KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Maatschappelijk
Artikel 7 Recreatie
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Verkeer-verblijfsgebied
Artikel 10 Water
Artikel 11 Wonen
Artikel 12 Waarde-archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Bepalingen
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 17 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotbepalingen
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Geschiedenis
2.2 Demografische Gegevens
2.3 Beschrijving Ruimtelijke Karakteristiek En Structuur
2.4 Ontwikkelingen Binnen Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Ruimtelijk
3.2 Waterhuishouding
3.3 Cultuurhistorie En Archeologie
3.4 Milieu
3.5 Ecologie
3.6 Wonen
3.7 Bedrijven, Detailhandel, Horeca En Dienstverlening
3.8 Maatschappelijke Voorzieningen
3.9 Verkeer En Vervoer
3.10 Bouwen
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Inleiding
4.2 Algemene Bebouwingsvoorschriften
4.3 Algemene Bebouwingsregels
4.4 Algemene Bepalingen
Hoofdstuk 5 Planologische En Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Bodem
5.4 Geluid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Adequate Hulpverlening Ten Aanzien Van Bereikbaarheid En Bluswatervoorziening
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Wettelijk Vooroverleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 2 Overzicht Bedrijven In Plangebied
Bijlage 1 Zienswijzennota

De Waard

Bestemmingsplan - gemeente Leiden

Vastgesteld op 30-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan

het bestemmingsplan De Waard van de gemeente Leiden

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0546.BP00006-0302 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanbouw

een gebouw(deel) dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw(deel) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aan-huis-gebonden beroep of bedrijf

een beroep of bedrijf (waaronder begrepen een Bed & Breakfast accommodatie) dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie ter plaatse in overeenstemming is; groepspraktijken, detailhandel en horeca zijn hiervan uitgesloten.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.7 archeologisch rapport

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanweizgheid van archeologische waarden.

1.8 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende specifieke vorm van cultuurhistorische waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

een ter plaatse van de aanduiding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; ondergronds bouwen wordt hier niet meegerekend.

1.12 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, verzorgen, herstellen, installeren of inzamelen van goederen.

1.13 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.14 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.15 begane grond

bouwlaag, waarvan de vloer op gelijke hoogte ligt als het aangrenzende maaiveld, ter plaatse van de hoofdtoegang tot het gebouw.

1.16 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor als gevolg van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.21 bouwblok

een vastgelegde ruimtelijke eenheid, waarbinnen de bebouwing ten behoeve van een bestemming moet worden geconcentreerd.

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag/ woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt (te maken) is.

1.25 bouwmarkt

een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouwmaterialen en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.30 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.31 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.32 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.33 deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline.

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ter verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.35 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel, waarvoor vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig is voor de uitstalling, zoals brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels, alsmede tuincentra en bouwmarkten.

1.36 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.37 erf

voor bouwpercelen waarin een bouwvlak is aangegeven:
een gedeelte van een bouwperceel dat is gelegen buiten het bouwvlak en dat in feitelijk opzicht is bestemd ten dienste van het gebruik van het – in het bouwvlak gesitueerde – hoofdgebouw;

1.38 garagebox

een als complex gebouwde individuele stalling voor een auto of ander motorvoertuig.

1.39 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 geluidgevoelige gebouwen en terreinen

Woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen zoals genoemd in artikel 1 Wet geluidhinder

1.41 geluidsgevoelige functie

functies zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder

1.42 geluidhinderlijke inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken

1.43 grens gezoneerd industrieterrein

grens van het terrein waarvoor een zone industrielawaai geldt, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.

1.44 grens zone industrielawaai

grens van de zone, zoals bedoeld in artikel 40 en artikel 41, leden 1 en 2, van de Wet geluidhinder.

1.45 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.46 hoofdmassa

een hoofdgebouw, zonder aanbouwen en uitbouwen.

1.47 horeca(bedrijf)

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.

De volgende categorieën worden onderscheiden:

1. horeca-inrichtingen voor het bedrijfsmatig verstrekken van kleine eetwaren al dan niet in

combinatie met alcoholvrije drank (lunchrooms, broodjeszaken, thee- en koffiehuizen en

ijssalons);

2.horeca-inrichtingen voor het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend snacks en/of ter

plaatse opgewarmde eetwaren, al dan niet in combinatie met alcoholvrije drank om aldaar

te nuttigen (cafetaria's, snackbars, shoarmazaken);

3. horeca-inrichtingen voor het bedrijfsmatig verstrekken van zowel ter plaatse bereiede

maaltijden als alcoholhoudende of -vrije drank al dan niet in combinatie met etenswaren

(restaurants, eetcafés, café-restaurants, grand-cafés);

4. horeca-inrichtingen voor het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische

dranken voor gebruik ter plaatse (cafés, bars, pubs);

.

5.horeca-inrichtingen voor het gelegenheid geven tot dansen in combinatie met het

bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende of -vrije dranken en kleine etenswaren

(dancings);

6. horeca-inrichtingen als genoemd in catgeorie II, waarbij tevens gelegenheid wordt gegeven

tot overnachting (hotels);

7. horeca-inrichtingen die uitsluitend toegankelijk zijn voor leden van een vereniging

(sociëteiten).

1.48 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)

de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie is binnen de beroepsgroep de geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek.

1.49 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake bibliotheken, gezondheidszorg, bejaardenvoorzieningen,.jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening, verenigingsleven alsmede overheids-, culturele- sociale-, recreatieve en religieuze voorzieningen.

1.50 ondersteunende detailhandel

Beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf, waarbij het gaat om detailhandel dat niet zelfstandig functioneert, maar als een ondergeschikte aanvulling en ondersteuning van de bedrijfsfunctie dient.

1.51 ondersteunende horeca

een voorziening in een inrichting die geen (planologische) hoofdbestemming horeca heeft waar men (kleine) eetwaren en/of (alcoholische) dranken kan consumeren en daarvoor moet betalen en waarbij:

a. De horeca-activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit;

b. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;

c. de toegang tot de horeca-activiteit dezelfde is als van de hoofdactiviteit;

d. er in het pand (vrij toegankelijke) sanitaire ruimte aanwezig is;

e. verhuur aan derden voor al dan niet besloten feesten en partijen niet is toegestaan.

1.52 peil

  1. a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel onmiddellijk grenst aan een weg, langzaam verkeersroute of voetpad:
    1. 1. de hoogte van de weg, langzaam verkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang, (facultatief, bij woondekken)) tenzij deze ontsluitende weg, langzaam verkeersroute of voetpad zich bevindt boven het dek van een op de verbeelding aangegeven "parkeergarage";
    2. 2. (facultatief, bij woondekken) wanneer deze weg, langzaam verkeersroute of voetpad zich bevindt boven het dek van een op de verbeelding aangegeven "parkeergarage": de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
  2. b. voor een bouwwerk dat in of op het water wordt gebouwd:
    het gemiddelde waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
  3. c. in overige gevallen:
    de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse,

tenzij in de regels anders is bepaald.

1.53 praktijk- of bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimten die worden gebruikt voor een (aan huis verbonden) beroep of bedrijf, of dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.54 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het bedrijfsproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie.

1.55 praktijkruimte

Een gebouw dat door zijn indeling uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd om te worden gebruit ten behoeve van beoefenaars van vrije beroepen, zoals advocaten, architecten, artsen, therapeuten, assuradeurs en notarissen.

1.56 Programma vanEisen

een programma van eisen is een document, opgesteld conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin wordt aangegeven op welke wijze archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Een Programma van Eisen behoeft altijd goedkeuring door het bevoegde gezag.

1.57 risicovolle inrichting

een inrichting bij welke, als gevolg van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.58 seksinrichting

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.59 Staat van Bedrijfsactivteiten "bedrijven"

de Staat van Bedrijfsactivteiten "bedrijven" die van deze regels deel uitmaakt.

1.60 Staat van Bedrijfsactivteiten "functiemenging"

de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging die van deze regels deel uitmaakt.

1.61 uitbouw

een gebouw(deel) dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.62 voorgevel(rooilijn)

de aan de straatzijde gelegen gevel van een gebouw, die de architectonische verschijning van dat gebouw tot uitdrukking brengt; ingeval van een gebouw op een straathoek is gesitueerd, worden de aan de straatzijde grenzende gevels als voorgevel aan gemerkt.

1.63 woning

Een (gedeelte van een) gebouw, vaartuig of drijvend voorwerp dat uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.64 woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.65 woonschip

Elk vaartuig of drijvend voorwerp, daaronder begrepen een object te water, dat naar aard en inrichting uitsluitend wordt gebruikt als of bestemd is tot woning.

1.66 woonschip-breedte

De breedte wordt gemeten op de plaats waar het vaste deel van de romp het breedst is

1.67 woonschip- diepgang

De verticale afstand tussen het diepst stekend scheepsdeel en de waterspiegel.

1.68 woonschip-hoogte

De hoogte van een woonboot wordt gemeten in meters vanaf de waterlijn tot aan het hoogste punt van de romp of opbouw, masten, schoorstenen en dergelijke niet meegerekend.

1.69 woonschip-lengte

De lengte wordt gemeten op de plaats waar het vaste deel van de romp het langst is, ondergeschikte buiten de romp uitstekende delen zoals rondhouten en roerbladen niet meegerekend

1.70 woonschip-ligplaats

Een gedeelte van het water dat door een woonschip met bijbehorende voorzieningen mag worden ingenomen.

1.71 woonschip - voorziening

Een voorziening voor een woonschip is een object in of boven het water dat verband houdt met het wonen op het woonschip, zoals afhouders, meerpalen, loopplanken, plankiers, steigers, een bijboot en een drijvend terras.

1.72 zonegrens industrielawaai

grens van de zone ex artikel 53 juncto 61 van de Wet geluidhinder.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 breedte van een bouwwerk

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande dat indien de zijgevels niet evenwijdig lopen dan wel verspringen, het gemiddelde geldt van de kleinste en grootste breedte.

2.6 diepte van een bouwwerk

buitenwerks tussen de voorgevel en de achtergevel, met dien verstande dat, indien een gevel niet evenwijdig loopt of verspringt, het gemiddelde geldt van de kleinste en grootste diepte.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte van een bouwwerk (binnenwerks)

het totaal van alle horizontale oppervlaktes van alle ruimtes binnen dat gebouw met inbegrip van eventuele binnenwanden, maar met uitzondering van de onderbouw en van oppervlaktes waarboven geen vrije hoogte van tenminste 1,5 meter aanwezig is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de:

1. milieucategorieën 1 en 2;

2. milieucategorieën 1, 2 en 3.1 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met

categorie 3.1’;

3. milieucategorie 1, 2, 3.1 en 3.2 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met

categorie 3.2’;

4 milieucategorie 4.2 , uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘ bedrijf tot en met categorie 4.2'

met uitzondering van:

a geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

b Bevi-inrichtingen;

c zelfstandige kantoren;

b. bedrijfsverzamelgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke

vorm van bedrijf – bedrijfsverzamelgebouw’;

c. productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;

d. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (dh);

e. bedrijfsgebonden, niet zelfstandige kantoorruimte;

f. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

g. aan-huis-verbonden beroepen en/of bedrijven bij een bedrijfswoning;

h. opslag en uitstalling;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

i. ondersteunende horeca;

j. parkeervoorzieningen;

k. voorzieningen voor laden en lossen;

l. tuinen en verhardingen;

m. nutsvoorzieningen;

n. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken, het aantal en de situering van parkeerplaatsen en de inrichting van een perceel, indien dit noodzakelijk is ten behoeve van de bezonningssituatie, (bestaande) boombeplanting, de ligging van leidingen en dergelijke, dan wel indien dit uit een oogpunt van stedenbouwkundige of ruimtelijk/functionele kwaliteit wenselijk is.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De vloeroppervlakte van kantoren deel uitmakend van de toegelaten bedrijven mag niet meer bedragen dan 50% van de bruto bedrijfsvloeroppervlakte;
  2. b. De netto verkoopvloeropervlakte van detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen mag niet meer bedragen dan 50 m2;
  3. c. Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:
    1. 1. de zelfstandige detailhandel in caravans, landbouwwerktuigen, machines, grove bouwmaterialen, keukens en badkamers en andere naar de aard daarmee gelijk te stellen volumineuze of grootschalige goederen;
    2. 2. bouwmarkten, meubelbedrijven, tuincentra en detailhandel in woninginrichtingartikelen.

3.5 Afwijking van de gebruiksregels

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. kantoren;
    2. 2. maatschappelijke voorzieningen;
    3. 3. dienstverlening, niet zijnde seksinrichtingen en belwinkels;
    4. 4. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
    5. 5. detailhandel;
    6. 6. horeca tot en met categorie II uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
    7. 7. cultuur en ontspanning;
  2. b. op de verdiepingen uitsluitend voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
  3. c. bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  4. d. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  5. e. bij deze bestemming behorende tuinen, erven, stoepen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, water, speelruimte en leidingen;
  6. f. met de daarbij behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het in artikel 4.2.1 opgenomen verbod, mits:

  1. a. bij verandering of complete vernieuwing van het beeldbepalend pand met het desbetreffende beeldbepalende pand identieke en/of gelijkwaardige karakteristieke waarden worden teruggebracht;
  2. b. vooraf advies is gevraagd aan de gemeentelijke adviescommissie ruimtelijke kwaliteit.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Bestaande functies ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van het plan zijn toegestaan.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.7 Afwijking van de gebruikregels

Afwijking toelaten van andere functies dan wonen op verdiepingen

Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 onder b voor het toelaten van andere functies dan wonen op verdiepingen, mits dit stedenbouwkundig en verkeerstechnisch verantwoord is.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. met daaraan ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca ten dienste van deze bestemming;
  3. c. met de daarbij behorende voorzieningen, zoals groen, water, wegen en paden, nuts- en parkeervoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere regels

Het bevoegde gezag kan nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting van een perceel, indien dit noodzakelijk is ten behoeve van de bezonningssituatie, (bestaande) boombeplanting, de ligging van leidingen en dergelijke, dan wel indien dit uit het oogpunt van stedenbouwkundige of ruimtelijk/functionele kwaliteit wenselijk is.

Artikel 7 Recreatie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor sportieve en recreatieve doeleinden met de daarbij behorende ondersteundende horeca in de vorm van kantines en voorts bergingen, dienstwoningen, tuinen, erven, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, leidingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

7.2 nadere bepaling inzake de bestemming en het gebruik

Uitsluitend zijn toegestaan functiegebonden horecabedrijven die passen in de categorieën I en II.

7.3 Bouwregels

a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen de bebouwingsgrenzen worden opgericht.

b. De goot - en bouwhoogte van de gebouwen mogen niet hoger zijn dan de maximale goot - en bouwhoogte die op de verbeelding zijn aangegeven.

c. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. langzaam verkeer, gemotoriseerd verkeer, openbaar vervoer (met uitzondering van het railverkeer), openbaar groen en water;
  2. b. met de daarbij behorende voorzieningen zoals erftoegangswegen, woonstraten, fiets- en voetpaden, trottoirs, parkeerplaatsen, fietsenstallingen, leidingen;
  3. c. binnen de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals tunnels, voorzieningen van openbaar vervoer, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, viaducten, loopbruggen, abri's, duikers, fietsenstallingen, bouwwerken voor verkeersgeleiding, straatverlichting en straatmeubilair.
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. boven- en ondergrondse inzamelpunten voor huishoudelijk afval t.w. gescheiden inzameling van papier, glas, kleding, blik, kunststof en huishoudelijk restafval.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijking van de bouwregels

8.4 Specifieke gebruiksregels

a.Ter plaatse waar op de verbeelding binnen de aangrenzende bestemming 'Water' de aanduiding (wl) is gegeven mag de oeverstrook tussen de voor- en achterzijde van de opbouw van het woonschip gebruikt worden als tuin voor het betreffende woonschip met dien verstande dat bergingen, beplantingen en erfafscheidingen niet zijn toegestaan.

b.Ter plaatse waar op de verbeelding binnen de aangrenzende bestemming ' Verkeer' de aanduiding (sv -bbc) is gegeven, mag de grond gebruikt worden voor een brugbedieningcentrale.

Artikel 9 Verkeer-verblijfsgebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. openbaar verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;

b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bruggen, oeververbindingen, duikers, groen, water en reclame-uitingen;

c. nutsvoorzieningen;

d. parkeren;

e. boven - en ondergrondse inzamelpunten voor huishoudelijk afval t.w.gescheiden inzameling van papier, glas, kleding, blik, kunststof en huishoudelijk restafval.

9.2 Bouwregels

  1. 1. Behoudens ten behoeve van voorzieningen zoals genoemd in artikel 9.1,onder c mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. 2. De bouwhoogte van kunstwerken bedraagt ten hoogste 10 m;
  3. 3. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting bedraagt niet meer dan 3 m.
  4. 4. Voor het bouwen van ondergrondse inzamelpunten geldt dat de bouwdiepte niet meer dan 3 meter mag bedragen.

9.3 Omgevingsvergunning voor een vaste standplaats

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voor een vaste standplaats ten behoeve van de verkoop van kleine etenswaren zoals vis of snacks, mits dit stedenbouwkundig en verkeerstechnische verantwoord is.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
  2. b. wonen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. voorzieningen voor verkeer en verblijf, bruggen, duikers, steigers, vlonders, meerpalen en gelijksoortige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

10.4 Bouwvoorschriften

Voor het bouwen geldt de volgende bepaling:

  • op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals meerpalen, steigers, oeverbeschoeiingen, vlonders, duikers en zinkers, alsmede bruggen.

10.5 Omgevingsvergunning voor het innemen van een ligplaats

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 10.1 voor het innemen van een ligplaats met een woonboot.

Daarbij wordt in ieder geval rekening gehouden met de toegankelijkheid van de ligplaats, de privacy van omwonenden, de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit.

10.6 Nadere eisen

Het bevoegde gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en omvang van bouwwerken en woonboten, indien zulks uit een oogpunt van ruimtelijke ordening of volkshuisvesting noodzakelijk is.

10.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. eengezinshuizen, meergezinshuizen, bijzondere woonvormen en wooneenheden, met de daarbij behorende aanbouwen, bijgebouwen, fietsenbergingen, tuinen, erven, (gebouwde) parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen en speelruimte, water, leidingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen;
  3. c. aan-huis-verbonden bedrijven;
  4. d. een onderdoorgang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
  5. e. horeca op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding horeca;
  6. f. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - garageboxen;
  7. g. hellingbaan/inrit ten behoeve voor een ondergrondse parkeergarage;
  8. h. met de daarbij behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, water, speelruimte, nuts-, groen-, (ondergrondse) parkeer- en fietsvoorzieningen.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

11.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het in artikel 11.2.1 opgenomen verbod, mits:

  1. a. bij verandering of complete vernieuwing van het beeldbepalend pand met het desbetreffende beeldbepalende pand identieke en/of gelijkwaardige karakteristieke waarden worden teruggebracht;
  2. b. vooraf advies is gevraagd aan de gemeentelijke adviescommissie ruimtelijke kwaliteit.

11.5 specifieke gebruiksregels

11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde , of van werkzaamheden.

Artikel 12 Waarde-archeologie 5

12.1 Doeleindenomschrijving

De op de kaart voor terrein van Waarde archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

12.2 Bebouwingsvoorschriften

a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 12.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 12.3 vooraf in acht zijn genomen.


b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en), mits de bepalingen van artikel 12.3 vooraf in acht zijn genomen.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

1. Het is verboden op of in de gronden met de medebestemming terrein van Waarde archeologie 5 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegde gezag de volgende werkzaamheden uit te voeren:

a. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

- dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m2

b. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;

- dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m2

c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

- dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m2

d. het verlagen van het waterpeil;

e. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;

f. het heien van palen en slaan van damwanden;

2. De aanvrager van een aanlegvergunning dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.


3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a t/m f zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

12.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 12.3 onder lid 1 is niet van toepassing indien:
a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

b. de werken of werkzaamheden:

- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of ontgrondingenvergunning;

12.5 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;

b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);

c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);

d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;

f. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding);

12.6 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 12.5, onder a wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), dat moet worden goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

12.7 Wijzigingsbevoegdheden

Hoofdstuk 3 Algemene Bepalingen

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Bestaande maten

  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a. en b.uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

14.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.

