Prinsessenhof
Bestemmingsplan - Gemeente Krimpen aan den IJssel
Vastgesteld op 15-10-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Prinsessenhof met identificatienummer NL.IMRO.0542.BPPrinsessenhof-va01 van de gemeente Krimpen aan den IJssel.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aan-huis-gebonden beroep- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende al dan niet aangebouwde bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij detailhandel en horeca is uitgesloten, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Beroep- en bedrijfsactiviteiten die hieronder vallen zijn onder meer: beroepen op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zoals een (tand)arts, notaris, advocaat, makelaar, fysiotherapeut, verzekeringsagent, pedicure, schoonheidsspecialist, kapper, architect, accountant, geestelijk verzorger en dierenarts.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bed & breakfast (b & b-voorziening)
een b & b-voorziening is een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt. De voorziening maakt deel uit van het hoofdgebouw of is gevestigd in één van de bijgebouwen, op hetzelfde perceel en wordt gerund door de eigenaar/bewoner van het betreffende perceel. Onder een b & b-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.10 beperkt kwetsbaar object
- a. zijnde:
- 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
- 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder lid 1.29 sub c, vallen;
- c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder lid 1.29 sub c, vallen;
- d. winkels, voorzover zij niet onder lid 1.29 sub c, vallen;
- e. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.36 sub c, vallen;
- f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder lid 1.29 sub d, vallen;
- g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.29 sub c, vallen;
- h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.11 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
- a. bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bevi-inrichting:
inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.15 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 geluidgevoelige objecten
woningen alsmede andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.27 gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.
1.28 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.29 kwetsbaar object
- a. woningen, voor zover zij niet onder lid 1.10 sub a vallen, woonschepen en woonwagens (meer dan 2 per hectare);
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- 4. sociale werkplaats.
- c. gebouwen waarin grote aantallen van personen gedurende een groot gedeelte van de dag plegen te zijn:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting (als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen) maken hiervan geen onderdeel uit.
1.30 maatschappelijke voorzieningen
maatschappelijke voorzieningen zoals zorgvoorzieningen, sportvoorzieningen, educatieve, religieuze, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.31 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg, indien deze weg een dijk betreft: de hoogte van de kruin van de dijk;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.32 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.33 uitbouw
een aangebouwd gebouw dat in functioneel opzicht een onlosmakelijk onderdeel van het hoofdgebouw vormt.
1.34 voorgevel
de (evenwijdig) aan een weg gelegen en naar de weg toe gekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.35 voorgevelrooilijn
een lijn die zoveel mogelijk aansluit op de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft.
1.36 webwinkel aan huis
internetwinkel vanuit huis.
1.37 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
1.38 zorgwoning
zelfstandige woning waar intensieve zorgverlening mogelijk is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen een aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. maatschappelijke voorzieningen, waaronder zorgwoningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, water, groen en wegen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van de voorgevel van hoofdgebouwen, met dien verstande, dat in verband met de versterking van de ontsluitingsstructuur van het plangebied en/of de sociale veiligheid geëist kan worden, dat de voorzijde van hoofdgebouwen aan de hoofdontsluitingswegen of hoofdgroenstructuur worden gebouwd;
- b. de situering van hoofdgebouwen tot een zijdelingse perceelsgrens, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van gronden en bouwwerken op het aangrenzende bouwperceel, het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving, met dien verstande, dat ten hoogste een afstand van 3 m geëist kan worden;
- c. de situering van de zijgevel en de achtergevel van hoofdgebouwen ten opzichte van gevels van hoofdgebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving, met dien verstande, dat ten hoogste een afstand van 10 m geëist kan worden;
- d. de situering en het aantal parkeervoorzieningen op eigen terrein indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- e. de afmeting van de bebouwing en situering, voor zover niet hierboven genoemd, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- f. de dakvorm en dakhelling van hoofdgebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
3.4 Specifieke gebruiksregels
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
- b. een aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, zoals omschreven in lid 1.3 is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de voor de beroeps- of bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel bedragen;
- 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- 3. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
- 4. het beroep en/of bedrijf moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- 5. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 6. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
- c. webwinkels-aan-huis zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de webwinkel-aan-huis mag geen ruimtelijke uitstraling van detailhandel hebben, reclame-uitingen op het perceel zijn niet toegestaan;
- 2. er mogen vanuit huis geen producten tentoongesteld, afgehaald, gekocht en/of worden uitgekozen;
- 3. er mag geen grootschalige opslag plaatsvinden;
- 4. de transactie mag uitsluitend via internet plaatsvinden;
- 5. de te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel bedragen, zulks met een maximum van 50 m², waarbij de uitoefening van het beroep niet op aangrenzende gronden/in aangrenzende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
- 6. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- 7. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
- 8. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- 9. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 10. er mag geen buitenopslag plaatsvinden.
Artikel 4 Woongebied - Uit Te Werken
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen een aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water, groen en wegen.
4.2 Uitwerkingsregels
Het college van burgemeester en wethouders werkt de in lid 4.1 genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
- a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. het maximaal aantal woningen binnen de bestemmingen 'Woongebied' en 'Woongebied - Uit tewerken' bedraagt ten hoogste 250;
- c. indien echter zorgwoningen worden gerealiseerd binnen de bestemmingen 'Woongebied' en 'Woongebied - Uit te werken' bedraagt het totale aantal reguliere en zorgwoningen ten hoogste 268;
- d. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.
