal, enkele woningen aan de Noordwijkerweg en Voorhouterweg, bedrijfspercelen aan de noordzijde en (voormalig) agrarisch gebied aan de oostzijde van het plangebied.

Aan de zuidkant van het kanaal direct onder het plangebied, zijn de bestaande woningen en de bouwlocatie “De Horn” gesitueerd.

Ten noorden van het Oegstgeesterkanaal bevindt zich de Vinkenwegzone. Dit gebied kent langs de Voorhouterweg veelal bebouwingslinten met woningen met verder veelal grootschalige agribusiness bedrijven. Dit is in overeenstemming met het voor het grootste deel van het gebied geldende bestemmingsplan “Vinkenwegzone” dat voorziet in een ontwikkeling met agribusinessbedrijven. Op enkele plekken bevinden zich nog restanten van een landelijke inrichting met glas- en tuinbouw.

De Noordwijkerweg is een belangrijke ontsluitingsweg voor Rijnsburg, de Voorhouterweg is dit voor het Vinkenweggebied. De Voorhouterweg is daarnaast de verbindingsweg met Voorhout. Op enige afstand van het plangebied bevindt zich aan de oostkant de snelweg A44.

3.2 Toekomstige Situatie

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van circa 70 woningen van verschillende typen. De grondgebonden woningen bestaan uit een vrijstaande woning op de kruising Voorhouterweg/Bankijkerweg en vier vrijstaande woningen langs de Noordwijkerweg. Haaks op de Noordwijkerweg, komen twee stroken twee-onder-een-kapwoningen, grotendeels gelegen achter de vrijstaande woningen. Een blok geschakelde woningen ligt parallel aan het eerste deel van de Voorhouterweg. Tussen de Bankijkerweg en het Oegstgeesterkanaal zal een blok aaneengesloten woningen komen. De gestapelde woningen liggen aan weerszijde van de Voorhouterweg nabij de kruising met de Bankijkerweg.

Het inrichtingsmodel heeft een goede relatie met het achterland, vormt een duidelijk gezicht naar het kanaal (en aan de overzijde “de Horn”) en sluit goed aan op de Kanaalzone. De geluidsoverlast van de Voorhouterweg kan voor een groot deel worden opgevangen door de rij geschakelde woningen die zo het achterliggende gebied afschermt. Een ventweg zorgt voor de ontsluiting van de woningen langs de Voorhouterweg. De ontsluiting aan de binnenzijde van het gebied wordt door een fiets/- voetpad verbonden met de Noordwijkerweg.

Zowel aan de Noordwijkerweg als aan de Voorhouterweg wordt de typische lintbebouwing met vrijstaande woningen op grote kavels voortgezet. Op de hoek waar de Voorhouterweg een knik maakt, komt een blok gestapelde woningen.

Aan de kanaalzijde vormt een appartementenblok met duurdere woningen de beëindiging van de reeks woonwerkeenheden en woningen die langs het kanaal zijn gepland. Parkeren wordt op maaiveld opgelost en voor de grote kavels ook op eigen terrein. Erfafscheidingen worden zo veel mogelijk groen opgelost (in de vorm van een haag) in aansluiting op het groene karakter van de omgeving.

Bij de grondgebonden woningen langs het kanaal zullen zowel een voor- als achtertuin/erf worden aangelegd, waarbij de woningen aan de achterzijde direct langs het kanaal op het water zullen worden georiënteerd. Door de mogelijke uitbreiding van het kanaal met circa 20 m (zie ook paragraaf 4.9 water) zullen die woningen niet dichter op het water komen te staan dan 5 m, de breedte van het nieuwe fietspad met de nieuwe oever.

3.3 Verkeer En Parkeren

3.3.1 Ontsluiting

Voor de realisatie van het plan blijft het huidige verkeerssysteem bestaan. Aanvullend hierop zal op het binnenterrein een voor autoverkeer doodlopende woonstraat worden aangelegd ter ontsluiting van de twee-onder-een-kap-woningen. Voor de ontsluiting van de overige woningen langs de Voorhouterweg en de Bankijkerweg zullen ventwegen worden aangelegd.

De aansluiting naar de fietstunnel blijft gehandhaafd, zodat de recreatieve hoofdroute voor fietsers vanuit Leiden naar Katwijk zijn functie zal blijven behouden. In de toekomst zal, na verbreding van het Oegstgeesterkanaal, een nieuw fietspad worden gerealiseerd in de groenzone langs het kanaal.

3.3.2 Parkeren

Parkeernormen voor woningen

De parkeernormen voor woningen zijn onderverdeeld naar prijsklassen. De prijsklasse indeling is zoals deze in de Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 is vastgesteld. De prijsklasse-indeling wordt jaarlijks geïndexeerd. In onderstaande tabel is de prijsklasse indeling met prijspeil 2009 opgenomen.

Prijsklasse-indeling woningen, prijspeil 2009
Prijsklasse koop
goedkoop koopprijs < € 198.000
middelduur € 198.000 = koopprijs < € 300.000
duur koopprijs = € 300.000

Tabel 1: prijsklasse indeling woningen, prijspeil 2011 (wordt jaarlijks geïndiceerd) uit Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009–2019.

Minimum aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte bij woningen

Een aanvullende eis die in Katwijk wordt gesteld is dat in elk plan minimaal 0,5 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte ligt. Dit om te voorkomen dat alle parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en er voor bezoekers en een 2e of 3e auto in een gezin geen parkeervoorziening is.

Minimum aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte (bij woningen)
Eis norm eenheid
minimum aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte bij woningen 0,5 per woning

Tabel 2: minimum aantal parkeervoorzieningen in de openbare ruimte.

Deze parkeerplaatsen zijn openbaar toegankelijk, dit kan buiten op straat maar ook in een parkeergarage.

Capaciteitswaarden

Aan een parkeerplaats wordt een capaciteitswaarde toegekend. Deze waarde bepaalt in hoeverre een parkeerplaats meetelt in de parkeerbalans. Deze waarde is maximaal 1 (telt volledig mee) en minimaal 0 (telt niet mee). Dit is alleen van belang bij de functie wonen.

De CROW geeft geen richtlijn voor de toe te wijzen capaciteitswaarden van parkeervoorzieningen op eigen terrein. De richtlijn geeft wel aan dat deze parkeervoorzieningen niet helemaal meegerekend zouden moeten worden, maar hoe sterk is afhankelijk van de lokale situatie. De gemeenten bepalen zelf hoe met deze parkeervoorzieningen wordt omgegaan.

De aan een parkeervoorziening toe te rekenen parkeercapaciteit is van de volgende factoren afhankelijk:

  • gebruik van de parkeervoorziening;
  • uitwisseling tussen verschillende soorten parkeerders;
  • opvangen van de verschillende behoefte per woning.

Om voor voldoende parkeergelegenheid voor uitwisseling tussen verschillende soorten parkeerders te zorgen en om de verschillen in de parkeerbehoefte per woning op te vangen is al de eis opgenomen dat er 0,5 parkeerplaats per woning openbaar toegankelijk moet zijn.

Garages worden heel vaak als berging gebruikt. Garageboxen worden ook door bedrijfjes gebruikt. Dit gebeurt zo vaak dat garages vrijwel niet zijn mee te tellen als parkeerplaats. Een garage die breder is dan 3,60 m en langer dan 6,5 m kan wel deels worden meegerekend, omdat deze zodanig breed is dat er een fiets langs kan. Hetzelfde geldt voor een individueel afsluitbare parkeerbox.

In tabel 3 zijn de capaciteitswaarden van verschillende parkeervoorzieningen opgenomen. Voor de duidelijkheid zijn hier ook de waarden van dubbele opritten opgenomen.

Capaciteitswaarden van parkeervoorzieningen
Type parkeervoorziening
Capaciteitswaarde
(parkeerplaats)
Eenheid
Privé garage (particulier)
grote, brede garage (inwendig minimaal 3,60 m breed
en 6,5 m lang)
0,3 per garage
overige garage 0,0 per garage
Privé parkeerplaats in parkeergebouw
afsluitbaar grote, brede parkeerplek (inwendig
minimaal 3,60 m breed en 6,5 m lang)
0,3 per parkeerplek
afsluitbaar overig 0,0 per parkeerplek
open, zowel gereserveerd als niet gereserveerd 1,0 per parkeerplek
Opritten
oprit (minimaal 3,30 m breed en 5,0 m lang), indien in de achtertuin dan onder de voorwaarde dat de achtertuin zonder de ruimte van de parkeerplek
minimaal 40 m2 is
1,0 per parkeerplek
dubbele oprit achter elkaar (minimaal 3,30 m breed en 11,0 m lang) 2,0 voor beide parkeerplekken
samen
dubbele oprit naast elkaar (minimaal 6,30 m breed en
5,0 m lang)
2,0 voor beideparkeerplekken samen
Parkeerplaatsen in de openbare ruimte
langsparkeervakken 1,0 per parkeerplek
haaksparkeren 1,0 per parkeerplek
open parkeerterrein 1,0 per parkeerplek

Tabel 3: capaciteit van een aantal soorten parkeerplaatsen.