2.Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. Gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  1. a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 5% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwen, haltes en wachtruimten ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen kleine gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

1.de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 mag bedragen;

2.de bouwhoogte niet meer dan 3.5 m mag bedragen

  1. e. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

1.ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;

2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;

3.ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10m.

  1. f. van deze regels ten aanzien van een overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftschachten, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:

1.de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 5% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

2.de overschrijding van de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

Artikel 17 Overige Regels

17.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. De richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

17.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luiden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotbepalingen

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het bestemmingsplan De Waard."

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Leiden is voornemens haar bestemmingsplannen voor de bebouwde kom te actualiseren. Het doel van de nieuwe digitale bestemmingsplannen is een adequate, up-to-date juridische regeling voor de stad. Voor het plangebied De Waard vigeren verschillende bestemmingsplannen. Deze regelingen zijn, gezien leeftijd en systematiek, onvoldoende toegesneden op de actuele situatie. Nieuwe bestemmingsplannen brengen weer overzicht en uniformiteit en daardoor een beter werkbare (zowel voor het ambtelijk apparaat als burger) en handhaafbare situatie.

Met de actualisering en digitalisering wordt bovendien bereikt dat de planologische regelingen weer up-to-date zijn en tevens wordt aangesloten op de landelijke verplichting tot digitale bestemmingsplannen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequate juridische regeling voor het bestemmingsplangebied 'De Waard'.

Het bestemmingsplan is primair gericht op beheer. Nieuwe ontwikkelingen worden niet meegenomen, tenzij deze tijdens het opstellen van voorliggend bestemmingsplan reeds in procedure waren of de procedure hebben doorlopen.

1.2 Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Oude Rijn, het Rijn-Schiekanaal, de Nieuwe Rijn en de Zijlsingel.

Het plangebied De Waard omvat een gebied van twee vigerende bestemmingsplannen. Voor het gebied, begrensd door de Oude Rijn, de denkbeeldige verlenging van de Oosterstraat en van de Waardstraat, de Van Speykstraat, de Rijnkade en de Zijlsingel, geldt nu het stadsvernieuwingsplan 'Zeeheldenbuurt'. Voor het gebied gelegen binnen de Oosterstraat, de denkbeeldige verlenging van de Waardstraat, de Admiraal Banckertweg, de Evertsenstraat, de Nieuwe Rijn, het Rijn-Schiekanaal en de Oude Rijn geldt momenteel het bestemmingsplan 'De Waard'.

In de zuidoosthoek van het plangebied van dit bestemmingsplan De Waard is een uitsnede. Dit gedeelte (het voormalige Bracolterrein aan de Rijnkade) maakt deel uit van het beschermd stadsgezicht en is om die reden opgenomen in het bestemmingplan Zuidelijke Schil.

In dit op te stellen bestemmingsplan wordt nog geen rekening gehouden met het voorgenomen tracé voor de Ringweg Oost over het bedrijventerrein. Te zijner tijd zal een gedeelte van de Admiraal Banckertweg meegenomen worden in een afzonderlijk bestemmingsplan voor de ringweg. In paragraaf 2.3.2. wordt hier verder op ingegaan.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2 gelden twee bestemmingsplannen.De tabel geeft een overzicht van de op dit moment geldende bestemmingsplannen in het plangebied.

bestemmingsplan vastgesteld goedkeuring Kroonbesluit
SVP 'Zeeheldenbuurt' 20-10-1986 23-4-1987
nr.B122021
18-6-1991
nr.89
BP De Waard 29-10-1986 9-6-87
nr.B122779
7-12-1989
nr.89

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Geschiedenis

2.1.1 Leiden

Leiden ontstond als dijknederzetting iets na het jaar 1000 na Christus op de zuidelijke oever van de Rijn. De oudste bebouwing ontstond aan de voet van de dijk ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.

De stad ontstond op het punt van samenkomst van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot een rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.

Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek. De eerste uitbreidingsmogelijkheden werden gevonden in het versmallen van de Rijn. In de middeleeuwen zouden vier stadsvergrotingen plaatsvinden, de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.

Aan de oostzijde van de Mare (nu lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.

Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 16de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de stad. In de jaren die volgde, volgde meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.

In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. De eerste uitbreiding van Leiden was de wijk Vreewijk vanaf 1882.

Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. In de jaren 30 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, Noord, Tuinstadwijk, Haagwegkwartier, Rijndijkbuurt en Maredorp. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Ook aan de zuidzijde volgde later uitbreidingen met sociale woningbouw.

De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep, zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.

2.1.2 De Waard

Het plangebied heeft een tamelijk geïsoleerde ligging. De Zijlsingel, de Oude Rijn, het Rijn- en Schiekanaal en de Nieuwe Rijn omsluiten het gebied aan drie zijden en geven het gebied het karakter van een schiereiland. Het gebied bestaat uit twee wijken met een verschillend karakter: de Zeeheldenbuurt is een woonwijk, het gebied De Waard is een bedrijventerrein.

In de 16e eeuw was in het gebied van De Waard sprake van industriële bedrijvigheid. In 1550 werd het gebied door landmeter Pieter Sluyter in kaart gebracht n.a.v. een conflict over de luchtverontreinigende steen- en kalkovens ter plaatse van het huidige perceel Overrijn 19. Tijdens het beleg van Leiden zijn de opstallen in het kader van de ' verschroeide aarde taktiek' gesloopt. Daarna is de grond voor tuinbouw gebruikt. Het landelijke karakter van het gebied begon te verdwijnen rond het midden van de negentiende eeuw, toen zich langs de Zijlsingel lintbebouwing vormde. De lintbebouwing werd door de gemeente Leiden als "parasitair" beschouwd omdat zij geen belasting opleverde. Voor het gemeentebestuur was deze bebouwing de aanleiding om aan te gaan dringen op gebiedsuitbreiding ten koste van het grondgebied van Leiderdorp. Door stadsuitbreiding in 1896 (tot aan de Oosterstraat) en 1920 (de overige grond van de De Waard) is het gebied bij Leiden getrokken.

De Zeeheldenbuurt
In de periode 1896 tot 1907 zijn door particulieren enkele straatplannen met woningen gerealiseerd, o.a. de Waardstraat. In 1907 werd een "uitbreidingsplan" van kracht, waaraan alle particuliere projecten moesten voldoen. Hierna is vooral door woningbouwverenigingen in het gebied gebouwd. De Christelijke woningbouwvereniging "Eensgezindheid" heeft enkele projecten op gronden achter de Zijlsingel gerealiseerd samen met de architecten Fonteyn en Van der Heyden. Op verzoek van deze vereniging zijn de straten vernoemd naar Nederlandse zeehelden. Na 1935 namen de bouwactiviteiten door de economische crisis af en is alleen nog door particulieren gebouwd. Na de crisis is de woningbouw niet meer van de grond gekomen, waardoor tot op heden de wijk een onvoltooide stedenbouwkundige structuur heeft.

Bedrijventerrein De Waard
In 1920 vond de tweede stadsuitbreiding plaats en werd het hele gebied van De Waard Leids grondgebied. In het oostelijke deel van De Waard hadden zich in de loop van de twintigste eeuw bedrijven gevestigd. In de 50 - 60-er jaren van de vorige eeuw bestonden er plannen om een "gordelweg" (ringweg) van de Burgravenlaan via De Waard naar de Sumatrastraat aan te leggen. De grond tussen deze "gordelweg" en het Rijn- en Schiekanaal werd volledig bestemd voor bedrijventerrein. De "gordelweg" is niet gerealiseerd, het gebied is tot op heden een bedrijventerrein.

2.2 Demografische Gegevens

De gemeente Leiden ligt in de Randstad en behoort tot één van de grootste steden van Zuid-Holland. De stad Leiden telt 116.891 inwoners (peildatum 1 januari 2008).Ongeveer 11,9% van de inwoners van Leiden is 65 jaar of ouder. Dit percentage ligt laag, vergeleken met andere steden in Nederland. Dit is grotendeels te verklaren door de vele studenten die in Leiden wonen. Bovendien telt Leiden relatief veel allochtone jongeren. Ongeveer 21,0% van de Leidse bevolking is jonger dan 20 jaar. De totale beroepsbevolking bedraagt circa 67,1% van het totale inwonersaantal.

Het bestemmingsplangebied betreft de woonwijk 'De Zeeheldenbuurt' en het bedrijventerrein De Waard. Op het bedrijventerrein zijn nog enkele bedrijfswoningen. De bevolkingsopbouw verschilt niet zo veel van die in de hele stad. Het aantal allochtonen bewoners is relatief laag. De bevolkingsopbouw is in onderstaande tabel weergegeven (peildatum 1-1-2009)

aantal
inwoners
percentage
< 20 jaar
percentage
20-64 jaar
percentage
> 65 jaar
percentage
allochtonen
De Waard 2.004 20.3 68.7 11.1 7.8
Leiden totaal 116.818 20.9 67.0 12.1 14.8

Wat opvalt is dat de bewoners in de Waard veel langer op hun huidige adres wonen dan de bewoners elders in Leiden.

percentage < 20 jaar
vanaf zijn geboorte
percentage 20-64 jaar
gedurende 15 jaar
percentage > 65 jaar
gedurende 25 jaar
De Waard 53.0% 28.5% 66.7%
Leiden totaal 42.9% 21.4% 37.3%

aantal jaren dat een leeftijdsgroep op hun huidige adres in de Waard woont

2.3 Beschrijving Ruimtelijke Karakteristiek En Structuur

2.3.1 Typering plangebied

Het plangebied De Waard heeft een geïsoleerde ligging door de waterwegen die het gebied volledig omringen. Het gebied is momenteel via vijf bruggen bereikbaar: De Sumatrabrug, de Schrijversbrug, de Weversbrug, de Singelbrug en de Admiraalsbrug. De Waard is verdeeld in een woongebied en een bedrijventerrein,gescheiden door een breed plantsoen.

Wonen

De woningen liggen in de wijk "De Zeeheldenbuurt'. De bebouwing van deze wijk is gestart met de lintbebouwing langs de Zijlsingel in de 2e helft van de 19e eeuw. Aan de zijde van de Oude Rijn bestaat deze bebouwing overwegend uit huizen van één laag met kap. Aan de zijde van de Oosterdwarsstraat is de bebouwing hoger, twee bouwlagen met kap.
In de Noord-West hoek van De Waard is rond 1900 door particulieren een lossere bebouwing gerealiseerd, o.a. de Waardstraat, Van Galenstraat, Overrijn. Op de binnenterreinen achter de bebouwing van de Zijlsingel en de Van Galenstraat waren tot voor kort bedrijven gevestigd. Op een enkele plaats hebben de woningen vrijwel geen buitenruimten.
In de eerste decennia van de 20e eeuw is in de buurt planmatig en grootschaliger gebouwd, het meest door de woningbouwvereniging "Eensgezindheid". Na 1935 namen echter de bouwactiviteiten af ten gevolge van de economische crisis. Tussen 1935 en 1939 werd in de Zeeheldenbuurt alleen door particulieren gebouwd.

De bebouwing bestaat in hoofdzaak uit eengezinshuizen. Langs de Evertsenstraat en de Oosterstraat bevinden zich enkele bouwblokken met beneden- en bovenwoningen. Ongeveer de helft vam het aantal woningen in de buurt is in het bezit van de woningstichting Portaal. Dit woongebied heeft een regelmatige structuur van gesloten bouwblokken. Het stratenpatroon is rechthoekig en het profiel van de smalle straten is vrijwel overal gelijk.
Jongere bebouwing is te vinden aan de Overrijn, het Kwekerijplein (rond 1980) en de Evertsenstraat.

Bedrijven

Bedrijventerrein De Waard.

Het bedrijventerrein de Waard heeft een omvang van ongeveer 15 ha en is bestemd voor bedrijven tot en met categorie III. Het bedrijventerrein omsluit het woongebied aan drie zijden en laat alleen in het oosten bij de Zijlsingel de verbinding met het water open. Het is van de woonwijk De Zeeheldenbuurt gescheiden door een groenstrook langs de Admiraalsweg. Door de dichtbij gelegen woningen in de Zeeheldenbuurt en aan het Utrechts Jaagpad zijn bedrijven tot categorie III toegestaan.
Op het bedrijventerrein stonden van oudsher bedrijfswoningen. Ook nu zijn nog verscheidene bedrijfswoningen op het bedrijventerrein. Bewoning op het bedrijventerrein is alleen toegestaan door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

De Zeeheldenbuurt
In de wijk De Zeeheldenbuurt waren van oudsher enkele bedrijven gevestigd aan de Overrijn en langs de Zijlsingel. Deze bedrijven verdwijnen langzamerhand en de functie van deze terreinen zal wijzigen naar woningen. Het betreft met name de gronden bij Overrijn, van het voormalige terrein van Zwarthof en de locatie rond garage De Wit.

Voor het zogenaamde Zwartsterrein aan de Zijlsingel zijn plannen voor woningbouw in ontwikkeling.

Op welke termijn plannen voor de gronden Overrijn en de garage De Wit concreter worden is op dit moment nog niet bekend.

Detailhandel

In de Zeeheldenbuurt bevinden de meeste winkelpanden zich van oudsher in de Trompstraat en langs de Zijlsingel. Momenteel zijn nog enkele panden in gebruik als winkel of horeca categorie II.


Vestiging van grootschalige detailhandel, sportscholen e.d. op het bedrijventerrein De Waard kan slechts op beperkte schaal, omdat het niet wenselijk is om op één van de weinige bedrijventerreinen van de gemeente op grote schaal andere bestemmingen dan bedrijven toe te staan. Momenteel is op het bedrijventerrein 'Het Warenhuis' gevestigd, de grootschalige kringloopwinkel van de gemeente Leiden. Alleen op deze locatie wordt detailhandel toegestaan. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is dat aangegeven met de aanduiding (dh) in de bedrijfsbestemming.

Sport en recreatie

Het plangebied is omgeven door waterwegen. In de Noordoostelijke hoek van het plangebied ligt een jachthaven.

De woonwijk is aan de westkant langs de Tasmanstraat en aan de noordkant langs de Bontekoestraat gescheiden van het bedrijventerrein door een groenstrook. Het grasveld langs de Tasmanstraat wordt door de vele recreatievoorzieningen veel gebruikt door de bewoners. De speeltoestellen van het speelveldje in de groenstrook langs de Bontekoestraat zijn gesloopt en weggehaald door de gemeente.

In het plangebied liggen geen sportvelden.
In het binnenterrein van de woningen aan de Kortenaerstraat, Evertsenstraat, Heemskerkstraat en Trompstraat is een speeltuinvereniging gevestigd.

Maatschappelijke voorzieningen

In de Zeeheldenbuurt ligt één school, t.w. de Dolfijn aan de Munnikenstraat op de hoek Oosterdwarsstraat, een buurthuis aan de Oosterstraat en een peuterspeelzaal aan de Kortenaerstraat. In de plint van Overrijn 4-5/ Zijlsingel 3 is een apotheek en een gezondheidscentrum gevestigd.

Op het bedrijventerrein is een verzamelgebouw voor vijf muziekverenigingen aan de J.C. Rijpstraat en een kinderopvang aan Willem Barentzstraat gevestigd. Verder komen een activiteitencentrum en een scoutinggroep voor. Ook voor deze activiteiten is een aanduiding (m) op de verbeelding opgenomen.

2.3.2 Verkeer en infrastructuur

Hoofdverkeersstructuur

De Waard is opgedeeld in een woongedeelte en een bedrijvengedeelte. Beide gebieden hebben hun eigen ontsluiting op de Leidse hoofdinfrastructuur. Er is geen directe verbinding tussen beide delen voor autoverkeer binnendoor.

Het woongedeelte is geheel ingericht als 30 km/uur-gebied, met een klinkerbestrating, gelijkwaardige kruispunten en snelheidsremmende maatregelen. Er worden geen grote veranderingen in de verkeersstructuur voorzien. De woonwijk wordt op enkele plaatsen ontsloten op de Zijlsingel. De Zijlsingel is onderdeel van de hoofdinfrastructuur van Leiden met een etmaalintensiteit van ongeveer 13.000 motorvoertuigen. De Zijlsingel is in 2007 geheel heringericht en opgeknapt. Ook hier is een snelheidslimiet van 30 km/uur ingesteld.

Het bedrijvengedeelte wordt momenteel ontsloten via de Admiraalsweg, die uitkomt op het kruispunt Lage Rijndijk-Sumatrastraat. De huidige ontsluiting van het bedrijventerrein is niet ideaal. De wegen in het gebied zijn gedimensioneerd op vrachtverkeer, al hebben veel wegen wel een klinkerverharding.

Ringweg Oost

Momenteel wordt onderzoek verricht naar de aanleg van de Ringweg-Oost, die naar verwachting door/langs De Waard gaat lopen. De Ringweg-Oost moet een verbinding gaan vormen tussen de Kanaalweg/Hoge Rijndijk en de Willem de Zwijgerlaan, met als doel vermindering van het doorgaande verkeer over Hooigracht en Zijlsingel. Als de aanleg van de Ringweg-Oost doorgaat, dan heeft dat gevolgen voor de bebouwingsmogelijkheden aan de oostzijde van De Waard. Er waren twee hoofdvarianten in studie: aansluiting op het huidige kruispunt, en aanleg van een tunnel onder de Zijl door naar de Zijldijk. De oorspronkelijke route van de Ringweg Oost, via een tunnel onder de Zijl naar Leiderdorp, blijft de voorkeur van Leiden behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00006-0302_0001.png"

Eind december 2011 heeft de gemeenteraad besloten om verder uit te zoeken of het daadwerkelijk haalbaar is om de Ringweg Oost via een tunnel onder de Sumatrastraat aan te leggen. Met dit besluit zijn ook de voorbereidingen in gang gezet om het in 2010 genomen kaderbesluit Ringweg Oost te wijzigen.

In de eerste helft van 2012 wordt onderzocht hoe de Ringweg Oost het beste ingepast kan worden op De Waard en in De Kooi. Hierbij wordt de lengte van de tunnel bekeken en naar de inpassing van de ringweg in de plannen van gebiedsontwikkelingen in De oude Kooi en De Waard.

Naar verwachting besluit de gemeenteraad voor de zomer van 2012 over de nieuwe plannen en daarmee het gewijzigde kaderbesluit Ringweg Oost. Vervolgens zal op basis van dit besluit een planologische procedure worden doorlopen. Voor de Ringweg Oost zal te zijner tijd een afzonderlijk bestemmingsplan worden opgesteld.
( Zie ook paragraaf 2.4.2)

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Lage Rijndijk. Ook de Lage Rijndijk maakt onderdeel uit van de hoofdstructuur, maar deze valt net buiten het plangebied. De weg heeft wel een belangrijke functie voor de ontsluiting van De Waard, en wordt zeer intensief gebruikt door fietsers.

Fietsnetwerk

Er loopt een doorgaande fietsroute over grotendeels vrijliggende fietspaden dwars door het plangebied, volgens de route Admiraalsweg-Tasmanstraat naar het Utrechts Jaagpad. In de Tasmanstraat maken de fietsers echter gebruik van de woonstraat. Streven is om indien mogelijk de vrijliggende fietspaden binnen enkele jaren te asfalteren om het comfort voor de fietsers te verbeteren. Mogelijkheid hiertoe hangt af van eventueel aanwezige kabels en leidingen en bomen. De fietsroute over de Zijlsingel is voorzien van asfalt en biedt een comfortabele route.

Onderzocht wordt nog of er langs de nieuwe Ringweg-Oost een comfortabele en directe fietsroute kan worden aangelegd. In de woonwijk zelf zijn geen aparte fietspaden. Dit is ook niet nodig, omdat het een 30 km/uur-gebied is.