4.3 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
- b. een aan-huis-gebonden beroep, zoals omschreven in lid 1.3 is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel bedragen;
- 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- 3. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
- 4. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- 5. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 6. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
- c. webwinkels-aan-huis zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de webwinkel-aan-huis mag geen ruimtelijke uitstraling van detailhandel hebben, reclame-uitingen op het perceel zijn niet toegestaan;
- 2. er mogen vanuit huis geen producten tentoongesteld, afgehaald, gekocht en/of worden uitgekozen;
- 3. er mag geen grootschalige opslag plaatsvinden;
- 4. de transactie mag uitsluitend via internet plaatsvinden;
- 5. de te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel bedragen, zulks met een maximum van 50 m², waarbij de uitoefening van het beroep niet op aangrenzende gronden/in aangrenzende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
- 6. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- 7. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
- 8. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- 9. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 10. er mag geen buitenopslag plaatsvinden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.
5.2 Bouwregels
- a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m² hebben.
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolgonderzoek;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a t/m c, met dien verstande dat:
- 1. aangetoond kan worden dat de betreffende gronden in het verleden zijn opgehoogd;
- 2. de werken c.q. werkzaamheden niet dieper reiken dan het aantal cm dat de gronden zijn opgehoogd.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:
- a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, verhoogde dakranden, funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.
7.2 Hoogteaanduidingen
7.2.1 De maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in hoofdstuk 2 anders is geregeld - ten hoogste bedragen:
a. | van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel en/of het verlengde daarvan en de openbare weg | 1 m; | |
b. | van erf- en terreinafscheidingen elders | 2 m; | |
c. | van vrijstaande antenne- installaties ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast | 15 m; | |
d. | van vrijstaande antenne- installaties, niet zijnde schotelantennes ten behoeve van mobiele telecommunicatie | 5 m; | |
e. | van antenne- installaties die op bouwwerken worden geplaatst, niet zijnde schotelantennes | 5 m; | |
f. | van schotelantennes | 3 m; | |
g. | van vlaggenmasten | 7 m; | |
h. | van geluidswerende voorzieningen | 4 m; | |
i. | van tuinmeubilair | 2 m; | |
j. | van overkappingen | 3 m; | |
k. | van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m. |
7.3 Nutsvoorzieningen
Nutsvoorzieningen zijn voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, maximaal 3 m bedraagt (tenzij anders op de verbeelding is aangeduid) en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m².
7.4 Ondergronds bouwen
7.5 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
- a. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden en/of water te gebruiken of te laten gebruiken:
- 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
- 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
- 3. als uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
- 4. voor het (laten doen) uitoefenen van (straat)prostitutie.
- b. Onder strijdig gebruik wordt voorts verstaan gronden en bouwwerken te laten gebruiken als:
- 1. seksinrichting, escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie;
- 2. speelautomatenhallen;
- 3. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet;
- 4. detailhandel in en opslag van consumentenvuurwerk.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken ten algemene nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 50 m³ en de hoogte ervan niet meer zal bedragen van 3,5 m;
- b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, aanduidingen en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
- c. het overschrijden van de in de regels genoemde maximum bouwhoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties, antennes, lichtkappen, schoorstenen, torens en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de feitelijke bouwhoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden;
- d. overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2,5 m, door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, pergola's, lifthuizen en dergelijke;
- e. afwijken van het bepaalde in de regels inzake de afmetingen van woningen, alsmede de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voor zover zulks in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen vergunning kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel;
- f. geringe afwijkingen van het beloop van de weg, groenstroken of de begrenzing van bestemmingen, indien deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn en mits de afwijkingen niet meer dan 5 m bedragen.
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 11 Overige Regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Prinsessenhof'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Opgave
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de herstructurering van de zogenoemde 'Prinsessenflats'. Herstructurering van dit gebied is al in gang gezet, zo zijn de gebouwen - de zogenoemde witte flatjes - al gesloopt. In totaal zijn er 240 woningen gesloopt, waarna er circa 250 woningen zullen worden teruggebouwd. Herontwikkeling staat op het punt van beginnen, maar de ontwikkeling van het terrein zal niet in één keer volledig worden gerealiseerd. Voor de 1e (en mogelijk ook 2e) fase is er zicht op een concreet bouwplan, maar voor de rest van het plangebied is dat nog niet het geval. De totale herstructurering heeft een verwachte doorlooptijd tot ongeveer 2020.
Met voorliggend bestemmingsplan zijn daarom bouwregels vastgelegd die dynamiek en nieuwe inzichten kunnen sturen, flexibel, maar wel met een aantal zekerheden voor het realiseren van ruimtelijke kwaliteit. De opgenomen regeling komt voort uit de eerder door de gemeenteraad vastgestelde bouwregels (stedenbouwkundige kaders) voor de locatie Prinsessenhof (zie Bijlage 1) .
Het streven is te komen tot een gedifferentieerd woongebied met woningen voor verschillende leeftijds- en inkomensgroepen. Voor een deel van het plangebied is woningcorporatie QuaWonen voornemens om driekamerwoningen van circa 80 m2 met een huur onder de huurtoeslaggrens te realiseren. De zogenaamde bereikbare woning. Deze woningen zijn bestemd voor zelfstandig wonende ouderen met een (toekomstige) zorgvraag.
