Lammenschansdriehoek
Bestemmingsplan - gemeente Leiden
Vastgesteld op 20-12-2012 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' van de gemeente Leiden.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0546.BP00067-0301 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteit
een beroeps-/bedrijfsactiviteit dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroeps-/bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie ter plaatse in overeenstemming is; groepspraktijken, detailhandel en horeca zijn hiervan uitgesloten.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 ambulante detailhandel
detailhandel die niet plaatsvindt in een detailhandelsvestiging maar op of aan de openbare weg. Onder ambulante detailhandel worden mede verstaan (week)markten en standplaatsen buiten de markten.
1.7 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.8 archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.
1.9 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten.
1.10 archeologische waarde
de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen.
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten, van een gebouw dat wordt gebruikt voor een beroep of bedrijf.
1.14 begane vloer
de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
1.15 bestaande situatie
- a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bevi-inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag
een (doorlopend) gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens
grens van het bouwperceel.
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die het-zij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 bovenkant spoorstaaf
een horizontaal vlak van een punt bovenop de laagst gelegen spoorstaaf gemeten in het vlak dwars op het spoor.
1.27 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.28 dakkapel
een uitspringend gedeelte op een hellend dak waarin een raamkozijn is opgenomen en die voorzien is van zijwanden.
1.29 dakvoet
het laagste punt van een schuin dak.
1.30 deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline.
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-/bedrijfsactiviteit.
1.32 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.
1.33 eerste bouwlaag
de onderste bouwlaag, waarvan de vloer boven maaiveld is gelegen.
1.34 evenementen
periodieke en/of incidentele manifestaties zoals kermissen, sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, (straat)voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten.
1.35 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge artikel 40 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
1.37 gestapelde bebouwing
bebouwing bestaande uit zich in één gebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.
1.38 hoofdfunctie
een functie waarvoor het gebouw hoofdzakelijk mag worden gebruikt.
1.39 horeca
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
De volgende categorieën worden onderscheiden:
- I. Horeca-inrichtingen voor het bedrijfsmatig verstrekken van kleine eetwaren al dan niet in combinatie met alcoholvrije drank (thee- en koffiehuizen, broodjeszaken en ijssalons).
- II. Horeca-inrichtingen voor het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend snacks en/of ter plaatse opgewarmde eetwaren, al dan niet in combinatie met alcoholvrije drank om aldaar te nuttigen (cafetaria's, snackbars, shoarmazaken).
- III. Horeca-inrichtingen voor het bedrijfsmatig verstrekken van zowel ter plaatse bereide maaltijden als alcoholhoudende of -vrije drank overwegend in combinatie met etenswaren (restaurants, eetcafés, café-restaurants, grand cafés en lunchrooms).
- IV. Horeca-inrichtingen voor het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse (cafés, bars, pubs).
- V. Horeca-inrichtingen voor het gelegenheid geven tot dansen in combinatie met het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende of -vrije dranken en kleine etenswaren (dancings).
- VI. Horeca-inrichtingen als genoemd in categorie II, waarbij tevens gelegenheid wordt gegeven tot overnachting (hotels).
- VII. Horeca-inrichtingen die uitsluitend toegankelijk zijn voor leden van een vereniging (sociëteiten).
1.40 huishouden
één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven, dan wel twee of meer personen in wisselende samenstelling die gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen.
1.41 kantoor
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig diensten worden verleend, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.42 kap
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden.
1.43 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde.
1.44 kunstwerk
civieltechnisch bouwwerk.
1.45 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)
de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie is binnen de beroepsgroep de geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek.
1.46 maatschappelijke voorzieningen
(parea)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen, (semi)overheidsinstellingen en zorgvoorzieningen.
1.47 ondersteunende detailhandel
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf, waarbij het gaat om detailhandel dat niet zelfstandig functioneert, maar als een ondergeschikte aanvulling en ondersteuning van de bedrijfsfunctie dient.
1.48 ondersteunende horeca
beperkt verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse vanuit een bedrijf, waarbij het gaat om horeca dat niet zelfstandig functioneert, maar als een ondergeschikte aanvulling en ondersteuning van de bedrijfsfunctie dient.
1.49 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.50 parkeervoorziening
een gebouwde of ongebouwde voorziening die geschikt is om één of meer motorvoertuigen te parkeren, voor privé en/of gemeenschappelijk gebruik, zoals parkeerterreinen, parkeergarages en garageboxen.
1.51 perifere detailhandel
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in zeer volumineuze goederen (auto's, motoren, caravans en landbouwwerktuigen, inclusief reparatie en onderhoud van deze voer- en werktuigen, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten en grove bouwmaterialen);
- c. tuincentra;
- d. bouwmarkten;
- e. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m2.
1.52 productiegebonden detailhandel
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.53 Programma van Eisen
een programma van eisen is een document, opgesteld conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin wordt aangegeven op welke wijze archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Een Programma van Eisen behoeft altijd goedkeuring door het bevoegd gezag.
1.54 straatmeubilair
objecten die in de openbare ruimte staan en die niet tot de weg zelf behoren, zoals banken, lantaarnpalen, abri's, vuilnisbakken en verkeersborden.
1.55 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten, van een gebouw dat wordt gebruikt voor de directe verkoop van goederen.
1.56 voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van het gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.57 voorgevelrooilijn
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.58 water
water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.59 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.
1.60 woning
een (complex van) ruimte(n), geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.61 woonschip
elk vaartuig of drijvende constructie, dat/die naar aard en inrichting uitsluitend wordt gebruikt als woning.
1.62 woonschip - bijbehorende voorziening
een object in of boven het water dat verband houdt met het wonen op het woonschip, zoals afhouders, meerpalen, loopplanken, plankiers, steigers, een bijboot en een drijvend terras.
1.63 woonschip - ligplaats
een gedeelte van het water dat door een woonschip met bijbehorende voorzieningen mag worden ingenomen.
1.64 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst. Onder woonwagen wordt niet verstaan: een woonwagen met een eigen aandrijving en een wagen waarvoor bij verplaatsing over de weg geen ontheffing van de Wegenverkeerswet 1994 of regels voor verkeersregels en verkeerstekens zijn vereist (campers en caravans zijn geen woonwagen).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 het bebouwingspercentage
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming daarvan, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren, met dien verstande dat indien een gevelvlak niet evenwijdig loopt dan wel verspringt, het gemiddelde geldt van de kleinste en grootste breedte.
2.4 de breedte van een woonschip
de breedte van een woonschip op de plaats waar het vaste deel van de romp het breedst is.
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de diepte van een erker
tussen de buitenwerkse voorgevel van de erker en de buitenwerkse gevel van het gebouw waaraan het wordt gebouwd.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de hoogte van een woonschip
vanaf de waterlijn tot aan het hoogste punt van de romp of opbouw, waarbij masten, schoorstenen en dergelijke niet worden meegerekend.
2.9 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane-grondvloer dan wel -indien aanwezig- van de kelder- of souterrainvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeen-schappelijke scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 de lengte van een woonschip
de lengte op de plaats waar het vaste deel van de romp het langst is, ondergeschikte buiten de romp uitstekende delen voor zover nodig zoals rondhouten en roerbladen niet meegerekend.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 het peil
- a. voor bouwwerken die in of op het water worden gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
- b. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 2 cm;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 2 cm.
2.13 de vloeroppervlakte van een gebouw (binnenwerks)
de som van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau tussen de begrensde opgaande scheidingsconstructie van de afzonderlijke daartoe behorende ruimte(n), inclusief onderbouw en zolderruimte. De oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en een toegankelijke leidingschacht moet op elke bouwlaag tot de vloeroppervlakte van een gebouw worden gerekend.
2.14 ondergeschikte bouwonderdelen
Bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zijnde:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftschachten, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken met betrekking tot de goot- en bouwhoogte, oppervlakten en bouwgrenzen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van een overstekend dak niet meer bedraagt dan 1 m;
- b. dakkapellen, met betrekking tot de goothoogte buiten beschouwing gelaten mits de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van het dakvlak en de onderzijde van de dakkapel op minimaal 0,50 m van de dakvoet wordt gebouwd;
- c. haakse uithangborden, met betrekking tot de oppervlakten en bouwgrenzen buiten beschouwing gelaten, mits de breedte van het uithangbord niet meer bedraagt dan 0,9 m, de dikte niet meer bedraagt dan 0,2 m en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 0,50 m².
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een waterdistributiebedrijf in milieucategorie 2, zoals genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten);
- b. bedrijfsgebonden, niet zelfstandige kantoorruimte;
- c. opslag en uitstalling;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. voorzieningen voor laden en lossen;
- g. verhardingen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel.
- b. Opslag en uitstalling zijn uitsluitend toegestaan achter de voorgevellijn van gebouwen.
- c. Bedrijfsgebonden niet-zelfstandige kantoorruimte is toegestaan, met dien verstande dat de hiervoor gebruikte oppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m².
Artikel 4 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;
- b. ondersteunende detailhandel in andere goederen;
- c. ondersteunende horeca in horecacategorie I en II;
- d. opslag en uitstalling;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- e. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. voorzieningen voor laden en lossen;
- h. verhardingen;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Bedrijventerrein
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de:
- 1. milieucategorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
- 2. milieucategorieën 1, 2 en 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
met uitzondering van:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- Bevi-inrichtingen;
- b. productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- c. ondersteunende horeca in horecacategorie I en II;
- d. bedrijfsgebonden, niet zelfstandige kantoorruimte;
- e. opslag en uitstalling;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- f. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. voorzieningen voor laden en lossen;
- i. tuinen;
- j. verhardingen;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. groenvoorzieningen;
- m. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 5.1 onder a voor het toestaan van een bedrijf dat niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën);
- b. lid 5.1 onder a voor het toestaan van een bedrijf dat voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan is toegestaan op de betreffende gronden, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën);
Artikel 6 Gemengd - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de:
- 1. milieucategorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
- 2. milieucategorieën 1, 2 en 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
- 3. milieucategorie 1, 2, 3.1 en 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
met uitzondering van:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- Bevi-inrichtingen;
- b. tevens een groothandel in chemische producten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in chemische producten';
- c. tevens een stempel- en graveerinrichting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - stempel- en graveerinrichting';
- d. tevens een scheepsbouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - scheepsbouwbedrijf';
- e. een fitnesscentrum, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - fitnesscentrum';
- f. perifere detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
- g. detailhandel in sportartikelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1'
- h. detailhandel in bruin- en witgoed ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 2';
- i. zelfstandige kantoren, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- j. productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- k. ondersteunende horeca in horecacategorie I en II;
- l. bedrijfsgebonden, niet zelfstandige kantoorruimte;
- m. opslag en uitstalling;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- n. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- o. parkeervoorzieningen;
- p. voorzieningen voor laden en lossen;
- q. tuinen;
- r. verhardingen;
- s. nutsvoorzieningen;
- t. groenvoorzieningen;
- u. waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.1 onder a voor het toestaan van een bedrijf dat niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën);
- b. lid 6.1 onder a voor het toestaan van een bedrijf dat voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan is toegestaan op de betreffende gronden, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën);
- c. lid 6.1 onder f en lid 6.4.2 onder c voor het toestaan van een nieuwe perifere detailhandelsvestiging, de uitbreiding van een bestaande perifere detailhandelsvestiging of de omzetting van een reguliere detailhandelsvestiging zoals bedoeld in lid 6.4.3 en lid 6.4.4 in een perifere detailhandelsvestiging waarbij geldt dat:
- 1. uitsluitend perifere detailhandel zoals genoemd in lid 6.4.2 onder a is toegestaan
- 2. de toename aan perifere detailhandel geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor de verkeersafwikkeling;
- 3. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;
- 4. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- 5. bij nieuwvestiging met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 1.000 m² of uitbreiding met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 1.000 m² een distributieplanologisch onderzoek wordt uitgevoerd, waaruit blijkt dat er geen sprake zal zijn van een ontwrichting van de detailhandelsstructuur;
- 6. bij nieuwvestiging met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 1.000 m² of uitbreiding met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 1.000 m² advies wordt gevraagd aan het Regionaal Economisch Overleg.
Artikel 7 Gemengd - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2;
- b. kantoren;
- c. maatschappelijke voorzieningen;
- d. tevens een gordijnatelier, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gordijnatelier';
- e. productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- f. ondersteunende horeca in horecacategorie I en II;
- g. opslag en uitstalling;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- h. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- i. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- j. voorzieningen voor laden en lossen;
- k. tuinen;
- l. verhardingen;
- m. nutsvoorzieningen;
- n. groenvoorzieningen;
- o. waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van detailhandel zoals genoemd in lid 7.1 onder e.
- b. Productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel en/of ondersteunende horeca is toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de totale verkoopvloeroppervlakte voor productiegebonden en ondersteunende detailhandel niet meer mag bedragen dan 20% van het bedrijfsvloeroppervlak;
- 2. de oppervlakte aan ondersteunende detailhandel niet meer mag bedragen dan 125 m²;
- 3. de totale verkoopvloeroppervlakte voor ondersteunende horeca niet meer mag bedragen dan 20% van het bedrijfsvloeroppervlak.
- c. Bij een combinatie van productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel en/of ondersteunende horeca mag de bestaande bebouwing ten behoeve van die functies worden benut tot een maximum van 50% van het bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 3.000 m².
- d. Opslag en uitstalling zijn uitsluitend toegestaan achter de voorgevellijn van gebouwen.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.1 onder a voor het toestaan van een bedrijf dat niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën);
- b. lid 7.1 onder a voor het toestaan van een bedrijf dat voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan is toegestaan op de betreffende gronden, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën);
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
- d. speelvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. in- en uitritten;
- g. hondenuitlaatplaatsen;
- h. kunstobjecten.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Kantoor
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. ondersteunende horeca in horecacategorie I en II;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. voorzieningen voor laden en lossen;
- f. tuinen;
- g. verhardingen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- b. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. voorzieningen voor laden en lossen;
- e. verhardingen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Artikel 11 Maatschappelijk - Onderwijs
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Onderwijs' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. ondersteunende horeca in horecacategorie I en II;
- c. niet-zelfstandige kantoren;
- d. detailhandel, dienstverlening en/of horeca in horecategorie I, II en III, uitsluitend op de begane grond;
- e. sportvoorzieningen met ondersteunende horeca in horecacategorie I en II;
- f. zelfstandige kantoren;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- g. aan de onderwijsfunctie gerelateerde leerwerkplaatsen voor studenten van de onderwijsinstelling in de vorm van kantoren, bedrijven en horeca;
- h. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- i. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- j. voorzieningen voor laden en lossen;
- k. tuinen;
- l. verhardingen;
- m. nutsvoorzieningen;
- n. groenvoorzieningen;
- o. waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.3 Specifieke gebruiksregels
- a. De gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van de functies genoemd in lid 11.1 onder d mag niet meer bedragen dan 2.600 m².
- b. De gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van de sportvoorzieningen en ondersteunende horeca, genoemd in lid 11.1 onder e, mag niet meer bedragen dan 2.400 m².
- c. De gezamelijke bedrijfsvloeroppervlakte van de zelfstandige kantoren, genoemd in lid 11.1 onder f, mag niet meer bedragen dan 3.500 m2.
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.1 voor het toestaan van een perifere detailhandelsvestiging, waarbij geldt dat:
- a. uitsluitend onderstaande detailhandel is toegestaan:
- 1. detailhandel in zeer volumineuze goederen (auto's, motoren, caravans en landbouwwerktuigen met bijbehorende reparatie en onderhoud van deze voer- en werktuigen, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten en grove bouwmaterialen );
- 2. tuincentra;
- 3. bouwmarkten;
- 4. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m2;
- b. de toename aan perifere detailhandel geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor de verkeersafwikkeling;
- c. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;
- d. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- e. bij nieuwvestiging met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 1.000 m² of uitbreiding met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 1.000 m² een distributieplanologisch onderzoek wordt uitgevoerd, waaruit blijkt dat er geen sprake zal zijn van een ontwrichting van de detailhandelsstructuur;
- f. bij nieuwvestiging met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 1.000 m² of uitbreiding met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 1.000 m² advies wordt gevraagd aan het Regionaal Economisch Overleg.
Artikel 12 Verkeer
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen;
- b. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. in- en uitritten;
- h. hondenuitlaatplaatsen;
- i. kunstobjecten;
- j. straatmeubilair;
- k. markten en standplaatsen voor ambulante handel;
- l. (ondergrondse) inzamelpunten voor huishoudelijke afvalstoffen;
- m. terrassen ten behoeve van horecadoeleinden;
- n. balkons, luifels en overstekende bouwdelen behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming;
- o. een overbouwing, behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing'.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.4 Specifieke gebruiksregels
Het aantal rijstroken mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal rijstroken, zoals aangegeven in bijlage 3 (Overzicht rijstroken).
Artikel 13 Verkeer - Railverkeer
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegverkeer met bijbehorende voorzieningen;
- b. gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';
- c. geluidwerende voorzieningen;
- d. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. in- en uitritten;
- i. kunstobjecten;
13.2 Bouwregels
Artikel 14 Water
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,
- b. groenvoorzieningen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. kunstobjecten;
- e. wonen in woonschepen met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:
- 1. 'specifieke vorm van wonen - woonschepenligplaats 1';
- 2. 'specifieke vorm van wonen - woonschepenligplaats 2'.
14.2 Bouwregels
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 14.2.2 onder c voor het toestaan van vlonders en steigers op andere locaties dan ter plaatse van de aanduidingen, mits:
- a. deze niet worden gerealiseerd in het Rijn-Schiekanaal;
- b. dit aanvaardbaar is binnen de stedenbouwkundige structuur en karakteristiek van de omgeving;
- c. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
14.4 Specifieke gebruiksregels
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Wonen
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten;
- c. openbare speelvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';
- d. dienstverlening, kantoren en detailhandel, met uitzondering van een supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' en uitsluitend op de begane grond;
- e. zelfstandige kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- f. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- g. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- h. tuinen en verhardingen;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
- k. behoud en bescherming van beeldbepalende bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en maatvoering van bouwwerken, indien en voor zover dat noodzakelijk is om de karakteristieke waarden van een op hetzelfde bouwperceel en binnen de aanduiding 'karakteristiek' gelegen bouwwerk te beschermen.
15.4 Afwijken van de bouwregels
15.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van het stallen van auto's en aanhangers (waaronder caravans) op de gronden gelegen recht voor het bouwvlak, met uitzondering van een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'.
- b. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak voor bewoning.
- c. De uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- 1. De omvang van de activiteiten mag in totaal niet meer bedragen dan 40% van de totale vloeroppervlakte van de bebouwing, voor zover gesitueerd binnen het bouwvlak.
- 2. De activiteiten mogen alleen in de gebouwen (binnen en buiten het bouwvlak) worden uitgeoefend.
- 3. Het gebruik mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben.
- 4. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze is genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten - aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten.
15.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.5 sub c onder 4 voor het toestaan van een aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteit dat niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten - aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten, mits de activiteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie.
Artikel 16 Leiding
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse gasleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn - leiding gas'.
16.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.
- b. Ten behoeve van de overige geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
16.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 16.2 onder b met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien de belangen van de leiding niet onevenredig wordt geschaad.
- c. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van de overige geldende bestemming(en) te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Waarde - Archeologie 5
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
17.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van lid 17.3 vooraf in acht zijn genomen.
- b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht voor de overige geldende bestemming(en), mits de bepalingen van lid 17.3 vooraf in acht zijn genomen.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze bestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 18 Waarde - Archeologie 6
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden
18.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van lid 18.3 vooraf in acht zijn genomen.
- b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht voor de overige geldende bestemming(en), mits de bepalingen van lid 18.3 vooraf in acht zijn genomen.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze bestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 20 Algemene Bouwregels
20.1 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. Op plaatsen waar bovengronds bebouwing is toegestaan, mag ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat de maximale maten zoals genoemd in de bestemmingen in hoofdstuk 2 van toepassing blijven. Daar waar bovengronds geen gebouwen aanwezig zijn, dient de oppervlakte van het ondergrondse bouwwerk met bijbehorende toegang(en) te worden meegerekend in de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen.