Parkeren

In de planregels zijn geen bepalingen omtrent het parkeren opgenomen.

Parkeernormen zijn aan veranderingen onderhevig bijvoorbeeld als gevolg van het autobezit en -gebruik. Het zou onjuist zijn om in het plan een norm op te nemen die aan veroudering onderhevig is. Niettemin moet toch worden voldaan aan normen om de aanwezigheid van voldoende parkeerplaatsen zeker te stellen. Bij nieuwbouw en bij ingrijpende verbouwingen of veranderingen van bestaande gebouwen zal de gemeente erop toezien dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein dan wel in of onder een gebouw beschikbaar is. Dat betreft parkeergelegenheid voor zowel de gebruikers als de bezoekers van een gebouw. De parkeerbehoefte kan niet op de eventuele capaciteit van het openbaar gebied afgewenteld worden.

Op grond van de Bouwverordening (artikel 2.5.30) zal in voorkomende gevallen een parkeereis worden gesteld. Als daaraan niet wordt voldaan kan geen bouwvergunning worden verleend, ook al past het gebouw in het bestemmingsplan. Momenteel wordt een parkeerbeleidsplan voorbereid, waarin de parkeernormen voor Leiden worden vastgelegd. Als dat door de gemeenteraad is vastgesteld zal een bouwplan in eerste instantie, voor wat betreft het parkeren en de toepassing van art. 2.5.30 van de Bouwverordening, aan dat plan worden getoetst. Zolang er geen parkeernormen voor de Leidse situatie zijn vastgesteld, zullen de parkeernormen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) gebruikt worden als richtlijn om de benodigde parkeerbehoefte te bepalen. In de desbetreffende publicaties wordt gedetailleerd aangegeven wat de standaard parkeerbehoefte is in relatie tot de functie van een gebouw.

De Bouwverordening bevat overigens een ontheffingsmogelijkheid. Daarop kan een beroep gedaan worden als het voorgenomen gebruik van een gebouw daartoe een duidelijke aanleiding geeft als gevolg van bijzondere omstandigheden die leiden tot overwegende bezwaren. De ontheffing is te beschouwen als een "hardheidsclausule". Dat wil zeggen: alleen toepasbaar in die uitzonderlijke situaties waarin in redelijkheid niet geëist kan worden dat aan de vastgestelde normen moet worden voldaan. In art. 2.5.30 lid 6 worden een paar omstandigheden opgenoemd zoals een meer dan gemiddeld aantal klanten of bezoekers aan een detailhandelsbedrijf.

Parkeerbalans

De Waard is gebouwd in een bepaalde tijd, waarin bepaalde normen voor parkeren golden. Net als vele wijken zijn er in het woongedeelte van De Waard relatief weinig parkeerplaatsen in vergelijking met de huidige moderne parkeernormen voor woningen. Dat is logisch en daar is gezien de woningdichtheid ook weinig aan te veranderen. Daarom worden in de gemeente alleen parkeereisen gesteld bij wijziging of nieuwbouw van functies. Uitgangspunt is dat alle benodigde extra parkeerplaatsen in zo'n geval op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Indien een functiewijziging leidt tot extra benodigde parkeerplaatsen, maar deze niet op eigen terrein te realiseren zijn, kan de functiewijziging of uitbreiding niet plaatsvinden. In de Bouwverordening is wel een ontheffingsmogelijkheid voor kleine projecten opgenomen.

Het kan zijn dat in de woonwijk bezoekers en werknemers uit het centrum parkeren, omdat men in deze wijk nog gratis kan parkeren. Een oplossing voor het verminderen van de parkeerdruk kan zijn het invoeren van een vorm van parkeerrestrictie. Hierover wordt in het bestemmingsplan echter geen uitspraak gedaan. Een gemeentelijke parkeernota is in voorbereiding. Daarin wordt nader op deze problematiek ingegaan.

Het bestemmingsplan wordt evenmin gebruikt om extra parkeermogelijkheden in een buurt te creëren.

2.3.3 Cultuur-historische aspecten

Archeologie

Archeologie Leiden

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis vormt over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij toekomstige ontwikkelingen verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief. De resultaten van deze inventarisatie, die de gehele gemeente beslaat, zijn vastgelegd in een rapport, voorzien van een toelichting en een groot aantal kaartbijlagen waaronder een archeologische verwachtingskaart. Dit rapport geldt tevens als verantwoording en onderbouwing van de in het bestemmingsplan voorgestelde maatregelen.

Archeologie De Waard

Uit het onderzoek dat is verricht ten behoeve van de archeologische inventarisatie is gebleken dat in het plangebied één vondstmelding bekend is. In 1965 werd in op het Waardeiland (Trompstraat) de resten van een vroeg-middeleeuws graf gevonden (waaronder een bronzen fibula met emailversiering: collectie RMO). Al eerder waren in de directe omgeving vondsten gedaan van een ijzeren zwaard, botten van een uitzonderlijk grote man, en enkele zwarte versierde potscherven, die wijzen op een Frankische of Karolingische begraafplaats in de directe omgeving.

Een deel van het plangebied behoorde vanaf 1445 tot 1572 tot de directe omgeving van het Minnebroedersklooster, een Franciscaanse stichting. Het klooster herbergde maximaal 20 kloosterlingen en had derhalve naast een kapel een aantal cellen (kleine gebouwtjes) en een hoofdgebouw. De belangrijkste gebouwen van het klooster zijn ten dele vergraven tijdens de aanleg van de stadsuitbreiding van 1659 en liggen ten dele onder het talud van de begraafplaats aan de Groenesteeg. Begin 19e eeuw werd het terrein in gebruik genomen als blekerij. Later in de eeuw werd het weer bebouwd. Deze bebouwing bleef beperkt tot kleine huisjes.

Geologisch gezien ligt het plangebied op geulafzettingen van de Rijn. Het plangebied is gelegen tussen twee takken van de Rijn, die in het centrum van Leiden weer samenkomen. Het eiland tussen de twee Rijnarmen is gevormd door mariene kleidekken die waarschijnlijk vlak voor het begin van de jaartelling zijn opgeslibd. Hierop ligt een pakket rivierafzettingen dat bestaat uit zandige kleien.

T.a.v. geomorfologie en bodems zijn voor het plangebied geen gegevens voorhanden.

Tot slot is duidelijk dat enkele delen van het plangebied in ernstige mate verstoord zijn, namelijk een aantal gebouwen die onderkelderd zijn. Door deze ingreep is de bodem in deze delen van het plangebied zeer diep geroerd. Hierdoor zijn eventueel in de bodem aanwezige archeologische resten voor goed verloren gegaan.

Op basis van bovengenoemde archeologische vondsten en geologische kenmerken geldt voor een groot deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting. In de reeds verstoorde delen van het plangebied zijn geen archeologische waarden meer aanwezig.

Monumenten en beeldbepalende panden

De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening,. De gemeentelijke monumenten in het plangebied zijn: Overrijn 19, Zijlsingel 1, 4, 5 en 5a. Deze panden zijn op de verbeelding niet aangegeven, omdat de bescherming in de wet en verordening zijn geregeld.

De bescherming van de beeldbepalende panden is geregeld in dit bestemmingsplan. De beeldbepalende panden in het plangebied zijn Rijnkade 17a en 17b
Op de verbeelding zijn de beeldbepalende panden aangegeven als karakteristiek (ka)

Molens

Binnen het plangebied bevinden zich geen molens. Ook in de omgeving zijn geen molens waarvan de molenbiotoop (gedeeltelijk) over het plangebied ligt.

2.3.4 Water-, groen- en ecologische structuur

Algemeen

Water en groen geven samen vorm aan de ruimtelijke structuur van de stad Leiden. De groene bolwerken langs de singelrand, de historische grachten met z'n bomenrijen en de Oude Rijn met afwisselend harde en zachte oevers. De historie van de stad is dan ook letterlijk met water en groen verbonden. Leiden is de meest compacte stad van Nederland en moet het dus niet van zijn hoeveelheid water en groen hebben. Toch is Leiden geen versteende stad, de singels en grachten zijn alomtegenwoordig, veel planten en dieren vinden uitstekend hun weg in de stad en de kleine stadsparken hebben een grote uitstraling. Daarnaast heeft Leiden geluk met een schitterende omgeving: de Zuid-Hollandse plassen, het Groene Hart, de landgoederen, duinen en de zee: allemaal toegankelijk voor de wandelaar, fietser of via het water.

Waterstructuur

Leiden bestaat uit een netwerk met doorgaande waterstructuren en verbindingen met de regio. Deze structuren hebben veelal de ruimtelijke structuur van de stad bepaald. De verschillende waterstructuren zijn opgebouwd uit verschillende elementen: rivieren, stadsgrachten, singels, vaarten, kanalen en waterwegen.

Water vormt ook een belangrijk onderdeel van onderhavig plangebied. Het plangebied wordt geheel omringd door water, namelijk het Rijn-Schiekanaal aan de oostzijde, de rivieren de Nieuwe Rijn en de Oude Rijn respectievelijk ten zuiden en noorden en de Zijlsingel ten westen van het gebied. Laatst genoemde maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Deze watergangen maken onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur van Leiden en hebben een historische betekenis. Al dit water is boezemwater. Binnen het plangebied zijn geen andere watergangen.

De sterke begrenzingen van het water hebben als gevolg dat het plangebied een min of meer geïsoleerde ligging heeft in het oostelijk deel van de gemeente. De interactie tussen de wateren en de omgeving in het plangebied is minimaal. Het merendeel van de wateren grenst direct aan achterkanten van bedrijfspanden. Deze achterkanten zijn met name aan de Oude en Nieuwe Rijn rommelig. De beleving van en vanaf het water is in het hele plangebied minimaal.

In de noordoost punt van het gebied bevindt zich een kleine plezierhaven.

De provincie is eigenaar van het Rijn-Schiekanaal.

Groenstructuur

Het centraal in het plangebied gelegen park aan de Tasmanstraat en de groenstrook aan de Bontekoestraat vormen een groene afscheiding tussen de woonwijk en het bedrijvengebied. Het park langs de Tasmanstraat is niet afzonderlijk fraai maar kent door de vele recreatievoorzieningen een goed gebruik en ligt er over het algemeen goed bij. Langs het park staan rijen met platanen en essen. De groenstrook aan de Bontekoestraat bevind zich in een slechtere staat en is aan renovatie toe. De groenstrook is iets glooiender doordat in het verleden hier grond is gestort. De speeltoestellen van het speelveldje zijn gesloopt en zodoende weggehaald door de gemeente. De aanwezige kastanjes zijn in slechte staat. De groenstrook is door middel van een onaantrekkelijke muur gescheiden van de milieustraat.

Aan de gehele oostzijde van het plangebied , tussen het Rijn-Schiekanaal en de Admiraal Banckertweg en Rijkersweg, loopt een uitgestrekte groenzone met platanen. Het is mogelijk om hier langs te lopen en er staan ook enkele bankjes. Desondanks is de beleving van de groenstrook en het water niet optimaal.

In het woongedeelte bevinden zich weinig straatbomen. De bomen die er staan zijn kleine soorten zoals meidoorn en prunus. De straten zijn op de meeste plaatsen te smal voor grotere bomen. Desondanks zijn er plaatsen waar extra bomen geplaatst kunnen worden. Rond 1995, bij renovatie van de wijk, zijn de meeste huidige bomen geplant.

Alle bomen in het plangebied genieten bescherming middels de gemeentelijke bomenverordening. Het gebied kent vrijwel geen monumentale en karakteristieke bomen. Deze hebben een aparte juridische status, gezien hun ouderdom, vorm of anderszins, en staan op de gemeentelijke bomenlijst. Deze lijst wordt met regelmaat bijgewerkt.

Ecologische structuur

De water- en groenstructuur heeft in het plangebied een aantal ecologische kenmerken. Er zijn grote wateren en er is privé- en openbaar groen met een 'tuinstad' karakter. Ook is er de typische stadsnatuur te vinden in de dichter bebouwde delen.

In het Stadsnatuurmeetnet worden de resultaten weergegeven van de tweejaarlijkse monitoring van de stadsnatuur. Monitoring van de stadsnatuur heeft als doel het vaststellen van de natuurwaarden binnen de gemeente Leiden en het constateren van de veranderingen hierin.

De metingen voor het Stadsnatuurmeetnet Leiden hebben ook voor De Waard en de Zeeheldenbuurt veel gegevens opgeleverd.

De woonwijk is sterk versteend. Desondanks is de stedelijke natuur van daken, muren en tuinen, met de daarbij horende typische diersoorten als de gewone dwergvleermuis en de gierzwaluw, is hier aanwezig. Mede door het openbaar groen is het gebied voor een flink aantal vogels zoals de heggemus, merel, pimpelmees, koolmees, vlaamse gaai, huismus en kauw, een leefgebied. Ook de scholekster, kokmeeuw, kleine mantelmeeuw en zilvermeeuw komen hier in kleine getalen voor. Met name de laatste twee genoemde soorten zorgen op enkele locaties voor overlast.

In de wateren zijn de snoek en de snoekbaars te vinden en ook futen en meerkoeten zijn de laatste jaren uitbundig aanwezig, net als ganzen en eenden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat water een belangrijk onderdeel is van het plangebied. Het Rijn-Schiekanaal en de rivieren de Nieuwe Rijn en de Oude Rijn zijn belangrijke watergangen. Deze maken onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur van Leiden en hebben een historische betekenis. De groenstructuur in het plangebied bestaat uit structureel openbaar groen en kleine oppervlakten structureel privé-groen welke voor een groot deel zijn versteend.

Bij ontwikkeling van het gebied is het noodzakelijk dat de groenstructuur verbeterd wordt. Door meer boomstructuren zal de leefomgeving van de wijk een kwaliteitsimpuls krijgen. Het huidige park kan een centralere rol in de wijk vervullen door kwalitatief hoogwaardiger groen. Grootste uitdaging van het plangebied is om met name de randen van het plangebied te versterken zodat de kwaliteiten van de nabijheid van het water optimaal benut worden. Oevers moeten openbaar worden en het groene karakter zal versterkt moeten worden. Achterkantsituaties moeten zoveel mogelijk worden teruggedrongen. Het hele plangebeid moet zich meer focussen op het water.

De Ringweg Oost zal een landschappelijk ontwerp moeten zijn welke de huidige groenstrook aan het Rijn-Schiekanaal versterkt en de allure van een stadsboulevard geeft. Vanaf de Zijlsingel moet deze Stadsboulevard via een ruimtelijke langzaam verkeersverbinding met de binnenstad plezierig te bereiken zijn.

2.4 Ontwikkelingen Binnen Het Plangebied

2.4.1 Uitgangspunten

Wonen
Het woongebied betreft een combinatie van particulier bezit (vooral in het hart van de wijk) en corporatiebezit (Portaal). Langs de Zijlsingel is particulier woningeigendom afgewisseld met bedrijven. Al verscheidene jaren wordt gesproken over woningbouw op het bedrijventerrein. Deze plannen zijn voorlopig uitgesteld en in de Nieuwbouwmonitor zijn voor het bedrijventerrein De Waard voor de komende 10 jaar geen woningbouwplannen bekend.


Bedrijventerrein
Zoals hierboven gesteld, zal het bedrijventerrein De Waard de komende 10 jaar bestemd blijven voor bedrijven. Het bedrijventerrein is toe aan een 'grote beurt'. Het is één van de prioriteitslocaties genoemd in het Programma Herstructurering Bedrijventerreinen. Eén van de zwaktes van het bedrijventerrein nu is de slechte bereikbaarheid. De bedrijven zijn alleen bereikbaar via de noordzijde (Sumatratraat). Na de aanleg van de Ringweg Oost zal de bereikbaarheid van het gebied aanzienlijk verbeteren, wat mogelijkheden biedt voor regeneratie van het bedrijventerrein.

Verkeer
De woonwijk en het bedrijventerrein hebben hun eigen ontsluiting op de Leidse hoofdinfrastructuur. Voor de woonwijk zijn de komende 10 jaar geen veranderingen voorzien. Momenteel wordt onderzoek verricht naar de aanleg van de Ringweg-Oost, die naar verwachting door De Waard gaat lopen. (zie paragraaf 2.3.2.)

2.4.2 ontwikkelingen

Ringweg-Oost

Leiden werkt aan het verbeteren van de bereikbaarheid, zodat in het jaar 2025 alle delen van de stad voor iedereen gemakkelijk en veilig te bereiken zijn. Het autoverkeer stroomt dan goed door via twee ringwegen om het centrum en de stad heen, de ontsluiting naar de snelwegen is goed geregeld en ook de parkeerproblemen moeten opgelost zijn.

De Ringweg Oost is onderdeel van de plannen van de gemeente om de bereikbaarheid te verbeteren. Het verbindt het Lammenschansplein direct met de Willem de Zwijgerlaan en is een belangrijke schakel in de ringstructuur die rond de stad wordt aangelegd.

Gewijzigde plannen en nieuwe route

De oorspronkelijke route van de Ringweg Oost, via een tunnel onder de Zijl naar Leiderdorp, blijft de voorkeur van Leiden behouden. Toch is in 2011 duidelijk geworden dat de gemeente Leiderdorp hieraan niet langer wil meewerken. Leiden moest daarom uitzoeken hoe deze nieuwe verbinding aangelegd kan worden op grondgebied van Leiden zelf. Hieruit bleek dat een route met een tunnel onder de Sumatrastraat, het enige haalbare alternatief is.

De beoogde route loopt dan vanaf het Lammenschansplein over de Kanaalweg, kruist de Hoge Rijndijk gelijkvloers en gaat met een brug over de Nieuwe Rijn naar het bedrijventerrein De Waard. Vanaf De Waard gaat het tracé verder met een tunnel onder de Sumatrastraat door naar de Willem de Zwijgerlaan.

Onderzoek naar nieuwe route en wijzigen kaderbesluit

Eind december 2011 heeft de gemeenteraad besloten om verder uit te zoeken of het daadwerkelijk haalbaar is om de Ringweg Oost via een tunnel onder de Sumatrastraat aan te leggen. Met dit besluit zijn ook de voorbereidingen in gang gezet om het in 2010 genomen kaderbesluit Ringweg Oost te wijzigen.

In de eerste helft van 2012 wordt onderzocht hoe de Ringweg Oost het beste ingepast kan worden op De Waard en in De Kooi. Hierbij wordt de lengte van de tunnel bekeken en naar de inpassing van de ringweg in de plannen van gebiedsontwikkelingen in De oude Kooi en De Waard.

Naar verwachting besluit de gemeenteraad voor de zomer van 2012 over de nieuwe plannen en daarmee het gewijzigde kaderbesluit Ringweg Oost. Vervolgens zal op basis van dit besluit een planologische procedure worden doorlopen. Voor de Ringweg Oost zal te zijner tijd een afzonderlijk bestemmingsplan worden opgesteld.

Zwartsterrein

Voor de bebouwing van het voormalige Zwartsterrein (de 'Zijlhof') is bij de gemeente een bouwaanvraag ingediend. Het bouwplan omvat enkele woningen in de vorm van een hofje. In deze fase van het bestemmingsplan zijn nog niet alle vereiste gegevens ingediend. Om die reden is het bestemmingsplan aangehouden. Het betreffende terrein wordt conserverend bestemd.

Garage De Wit.

Al enkele jaren is sprake van het ontwikkelen van woningen op het terrein van de voormalige garage De Wit. De grond onder de garage is sterk vervuild. De kosten voor de bodemsanering maken woningbouw op deze locatie kostbaar. Er is nog geen zicht op een bouwplan dat voldoende concreet en onderbouwd is, zodat het in dit bestemmingsplan opgenomen kan worden. De locatie wordt in het op te stellen bestemmingsplan dan ook conserverend bestemd.