Lelie zorggroep is daarnaast voornemens in het plangebied voor 18 ouderen met een hogere zorgvraag een woon-zorgomgeving te creëren in de nieuwe voorziening Prinsessenhof. Lelie zorggroep kiest bij de huisvestingsvorm van deze ouderen voor het concept 'Scheiden van wonen en zorg' en daarbinnen voor Individueel wonen in geclusterde setting.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt tussen de Noorderstraat, Koningin Julianastraat, Prins Bernardstraat en de Molenvlietsingel te Krimpen aan den IJssel. In onderstaand figuur is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied vigeert bestemmingsplan 'Kortland' welke is vastgesteld op 13 juni 2013. Het plangebied is hierin voorzien van de bestemming 'Woongebied'. De bestaande bebouwing is hierbij voorzien van strakke bouwvlakken en een nadere aanduiding 'gestapeld' (zie figuur 1.2).
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kortland' (plangebied rood omkaderd)
Strijdigheid met het bestemmingsplan
De voorgenomen bebouwing past niet binnen de opgenomen bouwvlakken. Hierdoor is de gewenste nieuwbouw in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied gegeven. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Het programma
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van hoofdzakelijk woningen, maar ook maatschappelijke functies mogelijk. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de bebouwing wordt gerealiseerd in 6 blokken (zie figuur 2.1). Meerdere samengestelde blokken zijn hierbij ook mogelijk.
Figuur 2.1 Belangrijkste ruimtelijke uitgangspunten
De maatschappelijke functies zijn overal toegestaan en bestaan uit zogenoemde zorgstudio's, behandelruimten en de bijbehorende gemeenschappelijke ruimtes. De overige ruimtes zijn beschikbaar voor zorgwoningen en/of voor appartementen in het sociale segment en reguliere huur- of koopappartementen. De centrale groene ruimte kan voor een deel als pleinruimte bij maatschappelijke voorzieningen worden ingericht. In de 6 blokken kunnen in totaal circa 250 woningen van gemiddeld 125 m2 bvo worden gerealiseerd (zie figuur 2.2).
Figuur 2.2 Indicatief overzicht programma Prinsessenhof
Bouwregelnotitie
Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is nog geen concreet bouwplan beschikbaar. Om toch te voorzien in sturing van de ruimtelijke kwaliteit is een bouwregelnotitie opgesteld. Deze bouwregelnotitie is opgenomen in Bijlage 1.
De bouwregelnotitie geeft zoals gezegd sturing in de ruimtelijke kwaliteit, maar geeft tegelijkertijd flexibiliteit in de uitvoering om op onderdelen wijzigingen te kunnen aanbrengen en nieuwe inzichten te verwerken. Voor de verschillende fases is het wel wenselijk om de stedenbouwkundige afstemming met de reeds gerealiseerde fases te waarborgen.
De basis voor alle bouwregels is dat 'het anders mag als het daardoor beter wordt'. Overeind blijft het principe dat (de zichtlijnen ervoor zorgen dat) het binnengebied een gelede vooral groene ruimte wordt en geen formele en versteende ruimte. In de bouwregelnotitie zijn tevens drie voorbeelduitwerkingen voor het plangebied opgenomen.
Centrumontwikkeling
Nieuwbouw op deze locatie is reeds voorzien in de Centrumvisie die door de gemeenteraad als richtlijn voor de ontwikkeling van het centrum is vastgesteld. Vanwege de ligging, direct naast het winkelcentrum Crimpenhof, wordt een hoge mate van dynamiek in de omgeving verwacht met wellicht invloed op de locatie en vice versa.
Karakteristiek en beeldkwaliteit
In de bovengenoemde Centrumvisie is gesteld dat de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte in bepaalde mate tijdloos moet zijn. Voor het plangebied wordt daarom gestreefd naar een niet al te uitgesproken bebouwing. Hier wordt onder verstaan: geen felle kleuren, een harmonieuze rustige opbouw in massa en goede verhoudingen tussen de gebouwen onderling.
Belangrijk uitgangspunt is een robuuste en natuurlijke uitstraling. Een rustige opbouw komt tot uitdrukking in: de gebouwen schaal geven, herkenbare verdiepingshoogtes, de toplaag duidelijk vorm geven, bijvoorbeeld terugliggend of met een lichter materiaal. In de blokken zelf ook een duidelijke geleding aanbrengen.
Het is wenselijk de oriëntatie van de bebouwing zorgvuldig te kiezen: een goede open uitstraling naar buiten (Noorderstraat, Molenvlietsingel, Prins Bernhardstraat en Koningin Julianastraat). Maar ook aan de binnenzijde naar het groen is een directe zichtrelatie tussen binnen en buiten belangrijk, vooral vanwege de sociale veiligheid en menselijke maat van het binnenterrein.
De 6 bouwblokken mogen, passend bij het concept van de centrumvisie, verschillend zijn in architectuur en kleur. Daarbij kan het (eventuele) verschil in functie van de blokken tot uitdrukking worden gebracht. Het is bij de verschillende fases gewenst rekening te houden met rooilijnen van de op dat moment al gerealiseerde delen van het plangebied.
Er zal een karakteristiek plan worden gerealiseerd dat past bij Krimpen aan den IJssel. Dat betekent een ingetogen chique zo mogelijk tijdloze architectuur met duurzame mooi verouderende materialen en een rustige kleurstelling.
De inrichting van de openbare ruimte zal in principe sober en doelmatig zijn. Als het voorlopig ontwerp van de bebouwing beschikbaar is, zal door of namens de gemeente een inrichtingsplan worden ontworpen. Het groene beeld door middel van bomen, gras en hagen is belangrijk om een niet al te versteend geheel te krijgen. Met hagen of kleine taluds kan het mogelijk overheersende beeld van de geparkeerde auto's vanuit de groene ruimte worden gecamoufleerd. De openbare ruimte wordt net als de bebouwing in fases gerealiseerd.
