Kortland
Bestemmingsplan - Gemeente Krimpen aan den IJssel
Onherroepelijk op 13-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Kortland van de gemeente Krimpen aan den IJssel.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0542.BPKLKortland-oh01 met de bijbehorende regels.
1.3 aan-huis-gebonden beroep- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende al dan niet aangebouwde bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij detailhandel en horeca is uitgesloten, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Beroepen die hieronder vallen zijn onder meer: beroepen op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zoals een (tand)arts, notaris, advocaat, makelaar, fysiotherapeut, verzekeringsagent, pedicure, schoonheidsspecialist, kapper, architect, accountant, geestelijk verzorger en dierenarts.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.10 bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.11 bed & breakfast (b & b-voorziening)
Een b & b-voorziening is een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt. De voorziening maakt deel uit van het hoofdgebouw of is gevestigd in één van de bijgebouwen, op hetzelfde perceel en wordt gerund door de eigenaar/bewoner van het betreffende perceel. Onder een b & b-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.12 beperkt kwetsbaar object
- a. zijnde:
- 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
- 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder lid 1.37 sub c, vallen;
- c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder lid 1.37 sub c, vallen;
- d. winkels, voorzover zij niet onder lid 1.37 sub c, vallen;
- e. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.36 sub c, vallen;
- f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder lid 1.37 sub d, vallen;
- g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.37 sub c, vallen;
- h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.13 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
- a. bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 Bevi-inrichting:
inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.17 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.27 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.
1.28 extensieve dagrecreatie
die vormen van openluchtrecreatie, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen, fietsen of paardrijden, waarbij relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid.
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.30 geluidgevoelige objecten
woningen alsmede andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.31 gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.
1.32 halfvrijstaande woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen.
1.33 hoekperceel
een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied.
1.34 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.35 horecabedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.36 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.37 kwetsbaar object
- a. woningen, voor zover zij niet onder lid 1.12 sub a vallen, woonschepen en woonwagens (meer dan 2 per hectare);
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- 4. sociale werkplaats.
- c. gebouwen waarin grote aantallen van personen gedurende een groot gedeelte van de dag plegen te zijn:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting (als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen) maken hiervan geen onderdeel uit.
1.38 maatschappelijke voorzieningen
maatschappelijke voorzieningen zoals sportvoorzieningen, educatieve, religieuze, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.39 mantelzorg
het bieden van langdurige zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en niet in beroepsmatig verband door personen uit de directe omgeving van de zorgbehoevende, voortvloeiend uit een sociale relatie, in de vorm van inwoning en/of afhankelijke woonruimte; als afhankelijke woonruimte wordt aangemerkt een bijbehorend bouwwerk, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
1.40 onderdoorgang
een weg of watergang die onder een gebouw doorgaat.
1.41 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg, indien deze weg een dijk betreft: de hoogte van de kruin van de dijk;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.42 perifere detailhandel
detailhandel in auto’s, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden,
buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano’s, surfplanken en tenten, grove
bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, brand- en explosiegevaarlijke goederen, tuincentra, bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m².
1.43 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.44 uitbouw
een aangebouwd gebouw dat in functioneel opzicht een onlosmakelijk onderdeel van het hoofdgebouw vormt.
1.45 verkoopvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
1.46 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.
1.47 voorgevel
de (evenwijdig) aan een weg gelegen en naar de weg toe gekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.48 voorgevelrooilijn
een lijn die zoveel mogelijk aansluit op de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft.
1.49 vrijstaande woning
een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw.
1.50 webwinkel aan huis
internetwinkel vanuit huis.
1.51 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.52 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bebouwingspercentage
het deel van het aanduidingsvlak uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden.
2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- e. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1 tot en met - 5': tevens een bedrijfsactiviteit met SBI - code zoals hierna in de tabel genoemd, uit de ten hoogste voor de bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
aanduiding | SBI-code (1993) | uit ten hoogste milieucategorie | |
specifieke vorm van bedrijventerrein - 1 | 2663.2 | 4.2 | |
specifieke vorm van bedrijventerrein - 2 | 281.2 | 4.1 | |
specifieke vorm van bedrijventerrein - 3 | 29.1 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijventerrein - 4 | 5153.4 | 3.2 | |
specifieke vorm van bedrijventerrein - 5 | 152.3 | 4.2 |
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 6' zijn wgh-inrichtingen niet toegestaan;
- g. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van detailhandel - perifeer 1, -2, -5, -7 en -8': tevens perifere detailhandel, uitsluitend zoals hierna in de tabel genoemd;
aanduiding | adres bedrijf | type bedrijf | |
specifieke vorm van detailhandel - perifeer 1 | IJsseldijk 353/A | autogarage met showroom | |
specifieke vorm van detailhandel - perifeer 2 | IJsseldijk 361 | bouwmarkt | |
specifieke vorm van detailhandel - perifeer 5 | Parallelweg 2a | autogarage met showroom | |
specifieke vorm van detailhandel - perifeer 7 | Lekdijk 73 | autogarage met showroom en werkplaats | |
specifieke vorm van detailhandel - perifeer 8 | Griendstraat 29 | autogarage met showroom |
- h. ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum': tevens een sportcentrum, een fysiotherapeut en een dansschool;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'; tevens een bedrijfswoning;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg';
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - gasontvangstation': tevens een nutsvoorziening uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- l. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en wegen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van de gebouwen ten opzichte van gevels van gebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2. de bezonning en de lichttoetreding;
- 3. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel;
- 4. het waarborgen van de verkeersveiligheid en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- 5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden;
- b. de aansluiting aan structurele groenelementen en/of hoofdontsluitingswegen;
- c. de dakvorm en dakhelling van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.2.1 onder b teneinde een goothoogte tot ten hoogste 15 m toe te staan, met dien verstande, dat de omgevingsvergunning slechts verleend mag worden voor gronden gelegen op ten minste 15 m uit de as van de weg;
- b. het bepaalde in lid 3.2.1 onder d teneinde een hoger bebouwingspercentage toe te staan, mits het parkeren op eigen terrein is of wordt opgelost, en door het verlenen van de omgevingsvergunning de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden op aangrenzende gronden niet worden beperkt;
- c. het bepaalde in lid 3.2.2 onder b, voor een hoogte van silo's, industriële procestorens, kranen, schoorstenen, pijpen en soortgelijke constructies tot ten hoogste 40 m, mits de bedrijfsvoering op de aangrenzende gronden daardoor niet in onevenredige mate wordt geschaad.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. Wgh-inrichtingen zijn toegestaan, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 6';
- c. per bedrijf dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein conform de parkeerkencijfers uit CROW uitgave 317;
- d. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 8 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- f. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 500 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- g. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan, tenzij anders is aangeduid;
- h. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en hebben een inhoud van ten hoogste 500 m³.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein' zoals opgenomen in lid 33.2 te wijzigen met dien verstande dat:
- a. de wijziging bestaat uit het verkleinen of verwijderen van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein';
- b. de wijziging uitsluitend is toegestaan ter plaatse van gronden waar niet langer een Wgh-inrichting is gevestigd en van de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu van de bestaande Wgh-inrichting niet langer gebruik wordt of kan worden gemaakt.
Artikel 4 Centrum
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, uitsluitend op de begane grondlaag, met een totale verkoopvloeroppervlakte van ten hoogste 17.500 m²;
- b. dienstverlening en kantoren;
- c. horecabedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grondlaag;
- d. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de verdiepingen;
- e. cultuur en ontspanning zoals een theater, bioscoop, concertzaal en concertpodium;
- f. wonen, uitsluitend op de verdiepingen waarbij toegangen en bergingen vanaf de begane grondlaag zijn toegestaan, met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens het wonen op de begane grond met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, laad- en losruimte, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en wegen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van de gebouwen ten opzichte van gevels van gebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2. de bezonning en de lichttoetreding;
- 3. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel;
- 4. het waarborgen van de verkeersveiligheid en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- 5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden;
- b. de aansluiting aan structurele groenelementen en/of hoofdontsluitingswegen;
- c. het realiseren van voldoende parkeergelegenheid in de omgeving van het gebied teneinde te voldoen aan de geldende parkeernormen;
- d. de situering van de entree van de gebouwen en de expeditieruimten;
- e. de dakvorm en dakhelling van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- c. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten bedraagt ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m²;
- d. de vloeroppervlakte van nieuwe zelfstandige kantoren bedraagt ten hoogste 1.000 m².
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Detailhandel
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel en dienstverlening;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg';
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en wegen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van de gebouwen ten opzichte van gevels van gebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2. de bezonning en de lichttoetreding;
- 3. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel;
- 4. het waarborgen van de verkeersveiligheid en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- 5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden;
- b. de aansluiting aan structurele groenelementen en/of hoofdontsluitingswegen;
- c. de dakvorm en dakhelling van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan, tenzij anders aangeduid.
Artikel 6 Gemengd
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, uitsluitend op de begane grondlaag;
- b. dienstverlening, uitsluitend op de begane grondlaag;
- c. wonen, uitsluitend op de verdiepingen waarbij toegangen en bergingen vanaf de begane grondlaag zijn toegestaan, met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horecabedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grondlaag;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, laad- en losruimte, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en wegen.
6.2 bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van de gebouwen ten opzichte van gevels van gebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2. de bezonning en de lichttoetreding;
- 3. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel;
- 4. het waarborgen van de verkeersveiligheid en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- 5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden;
- b. de aansluiting aan structurele groenelementen en/of hoofdontsluitingswegen;
- c. de dakvorm en dakhelling van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- c. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroep- of bedrijfsactiviteiten bedraagt ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m².
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. park;
- c. wegen, verkeers- en parkeervoorzieningen;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. fiets- en/of voetpaden;
- f. speelvoorzieningen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein': tevens een evenemententerrein;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bunker': tevens een bunker;
- i. nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Horeca
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, laad- en losruimte, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en wegen.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van de gebouwen ten opzichte van gevels van gebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2. de bezonning en de lichttoetreding;
- 3. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel;
- 4. het waarborgen van de verkeersveiligheid en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- 5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden;
- b. de aansluiting aan structurele groenelementen en/of hoofdontsluitingswegen;
- c. de dakvorm en dakhelling van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
Artikel 9 Kantoor
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren en dienstverlening;
- b. bijbehorende wegen, verkeers-, parkeer-, water- en groenvoorzieningen, erven en terreinen.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van de gebouwen ten opzichte van gevels van gebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2. de bezonning en de lichttoetreding;
- 3. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel;
- 4. het waarborgen van de verkeersveiligheid en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- 5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden;
- b. de aansluiting aan structurele groenelementen en/of hoofdontsluitingswegen;
- c. de dakvorm en dakhelling van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende regel:
- de vloeroppervlakte van nieuwe zelfstandige kantoren bedraagt ten hoogste 1.000 m².
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, zoals bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en voorzieningen ten behoeve van levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': uitsluitend een begraafplaats;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horeca tot en met categorie 1b uit de Staat van Horeca-activiteiten;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel': tevens een dierenasiel;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens een kantoor;
- h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en wegen.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van de gebouwen ten opzichte van gevels van gebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2. de bezonning en de lichttoetreding;
- 3. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel;
- 4. het waarborgen van de verkeersveiligheid en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- 5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden;
- b. de aansluiting aan structurele groenelementen en/of hoofdontsluitingswegen;
- c. de dakvorm en dakhelling van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 11 Recreatie - Dagrecreatie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. extensieve dagrecreatie;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': tevens volkstuinen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven', tevens gronden ten behoeve van de jachthaven;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en wegen.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van de gebouwen ten opzichte van gevels van gebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2. de bezonning en de lichttoetreding;
- 3. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel;
- 4. het waarborgen van de verkeersveiligheid en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- 5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden;
- b. de aansluiting aan structurele groenelementen en/of hoofdontsluitingswegen;
- c. de dakvorm en dakhelling van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
Artikel 12 Sport
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sport- en spelactiviteiten als ook ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'manege': tevens een manege;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horeca tot en met categorie 1b uit de Staat van Horeca-activiteiten;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en wegen.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van de gebouwen ten opzichte van gevels van gebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2. de bezonning en de lichttoetreding;
- 3. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel;
- 4. het waarborgen van de verkeersveiligheid en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- 5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden;
- b. de aansluiting aan structurele groenelementen en/of hoofdontsluitingswegen;
- c. de dakvorm en dakhelling van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 13 Verkeer
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bunker'; tevens een bunker;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'brug': tevens een brug ten behoeve van wegverkeer;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water, bruggen en duikers.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m;
- c. vitrines zijn toelaatbaar tot een inhoud van 8 m³ ter plaatse, indien in de hoofdgebouwen op de aangrenzende gronden detailhandel of dienstverlening aanwezig is.
Artikel 14 Water - 1
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. verkeer te water;
- c. bruggen en duikers;
- d. steigers en vlonders;
- e. ondergeschikt groen.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m;
- c. de totale oppervlakte van een steiger of een vlonder bedraagt niet meer dan 10 m².
Artikel 15 Water - 2
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. scheepvaartverkeer en watersport;
- d. steigers, vlonders en aanlegplaatsen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'brug': tevens een brug ten behoeve van wegverkeer;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven': tevens een jachthaven;
- g. recreatief medegebruik;
- h. ondergeschikt groen.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de stormvloedkering bedraagt ten hoogste 24 m;
- c. de bouwhoogte van verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer bedraagt ten hoogste 7 m;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m;
- e. de totale oppervlakte van een steiger of een vlonder bedraagt niet meer dan 10 m².
Artikel 16 Wonen
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen een aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens een kantoor;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens maatschappelijke voorzieningen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf': tevens een nutsbedrijf;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum': tevens een tuincentrum;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horeca uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens een constructiewerkplaats - gesloten gebouw met een productieoppervlak van meer dan 200 m² met SBI-code 281;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - perifeer 6': tevens perifere detailhandel, uitsluitend zoals hierna in de tabel genoemd;
adres bedrijf | type bedrijf |
IJsseldijk 432 | autogarage met showroom |
- l. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, water, groen en wegen.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van de voorgevel van hoofdgebouwen, met dien verstande, dat in verband met de versterking van de ontsluitingsstructuur van het plangebied en/of de sociale veiligheid geëist kan worden, dat de voorzijde van hoofdgebouwen aan de hoofdontsluitingswegen of hoofdgroenstructuur worden gebouwd;
- b. de situering van hoofdgebouwen tot een zijdelingse perceelsgrens, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van gronden en bouwwerken op het aangrenzende bouwperceel, het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving, met dien verstande, dat ten hoogste een afstand van 3 m geëist kan worden;
- c. de situering van de zijgevel en de achtergevel van hoofdgebouwen ten opzichte van gevels van hoofdgebouwen op aangrenzende percelen, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving, met dien verstande, dat ten hoogste een afstand van 10 m geëist kan worden;
- d. de situering en het aantal parkeervoorzieningen op eigen terrein, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- e. de afmeting van de bebouwing en situering, voor zover niet hierboven genoemd, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- f. de dakvorm en dakhelling van hoofdgebouwen, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
16.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 16.2.1 onder e voor het aaneenbouwen van hoofdgebouwen;
- b. het bepaalde in lid 16.2.1 onder h voor een geringere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits voorzien is in een parkeergelegenheid op het betreffende perceel en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, en de cultuurhistorische waarden niet in onevenredige mate worden aangetast;
- c. het bepaalde in lid 16.2.3 onder a voor een erfafscheiding van ten hoogste 2 m bij hoofdgebouwen, grenzend aan twee wegen, voor één erfscheiding; de afwijking mag slechts verleend worden tot 1 m voor de voorgevelrooilijn van de achtergelegen hoofdgebouwen, indien daardoor het straatbeeld en de verkeersveiligheid niet in onevenredige mate worden aangetast.