Gebiedsvisie

Inmiddels is besloten om voor de Waard een gebiedsvisie op te stellen. De aanleiding hiervoor is vierledig:

1. In de Structuurvisie Leiden 2025 is besloten om voor dit gebied een gebiedsvisie op te stellen.

2. Woningcorporatie Portaal wil haar bezit verbeteren. De gemeente is de trekker van deze gebiedsvisie.

3. Voor het bedrijventerrein De Waard moet een herstructureringsplan opgesteld worden (n.a.v. strategisch kader bedrijventerreinen, maar ook n.a.v. gevolgen RwO).

4. Ringweg Oost (RwO) komt over De Waard te lopen. Dit heeft consequenties voor bedrijventerrein en wellicht geheel De Waard. Voor het RWO-tracé wordt overigens een apart bestemmingsplan opgesteld.

Er is inmiddels gestart met het opstellen van kaders voor een gebiedsvisie voor De Waard. Niettemin is het van belang om een geactualiseerd bestemmingsplan te hebben. Indien na 1 januari 2013 nog sprake is van een niet geactualiseerd bestemmingsplan vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van leges.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk gaat in op het beleidskader dat van belang is voor de functionele en ruimtelijke aspecten die worden vastgelegd in dit bestemmingsplan. Het relevant beleid wordt per beleidsterrein weergegeven, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de bestuurslagen Europees, nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk.

3.1 Ruimtelijk

3.1.1 Europees en nationaal

Nota ruimte (2006)

De Nota Ruimte is een nota van het rijk, waarin de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd worden. De nota is op 23 april 2004 door het kabinet vastgesteld en is tevens door de Tweede Kamer aangenomen.

In de Nota Ruimte gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een belangrijke rol zal spelen. Onderwerpen die aan bod komen zijn: wonen, woonlocaties en verstedelijking, natuur, landschap en waterbeheer, bereikbaarheid en het ruimtelijk accommoderen van de economie.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.

Het rijk wil zich niet meer met alles bemoeien en wil strategisch op hoofdlijnen sturen. Decentrale overheden krijgen meer ruimte om hun eigen weg te gaan. Het gaat er uiteindelijk om dat de besluitvorming over de inrichting van de ruimte dichter bij de direct belanghebbenden komt te liggen. De Nota Ruimte kenmerkt zich dan ook door:
- Ontwikkelingsplanologie: het ruimtelijk beleid moet beter gaan voldoen aan maatschappelijke wensen en sneller uitgevoerd worden. Het accent zal meer liggen op wat kan en minder op wat moet.
- Decentralisatie: nationale prioriteiten en decentralisatie bepalen de inhoud. De nationale ruimtelijke hoofdstructuur is daarbij een belangrijk kader.
- Deregulering: dit betekent minder rijkssturing. Provincies en gemeenten kunnen hun eigen verantwoordelijkheid verschillend gaan invullen.
- Uitvoeringsgerichtheid: het kabinet legt het accent op uitvoering met onder meer een periode die financieel gedekt is tot aan 2010.

Voor verstedelijking, infrastructuur en vestiging van bedrijven en economische activiteiten geldt een zogenaamd bundelingsbeleid: nieuwe woongebieden en bedrijvigheid moeten zoveel mogelijk worden aangesloten op bestaande bebouwing en infrastructuur. Hierbij moet bovendien rekening worden gehouden met recreatieve voorzieningen, groen en water.

Stedelijke vernieuwing en GroteStedenBeleid

Eind jaren 90 is een nieuwe beleidsvorm ontwikkeld om problemen in met name de naoorlogse wijken van de grotere steden van Nederland aan te pakken. Het gaat hier om stedelijke vernieuwing als onderdeel van het GroteStedenBeleid (GSB). Stedelijke vernieuwing geldt in feite als opvolger van het 'klassieke' stadsvernieuwingsbeleid en is een integrale beleidsvorm welke gericht is op het wegwerken van fysieke achterstanden in stedelijke gebieden. Uiteindelijk gaat het om het scheppen van condities voor de kwaliteitsverbetering van het woon-, werk-, productie- en leefmilieu in en rond de steden. Dit moet bereikt worden door het treffen van maatregelen die met name gericht zijn op de aard en het beheer van de fysieke leefomgeving.

Voor 30 grote steden, waaronder Leiden, maakt stedelijke vernieuwing deel uit van het GSB. Het GSB richt zich naast de fysieke pijler ook op de sociale en economische pijler. Vanuit deze drie invalshoeken wordt gewerkt aan het verbeteren van de concurrentiepositie van de steden.

3.1.2 Provinciaal en regionaal

Visie op Zuid-Holland, Ontwikkelen met schaarse ruimte. Provinciale Structuurvisie (vastgesteld door PS op 2 juli 2010)

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers.

Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

In de structuurvisie wordt aangegeven welke zaken de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang vindt. Hiervoor zijn vijf integrale hoofdopgaven benoemd:

  1. 1. Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  2. 2. Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
  3. 3. Divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  4. 4. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  5. 5. Stad en land verbonden.

Het plangebied de Waard voldoet aan de beschrijvingen op de bij de Provinciale Structuurvisie behorende kwaliteitskaart en functiekaart.

Verordening Ruimte Provincie Zuid-Holland (vastgesteld op 2 juli 2010 door PS)

In de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen.

Het voorliggende bestemmingsplan voor de Waard is een conserverend bestemmingsplan en voldoet aan de provinciale verordening.

Structuurvisie Leidse Regio (1992)

De Structuurvisie Leidse regio is in 1992 vastgesteld door de Stuurgroep Leidse Regio en schetst een beeld van de wenselijke ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Met onder meer het Vinex-beleid (toen nog) in het vooruitzicht wordt in de Structuurvisie de conclusie getrokken dat de Leidse regio de behoefte aan wonen en werken niet binnen de eigen grenzen kan opvangen. Andere hoofdlijnen zijn een betere ruimtelijke afstemming van stedelijke functies en daardoor een goed evenwicht tussen nabijheid en bereikbaarheid, de verbetering van de kwaliteit van het openbaar vervoer en fietspadennet, en versterking van een samenhangende groenstructuur.

Regionaal programma van afspraken

Voor de uiteindelijke invulling van het streekplan speelt regionaal beleid een belangrijke rol. Hiervoor hebben het Samenwerkingsorgaan Leidse Regio en het Samenwerkingsorgaan Duin- en Bollenstreek gezamenlijk een regionaal Programma van Afspraken opgesteld dat doorvertaald zal worden naar het streekplan. De belangrijkste afspraken die van invloed zijn op Leiden Noord zijn de volgende:
- Inpassing en financiering van de RijnGouweLijn: Voor deze light-railverbinding tussen Gouda, Alphen a/d Rijn, Leiden (binnenstad), Transferium 't Schouw (A44), Katwijk en Noordwijk moet een reservering worden gemaakt voor een eventuele uitbreiding van de lijn over de Willem de Zwijgerlaan.
- Oost-westverbinding A4-A44: partijen zullen zich inzetten om, samen met Rijkswaterstaat, zo spoedig mogelijk een studie te starten ten behoeve van de capaciteitsuitbreiding tussen de A4 en de A44. In deze studie zullen de twee belangrijkste alternatieven, herstructurering van de huidige doorgaande route door Leiden over de Churchilllaan én aanleg van een nieuwe verbinding ten zuiden van Leiden, met elkaar vergeleken worden.
- Afstemming van het woonbeleid: dit betekent onder meer de ambitie om te komen tot één regionale woningmarkt en een verkenning en programmering van de woonbehoefte en herstructurering.
- Ontwikkelingsmogelijkheden voor recreatie en toerisme: hierin wordt onder meer ingezet op de Leidse binnenstad en het plassengebied ten noorden van Leiden.

3.1.3 Gemeentelijk

Structuurplan Leiden, Boomgaard van kennis (1995)

Het Structuurplan van Leiden 'Boomgaard van kennis' is vastgesteld in 1995, en beschrijft in hoofdlijnen de meest gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Leiden. Het is bedoeld als een sturingskader voor op te stellen bestemmingsplannen. De drie pijlers zijn de versterking van de kennisintensieve werkgelegenheid, het gebruik van de monumentale binnenstad, en het bieden van gevarieerde woonmilieus. Ook hier is geconstateerd dat in het stedelijk gebied van Leiden nagenoeg geen ruimte meer is voor geschikte bouwlocaties. Bij het (voornamelijk) binnenstedelijk realiseren van (woning)bouwopgaven wordt dus gestreefd naar doelmatig ruimtegebruik en een verbetering van de stedenbouwkundige vervlechting en ruimtelijke kwaliteit.

In het structuurplan wordt in het bijzonder aandacht geschonken aan de functie van het Stationsplein en de Schipholweg als onderdeel van de stedelijke boulevard Plesmanlaan, Stationsplein, Schipholweg, Willem de Zwijgerlaan. Een hoge ruimtelijke kwaliteit, die tegenwicht biedt aan de drukke verkeersfunctie, met de voorkant van de gebouwen gericht op de weg is daarbij vereist ten behoeve van de verbetering van het stedelijk verblijfsklimaat en vermindering van de barrièrewerking. Werkgelegenheidsfuncties maar ook woonfuncties als de geluidssituatie dat toelaat, zijn daarlangs in de eerste plaats gewenst.

In het structuurplan wordt een verbetering van de openbare ruimte voorgestaan, waarbij de centrale as Stationsplein, Stationsweg, Steenstraat, Beestenmarkt, Breestraat/Haarlemmerstraat voorrang moet hebben. Voorts wordt de versterking van de groene singelrand rondom de aan de overzijde gelegen binnenstad voorgestaan.

Bij de inbreidingslocaties heeft het de voorkeur de stedenbouwkundige kwaliteit te versterken, bijvoorbeeld door duurdere woningen toe te voegen in wijken met relatief veel sociale huurwoningen. Dit komt het woonmilieu ten goede en draagt bij aan meer variëteit in woningtypes. Aandachtspunten zijn verder de dalende woningbezetting, de toenemende vergrijzing en het op peil houden van wooneenheden voor studenten. Door een toename aan leefstijlen en verscheidenheid in de samenleving dient Leiden te voorzien in voldoende gevarieerde woonmilieus.

Leiden, Stad van ontdekkingen: profiel 2030 (2005)

In 2004 is een gemeentelijke ontwikkelingsvisie verschenen waarin een toekomstbeeld wordt geschetst van de stad Leiden. De kwaliteiten van de stad worden benoemd, evenals de kansen en de bedreigingen. De historie, de ligging en de levendigheid zijn duidelijke kwaliteiten. Daarnaast valt op dat de Leidse bevolking jong is en een goed opleidingsniveau heeft. Anderzijds is de stad nagenoeg volgebouwd; is er spanning op de woningmarkt en de ruimte voor wonen, werken en recreatie is beperkt. In navolging van deze nota wordt het structuurplan Boomgaard van Kennis geactualiseerd.

Structuurvisie Leiden 2025

Op 17 december december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Leiden 2025 vastgesteld.

De belangrijkste elementen hieruit voor het plangebied De Waard zijn:

  • De Waard is verdeeld in een woongebied en een bedrijventerrein, gescheiden door een breed plantsoen. Het woongebeid is aan vernieuwing toe.
  • Ook het bedrijventerrein is toe aan een 'grote beurt'. Het is één van de prioriteitslocaties genoemd in het Programma Herstructurering Bedrijventerreinen. Eén van de zwakten ven het bedrijventerrein nu is de slechte bereikbaarheid. De bedrijven zijn alleen bereikbaar via de Sumtrastraat. Na aanleg van de Ringweg Oost zal de bereikbaarheid aanzienlijk verbeteren, wat mogelijkheden biedt voor regeneratie van het bedrijventerrein.
  • Het bedrijventerrein de Waard heeft nu een omvang van ongeveer 15 ha en is bestemd voor bedrijven tot en met categorie III. Het bedrijventerrein omsluit het woongebied aan drie zijden en laat alleen in het oosten bij de Zijlsingel de verbinding met het water open. De nieuwe ontwikkelingen kunnen een positief effect hebben op het hele gebied en zowel de woningen als het bedrijventerrein een kwaliteitsslag maken. Een belangrijke randvoorwaarde voor verbetering is dat de grenzen van het bestaande bedrijventerrein opnieuw getekend worden, zodat er ruimte ontstaat die ontwikkelingen mogelijk maakt.
  • Het is de mogelijkheid om een aantrekkelijke wijk met een interessant gemengd stedelijk milieu te ontwikkelen, met nieuwe woningen in het milieu 'intensief stadswonen'. Daarvoor moet de overgang tussen een gemengd woon- en werkmilieu naar het bedrijventerrein zó worden ingericht dat ook categorie III bedrijvigheid in het gebied mogelijk blijft.
  • Het beeld langs de zuidkant van het gebied aan de Nieuwe Rijn zal gedomineerd blijven door kleinschalige scheepwerfjes.

Of en hoe de veelheid van kansen en wensen binnen één wijk gerealiseerd kunnen worden moet nader worden uitgewerkt in een gebiedsvisie . Gezien de veelheid van kansen voor het gebied, de ontwikkelingen langs de Singel en de Ringweg Oost heeft dit een hoge prioriteit.

3.2 Waterhuishouding

3.2.1 Europees en nationaal

Watertoets en waterparagraaf

Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de Watertoets in het leven geroepen. De Watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De waterparagraaf is een vereiste die volgt uit de Watertoets.

De Handleiding Watertoets Leiden. Praktisch omgaan met Watertoets en waterbeleid bij ruimtelijke plannen (2008) geeft alle betrokkenen meer duidelijkheid hoe praktisch om te gaan is met de Watertoets en de watereisen, wensen en kansen. Het is opgesteld in samenspraak met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Gebruik van deze Handleiding en met name het Stappenplan inclusief de invullijst versnelt het planproces. Door vroegtijdig de watereisen in kaart te brengen en hiermee rekening te houden wordt de goedkeuring van het plan en het verkrijgen van de ontheffing van de keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland vergemakkelijkt.


Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)(2000)
De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water.


Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2003)
In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).


Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid: Het is de opvolger van de 4e Nota waterhuishouding. Nederland moet anticiperen op klimaatverandering en zorgen voor meer samenhang binnen het waterbeleid en voor duurzaam waterbeleid.
Het Nationale waterplan bevat een langetermijnvisie, streefbeeld 2040, concreet uitvoeringsprogramma 2009 - 2015.
Het definitieve plan wordt uiterlijk eind 2009 door het kabinet vastgesteld


4e Nota waterhuishouding (1998)

De landelijke hoofdlijnen van beleid op het gebied van de waterhuishouding zijn hierin aangegeven, waarbij integraal waterbeheer en de watersysteembenadering belangrijke uitgangspunten vormen. Er wordt gestreefd naar een veilig en bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Relevant in dit kader is het streven naar duurzaam stedelijk waterbeheer, vergroting van de waterberging van watersystemen en een goede afstemming van het water- en het ruimtelijke ordeningsbeleid.


Nota anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

Deze nota is uitgegeven door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en verwoord het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw. De nota heeft als doelstelling een ander waterbeleid te realiseren, aangezien het huidige watersysteem voor de toekomst niet op orde is. Aanleiding voor dit rapport is de situatie in de jaren ' 90 toen verschillende delen van Nederland regelmatig te maken hadden met wateroverlast. Dit deed maatschappelijk en politiek de vraag rijzen of Nederland wel zijn waterhuishouding op orde had voor de 21e eeuw.


Door anders om te gaan met water moet er geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Compensatie en waterberging zijn enkele onderdelen van dit beleid waar bij de ontwikkeling van de speerpunten en andere ontwikkelingen in het plangebied rekening mee is gehouden.

3.2.2 Provinciaal en regionaal

Provinciaal Waterplan 2010-2015
De provincie legt haar waterbeleid vast in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. Dit plan treedt op 1 januari 2010 in werking en gaat het huidige provinciale Waterhuishoudingplan vervangen, dat nu is opgenomen in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en in het Grondwaterplan 2007-2013.
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland.


Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 (Provincie Zuid-Holland)
Het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006 - 2010 (BGWM) geeft aan hoe de provincie Zuid-Holland de komende jaren haar beleid op de terreinen groen, water en milieu vorm geeft. In dit beleidsplan wordt het provinciaal beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap, geïntegreerd. Het plan is de wettelijke opvolger van het Beleidsplan Milieu en Water 2000 - 2006 (BMW), dat zowel het Milieubeleidsplan als het Waterhuishoudingsplan is. Toen werd begonnen met het nieuwe beleidsplan, hebben Provinciale Staten gesteld dat de strategische visie zoals opgenomen in het vorige beleidsplan nog van toepassing is. Daarnaast is afgesproken dat het nieuwe beleidsplan inhoudelijk verdiept en geconcretiseerd moet worden ten opzichte van het BMW. Het BGWM omvat het Milieubeleidsplan (Wet milieubeheer) en het Waterhuishoudingsplan (Wet op de waterhuishouding). Het beleidsplan werkt dus door naar de provinciale besluitvorming op het terrein van milieu en water. Daarnaast is het groenbeleid als onderdeel in het plan opgenomen, omdat de onderwerpen hierbij zo sterk verweven zijn met milieu en water. Het beleidsplan geeft de kaders en doelstellingen voor de periode 2006-2010 en geeft een doorkijk tot 2020, en voor enkele onderwerpen tot 2040.


Hoogheemraadschap van Rijnland - De waterparagraaf in bestemmingsplannen

Het is belangrijk dat het waterbeleid zichtbaar wordt op de bestemmingsplankaarten en in de tekst van bestemmingsplannen. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft een beleidsstuk opgesteld dat erop gericht is richtlijnen te geven voor het opnemen van de waterparagraaf in bestemmingsplannen. Achtergrondgedachte van het stuk is dat het water in bestemmingsplannen meer dan vroeger het geval was, een belangrijke rol in ruimtelijke ontwikkelingen speelt en moet spelen.

Het beleid bevat aanbevelingen/richtlijnen voor de taakverdeling tussen de gemeenten en waterbeheerders, de karakterisering van watersystemen,het water in relatie tot functies en (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen en samenwerking tussen de gemeenten en waterbeheerders.

Ten slotte bevat het beleidsstuk algemene principes omtrent het omgaan met water zoals het tegengaan van versnippering in het watersysteem en het realiseren van een biologisch gezond watersysteem- en beleidsuitspraken omtrent verschillende onderwerpen die met water te maken hebben: eisen waterberging, afvoercapaciteit, beperking dempen, vaststellen peil e.d. Daarnaast aanbevelingen voor de planologische doorwerking. Met dit beleid houdt de gemeente rekening.


Doel van het rapport Waterneutraal bouwen is het realiseren van open water dat noodzakelijk is om de negatieve gevolgen voor de waterhuishouding bij transformatie van onverhard naar verhard gebied in het boezemland teniet te kunnen doen. Onder meer de opgenomen 15% regel is hieruit afkomstig. Deze regel houdt in dat extra waterbezwaar als gevolg van toenemende verstedelijking kan worden opgevangen, als in het plangebied een oppervlak gelijk aan 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak gereserveerd wordt voor extra open water. Dit open wateroppervlak komt bovenop het al bestaande oppervlak aan open water.

Waterbeheerplan

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen

Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: http://www.rijnland.net/wat_doet_rijnland/waterbeheerplan

Keur en Beleidsregels

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.

De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een watervergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: http://www.rijnland.net/beleid/keur_2009 en http://www.rijnland.net/beleid/beleidsregels_

3.2.3 Gemeentelijk

Binnen de gemeente Leiden vigeert een aantal water(huishoudkundige) nota's. Het betreft het Waterplan Leiden (2007), gemeentelijk rioleringsplan, Baggerbeheersplan Leiden, en de gemeentelijke Grondwaternota en Aansluitverordening riolering Leiden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de Watertoets worden uitgevoerd.


Watertoets

Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de Watertoets in het leven geroepen. De Watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken.

De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De waterparagraaf is een vereiste die volgt uit de Watertoets.