Conclusie

Parkeerbalans norm norm prive minimum aantal pp openbaar
TYPE
Rijwoning 1,8 1,3 0,5
2^1 kap geschakeld + 1pp + 1 garage 2,0 1,5 0,5
2^1 kap vrijstaand + 2pp achter elkaar + 1 garage 2,0 1,5 0,5
Vrijstaand + 2pp + garage 2,0 1,5 0,5
Starterswoning 1,6 1,1 0,5
Appartement 2,0 1,5 0,5

De parkeernorm privé kan worden verdeeld over opritten, privé garages of privé parkeerplaatsen in een parkeergebouw. Afhankelijk van de afmetingen wordt de capaciteit van de verschillende parkeervoorzieningen bepaald (zie tabel 3).

De vereiste parkeernormen zijn opgenomen in de planregels, behorende bij dit bestemmingsplan, waardoor er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan.

3.4 Stedenbouwkundige Inpassing

De locatie gaat op verschillende manieren een relatie aan met de omgeving. Het vormt de overgang van het achterland met de karakteristieke lintbebouwing langs de doorgaande wegen naar de dichter bebouwde kern aan de overzijde van het Oegstgeesterkanaal. Het plan zorgt voor een beëindiging van de reeks woonwerkeenheden langs het kanaal in het verlengde van het plangebied. En het plan heeft een visuele relatie met de nieuwe ontwikkeling van “de Horn” aan de overzijde van het kanaal. In de afbeelding 'stedenbouwkundige randvoorwaarden' is een aantal stedenbouwkundige randvoorwaarden aangegeven die in acht zijn genomen bij het ontwerp. Het samenhangend en continue karakter langs het Oegstgeesterkanaal is een belangrijk uitgangspunt. Langs het kanaal is een doorlopende, openbare groenzone gelegen met de mogelijkheid voor een fiets-/wandelpad. De reeks bouwvolumes langs het kanaal (de woonwerk eenheden) wordt in het plangebied doorgezet (uitsluitend woonprogramma) en beëindigd met een stedenbouwkundig accent. De groene zone tussen de Voorhouterweg en het kanaal blijft onbebouwd. Het bestaande groen kan worden heringericht en gebruikt worden als speelvoorziening. De bebouwingsvlek krijgt aan de Voorhouterweg en Noordwijkerweg een representatieve uitstraling. De overgangen naar de bestaande kavels krijgen een goede groene (erf)scheiding. Ten behoeve van het ontwikkelen van de bebouwingsvlek is een nieuwe ontsluitingsweg mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpRBGhoekrover-va01_0001.jpg"

afbeelding: stedenbouwkundige randvoorwaarden

Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving

4.1 Geluidhinder

4.1.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Voordat nieuwe woningen kunnen worden gerealiseerd, dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wet geluidhinder (Wgh) wordt voldaan. In verband met de relatie tussen de Wgh en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft een onderzoek plaatsgevonden naar het aspect verkeerslawaai in en rondom het plangebied.

4.1.2 Toetsingskader

De Wgh stelt kaders en normen voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen binnen de zone van een weg. Voor woningen in stedelijk gebied mag de geluidsbelasting door het wegverkeer niet meer te bedragen dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Blijkt de geluidsbelasting hoger te zijn dan de voorkeurswaarde, dan moeten maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Is dat niet mogelijk of stuit het op overwegende bezwaren dan is het college bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde. De hogere waarde mag de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet overschrijden.

Daarnaast beschikt de gemeente Katwijk over een ontheffingsbeleid hogere grenswaarden, welke is opgenomen in het 'Nota geluid' (vastgesteld op 18 augustus 2009). In dat beleid zijn criteria en voorwaarden opgenomen waaronder de gemeente het vaststellen van hogere waarden toelaatbaar acht. Als er zwaarwegende belangen zijn vanuit stedenbouwkunde, volkshuisvesting of milieuhygiëne, is het mogelijk om bij hoge uitzondering af te wijken van het beleid.

4.1.3 Onderzoek

Door KuiperCompagnons is onderzoek verricht naar wegverkeerslawaai. Dat onderzoek is verwoord in het rapport 'Milieuonderzoek, bestemmingsplan Hoek de Rover' van 7 april 2011. In het onderzoek zijn de Noordwijkerweg, de Voorhouterweg en de Bankijkerweg betrokken.

Het onderzoeksrapport uit 2011 is nog representatief, omdat er geen nieuw verkeersmodel is en de voorgeschreven rekenmethode niet is gewijzigd. Wel verschuift het prognosejaar van 2021 naar 2023. De autonome verkeersgroei is ingeschat op 1,5% per jaar. Over twee jaar gerekend levert deze 3% verkeersgroei een niet-waarneembare geluidstoename op van 0,01 dB.

De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt:

  • 59 dB voor de Noordwijkerweg;
  • 54 dB voor de Voorhouterweg;
  • 50 dB voor de Bankijkerweg.

Uit het onderzoek blijkt verder dat bron- en of overdrachtsmaatregelen niet voldoende geluidsreductie opleveren om aan de voorkeurswaarde te voldoen en door de specifieke omstandigheden ook niet mogelijk zijn. Om deze reden dient voor de betrokken woningen een hogere waarde te worden vastgesteld.

Bij de uitwerking van de bouwplannen moet rekening worden gehouden met de voorwaarden, zoals gesteld in de 'Nota geluid'. Bij hoge uitzondering mag hiervan op zwaarwegende belangen vanuit stedenbouw, volkshuisvesting en milieuhygiëne worden afgeweken.

Conclusie

Uit de berekeningen blijkt dat voor het verkeer op de Noordwijkerweg, de Voorhouterweg en de Bankijkerweg een hogere waarde noodzakelijk is. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 59 dB, zodat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden.

Het treffen van zodanige bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelastingen te reduceren tot de voorkeurswaarde is niet mogelijk, zodat een procedure hogere waarde noodzakelijk is. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van hogere waarden is tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De hogere waarden zijn vastgesteld voordat het bestemmingsplan is vastgesteld. De beschikking ligt samen met het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage.

4.2 Luchtkwaliteit

4.2.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

In verband met de relatie tussen de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer) met de Wro heeft een onderzoek plaatsgevonden naar het aspect luchtkwaliteit in en rondom het plangebied.

4.2.2 Toetsingskader

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn in het NSL alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Daarnaast is de term begrip 'in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering aan de luchtkwaliteit als de jaargemiddelde concentraties stikstof (NO2) en fijn stof (PM10) niet meer bedraagt dan 1,2 µg/m3.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als de ontwikkeling is opgenomen in het NSL, of is aangemerkt als een NIBM-ontwikkeling, de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden of als projectsaldering wordt toegepast.

4.2.3 Onderzoek

Het plan omvat circa 70 woningen en voldoet daarmee aan één van de criteria uit het Besluit Nibm, namelijk dat geen onderzoek hoeft te worden uitgevoerd naar de luchtkwaliteit als het plan niet meer dan 1500 woningen omvat. Daarnaast moet vanuit een goede ruimtelijke ordening worden nagegaan of er ten tijde van de vaststelling van het plan geen overschrijding van grenswaarden bestaat.

Het onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is eveneens opgenomen in het rapport 'Milieuonderzoek, bestemmingsplan Hoek de Rover' van 7 april 2011. De luchtkwaliteit is onderzocht langs de drukste wegen in en rondom het plan 'Hoek de Rover'. Dit betreft de Noordwijkerweg en de Voorhouterweg in de jaren 2011, 2015 en 2020.

Uit de berekeningen blijkt dat de maximale jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 respectievelijk 36 µg/m3 en 20 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 wordt voor de beide stoffen niet overschreden. Het maximaal aantal dagen per jaar waarop de PM10 24 uurgemiddelde concentratie wordt overschreden is 11. De norm hiervoor van 35 dagen wordt niet overschreden.

Sinds de opstelling van het milieurapport in 2011 zijn twee jaren verstreken. Daarom is de NSL-Monitoringstool geraadpleegd voor de actuele luchtkwaliteit. Ook daaruit blijkt dat er in het plangebied geen sprake is van (dreigende) overschrijding van grenswaarden.

Conclusie

De berekeningsresultaten laten zien dat de luchtkwaliteit langs de Noordwijkerweg en de Voorhouterweg voldoen aan de gestelde normen van de Wet luchtkwaliteit. Dit betekent dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor dit bestemmingsplan.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening maakt bodemonderzoek expliciet onderdeel uit van de voorbereidingen van een bestemmingsplan. Kennis van de bodem is van belang voor het leggen van de bestemmingen, het stellen van bouwkundige eisen en niet in de laatste plaats de economische.

4.3.2 Toetsingskader

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt eisen aan de uitvoerbaarheid van plannen. Daarom is kennis van de bodem van belang voor het leggen van de bestemmingen. De Wet bodembescherming bevat kaders voor (het saneren van) ernstige verontreinigingen. De Woningwet en de Wet milieubeheer bevatten kaders omtrent het gebruik. Of een verontreiniging moet worden gesaneerd hangt af van de ernst en omvang. Uiteraard speelt het toekomstig gebruik ook een belangrijke rol.