Bouwhoogte
Voor het grootste deel van het plangebied is een bouwhoogte van 12 meter toegestaan. Aan de zijde van de Koningin Julianastraat en aan de zijde van de Noorderstraat wordt, tegenover de voorgevels van de eengezinswoningen, de 2:1 regel (profielbreedte is tenminste 2 x de hoogte van de aangrenzende bebouwing) aangehouden.
Daardoor zal een eventuele 4e (top)laag terug moeten liggen ten opzichte van de voorgevel van de nieuwe bebouwing of zal bij vier respectievelijk vijf volledige bouwlagen meer afstand moeten worden aangehouden tot de tegenovergelegen bebouwing. Aan de zijde van de Molenvliet is het ruimtelijk logisch met een lagere bouwhoogte vanaf de Noorderstraat (12 meter) te werken en aan de zijde van Hoogstade met de hoogste bouwhoogte (tot 21 meter).
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleids- en toetsingskader. Hieronder is dit beleids- en toetsingskader nader beschreven. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale en regionale beleids- en toetsingskader is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4. Paragraaf 3.5 geeft de conclusies.
3.2 Rijksbeleid
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De ontwikkeling is niet in strijd met rijksbeleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder bestaat uit de volgende drie treden:
- 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre kan worden voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Toetsing en conclusie rijksbeleid
- 1. De regionale behoefte aan woningen is regionaal afgestemd (zie paragraaf 3.3).
- 2. De ontwikkelingslocatie betreft een herontwikkelingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.
- 3. De locaties zijn passend multimodaal ontsloten.
Bij de ontwikkeling zijn geen rijksbelangen in het geding.
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
Hoofddoel van de provinciale Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op de nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Toetsing
De ontwikkelingen geven mede invulling aan rode draad 1. De ontwikkelingslocatie is aangemerkt als stedelijk gebied op de visiekaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' Krimpen aan den IJssel (plangebied blauw omkaderd)
Verordening ruimte en mobiliteit (2014)
Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Verordening ruimte en mobiliteit. Hierin is de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies. De relevante artikelen zijn hieronder opgenomen. Het plan wordt hier tevens aan getoetst.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied
Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing
De ontwikkelingen in het plangebied voorzien in een actuele behoefte welke regionaal is afgestemd. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. In totaal zullen met deze ontwikkeling netto 10 woningen aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd. De nu voorliggende plannen zijn regionaal afgestemd en akkoord bevonden.
Provinciale Woonvisie 2011-2020 (2011)
De provincie vindt dat iedereen in Zuid-Holland moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu, nu en in de toekomst.
Op dit moment staat er in het algemeen druk op de woningmarkt, terwijl er ook gebieden zijn met een ontspannen of zelfs krimpende woningmarkt. De omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad is niet in balans. Daarvoor moet de bestaande voorraad kwalitatief verbeteren, vraag en aanbod van woonmilieus beter op elkaar worden afgestemd en meer binnenstedelijk worden gebouwd. Herijking van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma is nodig om in 2020 de gewenste voorraad te hebben.
De Woonvisie 2011-2020 is mede gebaseerd op een evaluatie van bestaand beleid en een analyse van de werking van de huidige woningmarkt. De provincie constateert dat:
- de crisis de woningmarkt voor een groot gedeelte heeft veranderd van een aanbod naar een vraagmarkt. Dat geldt echter niet voor iedereen. Mensen met een inkomen net boven modaal worden ernstig beperkt in hun mogelijkheden een passende woning te vinden: sociaal huren is niet meer mogelijk en er zijn voor hen geen betaalbare koopwoningen beschikbaar.
- het afgesproken woningbouwprogramma niet meer voldoet. Er zijn meer nieuwbouwwoningen gepland dan nodig, onder meer omdat er minder woningen worden gesloopt dan verwacht. Dat vraagt om nieuwe prioriteiten in de uitvoering.
- de kwaliteit van de huidige voorraad beter kan. Deze verbetering is gewenst voor de woning zelf (zoals weinig energieverbruik) en voor de woonomgeving (zoals het gewenste woonmilieu).
- alle partijen op de woningmarkt terughoudend zijn, waardoor weinig risico's worden genomen en er niet veel van de grond komt. Er is behoefte aan samenwerkingsvormen waarin partijen met elkaar de voorwaarden voor uitvoering scheppen op basis van vertrouwen.
Het woningbouwprogramma is in regionaal verband afgestemd.
Verstedelijkingsscenario Stadsregio 2010 - 2020 en Woningmarktstrategie en Woonvisie Regio Rotterdam 2014 - 2020
Op 13 oktober 2010 heeft de Stadsregio het verstedelijkingsscenario “Op weg naar een gezonde woningmarkt” vastgesteld. Daarin is een beeld geschetst van de opbouw van de woningvoorraad op basis van een analytische indeling van negen woonmilieus (Rosetta indeling): landelijk, dorps, exclusief suburbaan, grondgebonden suburbaan, compact suburbaan, rustig stedelijk, levendig stedelijk, exclusief stedelijk en hoogstedelijk.
Met deze benadering is getracht om de regionale opgave te formuleren en om met gemeenten, corporaties en marktpartijen het gesprek aan te kunnen gaan over vormen van woningbouw die iets toevoegen aan het regionale aanbod.