- b. Direct aansluitend aan een ondergronds bouwwerk mogen toegangen tot ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
20.2 Karakteristieke bebouwing
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
21.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
- a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 5% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. deze regels en toestaan dat kleine gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, het openbaar vervoer, de bediening van kunstwerken, telefooncellen, toiletvoorzieningen, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden ge-bouwd, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
- c. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- d. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de overschrijding van de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
23.1 Wro-zone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van woningen door het toevoegen van een bouwvlak en daarmee in samenhang het wijzigen van de aanduiding 'erf', mits:
- a. maximaal twee twee-aaneen gebouwde woningen worden gebouwd;
- b. de situering van de voorgevels van de woningen gelijk is aan de situering van de voorgevels van aangrenzende woningen;
- c. de diepte van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 10 m;
- d. de goothoogte niet meer bedraagt dan 7 m;
- e. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m;
- f. de dakhelling niet minder bedraagt dan 30º en niet meer bedraagt dan 75º;
- g. de regels van de bestemming 'Wonen' van toepassing blijven;
- h. de aanduiding 'erf' 1 m achter de voorgevelrooilijn gesitueerd wordt;
- i. dit aanvaardbaar is binnen de stedenbouwkundige structuur en karakteristiek van de omgeving;
- j. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- k. de wijziging milieuhygiënisch inpasbaar is;
- l. rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
23.2 Wro-zone - wijzigingsgebied 2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' het plan te wijzigen ten behoeve van het toevoegen van één ligplaats voor een woonschip, mits:
- a. de afmetingen niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:
Maximale afmetingen Ligplaats Opbouw Woonschip Lengte 20 m 18 m Breedte 8 m 7 m Hoogte 4 m Maximaal toegestane afstand van de verst verwijderde gevel van de opbouw tot aan de wal 7,5 m Diepgang 1 m - b. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- c. de wijziging milieuhygiënisch inpasbaar is;
- d. de ligplaats toegankelijk is vanaf de oever;
- e. in de omgeving van de ligplaats voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is of wordt aangelegd om in de parkeerbehoefte te voorzien.
23.3 Wro-zone - wijzigingsgebied 3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' het plan te wijzigen ten behoeve van het toevoegen van twee ligplaatsen voor woonschepen, mits:
- a. de onderlinge afstand tussen woonschepen met bijbehorende voorzieningen niet minder bedraagt dan 2 m en de afstand tussen de buitenwanden van de opbouwen niet minder bedraagt dan 5 m.
- b. de afmetingen niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:
Maximale afmetingen Ligplaats Opbouw Woonschip Lengte 20 m 18 m Breedte 8 m 7 m Hoogte 4 m Maximaal toegestane afstand van de verst verwijderde gevel van de opbouw tot aan de wal 7,5 m Diepgang 1 m - c. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- d. de wijziging milieuhygiënisch inpasbaar is;
- e. de ligplaats toegankelijk is vanaf de oever;
- f. in de omgeving van de ligplaats voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is of wordt aangelegd om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Artikel 24 Overige Regels
24.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
24.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
25.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek'.
Rosmalen, december 2012
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Leiden streeft naar actuele bestemmingsplannen voor het gehele gemeentelijk grondgebied. Het doel van de actualisatie van bestemmingsplannen is te voorzien in eenduidige en uniforme juridische regelingen, die zijn toegesneden op de actuele situatie. Nieuwe bestemmingsplannen brengen overzicht en uniformiteit en daardoor een beter werkbare en handhaafbare situatie. Met de nieuwe bestemmingsplannen wordt daarnaast aangesloten bij het landelijk in gang gezette traject van uniformering en digitalisering van bestemmingsplannen. De systematiek van de nieuwe bestemmingsplannen is daarom afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008).
Voor het plangebied 'Lammenschansdriehoek' vigeren verschillende bestemmingsplannen. Deze bestemmingsplannen hebben een verouderde systematiek die in veel gevallen niet meer aansluit op de actuele situatie. Daarnaast zijn in het plangebied diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt door middel van vrijstellingen. Hierdoor is er behoefte aan een actueel bestemmingsplan dat alle vigerende planologische regelingen vervangt.
Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het opstellen van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft een conserverend karakter. Ontwikkelingen waarvoor reeds een planologische procedure is doorlopen en/of vergunning is verleend, zijn als 'bestaande situatie' opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Daarnaast is in het bestemmingsplan één vigerende bouwtitel opgenomen als wijzigingsbevoegdheid (herprojectie) en zijn via wijzigingsbevoegdheid mogelijkheden geboden om woonschepenligplaatsen die op dit moment niet in gebruik zijn weer in te nemen.
Voor de Lammenschansdriehoek zijn in de komende jaren diverse ingrijpende ontwikkelingen voorzien. Het betreft onder meer de realisering van de Ringweg Oost, de herontwikkeling van het voormalige veilingterrein, de herontwikkeling van de Sanderslocatie (op de hoek van de Zoeterwoudseweg en de Vrijheidslaan) en de realisering van Studentencampus De Leidse Schans op de locatie van het huidige Lammenschanspark. Deze ontwikkelingen zijn niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan, maar worden mogelijk gemaakt via afzonderlijke planologische procedures. Het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' is conserverend van aard en legt voor alle toekomstige ontwikkelingslocaties binnen het plangebied de bestaande situatie vast.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in het zuiden van Leiden. De noordoostelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de spoorlijn Leiden-Utrecht. In het zuidoosten wordt het plangebied begrensd door het Rijn-Schiekanaal en in het westen door de Trekvliet. In het zuidwesten ligt de plangrens ter hoogte van de Europaweg en de Voorschoterweg. Het Lammenschansplein ligt daardoor binnen de grenzen van het plangebied; het gebied ten zuidwesten daarvan, waar onder meer een provinciale loswal is gevestigd, maakt geen deel uit van het plangebied.
Begrenzing plangebied
Het plangebied wordt doorsneden door de Lammenschansweg, één van de belangrijkste verkeersaders in het stedelijk gebied van Leiden. Deze weg verdeelt het plangebied in een oostelijk en westelijk deel. In het westelijk deel van het plangebied bevindt zich een aantal woonbuurten en bedrijventerreinen. In het oostelijk deel van het plangebied liggen het kantorenpark Kanaalpark, de nieuwbouw van het ROC Leiden en diverse bedrijfs- en detailhandelsvestigingen.
Het scholencluster Lammenschanspark maakt geen deel uit van het plangebied. Voor dit gebied, dat in de huidige situatie nog wordt gebruikt door het ROC Leiden en het Da Vincicollege, is herontwikkeling voorzien op het moment dat de onderwijsinstituten volledig zijn verhuisd naar de nieuwbouw van het ROC (realisering van Studentencampus De Leidse Schans). Om deze herontwikkeling mogelijk te maken, wordt een afzonderlijke planologische procedure doorlopen. Het bestemmingsplan 'De Leidse Schans' is vastgesteld op 6 november 2012. De plangrens van voorliggend bestemmingsplan sluit naadloos aan op de plangrens van het bestemmingsplan 'De Leidse Schans'.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeren diverse bestemmingsplannen. In onderstaande tabel zijn de vigerende bestemmingsplannen opgenomen, met daarbij de data van vaststelling en goedkeuring.
Bestemmingsplan | Vaststelling | Goedkeuring | |
Uitbreidingsplan Cronesteinsepolder | 7 augustus 1961 | 22 januari 1962 | |
Partiële herziening Cronesteinsepolder | 21 januari 1963 | 3 april 1963 | |
Partiële herziening Cronesteinsepolder | 17 december 1973 | 30 oktober 1974 | |
Herziening voorschriften Cronesteinsepolder | 3 december 1979 | 6 mei 1980 | |
Herziening voorschriften Cronesteinsepolder | 30 augustus 1994 | 20 december 1994 | |
Zoeterwoudseweg | 20 oktober 1986 | 12 juni 1987 |
1.4 Planvorm
Het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' is conserverend van aard en heeft daarom een relatief gedetailleerde plansystematiek. De feitelijke situatie en de vigerende (bouw)mogelijkheden zijn bepalend voor de wijze van bestemmen. Er is aangesloten op het gemeentelijke handboek voor bestemmingsplannen.
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse omgevingsaspecten beschreven.
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 van de toelichting gaat in op het doel van dit bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en wordt aangegeven welke uitgangspunten zijn gehanteerd voor het opstellen van het bestemmingsplan. Daarnaast wordt kort ingegaan op de ontwikkelingen die in de komende periode zijn voorzien in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 4 komen de relevante omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de plansystematiek en de verschillende bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Doel Van Het Bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om te voorzien in een actuele juridisch-planologische regeling voor de gronden in het plangebied. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en legt de bestaande situatie vast, met inachtneming van de vigerende bouwmogelijkheden. In paragraaf 2.1 wordt ingegaan op de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Per functie is daarbij aangegeven welke uitgangspunten zijn gehanteerd voor het opstellen van het bestemmingsplan. In paragraaf 2.2 wordt kort aandacht besteed aan de ontwikkelingen die in de komende periode in het plangebied zijn voorzien.
2.1 Actualisatie
2.1.1 Gebiedsomschrijving
Ruimtelijke dragers
De belangrijkste dragers van de ruimtelijke structuur van de Lammenschansdriehoek zijn de randen van het plangebied en de Lammenschansweg, die centraal in het plangebied ligt.
Het plangebied heeft een min of meer driehoekige vorm en wordt begrensd door de Trekvliet, het Rijn-Schiekanaal en de spoorlijn Leiden-Utrecht. Deze randen vormen harde begrenzingen, waardoor de Lammenschansdriehoek een bijzondere, vrij geïsoleerde positie heeft in het stedelijk gebied van Leiden. De spoorlijn wordt slechts op twee locaties (Lammenschansweg en Vrijheidslaan) doorsneden en wordt afgeschermd door een strook met opgaand groen. De Trekvliet is vanuit het plangebied vrijwel niet bereikbaar, aangezien deze watergang wordt begrensd door de bedrijfspercelen op het bedrijventerrein Zoeterwoudseweg. Op twee locaties (Vrijheidslaan en Voorschoterweg) zijn bruggen over de Trekvliet aanwezig. Het Rijn-Schiekanaal is wel direct bereikbaar vanaf het plangebied. Vanaf de Kanaalweg is er zicht op het polderpark Cronesteyn aan de oostzijde van het kanaal. Aan deze zijde van het plangebied is daardoor, in tegenstelling tot aan de noord- en westzijde, sprake van een open rand.
Luchtfoto plangebied (bron: maps.bing.com)
De Lammenschansweg loopt van zuid naar noord door het plangebied en vormt een verbinding tussen het Leidse centrum in het noorden en het Lammenschansplein in het zuiden. Op het Lammenschansplein sluit de Lammenschansweg aan op de Voorschoterweg richting Voorschoten en de Europaweg (N206) richting de A4. De Lammenschansweg verdeelt het plangebied in een oostelijk en een westelijk deel. Het oostelijke deel van het plangebied heeft een gesloten bebouwingsstructuur, die wordt gekenmerkt door grootschalige bedrijfs-, kantoor- en detailhandelsgebouwen en panden die in gebruik zijn ten behoeve van onderwijsvoorzieningen. Het westelijke deel van het plangebied heeft een meer open structuur. Dit gedeelte van de Lammenschansdriehoek bestaat voor een groot deel uit woonbuurten, die aan de west- en noordzijde worden omgeven door bedrijfs- en kantoorpanden.
Belangrijkste wegen in het plangebied (bron: maps.bing.com)
Bebouwing
Het plangebied is onder te verdelen in diverse deelgebieden, die elk een eigen uitstraling hebben. Typerend voor de Lammenschansdriehoek is de onderling geïsoleerde ligging van deze deelgebieden, de oriëntatie van achterkanten naar de randen van het plangebied, de matige architectonische uitstraling van de gebouwen en de eenvoudige inrichting van de openbare ruimte. Door de grote verschillen in gebruik, situering en architectuur van de bebouwing in het gebied, is er geen sprake van een eenduidige ruimtelijke structuur en identiteit. De huidige menging van functies geeft het gebied een rommelig karakter, wat niet ten goede komt aan de ruimtelijke kwaliteit. In de komende jaren zullen in het plangebied naar verwachting dan ook verschillende ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. In paragraaf 2.2 wordt hier aandacht aan besteed. Voorliggend bestemmingsplan is echter conserverend van aard en legt slechts de bestaande situatie vast. Indien nieuwe concrete ontwikkelingen zich aandienen, wordt hiervoor te zijner tijd een afzonderlijke planologische procedure doorlopen.
Westelijk deel Lammenschansdriehoek
Bedrijventerrein Zoeterwoudseweg
Het bedrijventerrein aan de Zoeterwoudseweg bestaat uit een langgerekte strook grond, die is ingeklemd tussen de Trekvliet in het westen en de Zoeterwoudseweg in het oosten. Op het bedrijventerrein bevinden zich bedrijfshallen van verschillende maat en schaal. De hallen staan over het algemeen met de korte zijde richting de weg en het water, waardoor tussen de bebouwing ruimte is voor opslag en parkeren. De gebouwen dateren uit verschillende periodes en hebben een verschillende maat en schaal. In het noordelijk deel van het bedrijventerrein is een bouwmarkt gevestigd. Aan de noord- en zuidzijde van de bouwmarkt zijn parkeerterreinen aanwezig. Aan de Zoeterwoudseweg 7 bevindt zich een fitnesscentrum. Aan de Zoeterwoudseweg 9 is een tapijtwinkel gevestigd. Op het bedrijventerrein komen geen bedrijfswoningen voor. Wel zijn burgerwoningen aanwezig aan de Zoeterwoudseweg 13-19 en aan de Zoeterwoudseweg 25. De groen ingerichte tuinen van de woningen aan de Zoeterwoudseweg 13-19 vormen een afwijkende, groene plek binnen het stenige bedrijventerrein. In de Trekvliet liggen enkele woonschepen. Door de afwisseling van functies (bedrijven, detailhandel, wonen, woonschepen) heeft het gebied een gemengd karakter.
Woonbuurten
In het westelijk deel van het plangebied komen woonbuurten uit verschillende perioden voor. Dit gedeelte van Lammenschans is grotendeels planmatig ontwikkeld. Er kan onderscheid worden gemaakt in de woonbuurt uit de jaren '30 van de vorige eeuw, die voornamelijk uit grondgebonden rijwoningen bestaat, de woonbebouwing uit de jaren '50 in het gebied rond de Tomatenstraat en de woonbebouwing in het noordwestelijk deel van het plangebied, die in de jaren '80 en '90 is gerealiseerd op vrijkomende bedrijfslocaties.
De woonbuurt rond de Tomatenstraat heeft het karakter van een tuinstadbuurt uit de jaren '30 van de vorige eeuw, met geknikte straten, gesloten bouwblokken van met name aaneengebouwde woningen en iets hogere bebouwing langs de randen. De woningen in het gebied zijn grotendeels vooroorlogs. De naoorlogse woningen (met name portiekwoningen) zijn ingepast in de oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur van de buurt. De grondgebonden woningen hebben een hoogte van één à twee bouwlagen met kap. De kappen hebben overwegend een richting evenwijdig aan de straat. Enkele kopwoningen hebben een kaprichting dwars op de straat. De portiekwoningen en boven-benedenwoningen in het gebied hebben een hoogte van twee tot drie bouwlagen met een kap. Doordat deze woonblokken ook van een kap zijn voorzien, passen ze binnen de bebouwingsstructuur van de woonbuurt.
In het noordwestelijk deel van het gebied, in het gebied tussen de Vrijheidslaan en de Moerbeistraat en in het gebied ten noorden van de Vrijheidslaan, zijn in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw woningen gerealiseerd. Het merendeel van de woningen bestaat uit relatief lange rijen met aaneengebouwde woningen. De woningen hebben een hoogte van drie bouwlagen en zijn plat afgedekt. De woontoren op de hoek van de Vrijheidslaan en de Zoetermeerseweg vormt met een hoogte van 13 bouwlagen een hoogteaccent op de kruising van deze wegen. Een andere verbijzondering wordt gevormd door het pand aan de Zoeterwoudseweg 38-50, dat over de watergang heen is gebouwd. Aan de Morellenweg bevindt zich een zes bouwlagen hoog woongebouw met appartementen. Dit gebouw staat aan de groenplek die aanwezig is rond de watergang.
Bedrijven- en kantorenlocatie Fruitbuurt
In het gebied tussen de Fruitweg en de Lammenschansweg bevindt zich een bedrijven- en kantorenpark. De bedrijven zijn in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw gerealiseerd op terreinen die vrijkwamen door het vertrek van (staalverwerkende) industrieën uit het gebied. De bebouwing bestaat uit relatief recent gerealiseerde panden met een bouwhoogte van twee tot drie bouwlagen. De kantoorpanden aan de Perzikweg, die grenzen aan de watergang die uitmondt in de Trekvliet, hebben een hoogte van vier bouwlagen. Aan de Fruitweg is een parkeerterrein aanwezig. Langs de noordzijde van het plangebied vormen de bedrijfsgebouwen een afschermende wand richting de spoorlijn.
Het oude veilinggebouw, dat staat in het gebied tussen de Ananasweg en de Lammenschansweg, is een restant van de vroegere bedrijfsbebouwing die in dit deel van het plangebied aanwezig was. Het gebouw is tegenwoordig in gebruik ten behoeve van diverse bedrijven. De eigenaar van het pand heeft plannen voor herontwikkeling van deze locatie. De plannen zijn echter nog onvoldoende concreet om op te nemen in dit bestemmingsplan.
Oostelijk deel Lammenschansdriehoek
Bedrijvigheid en detailhandel Lammenschansweg
Aan de oostzijde van de Lammenschansweg ligt een functioneel gemengd gebied, waar bedrijven, detailhandel en kantoren naast elkaar voorkomen. De bebouwing bestaat uit relatief grootschalige (bedrijfs)panden, die op korte afstand van elkaar staan, waardoor sprake is van een stevige bebouwingswand richting de Lammenschansweg. De bedrijfspercelen zijn grotendeels bebouwd, waardoor het parkeren met name aan de voorzijde van de panden (aan de parallelweg van de Lammenschansweg) plaatsvindt. De aanwezige bedrijfsfuncties langs de Lammenschansweg zijn gedurende de laatste jaren steeds meer verdrongen door de ontwikkeling van grootschalige en perifere detailhandel, voornamelijk bestaande uit meubel- en woninginrichtingzaken en garagebedrijven. De bebouwing heeft een hoogte die varieert van 4 tot 16,5 meter. Opvallend is het pand aan de Lammenschansweg 130, waarin, naast een groot aantal verschillende winkels, een kantoorgedeelte en een bouwmarkt zijn gevestigd. Het zuidelijk deel van de strip langs de Lammenschansweg, grenzend aan de Cronesteinflat, is onlangs herontwikkeld als kantorenlocatie.
ROC-locatie
Op het terrein op de hoek van de Lammenschansweg en de spoorlijn, ter hoogte van het NS-station Lammenschans, wordt momenteel de nieuwbouw van het ROC Leiden gerealiseerd. Dit gebouw vormt door zijn grootte en hoogte (tot circa 50 meter) een bijzonder landmark. In het gebouw worden, naast onderwijsruimtes met bijbehorende leerwerkplaatsen (in de vorm van aan de onderwijsfunctie gerelateerde bedrijven, kantoren en horeca), ook niet-zelfstandige kantoren (kantoren die een onderdeel vormen van de onderwijsfunctie), detailhandel (waaronder een supermarkt), horeca, een sportcentrum, zelfstandige kantoren en een parkeerkelder gerealiseerd. Het gebied ten zuiden van het ROC-gebouw wordt heringericht. De gemeente is voornemens om een voorplein voor het ROC te ontwikkelen met een bijbehorende fietsenstalling. Deze ontwikkeling is voorzien op het terrein van het garagebedrijf aan de Lammenschansweg 128. Ten behoeve van de realisering van het voorplein met fietsenstalling zal een afzonderlijke planologische procedure worden gevolgd.