- d. het bepaalde in lid 16.2.1 voor het bouwen hoger dan de toegestane goot- en/of bouwhoogte, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
- 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
- 3. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de helft van de afstand tot de tegenoverliggende gevel;
- 4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
- e. het bepaalde in lid 16.2.1 voor het bouwen buiten het bouwvlak, met inachtname van de volgende regels:
- 1. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag maximaal 25% meer bedragen dan de oppervlakte van het bouwvlak;
- 2. de afstand van het hoofdgebouw tot de bouwperceelgrens grenzend aan de openbare ruimte bedraagt minimaal 1 m;
- 3. de afstand van het hoofdgebouw tot de as van de weg waar het hoofdgebouw aan gelegen is, mag niet minder zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- 4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
- f. het bepaalde in lid 16.2.2 onder f voor het bouwen van een groter bebouwd oppervlak, met inachtname van de volgende regels:
- 1. het gezamenlijke bebouwde oppervlak van de voornoemde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 100 m²;
- 2. ten minste 75 m² van het bouwperceel achter de voorgevelrooilijn dient onbebouwd te blijven;
- 3. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
- g. het bepaalde in lid 16.2.2 onder h voor het bouwen van een andere dakvorm en/of dakhelling, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen.
16.5 Specifieke gebruiksregels
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
- b. een aan-huis-gebonden beroep, zoals omschreven in lid 1.3, is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel bedragen;
- 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- 3. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
- 4. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- 5. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 6. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
- c. webwinkels-aan-huis zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de webwinkel-aan-huis mag geen ruimtelijke uitstraling van detailhandel hebben, reclame-uitingen op het perceel zijn niet toegestaan;
- 2. er mogen vanuit huis geen producten tentoongesteld, afgehaald, gekocht en/of worden uitgekozen;
- 3. er mag geen grootschalige opslag plaatsvinden;
- 4. de transactie mag uitsluitend via internet plaatsvinden;
- 5. de te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel bedragen, zulks met een maximum van 50 m², waarbij de uitoefening van het beroep niet op aangrenzende gronden/in aangrenzende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
- 6. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- 7. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
- 8. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- 9. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 10. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn geen nieuwe geluidgevoeligeobjecten toegestaan.
16.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 17 Woongebied
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen een aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel;
- d. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van detailhandel - perifeer 3 en -4': tevens perifere detailhandel, uitsluitend zoals hierna in de tabel genoemd;
aanduiding | adres bedrijf | type bedrijf | |
specifieke vorm van detailhandel - perifeer 3 | Binnenweg 1 | autogarage met showroom | |
specifieke vorm van detailhandel - perifeer 4 | Stad en Landschap 39 | autogarage met showroom |
- e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens een kantoor;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - 1': uitsluitend dienstverlening;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf': tevens een nutsbedrijf;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning': tevens zorgwoningen met bijbehorende maatschappelijke voorzieningen;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horeca uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1'; tevens maximaal 700 m² bedrijfsvloeroppervlakte horeca uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'garages': uitsluitend garages en bergplaatsen ten behoeve van de woningen;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage;
- n. ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoer': tevens een busstation ten behoeve van openbaar vervoer;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum': tevens een sportcentrum;
- p. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, water, groen en wegen.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van de voorgevel van hoofdgebouwen, met dien verstande, dat in verband met de versterking van de ontsluitingsstructuur van het plangebied en/of de sociale veiligheid geëist kan worden, dat de voorzijde van hoofdgebouwen aan de hoofdontsluitingswegen of hoofdgroenstructuur worden gebouwd;
- b. de situering van hoofdgebouwen tot een zijdelingse perceelsgrens, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van gronden en bouwwerken op het aangrenzende bouwperceel, het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving, met dien verstande, dat ten hoogste een afstand van 3 m geëist kan worden;
- c. de situering van de zijgevel en de achtergevel van hoofdgebouwen ten opzichte van gevels van hoofdgebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving, met dien verstande, dat ten hoogste een afstand van 10 m geëist kan worden;
- d. de situering en het aantal parkeervoorzieningen op eigen terrein indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- e. de afmeting van de bebouwing en situering, voor zover niet hierboven genoemd, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- f. de dakvorm en dakhelling van hoofdgebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
17.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 17.2.1 voor het bouwen hoger dan de toegestane goot- en/of bouwhoogte, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 m;
- 2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 14 m;
- 3. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de helft van de afstand tot de tegenoverliggende gevel;
- 4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
- b. lid 17.2.1 onder f voor het overschrijden van de voorgevelrooilijnen door een hoofdgebouw met ten hoogste 6 m, onder de volgende voorwaarden:
- 1. de afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing voor bouwpercelen grenzend aan 'Groen', 'Water' en wegen zoals opgenomen in Bijlage 4;
- 2. de afstand van de overschrijding tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens dient ten minste 1 m te bedragen;
- 3. bij de verlening van een omgevingsvergunning voor een overschrijding van de voorgevelrooilijn bij een woning in de richting van een weg dient een profiel van ten minste 10 m vrij te blijven tussen de gevels van de gebouwen (inclusief de weg);
- c. lid 17.2.3 onder a een erfafscheiding van ten hoogste 2 m bij hoofdgebouwen, grenzend aan twee wegen, voor één erfscheiding. De afwijking mag slechts verleend worden tot 1 m voor de voorgevelrooilijn van de achtergelegen hoofdgebouwen, indien daardoor het straatbeeld en de verkeersveiligheid niet in onevenredige mate worden aangetast;
- d. het bepaalde in lid 17.2.2 onder d voor het bouwen van een groter bebouwd oppervlak, met inachtname van de volgende regels:
- 1. het gezamenlijke bebouwde oppervlak van de voornoemde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 100 m²;
- 2. ten minste 75 m² van het bouwperceel achter de voorgevelrooilijn dient onbebouwd te blijven;
- 3. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
- e. het bepaalde in lid 17.2.2 onder h voor het bouwen van een andere dakvorm en/of dakhelling, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen.
17.5 Specifieke gebruiksregels
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
- b. een aan-huis-gebonden beroep, zoals omschreven in lid 1.3 is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel bedragen;
- 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- 3. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
- 4. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- 5. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 6. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
- c. webwinkels-aan-huis zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de webwinkel-aan-huis mag geen ruimtelijke uitstraling van detailhandel hebben, reclame-uitingen op het perceel zijn niet toegestaan;
- 2. er mogen vanuit huis geen producten tentoongesteld, afgehaald, gekocht en/of worden uitgekozen;
- 3. er mag geen grootschalige opslag plaatsvinden;
- 4. de transactie mag uitsluitend via internet plaatsvinden;
- 5. de te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel bedragen, zulks met een maximum van 50 m², waarbij de uitoefening van het beroep niet op aangrenzende gronden/in aangrenzende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
- 6. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- 7. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
- 8. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- 9. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 10. er mag geen buitenopslag plaatsvinden.
17.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 18 Leiding - Gas
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een aardgasleiding.
18.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 18.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming en met inachtneming van de volgende regel:
- a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 18.2 ten behoeve van bebouwing passend binnen de andere daar voorkomende bestemmingen, met inachtneming van de volgende regels:
- a. vooraf wordt advies ingewonnen van de leidingbeheerder waaruit blijkt dat er geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de gasleiding;
- b. de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad;
- c. kwetsbare objecten zijn niet toegestaan binnen de bestemming 'Leiding – Gas'.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Leiding - Riool
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een rioolleiding.
19.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 19.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming en met inachtneming van de volgende regel:
- a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 19.2 ten behoeve van bebouwing passend binnen de andere daar voorkomende bestemmingen, mits uit advies van de leidingbeheerder van de rioolleiding blijkt dat er geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de rioolleiding.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Waarde - Archeologie 1
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.
20.2 Bouwregels
- a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 50 m² hebben.
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolgonderzoek;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 onder a t/m c, met dien verstande dat:
- 1. aangetoond kan worden dat de betreffende gronden in het verleden zijn opgehoogd;
- 2. de werken c.q. werkzaamheden niet dieper reiken dan het aantal cm dat de gronden zijn opgehoogd.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:
- a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 21 Waarde - Archeologie 2a
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2a' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.
21.2 Bouwregels
- a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m² hebben.
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolgonderzoek;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 onder a t/m c, met dien verstande dat:
- 1. aangetoond kan worden dat de betreffende gronden in het verleden zijn opgehoogd;
- 2. de werken c.q. werkzaamheden niet dieper reiken dan het aantal cm dat de gronden zijn opgehoogd.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 2a' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:
- a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 22 Waarde - Archeologie 3a
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3a' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.
22.2 Bouwregels
- a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 1.000 m² hebben.
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolgonderzoek;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 onder a t/m c, met dien verstande dat:
- 1. aangetoond kan worden dat de betreffende gronden in het verleden zijn opgehoogd;
- 2. de werken c.q. werkzaamheden niet dieper reiken dan het aantal cm dat de gronden zijn opgehoogd.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 3a' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:
- a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 23 Waarde - Archeologie 4
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.
23.2 Bouwregels
- a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m² hebben.
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolgonderzoek;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
23.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 onder a t/m c, met dien verstande dat:
- 1. aangetoond kan worden dat de betreffende gronden in het verleden zijn opgehoogd;
- 2. de werken c.q. werkzaamheden niet dieper reiken dan het aantal cm dat de gronden zijn opgehoogd.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:
- a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 24 Waarde - Archeologie 5
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.
24.2 Bouwregels
- a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 50 cm in de rivierbodem en die tevens een oppervlakte groter dan 5.000 m² hebben. De archeologische eisen gelden alleen voor ingrepen waarbij het profiel van de rivier gewijzigd wordt, zoals verdieping of verbreding van de rivier. Baggerwerkzaamheden in het kader van normaal onderhoud zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek;
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:
- a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 25 Waarde - Archeologie 6
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.
25.2 Bouwregels
- a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 50 cm in de rivierbodem en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m² hebben. De archeologische eisen gelden alleen voor ingrepen waarbij het profiel van de rivier gewijzigd wordt, zoals verdieping of verbreding van de rivier. Baggerwerkzaamheden in het kader van normaal onderhoud zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek;
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:
- a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 26 Waarde - Natuur En Landschap
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van:
- 1. de identiteit van de rivier als samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
- 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
- 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
- 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers;
- b. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.
26.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 26.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen damwanden en vlotten ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
Bouwwerken Op gronden met het wonen samenhangende bestemmingen Op gronden met bedrijvigheid samenhangende bestemmingen Op gronden met groen- of recreatieve functie samenhangende bestemmingen damwanden Maximale bouwhoogte 1 m Maximale bouwhoogte 2 m Geen damwanden toegestaan vlotten Minimale oppervlakte 4 x 20 m Minimale oppervlakte 4 x 20 m n.v.t. - b. Op de in lid 26.1 bedoelde gronden mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat voor zover er sprake is van de bouw van damwanden en vlotten, de maatvoering geldt zoals genoemd onder 26.2 a.
26.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2 voor:
- a. bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen indien de landschapswaarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Hiertoe wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de landschapswaarden niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden;
- b. de opgenomen hoogtematen voor damwanden tot de bestaande hoogtemaat, indien dit noodzakelijk is voor de voortgang en de instandhouding van de bestaande ruimtelijke situatie en activiteiten.
26.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de onbebouwde gronden met een bedrijfsfunctie binnen 3 m vanaf de grens met de bestemming 'Water - 2' te gebruiken voor opslag en stort van goederen.
26.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 27 Waterstaat - Vaarweg
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Vaarweg' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het doelmatig functioneren van de rivier als vaarweg;
- b. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
- c. de afvoer en berging van water, sediment en ijs;
- d. behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van:
- 1. de identiteit van de rivier als samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
- 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
- 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
- 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers;
- e. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.
27.2 Bouwregels
Op de in lid 27.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de vaarweg en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de vaarweg, het waterbergend vermogen en de landschappelijke waarden.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 28 Waterstaat - Waterkering
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de waterkering.
28.2 Bouwregels
Op de in lid 28.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 29 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
- b. de waterhuishouding;
- c. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
- d. aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering;
- e. het vergroten van de afvoercapaciteit.
29.2 Bouwregels
Op de in lid 29.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de vaarweg en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de vaarweg en het waterbergend vermogen.
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 30 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 31 Algemene Bouwregels
31.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.
31.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
31.3 Hoogteaanduidingen
31.3.1 De maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in hoofdstuk 2 anders is geregeld - ten hoogste bedragen:
a. | van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel en/of het verlengde daarvan en de openbare weg | 1 m; | |
b. | van erf- en terreinafscheidingen elders | 2 m; | |
c. | van vrijstaande antenne- installaties ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast | 15 m; | |
d. | van vrijstaande antenne- installaties, niet zijnde schotelantennes ten behoeve van mobiele telecommunicatie | 5 m; | |
e. | van antenne- installaties die op bouwwerken worden geplaatst, niet zijnde schotelantennes | 5 m; | |
f. | van schotelantennes | 3 m; | |
g. | van lichtmasten | 12 m; | |
h. | van vlaggenmasten | 7 m; | |
i. | van geluidswerende voorzieningen | 4 m; | |
j. | van tuinmeubilair | 2 m; | |
k. | van overkappingen | 3 m; | |
l. | van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m. |
31.3.2 De maximaal toelaatbare goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag – tenzij in hoofdstuk 2 anders geregeld – ten hoogste 3 m bedragen.
31.4 Nutsvoorzieningen
Nutsvoorzieningen zijn voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, maximaal 3 m bedraagt (tenzij anders op de verbeelding is aangeduid) en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m².
31.5 Ondergronds bouwen
Artikel 32 Algemene Gebruiksregels
- a. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden en/of water te gebruiken of te laten gebruiken:
- 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
- 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
- 3. als uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
- 4. voor het (laten doen) uitoefenen van (straat)prostitutie.