De ontwikkelingen op de woningmarkt dwongen tot een ingrijpende herziening van de verstedelijkingsafspraken. In april 2014 is die herziening neergelegd in de Woningmarktstrategie en Woonvisie Regio Rotterdam 2014 - 2020. Tegelijk met deze strategie zijn op subregionaal niveau samenwerkingsafspraken uitonderhandeld.
Krimpen aan den IJssel behoort tot de subregio ost en in de binnen die regio gemaakte samenwerkingsafspraken is het planaanbod 2013 t/m 2019 opgenomen. Voor Krimpen aan den IJssel is een planaanbod van 451 woningen opgenomen, waarvan het project Prinsessenhof deel uitmaakt. De provincie heeft de regionale woonvisie aanvaard. Die aanvaarding betekent dat gemeenten bij de aanbieding van bestemmingsplannen kunnen aangeven dat de in het plan opgenomen woningbouwbehoefte past binnen de regionale afstemming van het woningbouwprogramma.
Toetsing en conclusie
Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van woningen waarbij eveneens maatschappelijke zorgvoorzieningen worden gerealiseerd. Het woningbouwprogramma is regionaal afgestemd, opgenomen in de Woonvisie Regio Rotterdam 2014 - 2020 en deze woonvisie is door de provincie aanvaard.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie 2003-2030 (2004)
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in september 2004 de structuurvisie 'Ruimte voor Ontwikkeling, een structuurvisie voor Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Deze structuurvisie stuurt vooral op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied, waar het vorige beleid uit ging van uitbreiding met nieuw stedelijk gebied. Veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daarmee samenhangende veranderende behoeften van de bevolking dienen hierbij als uitgangspunten voor onderhoud en aanpassing van het bestaand stedelijk gebied.
Eén van de hoofdthema's van de structuurvisie is 'Wonend Krimpen'. De belangrijkste punten van dit thema zijn:
- de kwalitatieve en kwantitatieve woningvoorraad afstemmen op de plaatselijke bevolking;
- de bouw van woningen voor senioren in het centrum krijgt prioriteit;
- aandacht voor doorstroming op de woningmarkt, waarbij voldoende woningen voor starters beschikbaar komen.
Toetsing en conclusie
Het plangebied is een locatie in het centrum van Krimpen aan den IJssel. De huidige 240 appartementen voldoen niet meer aan de wooneisen van deze tijd en zijn daarom gesloopt. Deze ontwikkeling past binnen de in de structuurvisie gestelde uitgangspunten.
Woonvisie Krimpen aan den IJssel 2009 - 2030
De gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel heeft in 2009 de ‘Woonvisie gemeente Krimpen aan den IJssel 2009-2030; Goed wonen tussen wereldstad en Groene hart’ vastgesteld. Wonen in Krimpen aan den IJssel betekent wonen in een aantrekkelijk gemeente met een gevarieerd aanbod van woningen, winkels, scholen en andere voorzieningen. Maar ook: genieten van de rust van de groene Krimpenerwaard én profiteren van de goed bereikbare stedelijke voorzieningen van Rotterdam. Omdat het gemeentebestuur dat graag zo wil houden, zijn in de woonvisie de volgende 4 ambities neergelegd:
- Voldoende nieuwbouw in verschillende woonmilieus: aansluitend bij de woningvraag,
- Behoud van kwaliteit in de bestaande wijken: door beheer, preventie en herstructurering,
- Meer mogelijkheden voor woningzoekenden: meer keuzevrijheid en betere betaalbaarheid,
- Sluitend netwerk van wonen, welzijn en zorg: uitbreiding woonzorgzones voor senioren.
Toetsing en conclusie
Met voorliggend plan wordt voorzien in de ambities behoud van kwaliteit door herstructurering en een sluitend netwerk van wonen, welzijn en zorg door de realisatie van zorgvoorzieningen. Het plan geeft hier uitvoering aan de opgave die is vastgelegd in de woonvisie.
Prestatieafspraken Gemeente - QuaWonen 2015 - 2018
Eind 2014 zijn, gebaseerd op de Woonvisie, tussen de gemeente, woningcorporatie QuaWonen en de Stichting Huurdersbelang Krimpen aan den IJssel e.o. Prestatieafspraken Wonen, Zorg en Welzijn 2015 - 2018 gemaakt. Hierin zijn 4 pijlers met onderwerpen opgenomen:
- 1. 'Leefbaarheid in buurten met aanzienlijk woningbezit van QuaWonen';
- 2. 'Wonen, zorg en welzijn';
- 3. 'Bouwen en duurzaamheid';
- 4. 'Betaalbaarheid van het wonen'.
Onder 'bouwen en duurzaamheid' zijn afspraken gemaakt over de fasering en de inhoud van het project Prinsessenhof en is dit project benoemd als het nieuwbouwproject dat binnen Krimpen aan den IJssel de hoogste prioriteit heeft.
Toetsing en conclusie
Met voorliggend plan wordt uitvoering gegeven aan de opgave die is vastgelegd in de eind 2014 gemaakte Prestatieafspraken Wonen, Zorg en Welzijn.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het voorliggende hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Milieueffectrapportage
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieu effect rapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
4.3 Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Het gebied is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Noorderstraat. Akoestisch onderzoek is dan ook noodzakelijk. Langs het plangebied zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h gelegen. Deze wegen zijn op basis van hun maximumsnelheid niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat ten gevolge van het verkeer op deze wegen. De berekeningen zijn uitgevoerd voor de IJsselstraat / Molenvlietsingel en de Prins Bernhardstraat.