Kanaalpark
Het Kanaalpark is gerealiseerd vanaf de jaren '80 van de vorige eeuw en bestaat uit een aantal solitaire kantoorpanden, die zijn gegroepeerd rond de weg Kanaalpark. Het kantorenpark is bereikbaar vanaf de Kanaalweg. De gebouwen variëren in grootte en hoogte. Het gebied rondom de kantoren is met name in gebruik als parkeerterrein, afgewisseld met (snipper)groen en waterpartijen. In de zuidelijke hoek van het Kanaalpark staat een vijf bouwlagen hoog appartementengebouw. In de toekomst is voor het Kanaalpark functiewijziging denkbaar, vanwege de veranderende markt op het gebied van kantoorvestigingen.
Lammenschanspark
Het Lammenschanspark dateert uit de jaren '70 van de vorige eeuw en bestaat uit verschillende gebouwen die in gebruik zijn voor onderwijs. De gebouwen worden van elkaar gescheiden door verkeers- en parkeerruimte met een aantal groenstroken. Het gebied is bereikbaar vanaf de Lammenschansweg en de Kanaalweg. Omdat voor dit gebied een herontwikkelingsopgave bestaat (door de nieuwbouw van het ROC zal de onderwijsfunctie van dit gebied niet langer noodzakelijk zijn) maakt dit gebied geen deel uit van het bestemmingsplangebied.
Zuidzijde Kanaalweg
Aan het zuidelijk deel van de Kanaalweg, ten zuiden van het Kanaalpark en het Lammenschanspark, zijn enkele aaneengebouwde woningen aanwezig. Achter deze woonbebouwing bevindt zich een terrein van de waterleidingmaatschappij. Op dit terrein staat een tweetal opslagtanks. Naast dit terrein is een grond-, weg- en waterwerkenbedrijf gevestigd. Op het terrein van dit bedrijf is een aantal bedrijfsloodsen aanwezig en vindt buitenopslag van materiaal plaats.
Zuidelijk deel Lammenschansdriehoek
Lammenschansplein
Op het Lammenschansplein sluit de Lammenschansweg aan op de Voorschoterweg, de Europaweg en de Kanaalweg. Het kruispunt is ingericht om de verkeersstromen tussen deze belangrijke wegen in goede banen te leiden. Kenmerkend zijn de langzaamverkeerspaden, die de wegen kruisen via fietstunnels. Door de functionele inrichting van het verkeersplein overheerst de verkeersfunctie. Aan de noordwest- en noordoostzijde van het Lammenschansplein staan twee flatgebouwen. Het flatgebouw aan de noordwestzijde heeft een hoogte van vijf bouwlagen, waarbij de onderste laag in gebruik is voor detailhandel en dienstverlening. De Cronesteinflat aan de noordoostzijde van het Lammenschansplein is 13 bouwlagen hoog en vormt een beeldbepalend bebouwingsaccent aan deze stadsentree.
Groen en water
De belangrijkste structurerende groen- en waterelementen zijn de historische Trekvliet aan de westzijde van het plangebied en het Rijn-Schiekanaal, dat de oostelijke begrenzing van het plangebied vormt. Het Rijn-Schiekanaal grenst aan het polderpark Cronesteyn, waardoor de oostelijke rand van het gebied een groen karakter heeft. Dit wordt nog versterkt doordat ook de noordelijke berm van de Kanaalweg een groene inrichting heeft. De Trekvliet ligt ingeklemd tussen de bedrijvigheid aan de Rooseveltstraat (ten westen van het plangebied) en de bedrijvigheid aan de Zoeterwoudseweg en speelt daardoor een minder bepalende rol in de groenstructuur van de Lammenschansdriehoek.
In het westelijk deel van het plangebied ligt een waterverbinding vanaf de Trekvliet de wijk in. Deze watergang, die ooit is aangelegd ten behoeve van de groenteveiling die in het gebied was gevestigd, draagt in de huidige situatie bij aan de ruimtelijke kwaliteit in dit gedeelte van het plangebied. Rond de watergang is een aantal groene plekken aanwezig, die (in combinatie met de watergang) zorgen voor open ruimte in het verder relatief dichtbebouwde (woon)gebied. Van belang voor de groenstructuur zijn met name het groene gebied met speelvoorziening aan de Meloenstraat, het groene gebied met speelvoorziening aan de Moerbeistraat en het plantsoen op de hoek van de Tomatenstraat en de Lammenschansweg. Binnen het woonblok Tomatenstraat - Veilingkade - Appelstraat en in het zuidelijk deel van het woonblok Druivenstraat - Zoeterwoudseweg zijn ook speelvoorzieningen aanwezig. Langs de spoorlijn, die de noordelijke begrenzing van het plangebied vormt, ligt een groenstrook die voornamelijk een afschermende werking heeft. In een gedeelte van deze groenstrook ligt een watergang.
De Lammenschansweg vormt een groene lijn in het hart van het plangebied. Door de opzet van de weg, met gescheiden hoofdrijbanen en aan weerszijden een parallelweg, komen binnen het profiel diverse groene bermen en stroken met laanbeplanting voor. Ook op het Lammenschansplein is relatief veel groen aanwezig. Dit groen, dat grotendeels bestaat uit groene plekken tussen de wegen en fietspaden, levert echter slechts een beperkte bijdrage aan de kwaliteit van het gebied. De groene randen van het Lammenschansplein, grenzend aan het water van de Trekvliet en het Rijn-Schiekanaal, rond de Cronesteinflat en langs de zuidelijke rand van het bedrijventerrein Zoeterwoudseweg, geven vorm aan de overgang van het verkeersplein naar de omliggende waterlopen en woon- en bedrijfsfuncties.
Tenslotte bevinden zich in de openbare ruimte van het Kanaalpark een aantal structurerende groenvoorzieningen en waterpartijen. Het overige groen in het plangebied bestaat uit snippergroen, dat geen deel uitmaakt van de groenstructuur van het gebied, of uit groen dat deel uitmaakt van de weginrichting.
Verkeer
Gebiedsontsluitingswegen
De uitstraling van de Lammenschansdriehoek wordt voor een belangrijk deel bepaald door de infrastructuur die in het gebied aanwezig is. Een belangrijke Leidse verkeersader (de Lammenschansweg) loopt dwars door het gebied. Verder zijn ook de Kanaalweg en de Vrijheidslaan aan te merken als gebiedsontsluitingswegen met een doorgaand karakter. Het Lammenschansplein is één van de hoofdentrees van de stad en kent een hoge verkeersdruk. Vanaf het Lammenschansplein vormt de Voorschoterweg een verbinding richting Voorschoten. De Europaweg (N206) sluit aan op de A4.
De Lammenschansweg heeft een breed wegprofiel, bestaande uit een doorgaande hoofdweg met gescheiden rijbanen met aan beide zijden een parallelweg ten behoeve van de ontsluiting van de achtergelegen gebieden.
Wijkontsluitingswegen
De woon- en werkgebieden in het westelijk deel van de Lammenschansdriehoek worden ontsloten via de westelijke parallelweg van de Lammenschansweg en via de Tomatenstraat en de Zoeterwoudseweg. De Zoeterwoudseweg sluit in het zuiden aan op de Lammenschansweg en in het noorden op de Vrijheidslaan, waardoor er een directe relatie is met het centrum en de westelijke wijken van Leiden. De percelen in het oostelijk deel van het plangebied worden ontsloten vanaf de oostelijke parallelweg van de Lammenschansweg of vanaf de zijde van de Kanaalweg. De kantoren in het Kanaalpark worden ontsloten vanaf de weg Kanaalpark, die één aansluiting heeft op de Kanaalweg.
Parkeren
In het plangebied wordt zowel geparkeerd in het openbaar gebied als op parkeervoorzieningen die op eigen terrein zijn gesitueerd. In de woonbuurten in het westelijk deel van het plangebied wordt geparkeerd in het straatprofiel. Ook op de parallelwegen van de Lammenschansweg wordt, vooral overdag, veel geparkeerd. Met name langs de oostelijke parallelweg, aan de voorzijde van de bedrijven en winkels, is parkeerruimte aanwezig. Bij station Lammenschans en het ROC zijn parkeerterreinen gesitueerd. Onder het ROC is een parkeergarage aanwezig, die openbaar zal worden geëxploiteerd . Deze parkeergarage heeft daardoor niet slechts een betekenis voor de onderwijsfunctie, maar ook voor onder andere de detailhandel (waaronder een supermarkt) en het sportcentrum die in het nieuwe gebouw worden gevestigd.
Bij de bedrijven aan de Zoeterwoudseweg wordt voornamelijk op eigen terrein geparkeerd. Ook bij de kantoren in het Kanaalpark zijn op eigen terrein parkeervoorzieningen gerealiseerd. Op diverse locaties in het plangebied, zoals bij de flat Cronestein, onder de kantoorpanden aan de Fruitweg en in het nieuwe ROC-gebouw zijn (ondergrondse) gebouwde parkeervoorzieningen aanwezig.
Openbaar vervoer
Over de Lammenschansweg loopt een aantal buslijnen de stad in. Het NS-Station Leiden Lammenschans ligt direct ten noorden van het plangebied, aan de spoorlijn Leiden-Utrecht.
Langzaam verkeer
In het plangebied komen nauwelijks vrijliggende fietsroutes voor. Alleen langs de Kanaalweg is een vrijliggend fietspad aanwezig. Op het Lammenschansplein scheiden fietspaden en fietstunnels het langzaam verkeer van het gemotoriseerd verkeer. Hoewel er geen vrijliggende fietsvoorzieningen aanwezig zijn, maken de Lammenschansweg en de Vrijheidslaan onderdeel uit van het hoofdfietsnet van Leiden (conform de fietsnota gemeente Leiden, 1995). De Tomatenstraat - Zoeterwoudseweg en de Kanaalweg maken onderdeel uit van het onderliggende net. De belangrijkste fietsverbindingen liggen in een noord-zuidrichting. Goede oost-westverbindingen (met name tussen de Lammenschansweg en de Kanaalweg) ontbreken.
2.1.2 Uitgangspunten bestemmingsplan
Het plangebied wordt gekenmerkt door een zeer sterke mix van functies. In het plangebied komen woningen, bedrijven, kantoren, detailhandelsvestigingen en onderwijsvoorzieningen voor. Incidenteel zijn er andere functies gevestigd, waaronder nutsvoorzieningen en een waterdistributiebedrijf. In de Lammenschansdriehoek is in de afgelopen decennia een functionele verschuiving zichtbaar, waarbij de bedrijfsfunctie in toenemende mate plaats heeft gemaakt voor andere functies in de vorm van woningbouw, detailhandel en kantoren.
De gronden aan de oostzijde van de Lammenschansweg en de percelen ten westen van de Zoeterwoudseweg zijn van oudsher in gebruik als bedrijventerrein. In de afgelopen decennia heeft in beide gebieden een transitie plaatsgevonden, waarbij tussen de bedrijven andere functies (met name detailhandel en kantoren) zijn gevestigd. Het gebied is in ontwikkeling en vanuit het bedrijfsleven zijn er wensen voor verruiming van de mogelijkheden. Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' is een dergelijke verruiming echter niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. Verruiming van de vestigingsmogelijkheden is namelijk niet mogelijk zonder onderzoek naar onder andere de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte van eventuele nieuwe functies en past ook niet zonder meer binnen het provinciale beleid. Door in voorliggend bestemmingsplan te kiezen voor een gemengde bestemming voor zowel de gronden aan de oostzijde van de Lammenschansweg als de gronden ten westen van de Zoeterwoudseweg wordt wel recht gedaan aan de in gang gezette transitie van het gebied. De bestaande functies (zowel de bedrijven als de niet-bedrijfsfuncties) zijn daarbij positief bestemd. Door het vastleggen van de maximale oppervlaktes voor de niet-bedrijfsfuncties wordt ongebreidelde toevoeging van niet-bedrijfsfuncties in het gebied voorkomen. Via afwijking zijn er mogelijkheden voor de nieuwvestiging van perifere detailhandel, zodat het bestemmingsplan toch de nodige flexibiliteit biedt. In het geval van een afwijking moet onder andere worden getoetst aan de verkeersaantrekkende werking, de beschikbare parkeergelegenheid en (bij ontwikkelingen groter dan 1.000 m2) aan de randvoorwaarden die hieraan door de provincie worden gesteld: het verrichten van een distributieplanologisch onderzoek en regionaal overleg.
Hierna worden de verschillende functies binnen het plangebied toegelicht. Per functie is kort aangegeven welke uitgangspunten zijn gehanteerd voor de vertaling in het bestemmingsplan. Algemeen uitgangspunt voor de wijze van bestemmen is dat de bestaande (legale) functies in het plangebied positief worden bestemd, waarbij de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt zoveel mogelijk worden gerespecteerd.
Bedrijven
In het plangebied komen op diverse locaties bedrijven voor. De percelen op het bedrijventerrein aan de Zoeterwoudseweg zijn grotendeels in gebruik ten behoeve van bedrijven. Naast bedrijven zijn hier ook een fitnesscentrum, een bouwmarkt en een tapijtwinkel gevestigd. Het bedrijven- en kantorenpark ten noorden van de Fruitbuurt heeft een gemengd karakter, waarbij kantoren en bedrijfsactiviteiten naast elkaar voorkomen. Het veilinggebouw op deze locatie biedt ruimte aan diverse bedrijven. Voor dit gebouw is op korte termijn herontwikkeling voorzien. Omdat de plannen voor deze locatie nog onvoldoende concreet zijn, is in dit bestemmingsplan de vigerende bestemming opgenomen. Aan de oostzijde van de Lammenschansweg bevindt zich een strook waarin naast bedrijven, ook perifere detailhandelszaken (waaronder meubelzaken en garagebedrijven) zijn gevestigd. Aan de Kanaalweg zijn een grond-, weg- en waterwerkenbedrijf en een perceel van het waterleidingbedrijf gesitueerd. Aan de Lammenschansweg bevindt zich een benzinestation.
In de Lammenschansdriehoek is in de afgelopen decennia sprake van een functionele verschuiving, waarbij naast bedrijven op een aantal locaties (zowel aan de Lammenschansweg als aan de Zoeterwoudseweg) perifere detailhandelsvestigingen zijn gevestigd. In lijn met deze herontwikkeling is de Lammenschansdriehoek door de provincie Zuid-Holland aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel (zie paragraaf 3.1.2). Om recht te doen aan de feitelijke situatie en het door de provincie en de gemeente ingezette beleid is voor de bedrijfspercelen aan de Zoeterwoudseweg en aan de Lammenschansweg de bestemming 'Gemengd - 1' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3.2 toegestaan, waarmee recht wordt gedaan aan de vigerende bestemmingsregeling. De gronden met de bestemming 'Gemengd - 1' zijn voorzien van een milieuzonering, waardoor wordt voorkomen dat zware bedrijven op (te) korte afstand van woningen of andere gevoelige functies kunnen worden gerealiseerd. In paragraaf 4.4 wordt hier nader op ingegaan.
De bestaande perifere detailhandelsvestigingen zijn aangeduid als 'detailhandel perifeer', waarbij de oppervlakte aan perifere detailhandel aan een maximum is gebonden. Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor nieuwvestiging of uitbreiding van perifere detailhandel. Het rechtstreeks toestaan van nieuwe detailhandelsvestigingen is niet gewenst. Enerzijds omdat er vanuit het provinciaal beleid voorwaarden aan nieuwvestiging zijn verbonden, anderzijds omdat realisering van een grotere oppervlakte aan detailhandel consequenties kan hebben voor de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie. Aan de afwijking zijn daarom diverse voorwaarden verbonden.
Afwijkende functies die binnen de bestemming 'Gemengd - 1' voorkomen, zijn positief bestemd door middel van aanduidingen. Zo zijn voor de (reguliere) detailhandelsvestigingen de aanduidingen 'specifieke vorm van detailhandel - 1' respectievelijk 'specifieke vorm van detailhandel - 2' opgenomen en is het fitnesscentrum voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - fitnesscentrum'.
Voor de percelen in de bestemming 'Gemengd - 1' zijn zoveel mogelijk de vigerende bouwmogelijkheden overgenomen, zowel qua situering, oppervlakte als hoogte van de bebouwing. Voor de percelen aan de Zoeterwoudseweg betekent dit een maximale bouwhoogte van 12 meter en een maximum bebouwingspercentage van 80% van het bouwperceel. Voor het veilinggebouw geldt een maximale bouwhoogte van 8 meter. Voor de percelen aan de Lammenschansweg gelden een maximale bouwhoogte van 15 meter (met uitzondering van een gedeelte van het pand aan de Lammenschansweg 130, waar de bestaande bebouwing 16,5 meter hoog is) en een bebouwingspercentage van 80% van het bouwperceel. Voor het perceel aan de Kanaalweg geldt, conform het vigerende bestemmingsplan, een maximale bouwhoogte van 12 meter.
Op een aantal locaties is sprake van een locatie waar bedrijvigheid is gevestigd, maar waar geen ruimte wordt geboden voor de vestiging van perifere detailhandel, hetzij omdat de huidige bedrijfsactiviteiten daar te specifiek voor zijn, hetzij omdat de locatie zich niet leent voor de vestiging van detailhandel. Het betreft het bedrijven- en kantorenpark ten noorden van de Fruitbuurt, het grond-, weg- en waterwerkenbedrijf en het waterleidingbedrijf aan de Kanaalweg en het benzinestation aan de Lammenschansweg.
Gezien het karakter van het bedrijven- en kantorenpark ten noorden van de Fruitbuurt is voor dit gebied de bestemming 'Gemengd - 2' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2, kantoren en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Vanwege het karakter van het gebied is gekozen voor strakke bouwvlakken, die volledig mogen worden bebouwd. Voor de maximaal toegestane bouwhoogte is aangesloten bij de bestaande hoogte van de gebouwen.
Voor de bedrijfsactiviteiten van het grond-, weg- en waterwerkenbedrijf is de bestemming 'Bedrijventerrein' opgenomen. Voor de bouwmogelijkheden is aangesloten bij de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. Het benzinestation en het waterleidingbedrijf zijn specifiek bestemd, gezien het afwijkende karakter van deze bedrijven. Voor het benzinestation is de bestemming 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' opgenomen. Het waterleidingbedrijf is opgenomen in de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf'. De bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de bouwmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt.
Detailhandel
In het plangebied komt op verschillende locaties detailhandel voor. In de meeste gevallen betreft het perifere detailhandel, waaronder een aantal autobedrijven, bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven. Conform het provinciaal beleid, zoals vastgelegd in de Verordening Ruimte (zie paragraaf 3.1.2) is het plangebied aangewezen als een vestigingslocatie voor dergelijke vormen van perifere detailhandel. Ook gezien de karakteristieken van het gebied, in combinatie met de ligging aan een hoofdontsluitingsweg, is de Lammenschansdriehoek geschikt als vestigingslocatie voor perifere detailhandel. De bestaande perifere detailhandelsvestigingen zijn dan ook positief bestemd. Onder perifere detailhandel wordt, overeenkomstig het provinciaal beleid, verstaan:
- detailhandel in zeer volumineuze goederen (auto's, motoren, caravans, landbouwwerktuigen, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten en grove bouwmaterialen);
- tuincentra;
- bouwmarkten;
- grootschalige meubelbedrijven (bruto vloeroppervlakte groter dan 1.000 m2).
De perifere detailhandelsvestigingen bevinden zich met name aan de oostzijde van de Lammenschansweg. Aan de Zoeterwoudseweg is perifere detailhandel aanwezig in de vorm van een bouwmarkt en een tapijtwinkel.