- b. Onder strijdig gebruik wordt voorts verstaan gronden en bouwwerken te laten gebruiken als:
- 1. seksinrichting, escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie;
- 2. speelautomatenhallen;
- 3. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet;
- 4. detailhandel in en opslag van consumentenvuurwerk.
Artikel 33 Algemene Aanduidingsregels
33.1 geluidszone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie 1', 'geluidszone - industrie 2', 'geluidszone - industrie 3' en 'geluidszone - industrie 4' gelden de volgende regels:
- a. geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie 1', 'geluidszone - industrie 2', 'geluidszone - industrie 3' en 'geluidszone - industrie 4' zijn uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen;
- b. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn geluidsgevoelige objecten toegestaan voor zover de geluidsbelasting beneden de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is gelegen;
- c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het toestaan van geluidsgevoelige objecten met een geluidsbelasting van ten hoogste 55 dB(A) mits voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.
33.2 gezoneerd industrieterrein
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein' zijn geluidshinderlijke inrichtingen toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 6' geen geluidhinderlijke inrichtingen zijn toegestaan.
33.3 veiligheidszone - bedrijven
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijven' zijn kwetsbare objecten niet toegestaan.
33.4 vrijwaringszone - straalpad
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' bedraagt de bouwhoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer dan 49 m ten opzichte van het maaiveld.
Artikel 34 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken ten algemene nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 50 m³ en de hoogte ervan niet meer zal bedragen van 3,5 m;
- b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, aanduidingen en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan:
- 1. 10%, binnen de bestemmingen Wonen en Woongebied;
- 2. 20%, binnen de overige bestemmingen.
- c. het overschrijden van de in de regels genoemde maximum bouwhoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties, antennes, lichtkappen, schoorstenen, torens en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de feitelijke bouwhoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden;
- d. overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 m, door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, pergola's, lifthuizen en dergelijke;
- e. afwijken van het bepaalde in de regels inzake de afmetingen van woningen, alsmede de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voor zover zulks in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen vergunning kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel;
- f. geringe afwijkingen van het beloop van de weg, groenstroken of de begrenzing van bestemmingen, indien deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn en mits de afwijkingen niet meer dan 5 m bedragen.
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 35 Algemene Wijzigingsregels
35.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
35.2 Aanpassing geluidszone
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen aanduidingen 'geluidszone - industrie 1', 'geluidszone - industrie 2', 'geluidszone - industrie 3' en 'geluidszone - industrie 4' wijzigen ten behoeve van aanpassing van de zonegrens indien daartoe als gevolg van:
- a. wijziging van de begrenzing van het gezoneerd industrieterrein,
- b. wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening;
aanleiding bestaat.
Artikel 36 Overige Regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 37 Overgangsrecht
37.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
37.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 38 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Kortland'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor Kortland geldt momenteel één bestemmingsplan: het bestemmingsplan Kortland (1997). Het plan is ouder dan de wettelijk voorgeschreven termijn van 10 jaar en is uit dat oogpunt aan herziening toe. Bovendien voldoet het plan deels niet meer aan de huidige regelgeving inzake digitalisering en dergelijke. Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader voor het plangebied. Hiermee wordt ingespeeld op de verplichtingen die voortgevloeid zijn uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is volledig digitaal inzichtelijk en voldoet ook volledig aan de huidige standaarden. De herziening van het bestemmingsplan Kortland brengt in het kort de volgende opgaven met zich mee:
- voldoen aan de actualiserings- en digitaliseringsverlichting van juli 2013;
- vertalen van het actuele beleid dat in de afgelopen tijd is ontwikkeld (hoofdstuk 2);
- opstellen van een beheersregeling van de bestaande situatie waarbij enerzijds rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en anderzijds met voldoende flexibiliteit.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt in het noordwesten van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Het plangebied is ruim 200 ha groot en beslaat ongeveer een vierde van het totale oppervlakte van de gemeente. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de Hollandsche IJssel, deze vormt ook de gemeentegrens met Capelle aan den IJssel. Aan de oostzijde grenst het gebied aan de wijk Langeland. Aan de zuidzijde grenst het plangebied voor het grootste gedeelte aan de wijk Lansingh-Zuid en het overige deel aan de gemeente Nederlek. Aan de westzijde vormt de Sliksloot de grens, aan de overzijde van dit water bevindt zich het bedrijventerrein Stormpolder. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Begrenzing plangebied
1.3 Vigerende Plannen
Het vigerende bestemmingsplan in het plangebied is het bestemmingsplan Kortland, dit plan is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 mei 1997 en het plan is 20 januari 1998 goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten. Het vigerende plan is globaal van aard. Daarnaast hebben op verschillende locaties ook enkele (partiële) herzieningen plaatsgevonden. Een overzicht van alle vigerende plannen is opgenomen in tabel 1.1. Als het voorliggende bestemmingsplan wordt vastgesteld en in werking treedt, komen deze planregelingen te vervallen.
Tabel 1.1 Vigerende herzieningen
herziening | datum vaststelling | datum goedkeuring GS | |
Gezondheidscentrum Groenendaal | 09-03-2010 | 29-03-2010 | |
Kerkdreef 1 | 16-12-2010 | - | |
Kortland | 29-05-1997 | 20-01-1998 | |
Krimpenerbosweg | 25-11-1977 | 30-01-1979 | |
Lijsterstraat westzijde | 29-04-2010 | 01-07-2010 | |
Memlinghof | 09-02-2012 | - | |
Vernieuwing N210 | 28-09-2006 | 03-04-2007 |
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een ruimtelijke beschrijving van het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante actuele beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3, het regionaal beleid wordt weergeven in paragraaf 2.4 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.5. In paragraaf 2.6 is de conclusie van het beleidskader voor het plangebied opgenomen.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Krimpen aan den IJssel relevante belangen zijn:
- een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.1.3 van het Barro dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, rekening gehouden te worden met het voorkomen van belemmeringen voor:
- a. de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
- b. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
- c. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
- d. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
- e. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.
Vanwege het consoliderende karakter van het bestemmingsplan is het bestemmingsplan niet van invloed op het functioneren van de vaarweg als bedoeld in het Barro. Reeds bestaande bestemmingen in het bestemmingsplan worden gerespecteerd aldus de Nota van toelichting. Hiertoe behoeft ook geen vrijwaringszone opgenomen te worden op de verbeelding.
2.3 Provinciaal Beleid
Provinciale Structuurvisie (2010)
De provincie heeft de integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland vastgesteld. In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Figuur 2.1 Uitsnede functiekaart Provinciale structuurvisie
Het plangebied is in de Provinciale Structuurvisie voor het grootste deel aangeduid als stads- en dorpsgebied: aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. Het beleid is gericht op concentratie van verstedelijking binnen de bebouwingscontouren. De structuurvisie stelt geen specifieke eisen aan ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied.
Een klein deel van het plangebied is aangegeven als groengebied binnen stads- en dorpsgebied. Deze gebieden zijn aangewezen voor recreatieve functies als parken en sportvoorzieningen, volkstuinen en/of begraafplaats.
Verordening Ruimte (2010)
De provincie heeft de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor dit bestemmingsplan is het volgende artikel relevant:
Artikel 2 Contouren
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd.
Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Voor deze gebieden buiten de contour geldt voor bebouwing een nee, tenzij beleid. Nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies is niet mogelijk. Voor recreatieve functies en bebouwing zijn enkele specifieke bepalingen opgenomen.
In figuur 2.2 is te zien dat het grootste deel van het plangebied binnen de bebouwingscontour ligt. Aangezien het bestemmingsplan voorziet in een consoliderende regeling staat de aangewezen bebouwingscontour de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Figuur 2.2 Bebouwingscontouren Verordening Ruimte
2.4 Regionaal Beleid
Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020
In 2005 is het streekplan vastgesteld voor het gebied dat behoort tot de Stadsregio Rotterdam, het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020). Het plan biedt een planologische doorkijk naar 2020. De kern van het RR2020 zit in de balans tussen verstedelijking en de kwaliteit van de leefomgeving. De hoofdopgaven van het plan zijn gericht op 'groen en water', 'economie en leefkwaliteit' en diversiteit in woon-, werk- en verblijfsgebieden.
Het plangebied is op de kaart van het RR2020 volledig aangeduid als Stads- en Dorpsgebied. Ook loopt de N210 door het gebied, deze weg wordt aangegeven als een Bestaande Regionale Wegverbinding.
Figuur 2.3 Uitsnede plankaart RR2020
Project Hollandsche IJssel
Krimpen aan den IJssel participeert op regionaal niveau in het Project Hollandsche IJssel. Dit project is een samenwerking tussen 11 overheidsorganisaties, bestaande uit gemeenten langs de Hollandsche IJssel, betrokken waterschappen, de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en de provincie Zuid-Holland. In 1996 werd het project geconformeerd, door alle partijen het Startcontract Hollandsche IJssel te laten ondertekenen. In 1998 heeft dit geresulteerd in een beeldkwaliteitsplan. Dit beeldkwaliteitsplan fungeert nog steeds als basis voor de verschillende (her)inrichtingsprojecten langs de Hollandsche IJssel. In het plangebied liggen drie deelprojecten van het Project Hollandsche IJssel. De locatie van de deelprojecten is te zien in figuur 2.4.
Figuur 2.4 Deelprojecten Project Hollandsche IJssel
De deelprojecten staan hieronder (van west naar oost) beschreven:
Veerdam
- Op deze locatie zijn reeds woningen gebouwd. Er zullen op het naastgelegen deel ook woningen worden gebouwd. Voor de herontwikkeling van dit stuk grond was geen wijziging van het bestemmingsplan nodig. Wel zijn een café en een slagerij gesloopt. De herontwikkeling is uitgevoerd onder leiding van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Poldersedijk/Veerdam biedt goed zicht op de Hollandsche IJssel en met name op de bedrijvigheid die zich op het water afspeelt.
Werf aan den IJssel
- Tot halverwege 2009 zijn er meerdere ontwikkelaars geweest die samen met de eigenaar en overheid getracht hebben tot een voor alle partijen acceptabel plan te komen. In juni 2009 is de locatie aangekocht door de gemeente Krimpen aan den IJssel. De gemeente gaat, gegeven de ambitie voor deze locatie, de plannen uitwerken. Uitgangspunt is een combinatie tussen behoud van het cultuurhistorisch en industrieel erfgoed (de monumentale loodsen) en een herontwikkeling met woningbouw.
IJsseldijk 337-365
- IJsseldijk 337-365 blijft (vooralsnog) bedrijventerrein. Geluidshinder en milieuwetgeving vragen de nodige aandacht. De naleving van de milieuwetgeving is een verantwoordelijkheid van de provincie en de gemeente.
2.5 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie 2003-2030 (2004)
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in september 2004 de structuurvisie 'Ruimte voor Ontwikkeling, een structuurvisie voor Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Deze structuurvisie stuurt vooral op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied, waar het vorige beleid uit ging van uitbreiding met nieuw stedelijk gebied. Veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daarmee samenhangende veranderende behoeften van de bevolking dienen hierbij als uitgangspunten voor onderhoud en aanpassing van het bestaand stedelijk gebied.
In 2002 zijn in een samenwerking tussen de gemeente en de lokale woningcorporaties prestatieafspraken gemaakt. De kern van dit beleidskader is terug te vinden in de vorm van één van de hoofdthema's van de structuurvisie, genoemd 'Wonend Krimpen'. De belangrijkste punten van dit thema zijn:
- de kwalitatieve en kwantitatieve woningvoorraad afstemmen op de plaatselijke bevolking;
- de bouw van woningen voor senioren in het centrum krijgt prioriteit;
- aandacht voor doorstroming op de woningmarkt, waarbij voldoende woningen voor starters beschikbaar komen.
Naast de visie op het beleidsgebied wonen, is nog een aantal in de structuurvisie genoemde zaken relevant voor dit bestemmingsplan:
- herontwikkeling van het centrum, begrensd door de C.G. Roosweg, de Nieuwe Tiendweg, de Burgemeester Aalberslaan en de Noorderstraat. Gestreefd wordt naar een versterking van het winkelapparaat in de gemeente, met bijzondere aandacht voor behoud c.q. uitbouw van de (regionale) positie;
- de duurzaamheid van de ruimtelijke ontwikkeling, de inrichting van de openbare ruimte en van de bebouwing wordt een belangrijk beoordelingscriterium bij nieuwe plannen. Daarbij wordt het gebruik van duurzame, niet vervuilende materialen voorgeschreven en het energiegebruik bij aanleg en het beheer beperkt.
Aangezien er gekozen is voor het opstellen van een consoliderend bestemmingsplan, wordt de herontwikkeling van het centrumgebied hierbij niet meegenomen. Hiervoor zal een separate planologische procedure worden doorlopen.
Woonvisie (2009)
De Woonvisie Krimpen aan den IJssel 'Goed wonen tussen wereldstad en groene hart' is door de gemeenteraad in april 2009 vastgesteld. In deze woonvisie beschrijft het college de ambities van Krimpen aan den IJssel voor toekomstige woningbouw. Deze ambities vloeien voort uit de structuurvisie 2003-2030. De woonvisie is verdeeld in een viertal ambities op het gebied van wonen, te weten:
- voldoende nieuwbouw in verschillende woonmilieus: aansluitend bij de woningvraag;
- behoud van kwaliteit in de bestaande wijken: door beheer, preventie en herstructurering;
- meer mogelijkheden voor de woningzoekenden: meer keuzevrijheid en betere betaalbaarheid;
- sluitend netwerk van wonen, welzijn en zorg: uitbreiding woonzorgzones voor senioren.
Door de unieke ligging tussen stad en groen, vormt Krimpen aan den IJssel binnen de stadsregio Rotterdam een ontspannen, kleinstedelijke, groene gemeente. Het kan wordt gekarakteriseerd als een verstedelijkt dorp. Het beleid is en blijft er op gericht het dorpse en groene karakter te waarborgen en waar mogelijk te versterken. Het zijn juist deze woonkwaliteiten die Krimpen aan den IJssel tot een aantrekkelijke woongemeente maken in de stadsregio. Alleen het centrum zal een meer stedelijk karakter krijgen, wat op zich de aantrekkelijkheid van het gebied verhoogt.
Welstandsnota (2004)
Het welstandsbeleid van de gemeente Krimpen aan den IJssel is vastgelegd in de vorm van een welstandsnota. De gemeente is in deze nota opgedeeld in 9 deelgebieden. Vijf van deze gebieden maken geheel of gedeeltelijk deel uit van het plangebied. Dit zijn de gebieden Dijkzone, Oud Krimpen, Nieuwe Tiendweg, Kortland en Centrum.