4.3.3 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan “Vinkenwegzone” zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Voor het perceel Hoek De Rover is door CBB een bodemrapport opgesteld met kenmerk 1079853 (percelen met nummers C 830, 1196, 1197, 1200). Het perceel heeft plaatselijk een verhoging in de bovengrond van EOX. Waarschijnlijk worden gedeelten van de bovengrond als niet toepasbaar ingedeeld als deze worden getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit. Verder zijn in het kader van grondtransacties een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Ook zijn de watergangen (slib) bij die onderzoeken betrokken. Uit bovenstaande onderzoeken is gebleken dat er enkele plekken met verontreiniging bestaan. Alvorens tot (woning)bouw te kunnen overgaan dienen alle genoemde verontreinigingen te worden weggenomen. Er is een bodemkwaliteitskaart voor dit gebied beschikbaar die de mogelijkheid biedt binnen het plangebied onbeperkt te schuiven met de grond. Een serieus probleem hoeft daarom de verontreiniging van bestrijdingsmiddelen in de bovengrond niet te zijn mits er tijdig rekening wordt gehouden met de grondstromenbalans. De vrijkomende bagger zal na rijping mogelijk categorie 1 zijn en onder condities van het Besluit bodemkwaliteit binnen het werk kunnen worden toegepast.

Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen ernstige verontreinigingen bekend en naar de aard van het gebied worden die ook niet verwacht. Deze hypothese zal in voorkomende gevallen in de praktijk worden getoetst op grond van de bouwverordening, de Wet milieubeheer als ook in het kader van grondtransacties.

4.4 Bedrijvigheid

4.4.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en de gebruiksmogelijkheden van de bestemming behouden blijven.

4.4.2 Toetsingskader

Om het begrip milieuzonering hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de VNG. Bedrijven zijn opgenomen in een tabel met bedrijven, die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

De indeling van de bedrijven is vastgelegd in een afstandentabel, waarin de diverse aspecten van de bedrijven in normatief opzicht zijn weergegeven. Op grond van deze lijst kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van op een terrein toe te laten bedrijfsactiviteiten. Ook bestaande bedrijven kunnen aan deze lijst getoetst worden. Bij deze selectie dienen milieuoverwegingen een belangrijke rol te spelen.

Bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 hebben een relatief geringe milieubelasting en zullen in het algemeen niet conflicteren met de woonbestemming. Bedrijven die als categorie 3 zijn gekwalificeerd dienen van geval tot geval te worden bezien, waarbij met name de afstand tot de woonbestemming in relatie tot de bedrijfsbestemming van belang is. Bedrijven die in categorie 4 of hoger worden gerangschikt dienen van vestiging binnen een woonomgeving te worden uitgesloten.

4.4.3 Onderzoek

Binnen het plangebied zijn geen doeleinden gevestigd als bedrijf of als voorziening.

Buiten het plangebied liggen bedrijven waarvan de invloed zich uitstekt tot in het plangebied. Zuidoostelijk aan de overzijde van het Oegstgeesterkanaal bevinden zich kassen, die bij realisatie van het woongebied “De Horn” zullen verdwijnen. De tot dat moment te handhaven glastuinbouwbedrijven hebben volgens de brochure “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, 2009) (hierna de brochure genoemd) een aan te houden afstand tot gevoelige bestemmingen, zoals wonen, van 30 m. De afstand bedraagt tenminste 130 m. Zuidelijk aan de overzijde van het Oegstgeesterkanaal ligt de voormalige gemeentewerf en deze gronden zijn bestemd voor "Wonen-Uit te werken". Deze inrichting zal bij de realisatie van “De Horn” verdwijnen. De aan te houden afstand tot gevoelige bestemmingen is 50 m. De afstand bedraagt tenminste 100 m.

Het vigerende bestemmingsplan “Vinkenwegzone” biedt de mogelijkheid om aan de zuidzijde van de Bankijkerweg binnen de bestemming “Bedrijfsdoeleinden 1” nieuwe bedrijven te vestigen in categorie 1, 2 of 3 licht (50 m) volgens de brochure. De afstand tussen de geplande woningbouw en de grens van de bestemming “Bedrijfsdoeleinden 1” bedraagt 30 m. en tot het daarbinnen gelegen bebouwingsvlak 35 m. De afstand is dan ook kleiner dan op basis van de brochure nodig is. De in het gebied binnen de 50 m. zone gelegen gronden behoren toe aan Horticoop. Dit is een groothandel in materialen en gereedschappen voor de land- en tuinbouw, incl. gewasbeschermingsmiddelen en kunstmeststoffen (SBI-2008-code: 4621, 46751 en 466). Vanwege de gewasbeschermingsmiddelen in deze categorie is het bedrijf in de VNG-tabel ingedeeld in mil.cat. 3.2. Door de gemeente is voor Horticoop een afstand bepaald van 30 m tot woningbouw op basis van de brochure en het feit dat bepaalde gevaarlijke stoffen goed verpakt zijn (geen ompakwerkzaamheden) of goed opgeslagen(PGS-15). Hierdoor is het bedrijf naar aard en omvang gelijk te stellen is met de milieubelasting van een categorie 3.1-bedrijf).

In de noordoosthoek van het plangebied ligt (de opslag van) hoveniersbedrijf van der Burg Hoveniers. Deze inrichting zal bij realisatie van "Hoek de Rover" verdwijnen.

Voor de gronden tussen de Bankijkerweg en het Oegstgeesterkanaal geldt de bestemming “Bedrijfsdoeleinden 3”, waarbinnen categorieën 1 en 2 van de brochure zijn toegestaan. Deze vormen van bedrijvigheid laten zich, mede gelet op de aard van het gebied (werken-wonen), combineren met woningbouw. In het vastgestelde bestemmingsplan “ Kanaalzone Noord-Oost” zijn voor deze gronden bedrijfsactiviteiten toegestaan in categorie A en B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemd onder “functiemenging”. Daarvoor geldt ook zondermeer dat woningbouw direct daaraan grenzend is toegestaan.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de bedrijven in de directe omgeving van de beoogde woonwerkeenheden door het plan niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Ter plaatse van de beoogde woningen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

4.5.2 Toetsingskader

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteit dient het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.

4.5.3 Onderzoek

Volgens de informatie op de risicokaart bevindt zich in de nabije omgeving van het plangebied de risicovolle inrichting Katwijk Chemie. In 2009 is voor dat bedrijf een QRA opgesteld. In deze QRA is een invloedgebied 1% letaliteit bepaald op een zone van 800 meter. Het gebied waarbinnen daadwerkelijk invloed op het groepsrisico bestaat, is kleiner dan het invloedgebied. Het groepsrisico voor Katwijk Chemie is nihil en bedraagt 0,01 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt in de buitenste schil van het invloedgebied. De toename binnen de populatie in die buitenste zone van het invloedgebied zal niet leiden tot een overschrijding van 0,01 maal de oriëntatiewaarde. Op basis van de omgevingsvisie externe veiligheid Holland Rijnland is dit groepsrisico verwaarloosbaar en is verdere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

In of nabij het plangebied vindt geen transportroute van gevaarlijke stoffen plaats over de weg of het water.

Ten oosten van het plangebied zijn twee hoofdtransportleidingen voor aardgas gelegen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is. Dit Bevb geeft aanwijzingen over onderzoeksgebieden langs buisleidingen. Het betreft een leiding van 12 inch met een druk van 40 bar en een leiding van 36 inch met een druk van 66 bar. De geprojecteerde wooneenheden liggen buiten de toetsingsafstand.

Conclusie

Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.6 Duurzame Ontwikkeling

4.6.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Katwijk streeft er naar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen. Bij nieuwbouw kunnen met name op de vlakken gezondheid (wegverkeersgeluid), gebouwkwaliteit en energie de (extra) ambities worden gerealiseerd. De sociale veiligheid kan verhoogd worden met de toepassing van het Politiekeurmerk.

4.6.2 Toetsingskader

Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden > 1 hectare. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Een ambitietabel maakt deel uit van het RBDS.

Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 . De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project dienen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd te worden. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw en de resultaten gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de regionale norm.

Klimaatprogramma 2008- 2012. Dit programma kent onder meer een relatie met ruimtelijke ordening, doordat bij ontwikkelingen vanaf 50 woningen de kansen voor CO2-reductie in aanmerking genomen dienen te worden en vanaf 200 woningen een energievisie ontwikkeld dient te worden. Doel hierbij is om te komen tot 18 -100 % reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen werkt preventief tegen woninginbraak, overlast, vandalisme en criminaliteit op straat door eisen te stellen aan het ontwerp van de woonomgeving (wijk en buurt), het wooncomplex en de individuele woning. Het keurmerk stelt ook andere eisen, gericht op voorzieningen (bijvoorbeeld verlichting en begroeiing) of een beheerplan.

Conclusie

Bij ontwikkelingen binnen het plangebied dienen de randvoorwaarden en de ambities voor duurzaamheid te worden meegenomen. Er wordt naar gestreefd om een bovenwettelijke EPC-score te halen en het toepassen van het Politiekeurmerk.

4.7 Natuurbescherming

4.7.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de Vogel en Habitatrichtlijn, de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Naast landelijke regelgeving moet rekening worden gehouden met de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn uitgewerkt in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Samen zorgen deze bepalingen voor bescherming van de soorten, én bescherming van de leefgebieden.

4.7.2 Toetsingskader

De Natuurbeschermingswet (1998) regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing. Op de website van LNV zijn alle beschermde gebieden opgenomen in de Gebiedendatabase.