Naast de perifere detailhandelsvestigingen is op een aantal locaties in het plangebied niet-perifere detailhandel gevestigd. Aan de Lammenschansweg 130 is reguliere detailhandel aanwezig in de vorm van een winkel in sportartikelen. Voorheen was in dit pand ook een winkel in bruin- en witgoed gevestigd. In de nieuwbouw van het ROC wordt niet-perifere detailhandel (waaronder een supermarkt) gerealiseerd en ook op de begane grondlaag van de flat aan de noordwestzijde van het Lammenschansplein is reguliere detailhandel aanwezig.
De bestaande perifere detailhandelsvestigingen zijn positief bestemd, door middel van de aanduiding 'detailhandel perifeer' binnen de bestemming 'Gemengd - 1'. In de regels is, conform de provinciale Verordening Ruimte, vastgelegd welke branches van detailhandel zijn toegestaan ter plaatse van deze aanduiding. Hierdoor wordt voorkomen dat op deze locaties reguliere detailhandel wordt gevestigd. In het plangebied zijn onder andere detailhandel in volumineuze artikelen, tuincentra, bouwmarkten en grote meubelzaken (groter dan 1.000 m2) toegestaan. Om ongebreidelde uitbreiding van perifere detailhandel te voorkomen, is voor ieder perceel de maximale bedrijfsvloeroppervlakte voor perifere detailhandel vastgelegd. Via afwijking kunnen burgemeester en wethouders binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Maatschappeijk - Onderwijs' nieuwvestiging van perifere detailhandel of uitbreiding van de aanwezige perifere detailhandelsvestigingen toestaan. Bij uitbreiding of nieuwvestiging groter dan 1.000 m2 zijn, conform het provinciaal beleid, een distributieplanologisch onderzoek en regionaal overleg verplicht.
In het pand Lammenschansweg 130 is één detailhandelsvestiging aanwezig waarvan de activiteiten niet als perifere detailhandel, maar als reguliere detailhandel zijn aan te merken. Het betreft een winkel in sportartikelen. Daarnaast was voorheen in dit pand een winkel in bruin- en witgoed (elektronica en huishoudelijke apparaten) gevestigd. Hoewel deze winkel inmiddels niet meer aanwezig is, is er op grond van de verleende vrijstellingen/vergunningen nog sprake van geldende rechten voor vestiging van een elektronicazaak. Op de locaties waar de betreffende detailhandelszaken zijn/waren gevestigd, zijn aanduidingen opgenomen om het vergunde gebruik positief te bestemmen. De sportzaak is aangeduid als 'specifieke vorm van detailhandel - 1'. In de gebruiksregels is de maximaal toegestane bedrijfsvloeroppervlakte van deze detailhandelsvestiging (2.261 m2) opgenomen. Daarnaast is, overeenkomstig de vergunde situatie, bepaald dat van deze 2.261 m2 maximaal 1.078 m2 mag worden benut voor detailhandel in kleinschalige sportartikelen. Het overige deel van de winkel mag onder andere worden benut voor detailhandel in grootschalige (volumineuze) sportartikelen, voor testruimtes (try and buy) en voor ondersteunende functies zoals kantoorruimte, kantine en opslagruimte. De (voormalige) elektronicazaak is aangeduid als 'specifieke vorm van detailhandel - 2'. Ter plaatse van deze aanduiding is detailhandel in bruin- en witgoed toegestaan tot een bedrijfsvloeroppervlakte van 1.485 m2. De niet-perifere detailhandelsvestigingen in het plangebied zijn hierdoor strak bestemd, overeenkomstig de vergunde situatie. Verdere uitbreiding of brancheverruiming is niet mogelijk gemaakt, aangezien de Lammenschansdriehoek met name bedoeld is voor de vestiging van perifere detailhandel. Voor andere vormen van detailhandel zijn het stadscentrum van Leiden of een (wijk)winkelcentrum beter geschikt. Toevoegen van reguliere detailhandel op deze locatie is bovendien in strijd met het provinciaal beleid.
In het nieuwe ROC-gebouw worden, naast onderwijsvoorzieningen (met bijbehorende niet-zelfstandige kantoren en leerwerkplaatsen), diverse andere functies gerealiseerd. Het meest in het oog springend is een supermarkt. Daarnaast is ruimte voor de vestiging van overige detailhandelszaken, dienstverlening, zelfstandige kantoren en horeca. Deze functies zijn geregeld binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs'. In de gebruiksregels is bepaald dat de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van de detailhandel, dienstverlening en horeca binnen deze bestemming niet meer dan 2.600 m2mag bedragen. Via afwijking kan, net als in de aangrenzende bestemming 'Gemengd - 1', perifere detailhandel worden toegestaan.
De flat aan de noordwestzijde van het Lammenschansplein is opgenomen in de bestemming 'Wonen' en voorzien van de aanduiding 'gemengd'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn op de begane grond detailhandel, dienstverlening en kantoren toegestaan. Een supermarkt is uitgesloten.
Kantoren
In het plangebied komen op een aantal locaties zelfstandige kantoren voor: op het bedrijven- en kantorenpark ten noorden van de Fruitbuurt, op het Kanaalpark, op de locatie achter de Cronesteinflat, in het pand Lammenschansweg 130, in het pand Lammenschansweg 138 en in het nieuwe ROC-gebouw. Daarnaast zijn bij diverse bedrijven ondergeschikte, aan de bedrijvigheid gerelateerde kantoorruimtes aanwezig. Voor het Kanaalpark zijn, gezien de veranderende marktsituatie, op termijn andere functies denkbaar dan een kantoorfunctie. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en bestemt daarom de kantoorfunctie van de panden. Indien nieuwe ontwikkelingen zich aandienen, dient hiervoor te zijner tijd een afzonderlijke planologische procedure te worden doorlopen.
Binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Bedrijventerrein' is uitsluitend bedrijfsgebonden, niet zelfstandige kantoorruimte toegestaan. Hierdoor wordt voorkomen dat overal binnen deze bestemmingen kantoren kunnen worden gerealiseerd. Het bestaande zelfstandige kantoor aan de Lammenschansweg 130 en het architectenbureau aan de Lammenschansweg 138c, die binnen de bestemming 'Gemengd - 1' vallen, zijn positief bestemd door middel van de aanduiding 'kantoor'.
De kantoren op het bedrijven- en kantorenpark ten noorden van de Fruitbuurt zijn opgenomen in de bestemming 'Gemengd - 2', zodat een flexibele uitwisseling van lichte bedrijvigheid (milieucategorie 1 en 2), zelfstandige kantoren en maatschappelijke voorzieningen mogelijk is. De twee kantoorpanden aan de Perzikweg zijn opgenomen in de bestemming 'Kantoor', aangezien deze panden nu volledig in gebruik zijn als kantoren en functie-uitwisseling hier niet aan de orde is.
Voor de kantoorpanden op de locatie achter de Cronesteinflat en de kantoorpanden op het Kanaalpark is de bestemming 'Kantoor' opgenomen. De kantoorpanden zijn voorzien van strakke bouwvlakken, waarin de bestaande hoogtes van de bebouwing zijn vastgelegd. Door de bestaande bouwmassa's relatief gedetailleerd vast te leggen, wordt verrommeling van deze gebieden voorkomen.
De zelfstandige kantoren die in het nieuwe ROC-gebouw worden gerealiseerd, zijn geregeld binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs'. Voor zelfstandige kantoren is binnen deze bestemming een totale maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 3.500 m2 toegestaan. Deze maximale oppervlakte is gebaseerd op de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag heeft gelegen aan de vrijstelling op grond van artikel 19 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening. In de bouwtekeningen behorende bij de verleende bouwvergunning is sprake van een minder grote oppervlakte aan zelfstandige kantoren. De parkeerbalans is echter ingestoken op maximaal 3.500 m2 aan zelfstandige kantoren, waardoor deze oppervlakte planologisch verantwoord is.
Maatschappelijke voorzieningen
De bestaande onderwijsgebouwen op het Lammenschanspark zijn niet opgenomen in het plangebied van dit bestemmingsplan. De nieuwbouwlocatie van het ROC is wel opgenomen in het plangebied. Het ROC-gebouw vormt de belangrijkste en meest in het oog springende maatschappelijke voorziening in de Lammenschansdriehoek. Daarnaast is aan de Morellenweg 16 een kinderdagverblijf gevestigd. Aan de Meloenstraat 39 bevindt zich een (voormalige) huisartsenpraktijk.
Het ROC-gebouw is opgenomen in de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' en voorzien van een bouwvlak waarin de bouwmassa van het pand en de bouwhoogtes gedetailleerd zijn vastgelegd. Het kinderdagverblijf aan de Morellenweg 16 is positief bestemd binnen de bestemming 'Gemengd - 2'. De (voormalige) huisartsenpraktijk aan de Meloenstraat 39 is opgenomen in de bestemming 'Maatschappelijk'.
Wonen
In het plangebied komen zowel grondgebonden als gestapelde woningen voor. De meeste woningen bevinden zich in het westelijk deel van het plangebied: in de Fruitbuurt en in de woonbuurt aan weerszijden van de Vrijheidslaan. Daarnaast zijn woningen gesitueerd in de twee flatgebouwen aan het Lammenschansplein en zijn aan de Kanaalweg grondgebonden woningen en een appartementengebouw (in de zuidwesthoek van het Kanaalpark) aanwezig. In het plangebied bevindt zich één bedrijfswoning: aan de Kanaalweg 174. Tenslotte ligt in de Trekvliet een aantal woonschepen.
Alle woningen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn bouwvlakken opgenomen, die volledig mogen worden bebouwd. De diepte van de bouwvlakken is afgestemd op de diepte van bouwvlakken in het vigerende bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn per bouwvlak de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Deze hoogtes zijn afgestemd op de bestaande situatie, zodat geen forse uitbreidingsmogelijkheden ontstaan. Hierdoor worden verrommeling van het straatbeeld, aantasting van de privacy en beperking van de zonlichttoetreding op belendende percelen voorkomen. Uitgangspunt is dat in vergelijkbare situaties vergelijkbare bouwmogelijkheden gelden. Hiertoe is onder meer voor een aantal woningen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dakopbouw' opgenomen, zodat een dakopbouw kan worden gerealiseerd op dezelfde wijze als dat elders in hetzelfde woonblok reeds is gebeurd. Bij de woning aan de Kanaalweg 174 is een kantoorruimte aanwezig die in gebruik is ten behoeve van het achterliggende bedrijf. Deze kantoorruimte is positief bestemd door middel van de aanduiding 'kantoor'.
Buiten het bouwvlak mogen, ter plaatse van de aanduiding 'erf', ook gebouwen worden gerealiseerd. De gestapelde woningen in het plangebied (appartementen, portiekwoningen en boven-/benedenwoningen) zijn voorzien van de aanduiding 'gestapeld'. Voor de gestapelde woningen gelden specifieke regels voor het bouwen van bijgebouwen buiten het bouwvlak.
Binnen de grenzen van het plangebied liggen vier woonschepen in de Trekvliet. In het gemeentelijke Ligplaatsenplan Woonschepen zijn per ligplaats voorwaarden opgenomen, onder andere met betrekking tot de maximale lengte en breedte van de ligplaats en de diepgang van de woonschepen. Deze voorwaarden zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonschepenligplaats' (genummerd als 1 en 2) zijn de locaties vastgelegd waar woonschepen mogen liggen. In de regels zijn per aanduiding het maximum aantal woonschepen en de maximale afmetingen van de ligplaatsen vastgelegd. Het Ligplaatsenplan Woonschepen biedt de mogelijkheid om in de Trekvliet nog drie ligplaatsen voor woonschepen toe te voegen. Deze ligplaatsen zijn op dit moment niet in gebruik, maar kunnen mogelijk in de toekomst weer worden benut. Om dit mogelijk te maken zijn op de verbeelding twee wijzigingsgebieden opgenomen. Per wijzigingsgebied is aangegeven hoeveel ligplaatsen kunnen worden toegevoegd en welke voorwaarden er voor de nieuwe ligplaatsen gelden.
Horeca
In het plangebied wordt in het nieuwe ROC-gebouw horeca gevestigd. Daarnaast komt ondergeschikte horeca voor bij de onderwijsvoorzieningen en bij een aantal bedrijven, kantoren en detailhandelsvestigingen.
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' is (naast detailhandel, dienstverlening en zelfstandige kantoren) de vestiging van horeca in de categorieën I, II en III (bijvoorbeeld een broodjeszaak, cafetaria, restaurant, eetcafé of lunchroom) toegestaan. In de gebruiksregels van de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' is, overeenkomstig de verleende vergunning, bepaald dat de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van de detailhandel, dienstverlening en horeca niet meer dan 2.600 m2 mag bedragen.
In diverse bestemmingen (waaronder 'Bedrijventerrein', 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Kantoor') is horeca als ondersteunende functie toegestaan, in de vorm van horeca in de categorieën I en II (bijvoorbeeld een cafetaria of snackbar). Horeca in de categorieën III, IV, V, VI of VII (zoals cafés, dancings, hotels en sociëteiten) zijn binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
Groen en verkeer
Zoals aangegeven in paragraaf 2.1.1 is het structuurbepalend groen in de Lammenschansdriehoek beperkt tot de randen van het plangebied en tot een aantal groene plekken dat verspreid in het plangebied ligt. Deze groene plekken komen met name voor in het gebied rond de watergang ten noorden van de Veilingkade. Veel van het groen in het plangebied bestaat uit snippergroen of is onderdeel van het wegprofiel.
De wegen in het plangebied variëren van gebiedsontsluitingswegen (Lammenschansweg, Voorschoterweg, Europaweg) tot woonstraten en langzaam verkeersverbindingen. Het Lammenschansplein vormt een verkeersknoop die de verschillende gebiedsontsluitingswegen met elkaar verbindt. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de spoorlijn Leiden-Utrecht.
De structurele groenvoorzieningen zijn opgenomen in de bestemming 'Groen'. Het betreft onder andere het groen langs de Kanaalweg, het afschermende groen aan de zuidzijde van de spoorlijn en de groenvoorzieningen aan weerszijden van de Veilingkade. Daarnaast zijn ook de groene randen van het Lammenschansplein bestemd als 'Groen', waaronder de groene buffer tussen de woningen aan de Corbuloweg en het bedrijventerrein Zoeterwoudseweg en het groen aan de voorzijde van de Cronesteinflat. Alle overige groenvoorzieningen, waaronder de groen ingerichte wegbermen van de Lammenschansweg, zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Hierdoor bestaat flexibiliteit om, indien dit aan de orde is, de inrichting van de openbare ruimte aan te passen. Het groen aan de noordzijde van de Kanaalweg is in voorliggend bestemmingsplan opgenomen in de bestemming 'Groen'. De aanwezige watergang is opgenomen in de bestemming 'Water'. In het kader van de realisering van de Ringweg Oost zal hiervoor in het bestemmingsplan 'Ringweg Oost' een nieuwe afweging worden gemaakt.
Alle wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. In deze bestemming is een gebruiksregel opgenomen, die bepaalt dat het aantal rijstroken niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal. Als bijlage bij de regels is een kaart opgenomen waarop het aantal rijstroken in de huidige situatie is aangegeven. Hierdoor is een ingrijpende reconstructie van de gebiedsontsluitingswegen, die een breed profiel en daarom een brede bestemming 'Verkeer' hebben, niet mogelijk binnen de kaders van dit bestemmingsplan. Beperkte aanpassingen van het profiel of de inrichting van de openbare ruimte kunnen wel plaatsvinden. Indien een ingrijpende reconstructie van de gebiedsontsluitingswegen in het plangebied aan de orde is, dient een planologische procedure te worden doorlopen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de Ringweg Oost, die deels het traject van de Kanaalweg volgt.
De spoorlijn is opgenomen in de bestemming 'Verkeer - Railverkeer'. Waar de spoorlijn wordt gekruist door wegen (de Lammenschansweg respectievelijk de Vrijheidslaan) is de aanduiding 'verkeer' opgenomen. Voorzieningen voor langzaam verkeer zijn ook in de bestemming 'Groen' algemeen toegestaan.
Water
Het plangebied wordt aan de zuidoostzijde begrensd door het Rijn-Schiekanaal en aan de westzijde door de Trekvliet. In het noordwestelijk deel van het plangebied ligt een watergang die van de Trekvliet richting de Lammenschansweg loopt. Parallel aan het Rijn-Schiekanaal, in de noordelijke berm van de Kanaalweg, ligt een watergang. Daarnaast komen op het Kanaalpark watergangen en waterpartijen voor en ligt er een watergang in de groenzone langs de spoorlijn.
De genoemde watergangen en waterpartijen zijn opgenomen in de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming is een regeling opgenomen met betrekking tot de woonschepen in de Trekvliet. De overbruggingen over deze watergangen zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Binnen alle bestemmingen zijn daarnaast waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan, zodat het plan maximale flexibiliteit biedt om voorzieningen te treffen voor de opvang en berging van water.
2.2 Ontwikkeling
In de Lammenschansdriehoek zijn in de komende jaren diverse ontwikkelingen voorzien. Het betreft enerzijds projecten waarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden. Anderzijds gaat het om initiatieven die op dit moment onvoldoende concreet zijn en waarover dus nog geen besluitvorming heeft kunnen plaatsvinden. Om dergelijke initiatieven te kunnen beoordelen, wordt de Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt in principe geen ontwikkelingen mogelijk. Voor nieuwe initiatieven (zowel de projecten waarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden als eventuele nieuwe initatieven die passen binnen de Ontwikkelstrategie) worden afzonderlijke planologische procedures doorlopen.
Relatie met projecten
In het plangebied is een aantal projecten aan de orde waarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden. Het betreft onder meer de de Ringweg Oost, de herontwikkeling van het voormalige veilingterrein (Ananasweg) en het herontwikkelingsinitiatief van de Sanderslocatie (hoek Zoeterwoudseweg en Vrijheidslaan). Deze projecten worden niet juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in voorliggend bestemmingsplan, maar volgen eigen planologische procedures. In paragraaf 2.2.1 wordt ingegaan op de verschillende herontwikkelingslocaties in de Lammenschansdriehoek.
Voor De Leidse Schans is een aparte bestemmingsplanprocedure doorlopen. Het bestemmingsplan 'De Leidse Schans' is op 6 november 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Het plangebied van dat bestemmingsplan is als 'witte vlek' buiten het plangebied van het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' gehouden. Planologisch gezien sluiten beide plannen op elkaar aan.
In het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' is één bouwtitel overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan (herprojectie). Deze ontwikkeling is opgenomen door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Daarnaast zijn, onder verwijzing naar het Ligplaatsenplan Woonschepen, wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het toevoegen van in totaal drie woonschepen in de Trekvliet. In paragraaf 2.2.2 wordt hier aandacht aan besteed.
Relatie met Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek
De komst van het ROC Lammenschans en de ontwikkeling van De Leidse Schans leiden voor eigenaren en huurders in de oostelijke Lammenschansdriehoek (het gebied tussen de Kanaalweg, de Lammenschansweg en de spoorlijn Leiden-Utrecht) tot nieuwe kansen om in het gebied te investeren. Er zijn onder andere wensen geuit voor nieuwbouw met andere functies en voor revitalisering en planologische gebruiksverruiming. Deze initiatieven uit de markt, alsmede de algemene herontwikkelingsopgave zoals benoemd in de Structuurvisie, vragen om een stimulerend, flexibel en integraal stuur- en toetsingskader voor de verdere ontwikkeling en revitalisatie van het gebied. Hiertoe zal de Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek ter vaststelling worden aangeboden. De Ontwikkelstrategie heeft (als beleidsmatig ruimtelijk toetskader) een faciliterende rol. Dit impliceert dat het aan de stakeholders zelf is om op basis van de ontwikkelstrategie uitvoerbare plannen te ontwikkelen en in te dienen bij de gemeente, op basis waarvan (indien noodzakelijk) planologische procedures kunnen worden doorlopen om het betreffende initiatief mogelijk te maken.