De Handleiding 'Watertoets Leiden. Praktisch omgaan met Watertoets en waterbeleid bij ruimtelijke plannen' geeft alle betrokkenen meer duidelijkheid hoe praktisch om te gaan is met de Watertoets en de watereisen, wensen en kansen. Het is opgesteld in samenspraak met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Gebruik van deze Handleiding en met name het Stappenplan inclusief de invullijst versnelt het planproces. Door vroegtijdig de watereisen in kaart te brengen en hiermee rekening te houden, wordt de goedkeuring van het plan en het verkrijgen van de ontheffing van de keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland vergemakkelijkt.


Waterplan Leiden (2007)

Met het Waterplan Leiden hebben de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland afgesproken om gezamenlijk knelpunten in het watersysteem efficiënter op te lossen, kansen te benutten en andere te inspireren om 'Leiden Waterstad' nog beter op de kaart te zetten. In het Waterplan Leiden wordt aan de hand van de volgende vier thema's een visie op het water gegeven: Ruimte voor water, Water als trekpleister, Schoon en gezond water, Water in de wijk. Deze visie is vertaald in een uitvoeringsprogramma 2008-2010 met gezamenlijke maatregelen.


Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP)

Het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) is een beleidsmatig en strategisch plan voor de aanleg en beheer van de gemeentelijke riolering. De technische uitwerking vindt plaats in operationele plannen. Elke 5 jaar wordt door de gemeente een nieuw GRP gemaakt. Het GRP wordt vastgesteld door de raad. In het GRP tot aan 2013 ligt het accent onder meer op milieuhygiënische verbeteringen (terugdringen overstort) en het vervangen van het gemengde riool door een gescheiden rioolstelsel.


Gemeentelijke grondwaternota

De zorg voor de kwaliteit en hoeveelheden grondwater is opgedragen aan de provincie. Wettelijk is echter niet geregeld wie welke taak heeft in het stedelijk grondwaterbeheer. In de grondwaternota wordt, vooruitlopend op een wettelijke regeling voor het grondwater, aangegeven hoe in Leiden met de problematiek (grondwateroverlast) wordt omgegaan. De nota heeft tot doel om na te gaan of grondwateroverlast een probleem vormt of kan gaan vormen en zo nodig maatregelen te treffen opdat oplossingen worden geboden en problemen in de toekomst voorkomen kunnen worden.

Aansluitverordening riolering Leiden

Particuliere huishoudens en bedrijven zijn verplicht om aangesloten te zijn op het openbaar riool. De aansluiting of de wijziging van de bestaande aansluiting dient door de rechthebbende bij de gemeente te worden aangevraagd.

In de Aansluitverordening zijn de regels en voorwaarden genoemd om tot de aansluiting van percelen op het gemeentelijk rioolstelsel te komen, teneinde de verplichtingen van gemeente en huiseigenaren eenduidig te regelen. De verordening is door de raad vastgesteld.

Voorkeursvolgorde voor Afvalwater

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
  • ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht en
  • ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d dat naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt getransporteerd.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen e.e.a. vooruitlopend op de definitieve invoering van het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan brongerichte maatregelen. Het argument daarbij is dat vanuit een wijder milieuperspectief preventie de voorkeur heeft boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • juridische verankering van de particuliere verantwoordelijkheden (vergunningverlening);
  • handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen (bijvoorbeeld middels controleputjes op de erfgrens);
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • aangepaste gladheidbestrijding;
  • het voorkomen van afstroming van hondenuitwerpselen;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

3.3 Cultuurhistorie En Archeologie

Rijks-, Provinciaal en gemeentelijk beleid

3.3.1 Rijksbeleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg


In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.


De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten.


Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).


Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.


Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

3.3.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.


Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Het provinciale beleidaangaande archeologie staat vermeld in de provinciale Structuurvisie.

3.3.3 Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.


De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 7”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van Waarde – Archeologie 1, daarvoor geldt de vergunningplicht van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.


Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.


Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente.


Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.

3.4 Milieu

3.4.1 Europees en nationaal

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)

Voor een groot aantal knelpunten kan nog niet aan de minimale milieukwaliteitcondities worden voldaan. Daarom krijgt het stedelijk gebied in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP 4) extra aandacht. Het gaat om gezondheidsverlies door luchtvervuiling (NO2 en fijn stof), geluidhinder of te grote risico's op calamiteiten.

Volgens het NMP 4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen, die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bebouwing, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Om de milieukwaliteit van de stad te vergroten moeten lawaai, lucht, bodem- en (grond)waterverontreiniging worden aangepakt.

3.4.2 Provinciaal en regionaal

Regionaal Milieubeleidsplan (2003-2010)
De landelijke doelstelling uit het NMP 4 is ook de doelstelling voor de bij de Milieudienst aangesloten gemeenten. De doelstelling is: 'een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving, te midden van een vitale natuur, zonder de mondiale diversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten, hier en nu en elders en later'. Enkele relevante beleidsuitgangspunten uit het Milieubeleidsplan zijn:

- Water, natuur, groen, energie en openbaar vervoer zijn sturende elementen bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. De landschappelijke onderlegger, inclusief bodemtypologie, het watersysteem, en natuur- en landschappelijke waarden vormen het hoofduitgangspunt voor de inrichting van de ruimte. Zo wordt er niet gebouwd in waardevolle gebieden zoals de ecologische structuur en juist wel op locaties waar veel mensen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer.

- Herstructureren van woon- en werkgebieden heeft voorrang op uitbreiden.

- Waar mogelijk worden intensief- en meervoudig ruimtegebruik sterk bevorderd. In stedelijke gebieden wordt gedacht aan gestapelde bouw, in randmilieus kan worden gedacht aan 'compacte buurten in het groen'.

- Bestaande bedrijventerreinen worden zo duurzaam mogelijk (her)ingericht. Tenminste is er sprake van parkmanagement, aandacht voor energie, water en inpassing natuur- en cultuurwaarden.

3.4.3 Gemeentelijk

Geluidskaart Leiden (2007)
In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de geluidssituatie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde brontypen, te weten schadelijke en hinderlijke effecten door weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten.

Uit de geluidskaarten blijkt dat er in Leiden een relatief beperkt deel van de bevolking blootgesteld is aan ernstige geluidhinder. Het binnenstedelijk wegverkeer vormt verreweg de belangrijkste bron en leidt bij circa 3300 woningen tot geluidsbelastingen met een gezondheidsrisico. In het actieplan worden de acties beschreven die de gemeente wil uitvoeren in de planperiode 2008 - 2013, om deze situatie te verbeteren. Leiden wil de geluidbelasting terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert.

Zulke maatregelen worden ook in het kader van de luchtkwaliteit al overwogen.

Voor geluid denkt de gemeente aan toepassing van stille wegdekken op knelpuntsituaties. Als zo'n stil wegdek wordt aangelegd op het moment dat een wegdek tóch al aan vervanging toe is, zijn de kosten beperkt.

Spoorweglawaai leidt in Leiden ook tot ernstige geluidhinder, maar de prioriteit daarvan is duidelijk ondergeschikt aan die van wegverkeer.

Het geluid van bedrijven vormt in Leiden geen knelpunt.

Vliegtuiglawaai wordt in Leiden wel als bron van geluidhinder ervaren, veroorzaakt door vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol. De maatregelen om deze hinder te reduceren vallen buiten de competentie van de gemeente. Daarom komen deze maatregelen in het actieplan niet aan de orde.

Bodembeheerbeleid
Medio 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht geworden. Dit vervangt het Bouwstoffenbesluit en de Vrijstellingsregeling grondverzet. Het besluit biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend "generiek beleid", dan wel zelf "gebiedsspecifiek" beleid op te stellen. Hangende deze keuze geldt in het gebied van de Milieudienst West-Holland het "overgangsbeleid" uit het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent dat voorlopig het nu geldende bodembeheerbeleid nog van kracht is.

Voorlopig geldt derhalve nog dat grondverzet is toegestaan:
- Als de nu nog geldende bodemkwaliteitskaarten dat toestaan.
- Op basis van het "één op één beleid" beleid uit de regionale nota

Bodembeheerbeleid.
Dat behelst dat grondverzet altijd is toegestaan als de toe te passen grond beter van kwaliteit is als de ontvangende bodem èn de toe te passen kwaliteit voldoet aan de bodemgebruikswaarde die hoort bij de functie (bestemming) van de locatie.

Zodra de definitieve keuze is gemaakt ten aanzien van het nieuwe beleid en dit bestuurlijk is vastgesteld vervalt het overgangsbeleid.

Luchtkwaliteitsplan 2005-2010
De rapportage luchtkwaliteit van 2006 heeft laten zien dat in Leiden sprake is van een plandrempeloverschrijding van één van de stoffen uit het Besluit luchtkwaliteit, de jaargemiddelde stikstofdioxideconcentratie.

In het 'Luchtkwaliteitsplan Leiden 2005-2010', vastgesteld op 31 januari 2006, wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die in de gemeente Leiden al uitgevoerd zijn, en nog moeten worden uitgevoerd om in 2010 wél aan de eisen van het Besluit luchtkwaliteit te voldoen. Een berekening van het effect van deze maatregelen toont aan dat mits het beleid ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd, de luchtkwaliteit zodanig zal verbeteren dat in 2010
waarschijnlijk aan de grenswaarde zal worden voldaan.

In het Luchtkwaliteitsplan Leiden 2005-2010 wordt op basis van berekeningen geconcludeerd dat als gevolg van reeds of bijna vastgesteld beleid, de luchtkwaliteit in de gemeente zal verbeteren. Met uitzondering van de Plesmanlaan zullen alle in het beleid onderzochte gevoelige locaties in 2010 voldoen aan stikstofdioxidenorm. Op de Plesmanlaan zullen aanvullende maatregelen genomen moeten worden indien de aanleg van de eventuele Rijnlandroute niet voldoende verbetering bewerkstelligt.

Op de Hooigracht, Kooilaan, Langegracht, Morsweg en Willem de Zwijgerlaan zal in 2010 nog sprake zijn van een overschrijding van de daggemiddelde norm voor fijnstof. Het Luchtkwaliteitplan Leiden benoemt een aantal mogelijke maatregelen om ook met betrekking tot fijnstof in 2010 te kunnen voldoen aan de gestelde norm. Het gaat bijvoorbeeld om het instellen van een milieuzone, groene golf, een schoner en zuiniger gemeentelijke wagenpark en diverse bewustwordingscampagnes.

De komende periode zal worden benut voor uitvoering van de maatregelen.

Het Luchtkwaliteitsplan Leiden 2005-2010 geeft aan dat ook aandacht moet worden besteed aan het voorkomen van nieuwe knelpunten. Voor bestemmingsplannen die ontwikkelingen mogelijk maken geldt dat per plan een luchtkwaliteitsonderzoek moet plaatsvinden. In het geval van overschrijdingen kunnen oplossingen gevonden worden in de maatregelen uit het Luchtkwaliteitsplan.

Daarnaast wordt ernaar gestreefd om op locaties waar veel mensen wonen of zich voornamelijk gevoelige groepen (ouderen, zieken, kinderen) bevinden, of bij sportterrein waar mensen zich intensief fysiek inspannen, uit te gaan van luchtkwaliteitwaarden die aanmerkelijk lager liggen dan de wettelijke grenswaarden.

Geluidnota Leiden (2004)
Met de vaststelling van de geluidsnota in 2004 heeft het gemeentebestuur van Leiden het beleid ten aanzien van geluidhinder vastgesteld. Geluid wordt sinds die vaststelling als speerpunt voor het milieubeleidsplan beschouwd, integraal aangepakt en het beleid wordt

gebiedsgericht ingevuld. Uitgangspunt van die geluidsnota uit 2004 is, dat er voor ieder gebiedstype een passend geluidsniveau is vastgesteld. In het drukke, levendige centrum is dit vanzelfsprekend een ander geluidsniveau dan in een rustige woonwijk. Per gebiedstype is er in de geluidsnota een bovengrens vastgesteld, die de gemeente niet wil overschrijden. Daarmee legt de geluidsnota vooral vast, hoe de gemeente in toekomstige situaties met geluid wil omgaan en biedt de geluidsnota een beoordelingskader voor de bestaande situaties in de stad.

Duurzaamheid

De gemeente Leiden vindt het duurzaam ontwikkelen van het stedelijke gebied belangrijk. Leiden streeft er naar dat elke ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan het verbeteren van de kwaliteit van economie, maatschappij als milieu, zowel op de korte en lange termijn. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.

Duurzame stedenbouw /gebiedsontwikkeling

Duurzame stedenbouw/gebiedsontwikkeling is vooral het inspelen op de kansen van de nieuwe bouwlocatie. Juist door in een vroegtijdig stadium aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de bouwlocatie kan er voor gezorgd worden dat een aantrekkelijke woon- en voorzieningenomgeving ontstaat. De gemeente Leiden hanteert hiertoe het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). In het RBDS staat het beleid van de gemeente Leiden voor duurzame stedenbouw. Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden > 1 hectare. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Een ambitietabel maakt deel uit van het RBDS

Zie ook www.mdwh.nl/rbds

DuBoPlus-RichtlijnDe gemeente Leiden hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw, utiliteitsbouw en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project worden op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd.

Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw en de resultaten gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de regionale norm. Voor gemeentelijke gebouwen geldt een 8.

De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening (meest recente versie) of gelijkwaardig of aan de regionale ambitie wordt voldaan. Hiertoe ontvangt de ontwikkelaar van de gemeente een gratis sublicentie GPR-Gebouw. Voor de grond-, weg- en waterbouw geldt een maatregelenchecklist met vaste- (altijd doen) en keuzemaatregelen. Aan de hand van deze maatregelenchecklist wordt de projectambitie samengesteld, geconcretiseerd en getoetst.

Zie ook www.mdwh.nl/dubo.

Klimaatprogramma

In 2008 heeft de gemeente Leiden in samenwerking met de Milieudienst het Plan van aanpak regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland en Rijnstreek vastgesteld. Voor het Klimaatprogramma Holland Rijnland en Rijnstreek wordt de klimaatambitie van het kabinet als uitgangspunt genomen. In de CO2-kansenkaart is berekend, dat de kabinetsambitie een concrete CO2-reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030 voor onze regio betekent. Dit klimaatbeleid is breed opgezet en bestrijkt onder meer de volgende doelgroepen: 'Woningen'; 'Bedrijven'; 'Duurzame energieproductie'; 'Bouwers en projectontwikkelaars' en 'Mobiliteit'. Dit programma kent onder meer een relatie met ruimtelijke ordening, doordat bij ontwikkelingen vanaf 50 woningen of 5.000 m2 BVO bedrijfsgebouwen de kansen voor CO2-reductie in aanmerking genomen dienen te worden en vanaf 200 woningen of 20.000 m2 BVO bedrijfsgebouwen een energievisie ontwikkeld dient te worden. Doel hierbij is om te komen tot 18 -100 % reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.

Zie ook klimaatprogramma.

Uitgangspunt: Bij nieuwe plannen zal het aspect duurzaamheid, op basis van het hierboven genoemde geldende beleid, worden betrokken en verwerkt. Voor een nieuwe ontwikkeling betekent dat het volgende:

Het beleidskader RBDS beschrijft een planfasering van een stedenbouwproject. Per fase is overzichtelijk weergegeven welke inhoudelijke stap wordt gezet en welke communicatieaspecten in de desbetreffende fase belangrijk zijn om duurzame ambities te kunnen verwezenlijken. De duurzame ambities zijn gebaseerd op het gemeentelijk vigerend beleid en drie kwaliteitspijlers, People, Planet, Profit (of Welzijn, Wereld, Welvaart ) en gerubriceerd naar duurzaamheidsthema's. Elk thema is gesplitst in deelaspecten. Per deelaspect zijn twee ambitieniveaus (basis in overeenstemming met het gemeentelijk beleid en een extra) geformuleerd, waarvan de maatlat iets hoger ligt dan wettelijk vereist. Naast de basisambitie wordt minimaal van één thema een extra ambitie gekozen afhankelijk van de kansen en mogelijkheden in het gebied. Voor dit gebied is/wordt een ambitietabel ingevuld en wordt aan het bestemmingsplan als bijlage van de toelichting gevoegd.

Een energievisie is een studie naar de vraag naar en opwekking van energie in een ruimtelijk project (warmte (stadsverwarming), koude, elektriciteit). Het project bevat meestal al een programma met uitsplitsing naar de soort functie (wonen,kantoor, bedrijven, voorzieningen In de openbare ruimte, etc). Per functie wordt de energievraag bepaald. Vervolgens wordt bekeken of de energievraag op gebouwniveau kan worden beperkt door bijvoorbeeld warmte-isolatie, slimme indelingen (tappunten dicht bij de CV), bepaalde energiebesparende installaties, etc. Voor de resterende energievraag wordt bekeken in hoeverre er duurzame energiebronnen voorhanden zijn. Voor dit gebied is/wordt een energievisie opgesteld en de conclusie in het bestemmingplan verwerkt.

GPR Gebouw® is een hulpmiddel bij het toetsen van dubo-ambities. Het is een praktisch programma om de plankwaliteit en milieubelasting van een project in samenhang te optimaliseren.

Het programma GPR Gebouw® zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit, toekomstwaarde en de gebruikelijke aspecten van duurzaamheid.

De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening (meest recente versie) of gelijkwaardig of aan de regionale ambitie wordt voldaan. Hiertoe ontvangt de ontwikkelaar van de gemeente een intakeformulier GPR-Gebouw. Op basis van een ingevuld intakeformulier ontvangt de ontwikkelaar een gratis sublicentie GPR-Gebouw .

3.5 Ecologie

3.5.1 Europees en nationaal

Flora- en faunawet

Werkzaamheden die worden uitgevoerd om ontwikkelingen mogelijk te maken, kunnen mogelijk aanwezige natuurwaarden verstoren of aantasten. Om deze reden dient, in het kader van de Flora- en faunawet, een ecologische toets uit te worden gevoerd om het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige natuurwaarden inzichtelijk te kunnen maken. In het kort komen verplichtingen in het kader van de Flora en faunawet op het volgende neer:
- onderzoeken of er beschermde planten of dieren voorkomen in het te ontwikkelen gebied;
- voorkómen van verstoring van deze beschermde planten en dieren;
- eventueel vóóraf bieden van een alternatief voor de gevonden soorten (bijvoorbeeld in de vorm van vervangende verblijfplaatsen);
- eventueel aanvragen van een ontheffing met een gedegen ecologische onderlegger en/of compensatieplan.
De flora- en faunawetgeving is sinds februari 2005 gewijzigd. Hierbij is het beschermingsregime voor algemeen voorkomende soorten verlicht en kan het aanvragen van ontheffingen voor een aantal beschermde soorten worden voorkomend als gewerkt wordt volgens een gedragscode. De gemeentelijke Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden en het daarbij horende ecologische toetsingskader geeft inzicht in de diverse verplichtingen die dit met zich meebrengt en kan op elk stedelijk project worden toegepast.

3.5.2 Provinciaal en regionaal

Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2002

Het regionale landschapsbeleidsplan heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven moet worden hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stadland, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.

3.5.3 Gemeentelijk

Het groene beleid van de gemeente Leiden is onder andere vastgelegd in de Bomennota (1993) en de Kaderstelling Bomenbeleid 2004 - 2014 (actualisatie Bomennota), het Speelruimtebeleidsplan (1995; evaluatie 2000) en het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL 1998; uitvoeringsprogramma 2002 en 2006). Leiden hanteert een groennorm van 75 m² per woning en een boomnorm van 0,9 boom per woning bij ontwikkelingen. Het volgen van de Gedragscode voor Ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en faunawet. In 2008 is het uitvoeringsplan GroenActiePlan (GAP) vastgesteld.


Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden (2005)
Deze Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en faunawet. Het Ecologisch toetsingskader voor stedelijke projecten (2003) en het Stadsnatuurmeetnet vormen de basis van de Gedragscode.


Kaderstelling Bomenbeleid (2004 - 2014; actualisatie Bomennota 1993)
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stadland relatie door sortimentskeuze van bomen.


Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
" Het complementeren dan wel opstellen van een gebiedsdekkend plan voor een duurzame ecologische groenstructuur van 'groene' en 'blauwe' verbindingen vanuit het buitengebied de stad in.
" Door middel van inrichting, communicatie en regelgeving de Leidse Ecologische Structuur (LES) versterken.
" Profielen, beheermethoden en sortimentskeuze koppelen aan de LES.

Structuurvisie Leiden 2025

In de 'Structuurvisie Leiden 2025 achtergronddocumenten' is opgenomen dat door de landschappelijke inpassing van de Ringweg Oost is er een groene stadsboulevard langs de Zijl ontstaan, waar doorheen te fietsen is, waar te flaneren is, het water te beleven is en die tevens een ecologische functie heeft (stepping stone-principe)

3.6 Wonen

3.6.1 Provinciaal en regionaal

Beleidsvisie Wonen Leidse Regio 2002

De Beleidsvisie Wonen Leidse regio (2002) geeft een beeld van de trends en een kwantitatieve analyse van de Leidse woningmarkt. Enkele genoemde trends zijn: regionalisering van de woningmarkt, stijgende ruimtebehoefte, verschuiving van een aanbodnaar een vraagmarkt, vergrijzing, gewenste aandacht voor duurzaamheid en een grotere keuzevrijheid van woonconsumenten.

De kwantitatieve analyse leert dat er ultimo 2001 bijna 88.700 woningen waren in de Leidse regio, waarvan bijna 58% (51.280) in Leiden (bron: WBO 2002). In de beleidsvisie is geraamd dat de voorraad in de regio in de periode 2000 2010 met 12.000 woningen zou moeten groeien om in de behoefte te voorzien.

In de periode 2000-2003 zijn circa 2.200 woningen gerealiseerd. De actualisering Vinexbouwscenario van 2004 laat zien dat in dit jaar ruim 1.100 woningen zijn geprogrammeerd (inclusief Voorhout), waarvan 89 in Leiden. In de periode 2005-2010 zal dus nog veel moeten worden gebouwd om het geraamde tekort terug te brengen. Het merendeel (62%) van de uitbreiding zal door verdichting worden gerealiseerd. In 2004 is dat aandeel nog 29%. Verder blijkt dat Leiden relatief veel sociale huurwoningen (45% tegen 37% in de totale regio) en weinig koopwoningen (43% tegen 52%) heeft.

In de woonvisie zijn afspraken gemaakt om die verhouding meer in evenwicht te brengen.

De visie concludeert dat een flink deel van de woningen binnenstedelijk gerealiseerd moet worden, bijvoorbeeld door middel van herstructurering en verdichting. De visie concludeert tevens dat de verhouding tussen vraag en aanbod van de woningmarkt uit balans is. Transformatie van bestaande wijken en nieuwbouw moeten deze discrepantie verhelpen.

Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019

Holland Rijnland is een top woonregio en wil dat ook blijven. Daarom staan in de woonvisie belangrijke afspraken over wonen in de regio. Een daarvan is om in de periode 2009-2019 ruim 20.000 woningen toe te voegen aan de bestaande woningvoorraad. Van de te bouwen woningen bestWoonvisie Holland Rijnland 2009-2019.

Holland Rijnland is een top woonregio en wil dat ook blijven. Daarom staan in de woonvisie belangrijke afspraken over wonen in de regio. Een daarvan is om in de periode 2009-2019 ruim 20.000 woningen toe te voegen aan de bestaande woningvoorraad. Van de te bouwen woningen bestaat ongeveer 30% uit sociale woningen.

3.6.2 Gemeentelijk

Woonvisie 2005-2015

De Woonvisie Leiden is op 11 oktober 2005 door de Raad vastgesteld en beloopt de periode van 2005 tot 2015. De Woonvisie bestaat uit een schets van de ontwikkeling van de woningmarkt in het algemeen gedurende de afgelopen decennia, een analyse van de Leidse situatie op dit moment, de visie zelf en het daarop aansluitende actieprogramma voor Leiden.

In het actieprogramma zijn zowel kwantitatieve aspecten (de regionale woningbouwafspraken, hoeveel gaan we bouwen etc.) als kwalitatieve aspecten van de woningbouwopgave verwerkt (voor wie bouwt Leiden, houden we voldoende rekening met groeiende doelgroepen als ouderen, welk kwaliteitsniveau voor duurzaam bouwen willen we realiseren etc.). Leiden wil een stad zijn waar alle inwoners (binnen hun financiële mogelijkheden) vrij kunnen kiezen voor een woning met de door hen gewenste kwaliteit. Om dit te bereiken staan drie doelen centraal:
- doorstroming bevorderen door snel te bouwen in die segmenten waar de spanning op de woningmarkt het grootst is;
- het maken van een kwaliteitssprong zowel in de nieuwbouw als in de bestaande voorraad;
- zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor de huishoudens met een laag inkomen.

De Woonvisie constateert dat er in de afgelopen jaren te weinig is gebouwd, waardoor de kwalitatieve en kwantitatieve spanningen zijn vergroot. Hoofddoel is dan ook om tot 2010 4.000 woningen te bouwen, waarvan 20% sociale huurwoningen moeten zijn. Aanvullend dienen circa 3.500 woningen te worden gerenoveerd, waarbij ongeveer 90% in dezelfde huurprijsklasse blijft. Een tweede hoofddoel is om de kwaliteit van de woningen te vergroten. Een groot deel van de huidige woningen kent een beperkte woninggrootte. Daarom richt de kwalitatieve aandacht zich op zaken als woninggrootte (minimaal 100 m² voor zowel eengezinswoningen als appartementen) en op het maken van bergruimte. Naar aanleiding van Amendement A 090081/2 is de 100m² -eis inmiddels losgelaten.

Met de sterke groei van een belangrijke doelgroep als ouderen is het bouwen van levensloopbestendige woningen van groot belang. Levensloopbestendigheid wordt uitgedrukt in een classificatiesysteem van het RAVG (Rijnlands Revalidatie Centrum) dat met sterren werkt.

Levensloopbestendige nieuwbouwprojecten dienen te voldoen aan minimaal drie sterren en levensloopbestendige projecten in de bestaande voorraad aan ten minste twee sterren. Duurzaam bouwen (pluspakket) is een ander belangrijk doel. Wat betreft de spreiding van woonzorgzones is in een andere nota een aantal belangrijke uitgangspunten te vinden (Nota Wonen, Zorg en Welzijn).

Leiden is een stad met veel verschillende woongebieden, met een verschillende uitstraling, woonklimaat en imago, ofwel met een verschillend woonmilieu. Voor grotere projecten is in de Woonvisie het gewenste toekomstige woonmilieu vastgelegd. Het bereiken van de beleidsdoelen geformuleerd in de Woonvisie is van groot belang. Medewerking van de gemeente zal steeds (mede) hieraan worden getoetst.


Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het handboek 'Politiekeurmerk veilig wonen' geeft een eisenpakket op grond waarvan de woonomgeving en woningen getoetst kunnen worden op de veiligheid van het woonmilieu. De criteria hebben betrekking op sterk uiteenlopende aspecten, zoals de mate van bescherming van bouwelementen, -constructies en -materialen tegen inbraak en het effect van stratenpatronen op wijkniveau m.b.t. de fysieke kwetsbaarheid van bewoners.

Vervolgens kan middels de regelgeving ruimte worden geboden aan de verbetering van de veiligheid in het woonmilieu. Een concreet voorbeeld hiervan is, dat in sommige buurten door bijgebouwen voor de woning onoverzichtelijke entrees zijn naar woningen.

Hier moet worden voorkomen dat door vergroting van deze aanbouwen het zicht op en vanaf de straat nog verder afneemt.

Met name de volgende aspecten zijn in het kader van het bestemmingsplan meegewogen bij de analyse en regelgeving:
- zichtbaarheid van de openbare ruimte en entrees naar de woningen;
- bereikbaarheid en toegankelijkheid van de buurten en woningen (onder andere achterpaden);
- routing van de woning naar voorzieningen (snel- en vooral langzaam verkeer).

Woonschepenverordening

In het bestemmingsplan zijn enkele ligplaatsen voor woonschepen opgenomen. Ligplaatsen voor woonschepen zijn opgenomen in het Ligplaatsenplan Woonschepen.

Volgens de Woonschepenverordening mag een woonschip alleen worden neergelegd nadat een ligplaatsvergunning is verleend. In de verordening zijn de voorwaarden opgenomen waaronder zo'n vergunning verleend kan worden. Eén van de voorwaarden is dat de aangevraagde ligplaats past in het Ligplaatsenplan Woonschepen.

Naast het Ligplaatsenplan Woonschepen dienen ligplaatsen voor woonschepen ook opgenomen te worden in het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan wordt de regeling van het Ligplaatsenplan Woonschepen overgenomen, dat wil zeggen dat de ligplaatsen die volgens het ligplaatsen mogen worden ingenomen in dit bestemmingsplan worden opgenomen met dezelfde regeling voor wat betreft maatvoering.

Eén uitzondering wordt gemaakt: ligplaats P22/11 uit het ligplaatsenplan wordt niet in het bestemminbgsplan opgenomen. Deze ligplaats bevindt zich op de scheepswerf van Stallinga. Om milieuhygiënische redenen is het niet verantwoord een ligplaats voor een woonboot op een scheepswerf op te nemen. Deze ligplaats wordt dus wegbestemd. Dat betekent in de praktijk dat voor deze ligplaats, zolang het huidige ligplaatsenplan van kracht blijft, weliswaar een ligplaatsvergunning verleend kan worden maar de ligplaats wegens strijdigheid met het bestemmingspaln niet ingenomen kan worden. Deze ligplaats komt dus te vervallen.

De overige ligplaatsen in het plangebied De Waard die in het ligplaatsenplan zijn opgenomen blijven wel gehandhaafd. Er worden geen nieuwe ligplaatsen mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

3.7 Bedrijven, Detailhandel, Horeca En Dienstverlening

3.7.1 Provinciaal en regionaal

Regionale Detailhandelsvisie

Op initiatief van het Regionaal Economisch Overleg Rijn en Bollenstreek (REO) is de vernieuwde regionale structuurvisie detailhandel, 'De Visie Voorbij', tot stand gekomen. Na vaststelling zal deze visie inhoudelijk de basis vormen voor het regionaal detailhandelsbeleid in de Rijn- en Bollenstreek tot 2005.

In de visie wordt aandacht besteed aan het vigerende regionale detailhandelsbeleid en worden rondom een aantal thema's concrete en nieuwe beleidslijnen voorgesteld. Speciale aandacht wordt besteed aan het (risico van) wegvallen van winkelvoorzieningen op wijk- en buurtniveau voor buurtbewoners (ouderen). Om de geformuleerde beleidsdoelstellingen ook daadwerkelijk waar te kunnen maken zal (aanvullend) lokaal beleid worden geformuleerd.

Ten aanzien van detailhandel kan geconstateerd worden dat de detailhandelsvoorzieningen in de wijken steeds verder onder druk komen te staan. Met name voor de 'kleine zelfstandigen' wordt het steeds moeilijker op een verantwoorde wijze de bedrijfsvoering te continueren.

Dat betekent niet per definitie dat detailhandelsvoorzieningen geheel uit de wijken zullen verdwijnen; ook de grote concerns werken bijvoorbeeld met nieuwe formules op wijkniveau. Het nieuwe aanbod van de grote concerns zal het functioneren van de kleine lokale ondernemers echter nog meer onder druk kunnen zetten. Wanneer autochtone winkeliers in met name de kleinschalige winkelclusters hun bedrijf beëindigen nemen steeds vaker allochtone winkeliers hun plaats in. Hoewel deze winkels zich vooral op de 'eigen' doelgroep richten, kunnen ze een belangrijke functie vervullen in het garanderen van het aanbod van dagelijkse goederen op korte afstand in de wijken.

Regionale bedrijventerreinenstrategie

In deze strategie zijn drie strategische doelstellingen geformuleerd waarmee de samenwerking op het gebied van bedrijventerreinen vorm wordt gegeven. Bij elke doelstelling hoort een aantal afspraken en nader uit te werken acties.

De drie strategische doelstellingen zijn:

-Bestaande bedrijventerreinen herstructureren en niet transformeren

-Voldoende nieuw bedrijventerrein ontwikkelen

-Samenhang tussen bestaande en nieuwe bedrijventerreinen aanbrengen.

Strategisch kader bedrijventerreinen

Het beleid gaat uit van het behouden van bestaande bedrijventerreinen en deze zo nodig verbeteren door het opstellen van herstructureringsplannen.

3.7.2 Gemeentelijk

Gemeentelijke Detailhandelsnota

Het ruimtelijk detailhandelsbeleid wordt ingrijpend gewijzigd. Met het nieuwe rijksbeleid zal er sprake zijn van een aanmerkelijke decentralisering waarbij gemeenten (en provincies) expliciet verantwoordelijk worden voor de ontwikkeling en uitvoering van een eigen ruimtelijk detailhandelsbeleid.

In de Detailhandelsnota wordt het bestaande winkelbestand in Leiden geïnventariseerd. Op basis van een analyse van trends en knelpunten wordt per winkel- en buurtcentrum het toekomstperspectief geschetst. De positie en kansen van buurtwinkels zijn expliciet onderwerp van studie.


Startersnota

Deze nota beschrijft en evalueert het beleid van de gemeente Leiden voor het ondersteunen van startende ondernemingen en doet voorstellen voor de toekomstige koers van dit beleid. Het beleid richt zich op vier prioriteiten. De belangrijke in het kader van het bestemmingsplan is het behoud en de uitbreiding van bedrijfshuisvesting startende ondernemers.

Structuurvisie Leiden 2025

Bedrijventerrein de Waard wordt in de structuurvisie genoemd als een bijzonder kansrijk gebied voor nieuwe ontwikkelingen. Door de aanleg van de Ringweg Oost en door de komst van de Meelfabriek aan de singel zal het gebied in een stroomversnelling komen. Het gebied staat daarom op de Structuurvisiekaart aangegeven als een gebied waarvoor met prioriteit een gebiedsvisie moet worden uitgewerkt.

De Waard is een van de zes in de visie genoemde uitwerkingsgebieden. In deze gebieden worden de komende tien jaren veranderingen verwacht. Het is belangrijk om zo snel mogelijk een heldere visie voor deze gebieden te formuleren en die te vertalen naar concrete projecten. Kortheidshalve verwijzen wij naar hetgeen hieroverin hoofdstuk 2.4.2. is gesteld.

3.8 Maatschappelijke Voorzieningen

3.8.1 Gemeentelijk

Nota wonen, zorg en welzijn

Doel van de nota is de Gemeente Leiden een stad te laten zijn waarin alle mensen, inclusief die met een zorgbehoefte, goed wonen, actief kunnen participeren in de samenleving en zelf de regie in handen hebben bij de invulling van de wijze waarop hun zorgbehoefte wordt vervuld.

Het beleid kan in zeven speerpunten worden samengevat:
- Preventie voorop.
- Vraag gestuurd: denken vanuit de zelfstandige vrager. Het speerpunt vraagt om een transformatie van de woningmarkt, waardoor er enkele duizenden 'geschikte' woningen bij komen voor mensen met een zorgvraag.
- Diversiteit vraagt om maatwerk: buurtgerichte benadering: Per samenhangend woongebied wordt een analyse gemaakt van de huidige stand van zaken en de te verwachten ontwikkelingen.
- Samenwerken, informeren en regisseren. Er wordt een drietafeloverleg geïntroduceerd waar onder leiding van de corporaties (wonentafel), het zorgkantoor (zorgtafel) en de gemeente (welzijnstafel) een actieprogramma wordt uitgewerkt en de uitvoering wordt gemonitord. De voorzitters van de tafels rapporteren aan de wethouder wonen, zorg en welzijn.
- Kennis van de vraag nodig. Er wordt nader onderzoek gedaan naar de wonen, zorg en welzijnsvraag van niet-senioren.
- Efficiënte oplossingen. Met de introductie van het concept woonservicezone wil de gemeente efficiënte en duurzame oplossingen stimuleren.
- Beperkte middelen en capaciteiten vragen om prioriteiten.


Nota integraal ouderenbeleid

Een steeds groter deel van de bevolking in Leiden zal tot de categorie 'ouder' gaan behoren. Anno 2004 is circa 11,5% van de bevolking ouder dan 65 jaar. Na verwachting is het aandeel ouderen in 2020 circa 15%. Om op deze trend in te spelen is de nota integraal ouderenbeleid geschreven. In de notitie is als ambitie geformuleerd dat 'de Leidse ouderen zo lang mogelijk zelfstandig en met behoud van levensstijl moeten kunnen blijven wonen en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving, ook bij fysieke of andere beperkingen. In de ambitie vormen de begrippen 'zelfstandigheid', 'met behoud van levensstijl' en ' volwaardig deelnemen' de sleutelwoorden van het ouderenbeleid.


Opmaat tot Ontwikkelingsvisie

Vanuit de Opmaat tot Ontwikkelingsvisie heeft de Dienst Cultuur & Educatie van de gemeente Leiden voor elke wijk een toekomstgericht beeld neergezet: de ontwikkelingsvisie 2030.

Er dient ingespeeld te worden op de ontwikkelingen waarmee de wijk de komende decennia te maken krijgt. Deze ontwikkelingen betreffen de samenstelling van de bevolking (multiculturalisatie, toename van het aantal 65-plussers, toename van het aantal alleenwonenden), beleidsmatige veranderingen (extramuralisatie in de zorg, decentralisatie van taken in bijvoorbeeld de jeugdzorg, schaalvergroting in bijvoorbeeld het onderwijs) of veranderingen in de dagbesteding van mensen (veroorzaakt door bijvoorbeeld het in toenemende mate combineren van arbeid en zorg, door individualisering en door digitalisering). Er dient vooral geïnvesteerd te worden in de kwaliteit van de dienstverlening en het realiseren van multiculturele voorzieningen.


Nota Kunst (2001)

Het is van belang om bij elk bouwplan van enige omvang en/of ingreep in de stedelijke omgeving, voor zover de gemeente daar initiatiefnemer van is of daar door middel van regelgeving invloed op heeft, waar mogelijk beeldende kunst een aanvulling op het project te laten zijn. Zo dient de mogelijkheid van beeldende kunsttoepassingen zowel in inhoudelijke als budgettaire zin in de ontwerpfase aan de orde te komen.

3.9 Verkeer En Vervoer

3.9.1 Europees en nationaal

Nota mobiliteit

De Nota Mobiliteit geeft de visie van het rijk op het verkeer en vervoersbeleid weer tot en met 2020. De Nota is in samenwerking met de provincies, gemeenten, kaderwetgebieden en waterschappen tot stand gekomen. De Nota Mobiliteit is een zogenaamde planologische kernbeslissing (pkb), een planfiguur die wordt beschreven in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en die de nota zijn wettelijke status geeft. Dit betekent dat eerst een beleidsvoornemen wordt gemaakt, waarna inspraak en advies volgen en tot slot een kabinetsstandpunt met parlementaire behandeling. De ruimtelijke aspecten van het verkeers- en vervoersbeleid komen terug in de Nota Ruimte van het ministerie van VROM.

De minister van Verkeer en Waterstaat heeft op 28 mei 2004 de hoofdlijnennotitie voor de Nota Mobiliteit aan de Tweede Kamer aangeboden. In de hoofdlijnennotitie worden de volgende beleidsdoelen aangegeven:
1 het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
2 het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
3 een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
4 het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.


De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. Een goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en economische ontwikkeling in Nederland. Op zijn beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe mobiliteit. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om maatschappelijk te kunnen participeren.

3.9.2 Provinciaal en regionaal

Regionaal Verkeer- en Vervoerplan

Begin juli 2002 is het ontwerp Regionaal Verkeer- en Vervoerplan verschenen. In dit RVVP met de titel 'De Regio's Verbonden' wordt aangegeven wat de komende jaren het beleid zal zijn voor de Leidse Regio, de Duin en Bollenstreek en de Provincie Zuid-Holland. Met het plan wil men vraagstukken aanpakken die op het gebied van mobiliteit een bijdrage leveren aan een goed klimaat om te wonen, werken en ondernemen in de regio.