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de moge- lijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Na- tuur en Visserij. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

4.7.3 Onderzoek

In of nabij het plangebied is geen natuurgebied of aangrenzende zone aanwezig waarop de Vogel- en Habitatrichtlijn of de Natuurbeschermingswet van toepassing is. Ook is in of nabij het plangebied geen (provinciaal) milieubeschermingsgebied aanwezig. Natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de ingreep. Op basis van de Natuurwaardenkaart Katwijk kan worden vastgesteld dat binnen het plangebied geen (beschermde) soorten mogen worden verwacht.

Conclusie

In of nabij het plangebied zijn geen milieubeschermingsgebieden (bijv. voor stilte of grondwater) aanwezig. Vóór de uitvoering van een project moet specifiek voor die locatie onderzoek worden gedaan naar mogelijk negatieve effecten op beschermde soorten en zo nodig bij het bevoegde gezag een ontheffing worden gevraagd.

4.8 Archeologie

4.8.1 Toetsingskader

Volgens de Gewijzigde Monumentenwet 1988 en de wet op de Archeologische Monumentenzorg is het verplicht om in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling aandacht te schenken aan mogelijk aanwezige archeologische waarden. Indien planontwikkelingen bodemverstoringen tot gevolg hebben en daarbij archeologische waarden in het geding kunnen komen is men tegenwoordig verplicht om archeologisch onderzoek te laten verrichten. De kosten voor eventueel verplicht archeologisch onderzoek komen ten laste van de initiatiefnemer voor de verstoringen.

Over het algemeen worden de archeologische verwachtingskaarten van het rijk en de provincie gebruikt om te kijken of er bij de ontwikkeling van een bepaald gebied archeologie te verwachten is. Deze kaarten zijn echter veelal niet precies genoeg en daarom heeft de gemeente Katwijk opdracht gegeven voor de vervaardiging van een eigen meer gedetailleerdere archeologische verwachtingskaart. Gebleken is dat binnen de gemeente Katwijk namelijk een gemiddeld hoge archeologische verwachting bestaat. Om de omgang daarmee in goede banen te leiden is het nodig om over een beleidsinstrument zoals een eigen verwachtingskaart te beschikken. Deze kaart en de aanwezigheid van een eigen gemeentelijk archeologiebeleid maken bovendien dat de gemeente nu zeggenschap heeft over haar eigen bodemarchief. Ze heeft namelijk met dit beleid de garantie afgegeven dat in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling archeologische belangen worden meegewogen, dit is sinds kort een landelijk wettelijke plicht. De wijze waarop archeologische belangen worden getoetst is vastgelegd in een archeologisch protocol , zoals opgenomen in de beleidsnota, en in voorwaarden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het bouwen. Het gevolg is wel dat elke inwoner van de gemeente Katwijk in het vervolg met archeologisch onderzoek in aanraking kan komen. Toetsing op de aanwezigheid van archeologische waarden is immers een standaard onderdeel geworden van de vergunningsprocedures.

Indien ontwikkelaars of individuele inwoners van de gemeente Katwijk van plan zijn om een omgevingsvergunning voor het bouwen aan te gaan vragen kunnen deze zelf vooraf al bekijken of ze daarbij rekening moeten houden met archeologische verwachtingen en een onderzoeksplicht. De hier volgende termen komen ook terug in het archeologisch protocol en de bestemmingsplanregels.

Archeologisch Waardevol Gebied

Archeologisch waardevolle gebieden zijn gebieden waarvan de archeologische waarde al bepaald is aan de hand van eerder gedaan archeologisch onderzoek, meestal zijn dit de archeologische monumenten waar de provincie zeggenschap over heeft. Daarnaast zijn de historische dorpskernen van Katwijk, Valkenburg en Rijnsburg archeologisch waardevol gebied. Voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het bouwen bestaat voor de archeologisch waardevolle gebieden geen vrijstellingsnorm. Indien er sprake is van voorgenomen verstoringen van de bodem is het verplicht vooraf archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Pas na overlegging van een rapport van archeologisch onderzoek aan het bevoegd gezag, over het algemeen de gemeente, kan een vergunning worden afgegeven.

Archeologisch Verwachtingsgebied

Archeologische verwachtingsgebieden zijn gebieden waarvan nog geen bepaling van archeologische waarden bestaat. Daar is dus nog niet eerder archeologisch onderzoek verricht. Wel kan op basis van de geologische geschiedenis van deze gebieden een voorspelling worden gedaan over de mate van verwachting op aanwezige archeologische sporen. Deze verwachting is uitgedrukt in lage-, middelmatige- en hoge archeologische verwachting. In het geval van een lage archeologische verwachting kan geen archeologisch onderzoek voorafgaande aan de afgifte van een vergunning worden verplicht. Ten aanzien van de gebieden met een middelmatige- tot hoge archeologische verwachting is dit echter wel het geval. Het soort archeologisch onderzoek kan per gebied verschillen. Deze verschillen hangen samen met de geologische eigenschappen van het gebied en de te verwachten aard van de archeologie. Net als voor gebieden met een lage archeologische verwachting, bestaat voor bodemverstorende activiteiten met een totaal gebiedsomvang kleiner dan 100 m2 een vrijstelling. Archeologisch onderzoek is dan geen vereiste, dit ongeacht de mate van archeologische verwachting.

4.8.2 Onderzoek

Strandwal

Het plangebied Hoek de Rover is gelegen op de uitlopers van een aantal oude strandwallen. Deze vormden vanaf de prehistorie ideale vestigingsplaatsen voor de eerste bewoners van het gebied. Het gebied is buitengewoon interessant vanwege de belangrijke archeologische vondsten die in het zuidelijke deel zijn gedaan. De vondsten doen vermoeden dat dit gebied als restant van een strandwal al vroeg permanent bewoond werd. Het strandwallengebied was zeer geschikt voor jacht, veeteelt en akkerbouw op bescheiden schaal, maar in de late Middeleeuwen was het door een periode van vernatting nog slechts geschikt als weidegebied en hooiland.

Archeologische waarden in de directe omgeving van het plangebied

De belangrijkste bekende vindplaats uit de omgeving van het plangebied is het Vroegmiddeleeuwse grafveld binnen het plangebied De Horn, direct ten zuiden van het Oegstgeesterkanaal, dat een wettelijk beschermd archeologisch rijksmonument is. Echter, oudere vondsten uit de omgeving tonen aan dat er al vroeg bewoning mogelijk moet zijn geweest.

Uit verkennende archeologische onderzoeken blijkt dat er twee zones zijn binnen het aangrenzende plangebied van Vinkenwegzone die uit oogpunt van archeologie bijzondere waarden of verwachtingen vertegenwoordigen. In het midden en westen van plangebied Vinkenwegzone ligt een archeologisch waardevol gebied. Archeologisch waardevolle gebieden zijn gebieden waarvan de archeologische waarde al bepaald is aan de hand van eerder gedaan archeologisch onderzoek. Voor bestemmingplannen en omgevingsvergunningen voor de archeologisch waardevolle gebieden geen vrijstellingsnorm. Indien er sprake is van voorgenomen verstoringen van de bodem is het verplicht vooraf archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Pas na overlegging van een rapport van archeologisch onderzoek aan het bevoegd gezag kan een vergunning worden afgegeven. In het oostelijk deel van het plangebied Vinkenwegzone ligt een gebied met middelhoge of hoge archeologische verwachtingen. Onder een gebied met een hoge archeologische verwachting moet worden verstaan een gebied met een hoge of zeer hoge archeologische potentie zoals aangewezen op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland en de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart van de gemeente Katwijk. Archeologische verwachtingsgebieden zijn gebieden waarvan nog geen bepaling van archeologische waarden bestaat. Daar is dus nog niet eerder archeologisch onderzoek verricht. Wel kan op basis van de geologische geschiedenis van deze gebieden een voorspelling worden gedaan over de mate van verwachting op aanwezige archeologische sporen. Deze verwachting is uitgedrukt in lage-, middelmatige- en hoge archeologische verwachting. In het geval van een lage archeologische verwachting kan geen archeologisch onderzoek voorafgaande aan de afgifte van een vergunning worden verplicht. Ten aanzien van de gebieden met een middelmatige- tot hoge archeologische verwachting is dit echter wel het geval. Gezien de aanwezige of mogelijk aanwezige waarden moet worden voorkomen dat er verstorende activiteiten plaatsvinden die schade berokkenen aan het archeologisch bodemarchief. Het gebied van archeologische waarde en het gebied met middelhoge tot hoge archeologische verwachtingen zijn als zodanig bestemd en op de plankaart en in de planregels opgenomen.

Archeologische verwachting voor plangebied Hoek de Rover

Op basis van de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart van de gemeente Katwijk en de reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen de aangrenzende plangebieden kan worden geconcludeerd dat binnen plangebied Hoek de Rover vermoedelijk sprake is van de aanwezigheid van een noord-zuid gerichte strandwal met bewoningssporen uit de Late Steentijd-Vroeg-Romeinse tijd en/of de Vroege Middeleeuwen. De strandwal wordt doorsneden door het in de negentiende eeuw aangelegde Oegstgeesterkanaal. Ten zuiden van het Oegstgeesterkanaal bevindt zich nog een uitloper van de bewuste strandwal waarop een Merovingisch grafveld gelegen is (De Horn). De verwachting op basis van vooronderzoek is dat ten noorden van het kanaal nederzettingssporen aanwezig zijn op de restanten van de strandwal, die verband houden met het Merovingische grafveld. Er is dus sprake van een Middelhoge tot Hoge Archeologische Verwachting binnen plangebied Hoek de Rover.