Het juridisch-planologisch meenemen (hetzij indirect via wijziging of uitwerking, hetzij direct) van de verschillende ontwikkelingsinitiatieven en doelstellingen uit de vast te stellen Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek is niet wenselijk. Enerzijds omdat de wettelijk voorgeschreven actualisatiedeadline daardoor onnodig onder druk komt te staan, met dien verstande dat bij overschrijding een legessanctie volgt. Anderzijds is dit niet wenselijk omdat voornoemde ontwikkelingsinitiatieven en doelstellingen nog nader uitgewerkt moeten worden tot integraal uitvoerbare plannen, een en ander in relatie tot een goede ruimtelijke ordening. De Ontwikkelstrategie geeft immers slechts aan wanneer initiatieven beleidsmatig als wenselijk worden gezien. Het aantonen van de planologische uitvoerbaarheid van wenselijke initiatieven is niet meegenomen bij het opstellen van de Ontwikkelstrategie.
2.2.1 Ontwikkelingslocaties Lammenschansdriehoek
In de komende periode zijn voor diverse locaties binnen de Lammenschansdriehoek nieuwe ontwikkelingen voorzien, waarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden. Voorliggend bestemmingsplan maakt deze ontwikkelingen niet mogelijk. Voor de volledigheid wordt hierna toch kort aandacht besteed aan de belangrijkste ontwikkelingslocaties.
Overzicht (toekomstige) ontwikkelingslocaties
Sanderslocatie
De zogenaamde Sanderslocatie ligt op de hoek van de Zoeterwoudseweg en de Vrijheidslaan en is vernoemd naar de voormalige zeepfabriek van de Koninklijke Sanders, die voorheen op deze locatie was gevestigd. Momenteel is op deze locatie een bouwmarkt gevestigd.Er zijn plannen deze locatie te herontwikkelen naar woningbouw. Deze ontwikkeling is niet in voorliggend bestemmingsplan meegenomen. Indien de uitvoering van de plannen concreet wordt, zal hieraan medewerking worden verleend via een afzonderlijke planologische procedure, aangezien de gemeente Leiden positief staat tegenover de beoogde herontwikkeling.
Veilingterrein Ananasweg
De gemeente Leiden werkt samen met ontwikkelaar en grondeigenaar De Raad Vastgoed aan de ontwikkeling van het voormalige veilingterrein, gelegen tussen de Ananasweg, de Perzikweg, de Abrikozenweg en de Lammenschansweg. Hier bevindt zich momenteel bedrijfsbebouwing waarin verschillende bedrijven zijn gevestigd. De initiatiefnemer wil op deze locatie een nieuw woongebouw met circa 250 appartementen en commerciële ruimten in de plint aan de zijde van de Lammenschansweg ontwikkelen.
De planvorming voor deze ontwikkeling bevindt zich in een vroeg stadium en de definitieve invulling van het perceel is nog niet bekend. De ontwikkeling is daarom niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Te zijner tijd zal een afzonderlijke planologische procedure worden doorlopen om herontwikkeling van het veilingterrein mogelijk te maken.
Studentencampus De Leidse Schans
In september 2011 is de openbare aanbesteding van de ontwikkeling van een studentencampus ter plaatse van het Lammenschanspark afgerond. De winnaar uit die aanbesteding is ontwikkelcombinatie Vorm ontwikkeling BV/Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij met hun plan ‘De Leidse Schans’, dat de realisatie van circa 1.800 grotendeels zelfstandige studentenwoningen, circa 200 starterswoningen en 1.100m2 aan commerciële ruimte omvat.
Om de campus juridisch-planologisch mogelijk te maken is voor het project een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure opgestart. Het bestemmingsplan 'De Leidse Schans' is op 6 november 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Het plangebied van dat bestemmingsplan is als 'witte vlek' buiten het plangebied van het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' gehouden.
Ringweg Oost
Leiden werkt aan een betere bereikbaarheid van de stad. Er zijn verschillende grote projecten binnen de stad in voorbereiding en uitvoering om de autoroutes en openbaar vervoersverbindingen te verbeteren. De komende jaren gaat er veel gebeuren om de bereikbaarheid van de stad te verbeteren. De verschillende projecten hebben als grootste gemene deler het verbeteren van de doorstroming in en de bereikbaarheid van de stad, maar zijn onderling niet met elkaar verbonden. In dat kader zal nieuwe infrastructuur worden aangelegd en zullen (verkeers)maatregelen worden genomen om Leiden bereikbaar te houden.
In mei 2009 heeft de Leidse gemeenteraad ingestemd met de Kadernota Bereikbaarheid. In deze nota is uitgewerkt hoe de toekomstige verkeersstructuur van Leiden het beste ontwikkeld en bereikbaar gehouden kan worden. Eén van de meest wezenlijke infrastructurele aanpassingen uit de Kadernota Bereikbaarheid is de aanleg van de Ringweg Oost: de ontbrekende schakel die het noorden en zuiden van Leiden met elkaar verbindt langs de oostkant van de Leidse binnenstad.
Binnen het plangebied 'Lammenschansdriehoek' volgt de Ringweg Oost vanaf het Lammenschansplein de Kanaalweg in noordelijke richting. In januari 2010 heeft de gemeenteraad zich in positieve zin uitgesproken over de realisering van de Ringweg Oost en het kaderbesluit aangenomen. In december 2011 heeft de gemeenteraad ingestemd met het voorbereiden van een alternatief van het tracé van de Ringweg via de Sumatrastraat. Ten behoeve van de realisering van de Ringweg Oost wordt een afzonderlijke planologische procedure gevolgd.
Spoorwegovergang Kanaalweg
Het spoor Leiden-Utrecht (grenzend aan het plangebied) kruist de Kanaalweg gelijkvloers. Om de doorstroming van het autoverkeer ongestoord te maken en de veiligheid te vergroten bestaat het voornemen om de Kanaalweg het spoor ongelijkvloers te laten kruisen door middel van een onderdoorgang voor het gemotoriseerd verkeer en het langzaam verkeer (in de vorm van een vrijliggend fietspad). Het langzaam verkeer afkomstig vanaf de Kanaalbrug dient ongelijkvloers de Kanaalweg te kruisen. De huidige overweg zal verwijderd moeten worden. Ten tijde van de aanleg van de onderdoorgang moet de mogelijkheid bestaan om de overweg tijdelijk te verplaatsen en de Kanaalweg beschikbaar te houden voor het autoverkeer.
Herstructurering Lammenschansplein
In het beleidsakkoord ´Samen Leiden´ 2010-2014 is opgenomen dat het knelpunt Lammenschansplein - Lammenschansweg wordt aangepakt, op de korte en op de lange termijn. De belangrijkste aanpassingen zijn het afsluiten of beperken van de aantakking van de Corbuloflat op het Lammenschansplein en het medegebruik voor autoverkeer van de busbaan op de Lammenschansweg, tussen de Tomatenstraat en de bushalte. Hierdoor kan er een extra linksafstrook richting vanaf de Lammenschansweg richting Europaweg worden gemaakt. Deze beperkte infrastructurele aanpassingen, die met name verkeerskundige maatregelen betreffen, kunnen worden gerealiseerd binnen de kaders van voorliggend bestemmingsplan.
2.2.2 Wijzigingsbevoegdheden Meloenstraat en Trekvliet
Woningbouw Meloenstraat
Aan de Meloenstraat, tussen de nummers 35 en 39, is in het vigerende bestemmingsplan de realisering van woningen toegestaan. De gronden zijn in de huidige situatie in gebruik als achtertuin, maar woningbouw op deze locatie past binnen de bebouwingsstructuur van de Meloenstraat. Door de realisering van woningen wordt een gat tussen de bestaande bebouwing opgevuld.
Voor het betreffende gebied aan de Meloenstraat is geen directe bouwtitel opgenomen, maar een wijzigingsbevoegdheid. Op dit moment is namelijk nog geen sprake van een concreet bouwplan voor deze locatie. Door te kiezen voor een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om, op het moment dat sprake is van een concreet initiatief, dit initiatief te beoordelen en onderzoek te verrichten naar de verschillende milieuaspecten. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen en twee halfvrijstaande woningen toe te staan. Als voorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheid zijn onder andere de maximale diepte (10 meter) en de maximale goot- en bouwhoogte (7 respectievelijk 10 meter) opgenomen.
Woonschepenligplaatsen Trekvliet
In het Ligplaatsenplan Woonschepen zijn binnen de grenzen van het plangebied zeven woonschepenligplaatsen aangewezen in de Trekvliet. Op dit moment zijn vier van de zeven ligplaatsen in gebruik. Deze vier ligplaatsen zijn in voorliggend bestemmingsplan positief bestemd door middel van een aanduiding binnen de bestemming 'Water'. Voor de ingebruikname van de overige drie ligplaatsen zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen, zodat het mogelijk is om concrete initiatieven te toetsen en te bepalen of sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Hierbij speelt onder meer een rol of de nieuwe woonschepenligplaats toegankelijk is vanaf de oever en of er in de omgeving voldoende parkeergelegenheid is. Daarnaast moet worden getoetst of er geen miliehygiënische belemmeringen zijn en of door de ingebruikname van een nieuwe ligplaats de belangen van derden (waaronder de bedrijven aan de Zoeterwoudseweg) niet onevenredig worden geschaad. In het noordelijk deel van de Trekvliet (tussen de Vrijheidslaan en de watergang ten noorden van de Fruitbuurt) kan één extra ligplaats worden ingenomen. In het zuidelijk deel van de Trekvliet (tussen het bedrijfsperceel Zoeterwoudseweg 21 en de Corbuloweg) kunnen twee woonschepen worden toegevoegd.
Voor de locaties waar extra ligplaatsen kunnen worden toegestaan, zijn op de verbeelding twee wijzigingsgebieden aangegeven. Per wijzigingsgebied is aangegeven hoeveel ligplaatsen mogen worden gerealiseerd en aan welke voorwaarden de woonschepen moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn overgenomen uit het ligplaatsenplan. In de wijzigingsvoorwaarden is daarnaast bepaald dat wijziging alleen is toegestaan als een ligplaats bereikbaar is vanaf de oever, als er voldoende parkeergelegenheid is (of deze wordt aangelegd), als er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn en als de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beleidskaders die van belang zijn voor voorliggend bestemmingsplan. Paragraaf 3.1 betreft de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In de daaropvolgende paragrafen wordt ingegaan op sectoraal beleid, met name op het gebied van wonen en bedrijventerreinen.
3.1 Ruimtelijk Beleid
3.1.1 Nationaal
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 is vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. De SVIR 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' vervangt een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen. Specifieke structuurvisies met een hoger detailniveau, zoals het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening III en het Nationaal Waterplan, blijven naast de SVIR bestaan.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Er zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' heeft een conserverend karakter en legt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied vast. De relevante provinciale en gemeentelijke beleidskaders zijn vertaald in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is in lijn met het nationale beleid zoals opgenomen in de SVIR.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die worden ingezet om de belangen te beschermen. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en stelt beperkingen aan de besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen en werken op die manier door tot het niveau van de lokale besluitvorming. Er zijn vanuit het Barro geen specifieke regels die bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan in acht moeten worden genomen.
Structuurvisie Randstad 2040 (2008)
In de Structuurvisie Randstad 2040 heeft het kabinet de koers uitgezet voor een integrale ontwikkeling van de Randstad tot een duurzame en concurrerende topregio in 2040. Lopende en nieuwe ontwikkelingen en opgaven vragen om een visionair en samenhangend antwoord. Klimaatverandering, internationale arbeidsmigratie, bereikbaarheidsproblemen, vergrijzing van de bevolking en toenemende internationale concurrentie brengen kansen en risico's met zich mee voor de toekomstige concurrentiepositie van de Randstad.
De steden van de Randstad ontwikkelen zich in een economisch krachtenveld van verdere internationalisering. De unieke ligging in de delta, de diversiteit en onderlinge nabijheid van steden en landschappen zijn kwaliteiten die de Randstad onderscheiden van andere Europese stedelijke regio's.
Het kabinet wil keuzes maken vanuit vier leidende principes voor de langere termijn, Deze leidende principes zijn
- leven in een veilige klimaatbestendige en groenblauwe delta;
- kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking van groen, blauw en rood;
- wat internationaal sterk is, sterker maken;
- krachtige duurzame steden en regionale bereikbaarheid.
Het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' legt de bestaande situatie in het plangebied vast. Het bestemmingsplan past binnen de kaders van de Structuurvisie Randstad 2040.
3.1.2 Provinciaal en regionaal
Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2010)
Op 2 juli 2010 is de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vastgesteld door Provinciale Staten. In de structuurvisie worden de provinciale belangen benoemd en is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om deze belangen te behartigen. De structuurvisie is zelfbindend voor de provincie. Het toetsingskader voor gemeenten is uitgewerkt in de provinciale verordening. De kern van de structuurvisie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers.De structuurvisie wordt jaarlijks geactualiseerd. Op 29 februari 2012 is de Actualisering 2011 vastgesteld door Provinciale Staten. De hoofdlijnen van de structuurvisie zijn bij deze actualisatie niet gewijzigd. De wijzigingen die zijn doorgevoerd hebben onder meer betrekking op verbetering van de kwaliteitskaart, kantorenbouw (beperking aantal nieuwe kantorenlocaties) en woningbouw (inspelen op ontwikkelingen woningmarkt).
Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. In de structuurvisie is aangegeven welke zaken de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang acht. Hiervoor zijn vijf integrale hoofdopgaven benoemd:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
In de structuurvisie is de ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland in het jaar 2020 vastgelegd. De hoofdstructuur wordt gevormd door drie eenheden: het stedelijk gebied in het westen en midden van de provincie, het landelijk gebied in het oosten, noorden en zuiden van de provincie en de Zuidvleugelgroenstructuur die het stedelijk netwerk en het landelijk gebied verbindt. Sturing vindt plaats op basis van ruimtelijke kwaliteiten en ruimtelijke functies, die op een kwaliteitskaart en een functiekaart in beeld zijn gebracht.
Uitsnede Kwaliteitskaart 2020 (Provinciale Structuurvisie)
Op de Kwaliteitskaart 2020 ligt Lammenschansdriehoek in het bestaand stedelijk gebied, dat is aangeduid als 'stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer'. Het gebied maakt deel uit van het stedelijk netwerk. Het Rijn-Schiekanaal, dat de oostelijke grens van het plangebied vormt, is aangeduid als onderdeel van het 'groenblauw netwerk'. De bestaande spoorlijn Leiden-Utrecht is aangeduid als regionale railverbinding. De te realiseren oostelijke rondweg is aangeduid als 'reservering wegverbinding'.
Uitsnede functiekaart 2020 (Provinciale Structuurvisie)
Op de functiekaart 2020 is het grootste gedeelte van het plangebied aangeduid als 'bedrijventerrein'. De woonbuurt ten westen van de Lammenschansweg is aangeduid als 'stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer'.
Het provinciaal beleid is erop gericht om verstedelijking zoveel mogelijk te concentreren in en rond steden in het stedelijk netwerk. Alle kernen (zowel binnen als buiten het stedelijk netwerk) in de provincie zijn omgeving door bebouwingscontouren, die de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken aangeven. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken rond het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waarmee de provincie heeft ingestemd en waarbinnen de woningbouwopgave tot 2020 kan worden geaccommodeerd. Bij uitzondering kan (beperkte) verstedelijking buiten deze contouren plaatsvinden, mits de kwaliteiten van het gebied daardoor kunnen worden versterkt.
Het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' is conserverend van aard en legt de bestaande ruimtelijke en functionele karakteristieken van het plangebied vast. Het bestemmingsplan past binnen de kaders van de provinciale structuurvisie.
Verordening Ruimte (2010)
In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Op basis van de provinciale belangen, zoals benoemd in de structuurvisie, zijn in de verordening voor diverse aspecten regelingen opgenomen. Er gelden onder meer regels voor de nieuwbouw van woningen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel, voor agrarische bedrijven, voor de ecologische hoofdstructuur en voor molenbiotopen. De Verordening Ruimte wordt, net als de provinciale structuurvisie, periodiek geactualiseerd. In de Actualisering 2011, die is vastgesteld op 29 februari 2012, is onder andere bepaald dat in het geval van woningbouw in de toelichting van het bestemmingsplan moet worden aangegeven op welke wijze regionale afstemming heeft plaatsgevonden en hoe het plan zich verhoudt tot de SER-ladder (bij voorkeur herstructurering of transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied, daarna pas uitbreiding). Voor kantorenlocaties geldt dat bestemmingsplannen buiten de als zodanig aangewezen kantoorontwikkelingslocaties in principe geen nieuwe grootschalige kantoren mogen toestaan (met uitzondering van bedrijfsgebonden kantoren). Ook in het geval van kantoorontwikkelingen geldt de verplichting voor regionale afstemming en het volgen van de SER-ladder.
In de Verordening Ruimte is onder meer vastgelegd dat nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, op een aantal uitzonderingen na, in principe binnen de bebouwingscontouren dient plaats te vinden. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt binnen de bebouwingscontour. Het gebied is grotendeels (met uitzondering van de woonbuurt ten westen van de Lammenschansweg) aangeduid als 'bedrijventerrein' en 'opvanglocatie perifere detailhandel'. Over een klein gedeelte van het plangebied (de uiterste noordoostelijke hoek) ligt een molenbiotoop.
Bedrijventerreinen
Voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu is de beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerreinen een belangrijke randvoorwaarde. Hiervoor zijn regels opgenomen in de Verordening Ruimte. Behoud van (binnenstedelijke) bedrijvigheid staat voorop, al dan niet gelegen op bedrijventerreinen. De afstemming tussen vraag en aanbod vindt plaats door intensiveren, innoveren en herstructureren van bestaande en geplande bedrijventerreinen. Pas in laatste instantie komt uitbreiden op eventuele nieuwe locaties aan de orde. Om de ruimte voor bedrijventerreinen optimaal beschikbaar te houden zijn bedrijfswoningen uitgesloten. Er is, gezien de moderne communicatie- en beveiligingsmiddelen, geen noodzaak meer voor bedrijfswoningen.
Op de bedrijventerreinen die als 'bedrijventerrein' zijn aangeduid, moet in principe de hoogst mogelijke milieucategorie worden toegelaten. Hiervan kan worden afgeweken indien daartoe aanleiding bestaat in verband met toekomstige wenselijke ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn te vinden op de functiekaart van de provinciale structuurvisie.
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gronden met een bedrijfsfunctie zodanig bestemd dat het behoud van de bedrijfsfunctie mogelijk is. Onder andere in de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Bedrijventerrein' is de vestiging van bedrijven rechtstreeks mogelijk. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de milieuzonering die is gehanteerd. Er wordt voldaan aan de regels van de Verordening Ruimte op dit gebied.
Detailhandel
In de Verordening Ruimte zijn door de provincie Zuid-Holland regels opgenomen met betrekking tot detailhandel. De regels zijn opgenomen om te voorkomen dat nieuwe locaties voor detailhandel ten koste gaan van de bestaande detailhandelsstructuur in wijkwinkelcentra en binnensteden en bevatten onder andere branchebeperkingen voor perifere detailhandel. Uitgangspunt is dat nieuwe detailhandel gevestigd moet worden in de bestaande winkelgebieden in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra. Nieuwe regionale winkelcentra kunnen ontwikkeld worden op de locaties die zijn aangewezen op de bij de verordening behorende kaart. Perifere detailhandel is, onder voorwaarden, ook toegestaan buiten de bestaande winkelcentra, aangezien deze branches in veel gevallen niet goed inpasbaar zijn en niet essentieel zijn voor de kwaliteit van deze centra. Het plangebied Lammenschansdriehoek is aangewezen als opvanggebied voor perifere detailhandel, waardoor vestiging van diverse branches van detailhandel tot de mogelijkheden behoort. Het gaat om de volgende branches:
- detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- detailhandel in zeer volumineuze goederen (auto's, motoren, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen);
- tuincentra;
- bouwmarkten;
- grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m2.