Onderzoek en conclusie
Uit het akoestisch onderzoek, zie Bijlage 2, blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de IJsselstraat / Molenvlietsingel en Prins Bernhardstraat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Ten gevolge van het verkeer op de Noorderstraat wordt in een deel van het plangebied de voorkeursgrenswaarde overschreden. Op dit deel ligt echter een uit te werken bestemming, waardoor in een later stadium nader getoetst zal worden. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dienen maatregelen bekeken te worden om de geluidsbelasting te reduceren. Wanneer maatregelen niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig zijn kunnen hogere waarden worden vastgesteld.
4.4 Parkeren
Het realiseren van een gebouwde parkeervoorziening is zeer kostbaar en past niet bij de uitgangspunten voor dit gebied om voornamelijk betaalbare woningen te realiseren. Het parkeren zal voor de ontwikkeling op het maaiveld plaats moeten vinden. Tussen de woonblokken en in het openbaar gebied zal het parkeren worden gesitueerd. Uit de opgestelde schetsmodellen en de parkeerbalans blijkt dat er voldoende zekerheid is dat de parkeervraag in het plangebied op de beschreven wijze kan worden opgelost. In de regels behorende bij dit bestemmingsplan wordt dit eveneens vastgelegd. Een definitieve parkeerbalans wordt opgesteld wanneer het programma bouwkundig vertaald is per fase.
4.5 Watertoets
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- de waterkwaliteit voldoet ten minste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Gemeentelijk beleid
Het Stedelijk Waterplan Krimpen aan den IJssel is in 2001 tot stand gekomen door samenwerking tussen de gemeente Krimpen aan den IJssel, het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden. De reden voor het opstellen van het plan was de wens van de waterschappen in Zuid-Holland-Zuid om voor alle stedelijke kernen in hun beheersgebied een stedelijk waterplan op te stellen. Bij het opstellen van dit plan was er nog sprake van twee waterbeheerders, waarbij het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard de waterkwantiteit verzorgde en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden ging over de waterkwaliteit. Na 1 januari 2005 is bij de uitvoering van het plan sprake van een integraal waterschap het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het doel van het Stedelijk Waterplan Krimpen aan den IJssel is het ontwikkelen van een gezamenlijke visie op het stedelijk water van gemeente, hoogheemraadschap, zuiveringsschap en belangenvertegenwoordigers. Deze visie wordt vervolgens uitgewerkt in een maatregelenplan. De visie is geënt op het idee dat het stedelijk water in Krimpen aan den IJssel schoon en gezond moet zijn en geen overlast mag veroorzaken. Tevens is in het plan rekening gehouden met het belang van alle overheden, verenigingen, stichtingen en bewoners.
De ambitie van dit Stedelijk Waterplan is het realiseren van een zo goed mogelijk functionerend watersysteem zowel op het gebied van waterkwantiteit als waterkwaliteit binnen de planperiode die loopt tot 2015. Voor de waterkwantiteit houdt dit in dat binnen de grenzen van Krimpen aan den IJssel geen knelpunten optreden in de afvoer van water door de watergangen.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt tussen de Noorderstraat, Koningin Julianastraat, Prins Bernardstraat en de Molenvlietsingel te Krimpen aan den IJssel en bestaat in de huidige situatie uit bebouwing, verharding en groenstroken. De totale verharding binnen het plangebied had een oppervlak van 13.046 m2.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in het noordoosten van het plangebied uit veengrond en in het zuidwesten uit zeekleigrond. Het plangebied ligt in peilgebied Krimpen (GPG-490) met een flexibel peil dat varieert tussen NAP -2,02 m en -2,07 m. De maaiveldhoogte ter plaatse varieert tussen de NAP -1,9 en +1,7 m.
Waterkwantiteit en - kwaliteit
In het plangebied zijn geen watergangen of beschermingszones van watergangen aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied zijn geen waterkeringen gelegen. Het plangebied ligt ook niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Er wordt in het plangebied een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het plan ziet op sloop en nieuwbouw van het bestaande woongebied. Deze wijziging leidt in een 'worst-case' situatie (uitgaande van het model waarbij de meeste verharding wordt gerealiseerd) tot een totale oppervlakte aan 17.812 m² aan verharding. Hiermee zal ten opzichte van de huidige situatie 4.766 m2 extra verharding worden gerealiseerd.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. 10% van toename in verharding dient gecompenseerd te worden, mits deze toename meer dan 500 m2 bedraagt. De eerste 500 m2 oppervlakte verharding hoeft niet gecompenseerd te worden. Uitgaande van 4.766 m2 extra verharding dient dus 213 m2 (4.776 - 500 x 10% = 428 m2) aan functioneel open water gerealiseerd te worden. Dit oppervlaktewater zal gerealiseerd worden in de huidige groenstrook langs de Molenvlietsingel en/of een nader te bepalen locatie elders in de gemeente.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het omliggende gebied.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, gegraven, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Het plangebied is niet binnen de beschermingszone van een watergang of waterkering gelegen. Voor voorliggende plan is dan ook geen watervergunning vereist.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.6 Ecologie
Onderzoek
Voor de ontwikkelingen (sloop van de bestaande gebouwen) in het plangebied is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezige flora en fauna. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage3. Vanwege de verandering in de inrichting van het plangebied als gevolg van de sloop van de bebouwing, en het feit dat dit onderzoek in 2012 heeft plaatsgevonden, is begin 2015 opnieuw een verkennend onderzoek verricht. Een volledige rapportage van dit actualiserende onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
Conclusie en aanbevelingen
Op basis van het uitgevoerde ecologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat voor de verdere ontwikkeling geen aanvullend onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. De huidige situatie biedt voldoende duidelijkheid over de status met betrekking tot beschermde natuurwaarden. Hierdoor is ook geen ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig.