Voorafgaande aan bodemverstorende werkzaamheden met een omvang groter dan 100m2 en dieper dan 30 centimeter beneden het maaiveld dient daarom archeologisch vooronderzoek verricht te worden. Het archeologisch onderzoek zal zich in eerste instantie beperken tot onderzoek op aanwezigheid van sporen en vondsten. De uitvoering van dit Archeologisch Karterend en Waarderend Onderzoek dient te geschieden aan de hand van een van te voren door de gemeente Katwijk goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen. Het uitvoerende archeologisch onderzoeksbureau is een door het College (CvAK) goedgekeurd – en door de RCE goedgekeurde instantie – die het onderzoek op KNA-conforme wijze uitvoert. Het plan van Aanpak dient voor aanvang van de werkzaamheden voor goedkeuring aan het bevoegd gezag (gemeente) voorgelegd te worden. Met betrekking tot het uit te voeren aanvullend archeologisch onderzoek voorafgaande aan bodemverstorende activiteiten, moet gebruik worden gemaakt van archeologische proefsleuven met een dekkingsgraad van 8% a 10% van het plangebied. Het opsporen van archeologische vindplaatsen op strandwallen, met name vindplaatsen uit de Nieuwe Steentijd, met behulp van archeologisch booronderzoek is niet accuraat genoeg gebleken om tot een betrouwbare archeologische kartering en waardering te komen.

Conclusie

Het gebied Hoek De Rover ligt buiten de uitlopers van een aantal oude strandwallen. Volgens de kaart Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie ligt op de gronden wel een middelhoge verwachting met betrekking tot het aantreffen van archeologisch bodemarchief. Voorafgaand aan uitvoering van het plan zal archeologische onderzoek plaats moeten vinden. Het archeologisch onderzoek zal zich in eerste instantie beperken tot onderzoek op aanwezigheid van sporen en vondsten.

Om de archeologische belangen veilig te stellen is een dubbelbestemming archeologie opgenomen met bijhorende planregels.

4.9 Water

4.9.1 Waterneutraal bouwen

De drie trapsstrategie uit WB21 (Waterbeheer in de 21e eeuw) vasthouden- bergen- afvoeren is uitgangspunt bij waterneutraal bouwen. Om uitvoering te geven aan WB21 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.

Voor maatregelen dient de volgende volgorde te worden aangehouden:

  • Voorkomen van afvoer dat wil zeggen minimalisatie van het verhard oppervlak en regenwater, vasthouden op de plek waar het valt.
  • Benutten van regenwater ten behoeve van drinkwaterbesparing (grijswatercircuit).
  • Infiltreren van regenwater ten behoeve van grondwateraanvulling.
  • Afvoer naar en berging in het oppervlaktewater.

Voorbeelden van bovengenoemde maatregelen zijn:

  • Bouwtechnische voorzieningen zoals bergingskelders, grijswatercircuits;
  • Toepassen grasdaken;
  • Toepassen half open verharding;
  • Toepassen flauwer taluds watergangen;
  • Wadi's.

Indien moet worden afgevoerd naar het oppervlaktewater treedt de 15 % regel in werking. Dit betekent dat van het toegenomen verhard (met een ondergrens van 500 m2) oppervlak 15 % aan extra wateroppervlak moet worden gerealiseerd.

4.9.2 Grondwater

In de Wet gemeentelijke watertaken zijn regels opgenomen voor grondwater. De eigenaar van het perceel is zelf verantwoordelijk voor het grondwater. Daarbij heeft de gemeente een zorgplicht maar kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor grondwateroverlast. In de directe nabijheid van de locatie zijn geen grondwater- meetgegevens voorhanden. Isohypsen wijzen echter op een hoge grondwaterstand. Derhalve dient bij dit plan rekening gehouden te worden met grondwateroverlast. Eventueel te veel aan grondwater kan direct op het oppervlaktewater worden geloosd. Indien er een kelder wordt aangebracht, wordt dit beschouwd als een bouwkundige voorziening en dient derhalve de constructie waterdicht te zijn.

4.9.3 Duurzaam bouwen

De toepassing van uitloogbare bouwmetalen zoals koper, zink en lood voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair moet zo veel mogelijk worden voorkomen zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terecht komen.

4.9.4 Samenwerking waterbeheerders

Het plan betreffende de Hoek De Rover is in nauw overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland tot stand gekomen.

4.9.5 Huidige waterhuishouding

Huidige watersysteem

De grondsoort van het gebied is een goed doorlatende lichte zavelgrond van het type tuineerdgronden, met een grondwatertrap IV, wat inhoudt dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op 0,80 m tot 1,20 m onder het maaiveld ligt en de gemiddelde hoogste grondwaterstand op dieper dan 0,40 m onder maaiveld. De maaiveldhoogte varieert van NAP + 0,58 m aan de westzijde tot circa NAP + 0,16 m aan de oostzijde. Het waterpeil van de boezem (Oestgeesterkanaal) en de boezemsloten in het gebied is circa NAP – 0,60 m (zomer- en winterpeil). Bij dit peilbeheer bedraagt de drooglegging van het gebied tussen de (circa) 0,76 m en de 1,18 m. Gezien de maaiveldhoogte en de afstand tot de duinen zal er in dit gebied geen of nauwelijks kwel voorkomen.

Het waterlopenstelsel in en rond het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een onregelmatig georiënteerd netwerk van smalle en ondiepe sloten, die in droge perioden deels droog komen te staan. De afvoer in het gebied wordt ook gehinderd door de aanwezigheid van te krappe en/ of verzakte duikers. De ontwatering van het boezemwatersysteem is in de richting van het Oestgeesterkanaal, dat ook zorgt voor het op peil houden van de grotere waterlopen. Een van de belangrijkste factoren voor een goede waterkwaliteit is voldoende waterdiepte. Het is daarom van belang om de lokale drooglegging goed in acht te nemen. De slootbodem in het plangebied dient om deze reden op een minimale diepte te worden aangebracht van NAP min 1,20m. Dit komt overeen met een waterdiepte ten opzichte van boezempeil van 0,60m.”

4.9.6 Riolering

In het stedenbouwkundig plan is een groot deel van het oppervlak verhard. Vrijwel alle neerslag die op het verharde oppervlak valt zal worden afgevoerd. Door het grote oppervlak verharding kan er minder water inzijgen en een bijdrage leveren aan het grondwater. Door de versnelde afvoer van hemelwater zal de bodem zonder preventieve maatregelen in toenemende mate te kampen krijgen met verdrogingsverschijnselen. Er wordt dan ook nadrukkelijk gezocht naar mogelijkheden om het water rondom de bebouwing te laten inzijgen, indien dit geen grondwateroverlast veroorzaakt. In het plan zal het regenwater gescheiden worden afgevoerd door een gescheiden rioolstelsel.

Bij voorkeur dienen bij nieuwe initiatieven de mogelijkheden voor een gescheiden afvoer van hemelwater te worden onderzocht. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het hemelwater wordt afgekoppeld en zoveel mogelijk lokaal wordt geïnfiltreerd. Hierbij dient natuurlijk onderzocht te worden of dit gezien de lokale hydro(geo)logische situatie haalbaar is en of de kwaliteit het toelaat. Het infiltreren van regenwater mag verder niet tot wateroverlast leiden. Verder worden bij het infiltreren van regenwater in de bodem eisen gesteld ten aanzien van de kwaliteit van het te infiltreren water en de bodemopbouw onder het infiltratiebed.

Infiltratie en afwatering op open water heeft consequenties voor de manier van bouwen en de te gebruiken materialen. Bij de keuze van de bouwmaterialen dient rekening te worden gehouden met het eventueel uitlogen van stoffen naar het (grond)water. Materialen waarbij dit op kan treden dienen niet gebruikt te worden om vervuiling van bodem en grondwater te voorkomen. Eventueel aanwezige verontreinigingen mogen niet verder worden verplaatst of verspreid als gevolg van de aanlegactiviteiten of de eindsituatie zoals dit bijvoorbeeld het geval is bij tijdelijke bemalingen en door vergraving.

Op dit moment vormen het hemel- en grondwater geen rol in de belevings- en gebruikswaarde van het projectgebied. De oeverzone heeft watergebonden natuurwaarden die te allen tijde gehandhaafd dienen te worden. Het onderbreken van de oeverlijn door harde kades, gebouwde elementen of andere onderbrekende delen dient voorkomen te worden. De oeverlijn dient als een aaneengesloten element gehandhaafd te blijven.

Langs Het Oegstgeesterkanaal loopt een Ruimtelijk relevante leiding. Het betreft een afvalwatertransportleiding welke het afvalwater vanuit Oegstgeest naar de AWZI in Katwijk vervoert. Ter bescherming van de leiding is in het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen binnen de dubbelbestemming 'Leiding – Water'. Als onderdeel van het lokale rioolsysteem is een nutsvoorziening (vacuümstation) aanwezig in de groenzone langs het Oegstgeesterkanaal.