Perifere detailhandel wordt bij voorkeur gevestigd op de locaties die als opvanggebied zijn aangewezen, maar mag ook individueel op een bedrijventerrein worden geplaatst. Dit kan niet onbeperkt, omdat op bedrijventerreinen detailhandel zoveel mogelijk moet worden geweerd. Er dienen daarnaast regels te worden gesteld aan nevenassortimenten. Het nevenassortiment moet onder andere passen bij het hoofdassortiment en mag niet meer ruimte in beslag nemen dan 20% van het netto vloeroppervlak. Bij nieuwvestiging van perifere detailhandelsvestigingen groter dan 1.000 m2 dient een distributieplanologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
In voorliggend bestemmingsplan zijn de bestaande perifere detailhandelsvestigingen positief bestemd. Voor wat betreft de branchering is aangesloten bij het provinciaal beleid. Uitzondering is detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen. Uit oogpunt van veiligheid zijn deze vormen van detailhandel niet toegestaan in het plangebied. Uitbreiding van een bestaande perifere detailhandelsvestiging of nieuwvestiging is slechts mogelijk via afwijking. De voorwaarden die de Verordening Ruimte stelt, waaronder de verplichting tot het uitvoeren van een distributieplanologisch onderzoek bij een toename van meer dan 1.000 m2 bedrijfsvloeroppervlak, zijn als voorwaarden bij de afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Er wordt daarmee voldaan aan de eisen die de Verordening Ruimte stelt met betrekking tot (branchering van) perifere detailhandel. In het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' wordt derhalve het provinciaal beleid gevolgd.
Kantoren
In de Verordening Ruimte is een regeling opgenomen ter voortzetting van het bestaande kantorenbeleid. Uitgangspunt van dit beleid is dat kantoren gevestigd moeten worden op locaties die goed ontsloten zijn door het openbaar vervoer. Dit beleid is niet van toepassing op:
- zelfstandige kantoren met minder dan 1.000 m2 bruto vloeroppervlak;
- kantoren met een lokaal verzorgingsgebied (gemeentehuizen, bankfilialen);
- bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak van minder dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak tot een maximum van 3.000 m2;
- functiegebonden kantoren;
- uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met ten hoogste 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.
Ruimtelijke plannen die voorzien in nieuwe kantoren met een omvang van meer dan 1.000 m2 bvo per vestiging, moeten in overeenstemming zijn met een regionaal afgestemd kantorenprogramma.
De bestaande kantoren op het Kanaalpark zijn strak bestemd. Hierdoor is forse uitbreiding van de kantoren niet mogelijk en blijft de bestaande kwaliteit van het terrein behouden. Aangezien deze kantoorpanden zijn gerealiseerd op basis van een vrijstelling ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is, ondanks de relatief gedetailleerde wijze van bestemmen, geen sprake van een inperking van vigerende bouwrechten. Ook de via vrijstelling gerealiseerde bedrijfs/-kantorenlocatie ten noorden van de Fruitbuurt is voorzien van bouwvlakken die de bestaande bebouwing relatief strak vastleggen. Er wordt hiermee voldaan aan het gestelde in de Verordening Ruimte.
Molenbiotoop
De provincie Zuid-Holland vindt het culturele erfgoed een belangrijke kwaliteit van de leefomgeving. Instandhouding van dit culturele erfgoed draagt bij aan versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie heeft in de Verordening Ruimte het toetsingskader uiteengezet waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen. Hierin is ook het beleid met betrekking tot molenbiotopen opgenomen. In ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied. Voor traditionele windmolens moeten de windvang en het zicht op de molen voldoende zijn gegarandeerd. Daartoe dienen ruimtelijke plannen te voldoen aan de volgende voorwaarden:
- binnen een straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht en/of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- als de molen ligt in het gebied buiten de bebouwingscontouren (kaart 1 van de Verordening) mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100-regel);
- als de molen ligt in een gebied binnen de bebouwingscontour mag de maximale hoogte van bebouwing/beplanting niet hoger zijn dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel).
In voorliggend bestemmingsplan is deze regeling verwerkt. Op de verbeelding is voor het gebied binnen de molenbiotoop de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. In de regels zijn voor de gronden met deze aanduiding beperkingen gesteld voor wat betreft de hoogte van bebouwing en beplanting.
Regionale Structuurvisie Holland Rijnland (2009)
De gemeente Leiden maakt deel uit van de regio Holland-Rijnland. De Regionale Structuurvisie Holland-Rijnland is een beleidsdocument opgesteld door het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland. De regionale structuurvisie schetst, op een lager ruimtelijk schaalniveau dan de provinciale structuurvisie, een beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied dat zich uitstrekt tussen de gemeenten Noordwijk, Nieuwkoop, Rijnwoude en Voorschoten, waarin Leiden het stedelijke middelpunt is.
Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is per 1 juli 2008 van kracht en verplicht gemeenten, provincies en het Rijk een structuurvisie vast te stellen voor hun grondgebied. Regio's zijn niet verplicht om een structuurvisie op te stellen, maar mogen dat wel. Dit houdt in dat de regionale structuurvisie geen wettelijk karakter heeft. Wel bindt de structuurvisie de deelnemende gemeenten om afspraken uit dit document uit te voeren. Als gemeenten van deze afspraken willen afwijken, moeten zij op regionaal niveau een oplossing vinden.
Het voornaamste doel van het beleid in de regionale structuurvisie is een juiste balans te vinden tussen het behoud van het unieke karakter van de regio, met haar bollenlandschap en historische kernen en steden, en de wenselijke toekomstige ontwikkelingen. Met de regionale structuurvisie hebben de Holland Rijnland-gemeenten de koers uitgezet voor de ruimtelijke inrichting van de gelijknamige regio. In de visie is een aantal keuzes gemaakt die de samenhang tussen de grote deelgebieden van de regio verbeteren: bollenstreek, kustzone, stedelijk gebied en Veenweide en Plassen.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. De bestaande ruimtelijke en functionele karakteristieken van het plangebied zijn in het bestemmingsplan vastgelegd. Het bestemmingsplan past binnen de kaders van de regionale structuurvisie.
3.1.3 Gemeentelijk
Structuurvisie 2009-2025 (2009)
Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2009-2025 vastgesteld. De structuurvisie gaat uit van bestaand beleid en is niet opgesteld om oude discussies over te doen of nieuwe te starten. De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. De Structuurvisie 2009-2025 is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de Leidse structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de Leidse structuurvisie. Ook het resultaat van de stadsgesprekken in 2004 en gesprekken met diverse partijen en partners zijn in de structuurvisie verwerkt. Tijdens deze gesprekken zijn de ruimtelijke ambities en verwachtingen van diverse partijen voor de komende 15 jaar geïnventariseerd. Dat heeft geleid tot een structuurvisie met de volgende ambities:
- de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet;
- het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld;
- de bereikbaarheid wordt verbeterd;
- de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden;
- de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdrage te leveren aan de versterking van de kennisstad.
Op de structuurvisiekaart Leiden 2025 is het westelijk deel van het plangebied aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. Voor de gebieden die als 'bestaand stedelijk gebied' zijn aangeduid, is in de structuurvisie het beleid geïntegreerd zoals het is opgenomen in de Boomgaard van Kennis. Dit beleid is met de structuurvisie opnieuw vastgesteld.
Het oostelijk deel van het plangebied en het gebied ten westen van de Europaweg/Voorschoterweg zijn aangeduid als 'nieuw gemengd stedelijk milieu'. Voor het gebied ten oosten van de Lammenschansweg is de aanduiding 'studentenhuisvesting' opgenomen.
Structuurvisiekaart Leiden 2025
De Lammenschansdriehoek is in de structuurvisie aangemerkt als uitwerkingsgebied. In de uitwerkingsgebieden worden in de komende 10 jaar veranderingen verwacht. Het is van belang om voor deze gebieden zo snel mogelijk een heldere visie te formuleren en die te vertalen naar concrete projecten. Voor Lammenschansdriehoek wordt daarnaast ook een gebiedsvisie gemaakt door de corporaties. Dit zal echter naar verwachting niet leiden tot grote structuurveranderingen.
De grote structuurveranderingen in het Lammenschansgebied zullen zich met name voordoen aan de oostzijde van de Lammenschansweg. De scholenlocatie Lammenschanspark komt vrij voor herontwikkeling zodra de nieuwbouw van het ROC gereed is en kan worden herontwikkeld ten behoeve van de realisering van studentenhuisvesting (Studentencampus De Leidse Schans). Het gebied tussen de Lammenschansweg en de Kanaalweg zou dan een gemengd gebied met wonen en werken kunnen worden. Tenslotte is in de structuurvisie aangegeven dat herinrichting van het Lammenschansplein, in combinatie met bebouwing hieromheen, tot de mogelijkheden behoort als er een aansluiting van de Rijnlandroute bij de Voorschoterweg komt en de Europaweg dientengevolge aan betekenis verliest.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Er zijn slechts ontwikkelingen opgenomen die reeds planologisch mogelijk zijn gemaakt. Deze ontwikkelingen (waaronder de nieuwbouw van het ROC) zijn als 'bestaande situatie' opgenomen in het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek'. De overige ontwikkelingen die in de gemeentelijke structuurvisie zijn voorzien zijn nog niet concreet genoeg, zodat ze niet meegenomen zijn in dit bestemmingsplan. In paragraaf 2.2 is kort aandacht besteed aan de ontwikkelingen die in de komende periode in het plangebied zijn voorzien.
Boomgaard van Kennis (1995)
Het Structuurplan van Leiden 'Boomgaard van kennis' is vastgesteld in 1995 en beschrijft in hoofdlijnen de meest gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Leiden. Het is bedoeld als een sturingskader voor op te stellen bestemmingsplannen. De drie pijlers zijn de versterking van de kennisintensieve werkgelegenheid, het gebruik van de monumentale binnenstad, en het bieden van gevarieerde woonmilieus. Er is geconstateerd dat in het stedelijk gebied van Leiden nagenoeg geen ruimte meer is voor geschikte bouwlocaties. Bij het (voornamelijk) binnenstedelijk realiseren van (woning)bouwopgaven wordt dus gestreefd naar doelmatig ruimtegebruik en een verbetering van de stedenbouwkundige vervlechting en ruimtelijke kwaliteit. Het beleid zoals opgenomen in het structuurplan is doorvertaald in de Structuurvisie 2009 - 2025.
Bij inbreidingslocaties heeft het de voorkeur de stedenbouwkundige kwaliteit te versterken, bijvoorbeeld door duurdere woningen toe te voegen in wijken met relatief veel sociale huurwoningen. Dit komt het woonmilieu ten goede en draagt bij aan meer variëteit in woningtypes. Aandachtspunten zijn verder de dalende woningbezetting, de toenemende vergrijzing en het op peil houden van wooneenheden voor studenten. Door een toename aan leefstijlen en verscheidenheid in de samenleving dient Leiden te voorzien in voldoende gevarieerde woonmilieus.
In het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' zijn de verschillende woonbuurten passend bestemd. Door de wijze van bestemmen zijn aan de woningen passende mogelijkheden gegeven voor het realiseren van aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Hierdoor bestaat voldoende flexibiliteit om, binnen de bestaande bebouwingsstructuur, aanpassingen aan de woning te realiseren.
3.2 Sectoraal Beleid
3.2.1 Wonen
Regionale woonvisie Woonvisie Holland Rijnland
Holland Rijnland is een top woonregio en wil dat ook blijven. Daarom staan in de Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 belangrijke afspraken over wonen in de regio. Eén van deze afspraken is om in de periode 2008-2019 ruim 20.000 woningen toe te voegen aan de bestaande woningvoorraad. Van de te bouwen woningen bestaat ongeveer 30% uit sociale woningen. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe grootschalige woningbouwontwikkelingen mogelijk.
Woonvisie 2005 - 2015 (2005)
In oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Leiden de Woonvisie gemeente Leiden 2005-2015 goedgekeurd. De woonvisie is in 2007 geëvalueerd. Geconcludeerd is dat er geen aanleiding was om de woonvisie op dat moment aan te passen.
Als richtsnoer voor de visie op het wonen dient de toekomstvisie van Leiden: Leiden 2030, stad van ontdekkingen. In de Ontwikkelingsvisie is aangegeven dat Leiden zich in de periode tot 2030 verder wil ontwikkelen tot een kennisstad waarin het prettig wonen en werken is. Om dit te bereiken wil Leiden extra banen creëren en extra woningen realiseren. Bij het opstellen van woningbouwprogramma's wordt rekening gehouden met behoud en eventueel toevoeging van werkgelegenheid. Op de woningbouwlocaties wordt zoveel mogelijk een menging van functies (wonen, werken en voorzieningen) gerealiseerd.
Woonschepenverordening 2000 en Ligplaatsenplan woonschepen (2000)
Begin april 2000 is de Woonschepenverordening vastgesteld. Voor het beheer van openbaar water zijn regels gesteld aan het ordelijk gebruik van de ligplaatsen voor woonboten, waaronder mede begrepen regels ten aanzien van de veiligheid op het water, de veiligheid van woonboten, de milieuhygiënische aspecten voor het wonen op het water en het aanzien van de gemeente. Tegelijkertijd is ook het Ligplaatsenplan Woonschepen vastgesteld. In dat plan is aangegeven voor welke locaties een ligplaatsvergunning voor woonboten kan worden verleend. De bestaande woonbotenligplaatsen zijn in het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' positief bestemd. Voor de ligplaatsen die in het liplaatsenplan zijn opgenomen, maar die in de huidige situatie niet in gebruik zijn, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
3.2.2 Bedrijventerreinen
Regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland
In de regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland zijn drie strategische doelstellingen geformuleerd waarmee de regionale samenwerking op het gebied van bedrijventerreinen wordt vormgegeven. Bij elke doelstelling hoort een aantal afspraken en nader uit te werken acties. De drie strategische doelstellingen zijn:
- bestaande bedrijventerreinen herstructureren en niet transformeren;
- voldoende nieuw bedrijventerrein ontwikkelen;
- samenhang tussen bestaande en nieuwe bedrijventerreinen aanbrengen.
In de bedrijventerreinenstrategie zijn afspraken vastgelegd die de basis vormen voor de gemeenschappelijke strategie. Het doel is te komen tot een gezonde bedrijventerreinenmarkt, met sterke bedrijventerreinen die een drager zijn voor de economie van Holland Rijnland. Dit komt enerzijds neer op het vraaggericht ontwikkelen van voldoende ruimte voor nieuwvestiging, uit-/verplaatsing of uitbreiding van bedrijven. Anderzijds dient het aanbod niet té ruim te zijn, omdat in dat geval de drijfveer voor herstructurering en de prikkel voor zorgvuldig ruimtegebruik ontbreekt. Het profiel en de locatie van de bedrijventerreinen moet daarnaast aansluiten op de specifieke eisen die het bedrijfsleven aan de terreinen stelt.
Eén van de afspraken is het herstructureren en niet transformeren van bestaande bedrijventerreinen. Er wordt daarmee uitgegaan van het zoveel mogelijk behouden van bestaande bedrijventerreinen en deze zo nodig te verbeteren door het opstellen van herstructureringsplannen. Voor bestaande bedrijventerreinen is onder meer het volgende vastgelegd.
Naast de primaire functie als vestigingsplaats voor bedrijven in de hogere milieucategorieën kunnen op bedrijventerreinen in beperkte mate ook andere functies worden toegelaten, zoals kleine zelfstandige kantoren (maximaal 1.000 m2 bvo), perifere detailhandel en leisure. Als vuistregel wordt aangehouden, dat hiervoor maximaal 15 % van het netto oppervlak van een bedrijventerrein kan worden gebruikt. Eventueel door gemeenten wenselijk geachte afwijkingen worden in het Portefeuillehoudersoverleg Economische Zaken afgestemd en besproken. Zowel voor interne zonering als voor planontwikkelingen buiten de bedrijventerreinen moet onverkort worden vastgehouden aan de richtlijnen van de VNG-publicatie ´Bedrijven en Milieuzonering´. Voor verdiepingen op bedrijfspanden geldt het beleid, zoals is verwoord in het ´Uitvoeringsprogramma Ruimte voor Economie´ van de provincie Zuid-Holland. Op bedrijventerreinen waar door marktontwikkelingen reeds sprake is van een hoger aandeel kantoren, perifere detailhandel en/of leisure wordt uitgegaan van de feitelijke situatie op 1 januari 2009.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. De bestaande bedrijfslocaties zijn positief bestemd, net als de bestaande (perifere) detailhandelsvestigingen. Uitbreiding of nieuwvestiging van perifere detailhandel is niet rechtstreeks toegestaan, maar is slechts toelaatbaar via afwijking. Hierdoor wordt ongebreidelde uitbreiding van het detailhandelsaanbod, die ten koste zou kunnen gaan aan de ruimte voor bedrijvigheid, voorkomen. Als voorwaarde voor de afwijking is, in het geval van uitbreiding of nieuwvestiging van meer dan 1.000 m2, opgenomen dat een distributieplanologsich onderzoek moet worden uitgevoerd en dat advies wordt gevraagd aan het Regionaal Economisch Overleg. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de regionale strategie voor bedrijventerreinen. In de toekomst zijn binnen het plangebied leisurefuncties denkbaar. Het bestemmingsplan voorziet daar echter niet concreet in.
3.2.3 Archeologie
Rijksbeleid (Wet op de Archeologische Monumentenzorg)
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het ‘Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed’, beter bekend onder de naam ‘Verdrag van Malta’, ondertekend. De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) is op 1 september 2007 in werking getreden. De wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet ruimtelijke ordening en enkele andere wetten.
Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe ‘de verstoorder betaalt’. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek). Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van het planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Provinciaal beleid
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Wamz, op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.
Gemeentelijk beleid
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is erop gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt, moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnd bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de verbeelding met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' tot en met 'Waarde – Archeologie 7'. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan. Uitzondering wordt gevormd door de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1'; voor deze gebieden geldt de vergunningplicht van artikel 11 van de Monumentenwet 1988, zodat het niet nodig is om in het bestemmingsplan in een beschermende regeling te voorzien.
Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord, zijn vastgesteld. Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente. Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de omgevingsaspecten die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' is met name gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft een conserverend karakter. De bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied zijn in voorliggend bestemmingsplan vastgelegd. Op één locatie is een bouwtitel overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan (herprojectie): aan de Meloenstraat is, via een wijzigingsbevoegdheid, de realisering van twee woningen mogelijk. Daarnaast is via twee wijzigingsbevoegdheden de invulling van in totaal drie onbenutte woonschepenligplaatsen mogelijk gemaakt overeenkomstig het gemeentelijke ligplaatsenplan.
Voor zover het bestemmingsplan slechts een beheersfunctie heeft, hoeven geen milieu-aspecten te worden onderzocht, aangezien er geen wijzigingen plaatsvinden in de planologische en milieuhygiënische situatie. Voor de ontwikkeling aan de Meloenstraat en voor de wijzigingsbevoegdheden voor de woonschepen geldt dat in het kader van de wijzigingsplannen te zijner tijd de relevante milieu-aspecten zullen worden onderzocht. Desondanks wordt in de volgende paragrafen aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten. Per omgevingsaspect wordt eerst aandacht besteed aan de relevante wetgeving en beleidsaspecten. Vervolgens wordt ingegaan op de relatie met het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek'.
4.2 Archeologie
4.2.1 Algemeen
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen, één van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij toekomstige ontwikkelingen verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.
Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels en maatregelen opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft zeven verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor zes waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningenstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakte en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt deze plicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.
De zeven waarderingsgebieden zijn:
Waarde archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde archeologie 2 | Gebied van archeologische waarde binnen de singels |
Waarde archeologie 3 | Gebied van archeologische waarde buiten de singels |
Waarde archeologie 4 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels |
Waarde archeologie 5 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels |
Waarde archeologie 6 | Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting |
Waarde archeologie 7 | Gebieden met een lage archeologische verwachting |
4.2.2 Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
In het plangebied komen de waarderingsgebieden 5 en 6 voor. De verwachtingszones zijn gebaseerd op de geologische en geomorfologische ondergrond in relatie tot de mate waarin deze gebieden geschikt waren voor bewoning. Sommige gebieden waren landschappelijk aantrekkelijker en bevatten daardoor een hogere dichtheid aan archeologische sporen. De trefkans (hoog of middelhoog) hangt hiermee samen en geeft weer hoe groot de kans is dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetroffen.