Figuur 2.5 Deelgebieden welstandsnota
Op basis van de waarde en de waardering van een gebied is een bijzonder (niveau 1), regulier (niveau 2) of soepel (niveau 3) welstandsniveau vastgesteld. De basis voor de toekenning van welstandsniveaus ligt in de stedenbouwkundige opbouw van Krimpen aan den IJssel. De Dijkzone, Oud Krimpen, de Nieuwe Tiendweg en Centrum hebben welstandsniveau 1 (rood), hier geldt een bijzonder welstandsbeleid. Voor de Dijkzone, Oud Krimpen en Centrum is het welstandsbeleid gericht op het behouden van de aanwezige karakteristieken, voor de Nieuwe Tiendweg is het beleid gericht op een hoge beeldkwaliteit.
De ruimtelijke elementen die de structuur op wijk- en buurtniveau bepalen hebben welstandsniveau 2 (blauw) toegewezen gekregen. Deze elementen scheiden de verschillende woonbuurten. Voor de bebouwing langs deze structuurbepalende elementen geldt dat deze er goed uit moet zien. In figuur 2.6 is weergegeven op welke structuurbepalende elementen dit van toepassing is. Voor de overige gebieden geldt welstandsniveau 3 (grijs), hier worden geen specifieke eisen gesteld aan de ruimtelijke kwaliteit.
Figuur 2.6 Welstandsniveaus
Ontwikkelingsgebieden
Prinsessenflats
De Prinsessenflats ('de Witte Flatjes') is een locatie die in het centrum van Krimpen aan den IJssel wordt ontwikkeld. De huidige 240 appartementen voldoen niet meer aan de wooneisen van deze tijd en worden daarom in de komende jaren gesloopt.
Het plan is om op deze locatie nieuwe (voornamelijk) huurappartementen en een multifunctionele ruimte te realiseren.
Kerkdreef
Dit gebied is gelegen aan de Kerkdreef en wordt begrensd door enerzijds de nieuwbouw van de Admiraal de Ruyterschool en anderzijds de woningen aan de Kerkdreef. Dit terrein bood in het verleden ruimte aan het voormalig schoolgebouw van de Admiraal de Ruyterschool en ten dele aan een bedrijfsgebouw. Beiden zijn inmiddels gesloopt. Op het thans lege terrein is woningbouw voorzien. Voor de invulling hiervan zijn nog geen kaders vastgesteld.
IJsseldijk 330
Voor de locatie IJsseldijk 330 is een bouwplan ontwikkeld waarbij de direct aan de dijk staande woning gehandhaafd blijft, maar waarbij de achterliggende schuur, die onder aan de dijk ligt, wordt gesloopt. Op dit kavel worden twee nieuwe woningen gerealiseerd.
Werf aan den IJssel
Scheepswerf Van Duijvendijk is een van de oudste scheepswerven van Nederland en de eerste werf met een dwarshelling. De werf bestaat al sinds de 17e eeuw. In 2002 is de werf gesloten. De scheepswerf is eigendom van de gemeente Krimpen aan den IJssel. De gemeente denkt na over een nieuwe functie voor de gebouwen op de scheepswerf. Dit unieke stukje Krimpen moet in ieder geval een herkenbare plek blijven van de gemeente.
Krimpenerwaard College
Voor de nieuwbouw van het Krimpenerwaard College (in combinatie met een inpandige NOC.NSF-sporthal, clubgebouw en 3 kunstgras korfbalvelden) wordt op dit moment een plan ontwikkeld. Het nieuwe gebouw is gepland op de locatie van het huidige schoolsportveld ten zuiden van het huidige schoolgebouw aan de Driekamp. De sportvelden zijn voorzien op de plek, die vrijkomt na de sloop van dit gebouw. De locatie van de huidige korfbalvelden ten noorden van de Driekamp wordt na verplaatsing van de velden ingevuld met woningbouw.
Ten behoeve van de voorgenomen nieuwbouw van het nieuwe Krimpenerwaard College en de herontwikkeling van de huidige korfbalvelden worden specifieke postzegelbestemmingsplannen voorbereid.
Dijkversterking
Ingevolge de Waterwet worden alle primaire waterkeringen elke 6 jaar getoetst op veiligheid. Uit de tweede toetsronde (2001-2006) van dijkring 15 (waar ook de Lekdijk toe behoort) is gebleken dat delen van deze dijkring niet voldoen aan de wettelijke veiligheidsnorm. Dat geldt ook voor een deel van de Lekdijk. In het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma Hwbp (vastgesteld oktober 2006) moeten alle afgekeurde primaire waterkeringen op sobere, doelmatige en robuuste wijze worden versterkt voor 2015. De versterking van dit deel van de dijk is opgenomen in het Hwbp. De bestaande dijk blijft ongewijzigd. In plaats daarvan wordt een nieuwe dijk aangelegd langs de Sliksloot. De werkzaamheden daarvoor zullen in 2014 aanvang nemen.
Detailhandelsvisie Krimpen aan den IJssel
De gemeenteraad heeft op 15 december 2011 de detailhandelsvisie Krimpen aan den IJssel vastgesteld. Centraal in de visie staat de versterking van de hoofdstructuur, bestaande uit de winkelcentra De Crimpenhof, De Korf en De Olm. De vestiging van detailhandel is primair voorbehouden aan deze drie centra. Voor de andere (winkel)gebieden geldt een terughoudend beleid: de bestaande detailhandelsbestemmingen worden gerespecteerd, kleine uitbreidingen gehonoreerd en de bestemming verruimd. Hierdoor kan bij onvoldoende belangstelling vanuit de markt de vestiging van andere economische functies plaatsvinden. Hierbij moet gedacht worden aan dienstverlening, ambacht etc. Dit is gunstig voor de wijkeconomie en het voorkomt verloedering. De bestemmingsverruiming geeft ook de mogelijkheid om bij eventuele toenemende belangstelling weer detailhandel terug te laten komen. De vestiging van detailhandel buiten de bestaande winkelgebieden is niet toegestaan. Uitzonderingen hierop vormen (conform de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland) onder voorwaarden perifere detailhandel, verkoop van consumentenartikelen bij sport-, culturele-, medische-, recreatie- en vrijetijdsvoorzieningen (mits het assortiment aansluit bij deze voorzieningen) en afleverpunten op bedrijfslocaties.
Centrumvisie Krimpen aan den IJssel
Krimpen aan den IJssel heeft een stedenbouwkundige visie ontwikkeld voor het centrumgebied van de gemeente. De visie is het antwoord van de gemeente op een aantal maatschappelijke opgaven, die zich de komende decennia naar verwachting zullen aandienen. De consument stelt steeds hogere kwaliteitseisen aan woning en woonomgeving. De veranderende rol van en behoefte aan maatschappelijke voorzieningen maken dat de locatie en inpassing opnieuw moeten worden beoordeeld.
In de Centrumvisie zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
- 1. een compact centrum rondom een nieuw Raadhuisplein;
- 2. residentieel wonen en wonen in appartementen in het groen;
- 3. een vernieuwd en uitgebreid winkelcentrum;
- 4. bestaande voorzieningen krijgen een (nieuwe) plek in het centrum;
- 5. een betere bereikbaarheid voor voetgangers, fietsers, bussen en auto's.
De visie schetst een beeld dat wellicht over 20 à 30 jaar werkelijkheid kan zijn. Zij is nadrukkelijk niet bedoeld als blauwdruk voor een gedetailleerde ontwikkeling van het centrum. Het best kan de stedenbouwkundige visie nog worden omschreven als een mogelijk eindbeeld van de toekomstige ontwikkeling van het centrumgebied. Het voorliggende bestemmingsplan - dat een conserverend karakter heeft - voorziet niet in het verwezenlijken van dit eindbeeld.
2.6 Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Binnen het bebouwd gebied is nog enige ruimte voor herstructurering/inbreiding. Op de verschillende beleidsniveaus wordt dit ook verkozen boven uitbreiding. Waar deze mogelijkheden zich voordoen, worden middels separate juridisch-planologische procedures ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Behoud en versterking van de waardevolle karakteristieken staat hierbij wel voorop. Wel wordt getracht het gevarieerde woonmilieu te behouden, dit sluit ook weer aan bij de huidige behoeften en de maatschappelijke doelstellingen.
Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie
3.1 Inleiding
Krimpen aan den IJssel ligt in de Krimpenerwaard, aan de Hollandsche IJssel. De Hollandsche IJssel bestaat uit verschillende delen. Het deel van de rivier dat aan de gemeente Krimpen aan den IJssel grenst is breed en staat onder invloed van de getijden, het getijdenverschil is ongeveer 1,7 m. De rivier draagt een groot aantal functies, waaronder waterafvoer, vaarweg, werken, wonen, recreatie en natuur.
Het landschap van de Krimpenerwaard is vooral bepaald door de rivieren, de ordening van dit gebied is vooral gericht op de rivieren. Deze ordening is ontstaan door onder andere het grondgebruik, de bodemopbouw en het reeds aanwezige landschap. In de huidige opbouw van Krimpen aan den IJssel is de invloed van de rivier en de voormalige polderstructuur nog steeds terug te vinden.
Kortland is een gebied met verschillende gezichten. Het is hoofdzakelijk een woongebied, maar het gebied omvat ook het centrum met winkels en maatschappelijke functies. Daarnaast maken diverse bedrijvenlocaties en sportlocaties deel uit van dit gebied. De ruimtelijke structuur is complex, waarbij grote structuurlijnen en elementen, zoals de rivier, Algerabrug en de C.G. Roosweg het ruimtelijke patroon bepalen.
3.2 Ruimtelijke Structuur
De voormalige polderstructuur is structuur- en karakterbepalend in Kortland. Zo zijn voormalige sloten vergraven tot singels en liggen de (hoofd)wegen nog op de voormalige wegen, de Nieuwe Tiendweg ligt bijvoorbeeld evenwijdig aan de rivier. De wijk zelf heeft ook nog de zelfde begrenzing als de voormalige polder met dezelfde naam. Kortland kan daarom met recht een verstedelijkt landschap genoemd worden en biedt hierdoor veel aantrekkelijke en herkenbare kwaliteiten van zowel de stad als het platteland.
Dijkzone
De dijkzone en vooral de zone langs de IJssel behoort tot de oudste bebouwde gebieden van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Het gebied is grofweg in te delen in twee zones; binnendijks en buitendijks.
De buitendijkse zone wordt gekenmerkt door een menging van functies waarvan de bedrijfsfunctie het meest vertegenwoordigd is. Maar in het gebied is ook lintbebouwing en groenelementen terug te vinden. Het beheer en ontwikkeling van het buitendijkse gebied is gericht op het behoud en versterking van het karakter van de IJsseloevers.
De binnendijkse zone vormt de overgang tussen de dijkbebouwing en de meer projectmatig aangelegde woongebieden. Dit gebied wordt gekenmerkt door het gemengde gebruik, de verkaveling haaks op de dijk, de karakteristieke bebouwing en de veel voorkomende groene ruimtes. Op enkele plaatsen langs de IJsseldijk wordt het groene karakter bepaald door monumentale oude boerderijen met grote erven en de begraafplaats. Nieuwe ontwikkelingen moeten inspelen op de ruimtelijke karakteristiek van de binnendijkse zone.
Oud-Krimpen
Het gebied Oud-Krimpen wordt gekenmerkt door vooroorlogse bebouwing, de wijk is grotendeels voor 1950 gerealiseerd. De verkaveling wordt sterk bepaald door de smalle kavels en sloten uit het oorspronkelijke landschap. In de wijk is dit terug te vinden in een reeks lange rechte straten met smalle profielen en lange zichtlijnen. De woningen zijn vooral traditioneel van karakter met een lage goot en gebouwd als vrijstaande of als twee-onder-een-kapwoning. De wijk ligt aan weerszijden van de provinciale weg.
Centrum
Centraal in Krimpen aan den IJssel ligt het centrumgebied. Dit gebied wordt begrensd door de C.G. Roosweg (N210), de Nieuwe Tiendweg, de Burgemeester Aalberslaan en de Noorderstraat. Binnen dit gebied is het hoofdwinkelcentrum van de gemeente te vinden, maar ook het ontmoetings-, recreatie-, uitgaans-, werk- en woongebied. Wonen vindt plaats in de verschillende (gestapelde) woningbouwlocaties. Voor het centrum is een ontwikkelingsplan opgesteld, maar in dit bestemmingsplan wordt de huidige situatie gereguleerd.
Woongebieden
Het grootste deel van Kortland is regulier woongebied. Hier zijn vooral woningen te vinden die gebouwd zijn na 1950 en met name nadat de Algerabrug werd geopend in 1958. Het gebied bevat blokverkavelingen met eengezinswoningen, open verkavelingen met vrijstaande woningen en enkele complexen meergezinswoningen. De woongebieden in Kortland zijn tuinstedelijke woonmilieus, de wijk is ruim opgezet en heeft een groen karakter.
Groen- en waterstructuur
De in de inleiding beschreven oorspronkelijke landschappelijke ondergrond is vooral terug te vinden in de groen- en waterstructuur. De wijk kent een rechtlijnige opzet, belangrijke groenelementen zijn: de groenzone langs de Middenwetering, de groenzone langs de Dokter W.M. Blomsingel, de Nieuwe Tiendweg, de groenzone langs de Molenvlietsingel en de groenzone op de oostgrens van het plangebied. De belangrijke waterelementen zijn terug te vinden in de bovenstaande groenelementen.
De woonbuurten kennen ieder een eigen groenstructuur, dit komt door het verschil in opzet en bouw, de wijken worden aan elkaar gelinkt door de bovengenoemde groen- en waterelementen, hierdoor ontstaat één geheel.
3.3 Verkeersstructuur
Autoverkeer
De belangrijkste doorgaande weg is de C.G. Roosweg (N210), dit is de provinciale weg richting Rotterdam en Schoonhoven, deze weg loopt door het plangebied. De IJsseldijk dient vooral als verbinding met de gemeente Ouderkerk aan den IJssel in oostelijke richting en de Lekdijk met de gemeente Nederlek in zuidelijke richting.
De verbinding van Krimpen aan den IJssel in de richting van Rotterdam is van groot belang doordat een groot deel van de inwoners gebruikmaakt van deze weg voor hun werk, school en andere bovengemeentelijke voorzieningen. Knelpunt op deze route is nog steeds de Algerabrug. Bijna elke dag staat het verkeer hier nog vast. Door de gemeente Krimpen aan den IJssel, de gemeente Capelle aan den IJssel, de Stadsregio Rotterdam, de provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat, wordt voortdurend gezocht naar oplossingen om de doorstroming te verbeteren.
De belangrijkste gebiedsontsluitingsweg binnen het plangebied is de Nieuwe Tiendweg, welke midden door het plangebied loopt. De kruising met de C.G. Roosweg is tevens de hoofdentree van de gemeente. Dwars op deze weg liggen vervolgens de ondergeschikte ontsluitingswegen. Deze wegen ontsluiten de verschillende woongebieden, maar vormen ook de begrenzingen van, en soms een barrière tussen, de verschillende buurten. Deze wegen zijn allen 50 km/h-wegen. De woningen en andere functies zijn te bereiken via erf toegangswegen. Op deze wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/h. In figuur 3.1 is een weergave te zien van de verkeersstructuur in het plangebied.