4.9.7 Toekomstige inrichting en gevolgen voor water

Volgens de normen van het Hoogheemraadschap moet nieuwe toe te voegen verharding worden gecompenseerd met 15 % wateroppervlak. Door het plan wordt 997 m2 verhard oppervlak toegevoegd, hetgeen betekent dat 1063 m2 aan water ter compensatie moet worden gerealiseerd. Een groot deel van de watercompensatie wordt gerealiseerd door het verbreden van de sloten naar 4,60 m (dit gebeurt voor de hele 'sloothaak' langs de Noordwijkerweg en Voorhouterweg). Extra water met een oppervlakte van 150 m2 moet in ieder geval worden gerealiseerd naast het appartementenblok, ter plaatse van de functieaanduiding "Water" binnen de bestemming "Groen", als verbinding tussen de bestaande watergang en het Oegstgeesterkanaal. Voor het resterende zal het oppervlak van de waterverbinding naar het kanaal wordt vergroot.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

De herziening van het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies en vorm in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Planvorm

Voor het voorliggende plan is gekozen voor gedetailleerde bestemmingen omdat van de nieuwe ontwikkeling de invulling bekend is. Enige flexibiliteit is geboden door de bouwvlakken iets ruimer op te nemen dan het stedenbouwkundig plan. De ruimtelijke kwaliteit blijft hiermee wel gewaarborgd. Het tracé van de langzaamverkeersroute is nog niet uitgedacht en zodoende globaal opgenomen.

Verbeelding en regels

Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de digitale verbeelding is aangegeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de digitale verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.

Aanduidingen

Op de digitale verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte, het maximumbebouwingspercentage en het maximumaantal wooneenheden.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden hiervan zijn "parkeerterrein", "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" en "water".
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.

Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

5.2 Regels

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in dit artikel uitgelegd.

Artikel 2: Wijze van meten

Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3: Groen

De gronden binnen de bestemming Groen zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden, kunstwerken en straatmeubilair en nutsvoorzieningen alsmede voor (uitbreidingen van) tuinen. Tevens is in de zone langs het kanaal een aanduiding opgenomen waarbinnen een langzaamverkeersroute is toegestaan. Binnen de functieaanduiding water dient minimaal 150 m2 waterberging te worden gerealiseerd. Voor zover op de verbeelding is aangegeven binnen de wro-zone – wijzigingsgebied, is een verbreding van het Oegstgeesterkanaal toegestaan evenals verplaatsing van de aanwezige waterleiding.

Artikel 4: Tuin

De gronden binnen de bestemming Tuin zijn bestemd voor tuinen, parkeervoorzieningen bij de op de gronden gelegen hoofdgebouwen. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels. Binnen de “specifieke bouwaanduiding – geen erkers” is het niet toegestaan om erkers te bouwen.

Artikel 5: Verkeer

De gronden binnen de bestemming Verkeer zijn bestemd voor wegen met een (boven) lokale functie ontsluiting, ontsluitingswegen, opstelstroken, busstroken, fiets- en voetpaden en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, reclame-uitingen, groen, nutsvoorzieningen en water. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels en specifieke gebruiksregels Dit geldt voor de Voorhouterweg en de Bankijkerweg. In het kader van de uitvoering van de Wet geluidhinder is de as van de weg binnen marges vastgelegd.

Artikel 6: Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden binnen de bestemming Verkeer – Verblijfsgebied zijn bestemd voor wegen en paden met een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de nabijgelegen gronden, bij deze bestemming behorende voorzieningen en water alsmede voor (uitbreidingen van) tuinen. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels en specifieke gebruiksregels. Het parkeren in het openbaar gebied vindt plaats binnen deze bestemming.

Artikel 7: Water

De gronden binnen de bestemming water zijn bestemd voor de waterhuishouding en de waterberging, waterbouwkundige kunstwerken en voorzieningen, infiltratievoorzieningen evenals voor kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden. De vrijstaande woningen parallel aan de Noordwijkerweg worden ontsloten door middel van overbruggingen over het hier aanwezige water.

Artikel 8: Wonen

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor wonen. Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt in de verschillende typologieën. Op de verbeelding zijn maatvoeringen met betrekking tot het maximum bebouwingspercentage, maximale bouwhoogte en de maximale goot- en nokhoogte aangegeven. Voor alle woonbebouwing geldt op de bijbehorende erven een bijgebouwenregeling. Binnen de bestemming wonen is een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels voor het vergroten van de oppervlakte van aan- en uitbouwen- en bijgebouwen ten behoeve van mindervaliden. Ook zijn er gebruiksregels opgenomen voor het beoefenen van een beroep aan huis en consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten.

-aaneengebouwd

Voor de aaneengebouwde woningen aan het Oegstgeesterkanaal is geen bouwvlak bepaald. Binnen het bestemmingsvlak mag maximaal 80% bebouwd worden.

-gestapeld

Het blok met gestapelde woningen langs het kanaal en het blok met starterswoningen tegenover de Bankijkerweg hebben een maximaal bebouwingspercentage van 80%. Om de vrije ligging van het eventueel te realiseren fietspad te waarborgen, is het bouwvlak langs het kanaal 2 meter van de bestemminggrens gelegen. Zodoende is het overbouwen van het fietspad met balkons niet mogelijk. De maximum bouwhoogte is hier 20 meter. De starterswoningen hebben een maximim bouwhoogte van 12 meter. Ook hier is sprake van een maximum bebouwingsoppervlak van 80%.

-twee-aaneen

De twee aaneengesloten woningen hebben een bouwvlak van 12 meter diep en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 en 12 meter.

- vrijstaand

De vrijstaande woningen vormen een voortzetting van de lintbebouwing. De bouwvlakken zijn ruimer opgenomen dan in het inrichtingsmodel. Beoogd is de nieuwe bebouwing qua situering te laten aansluiten bij de lintbebouwing langs de Noordwijkerweg. Omdat het lint verspringende rooilijnen kent, is ook in het plangebied gekozen de bebouwing niet in één strakke rooilijn te plaatsen. De bijbehorende tuinen dienen vrij te blijven van erfbebouwing.

Artikel 9: Dubbelbestemming Leiding - Water

De voor “Leiding – Water” aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een watertransportleiding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Op deze gronden mag slechts worden gebouwd als de belangen van leiding dat toestaan. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien ze niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding.

Artikel 10: Dubbelbestemming Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied

Voor het hele plangebied geldt een dubbelbestemming ter bescherming van de mogelijk archeologische waarden in de grond. Hierin is geregeld dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een onderzoek moet laten uitvoeren waarin de archeologische waarde van de locatie is onderzocht. Deze mogen niet worden geschaad. Hieraan kunnen regels worden gesteld bij de omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor de gronden met deze bestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming onder bepaalde voorwaarden te verwijderen of om te zetten in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geven indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn (Zie Artikel 14, Algemene wijzigingsregels).

Artikel 11: Dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Voor de zone langs het Oegstgeesterkanaal geldt een dubbelbestemming waarbinnen de gronden mede bestemd zijn voor waterstaat. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Binnen deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 12: Anti-dubbeltelbepaling

Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti- dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Artikel 13: Algemene bouwregels

Er zijn algemene bouwregels gegeven voor de overschrijding van bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen. En regels met betrekking tot de dakhelling. Ook gelden regels voor ondergronds bouwen en is een mogelijkheid tot afwijken hiervoor opgenomen.

Artikel 14: Algemene wijzigingsregels

Binnen het plan zijn een algemene wijzigingsregels opgenomen ten behoeve van het veranderen van bestemmingsgrenzen. Ook kunnen Burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid gebruiken om de afvalwatertransportleiding langs het kanaal te verplaatsen en / of de uitbreiding van het Oegstgeesterkanaal te realiseren.

Artikel 15: Overige regels

Werking wettelijke regelingen. De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

5.2.4 Overgangs- en slotregel

Artikel 16: Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd worden.


Artikel 17: Slotregel

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid & Handhaving

6.1 Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dat kader is het plan voor advies naar de diverse overleginstanties gestuurd. De instanties zijn hierbij in de periode van 23-08-2010 tot en met 24-09-2010 in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen. Binnen deze periode zijn vier reacties binnen gekomen. In paragraaf 6.1.1 zijn de overlegreacties samengevat en is aangegeven hoe de reacties zijn verwerkt in het plan.

6.1.1 Ingediende reacties

1. Reactie ingediend door de provincie Zuid Holland

Reactie overleg instantie

1. De verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland geeft aan dat in bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen (kaart 6 van verordening Ruimte) geen bestemmingen worden aangewezen die nieuwe woningbouw mogelijk maken. Het bestemmingsplan Hoek de Rover betreft gronden welke in de Provinciale Structuurvisie zijn aangeduid als bedrijventerrein. Het realiseren van woningen op deze gronden is in strijd met het provinciaal belang.

2. Het voorontwerpbestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk op een locatie waar een mogelijk tracé van de Noordelijke Randweg Rijnsburg is gepland. Het is onwenselijk dit terrein te ontwikkelen zonder rekening te houden met het mogelijke tracé. Nadere studie moet uitwijzen welke oplossingsrichting de voorkeur heeft. Het is noodzakelijk in het bestemmingsplan rekening te houden met deze ontwikkeling.