Uit geologische, geomorfologische en bodemkundige informatie is af te leiden dat het plangebied in de stroomgordels van een aantal waterlopen ligt. De Kanaalweg volgt de westelijke oever van een in oorsprong natuurlijke waterloop die uitmondt in de Oude Rijn. Deze voor-Romeinse kreek valt ongeveer samen met het huidige Rijn-Schiekanaal en de Vliet en is in de Romeinse tijd gekanaliseerd (kanaal van Corbulo). De oeverwal van deze kreek moet dicht bij het huidige water liggen. Bij archeologisch onderzoek nabij de Van Vollenhovekade en de Oppenheimstraat, op circa 250 meter afstand van het huidige water, zijn komkleien en geul- en kreekafzettingen aangetroffen, die achter de oeverwal zijn ontstaan. Ook de huidige Trekvliet is een van oorsprong natuurlijke waterloop die uitmondde in de Rijn. Langs deze rivier zijn oeverafzettingen gevormd met daarachter een komgebied met geulen en kreken. De oeverafzettingen langs de rivieren en kreken lagen relatief hoog in het landschap. Op deze afzettingen kan bewoning vanaf de ijzertijd voorkomen. De noordelijke oever van het kanaal van Corbulo is mogelijk in de Romeinse tijd bewoond geweest.
In de middeleeuwen en lange tijd daarna lag het plangebied buiten de stad Leiden. Over bewoning in het gebied is niets bekend. Op oude kaarten staat het gebied aangegeven als polder- of weidegrond. Vlak ten zuiden van het plangebied lag de schans Lammen. Deze schans is in 1573 gebouwd door de stad Leiden om de stad te beschermen tegen de Spanjaarden tijdens het beleg van Leiden. In 1574 veroverden de Spanjaarden deze schans op de Leidenaren. Pas vanaf 1950 is er in het gebied gebouwd.
In het plangebied zelf zijn drie archeologische onderzoeken uitgevoerd. Op de onderzochte locaties werden geen archeologische resten aangetoond en werd geconcludeerd dat de bodem tot grote diepte verstoord is. Op de verbeelding hebben deze gebieden geen archeologische waarde; er gelden ter plaatse van deze locaties ten aanzien van archeologie dan ook geen regels voor bodemingrepen .
4.3 Cultuurhistorie
4.3.1 Algemeen
Nota Belvedere (1999)
Van 1999 tot en met 2009 heeft het programma Belvedere de inzet van cultuurhistorie bij ruimtelijke transformaties gestimuleerd. De cultuurhistorie in de leefomgeving - van een gebouw, een structuur of een gebied - kan immers vaak kwaliteit en betekenis toevoegen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Dit gedachtegoed is opgepakt en verspreid in nieuw beleid bij het rijk, provincies en gemeenten, maar ook bij terreinbeheerders, projectontwikkelaars, waterschappen en kennisinstituten.
Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie zijn in de Nota Belvedere beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland zouden moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland om daarmee het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.
Nota Cultureel Erfgoed Leiden (2005)
In december 2005 is de Nota Cultureel Erfgoed vastgesteld. Daarin is in 43 beleidsvoornemens het Leids erfgoedbeleid vastgelegd voor de periode 2005 - 2015. Centraal in de nota staat het uitgangspunt dat cultuurhistorie als inspiratiebron een plaats moet krijgen in ruimtelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie is een belangrijke drager van kwaliteit en identiteit voor alle delen van de stad. Met het onderkennen van de waarde van cultuurhistorie voor ruimtelijke ontwikkelingen is ook het behoud van deze waarden gediend aangezien een goede functie het behoud van waarden op de lange duur waarborgt.
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden het instrument van 'beeldbepalende panden'. Doel daarvan is het borgen van de bijdrage van de aanwezige historische bebouwing aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte. De aanduiding en bescherming van de beeldbepalende panden wordt geregeld in het bestemmingsplan en in de welstandsnota. De bescherming strekt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak. In het plangebied van voorliggend bestemmingsplan komt een aantal 'beeldbepalende panden' voor. In paragraaf 4.3.2 wordt hier aandacht aan besteed.
Monumentenwet (1988)
Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Monumentenwet (1988). Deze wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd hoger dan 50 jaar aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De Monumentenwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich één of meer monumenten bevinden. Daarnaast is ook de bescherming van archeologische monumenten geregeld in de Monumentenwet.
Modernisering Monumentenzorg (2012)
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) is op rijksniveau een verschuiving ingezet van een objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte bescherming van cultuurhistorische waarden. Bestemmingsplannen spelen hierbij een belangrijke rol en kunnen bepalingen bevatten voor de bescherming van cultuurhistorische waarden. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening vastgelegd dat in de toelichting van bestemmingsplannen moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
4.3.2 Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Historische ontwikkeling
Het plangebied omvat de noordelijke helft van de voormalige Kronesteinse polder. Deze polder sloot aan de noordzijde aan op de singel van Leiden. Ter hoogte van het huidige Rijn-Schiekanaal werd de polder in tweeën gedeeld door de Roomburgerwetering. De middeleeuwse polder had deels een vroegmiddeleeuwse onregelmatige blokverkaveling en deels een latere strokenverkaveling vanuit de Rijn. De Trekvliet is een middeleeuwse vergraving van het riviertje de Vliet. Het Rijn-Schiekanaal is in 1912 aangelegd op de plaats van de Roomburgerwetering, die op zijn beurt het restant vormde van het Romeinse Corbulokanaal. Zowel het Rijn-Schiekanaal als de Trekvliet vormen daarmee twee zeer belangrijke historische structuren in de Lammenschansdriehoek. Een derde herkenbaar deel van de historische infrastructuur in het plangebied wordt gevormd door de oude Herenweg. Deze middeleeuwse weg verbond Leiden vanuit de voormalige Koepoort met Zoeterwoude. De loop van deze weg is bewaard gebleven in de Herenstraat - Vrijheidslaan - Zoeterwoudseweg - Vrouwenweg. De structuur is door inrichting en naamgeving op enkele locaties verstoord, maar is nog herkenbaar genoeg om van grote cultuurhistorische waarde te zijn. Bij ruimtelijke ingrepen moet worden bezien in hoeverre het mogelijk is om de herkenbaarheid te vergroten.
Bebouwing in de polder was in de middeleeuwen beperkt tot een aantal boerderijcomplexen. Langs de Vliet werden vanaf de 17e eeuw industriemolens gebouwd, waaronder een tweetal zaagmolens. Deze bebouwing is de eerste fysieke invloed van de stad op het gebied. Het 18e eeuwse buitenhuis 'Ma Retraite' aan de Zoeterwoudseweg is vanuit Leiden gezien het eerste buitenhuis langs de Vliet en vormt een uitzondering op de industriële bebouwing.
In 1878 werd de spoorlijn naar Woerden aangelegd, waarmee de noordelijke grens van het plangebied ontstond. Doordat het plangebied bij de gemeentelijke herindeling van 1896 bij Zoeterwoude bleef behoren, werd het landelijke karakter gehandhaafd. Als de polder in 1920 alsnog bij Leiden wordt gevoegd, volgt de ontwikkeling snel. De eerste belangrijke ingreep is de aanleg van de Blauw Tram in 1924. Het tracé van de tram liep vanuit de richting Voorschoten naar de Jan van Houtbrug en de Korevaarstraat. De huidige Lammenschansweg volgt het tracé van de tram, maar bestaat binnen het plangebied tot 1961 slechts uit een trambaan door de polder. De Zoeterwoudseweg functioneert tot die tijd als belangrijkste ontsluitingsweg voor de Fruitbuurt. Een volgende belangrijke ontwikkeling is de bouw van de groenteveiling in 1929. Nadat diverse locaties in de binnenstad te krap en te onpraktisch zijn waren geworden, werd in het plangebied een heel nieuw complex aangelegd. Onderdeel daarvan was een stelsel van kanaaltjes, ontsloten vanuit de Vliet, voor het vervoer van de groente. Het water langs de huidige Veilingkade is daarvan een overblijfsel en is als zodanig een waardevolle structuur. In dezelfde periode vestigt zich de eerste industrie in het gebied ten westen van de trambaan. Belangrijke bedrijven zijn de Hollandsche Constructie Werkplaatsen en de Nederlandsche Electrolasch Maatschappij. Een laatste restant van deze industrie wordt gevormd door het gebouw van de voormalige Leidsche Wolspinnerij, later Neveda, aan de Zoeterwoudseweg. Omdat het gebouw sterk is gewijzigd en grote delen van het complex zijn afgebroken, is de cultuurhistorische waarde beperkt.
Het Uitbreidingsplan 1933 voorziet voor het eerst in grootschalige woningbouw in het gebied. De veiling en de bestaande industrie langs de Vliet blijven gehandhaafd, maar ten zuiden van de veiling wordt het stratenplan van de huidige Fruitbuurt opgenomen. Opvallend is het brede profiel van de Tomatenstraat. De trambaan is ingetekend als onderdeel van een brede weg richting Voorschoten. Het Uitbreidingsplan wordt niet volledig uitgevoerd, aangezien de nadruk ligt op ontwikkeling van de wijken ten noorden van de spoorlijn. Direct na 1945 is in Leiden sprake van een enorme woningnood. In eerste instantie wordt teruggegrepen op het Uitbreidingsplan 1933 en worden de eerste woningen gebouwd aan de Druivenstraat en de Kersenstraat. Deze vroege voorbeelden van de wederopbouw in Leiden zijn van groot cultuurhistorisch belang en vormen een voor Leiden zeldzaam voorbeeld van de traditionele sociale woningbouw van kort na 1945. Opvallend is dat zowel qua stratenplan, typologie, constructiewijze als architectuur is aangesloten bij de vooroorlogse bebouwing. Hoewel sober, zijn de woningen zorgvuldig ontworpen.
Al snel wordt duidelijk dat traditionele woningbouw geen oplossing kan bieden voor de woningnood. Vanaf 1955 verschijnen in Leiden de eerste betonnen flatgebouwen. In 1961 wordt een nieuw uitbreidingsplan Cronesteinsepolder opgesteld, waarin het zuidelijk deel van de Lammenschansweg is opgenomen als belangrijke ontsluitingsroute richting Voorschoten en de in 1958 geopende A4. De verhoging van de spoorlijn in 1960 maakt een ongelijkvloerse kruising mogelijk, waardoor de Lammenschansweg in zijn geheel als belangrijke stedelijke verkeersader kan functioneren. Het huidige Lammenschansplein wordt ontworpen als een ruime rotonde, met aan de noordrand de twaalf bouwlagen hoge Serviceflat Cronestein, die het begin van de stad vanuit de nieuwe A4 markeert. De flat is van grote cultuurhistorische waarde als beeldbepalend element van de stedenbouwkundige inrichting uit de wederopbouwperiode.
In de periode voor 1961 is aan de westzijde van de Lammenschansweg al sprake van een samenhangende, maar verhoudingsgewijs bescheiden bebouwing met gestapelde woningbouw. Het gebied aan de oostzijde van de Lammenschansweg komt minder planmatig tot ontwikkeling. Diverse bedrijven, zoals drukkerij Brill en textielfabriek Van Wijk, vestigen zich opeenvolgend in de nog open polder. Door de grootschalige en vrij willekeurige indeling van het bedrijventerrein verdwijnen de laatste resten van de vroegmiddeleeuwse verkaveling. Een evenwichtige straatwand aan de oostzijde van de Lammenschansweg komt echter niet tot stand. In de periode na 1980 verdwijnen de productiebedrijven om plaats te maken voor kantoorbouw (en later voor detailhandel). Van de industriële wederopbouwbebouwing in dit deel van het plangebied is daarom zo goed als niets meer over. Na opheffing van de Leidse Groenteveiling in 1988 worden ook in dit deel van het plangebied nieuwe bedrijven en kantoren gerealiseerd, nadat in de loop van de jaren '60 van de vorige eeuw reeds een deel van het kanalenstelsel was gedempt.
Cultuurhistorische waardering
Op grond van de historische ontwikkeling van de Lammenschansdriehoek en de nog overgebleven historische elementen kan in het plangebied een aantal cultuurhistorisch waardevolle elementen worden onderscheiden. Het betreft met name:
- de Trekvliet, het Rijn-Schiekanaal en het water langs de Veilingkade (als overblijfsel van de watergangen die zijn aangelegd ten behoeve van de fruitveiling);
- het tracé Vrijheidslaan - Zouterwoudseweg als onderdeel van de historische Herenweg, de Lammenschansweg als ontsluitingsweg (die deels het tracé van de historische tramlijn volgt);
- de woningbouw in de Fruitbuurt, de Cronesteinflat en buitenhuis 'Ma Retraite' aan de Zoeterwoudseweg.
De cultuurhistorisch waardevolle watergangen zijn in voorliggend bestemmingsplan bestemd als 'Water'. De Lammenschansweg en de Vrijheidslaan-Zoeterwoudseweg zijn bestemd als 'Verkeer'. Hiermee is het (historische) tracé van deze waterlopen en wegen in het bestemmingsplan vastgelegd. Er is in het bestemmingsplan geen aanvullende beschermende regeling opgenomen, aangezien niet zozeer de inrichting van de (water)wegen, maar veel meer het nog herkenbare historische tracé van cultuurhistorische waarde is. Bij eventuele herinrichting op deze locaties zal het aspect cultuurhistorie worden meegewogen. De beeldbepalende panden in het plangebied zijn aangeduid als 'karakteristiek' en van een beschermende regeling voorzien. Zie hiervoor de volgende paragrafen.
Monumenten
In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten. Wel zijn vier panden aangewezen als gemeentelijk monument. Het betreft de panden Zoeterwoudseweg 13, 15, 17 en 19 (buitenhuis 'Ma Retraite'). Bescherming van deze monumentale panden vindt plaats via de gemeentelijke monumentenverordening. Het is daarom niet zinvol om deze panden in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien. De panden zijn dan ook niet aangeduid op de verbeelding.
Beeldbepalende panden
In het plangebied komt een aantal 'beeldbepalende panden' voor, zoals bedoeld in de Nota Cultureel Erfgoed Leiden. Het betreft met name een aantal woningen in het zuidelijk deel van de Fruitbuurt en de Cronesteinflat. De panden voldoen aan de criteria voor beeldbepalende panden die in de Nota Cultureel Erfgoed Leiden zijn benoemd en worden daarom via het bestemmingsplan en de welstandsnota beschermd. Het gaat om de volgende panden:
- Druivenstraat 1 t/m 53 alle nummers;
- Kersenstraat 1 t/m 35 alle nummers;
- Tomatenstraat 1 t/m 61 oneven nummers;
- Tomatenstraat 4 t/m 22 even nummers;
- Zoeterwoudseweg 100 t/m 166 even nummers;
- Plantijnstraat 3 t/m 128 alle nummers (Cronesteinflat).
Deze panden zijn in voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'karakteristiek'. In de algemene bouwregels is bepaald dat de bouwwerken ter plaatse van deze aanduiding slechts mogen worden vernieuwd en/of veranderd als het uitwendig karakter van het bouwwerk niet wordt veranderd. Zo mag er geen aanpassing worden gedaan aan de dakvorm, de nokrichting en de gevelindeling. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van deze bepaling als de karakteristieke waarden van het bouwwerk, mede in relatie tot het straatbeeld, niet onevenredig worden aangetast of als de karakteristieke waarden worden teruggebracht. Daarnaast is het verboden om de bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen zonder omgevingsvergunning. In de bestemming 'Wonen' is tenslotte een nadere eisenregeling opgenomen die het mogelijk maakt om nadere eisen te stellen aan gebouwen of bouwwerken die op hetzelfde perceel staan als de karakteristieke panden. Hiermee kan worden voorkomen dat de karakteristieke waarden van de panden of het straatbeeld worden verstoord door bijvoorbeeld het realiseren van een nieuw bijgebouw.
Molenbiotoop
De molenbiotoop van de Rodenburgermolen bevindt zich voor een klein gedeelte in het plangebied Lammenschansdriehoek. De Rodenburgermolen is een stenen grondzeiler uit 1893, die is gebouwd ter bemaling van de Rodenburger-en Cronesteinerpolder. De molen vervangt een oudere molen die in 1893 door brand werd verwoest. Oorspronkelijk maalde deze molen uit op de Roomburger wetering, na aanleg van het Rijn-Schiekanaal op dit kanaal. Het scheprad staat op circa 4 afstand van de molen. De molen kan nog wel draaien, maar niet meer malen omdat een groot deel van het binnenwerk tijdens een verbouwing in 1959 is verwijderd.
Molenbeschermingszone Rodenburgermolen
Om de windvang van de molen te beschermen, is in het bestemmingsplan de molenbeschermingszone aangeduid als 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Ter bescherming van de windvang van functionerende historische windmolens hanteert de provincie Zuid-Holland regels met betrekking tot de toegestane hoogte van bebouwing en beplanting rond molens. Deze regels zijn opgenomen in de provinciale Verordening Ruimte. Rond elke molen geldt een molenbeschermingszone van 400 meter vanuit het middelpunt van de molen. Binnen een straal van 100 meter van het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. In het stedelijk gebied mag de hoogte van bebouwing en beplanting in het gebied tussen de 100 en 400 meter van de molen niet hoger zijn dan 1/30van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. Deze regels zijn opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
In principe mag binnen de molenbiotoop niet hoger worden gebouwd dan hiervoor aangegeven. Aangezien in de huidige situatie al bebouwing aanwezig is binnen de molenbiotoop, is het echter niet realistisch om voor alle bebouwing en beplanting binnen de molenbiotoop een maximum maat aan te houden. Daarom is in het bestemmingsplan, conform de regels in de Verordening Ruimte, een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Als de vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn en deze niet verder worden beperkt of als het verlies van windvang en het verlies aan zicht op de molen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd, kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bepalingen die verband houden met de molenbiotoop en een grotere hoogte toestaan.
4.4 Milieu
4.4.1 Beleid
Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)
Voor een groot aantal knelpunten kan nog niet aan de minimale milieukwaliteitcondities worden voldaan. Daarom krijgt het stedelijk gebied in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP 4) extra aandacht. Het gaat om gezondheidsverlies door luchtvervuiling (NO2 en fijn stof), geluidhinder of te grote risico's op calamiteiten. Volgens het NMP 4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen, die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bebouwing, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Om de milieukwaliteit van de stad te vergroten moeten lawaai, lucht, bodem- en (grond)waterverontreiniging worden aangepakt.
Duurzaamheidsagenda
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Leiden is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda 'Samenwerken en Verbinden'. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing. De agenda is op 15 maart 2012 vastgesteld door de gemeenteraad.
Duurzame stedenbouw
Duurzame stedenbouw is vooral het inspelen op de kansen van de nieuwe bouwlocatie. Juist door in een vroegtijdig stadium aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van een bouwlocatie kan er voor gezorgd worden dat een aantrekkelijke woon- en voorzieningenomgeving ontstaat. De gemeente Leiden hanteert hiertoe het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden groter dan 1 hectare. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Onderdeel van het RBDS is een ambitietabel.
DuBoPlus-Richtlijn
De gemeente Leiden hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw, utiliteitsbouw en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project kunnen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd te worden.
Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw, waarbij de resultaten worden gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de regionale norm. De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening (meest recente versie) of gelijkwaardig of aan de regionale ambitie wordt voldaan. Hiertoe ontvangt de ontwikkelaar van de gemeente een gratis sublicentie GPR-Gebouw. Voor de grond-, weg- en waterbouw geldt een maatregelenchecklist met vaste (altijd doen) en keuzemaatregelen. Aan de hand van deze maatregelenchecklist wordt de projectambitie samengesteld, geconcretiseerd en getoetst.