Door de rastervormige opzet van wegen, is de afhandeling van het verkeer goed geregeld en zijn de woongebieden niet aantrekkelijk voor doorgaand verkeer. In de woongebieden is voldoende parkeergelegenheid aanwezig, wel kan door de algehele groei van het autobezit op enkele locaties in het plangebied een verhoogde parkeerdruk ontstaan. Vooralsnog zijn er geen grootschalige aanpassingen nodig.
Figuur 3.1 Verkeersstructuur in Kortland (bron: Verkeersveiligheidsplan)
Langzaam verkeer
De hiervoor beschreven verdeling van wegen leidt tot een overzichtelijke verdeling van drukke en rustige wegen. De gebiedsontsluitingswegen en erftoeganswegen zijn goed als fietsroute te gebruiken. Tussen de verschillende woongebieden is een padenstructuur aanwezig, welke gekoppeld is aan de groenstructuur. Deze padenstructuur maakt ook de overige voorzieningen te voet goed bereikbaar. De wijk beschikt over een fijnmazig, veilig en aantrekkelijk netwerk van langzaam verkeersroutes.
Openbaar vervoer
Krimpen aan den IJssel is goed te bereiken met het openbaar vervoer. De buslijnen 97, 98 en 196 rijden door de wijk naar het centrale busstation, dit busstation bevindt zich nabij het kruispunt tussen de Nieuwe Tiendweg en de N210. Vanuit het busstation rijden er bussen in de richting van de Krimpenerwaard en naar Capelsebrug, hier is aansluiting op het Rotterdamse metronet en met de stad Rotterdam.
3.4 Functionele Analyse
Detailhandel
In het plangebied zijn drie winkelcentra te vinden: twee buurtwinkelcentra 'Parkzoom' en 'Stad en Landschap' en het hoofdwinkelcentrum 'Crimpenhof'. Het beleid van de gemeente is gericht op het zoveel mogelijk in stand houden van bestaande voorzieningen door concentratie in de bestaande centra. Vooral voor Crimpenhof is het belangrijk dat de huidige aantrekkingskracht in stand blijft. Dit beleid is opgenomen in de vastgestelde Detailhandelsnota.
Bedrijven
De bedrijven in plangebied Kortland zijn vooral te vinden langs het water. Er is onderscheid te maken in twee bedrijventerreinen, het grootste ligt langs de Sliksloot en een kleinere langs de Hollandsche IJssel. Verspreid in het plangebied zijn ook nog enkele bedrijven aanwezig.
Kantoren
Er zijn enkele kleinschalige kantoren met een lokale binding in Krimpen aan den IJssel te vinden in het plangebied. Het behoud van deze kantoren is wenselijk ter beperking van de woon-werkafstanden en ter verbetering van de werkgelegenheid. Bij deze kantoren moet gedacht worden aan een makelaar, een administratiekantoor, een bank, een notariskantoor en dergelijke. Bij voorkeur worden deze gevestigd op plekken met een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid.
Maatschappelijk
Maatschappelijke voorzieningen zijn in het plangebied vooral te vinden in de vorm van (basis)onderwijs- en zorginstellingen. In het plangebied is openbaar en bijzonder onderwijs aanwezig, verdeeld over tien scholen. Ook zijn er in het plangebied verschillende maatschappelijke voorzieningen te vinden, waaronder aangepaste woonvormen. Centraal in het plangebied ligt ook een polikliniek waar mensen terecht kunnen voor een medische consultatie of kleine behandeling door een arts. Een nieuw gezondheidscentrum is onlangs gerealiseerd.
Recreatie en sport
De grootste sport- en recreatievoorziening is te vinden in het zuidwesten van het plangebied. Verder zijn er nog twee kleinere sportcomplexen te vinden in het noordoosten van het plangebied. Het aanbod van recreatie buiten het plangebied is nog groter, dit komt door de ligging op de overgang van stad naar platteland. In de Rotterdamse stedelijke zone zijn de meer grootschalige vormen van recreatie te vinden. In de richting van de Krimpenerwaard kan men op korte afstand de natuur beleven op de golfbaan en in de vorm van rivieren, waterpartijen en verschillende groen- en recreatieve voorzieningen.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het voorliggende hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Watertoets
Waterbeheer en watertoets
In Krimpen aan den IJssel is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor het kwalitatief en kwantitatief waterbeheer. Tevens is het Hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud aan de waterkeringen. Alle watergangen zijn in beheer bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Dit betekent dat geen enkele verandering aan de waterhuishouding zal kunnen plaatsvinden zonder de nadrukkelijke toestemming van de waterbeheerder.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- de waterkwaliteit voldoet ten minste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Gemeentelijk beleid
Het Stedelijk Waterplan Krimpen aan den IJssel is in 2001 tot stand gekomen door samenwerking tussen de gemeente Krimpen aan den IJssel, het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden. De reden voor het opstellen van het plan was de wens van de waterschappen in Zuid-Holland-Zuid om voor alle stedelijke kernen in hun beheersgebied een stedelijk waterplan op te stellen. Bij het opstellen van dit plan was er nog sprake van twee waterbeheerders, waarbij het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard de waterkwantiteit verzorgde en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden ging over de waterkwaliteit. Na 1 januari 2005 is bij de uitvoering van het plan sprake van een integraal waterschap het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het doel van het Stedelijk Waterplan Krimpen aan den IJssel is het ontwikkelen van een gezamenlijke visie op het stedelijk water van gemeente, hoogheemraadschap, zuiveringsschap en belangenvertegenwoordigers. Deze visie wordt vervolgens uitgewerkt in een maatregelenplan. De visie is geënt op het idee dat het stedelijk water in Krimpen aan den IJssel schoon en gezond moet zijn en geen overlast mag veroorzaken. Tevens is in het plan rekening gehouden met het belang van alle overheden, verenigingen, stichtingen en bewoners.
De ambitie van dit Stedelijk Waterplan is het realiseren van een zo goed mogelijk functionerend watersysteem zowel op het gebied van waterkwantiteit als waterkwaliteit binnen de planperiode die loopt tot 2015. Voor de waterkwantiteit houdt dit in dat binnen de grenzen van Krimpen aan den IJssel geen knelpunten optreden in de afvoer van water door de watergangen.
Huidige situatie
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in het noordoosten van het plangebied uit veengrond en in het zuidwesten uit zeekleigrond. Het plangebied ligt in peilgebied Krimpen (GPG-490) met een flexibel peil dat varieert tussen NAP -2,02 m en -2,07 m. De maaiveldhoogte ter plaatse varieert tussen de NAP -1,9 en +1,7 m.
Waterkwantiteit
Aan de noordkant grenst het plangebied aan de Hollandsche IJssel en aan de zuidkant aan een aftakking van de Lek. Ook zijn in het plangebied verschillende watergangen aanwezig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied wordt gezocht naar locaties voor natuurvriendelijke oevers. Verder liggen er in het plangebied geen KRW-waterlichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het noordelijke en westelijke deel van het plangebied ligt in de kern-/beschermingszone van de IJsseldijk en het zuidelijke deel van het plangebied ligt in de kern-/beschermingszone van de Lekdijk. Ook ligt in het noordwesten een deel van het plangebied buitendijks. De Hollandsche IJssel kering is een stormvloedkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd en een gedeeltelijk gescheiden rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk worden gemaakt. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Scheepvaart
Rijkswaterstaat is waterbeheerder van de Hollandsche IJssel en de Nieuwe Maas (inclusief buitendijkse gebieden). Hiermee ziet zij toe op een veilige en ongehinderde afvoer van water. Omdat het beheer van de Hollandsche IJssel en de Nieuwe Maas ligt bij Rijkswaterstaat, moet ook de wetgeving voor de scheepvaart in acht worden genomen. Het is voor Rijkswaterstaat van belang dat een vlotte, veilige en efficiënte verkeersafwikkeling gewaarborgd blijft. Ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden mogen de scheepvaart niet hinderen. Rijkswaterstaat hanteert speciale regels ter bescherming van de vaarweg en de oevers. Zo dient langs vaarwegen, op basis van de Richtlijn Vaarwegen (RVW 2011) voor CEMT-klasse V, waartoe de Hollandsche IJssel en de Nieuwe Maas behoort, in binnenbochten een vrijwaringszone van 25 m aangehouden te worden. Door deze zone te vrijwaren van bebouwing wordt het risico op aanvaringen en storingen van de scheepsradar zoveel mogelijk beperkt. De Richtlijn Vaarwegen is voor Rijkswaterstaat kaderstellend voor het ontwerpen en inrichten van vaarwegen en hun oevers. Deze richtlijnen zijn niet als publiekrechtelijke belemmering opgenomen in het Kadaster.
Beleidsregels grote rivieren (Bgr)
Op het buitendijkse deel van het plangebied is de Waterwet van toepassing. Daar waar de Waterwet onverkort van toepassing is, wordt ook getoetst aan de Bgr. Op grond van de Bgr is in dit plangebied het bergend regime van toepassing. Rijkswaterstaat borgt daarmee dat de rivier en het buitendijkse gebied voldoende waterbergend vermogen heeft en blijft houden. Dit betekent tevens dat het gebied bij hoog water deels onder water kan lopen. Op grond van de Bgr is het bebouwen van onbebouwde gronden mogelijk, als het verlies aan bergend vermogen van de rivier gecompenseerd kan worden. Voor de betreffende gronden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen.
Waterveiligheid
Delen van het plangebied zijn buitendijks gelegen. Er is sprake van een beperkte getijdewerking. Om problemen met wateroverlast te voorkomen. dient met deze getijdewerking rekening gehouden te worden bij ontwikkelingen om voldoende drooglegging te waarborgen.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water - 1' en 'Water - 2', de laatste is toegekend aan de Hollandsche IJssel en de Sliksloot en het overige water in het plangebied is bestemd als 'Water - 1'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming. Tevens is ter plaatse van de stormvloedkering inclusief haar beschermingszones een passende dubbelbestemming worden opgenomen.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
Over het ontstaan van Krimpen aan den IJssel is weinig bekend. In 1277 wordt voor het eerst in geschriften melding gemaakt van een ambacht, ofwel een dorp op de IJssel. Door de eeuwen heen is de naam op uiteenlopende wijze geschreven: Crimpene op den Yssel, Crimpen opte Issel, Crimpene of Crempene op 't IJssel. In de volksmond werd de plaats begin 1800 ook wel Tingenijssel genoemd. Krimpen was in het verleden een ander woord voor rivierbocht. Met de toevoeging 'aan den IJssel' onderscheidt het dorp zich van de buurgemeente Krimpen aan de Lek.
Krimpen aan den IJssel ligt in de westpunt van de Krimpenerwaard. Een gebied dat al eeuwen ingeklemd ligt tussen twee rivieren, de Hollandsche IJssel en de Lek, die vanaf de 8e eeuw hun huidige bedding volgen. Historische geschriften maken melding van het feit dat Krimpen aan den IJssel in 1630 vijftig huizen telde met in totaal tweehonderd inwoners. Het dorp bleef eeuwenlang een agrarische samenleving met in 1946 zo'n 6.550 inwoners. De mensen woonden voornamelijk langs de IJssel- en Lekdijk. Ook stonden er huizen in de tot 1855 zelfstandige gemeente Stormpolder. Veel Krimpenaren hadden werk in de steenbakkerijen en op de scheepswerven, die zich al sinds eeuwen gevestigd hadden in de Stormpolder en langs de IJsseldijk.
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Archeologische verwachtingen- en beleidskaart (2011)
Dit rapport vormt een toelichting op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart en de beleidskaart. Het is een uitwerking van de landelijk dekkende IKAW en de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland. De kaart en het beleid is gedetailleerder uitgevoerd dan de beleidsstukken van de hogere schaalniveaus. In figuur 4.1 is een uitsnede te zien van de weergave van archeologische verwachtingen in het plangebied.
Figuur 4.1 Archeologische verwachting
In het plangebied komen gebieden voor met een lage, middelhoge en hoge archeologische verwachting. Gebieden met een hoge archeologische verwachting betreft de zone van de stroomruggen en de dijklinten, de cultuurhistorische elementen en delen van de Oude Tiendweg. Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting betreft de stroomruggen zonder specifieke aanwijzingen voor bewoning tot en met de 19e eeuw, delen van de Oude Tiendweg en cultuurhistorische elementen waarop grootschalige woningbouw heeft plaatsgevonden.
Gebieden met een lage archeologische verwachting betreft die delen van de veengebieden waar geen aanwijzingen voor archeologische resten zijn. Hier dient bij plangebieden groter dan 10.000 m², waarvan de bodemingrepen dieper reiken dan 1 m onder maaiveld, archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd.
Indien het onderzoek in de gebieden uitwijst dat een vindplaats aanwezig is, dient gestreefd te worden naar behoud van de resten 'in situ' (in de grond) door planaanpassing. Indien dit niet gerealiseerd kan worden, wordt de informatie veiliggesteld door archeologisch vervolgonderzoek.
Het verdient de voorkeur de omgevingsconditie 'archeologie' zo vroeg mogelijk in de planvorming van de gemeente Krimpen aan den IJssel te betrekken. Op deze wijze kan zicht worden gekregen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden, is behoud 'in situ' (in de bodem) het beste te realiseren, kan zicht worden gekregen op mogelijke kosten als behoud in de bodem niet realiseerbaar is, en kan ook al in de grondexploitatie rekening worden gehouden met mogelijke archeologiekosten (bijvoorbeeld de kosten van opgraven).
Monumenten en beeldbepalende objecten
Bij monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen rijksmonumenten, provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten. De gemeente Krimpen aan den IJssel kent geen provinciale en gemeentelijke monumenten, in het plangebied komen echter wel tien rijksmonumenten voor. Een rijksmonument is een gebouw of object dat van algemeen belang is wegens de schoonheid, de betekenis voor wetenschap of de historische waarde. Een monument moet 50 jaar of langer geleden zijn gemaakt om in het kader van de 'monumentenwet voor bescherming' in aanmerking te komen. Volgens de monumentenwet 1988 is de definitie van een monument:
- 1. vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;
- 2. terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1.
Voor het bestemmingsplan en toekomstige ontwikkelingen is het belangrijk dat er verbinding wordt gelegd met de aangewezen monumenten en de overige historisch waardevolle bebouwing. Voor monumenten is sprake van een algemene bescherming van de bestaande situatie en de doelstelling om de in verval geraakte monumenten te herstellen. Veranderingen en uitbreidingen (in de directe omgeving) van monumenten mogen uitsluitend ondergeschikt van aard zijn.