Reactie gemeente Katwijk

1. Strijd met structuurvisie provincie Zuid-Holland

De discussie omtrent de strijdigheid van woningbouw in het plan Hoek de Rover met de bedrijvenfunctie van het gebied volgens de provinciale Structuurvisie Zicht op Zuid-Holland is, komt, zo blijkt uit het overleg met de provincie, met name van de zijde van Economische Zaken. Deze willen voorkomen dat er minder bedrijventerreinen beschikbaar komen/zijn doordat deze worden ingericht voor andere doeleinden.

Uit zowel de Monitor Bedrijventereinen Holland Rijnland 2009 als Regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland blijkt er nog veel behoefte aan tal van soorten bedrijventerreinen en is er niet voldoende aanwezig, in aanleg of gepland.

Voor Greenport-bedrijven is in Katwijk 19 ha gepland op Florapark II en was (volgens opgave van de provincie) op 1 januari 2009 nog 1,6 ha direct uitgeefbaar, waarvan 0,8 ha in Vinkenwegzone. Er wordt nergens een specifieke behoefte geraamd voor Greenport-bedrijven.

Uit ambtelijk overleg met vertegenwoordigers van de Afdeling Samenleving en Economie, bureau Economische Zaken van uw Provincie is gebleken dat deze 0,8 ha. geen betrekking hebben op Hoek de Rover en dat er geen bezwaren bestaan om deze gronden aan te wijzen voor woningbouw. Dit onder de voorwaarde dat het woningbouwgebied beperkt blijft tot Hoek de Rover (de kop van het bedrijvengebied) en geen aanzet is tot verdere woningbouw in het gebied.

Omdat “Hoek de Rover” op dit moment als bedrijventerrein op de functiekaart bij de provinciale structuurvisie en verordening dienen deze te worden aangepast. In het ambtelijk overleg is aangeraden een brief aan uw college te sturen om de visie en verordening in de hiervoor omschreven gewenste zin aan te passen, waarbij wij u wijzen op het bestemmingsplan “Hoek de Rover” zoals dat in het overleg aan u is toegezonden.

Ten aanzien van de afwijking van het beleid door woningen te realiseren binnen het gebied dat is aangeduid als bedrijventerrein kan het volgende worden opgemerkt.

De herinrichting van het plangebied met nieuwe woonfuncties sluit aan bij de doelstellingen van het provinciaal en regionaal beleid van intensiveren binnen het bestaand stedelijk gebied en het toevoegen van woningen. Tevens zorgt de nieuwe planontwikkeling voor invulling van de doelstelling van kwaliteitsverbetering (onder andere van de relatie van de kavel met de directe omgeving), vergroten van de woonmilieu-differentiatie en het voorkomen van verrommeling van het gebied.

Het gaat in “Hoek de Rover” om zelfstandige burgerwoningen, woningen zonder relatie met enige bedrijfsactiviteit op hetzelfde perceel of in de directe nabijheid.

In het aangrenzende bestemmingsplangebied “Vinkenwegzone” staan al veel burgerwoningen, met name langs de wegen in het westelijk deel, de Noordwijkerweg.en de Voorhouterweg. Het betreft vrijstaande woningen op grote kavels ver van de weg. Deze behoren bij of waren in het verleden onderdeel van een (tuinbouw)bedrijf. Langs de Voorhouterweg zijn daarnaast rijtjes kleinere woningen op veelal kleinere kavels gelegen. Aan de oostzijde van het plangebied in het bestemmingsplan “Vinkenwegzone II” en de in voorbereiding zijnde herziening daarvan, “Kanaalzone Noord-Oost,” zijn de gronden tussen de Bankijkerweg en het Oegstgeesterkanaal aangewezen als locatie voor woonwerkeenheden en niet als zuivere bedrijfsgronden. Door de woningen daarbij aan de zijde van het Oegstgeesterkanaal te vestigen wordt een directe relatie gelegd met de woonbebouwing in het toekomstig woongebied “De Horn”. Waar eerst het Oegstgeesterkanaal alleen als fysieke grens kon worden beschouwd tussen woonkern en het buitengebied van de gemeente, zal het kanaal meer worden ervaren als onderdeel van het woongebied. Woningbouw in het gebied Hoek de Rover sluit hierop aan en zal de kwaliteit van de het kanaal als stedenbouwkundige drager versterken.

2. Verlengde Bankijkerweg

In de provinciale structuurvisie “Visie op Zuid-Holland” is de noordelijke randweg als wegreservering opgenomen met een globale situering langs de route van de Noordwijkerwerweg/Bankijkerweg. Mede naar aanleiding daarvan is in 2009 een brede verkenning gestart om de bereikbaarheid in de regio te verbeteren: de Integrale Benadering Holland Rijnland. Het betreft een onderzoek van de voormalige Ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM, samen met de provincie Zuid Holland en de regio Holland Rijnland.

De resultaten daarvan zijn opgenomen In de studie “Noordelijke Randweg Rijnsburg/ Zuidelijke Ontsluiting Greenport, Quick scan verkeerseffecten” van Goudappel Coffeng van 24 juli 2009. In de studie zijn de effecten van verschillende varianten bekeken ten opzichte van de autonome situatie. Eén van de varianten betreft een aansluiting op de A44 via een Verlengde Bankijkerweg (VBW).

Opgemerkt wordt dat de uitgevoerde studie nadrukkelijk een voorstudie is. De planning van de Noordelijke Randweg Rijnsburg (NRR) zal in de praktijk sterk afhankelijk zijn van de uitkomsten van de uit te voeren verkenning en zal een brede scope hebben: ook alternatieven als verbeteren RijnlandRoute, RijnGouwelijn, route langs het Oegstgeester Kanaal, et cetera zullen aan de orde komen.

Hoewel de nog uit te voeren uitgebreide studie nog moet komen, is uit de voorstudie wel naar voren gekomen dat het effect van de VBW beduidend kleiner is dan het effect van de meer noordelijk gelegen NRR, zoals opgenomen in de Integrale verkeers- en vervoersplan van de gemeente Katwijk. Feitelijk zijn de twee verbindingen qua tracering en qua effecten niet of nauwelijks vergelijkbaar. De VBW trekt 'slechts' 8.000 mvt/etmaal. Hierbij past een inrichting met één rijstrook per richting (hier is ook meegerekend). Dit betekent echter ook dat er maar maximaal 8.000 mvt/etmaal van het onderliggend wegennet worden afgehaald en dat het daar dus in vergelijking met de NRR-scenario's, veel drukker blijft. De cijfers laten dat ook zien; deze liggen vrij dicht bij de intensiteiten uit de referentiesituatie. Op de N444 heeft de VBW nog wel enig effect (ongeveer -10%).

Omdat de VBW nog altijd tot de mogelijkeden behoort is op basis van de verkeersintensiteiten uit de studie bekeken of een toekomstige VBW uitvoerbaar is binnen een situatie met woningbouw en verkeersontsluiting zoals nu door het bestemmingsplan “Hoek de Rover” mogelijk wordt gemaakt. Wordt gekeken naar de weguitleg dan kan binnen de aangegeven verkeersbestemming worden voorzien in een ontsluiting met één rijstrook per rijrichting, zoals in de studie aangegeven.

Voor geluidhinder en luchtkwaliteit wordt getoetst aan de grenswaarden zoals deze uit de wet voortkomen. Als de maximale grenswaarden niet worden overschreden dan hoeft het plan Hoek de Rover geen belemmering te vormen voor een eventuele aansluiting via de Verlengde Bankijkerweg.

Op het gebied van geluid is er geen probleem hoewel voor een aantal woningen geen geluidluwe gevel aanwezig zal zijn na aanleg van de NRR over de Bankijkerweg. Dat betreft een aantal waarneempunten bij cumulatie van de geluidsbelastingen van de Noordwijker- en Voorhouterweg. Voor de cumulatieve geluidsbelastingen zijn in de Wgh geen normen opgenomen. In het gemeentelijk hogere waarden beleid van de gemeente Katwijk is opgenomen dat de gemeente streeft naar een goed woon- en leefklimaat. Hieraan wordt (in principe) voldaan als de woningen met een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde beschikken over minimaal één geluidsluwe gevel. Het geluidniveau op deze gevel mag, volgens het gemeentelijk beleid, niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van de te onderscheiden geluidbronnen. Burgemeester en wethouders kunnen, indien er zwaarwegende redenen van stedenbouwkundige, volkhuisvestings- of milieuhygiënische aard zijn, bij hoge uitzondering besluiten dat deze voorwaarde niet van toepassing is.

Ontheffing kan volgens het gemeentelijk geluidbeleid worden verleend indien de weg een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie vervult.

In een nadere berekening zijn de effecten van de verlengde Bankijkerweg onderzocht. Het onderzoek 'Notitie – geluidhinder / luchtkwaliteit voor de variant verlengde Bankijkerweg, KuiperCompagnons 18-01-2011' is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

2. Reactie ingediend door het Hoogheemraadschap van Rijnland

Reactie overleg instantie

Het hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies.

Wel is er aanleiding voor de volgende opmerking; “In paragraaf 4.9.4 onder het kopje huidige waterhuishouding wordt terecht aangegeven dat de lokale sloten in droge perioden deels droog komen te staan. Het is daarom zeer belangrijk om de lokale drooglegging goed in acht te nemen. Een van de belangrijke zaken om garant te kunnen staan voor een goede waterkwaliteit is voldoende waterdiepte. In dit geval dient de slootbodem op een minimale diepte te worden aangebracht van NAP min 1,20m, oftewel een waterdiepte ten opzichte van boezempeil van 0,60m.”