Wanneer het bestaande maaibeheer en mogelijkheid tot betreding wordt voortgezet, wordt voorkomen dat zich op zowel korte als de lange termijn strikt beschermde planten- en diersoorten vestigen.
4.7 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool NSL 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012, 2015 en 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de maatgevende doorgaande wegen in de omgeving van het plangebied ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
4.8 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
In de bestaande situatie zijn reeds woningen aanwezig. Aangezien het plan slecht leidt tot een beperkte toename van het aantal woningen en de afstand tot naastgelegen bedrijven en omliggende woningen niet worden vergroot, zal worden voldaan aan de richtafstanden.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
4.9 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt. Er zijn in de omgeving geen bronnen aanwezig die relevant zijn voor de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Advies Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR)
De afdeling Risicobeheersing van de VRR heeft in het kader van externe veiligheid advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Dit advies is opgenomen in Bijlage 6. Dit advies zal worden opgevolgd bij de uitwerking van de plannen.
4.10 Kabels En Leidingen
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
Onderzoek en conclusie
In en rond het plangebied zijn geen risicorelevante leidingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.
4.11 Bodem
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Om de bodemkwaliteit in het plangebied te onderzoeken is een bodemonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond en grondwater geen aanleiding geven tot het verrichten van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. Het plangebied wordt geschikt geacht voor de huidige en beoogde woonbestemming. De bodemkwaliteit staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.12 Archeologie En Cultuurhistorie
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Archeologische verwachtingen- en beleidskaart (2011)
De gemeente Krimpen aan den IJssel maakt gebruik van een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Deze kaart is een uitwerking van de landelijk dekkende IKAW en de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland. De kaart en het beleid is gedetailleerder uitgevoerd dan de beleidsstukken van de hogere schaalniveaus. In figuur 4.1 is een uitsnede te zien van de weergave van archeologische verwachtingen in het plangebied.
Figuur 4.1 Archeologische verwachting (plangebied rood omcirkeld)
Het plangebied is aangewezen met een lage archeologische verwachtingswaarde. Gebieden met een lage archeologische verwachting betreft die delen van de veengebieden waar geen aanwijzingen voor archeologische resten zijn. Hier dient bij ontwikkelingen groter dan 10.000 m², waarvan de bodemingrepen dieper reiken dan 1 m onder maaiveld, archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd.
Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is (conform het vigerende bestemmingsplan) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. In deze dubbelbestemming is geregeld dat:
- a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m² hebben.
Uitgaande hiervan dient bij de omgevingsvergunningaanvraag eventueel een onderzoek uitgevoerd te worden indien het bouwplan betrekking heeft op bodemingrepen die dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m² hebben.
Conclusie
Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Hierdoor staat het aspect archeologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.13 Cultuurhistorie
Monumenten en beeldbepalende objecten
Bij monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen rijksmonumenten, provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten. De gemeente Krimpen aan den IJssel kent geen provinciale en gemeentelijke monumenten, in het plangebied komen echter wel tien rijksmonumenten voor. Een rijksmonument is een gebouw of object dat van algemeen belang is wegens de schoonheid, de betekenis voor wetenschap of de historische waarde. Een monument moet 50 jaar of langer geleden zijn gemaakt om in het kader van de 'monumentenwet voor bescherming' in aanmerking te komen. Volgens de monumentenwet 1988 is de definitie van een monument:
- 1. vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;
- 2. terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1.
Voor het bestemmingsplan is het belangrijk dat er verbinding wordt gelegd met de aangewezen monumenten en de overige historisch waardevolle bebouwing. Voor monumenten is sprake van een algemene bescherming van de bestaande situatie en de doelstelling om de in verval geraakte monumenten te herstellen. Veranderingen en uitbreidingen (in de directe omgeving) van monumenten mogen uitsluitend ondergeschikt van aard zijn. In (en in de directe omgeving van) het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.
Conclusie
Aangezien er in (of in de directe omgeving van) het plangebied geen monumenten of beeldbepalende objecten aanwezig zijn staan eventuele cultuurhistorische waarden de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.14 Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de kosten die samenhangen met de ontwikkeling wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en QuaWonen. In deze overeenkomst is geregeld op welke wijze de kosten verdeeld zijn. Met het sluiten van de overeenkomst is de (economisch) uitvoerbaarheid van het plan verzekerd. Omdat (het verhaal van) de kosten via een anterieure overeenkomst wordt geregeld is een exploitatieplan niet nodig.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Vooroverleg
Op 10 en 26 maart 2015 zijn de plannen behandeld in een openbare raadscommissievergadering. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het plan toegezonden naar de vooroverlegpartners. Naar aanleiding van dit vooroverleg zijn door de volgende instanties reacties ingediend:
- 1. Provincie Zuid-Holland;
- 2. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK);
- 3. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR);
- 4. Gasunie;
- 5. DCMR Milieudienst Rijnmond;
Hierbij heeft de Provincie Zuid-Holland, de Gasunie en de DCMR Milieudienst Rijnmond aangegeven geen opmerkingen te hebben.