Bij besluit van 2 december 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders de nota 'Inventarisatie beeldbepalende objecten/gebieden in Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Die nota bevat een inventarisatie van alle beeldbepalende objecten en gebieden binnen de gemeente, waaronder ook de rijksmonumenten. In 2012 is de vervaardiging van een 'Cultuurhistorische Waardenkaart' met een bijbehorende catalogus ter hand genomen.
De gemeente kent vooralsnog geen gemeentelijke of provinciale monumenten. Dat leidt ertoe dat naast de rijksmonumenten geen van de in de lijst genoemde beeldbepalende objecten of gebieden in het kader van het bestemmingsplan een beschermde status heeft ingevolge de Monumentenwet. De gemeente heeft het voornemen de vastgestelde nota bij de eerstkomende actualisering van de welstandsnota te betrekken.
In Bijlage 1 is een tabel opgenomen met een opsomming van de beeldbepalende objecten en gebieden in het plangebied. De volgnummers in de tabel verwijzen naar de nummering, zoals die is opgenomen in de 'Inventarisatie beeldbepalende objecten/gebieden in Krimpen aan den IJssel' en op de 'Cultuurhistorische Waardenkaart'.
Er staan objecten c.q. gebouwen in de tabel die op de bij dit plan behorende verbeelding de bouwaanduiding 'karakteristiek' (ka) hebben gekregen. Ter plaatse zijn beperkende regels van toepassing.
4.4 Bodem
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er is geen sprake van een functiewijziging waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit. Naast het vaststellen van een bestemmingsplan zijn er nog meer momenten waarop rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit. Dit betreft onder meer het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouwen of het uitvoeren van grondverzet.
Daarnaast voert de gemeente taken uit in het kader van de Wet bodembescherming. In het plangebied zijn, met name op de bedrijventerreinen, enkele locaties gelegen waar in het kader van het bodemprogramma reeds bodemsaneringen zijn uitgevoerd of nog moeten worden gestart. Het vaststellen van het bestemmingsplan heeft geen relatie met (de monitoring van) het bodemprogramma.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.5 Flora En Fauna
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 2.
Huidige situatie
In het plangebied liggen groenstroken, parken, watergangen en tuinen. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet vergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De Hollandsche IJssel maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen ontwikkelingen voorzien die een negatief effect kunnen hebben op de EHS. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.6 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
- rekening gehouden wordt met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van de SvB 'bedrijventerrein' die is opgenomen in Bijlage 1 van de regels en van de SvB 'functiemenging', Bijlage 2 van de regels. Een toelichting op beide SvB's is opgenomen in Bijlage 3 bij de toelichting.
De richtafstanden uit de SvB 'bedrijventerrein' gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Indien sprake is van overige gebiedstypen kan beargumenteerd van de richtafstanden worden afgeweken. Milieuzonering is alleen van toepassing op nieuwe situaties zoals de ontwikkeling van nieuwe milieugevoelige bestemmingen en de vestiging van nieuwe bedrijven/start van nieuwe bedrijfsactiviteiten. De richtafstanden zijn niet van toepassing op bestaande situaties, daarvoor geldt dat afstemming met de omgeving heeft plaatsgevonden in het milieuspoor (milieuvergunning of milieumelding).
Onderzoek
In het plangebied worden de bestaande bedrijfsbestemmingen gehandhaafd. Nieuwe bedrijfslocaties worden niet mogelijk gemaakt. Voor de bestaande bedrijventerreinen en verspreid liggende bedrijfslocaties zijn twee systematieken van milieuzonering toegepast.
Bedrijventerreinen
Voor de bestaande bedrijventerreinen Parellelweg-west (ten noorden en ten zuiden van de Industrieweg) en IJsseldijk is op basis van de systematiek van inwaartse milieuzonering een algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten opgesteld. Dit betekent dat de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten, uitgedrukt in milieucategorieën, is afgestemd op de meest nabijgelegen milieugevoelige bestemmingen zoals woningen en bedrijfswoningen.
- Burgerwoningen
De bedrijventerreinen liggen aan de Hollandsche IJssel en de Haven. In de zone langs de bedrijventerreinen zijn naast de woonfunctie plaatselijk ook andere functies aanwezig zoals sportvoorzieningen en verspreid liggende bedrijfslocaties. Bovendien zijn de woningen gelegen langs de wegen Lekdijk/Parallelweg en IJsseldijk die tevens fungeren als ontsluitingsweg voor de genoemde bedrijventerreinen. De aanwezige woonbebouwing in deze zone wordt niet getypeerd als 'rustige woonwijk', ter plaatse is reeds sprake van een verhoogde milieubelasting. De richtafstanden ten opzichte van het gebiedstype 'rustige woonwijk' worden daarom met één afstandsstap verlaagd. In de omgeving van de woningen in deze zone zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 toegestaan op een afstand van 30 m, categorie 3.2 op 50 m en categorie 4.1 op 100 m. Voor overige woongebieden geldt dat het gebiedstype 'rustige woonwijk' is gehanteerd.
- Bedrijfswoningen
Voor de aanwezige bedrijfswoningen geldt dat er minder hoge eisen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat in relatie tot de nabijgelegen bedrijvigheid. Er is vaak sprake van een verhoogde milieubelasting als gevolg van de eigen bedrijfsactiviteiten. Ter plaatse van deze woningen is het daarom onmogelijk dat een leefklimaat kan worden bereikt dat overeenkomt met een rustige woonwijk. Daarnaast levert het toepassen van standaardrichtafstanden een te grote en onnodige beperking op voor de aanwezige bedrijven. Ten opzichte van deze bestaande bedrijfswoningen worden de richtafstanden daarom met twee afstandsstappen verkleind. Dat betekent dat in de directe omgeving van bedrijfswoningen bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 mogelijk zijn en categorie 3.2-bedrijven op 30 m van bedrijfswoningen zijn toegestaan, tenzij de algemene toelaatbaarheid al wordt beïnvloed door de nabijheid van burgerwoningen. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan omdat deze beperkingen opleggen aan de algemene toelaatbaarheid en bedrijfsvoering van bedrijven in de directe omgeving hiervan. Ook zijn nieuwe bedrijfswoningen op grond van het provinciale beleid niet toegestaan.
Verspreid liggende bedrijfslocaties
In het gehele plangebied komen buiten de bedrijventerrein enkele verspreid liggende bedrijfslocaties voor. De locaties grenzen direct aan de woongebieden. Voor deze locaties wordt daarom geen zonering toegepast op basis van richtafstanden. Dit zou een situatie opleveren waarin er nauwelijks bedrijfsactiviteiten mogelijk zijn die algemeen kunnen worden toegelaten. Voor deze locaties wordt daarom gewerkt met een milieuzonering op basis van de systematiek van functiemenging. Daarbij wordt niet gewerkt met een categorie-indeling op basis van richtafstanden maar een categorie-indeling op basis van de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten direct naast of boven woningen. Deze categorieën zijn weergegeven in de SvB 'functiemenging' die eveneens is opgenomen in de bijlagen bij de regels. Alleen bedrijven met een beperkte milieu-invloed, waarbij omliggende woningen bouwkundig zijn afgescheiden van de bedrijfsactiviteiten, worden algemeen toegelaten (categorie B2).
Uitwerking milieuzonering
Op grond van de bovenstaande uitgangspunten is de milieuzonering nader uitgewerkt. Op het gezoneerde terrein IJsseldijk zijn grotendeels bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 en 3.2 toegestaan. Op een klein deel is de toelaatbaarheid beperkt tot categorie 2. Op het bedrijventerrein Parallelweg-west zijn grotendeels bedrijfsactiviteiten uit categorie 2 tot en met 3.2 toegestaan. Ten zuiden van de Industrieweg is tevens ruimte voor categorie 4.1-bedrijven. Voor de beide bedrijventerreinen geldt dat de toelaatbaarheid bestaat uit de hoogst mogelijke categorieën op basis van de uitgewerkte milieuzonering. Op enkele locaties is de toelaatbaarheid ingeperkt vanwege de aanwezigheid van bedrijfswoningen op het bedrijventerrein.
Inschaling huidige bedrijven
De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de SvB 'bedrijventerrein' en SvB 'functiemenging'. Enkele bedrijven vallen in een hogere categorie dan ter plaatse algemeen toelaatbaar wordt geacht of voeren bedrijfsactiviteiten uit die niet in de Staat zijn opgenomen. Deze bedrijven hebben een specifieke bedrijfsbestemming (aanduiding sb) gekregen. Daarmee zijn op deze locaties de aangegeven specifieke bedrijfsactiviteiten toegestaan of activiteiten die vallen onder de algemeen toelaatbare categorieën. Gelet op het huidige functioneren van deze bedrijven op het bedrijventerrein acht de gemeente het niet wenselijk de betreffende bedrijven weg te bestemmen/te verplaatsen. Deze bedrijven dienen in hun huidige bedrijfsvoering al rekening te houden met de omliggende (bedrijfs)woningen. In de huidige situatie is geen sprake van knelpuntsituaties, er zijn ook geen klachten van omwonenden of anderen bekend. In Bijlage 5 is een overzicht opgenomen van de bedrijfslocaties waarvoor een specifieke bedrijfsbestemming is opgenomen.
Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen gebruikmaken van een afwijkingsbevoegdheid om ter plaatse van de bestemming 'Bedrijventerrein' bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste twee naastgelegen categorieën toe te staan, mits deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toelaatbare milieucategorieën.
Voor de bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' geldt dat bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste één naastgelegen categorie uit de SvB 'functiemenging' en bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen in de SvB 'functiemenging' na afwijking zijn toegestaan mits ook hierbij wordt aangetoond dat zij geen onaanvaardbare milieuhinder veroorzaken in de omgeving. Ook bij deze systematiek worden specifieke bedrijfsbestemmingen toegekend aan bedrijfslocaties waar de huidige bedrijfsactiviteiten niet binnen de algemene toelaatbaarheid passen.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt aan de hand van de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Tevens is daarmee bereikt dat bestaande en toekomstige bedrijven niet in hun functioneren worden belemmerd. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.7 Horeca
Algemeen
Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dat horecavoorzieningen op een gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Vergelijkbaar met de zonering van bedrijfsactiviteiten wordt daarbij gebruikgemaakt van een Staat van Horeca-activiteiten (SvH). De SvH bestaat uit een lijst van horeca-activiteiten die is gerangschikt naar mate van hinderlijkheid waarbij vooral is gekeken naar het aspect geluidshinder en de verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën. Per gebied wordt vastgesteld welke categorie van horecavoorzieningen toelaatbaar wordt geacht. De Staat is opgenomen in Bijlage 3 van de regels. Voor een toelichting op de regeling van Horecavoorzieningen met de SvH wordt verwezen naar Bijlage 4 van de toelichting.
Algemene toelaatbaarheid en beoordeling
In de huidige situatie zijn op een drietal locaties horecabedrijven aanwezig waarvoor een bestemming 'horeca' is opgenomen met een algemene toelaatbaarheid voor horeca-activiteiten tot en met categorie 2. De bestaande horeca-activiteiten vallen binnen deze algemene toelaatbaarheid.
Verder biedt het plan de mogelijkheid tot de ontwikkeling van horeca-activiteiten ter plaatse van de aanduiding horeca (h) binnen de bestemming 'woongebied'. In die gevallen is de algemene toelaatbaarheid, vanwege de kenmerken van het gebied, beperkt tot maximale categorie 1b. Dit zijn horecabedrijven die over het algemeen slechts beperkt hinder veroorzaken voor omwonenden. Voor activiteiten die niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid, maar die wel wenselijk zijn en kunnen worden ingepast in de omgeving, is een specifieke horecabestemming opgenomen (sh). Ter plaatse zijn alleen activiteiten toegestaan die zijn omschreven in de specifieke bestemming of activiteiten die passen binnen de algemeen toegelaten categorieën 1a en 1b. Hiermee wordt het ontstaan van nieuwe hinder voorkomen. In Bijlage 5 is een lijst met horecalocaties opgenomen waarvoor een specifieke horecabestemming is opgenomen.
4.8 Industrielawaai
Beleid en normstelling
Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In de regels van het voorliggende bestemmingsplan worden deze inrichtingen aangeduid als 'wgh-inrichtingen'. Tot de geluidszone behoort het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de grens van de zone, zoals in de wet is vastgelegd. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het de gezamenlijke bedrijfsactiviteiten op het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies
Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen die binnen de geluidszone liggen, is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Op grond van de Wgh kan het college van burgemeester en wethouders de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
Saneringsprogramma industrielawaai
Voor diverse gezoneerde bedrijventerrein zijn in het verleden saneringsprogramma's voor industrielawaai uitgevoerd.Dat is ook het geval voor de bedrijventerreinen IJsseldijk en Stormpolder. Met het saneringsprogramma zijn bij diverse bedrijven maatregelen doorgevoerd om de geluidsemissie te beperken. Doel van deze sanering was om de geluidsbelasting ter plaatse van woningen die binnen de geluidszone zijn gelegen, te beperken. De uitkomsten van de sanering zijn vastgelegd door de vaststelling van Maximaal Toelaatbare Geluidsniveaus (MTG) ter plaatse van woningen binnen de geluidszone. Deze MTG-waarden bepalen de feitelijke geluidsruimte binnen de geluidszone. De zonegrens en de MTG-waarden zijn bepalend voor de toetsing van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Zowel voor de bedrijventerreinen binnen de geluidszone Stormpolder als het gezoneerde terrein IJsseldijk zijn in 1998 en 1997 geluidssaneringsprogramma's vastgesteld.
Onderzoek
Het plangebied is gelegen binnen de industriële geluidszones van een viertal gezoneerde bedrijventerreinen. Het gaat om de geluidszones Stormpolder, IJsselmonde Noordrand, De Zaag/De Noord en IJsseldijk.
IJsseldijk
Het gezoneerde bedrijventerrein IJsseldijk is het enige gezoneerde bedrijventerrein dat in het plangebied is gelegen. In lijn met het vigerende bestemmingsplan zijn alleen Wgh-inrichtingen toegestaan in het oosten en westen van het gezoneerde terrein. Ter plaatse van de aanduiding 'sbt-6' is de vestiging van Wgh-inrichtingen niet toegestaan. Ter plaatse van deze aanduiding zijn in de huidige situatie ook geen Wgh-inrichtingen aanwezig, op grond van het vigerend bestemmingsplan was de vestiging van Wgh-inrichtingen alleen toegestaan buiten het aanduidingsvlak.
De geluidszone reikt tot over een deel van het bestaande woongebied. Met de vaststelling van de MTG-waarden is het maximale geluidsniveau ter plaatse van woningen binnen de geluidszone reeds gemaximeerd. De MTG-waarden zijn voor diverse woningen vastgesteld, onder meer langs de IJsseldijk. De MTG-waarden bedragen 55 dB(A). Binnen de zone worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De uitvoering van het bestemmingsplan levert daarom geen beperking op voor de bedrijven op het bedrijventerrein IJsseldijk.