Ten aanzien van het plangebied zijn de volgende aandachtsvelden van belang:
1 Mobiliteit en ruimte; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
- betere afstemming van de ruimtelijke ontwikkelingen en de vervoersnetwerken;
- bundeling van activiteiten op locaties die goed bereikbaar zijn met de vervoermiddelen die daarbij horen; in dit geval het openbaar vervoer;
- een uitgekiende ruimtelijke ordening, zodat gebruik van fiets en openbaar vervoer gestimuleerd worden.
2 De fiets; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
- meer gebruik van de fiets in stedelijke gebieden;
- gebruik van fiets als voor- en natransport bij het openbaar vervoer.
3 Openbaar vervoer; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
- een snel en hoogwaardig verbindend regionaal hoofdnet (RijnGouwe-Lijn);
- het hoofdnet en het onderliggend netwerk moeten afzonderlijk en eenduidig herkenbaar zijn


RijnGouweLijn


De komst van de RijnGouweLijn maakt onderdeel uit van het RVVP en levert een belangrijke bijdrage in de verbetering van het regionale openbaar vervoersnetwerk. Het oosttracé van deze lightrailverbinding is de eerste fase en moet naar verwachting in de periode 2007-2012 gereed komen. Dit is het traject dat loopt van Gouda, via Alphen aan den Rijn naar Leiden West (Transferium A44). Voor het plangebied betekent dit dat het tracé vanuit de binnenstad over de Stationsweg bij centraal station zal komen. Op de plankaart van het RVVP is indicatief het tracé weergegeven. In een later stadium (fase 2) is het de bedoeling de RijnGouweLijn verder door te trekken naar Katwijk aan Zee en Noordwijk aan Zee.

Door de aanleg van deze nieuwe openbaar vervoersverbinding komt het stationsgebied rond Leiden Centraal op een nieuw kruispunt van regionale en nationale verbindingen te liggen.

De RijnGouweLijn zal volgens het voorkeurstracé niet door het plangebied lopen.

3.9.3 Gemeentelijk

GVVP, Leiden, stad in beweging (2006)

Leiden is strategisch gelegen als schakelpunt tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Dat blijkt ook uit de mobiliteitscijfers. De gemiddelde Leidenaar maakt 10% meer verplaatsingen dan personen in vergelijkbare sterk stedelijke gemeenten. Om dit zowel nu en in de toekomst vlot en veilig te kunnen blijven doen zijn er diverse inspanningen nodig.

Omdat het verkeers- en vervoersbeleid in Leiden nu nog verwerkt is in een scala aan deelplannen is dit integraal verkeers- en vervoersplan opgesteld. Hierin is de onderliggende visie verwoord, wordt de samenhang met andere vakdisciplines aangeven, komen alle vervoerwijzen aan bod en is een actieplan opgesteld voor uitwerking van het beleid. Nadrukkelijk is daarbij gekeken naar de verwachtingen voor de toekomst.

Centraal binnen het plan staat het stimuleren van duurzame mobiliteit. Dat wil zeggen dat door de te nemen maatregelen én de noodzakelijke bereikbaarheid van voorzieningen met verschillende vervoerswijzen is gewaarborgd én een bijdrage wordt geleverd aan een kwalitatief goede leefomgeving. De mobiliteitsvraag wordt gefaciliteerd uit oogpunt van vitaliteit en economie. Echter, Leiden als historische stad en verblijfsplaats, waar de netwerkstructuur en de openbare ruimte niet optimaal zijn ontwikkeld op het massale autogebruik van de nieuwe tijd, noodzaakt wel tot een beheerste groei van die mobiliteit.

Er wordt sterk ingezet op behoud en verbetering van het aandeel langzaam verkeer in de verplaatsingen in de stad en toekomstige mobiliteitsgroei wordt zo veel mogelijk gekoppeld aan adequaat openbaar vervoer (RGL). De parkeerstrategie zet in op ontlasting van de (binnen)stad en opvang aan de stadsrand (P&R, transferia), gekoppeld aan de RijnGouweLijn, zoals dat ook geldt voor de realisering van ontbrekende schakels in het rand- (A4-A44) en ring- (Kanalenroute, via Zijldijk) wegenstelsel op langere termijn.

Zowel op korte als langere termijn leveren vervoers- en verkeersmanagementmaatregelen een bijdrage aan de oplossing. De strategie is uitgewerkt in een vijftal samenhangende thema's: mobiliteit, ruimtelijke ordening, bereikbaarheid, leefbaarheid en randvoorwaarden.

Parkeerbeleidsplan (2002)

In januari 2002 is het Parkeerbeleidsplan Leiden vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente stelt voor haar gehele grondgebied een parkeerbeleid vast.

Daarin wordt onder andere bepaald waar in de gemeente betaald moet worden voor parkeren, waar een vergunning vereist is en welke normen worden gehanteerd voor de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen.

Nota Fietsers Opstappen (1995)

Het doel van de nota is het bevorderen van het fietsgebruik voor afstanden tussen de 0 en 5 kilometer. Leiden kent een hoofdfietsnet en een onderliggend net. Het hoofdfietsnet bestaat uit zogenaamde corridors en hoofdfietsroutes.

Structuurvisie Leiden 2025

Een van de conclusies uit de structuurvisie (achtergronddocumenten) luidt dat tussen 2005 en 2020 het verkeer in de Leidse regio aanzienlijk in omvang toeneemt. Het gevolg daarvan is dat de bereikbaarheid van Leiden en Leiderdorp zonder maatregelen verder verslechtert. Ook kwetsbare Leidse centrumstraten als de Hooigracht ( +24%), de Langegracht (+ 22%), de Morsweg/Morssingel (+ 20%) en de Zijlsingel (+28%) krijgen te maken met toenemende verkeersbelasting, waardoor de leefbaarheid in de binnenstad verder in de knel komt.

Om te proberen mensen aan zich te binden, ook jonge gezinnen en veelverdieners zal Leiden moeten investeren in de kwaliteit van de stad. Een goede infrastructuur en bereikbaarheid maakt daar onderdeel van uit. Leiden investeert in openbaar vervoer, fietsvoorzieningen, een hoofdwegenstructuur voor auto's en parkeervoorzieningen.

Kadernota Bereikbaarheid (2009)

Een vroegtijdige afstemming tussen ruimtelijke planvorming en verkeer en vervoer is een van de fronten waarop wordt ingezet om de groei van de mobiliteit te beperken. Ruimtelijke en functionele ontwikkelingen worden niet achteraf op mobiliteits- en bereikbaarheidsaspecten getoetst, maar reeds vanaf de eerste fase van de planvorming ingebracht. Bedreigingen voor de beikbaarheid worden daarmee vroegtijdig onderkend en kansen kunnen worden benut. Dit sluit aan bij de nieuwe regelgeving in de Wet ruimtelijke ordening voor bestemmingsplan- wijzigingen.


Ringstructuur

Het gewenste eindbeeld wat betreft de hoofdwegenstructuur is een binnenring en een buitenring aangevuld met een parkeerring (Singelring). Het traject Plesmanlaan - Schipholweg - Willem de Zwijgerlaan maakt deel uit van beide ringen en heeft derhalve een dubbelfunctie. Dat komt ook tot uiting in de vormgeving (2x2 rijstroken) en deels ongelijkvloerse kruisingen. De komende periode zal een deel van de lange termijn maatregelen uitgevoerd worden om de gewenste ringstructuur te realiseren.

Belangrijk onderdeel van de binnenring of stadsring is de Ringweg Oost. Het tracé waarop de verdere berekeningen zijn gebaseerd loopt van het Lammenschansplein via de Kanaalweg/ Hoge Rijndijk, een nieuwe brug over de Nieuwe Rijn naar het bedrijventerrein De Waard. Vanaf De Waard gaat het tracé verder met een tunnel onder de Sumatrastraat door naar de Willem de Zwijgerlaan.

Naar verwachting besluit de gemeenteraad voor de zomer van 2012 over de nieuwe plannen en daarmee het gewijzigde kaderbesluit Ringweg Oost. Vervolgens zal op basis van dit besluit een planologische procedure worden doorlopen.

3.10 Bouwen

3.10.1 gemeentelijk

Welstandsnota Leiden 2010

De gemeenteraad heeft op donderdag 18 februari 2010 de ‘Welstandsnota Leiden 2010’ vastgesteld. Een belangrijk verschil met de vorige nota is dat de welstand in grote delen van de stad een stuk minder streng wordt. Ook is de nieuwe welstandsnota toegankelijker en transparanter geworden en vanaf nu eenvoudig te raadplegen via deze website. De nieuwe nota is bedoeld als opvolger voor de huidige welstandstoets bij aanvragen van een bouwvergunning en is op 1 maart 2010 in werking getreden.

Vier niveaus

Er zijn vier welstandsniveaus: welstandsvrij, beheer met aandacht, terughoudend beheer en behoud. Zoveel mogelijk gebieden krijgen ‘terughoudend beheer’ als welstandsniveau. Dat is een lichte welstandstoets, met minimum eisen en zoveel mogelijk vrijheid voor de burger. Voor het beschermd stadsgezicht blijft het welstandsbeleid gericht op behoud van het waardevolle historische beeld.

Sneltoetscriteria

In de nieuwe nota zijn sneltoetscriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen als dakkapellen, aan- en uitbouwen, kozijnwijzigingen etcetera opgenomen. Soms hoeft er voor deze bouwplannen geen vergunning aangevraagd te worden. Is dat wel het geval dan gelden zo veel mogelijk de sneltoetscriteria. Als voldaan wordt aan de genoemde criteria kan zo’n bouwaanvraag snel afgehandeld worden; toetsing door de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) is dan niet meer nodig.

De inzet voor welstand in het plangebied De Waard is terughoudend beheer, zowel voor de woonbuurt als voor het bedrijventerrein.

Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

4.2 Algemene Bebouwingsvoorschriften

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2008).

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening wordt niet langer gesproken over voorschriften maar over regels, vrijstellingen worden ontheffingen genoemd en in plaats van de plankaart heeft men het voortaan over de verbeelding .

4.2.1 Bestemmingen

Bedrijf (artikel 3)

De bestemming 'Bedrijf' kan alleen bedrijven omvatten die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijven' onder de milieucategorieën 1, 2 en 3.1. In de regels is geregeld dat bedrijven onder de milieucategorie 3.1 kunnen worden uitgesloten. Het is wenselijk om productiegebonden detailhandel en ondergeschikte kantoren ter plaatse positief te bestemmen. Bedrijvigheid dat niet past binnen de voorgaande regels, maar wel ter plaatse legaal aanwezig is, zoals een kringloopwinkel, is eveneens positief bestemd. Dit geldt ook voor de legaal aanwezige gebouwen voor maatschappelijke doeleinden, zoals een gebouw voor kinderopvang. Deze zijn middels een aanduiding positief bestemd.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen voor wat betreft het verwijderen van de aanduiding (d) of (m), indien de detailhandelsactiviteit danwel de activiteit ten behoeve van maatschappelijke doeleinden gedurende minimaal twee jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voorgezet.

Aandacht is er voor het feit dat per 1 oktober 2000 het verbod op 'seksinrichtingen' landelijk is opgeheven.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan:
seksbioscoop, automatenhal, theater, parenclub of prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. Dit wordt dan een normale tak van bedrijf die binnen de bestemming 'Bedrijf' valt.

In de regels is in de algemene gebruiksregels opgenomen dat onder strijdig gebruik in ieder geval wordt verstaan het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van en seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.

De milieuwetgeving biedt geen adequate planologische bescherming meer, omdat voor veel bedrijfsactiviteiten geen milieuvergunning meer nodig is. Daarom is het wenselijk een flexibele, op het plangebied toegespitste Staat van Bedrijfsactiviteiten op te nemen.

Gemengd (artikel 4.)

De bestemming 'Gemengd' wordt gekozen indien hetzelfde perceelsdeel meer

dan twee centrumdoeleinden mag omvatten, zoals winkels, woningen en dienstverlening.

In de bestemming 'Gemengd' kunnen naast wonen publieksaantrekkende functies worden gerealiseerd, waaronder dienstverlening, detailhandel, vrijetijdsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen.

Groen (artikel 5)

De bestemming 'Groen' omvat openbaar groen zoals parken, water, groenstroken,

brede bermen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

Maatschappelijk (artikel 6)

De bestemming 'Maatschappelijk' is zeer ruim van opzet. Hieronder vallen bijvoorbeeld onderwijsvoorzieningen, kinderopvang, (para)medische en verpleegvoorzieningen, bejaardenvoorzieningen, welzijnsvoorzieningen en culturele voorzieningen, sociale voorzieningen (waaronder opvangcentra of sociaal pension), overheidsvoorzieningen (waaronder wijkonderkomens, gemeentehuizen, politiebureaus, brandweerkazernes), religieuze voorzieningen en voorzieningen van openbaar nut. Ook gebouwen voor recreatieve voorzieningen zijn onder deze bestemming ondergebracht. Dergelijke recreatieve voorzieningen kunnen planologisch vaak niet goed onderscheiden worden van maatschappelijke doeleinden. Een aantal van die voorzieningen zoals een sportschool en balletschool hebben zowel een recreatieve als een onderwijsfunctie, terwijl de gymzalen van scholen in de avonduren verhuurd worden aan sportclubs. Een grootschalige accommodatie als een zwembad valt onder de aparte bestemming recreatieve doeleinden. Tevens biedt het mogelijkheden voor horeca ondergeschikt aan en ten dienst van deze bestemming.

Recreatie (artikel 7)

De bestemming 'Recreatie' omvat onoverdekte en overdekte grootschalige recreatie- en sportvoorzieningen zoals een jachthaven met daaraan ongeschikte horeca ten dienste van deze bestemming.

Verkeer (artikel 8)

De bestemming 'Verkeer' omvat openbare wegen voor langzaam verkeer. gemotoriseerd verkeer, openbaar vervoer, openbaar groen, groen en water met de daarbij behorende voorzieningen zoals erftoegangswegen, woonstraten, fiets- en voetpaden, trottoirs, parkeerplaatsen, fietsenstallingen, leidingen en binnen de bestemming passende bouwwerken. Tevens zijn nutsvoorzieningen toegelaten. Ook is binnen de bestemming verkeer de mogelijkheid opgenomen voor het realiseren van ondergrondse verzamelpunten voor recycling van papier, glas, kleding, blik en plastic.

Garageboxen zijn door middel van een aanduiding onder deze bestemming opgenomen.

Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 9)

Daar waar het openbare gebied een ontsluitingsfunctie heeft op perceelsniveau en een verblijfsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal darin passende gebruiksvormen toegestaan zoals groen - en waterpartijen, nutsvoorzieningen en fiets - en voetpaden. Ook is binnen de bestemming verkeer - verblijfsgebied de mogelijkheid opgenomen voor het realiseren van ondergrondse verzamelpunten voor recycling van papier, glas, kleding, blik en plastic.

Water (artikel 10)

Alle waterwegen en grote waterpartijen krijgen de bestemming water. Binnen deze bestemming zijn ook groenvoorzieningen toegestaan. Voorzieningen voor verkeer en verblijf, bruggen, duikers en gelijksoortige voorzieningen zijn eveneens rechtstreeks toegelaten.

Wonen (artikel 11)

De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven en een hellingbaan/inrit ten behoeve van een ondergrondse parkeergarage, met de daarbij behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, water, speelruimte, nuts-, groen-, (ondergrondse) parkeer- en fietsvoorzieningen.

Garageboxen zijn door middel van een aanduiding onder deze bestemming opgenomen. Dit geldt tevens voor een onderdoorgang en een kinderdagverblijf.

Aan-huis-verbonden beroep

Tot het wonen wordt ook de uitoefening van een beroep aan huis gerekend. Het beleid van de gemeente is er op gericht dit waar mogelijk te stimuleren. Voor eerstelijns gezondheidszorg en voor kinderopvang is recent specifiek beleid opgesteld, gericht op vergroting van de vestigingsmogelijkheden.

In lijn met dit beleid is gekozen voor een zeer ruime omschrijving van beroep aan huis; hierin worden beroepen in de sfeer van persoonlijke dienstverlening zoals pedicure en kapper niet gediscrimineerd ten opzichte van de traditionele vrije beroepen zoals huisarts, advocaat en notaris. Daarbij is de uitoefening alleen toegestaan als het gaat om een bewoner van het pand en het wonen de hoofdfunctie blijft. Voor beroepsuitoefening is het gebruik van maximaal 40% van de woning toegestaan.

De regeling omtrent beroep aan huis is als volgt opgenomen in de regels van de woonbestemming:

- De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 30 m².

- Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

- Detailhandel is ter plaatse niet toegestaan en de activiteit moet worden uitgeoefend door de bewoner.

Onderstaande lijst geeft een overzicht van de verschillende beroepsgroepen die onder beroep aan huis vallen:

- zakelijke dienstverlening (advocaat, notaris, makelaar, administratiekantoor, verzekeringskantoor etc.);

- eerstelijnsgezondheidszorg (huisarts, tandarts, fysiotherapeut, verloskundige, etc.):

- persoonlijke dienstverlening (kapper/pedicure etc.): in verband met openbare orde wordt prostitutie uitgesloten;

- kinderopvang

- kleinschalige verlening van logies (bed and breakfast).

Aan-huis-verbonden bedrijf

Tot het wonen wordt ook de uitoefening van een bedrijf aan huis gerekend.

De regeling omtrent beroep aan huis is als volgt opgenomen in de regels van de woonbestemming:

- De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m².

- Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

- De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijven'.

- Detailhandel is ter plaatse niet toegestaan en de activiteit moet worden uitgeoefend door de bewoner.

4.2.2 Dubbelbestemmingen

Archeologie

Inleiding

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.

Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied

Leiden heeft zeven verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.

Voor zes waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een aanlegvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een aanlegvergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de omgevingsvergunningplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.

De zeven waarderingsgebieden zijn:

Waarde archeologie 1 Archeologisch rijksmonument

Waarde archeologie 2 Gebied van archeologische waarde binnen de singels

Waarde archeologie 3 Gebied van archeologische waarde buiten de singels

Waarde archeologie 4 Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels

Waarde archeologie 5 Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels

Waarde archeologie 6 Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting

Waarde archeologie 7 Gebieden met een lage archeologische verwachting

Archeologische waarden in het plangebied

Uit het onderzoek dat is verricht ten behoeve van de archeologische inventarisatie is gebleken dat in het plangebied één vondstmelding bekend is. In 1965 werd in op het Waardeiland (Trompstraat) de resten van een vroeg-middeleeuws graf gevonden (waaronder een bronzen fibula met emailversiering: collectie RMO). Al eerder waren in de directe omgeving vondsten gedaan van een ijzeren zwaard, botten van een uitzonderlijk grote man, en enkele zwarte versierde potscherven, die wijzen op een Frankische of Karolingische begraafplaats in de directe omgeving.

Een deel van het plangebied behoorde vanaf 1445 tot 1572 tot de directe omgeving van het Minnebroedersklooster, een Franciscaanse stichting. Het klooster herbergde maximaal 20 kloosterlingen en had derhalve naast een kapel een aantal cellen (kleine gebouwtjes) en een hoofdgebouw. De belangrijkste gebouwen van het klooster zijn ten dele vergraven tijdens de aanleg van de stadsuitbreiding van 1659 en liggen ten dele onder het talud van de begraafplaats aan de Groenesteeg. Begin 19e eeuw werd het terrein in gebruik genomen als blekerij. Later in de eeuw werd het weer bebouwd. Deze bebouwing bleef beperkt tot kleine huisjes.

Geologisch gezien ligt het plangebied op geulafzettingen van de Rijn. Het plangebied is gelegen tussen twee takken van de Rijn, die in het centrum van Leiden weer samenkomen. Het eiland tussen de twee Rijnarmen is gevormd door mariene kleidekken die waarschijnlijk vlak voor het begin van de jaartelling zijn opgeslibd. Hierop ligt een pakket rivierafzettingen dat bestaat uit zandige kleien.