De VRR heeft in het kader van de externe veiligheid advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Dit advies is verwerkt in paragraaf 4.9. Daarnaast is het advies opgenomen in Bijlage 6.
Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft aangegeven dat het plan geen noemenswaardige nadelige invloed heeft op het watersysteem. Tevens zijn er in het plangebied geen bijzondere waterhuishoudkundige belangen. Het hoogheemraadschap heeft daarom geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan.
Het Hoogheemraadschap geeft echter wel aan dat in het concept-ontwerpbestemmingsplan gebruik is gemaakt van een oude vuistregel die een compensatie-norm van 5% voorschrijft. Deze norm is te laag voor dit gebied. Het Hoogheemraadschap adviseert rekening te houden met een norm van 10% (conform het in 2012 gewijzigde beleid ten aanzien van compenseren bij verhardingstoename).
Deze nieuwe norm van 10% is verwerkt in de waterparagraaf van het ontwerpbestemmingsplan.
5.2.2 Zienswijzen
Het plan is tevens als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd van 4 juni t/m 16 juli 2015. Gedurende de ter inzage termijn van zes weken kon een ieder zienswijzen indienen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. Aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan is niet nodig. Het ontwerpbestemmingsplan zal dan ook ongewijzigd aan de gemeenteraad worden voorgelegd ten behoeve van de vaststelling.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Verantwoording Planvorm
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Hierbij is voor de eerste en tweede fase een concreet uitgewerkt (globaal) eindplan opgesteld. Voor de volgende fasen zal door het college van burgemeester en wethouders een uitwerkingsplan moeten worden opgesteld.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op de gemeentelijke standaard en het vigerende bestemmingsplan 'Kortland'.
6.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
6.3 De Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.
Woongebied
De toegekende globale bestemming 'Woongebied' gaat verder dan alleen een aanwijzing van gronden voor woningen. Tot de bestemming behoren eveneens de erven en tuinen, de groenvoorzieningen en speelterreinen, alsmede de wegen, paden en parkeervoorzieningen. Naast woningen zijn binnen deze bestemming ook maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt. De maatschappelijke voorzieningen maken de gewenste zorgfaciliteiten mogelijk.
De hoofdgebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak gerealiseerd te worden. De omvang van erven en tuinen is niet gedetailleerd op de verbeelding aangegeven.
Aan de inrichting van het openbare gebied van wegen, paden, groen-, speel- en parkeervoorzieningen is eveneens geen gedetailleerde invulling gegeven om geen belemmeringen op te werpen bij de herinrichting van het gebied.
Programma
Het aantal woningen dat binnen de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' gerealiseerd kan worden is afhankelijk van het aantal woningen dat binnen de bestemming 'Woongebied' gerealiseerd zal worden. In totaal kunnen binnen het plangebied maximaal 250 woningen worden toegestaan. De twee opgenomen woonbestemmingen zullen op deze manier functioneren als communicerende vaten.
Indien binnen de bestemming 'Woongebied' het aantal woningen groter wordt als aangegeven in figuur 2.2, dan zijn in het uit te werken woongebied minder woningen te realiseren. Het aantal woningen heeft eveneens een direct verband met de te realiseren bouwhoogtes in het gebied. Indien binnen een deel van het plangebied de maximale bouwhoogte wordt benut zal de maximale bouwhoogte vanwege het beperkt resterende programma in het overige deel, lager worden. Met deze regeling wordt beoogt om de markt de mogelijkheid te bieden om een optimaal woongebied te realiseren dat in blijft spelen op de steeds veranderende consumentenvraag.
Om aan de toenemende zorgvraag te kunnen voldoen is daarnaast eveneens een substitutieregeling toegevoegd. Deze substitutieregeling maakt het mogelijk om meer zorgwoningen te realiseren in het plangebied. Aangezien voor zorgwoningen een kleiner ruimtebeslag benodigd is en hiermee ook de opbrengstpotentie lager is, kan ter vervanging van een regulier appartement 1,5 zorgwoningen gerealiseerd worden. Dit is uitgewerkt in de substitutieregeling. Om te voorkomen dat het gehele gebied getransformeerd wordt naar zorgwoningen is uitgaande van het realiseren van maximaal 54 zorgwoningen, het maximale programma vastgelegd op 268. Dit is de optelsom van het totale aantal reguliere en zorgwoningen binnen het plangebied (Bestemming 'Woongebied' en 'Woongebied - Uit tewerken').
Woongebied - Uit te werken
Voor het noordelijk gelegen deel van het plangebied is de uit te werken bestemming 'Woongebied - Uitte werken' opgenomen. Het realiseren van woningen en maatschappelijke voorzieningen binnen deze bestemming is uitsluitend toegestaan nadat een gedetailleerder uitwerkingsplan is opgesteld. In dit bestemmingsplan zijn daarom uitsluitend de uiterste bouwgrenzen en maximale bouwhoogte bepaald.
Waarde - Archeologie 4
Voor het plangebied is aan de hand van de archeologische beleidskaart een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' worden er aanvullende eisen gesteld aan het uitvoeren van werken en werkzaamheden of het bouwen van bouwwerken die de archeologische waarden zouden kunnen verstoren. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m² hebben.
Bijlage 1 Notitie Bouwregels Prinsessenhof
Bijlage 1 Notitie Bouwregels Prinsessenhof
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 3 Ecologisch onderzoek
Bijlage 4 Actualiserend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Actualiserend ecologisch onderzoek