Figuur 4.2 Ligging geluidszone IJsseldijk
Stormpolder
De geluidszone van Stormpolder reikt tot over de westrand van het plangebied. Het gebied tussen de Lekdijk en Tuinstraat is binnen de geluidszone gelegen. Tussen de woonbebouwing en het gezoneerde terrein is een strook met lichtere bedrijvigheid gelegen. In het woongebied dat is gelegen binnen de geluidszone zijn twee MTG-waarden van 55 dB(A) vastgesteld voor de adressen Lekdijk 43 en 45. Dat betekent dat de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege bedrijfsactiviteiten op het gezoneerde terrein Stormpolder, ook bij toekomstige ontwikkelingen, ter plaatse van deze beide woningen niet meer dan 55 dB(A) mag bedragen.
De Zaag/De Noord
Voor de geluidszone De Zaag/De Noord geldt dat de zone enkel reikt tot het bedrijventerrein Parallelweg/De Krom. Omdat binnen het deel van de geluidszone dat reikt tot het plangebied geen geluidsgevoelige bestemmingen zijn gelegen, wordt niet nader op deze geluidszone ingegaan.
IJsselmonde Noordrand
De geluidszone IJsselmonde Noordrand is gelegen rond enkele gezoneerde terreinen op de zuidoever van de Maas in de gemeente Ridderkerk. De zonegrens reikt juist tot enkele woningen in Krimpen aan den IJssel, gelegen aan de Waalsingel ter hoogte van De Waal en enkele woningen aan de Lekdijk. Voor de bedrijventerreinen binnen de geluidszone IJsselmonde-Noordrand geldt echter dat de geluidsrelevante bedrijfsactiviteiten sterk zijn afgenomen door transformatie van delen van het gezoneerde terrein naar woningbouw. Deze transformatie is tevens aanleiding geweest voor de uitvoering van een saneringsprogramma. Het resultaat is dat de contouren na sanering, die op termijn worden vastgelegd in bestemmingsplannen, op veel kortere afstand van het gezoneerde terrein zijn gelegen dan de huidige geluidszone. De saneringscontouren reiken niet tot in het plangebied zodat de geluidszone IJsselmonde Noordrand niet relevant is voor het voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 4.3 Ligging geluidszone Stormpolder, De Zaag/De Noord en IJsselmonde Noordrand
Conclusie
De industriële geluidszone Stormpolder, die is vastgesteld voor bedrijventerreinen die buiten het plangebied zijn gelegen, en de industriële geluidszone IJsseldijk voor bedrijventerrein IJsseldijk, gelegen binnen het plangebied, zijn relevant voor het voorliggende bestemmingsplan. Voor beide zones geldt dat binnen de geluidszone geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen aanwezig zijn. Om ontoelaatbare geluidsbelastingen ter plaatse van deze woningen te voorkomen, is in het verleden reeds een geluidssaneringsprogramma uitgevoerd en zijn bijbehorende MTG-waarden vastgesteld voor de Maximaal Toelaatbare Geluidbelasting. Deze MTG-waarden bedragen 55 dB(A). Deze waarde komt overeen met de uiterste grenswaarde voor industrielawaai. Ter plaatse van het woongebied binnen de geluidszone is vanuit het oogpunt van industrielawaai sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De wet geluidhinder, onderdeel industrielawaai, staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Voor overige bedrijventerreinen, die geen deel uitmaken van een gezoneerd terrein, geldt dat afstemming met de omgeving voor het onderdeel geluid, heeft plaatsgevonden door het toepassen van milieuzonering (zie 4.6 Bedrijven enmilieuhinder).
4.9 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m3 overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer kunnen gemeenten de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen slechts uitoefenen indien is aangetoond dat er als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Onderzoek
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, het plan heeft daarom geen effect op de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan inzicht worden gegeven in de luchtkwaliteit langs maatgevende wegen. Uit de monitoringstool blijkt dat langs de maatgevende wegen in en om het plangebied zowel in 2012 als in de prognosejaren 2015 en 2020 ruimschoots wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10. Voor NO2 geldt dat tot 2015 nog niet wordt voldaan aan de Europese grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2. De tijdelijk verhoogde grenswaarde die in Nederland op grond van de Wet milieubeheer is toegestaan (na derogatie van de Europese Commissie) wordt echter niet overschreden. In 2015 wordt in de directe omgeving van de N210 nabij de Algerabrug juist voldaan aan de Europese grenswaarde. De jaargemiddelde concentraties NO2 vormt ter plaatse een aandachtspunt. Op grotere afstand van de N210 wordt voldaan aan de grenswaarden aangezien concentraties van luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate de afstand tot de weg groter wordt. De bijdrage van overige bronnen in de omgeving, zoals industrie, is overigens in de achtergrondconcentratie verwerkt. Dankzij het treffen van bronmaatregelen, zoals schonere motoren, zal de achtergrondconcentratie NO2 dalen zodat in 2020 ruimschoots aan de grenswaarde wordt voldaan.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied wordt in 2012 en in de prognosejaren 2015 en 2020 voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. Voor de N210 nabij de Algerabrug geldt dat de jaargemiddelde concentratie NO2 tot 2015 in de directe omgeving van de weg een aandachtspunt vormt dat wordt gemonitord. In 2020 is niet langer sprake van een (dreigende) overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2. Voor de rest van het plangebied geldt dat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
4.10 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven in de directe omgeving waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties een grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en een streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): uitgegaan wordt van het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord (in bestaande en nieuwe situaties). In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:
- 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
- 2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
- 3. het GR neemt met minder dan 10% toe en de oriënterende waarde wordt niet overschreden.
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
- de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid ingeval van concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied;
- het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
- de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen.
Onderzoek
Inrichtingen
In het plangebied is één inrichting gelegen waarvan de externe veiligheidsrisico's relevant zijn in het ruimtelijk spoor. Dit betreft het lpg-tankstation aan de Nieuwe Tiendweg 21 met een vergunde doorzet van maximaal 1.000 m³ per jaar. De maatgevende PR 10-6-contour bedraagt op grond van de huidige Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) 45 m rond het vulpunt voor lpg. Binnen de PR 10-6-contour zijn geen kwetsbare objecten (ook geen beperkt kwetsbare objecten) aanwezig zodat aan de grenswaarde voor het PR wordt voldaan. De PR 10-6-contour is met een veiligheidszone aangegeven op de verbeelding.
Het invloedsgebied voor het GR bedraagt 150 m rond het vulpunt en de opstelplaats voor de lpg-tankwagen. Het invloedsgebied reikt tot de omliggende woonbebouwing. Uit informatie van DCMR Milieudienst Rijnmond blijkt dat het GR, rekening houdend met uitvoering van het LPG-convenant maatregelen, in de huidige situatie een factor 0,3 maal de oriënterende waarde bedraagt. Omdat het plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt, is er geen sprake van een toename van het GR. In de verantwoording van het GR wordt ingegaan op het effectscenario en op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Voor overige risicorelevante bedrijfsactiviteiten geldt dat er generieke veiligheidsafstanden van toepassing zijn, de veiligheidsrisco's reiken niet tot buiten de inrichting.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over de N210 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat om brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) en brandbare gassen (GF3). Deze weg maakt onderdeel uit van de gemeentelijk routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit recente tellingen blijkt dat over deze weg 132 vervoersbewegingen met stofcategorie GF3 (waaronder lpg) plaatsvindt. Het vervoer van deze stof is maatgevend voor het PR en het GR. Ter hoogte van het plangebied wordt de C.G. Roosweg getypeerd als een weg binnen de bebouwde kom. Uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) volgt dat voor een weg binnen de bebouwde kom geen PR 10-6-contour geldt.
Met behulp van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport kan tevens de indicatieve hoogte van het GR worden bepaald aan de hand van de vervoersaantallen en de personendichtheid binnen het invloedsgebied. De kortste afstand tot aanwezige bebouwing bedraagt circa 20 m en de personendichtheid bedraagt circa 100 pers/ha. Uit bijlage 9 bij de Handleiding blijkt dat de drempel van 10% van de oriënterende waarde bij bovenstaande kenmerken pas wordt overschreden bij een vervoersaantal van 1930 transporten GF3 per jaar. Omdat het aantal transporten ruim minder dan 1930 bedraagt, wordt de drempel van 10% van de oriënterende waarde voor het GR naar alle waarschijnlijkheid niet overschreden. Omdat er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is een berekening van het GR niet noodzakelijk. In de verantwoording GR wordt ingegaan op het effectscenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.
Over de Hollandsche IJssel vindt beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In het Basisnet Water is de Hollandsche IJssel benoemd als groene vaarweg. Dit betekent dat de frequentie van het vervoer zodanig is dat er geen beperkingen gelden vanwege het PR en het GR omdat externe veiligheidsrisico's niet reiken tot de oever. Ook geldt er geen plasbrandaandachtsgebied.
Over de Nieuwe Maas vindt eveneens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De risico's zijn beperkt. In de verantwoording van het GR wordt ingegaan op maatregelen om effecten ingeval van een incident met toxische stoffen te beperken.
Transport door buisleidingen
Ten zuiden van het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding gelegen. De kenmerken van deze leiding zijn weergegeven in onderstaande tabel, de ligging is weergegeven in figuur 4.3.
Tabel 4.2 Kenmerken leiding
naam | maximale werkdruk | uitwendige diameter | PR 10-6 -contour | invloedsgebied GR | |||||
Aardgasleiding Gasunie (W-513-02-KR) | 40 bar | 6,63 inch | 0 m | 70 m |
Figuur 4.3 Ligging aardgastransportleiding W-513-02-KR
De leiding vormt een verbinding tussen het hoofdroutenet en het gasdrukregel- en meetstation aan de Verbindingsweg 15. De PR 10-6-contour is niet buiten de leiding gelegen, zodat aan de grenswaarde voor het PR wordt voldaan. In verband met de vaststelling van het bestemmingsplan, is voor de leiding een risicoberekening uitgevoerd met behulp van het rekenpakket CAROLA. Het rapport is opgenomen in Bijlage 6. Het invloedsgebied voor het GR is relatief klein omdat het een leiding met een beperkte druk en diameter betreft. Binnen het invloedsgebied voor het GR is nauwelijks bebouwing aanwezig zodat er sprake is van een lage personendichtheid. Dit komt tot uitdrukking in de hoogte van het GR. Uit de risicoberekening blijkt dat het GR minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt.
Verantwoording GR
Effectscenario
Het worstcasescenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de C.G. Roosweg en het lpg-tankstation Shell Langeland aan de Nieuwe Tiendweg 21, bestaat uit een BLEVE met een tankwagen met brandbaar gas. Het worstcasescenario voor het transport van aardgas door aardgastransportleiding W-513 bestaat uit een fakkelbrand als gevolg van een breuk in de leiding. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas wordt rekening gehouden met het toxisch scenario. De effecten die behoren bij deze effectscenario's zijn beschreven in het advies van de VRR (zie Bijlage7).
Maatregelen ter beperking van risico's
Voor de Nieuwe Maas is in het Basisnet Water een vervoersplafond vastgesteld waarmee ruimte is geboden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Maatregelen aan de bronkant om risico's te beperken zijn daarom niet aan de orde. De C.G. Roosweg maakt onderdeel uit van de gemeentelijke/provinciale routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor deze weg is geen vervoersplafond vastgesteld, het huidige vervoer leidt niet tot knelpunten ten aanzien van externe veiligheid. Dat geldt tevens voor de hogedruk aardgasleiding. Er is daarom geen reden voor het treffen van maatregelen in de zin van het beperken van het vervoer van gevaarlijke stoffen of het streven naar het beperken van de aanwezigheid van personen. Er worden in het invloedsgebied van de weg geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt zodat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico.
Maatregelen ter beperking van effecten
Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten ingeval van een calamiteit te beperken. Voor de genoemde scenario's geldt dat effecten kunnen worden beperkt indien aanwezigen tijdig worden gewaarschuwd, gebouwen tijdig kunnen worden ontruimd en de omgeving op een juiste manier is ingericht waarmee vluchten van de bron af mogelijk is gemaakt. Er is sprake is van bestaand stedelijk gebied dat voldoende mogelijkheden biedt voor ontvluchting. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen de 1% letaliteiteffectafstand van de N210 (35 m vanuit de weg) of de aardgastransportleiding (15 m vanuit het hart van de leiding) of de 1% letaliteiteffectafstand van de Nieuwe Maas. Op de bouwkundige maatregelen die worden genoemd in het advies van de brandweer wordt daarom niet nader ingegaan. De uitvoering van bouwkundige maatregelen (zoals positie nooduitgangen en dergelijke) kan ook niet zeker worden gesteld in het bestemmingsplan. Deze maatregelen komen aan de orde ten tijde van een vergunningaanvraag voor eventuele nieuwe bebouwing.
Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten
Uit het advies van de VRR blijkt dat in het plangebied geen bijzonderheden zijn ten aanzien van de bereikbaarheid van objecten waar mensen verblijven, behalve voor het woongebied ten westen van de C.G. Roosweg (Oosterstraat, Blijdendijkstraat en Waalstraat). De bereikbaarheid voor de brandweer is in de avonduren niet optimaal. De VRR geeft in haar advies geen reden voor de suboptimale situatie. Met de veiligheidsregio wordt overleg gevoerd over noodzaak om de bereikbaarheid te verbeteren. De bluswatervoorziening in het plangebied voldoet aan de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR).
Beschouwing van zelfredzaamheid
Binnen het invloedsgebied van de beide onderscheiden risicobronnen is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. Binnen het invloedsgebied van de N210 en de aardgastransportleiding is geen sprake van de aanwezigheid van hoogbouw. Dat geldt wel voor het lpg-tankstation aan de Nieuwe Tiendweg. Het betreft bestaande bebouwing waarvan wordt aangenomen dat het gebouw beschikt over voldoende vluchtwegen. De omgeving is zodanig ingericht dat ontvluchten mogelijk is.
In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Voor het plangebied geldt, evenals de rest van Krimpen aan den IJssel, dat er een dekking is van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Verder wordt invulling gegeven aan de risicocommunicatie door middel van de campagne 'goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'.
Na uitvoering van bovenstaande maatregelen is sprake van een restrisico. De mogelijk optredende incidenten worden door de VRR ingeschaald in maatrampklasse I (fakkelbrand aardgastransportleiding, toxisch scenario Nieuwe Maas) of maatrampklasse III (BLEVE-scenario lpg-tankstation en N210). Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.11 Kabels En Leidingen
Aan de noordoostzijde van het plangebied is een ondergrondse hoogspanningsverbinding gelegen. Deze verbinding is inclusief belemmerende strook opgenomen in de regels en op de verbeelding. Ook de aanwezige hogedruk aardgasleiding inclusief belemmerde strook is een dubbelbestemming opgenomen waarmee ongewenste ontwikkelingen worden uitgesloten en de ongestoorde ligging van de leiding zeker te stellen. Verder is in het plangebied een straalpad voor telecomverbindingen aanwezig. Voor dit straalpad is een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' opgenomen waarbinnen een hoogtebeperking geldt voor nieuwe bebouwing.