Het Hoogheemraadschap adviseert om dit tekstgedeelte toe te voegen aan paragraaf 4.9.

Reactie gemeente Katwijk

De genoemde tekst is in paragraaf 4.9 toegevoegd.

3. Reactie ingediend door Tennet TSO B.V.

De belangen van TenneT TSO B.V. zijn niet in het geding. Tennet heeft zodoende geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Reactie gemeente Katwijk

Het plan behoeft geen aanpassing.

4. Reactie ingediend door de regionale brandweer Hollands Midden

Het voorontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan. Ten behoeve van de bereikbaarheid van de bluswatervoorziening adviseert de brandweer contact op te nemen met de brandweer van Katwijk.


Reactie gemeente Katwijk

Het plan behoeft geen aanpassing.

Wel zal overleg met de brandweer van Katwijk worden gevoerd. De resultaten van het overleg zullen te zijner tijd in dit bestemmingsplan worden verwerkt.

Van de overige overleginstanties is geen reactie ontvangen. Daarom kan geconcludeerd worden dat deze instanties geen opmerkingen hebben op het voorontwerpbestemmingsplan.

6.1.2 Ambtshalve wijzigingen

Na het vooroverleg zijn een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Het betreft deels ondergeschikte wijzigingen in de formulering en opmaak. Ook zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt een aantal wijzigingen in de planopzet doorgevoerd. Dit betreft marginale wijzigingen waarbij onder andere een aantal bouwvlakken enkele meters zijn gewijzigd van grootte of positie. Verder zijn de regels aangepast op de terminologie van de Wabo. De volgende wijzigingen doorgevoerd:

Toelichting

  • Het plangebied is aansluitend op perceel 1206 vergroot. Het voormalige hoveniersbedrijf heeft de bedrijfsactiviteiten beëindigd. De op dit achterterrein gelegen loods wordt gesloopt. Het bestemmingsplan biedt hier de ruimte voor het bouwen van twee extra woningen. In paragraaf 4.4 is de tekst over de milieuzonering van dit bedrijf komen te vervallen.
  • Op verzoek van het Hoogheemraadschap is in paragraaf 4.9 tekst toegevoegd over minimale waterdiepte.
  • Ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan is 323 m2 aan verharding toegevoegd. In relatie hiermee zal 15% hiervan extra moeten worden gecompenseerd. Dit zal binnen de aanduiding water worden gedaan. De oppervlaktes water zijn in paragraaf 4.9 aangepast.
  • Paragraaf 4.1 en 4.2: De rekenresultaten van lucht en geluid zijn geactualiseerd op het meest recente onderzoek, Milieuonderzoek Hoek de Rover 07-04-11.
  • Paragraaf 2.3.9 "Hogere Grenswaarden" is uit de toelichting geschrapt.

Verbeelding

  • De bestemming Water in de groenstrook dwars op het kanaal is komen te vervallen. In plaats hiervan dient 150 m2 aan water te worden gerealiseerd iets ten westen hiervan binnen de zone met de functieaanduiding (wa).
  • De maximum bouwhoogte van de aaneengesloten woningen en de twee aaneengebouwde woningen is verhoogd van 11 meter naar 12 meter.
  • De vrijstaande woningen langs de Noordwijkerweg hebben allen een maximum bouwhoogte van 12 meter. Voor de meest noordelijke drie woningen is dit een verhoging van 11 naar 12 meter. Voor de meest zuidelijke woning is dit een verlaging van 13 naar 12 meter. De bouwblokken van deze woningen zijn iets gewijzigd ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan.
  • Het bouwvlak van het complex met starterswoningen in de hoek van de Voorhouterweg is ruimer geworden richting het achterterrein.
  • Het bouwvlak met gestapelde woningen langs het Oegstgeesterkanaal is in noordelijke richting iets ruimer ingetekend.
  • Het bouwvlak van de aaneengeschakelde woningen is verbreed van 12 naar 15 m. diep.
  • De bestemming Water is langs de Voorhouterweg doorgetrokken in noordelijke richting aansluitend op de bestaande watergang ten noorden van het plangebied.
  • Bij de vrijstaande woning aan de Voorhouterweg is langs de ontsluitingsweg een tuinbestemming opgenomen.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan “Hoek de Rover” heeft gedurende 6 weken van 4 februari t/m 17 maart 2011 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en mondeling op het plan te reageren. Er zijn 6 zienswijzen ingediend. Daarvan zijn 5 zienswijzen schriftelijk en 1 zienswijze mondeling ingediend. Vijf zienswijzen zijn binnen de terinzagetermijn ontvangen en daarom ontvankelijk. Eén zienswijze is te laat ingediend, maar ook deze is van een beantwoording voorzien.

Eén zienswijze is reden geweest om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen. Een samenvatting en beoordeling van de zienswijzen is opgenomen in bijlage 3: "Nota zienswijzen en wijzigingen bestemmingsplan Hoek de Rover”. Hierin zijn ook de wijzigingen die niet voortvloeien uit ingediende zienswijzen opgenomen. De zogenaamde ambtshalve wijzigingen.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

Met de invoering van de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening is het verhaal van plankosten verplicht. De wetgever acht het wenselijk dat de gemeente en ontwikkelaar het onderling eens worden over het kostenverhaal, zoals bepaald in artikel 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit kan middels een exploitatieplan dan wel een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het, daarvoor in aanmerking komende, planologische besluit dient vast te liggen op welke wijze het kostenverhaal wordt gedekt. De ontwikkeling is opgenomen in een anterieure overeenkomst. De kosten voor de gemeente zijn hierdoor gedekt.

Het plangebied heeft een oppervlakte van 3,2 ha en is in zijn geheel in eigendom van één projectontwikkelaar. Het gehele plangebied wordt in exploitatie genomen: het exploitatiegebied.

Ca. 44% van het exploitatiegebied is uitgeefbaar ten behoeve van wonen. De overige oppervlakte is benodigd ten behoeve van de ontsluiting, groen (met daarin opgenomen de verbreding van het Oegstgeesterkanaal), water en parkeervoorzieningen.

De in het plangebied te realiseren woningen fungeren als kostendrager voor de te maken kosten die gemoeid zijn met de aanleg en realisatie van de openbare voorzieningen. Analyses geven aan dat de opbrengsten voldoende zijn om de te maken kosten te dekken.

De marge tussen de opbrengsten en de kosten wordt voldoende geacht om de reguliere exploitatierisico's zoals bodemvervuiling, afzetrisico's en archeologie te kunnen dekken.

Vanuit planeconomie wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.

6.4 Handhaving

De gemeente Katwijk heeft in het plan 'Organisatie van het Vergunning- en Handhavingsbeleid 2012-2016' voor de komende jaren het integrale toezichts- en handhavingsbeleid vastgelegd. Dit beleid richt zich op de bebouwde omgeving met als doel een bijdrage te leveren aan de naleving van gestelde normen en regels. Het streefbeeld voor de gemeentelijke toezichts- en handhavingstaak is om deze op een structurele en integrale manier vorm te geven. Eventuele toepassing van bestuurs- of strafrechtelijke sancties maakt de toezichts- en handhavingsketen compleet.

Toezicht wordt gehouden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Er vindt controle plaats op de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. Doel is het waarborgen van een basiskwaliteit ten aanzien van de bouwkundige staat, veiligheid, en de milieukundige, ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de bebouwde omgeving. Verder wordt toezicht gehouden op precariorechten, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en leegstand. Voor handhavingstaken voortvloeiend uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is sprake van signaaltoezicht en wordt samengewerkt bij evenemententoezicht. Thema's als duurzaam bouwen en veiligheid vormen steeds vaker een onderdeel van de toezichtstaak.

Tijdens het gebruik wordt toezicht gehouden op bestaande objecten. Deze gebruiksfase begint nadat een object (bijvoorbeeld een gebouw) is opgericht, ingericht en daardoor gebruiksklaar is. Toezicht vindt plaats op grond van een verleende omgevingsvergunning of algemeen geldende voorschriften. Objecten worden volgens een vastgestelde controlefrequentie periodiek gecontroleerd. Hoofdzakelijk betreft het toezicht periodieke controles op basis van het Gebruiksbesluit/Bouwbesluit, de Wet milieubeheer, de APV (evenementen) en aan deze gerelateerde wetgeving.

Ten slotte wordt toezicht gehouden op gebiedsniveau; (strijdig)gebruik en het illegaal oprichten van bouwwerken en ruimten. Op deze manier worden de ruimtelijke, esthetische en landschappelijke kwaliteiten versterkt en de veiligheid en leefbaarheid van de (openbare) ruimte verbeterd. Dit type toezicht is veelal naar aanleiding van een klacht of melding of op basis van vrije veldtoezicht.

De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar voor toezicht en handhaving.

Hoofdstuk 7 Procedure Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Hoek de Rover doorloopt, net als ieder bestemmingsplan, een uitgebreide procedure. Het voorontwerpbestemmingsplan is vrijgegeven voor het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. De reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg kunnen leiden tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan Hoek de Rover.

Vervolgens geven burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrij voor ter visie legging conform art 3.8 Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad.

Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn).

Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Hogere Grenswaarden Wet Geluidshinder

Bijlage 1 Hogere grenswaarden Wet Geluidshinder