T.a.v. geomorfologie en bodems zijn voor het plangebied geen gegevens voorhanden.

Tot slot is duidelijk dat enkele delen van het plangebied in ernstige mate verstoord zijn, namelijk een aantal gebouwen die onderkelderd zijn. Door deze ingreep is de bodem in deze delen van het plangebied zeer diep geroerd. Hierdoor zijn eventueel in de bodem aanwezige archeologische resten voorgoed verloren gegaan.

Op basis van bovengenoemde archeologische vondsten en geologische kenmerken geldt voor een groot deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting. In de reeds verstoorde delen van het plangebied zijn geen archeologische waarden meer aanwezig.

In het kader van het SVBP2008 krijgt de dubbelbestemming voor archeologie de naam Waarde-Archeologie. De dubbelbestemming kan verder gespecificeerd worden met nummers. Er is ervoor gekozen om duidelijk aan te sluiten het huidige beleid van Leiden: de dubbelbestemmingen ontlenen hun nummer aan die van de betreffende categorieën, zoals hiervoor opgenomen.

In het plangebied De Waard komt categorie 5 voor. Deze krijgen dan ook de naam Waarde-Archeologie 5. Concreet betekent dit voor het plangebied dat indien in de toekomst dieper dan 50 cm onder het huidige maaiveld wordt gegraven, nader archeologisch vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd.

Waarde-Archeologie 5 (dubbelbestemming) (artikel 12)

Voor de in het plangebied aanwezige niveaus van archeologische waarden is per niveau een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de in het gebied te verwachten archeologische sporen. Hiervoor geldt dat daar waar de dubbelbestemming samenvalt met de hoofdbestemming primair de regels van de dubbelbestemming gelden.

Procedure omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.

In het Bestemmingsplan worden geen extra procedureregels voor de archeologische omgevingsvergunningen opgenomen. Vergunningverlening voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamhden is geregeld in de Wabo. Hierin zijn ook de procedurebepalingen opgenomen.

Economische aspecten

Kosten archeologie

Uitgangspunt is dat de verstoorder betaalt, indien er onderzoek dient te worden uitgevoerd en eventueel archeologische begeleiding of een opgraving moet plaatsvinden.

Planschade

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden is reeds in 2005 vastgesteld door de gemeenteraad in de Nota Cultureel Erfgoed. Dit beleid is daarmee al enige tijd vigerend binnen de gemeente. Het bestemmingsplan is mede gebaseerd op dit beleid en op de sinds 2005 in gebruik zijnde archeologische waardekaart. Dit kan leiden tot een stuk voorzienbaarheid, waardoor het risico op planschade minder wordt.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Leiden is vrij recent een paraplubestemmingsplan in werking getreden. In deze en voorgaande bestemmingsplannen is reeds een regime opgenomen in de planvoorschriften waarin bescherming van archeologische waarden is opgenomen.

Met het voorliggende Bestemmingsplan worden de regels met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden voortgezet, maar niet strenger gemaakt. Er vindt op deze locaties dan ook geen (grote) planologische verslechtering plaats, waardoor het risico op planschade kleiner wordt.

Het bestemmingsplan Archeologie legt geen bouwverbod op. Bouwen blijft met dit voorliggende bestemmingsplan gewoon mogelijk. Wel wordt gevraagd om een aanlegvergunning indien bouwplannen de gestelde kaders overschrijden, maar dit weegt voor de planschadebeoordeling minder zwaar dan een bouwverbod.

De verwachting is dan ook dat het bestemmingsplan niet of slechts in zeer beperkte mate zal leiden tot planschade.

4.3 Algemene Bebouwingsregels

Ter bescherming van de belangen van derden/belanghebbenden (zoals buren) en uit een oogpunt van een goede stedenbouwkundige en ruimtelijke kwaliteit, is het noodzakelijk om de bebouwingsmogelijkheden te limiteren. Dit betreft met name de situering, massa en hoogte van de bebouwing.

Bebouwingsgrenzen

In de praktijk blijkt het handig als direct duidelijk is waar gebouwd kan worden. Daartoe zijn bouwvlakken/bebouwingsgrenzen aangegeven. De mogelijkheden voor de toepassing van 'ondergronds' bestemmen, dus het bestemmen van functies 'onder' de grond, zijn gebiedsafhankelijk en daarom niet in de regels opgenomen. Bij toepassing is het van belang om rekening te houden met de bebouwingsgrenzen 'boven' de grond.

Bouwhoogtes en goothoogtes

Uitgangspunt is bestaande goot- en bouwhoogtes te hanteren. De toegestane hoogtes zijn op de verbeelding aangeduid.

4.4 Algemene Bepalingen

Hierin zijn de begrippen, de wijze van meten, de algemene, overgangen slotregels ondergebracht. Hier is aangesloten bij SVBP2008. Bij de begrippen zijn uitsluitend die begrippen gedefinieerd waarvan de omschrijving afwijkt van het dagelijkse spraakgebruik of aanleiding kan geven tot onduidelijkheid.

Het overgangsrecht en antidubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste of ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

In de Algemene gebruiksregel is aangegeven wat in ieder geval verstaan wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in 7.10 Wro.

In de Algemene aanduidingsregels is een aanduidingszone voor windmolens opgenomen. Voor traditionele windmolens moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende gegarandeerd worden. Dit wordt in de regels geregeld door middel van de zogenoemde 1 op 30 regel (binnen een straal van 100 tot 400 meter geen bouwwerken of beplanting hoger dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek).

Voor het overige behoeven de algemene regels op deze plaats geen speciale toelichting.

Hoofdstuk 5 Planologische En Milieuaspecten

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 van deze toelichting zijn de europese, nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders besproken.

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de planologische en milieuhygiënische aspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische en milieuhygiënische situatie.

Ondanks dat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en dat er dus feitelijk geen wijzigingen optreden in de planologische en milieuhygiënische situatie zal toch kort aandacht zijn voor ieder aspect.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Landelijke Wet-/regelgeving en beleid

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.

In de praktijk wordt hiervoor doorgaans gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt o.a. af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.

richtafstand (in meters) tot omgevingstype
categorie rustige woonwijk en rustig buitengebied gemengd gebied
1 10 0
2 30 10
3.1 50 30
3.2 100 50
4.1 200 100
4.2 300 200

In gebieden met functiemenging, zoals binnensteden, kunnen sommige soorten bedrijven aanpandig of inpandig aan woningen grenzen. Dit is in dat soort gebieden vaak al de praktijk.

Ook kan gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het 'gemiddelde' bedrijf uit de VNG handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Die wordt dan onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft. In bijlage 1 is de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen tot en met milieuzoneringscategorie 3.2 afkomstig uit bovenstaande VNG-uitgave.

Lokale situatie

In de Zeeheldenbuurt zijn met name woningen aanwezig. Ook bedrijvigheid komt voor zoals detailhandel, horeca, een school, een garage en een houtbewerker. In deze woonwijk zijn geen bedrijven gewenst met milieubelastende activiteiten. Alleen bedrijven uit de categorie 1 en 2 zijn hier wenselijk. In één geval (Zijlsingel 6, bedrijf G. Zwart, categorie 3.2) wordt hieraan niet voldaan. Dit bedrijf krijgt een maatbestemming. Indien er na bedrijfsbeëindiging andere bedrijven zich willen vestigen op deze locatie is dit alleen mogelijk indien deze bedrijven behoren tot milieuzoneringscategorie 1 of 2. Overigens zijn er woningbouwplannen voor dit terrein in ontwikkeling.

Op het bedrijventerrein De Waard zijn met name bedrijven aanwezig. De meeste bedrijven vallen in de sectoren industrie, bouwnijverheid, handel en reparatie en zakelijke dienstverlening. In dit bestemmingsplan is een deel van het bedrijventerrein bestemd voor bedrijven uit milieucategorie 2. Het betreft het deel dat nabij veel woningen is gelegen. Zie hiervoor ook het rode kader in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00006-0302_0002.png"


Voor het overige deel van het bedrijventerrein geldt dat bedrijven uit milieucategorie 3.1 zich kunnen vestigen. In artikel 3.5.1 behorende bij de ontheffing van de gebruiksregels staat dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn af te wijken (afwijkingsbesluit) van het bepaalde in artikel 3.1 onder a ten behoeve van het toelaten van een ander bedrijf binnen de categorie 3.2 dan in artikel 3.1 onder a is aangegeven, mits dat bedrijf naar aard en invloed op de omgeving met een bedrijf binnen de categorie 1, 2 of 3.1 gelijk gesteld kan worden.

In een negental situaties kan niet aan dit wensbeeld worden voldaan. Deze bedrijven krijgen een maatbestemming. Het gaat om de volgende bedrijven:

bedrijf adres milieuzoneringscategorie
Jongeneel Leiden BV J.C. de Rijpstraat 7 3.2
Wissellocatie en Milieustraat Leiden J.C. de Rijpstraat 11 4.2
Scheepswerf Stallinga Admiraal Banckertweg 19 4.1
E. van Diemen Sloop BV Admiraal Banckertweg 32 4.2
Polymetaal Evertsenstraat 69C 3.2
Meester Techniek Dorus Rijkersweg 23 3.2
Goba vof Admiraal Banckertweg 3 3.2
Akerboom Yacht Equipment Admiraal Banckertweg 5 3.2
Technico Services Willem Barentszstraat 41 3.2

Deze bedrijven zullen via een aanduiding op de verbeelding een maatwerkbestemming krijgen. Bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten geldt dat bedrijven tot en met milieuzoneringscategorie 3.1 zich kunnen vestigen.

Scheepswerf Stallinga

De exploitant van scheepswerf Stallinga wenst ter plaatse grote metalen schepen (langer dan 25 meter) te kunnen behandelen. Volgens de Wet Milieubeheer is bij de behandeling van metalen schepen met een lengte van meer dan 25 meter sprake van een grote lawaaimaker volgens de Wet geluidhinder met een bijbehorende milieuzoneringscategorie 5.1.

Het vigerende bestemmingsplan De Waard staat ter plaatse slechts een kleinschalige scheepswerf met een geringe capaciteit toe. De milieubelasting blijft daardoor aanvaardbaar. Uitbreiding van de oppervlakte wordt op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan.

Ook in de Structuurvisie Leiden 2025 is vermeld dat het beeld langs de zuidkant van het eiland aan de Nieuwe Rijn gedomineerd zal blijven door kleinschalige scheepswerfjes.

Bovendien ligt de werf nabij een woonwijk en zal bij medewerking aan het vestigen van een grote lawaaimaker het terrein ter plaatse in verband met het geluid moeten worden gezoneerd.

Het is niet wenselijk deze activiteit in het nieuwe bestemmingsplan te legaliseren.

In de bijlagen is een overzicht (2) opgenomen van de bedrijven binnen het plangebied die bekend zijn bij de Milieudienst.

5.3 Bodem

In het kader van de geplande gebiedsvisie voor het gebied De Waard heeft de Milieudienst nog nader naar de bodemkwaliteit van het gebied gekeken.

De kwaliteit van zowel de bodem en het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. In onderhavig bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande situatie vast te leggen en de bestemmingsregeling te actualiseren. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt.

Binnen het gebied De Waard komt een groot aantal locaties voor, waar bij wijziging van de bestemming van bedrijfsterrein naar wonen, uitgegaan moet worden van bodemsanering. De verontreinigingen hangen zowel samen met de historie van het gebied als het huidige gebruik.

De bodem van de bedrijfsterreinen gelegen aan de Nieuwe Rijn is het meest verontreinigd. Het betreft de locaties Rijnkade 17B, Admiraal Banckertweg 15, Admiraal Banckertweg 19 en Admiraal Banckertweg 19A. De bodemkwaliteit van een aantal locaties is onbekend, maar verwacht wordt, gezien de ligging, dat deze locaties ook mogelijk gesaneerd dienen te worden bij herbestemming. In de strook bedrijfsterreinen gelegen evenwijdig langs de Rijn- en Schiekade en de Oude Rijn komen verspreid een aantal locaties voor, waar saneringen moeten plaatsvinden bij herinrichting naar woonbestemming. Het betreft de locaties Admiraal Banckertweg 16, Admiraal Helfrichweg 3, Admiraal Banckertweg 11, Willem Barentszstraat 27 en Waardstraat 107. Daarnaast bevinden zich in deze strook een aantal locaties, die mogelijk na nader bodemonderzoek, gesaneerd dienen te worden. Ook komen in deze strook nog een aantal locaties voor, die nog niet onderzocht zijn. Het centrale deel van de Waard is ingericht als groene zone. Hiervan zijn geen bodemgegevens van bekend. Langs de Singel bevindt zich de locatie Zijlsingel 36. Deze locatie dient gesaneerd te worden bij bestemmingswijziging. De bodemkwaliteit van het bedrijventerrein Van Galenstraat is onbekend.

Over het algemeen geldt dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een bouwvergunning of graafwerkzaamheden. Ernstige, maar niet risicovolle bodemverontreiniging hoeft alleen te worden gesaneerd bij (her)ontwikkeIing van een locatie. Risicovolle en daarmee spoedeisende bodemverontreiniging dient uiterlijk in 2011 (bij humane risico's) dan wel 2015 (bij ecologische en/of verspreidingsrisico's) aangepakt te zijn. Van de eerste groep is in het plangebied geen sprake. Bij de Milieudienst loopt tot begin 2011 een (landelijk gecoördineerd) project om inzicht te krijgen in het totaal aantal spoedlocaties in Leiden. Tot slot wordt opgemerkt dat indien er grond wordt afgevoerd of toegepast op de locatie, dit conform de van overheidswege gestelde regels dient plaats te vinden. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit

5.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder dient voor de ontwikkeling van geluidsgevoelige functies een akoestisch onderzoek te worden verricht wanneer de locaties binnen de onderzoekszones van wegen vallen; 30 km zones zijn hierbij uitgezonderd. Wel dient beoordeeld te worden of de geluidsbelasting als gevolg van 30 km/uur wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. Voorliggend bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten behoeve van geluidsgevoelige functies. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder hoeft daarom niet te worden uitgevoerd.

5.5 Luchtkwaliteit

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of -benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechterd het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

Ÿ woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;

Ÿ kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Dit bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkelingen mogelijk, waardoor de luchtkwaliteit ter plaatse niet zal verslechteren. Derhalve is geen nadere verantwoording noodzakelijk naar het aspect luchtkwaliteit. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat moet worden aangetoond dat de luchtkwaliteit niet verslechterd, of dat deze vallen in de NIBM -categorie. Bovendien moet bij nieuwe ontwikkelingen gekeken worden naar het Besluit Gevoelige Bestemmingen.

5.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico (PR)) en groepen (Groepsrisico (GR))tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor en door leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Risico's in het plangebied

Inrichtingen

Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarop het huidige Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Deze worden ook niet toegestaan.

Transport over de weg

De locatie ligt op circa 2 kilometer van de N206 (Churchilllaan) en op circa 1600 meter van de A4. Het plangebied ligt buiten de contour voor de PR grenswaarde van zowel de N206 als de A4. Het plangebied ligt buiten het effectgebied van de N206, maar binnen het effectgebied van de A4. Vanwege het transport van giftige vloeistoffen van de categorie LT3 is het effectgebied van de A4 zeer groot: ca 9 km aan weerszijden van de A4.

Transport over het spoor, water of via buisleiding

Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of van een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Groepsrisicoverantwoording

Vanwege de ligging van het plangebied in het effectgebied van de A4 is een nadere beschouwing van het groepsrisico noodzakelijk.

Het groepsrisico ligt onder de orientatiewaarde. Het plangebied ligt buiten de 200 meter zone waar beperkingen aan het ruimtelijk gebruik kunnen worden opgelegd. Het transport van toxische vloeistoffen heeft een gering effect op de hoogte van het groepsrisico.

De afstand tot de A4 is zodanig groot dat de bijdrage van het plangebied aan de hoogte van het groepsrisico verwaarloosbaar is. Het aantal personen in het effectgebied verandert niet. Het plan heeft geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Het plan heeft geen gevolgen voor de andere EV aspecten, zoals zelfredzaamheid, bereikbaarheid, interventie- en behandelingscapaciteit van de hulpverleningsdiensten.

Conclusie

Er zijn geen externe veiligheidsaspecten die een belemmering vormen voor het maken van dit bestemmingsplan.

5.7 Adequate Hulpverlening Ten Aanzien Van Bereikbaarheid En Bluswatervoorziening

Ten behoeve van een adequate hulpverlening ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorziening moet rekening worden gehouden met onderstaande maatregelen.

-Het plangebied moet bereikbaar zijn via minstens twee, bij voorkeur drie toegangswegen.

- De wegen binnen het plangebied moeten minimaal 3,5 meter breed zijn met een vrije hoogte van minimaal 4,2 meter.

- De afstand tussen de inzetlocatie en de dichtstbijzijnde secundaire bluswatervoorziening mag maximaal 160 meter zijn.

- Voor de gebouwen geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 40 meter vanaf de voordeur aanwezig dien te zijn.

Dit bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkelingen mogelijk. Bovendien moet bij nieuwe ontwikkelingen worden gekeken naar Bouwbesluit en Bouwverordening

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een herziening van een aantal verouderde bestemmingsplannen, waarbij slechts het juridisch-planologisch regime is geactualiseerd. Dit bestemmingsplan heeft een volstrekt conserverend karakter.Er zijn derhalve geen gronden waarop bouwplannen zijn aan te merken. Derhalve behoeft geen exploitatieplan, zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden opgesteld.

Met betrekking tot de realisatie van het bestemmingsplan zijn er geen financiële consequenties voor de gemeente Leiden.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan ' De Waard' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voor vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd. Na inspraak en vooroverleg heeft het ontwerpplan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft tot en met 2 januari 2012 zes weken ter inzage gelegen.

Voordat de Raad een besluit neemt omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan worden de indieners van de zienswijzen uitgenodigd om hun zienswijzen nader toe te lichten voor de raadscommissie Ruimte en Regio.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Wettelijk Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zullen worden geïnformeerd. De reacties van deze instanties zijn indien daar aanleiding toe bestond in het plan verwerkt.

De inspraak is afgerond en het overleg op basis van art. 3.1.1 Bro is gevoerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de Inspraaknota die als bijlage aan deze toelichting is toegevoegd. De wijzigingen die het gevolg zijn van inspraak en overleg zijn in de stukken verwerkt. Aan het eind van de Inspraaknota komt een Staat van Wijzigingen voor waarin alle veranderingen in de stukken worden opgesomd. Aldus zijn alle wijzigingen op overzichtelijke wijze te raadplegen.

7.2 Inspraak

In Leiden is de Inspraakverordening van kracht. Op grond van die verordening moeten voor ruimtelijke pannen een inspraakprocedure worden gevolgd. In de Inspraaknota die als bijlage aan deze toelichting is toegevoegd is een verslag opgenomen van de inspraakprocedure. Onderdeel daarvan is een ter inzage legging met de mogelijkheid om reacties aan burgemeester en Wethouders kenbaar te maken. Tevens is een inspraakavond georganiseerd.

Voor een nader inzicht in de ontvangen reacties en de wijze waarop het plan - waar nodig en mogelijk - is aangepast wordt naar de Inspraaknota verwezen. De algemene conclusie is dat het plan een redelijk draagvlak heeft.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. In die periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het ontwerp in te dienen. Binnen de genoemde termijn zijn 10 zienswijzen ingediend.. Deze zijn inhoudelijk behandeld in een zienswijzennota, die als bijlage aan deze toelichting is toegevoegd. De indieners krijgen de mogelijkheid hun zienswijze mondeling toe te lichten bij de raadscommissie Ruimte en Regio.

Tenslotte worden de ingediende zienswijzen betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijven

Bijlage 1 Staat van bedrijven

Bijlage 2 Overzicht Bedrijven In Plangebied

Bijlage 2 Overzicht bedrijven in plangebied

Bijlage 1 Zienswijzennota

Bijlage 1 Zienswijzennota