In het plangebied en directe omgeving zijn verder geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen gelegen. Er zijn ook geen bovengrondse hoogspanningsverbindingen gelegen in het plangebied. De conclusie is dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, waarbij een globale wijze van bestemmen is toegepast. De historisch waardevolle situatie en recente ontwikkelingen (vergunde bouwplannen) zijn daarbij - vergelijkbaar met reeds bestaande situaties - voorzien van een passende regeling. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op deze nieuwe Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. In het bestemmingsplan is echter de nodige flexibiliteit ingebracht door middel van de opname van algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze opzet biedt flexibiliteit voor perceelsgewijze ontwikkelingen die mogelijk zijn ingevolge het vigerende bestemmingsplan en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Bepaalde onderdelen van de regels hebben een zekere ruimtelijke hardheid gekregen, zoals de situering van de toegelaten hoofdgebouwen binnen een aantal bestemmingen. Daarmee vindt een duidelijke afbakening plaats ten opzichte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen, waarvoor bijvoorbeeld in het geval van de bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' kwantitatieve normen zijn opgenomen met betrekking tot de oppervlakte van erfbebouwing.
Vanuit de systematiek zijn in het bestemmingsplan allereerst aaneengesloten gebieden met een bepaalde karakteristiek onderscheiden. Per aaneengesloten gebied met specifieke kenmerken (bijvoorbeeld gebieden met een grote menging van functies en woongebied voor planmatig tot stand gekomen woongebieden) zijn bestemmingsregelingen opgenomen bestaande uit een bestemmingsomschrijving, een aantal bouwregels en eventueel de bevoegdheden van het bevoegd gezag voor het afwijken van het bestemmingsplan dan wel het stellen van nadere eisen.
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt in alfabetische volgorde kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen waarbij, conform de landelijke standaarden, in alfabetische volgorde eerst alle enkelbestemmingen worden behandeld en vervolgens de dubbelbestemmingen. In het bestemmingsplan is bewust een onderscheid gemaakt tussen de bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied'. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.
Bedrijventerrein
Deze bestemming heeft betrekking op de in het plangebied aanwezige bedrijven. Voor de bedrijfsbestemming is een passende regeling opgenomen, overeenkomstig de huidige milieucategorie. Binnen deze bestemming zijn detailhandel, bedrijfswoningen en benzinestations niet toegestaan. De bouwhoogte van de gebouwen, alsmede het bebouwingspercentage binnen de bedrijfsbestemming is aangegeven in de regels en op de verbeelding.
Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat het bevoegd gezag bedrijven kan toestaan uit twee subcategorieën hoger (bijvoorbeeld van 3.1 naar 4.1) en bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegelaten categorieën op die gronden. Tevens is het college van burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer.
Centrum
Door het toekennen van de bestemming 'Centrum' kan de ontwikkeling van een centrum, waarbinnen centrumfuncties mogelijk zijn, worden gestimuleerd. Dit centrum heeft de potentie om zich te ontwikkelen tot een centrumgebied met een functie die de stadsgrens overschrijdt. In de bestemming 'Centrum' zijn meerdere functies opgenomen die in combinatie met elkaar gerealiseerd kunnen worden. Het gaat hierbij om de combinatie van wonen, detailhandel, dienstverlening, horecabedrijven, maatschappelijke voorzieningen en cultuur en ontspanning. De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.
Gemengd
De bestemming 'Gemengd' is opgenomen om ruimte te bieden om op deze locaties verschillende functies toe te staan die de leefbaarheid in de wijk ten goede komt. Op deze wijze is het mogelijk om het basisvoorzieningenniveau binnen de delen van het plangebied op peil te houden. Binnen deze bestemming zijn derhalve meerdere functies mogelijk. In de bestemmingsomschrijving zijn de diverse functies genoemd. Het gaat hierbij om het wonen uitsluitend op de verdiepingen, detailhandel, maatschappelijke functies, bedrijven en dienstverlening zijn enkel toegestaan op de begane grondlaag. De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.
Groen
Hieronder vallen de openbare groenvoorzieningen met structurele betekenis, speelvoorzieningen, wegen en voet- en fietspaden alsmede nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Maatschappelijk
Aan de voorzieningen in het plangebied, waaronder kerken, scholen en overige maatschappelijke voorzieningen is de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend. De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Binnen deze bestemming zijn meerdere maatschappelijke activiteiten toegestaan.
Recreatie - Dagrecreatie
De gronden voor extensieve dagrecreatie en volkstuinen zijn voorzien van de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'. Binnen deze bestemming is tevens bijbehorende bebouwing toegestaan. Het maximaal te bebouwen oppervlak is gemaximeerd door middel van een bebouwingspercentage in de regels.
Verkeer
De in het plangebied aanwezige hoofdverkeerswegen/stroomwegen hebben de bestemming 'Verkeer' toebedeeld gekregen. De overige wegen en erven met een verblijfsfunctie zijn opgenomen in de omliggende bestemming. Binnen deze bestemmingen is ook ruimte voor nuts-, speel-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemmingen mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Deze bestemmingen richten zich op een groot deel van het openbaar gebied. De bestemmingen zijn globaal geformuleerd. De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen etc. in dit kader niet relevant is. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat het bestemmingsplan onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept.
Water - 1
Deze bestemming is toegekend aan verschillende watergangen binnen het plangebied. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan. Steigers en vlonders zijn wel toegestaan.
Water - 2
De bestemming 'Water - 2' is toegekend aan de Hollandsche IJssel en aan de Sliksloot. Binnen deze bestemming zijn de watergangen opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren, duikers, steigers en vlonders zijn toegestaan.
Wonen
Deze bestemming is voornamelijk toegekend aan die woningen die deel uitmaken van het dijklint. Het zijn doorgaans oudere woningen en boerderijen, nieuwe woningen ter vervanging van oudere en woningen waarmee de overblijvende 'gaten' in het bebouwingslint zijn opgevuld. Het gezamenlijk kenmerk is hun grote onderlinge verschil in oorsprong (voormalige boerderij, winkel, bedrijfspandje of gewoon woning), grootte, bouwvorm, afmeting en vorm van het perceel. Gezamenlijk bepalen zij in hoge mate het karakter van het dijklint.
Een dergelijke diverse bebouwing vraagt om een regeling die met name ten aanzien van situering en hoofdvorm bescherming biedt. Tevens verdient het echter aanbeveling om de onderlinge samenhang, zoals die in de loop der tijden tot stand is gekomen, veilig te stellen bij eventuele nieuwbouw of ingrijpende verbouwingen. Dit kan gebeuren door middel van het toepassen van bouwvlakken waarbinnen het hoofdgebouw gesitueerd dient te worden waarbij afstemming op de aangrenzende bebouwing kan worden zeker gesteld. Hierbij zijn regels opgenomen ten aanzien van aan te houden afstanden van hoofdgebouwen tot aan de perceelsgrenzen, de hoogte en dergelijke. Ook is de ligging en de maatvoering van de erfbebouwing vastgelegd.
Woongebied
De globale bestemming 'Woongebied' voor de planmatige woongebieden gaat verder dan alleen een aanwijzing van gronden voor woningen. Tot de bestemming behoren eveneens de erven en tuinen, de groenvoorzieningen en speelterreinen, alsmede de wegen, paden en parkeervoorzieningen. De aanwezige hoofdgebouwen worden in de vorm van bouwvlakken aangegeven. De omvang van erven en tuinen is niet gedetailleerd op de verbeelding aangegeven.
Bepalend voor de oppervlakte aan aanbouwen en bijgebouwen is de omvang van het perceel (gedeelte dat niet door het hoofdgebouw in beslag is genomen) en een maximumoppervlak zoals opgenomen in de regels. Dit houdt in dat bijvoorbeeld de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen tot een vastgesteld maximum kan toenemen wanneer er bijvoorbeeld een uitbreiding van het perceel plaatsvindt. Dit laatste is zeer wel denkbaar indien bijvoorbeeld de gemeente in het kader van een efficiënt groenbeheer zou overwegen bepaalde 'groensnippers' zonder structurele betekenis af te stoten en te verkopen aan de aangrenzende eigenaren. Het maximum van de gezamenlijke toelaatbare erfbebouwing bedraagt 50 m².
Binnen de bestemming 'Woongebied' mag het aantal woningen niet worden vermeerderd. Ter voorkoming van misverstanden is de bepaling opgenomen dat uitbreiding van hoofdgebouwen niet mag leiden tot een vermeerdering van het aantal woningen. Aan de inrichting van het openbare gebied van wegen, paden, groen-, speel- en parkeervoorzieningen is geen gedetailleerde invulling gegeven. Gewijzigde herinrichting blijft op die manier mogelijk.
Bed & breakfast
Binnen de woonbestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om, onder voorwaarden, een bed & breakfast (b & b) voorziening toe te staan. Aanvullend aan deze voorwaarden is ook een exploitatievergunning op grond van de APV nodig en een gebruiksmelding via het omgevingsloket in verband met brandveiligheid. Voor de voorziening is tevens een melding noodzakelijk in het kader van het Activiteitenbesluit.
Leiding - Gas (dubbelbestemming)
Ter bescherming van diverse aardgastransportleidingen in het bestemmingsplangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Bouwen in deze zone is pas toegestaan na een vergunning van burgemeester en wethouders. Er kan dan een toets plaatsvinden of het bouwwerk zich verenigt met de belangen van de betreffende leiding. Ook voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden in deze zone is een vergunning van burgemeester en wethouders noodzakelijk (aanlegvergunning).
Leiding - Riool (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de aanwezige rioolleiding in het bestemmingsplangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen. Bouwen in deze zone is pas toegestaan na een vergunning van burgemeester en wethouders. Er kan dan een toets plaatsvinden of het bouwwerk zich verenigt met de belangen van de betreffende leiding. Ook voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden in deze zone is een vergunning van burgemeester en wethouders noodzakelijk (aanlegvergunning).
Waarde - Archeologie (dubbelbestemmingen)
De gebieden van de archeologische beleidskaart zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Alle zes typen gebieden komen voor in het plangebied Kortland. Door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden er aanvullende eisen gesteld aan het uitvoeren van werken en werkzaamheden of het bouwen van bouwwerken die de archeologische waarden zouden kunnen verstoren. Afhankelijk van het gebied moet voor werkzaamheden vanaf een bepaalde oppervlakte of bepaalde diepte een archeologisch rapport worden overlegd.
Waarde - Natuur en landschap (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming is van toepassing op het buitendijkse gebied op grond van het beeldkwaliteitsplan Hollandsche IJssel. Deze is gericht op het behoud en de ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden en gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers. Het artikel bevat bouwregels voor van de bouw van damwanden en vlotten. Op deze gronden mogen overigens ook gewoon andere bouwwerken gebouwd worden, overeenkomstig de bouwregels van de daar voorkomende bestemmingen.
Waterstaat - Vaarweg (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming is van toepassing op het buitendijkse gebied. Vanwege de belangen van de rivier als vaarweg en als waterbergend en -voerend gebied is bouwen hier niet zonder meer toegestaan. Bovendien worden aan bebouwing landschappelijke eisen gesteld op grond van het beeldkwaliteitsplan Hollandsche IJssel. Een omgevingsvergunning voor een bouwwerk kan enkel verleend worden, nadat een toets heeft plaatsgevonden op de gevolgen voor de scheepvaart, waterhuishouding en landschappelijke beeldkwaliteit.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
Om de waterkering langs de Hollandsche IJssel te beschermen is ter plaatse een dubbelbestemming opgenomen. Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering. In de bestemming is tevens een vergunningenstelsel opgenomen om de waterkering te beschermen tegen werkzaamheden als ophogen, egaliseren, ontginnen, afgraven of verlagen van de bodem.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming is van toepassing op het buitendijkse gebied waarop de Waterwet van toepassing is. Daar waar de waterwet onverkort van toepassing is, wordt ook getoetst aan de Beleidsregels grote rivieren (Bgr). Op grond van de Bgr is in dit plangebied het bergend regime van toepassing. Rijkswaterstaat borgt daarmee dat de rivier en het buitendijkse gebied voldoende waterbergend vermogen heeft en blijft houden. Dit betekent tevens dat het gebied bij hoog water deels onder water kan lopen. Op grond van de Bgr is het bebouwen van onbebouwde gronden mogelijk, als het verlies aan bergend vermogen van de rivier gecompenseerd kan worden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan voorziet niet in werken of werkzaamheden. Er is sprake van een consoliderend plan waarbinnen hooguit door particulier initiatief wijzigingen in de bebouwing kunnen ontstaan binnen de bestaande juridisch-planologische kaders. Er wordt geen exploitatieplan (als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening) vastgesteld, omdat er geen sprake is van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak- en vooroverlegprocedure
In het kader van de inspraakprocedure, op grond van de gemeentelijke inspraakverordening, heeft het voorontwerpbestemmingsplan Kortland met ingang van donderdag 25 oktober 2012 tot en met woensdag 5 december 2012 voor eenieder ter inzage gelegen. Tevens is het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. Van een aantal instanties is een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan ontvangen. In Bijlage 8 worden deze reacties weergegeven en waar nodig van een antwoord voorzien.
Zienswijzenprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan Kortland heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.
Binnen de gestelde termijn zijn 13 zienswijzen ontvangen. De ingediende zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een reactie. Daarbij is tevens aangegeven of de zienswijzen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. De nota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 9. De aanpassingen naar aanleiding van de procedure zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Kortland'.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 4 Verkeersstructuur
Bijlage 1 Beeldbepalende Objecten/gebieden (Monumenten)
Bijlage 1 Beeldbepalende objecten/gebieden (monumenten)
Bijlage 2 Bureauonderzoek Flora En Fauna
Bijlage 2 Bureauonderzoek flora en fauna
Bijlage 3 Toelichting Op Staten Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Toelichting op Staten van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Toelichting Svh
Bijlage 5 Overzicht Specifieke Bestemmingen Bedrijfs- En Horeca-activiteiten
Bijlage 5 Overzicht specifieke bestemmingen bedrijfs- en horeca-activiteiten
Bijlage 6 Risicoberekening Aardgastransportleiding W-513-02
Bijlage 6 Risicoberekening aardgastransportleiding W-513-02
Bijlage 7 Advies Veiligheidsregio Rotterdam-rijnmond
Bijlage 7 Advies Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
Bijlage 8 Nota Inspraak & Overleg
Bijlage 8 Nota inspraak & overleg