4.4.2 Bodem
Algemeen
Wet op de ruimtelijke ordening
De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden: bij zogenaamde 'spoed- of risicolocaties').
Bodembeheerbeleid
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft het lokale bevoegd gezag de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen zijn gebied actief te beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Het Bbk biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend generiek beleid, dan wel zelf gebiedsspecifiek beleid op te stellen. Hangende deze keuze geldt in het gebied van de Omgevingsdienst West-Holland het overgangsbeleid uit het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent dat voorlopig het nu geldende bodembeheerbeleid nog van kracht is. Voorlopig geldt derhalve nog dat grondverzet is toegestaan:
- als de nu nog geldende bodemkwaliteitskaarten dat toestaan;
- op basis van het 'één op één beleid' uit de regionale nota Bodembeheerbeleid. Dat behelst dat grondverzet altijd is toegestaan als de toe te passen grond beter van kwaliteit is dan de ontvangende bodem èn de toe te passen kwaliteit voldoet aan de bodemgebruikswaarde die hoort bij de functie (bestemming) van de locatie.
Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
De kwaliteit van de bodem en het grondwater zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer sprake is van verontreiniging, kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Voor toekomstige bouwontwikkelingen dient daarom onderzoek te worden verricht naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Er kan niet worden gebouwd alvorens vaststaat dat de grond in milieuhygiënisch opzicht geschikt is voor de desbetreffende ontwikkeling. Concreet betekent dit dat bij functiewijziging historisch onderzoek moet worden gedaan om de kans op bodemverontreiniging vast te stellen.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande situatie in het plangebied vast te leggen en de bestemmingsregeling te actualiseren. Nieuwe ontwikkelingen worden niet direct mogelijk gemaakt. Om die reden hoeft geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Teneinde na te gaan of bij de huidige bestemmingen knelpunten op bodemgebied op zouden kunnen treden, is door de Omgevingsdienst West-Holland nagegaan in hoeverre er vanuit bodemoogpunt risicovolle bodemverontreinigingen aanwezig zijn in het plangebied. Uit de inventarisatie van het plangebied blijkt dat er zich in het gebied geen locaties bevinden die 'met spoed' (uiterlijk 2015) moeten worden gesaneerd.
4.4.3 Geluidhinder
Algemeen
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Per 1 januari 2007 is de wijzigingswet Wet geluidhinder in werking getreden. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een weg, spoorrails of de zone van een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Met betrekking tot industrielawaai geldt dat als op een bedrijventerrein grote lawaaimakers mogen komen, voor dat terrein een geluidszone moet worden vastgesteld. Buiten die zone mag de geluidbelasting vanwege de bedrijvigheid op dat terrein niet meer bedragen dan 50 dB(A), de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai. De geluidszone wordt weergegeven op de verbeelding van bestemmingsplannen die binnen de geluidszone vallen. Dit geldt dus ook als het plangebied buiten het industrieterrein ligt.
Geluidskaart Leiden (2007)
In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig of gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten schadelijke en hinderlijke effecten door weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifiek vastgelegde industriële activiteiten.
Uit de geluidskaarten blijkt dat in Leiden een relatief beperkt deel van de bevolking blootgesteld is aan ernstige geluidhinder. Het binnenstedelijk wegverkeer vormt verreweg de belangrijkste bron en leidt bij circa 3.300 woningen tot geluidsbelastingen met een gezondheidsrisico. In het actieplan zijn de acties beschreven die de gemeente in de planperiode 2008-2013 wil uitvoeren om deze situatie te verbeteren. Leiden wil de geluidbelasting door wegverkeer terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert. Dergelijke maatregelen worden ook in het kader van de luchtkwaliteit al overwogen. Daarnaast wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk realiseren van stille wegdekken op knelpuntsituaties. Dit zal voornamelijk plaatsvinden op het moment dat een wegdek al aan vervanging toe is. Spoorweglawaai leidt in Leiden ook tot ernstige geluidhinder, maar de prioriteit daarvan is duidelijk ondergeschikt aan die van wegverkeer. Het geluid van bedrijven vormt in Leiden over het algemeen geen knelpunt. Vliegtuiglawaai wordt in Leiden wel als bron van geluidhinder ervaren, veroorzaakt door vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol. De maatregelen om deze hinder te reduceren vallen buiten de competentie van de gemeente. Daarom komen deze maatregelen in het actieplan niet aan de orde.
Geluidsnota Leiden (2004)
Met de vaststelling van de geluidsnota in 2004 heeft het gemeentebestuur van Leiden het beleid ten aanzien van geluidhinder vastgesteld. Geluid(hinder) wordt integraal aangepakt en het beleid wordt gebiedsgericht ingevuld. Het geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied. Uitgangspunt van de geluidsnota uit 2004 is, dat er voor ieder gebiedstype een passend geluidsniveau is vastgesteld. In het drukke, levendige centrum is dit vanzelfsprekend een ander geluidsniveau dan in een rustige woonwijk. Per gebiedstype is er in de geluidsnota een bovengrens vastgesteld, die de gemeente niet wil overschrijden. Daarmee legt de geluidsnota vooral vast, hoe de gemeente in toekomstige situaties met geluid wil omgaan. De nota biedt een beoordelingskader voor de bestaande situaties in de stad.
Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder
De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de hogere waarde procedure uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld, die de Omgevingsdienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen bevatten 5 dB strengere normen dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.
Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Voorliggend bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande situatie vast. Het bestemmingsplan bevat geen directe bouwtitels voor nieuwe geluidsgevoelige objecten. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisering van twee woningen aan de Meloenweg (herprojectie van een vigerende bouwtitel). De woningen komen te staan binnen de wettelijke zone van de Zoeterwoudseweg, Tomatenstraat en Lammenschansweg. Volgens onderzoek van de Omgevingsdienst West-Holland zal de hoogst berekende geluidsbelasting (vanwege de Tomatenstraat) neerkomen op 42 dB (exclusief 5 dB aftrek op grond van art.110g Wgh). Aangezien voor alle wegen de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt, is er geen hogere waarde procedure nodig.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bovendien gekeken naar het totale geluidsniveau van alle wegen, inclusief de 30 km/uur wegen die niet onder het regime van de Wet geluidhinder vallen. Hierbij is voor de Meloenstraat uitgegaan van maximaal 1.000 voertuigen per etmaal. De gecumuleerde geluidsbelasting komt in dat geval uit op maximaal 57 dB, waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Geconcludeerd kan worden dat de gecumuleerde geluidsbelasting weliswaar de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, maar dat deze voornamelijk wordt veroorzaakt door het wegverkeer op de Meloenstraat. De Meloenstraat is een 30 km/weg en valt daarom niet onder de Wet geluidhinder. Bovendien is het aantal voertuigbewegingen per dag (1.000) zeer ruim ingeschat. De geluidbelasting van 57 dB blijft bovendien onder de maximaal te verlenen hogere waarde van 63 dB en onder de norm van 58 dB (5 dB strenger), die als regionale richtlijn geldt.
Met betrekking tot spoorweggeluid wordt opgemerkt dat de spoorlijn Leiden - Utrecht zich op circa 270 meter afstand van de ontwikkelingslocatie bevindt. Gezien de tussenliggende afschermende bebouwing is het aannemelijk dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeer niet wordt overschreden.
Door de Omgevingsdienst West-Holland is geadviseerd om, als de bouwplannen voor de ontwikkeling aan de Meloenstraat concreet zijn, nader onderzoek te verrichten. Dit onderzoek kan plaatsvinden in het kader van het wijzigingsplan dat te zijner tijd wordt opgesteld. Gezien de resultaten van de verkenning van de Omgevingsdienst West-Holland zijn er geen belemmeringen om de wijzigingsbevoegdheid op te nemen.
4.4.4 Luchtkwaliteit
Algemeen
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk op 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'.
De 'Wet luchtkwaliteit' maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Besluit gevoelige bestemmingen.
Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale wegen en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw
Het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) gaat voor luchtkwaliteit uit van de ambitie van de Duurzaamheidsagenda 2010-2014. Deze ambitie is, dat op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen of langdurig verblijven de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen beduidend lager is dan de toegestane grenswaarden.
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland is een aantal maatregelen ingebracht, die in de regio Holland Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De uitvoering van deze maatregelen worden gecoördineerd door de Omgevingsdienst West-Holland.
Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, met uitzondering van de realisering van twee woningen aan de Meloenstraat (herprojectie vigerende bouwtitel door middel van een wijzigingsbevoegdheid) en twee wijzigingsbevoegdheden voor het toevoegen van drie woonschepenligplaatsen. In de Regeling 'nibm' zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'. Deze aantallen worden bij lange na niet gehaald. Geconcludeerd kan worden dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteitseisen leveren derhalve geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
4.4.5 Externe veiligheid
Algemeen
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Belemmeringsstrook buisleidingen
De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zogenaamde belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de belemmeringenstrook mag niet worden gebouwd, tenzij er toestemming is van burgemeester en wethouders (via een omgevingsvergunning voor het afwijken). Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding van het bestemmingsplan worden vastgelegd.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten en de mogelijkheden tot rampenbestrijding aan de orde (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Provinciaal beleid
De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten worden gevestigd in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom de betreffende ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Beleid Regio Holland-Rijnland
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram, f = kans op calamiteit, N =aantal slachtoffers).
zonering op basis van groepsrisicodiagram
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Door de Omgevingsdienst West-Holland zijn de externe veiligheidsaspecten die relevant zijn voor het plangebied Lammenschansdriehoek geïnventariseerd.
Risicovolle inrichtingen
Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarop het huidige Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Vestiging van risicovolle inrichtingen is in de bestemmingsomschrijving van diverse bestemmingen uitgesloten.
Transport van gevaarlijke stoffen
N206
De N206 ligt in het plangebied. Deze weg wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen, onder andere voor lpg en toxische vloeistoffen. Aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) wordt voldaan, aangezien de PR 10-6 contour op de as van de weg ligt.
A4
Over de A4 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De A4 ligt op circa 1.100 meter afstand van het plangebied. Aan de grenswaarde voor het PR wordt voldaan, aangezien de PR 10-6 contour op de wegas ligt. Het plangebied ligt binnen het effectgebied van de A4. Vanwege het transport van giftige vloeistoffen van categorie LT3 is het effectgebied van de A4 circa 9 kilometer.
Spoorwegen
Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een spoorlijn die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Waterwegen
Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een waterweg die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen
Buisleidingen
Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Er is binnen het plangebied geen sprake van buisleidingen die onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vallen.
Groepsrisico
Vanwege de ligging van het plangebied in het effectgebied van de N206 en de A4 is een nadere beschouwing van het groepsrisico noodzakelijk.
N206
Een calamiteit met lpg of het vrijkomen van toxische vloeistoffen kan slachtoffers tot gevolg hebben in het plangebied. Voor de hoogte van het groepsrisico is het lpg-transport bepalend. Het transport van toxische vloeistoffen heeft een gering effect op de hoogte van het groepsrisico. Het plangebied ligt gedeeltelijk in de 200 meterzone waar beperkingen aan het ruimtelijk gebruik kunnen worden opgelegd. Het aantal personen in het effectgebied neemt niet toe, het ruimtelijk gebruik wordt niet gewijzigd. Het betreft hier een actualisatie en alle (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen in de Lammenschansdriehoek zijn buiten het bestemmingsplan gehouden. Het plan heeft geen dus invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Rijksweg A4
Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt buiten de 200 meterzone waar beperkingen aan het ruimtelijk gebruik kunnen worden opgelegd. Het plangebied ligt wel in het effectgebied van een calamiteit met toxische vloeistoffen, maar het transport van toxische vloeistoffen heeft een gering effect op de hoogte van het groepsrisico. Het aantal personen in het effectgebied neemt niet toe, het ruimtelijk gebruik wordt niet gewijzigd. Het betreft hier een actualisatie en alle (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen in de Lammenschansdriehoek zijn buiten het bestemmingsplan gehouden. Het plan heeft geen dus invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Samenvatting met betrekking tot het groepsrisico
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden en het groepsrisico neemt niet toe. Een groepsrisicoverantwoording is daarom niet nodig. Het bestemmingsplan heeft ook geen gevolgen voor de andere externe veiligheidsaspecten, zoals zelfredzaamheid, bereikbaarheid en interventie- en behandelingscapaciteit van de hulpverleningsdiensten.
Conclusie
Er zijn geen externe veiligheidsaspecten die een belemmering vormen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
4.4.6 Bedrijven en milieuzonering
Algemeen
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan worden gekoppeld aan de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige objecten waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van 1 (indicatieve afstand 10 meter) tot 6 (indicatieve afstand 1.500 meter).
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden conform VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'
In de VNG-handreiking worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De indicatieve afstanden uit de bedrijvenlijst zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag deze afstand worden gecorrigeerd en kan de indicatieve afstand met één trede worden verlaagd. Een correctie is alleen mogelijk voor de aspecten geluid, geur en stof. Voor het aspect gevaar is verlaging van de indicatieve afstand niet mogelijk. De indicatieve afstanden uit de VNG-handreiking geven een goede indicatie van de aan te houden afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Hierdoor is op bestemmingsplanniveau een 'grofmazige' toetsing mogelijk. In het kader van de milieuwetgeving vindt een 'fijnmazige' toetsing plaats.
Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Zonering
In het plangebied 'Lammenschansdriehoek' komt een groot aantal verschillende bedrijfsactiviteiten voor, variërend van milieucategorie 1 tot milieucategorie 3.2. De bedrijven in het plangebied zijn opgenomen in de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2', 'Bedrijventerrein' 'Bedrijf - Nutsbedrijf' en 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen'.
Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' zijn, naast bedrijven, ook kantoren en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Gezien de sterke functiemenging in dit gebied, is ervoor gekozen om binnen deze bestemming uitsluitend bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2 toe te staan. Deze bedrijfsactiviteiten zijn, gezien de beperkte hinder die ze veroorzaken, goed inpasbaar tussen de overige activiteiten in dit gebied. Voor het waterbedrijf aan de Kanaalweg is een bestemming 'op maat' opgenomen. Binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf' is een waterdistributiebedrijf in maximaal milieucategorie 2 toegestaan.
Voor de gronden met de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Bedrijventerrein' is de systematiek van inwaartse milieuzonering toegepast. De bestaande milieugevoelige functies in de omgeving zijn hierbij maatgevend voor de maximaal toegestane milieucategorieën op de bedrijfspercelen. In onderhavig geval zijn niet slechts de woningen, maar ook de onderwijsvoorzieningen (het nieuwe ROC-pand en het Lammenschanspark) als gevoelig object te beschouwen. Door middel van aanduidingen is binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Bedrijventerrein' aangegeven welke bedrijfscategorieën op welke gronden zijn toegestaan.
Vanuit de omringende gevoelige functies zijn de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure uitgezet. Voor de woningen in de Fruitbuurt is hierbij uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor de woningen aan de westzijde van de Zoeterwoudseweg, aan de Kanaalweg en de woningen die direct grenzen aan de Lammenschansweg, is het omgevingstype 'gemengd gebied' aangehouden. Voor het ROC-pand is uitgegaan van de bebouwing, aangezien de gronden ten zuiden van het gebouw niet als schoolterrein, maar als openbaar gebied zullen worden ingericht.
Het Lammenschanspark is beschouwd als 'gemengd gebied'. Vooruitlopend op de ontwikkeling van het Lammenschanspark tot gemengd woongebied (Studentencampus De Leidse Schans) is een inwaartse zonering toegepast vanaf de bouwgrens van de toekomstige woningen. Die bouwgrens ligt op basis van de uitgangspunten bij de aanbesteding van de ontwikkeling van de Studentencampus De Leidse Schans op 12 meter vanaf de perceels- en tevens bestemmingsgrens tussen de campus en de bedrijfspercelen. Deze afstand tussen de huidige bedrijfsbebouwing en de toekomstige woningen van de Studentencampus De Leidse Schans is op verzoek van de eigenaren van de bedrijfspanden aan de Lammenschansweg op 12 meter vastgesteld, zodat een eventuele toekomstige toegang tot de bedrijven vanaf de achterkant geborgd blijft. Uitgaande van deze bebouwingslijn zijn de bedrijfspercelen inwaarts gezoneerd. Aangezien de studentencampus wordt ontwikkeld als gemengd woongebied, zijn de richtafstanden die gelden voor een 'gemengd gebied' gehanteerd.
Tot een afstand van 50 meter (woningen in 'rustige woonwijk') respectievelijk 30 meter (woningen/onderwijsfuncties in 'gemengd gebied') van de milieugevoelige functies is bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Binnen een afstand van 100 respectievelijk 50 meter is maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor de gronden die op relatief grote afstand van woningen liggen (delen van de bedrijvenstrip aan de oostzijde van de Lammenschansweg en het veilinggebouw) is bedrijvigheid in maximaal milieucategorie 3.2. toegestaan. Waar mogelijk zijn voor de grenzen tussen de verschillende categorieën logische begrenzingen gekozen op basis van kadastrale percelen. Met name voor de bedrijfspercelen op het bedrijventerrein Zoeterwoudseweg is dit niet mogelijk; hier loopt de milieuzonering over de percelen heen.
Bestaande bedrijven
Door de toepassing van een inwaartse zonering is in het plangebied voorzien in voldoende afstand tussen hindergevoelige objecten (woningen en onderwijsfuncties) en hinderlijke bedrijfsactiviteiten. In de huidige situatie zijn echter op een aantal locaties bedrijven gevestigd die die formeel niet passen binnen de nieuwe bestemming, omdat ze niet in de toegestane milieucategorie vallen. De betreffende bedrijven zijn echter door middel van de milieuvergunning/milieuregelgeving zodanig in hun activiteiten beperkt, dat hinder naar de omliggende woningen beperkt blijft.
Het uitgangspunt van voorliggend bestemmingsplan is dat alle bestaande bedrijven positief worden bestemd. De bedrijven die niet passen binnen de nieuwe milieuzonering, zijn daarom voorzien van een specifieke aanduiding, waardoor zij hun activiteiten op de huidige locatie voort kunnen zetten. Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende bedrijven voorzien van een specifieke aanduiding.
Bedrijf | Type bedrijf (SBI-code) | Milieucategorie | |
Nicolaas Verfindustrie Zoeterwoudseweg 25a/b | Groothandel in chemische producten (5155.1) | 3.2 | |
Broomans en Zn Zoeterwoudseweg 21a | Stempel- en graveerinrichting (2851.1) | 3.2 | |
Makma Zoeterwoudseweg 21d | Assemblage en verkoop boten (351.2) | 3.2 | |
Gordijnatelier Van der Lelie Perenweg 21-23 | Vervaardiging van textielwaren (174, 175) | 3.1 |
Staat van bedrijfsactiviteiten
Als bijlage bij de regels is een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Als een bedrijf zich op een bepaalde locatie in het plangebied wil vestigen, wordt getoetst of het bedrijf in de toegestane milieucategorie valt. Daarnaast wordt getoetst of het type bedrijf is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Bedrijvigheid die niet voorkomt op de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar die daarmee gelijk te stellen is, is toelaatbaar door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken.
De Staat van bedrijfsactiviteiten bestaat uit een selectie uit de VNG-bedrijvenlijst, die is afgestemd op de specifieke mogelijkheden, de gewenste invulling en de beoogde beeldkwaliteit van het gebied. Uitgesloten van vestiging zijn (op enkele uitzonderingen na) activiteiten als landbouw, grond- en delfstoffenwinning, energieproductie en sociaal-culturele en recreatieve voorzieningen. Daarnaast zijn fysiek op deze locatie 'onmogelijke' activiteiten uit de lijst verwijderd. Ook bedrijven waarvan de vestiging op deze locatie om andere redenen niet gewenst is, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Het betreft onder andere autosloperijen en groothandels in afval en schroot, die vanwege hun uitstraling niet gewenst zijn in de Lammenschansdriehoek. Daarnaast zijn ook bedrijven uitgesloten die vallen onder de categorie 'natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk'. Ook voor dergelijke bedrijven geldt dat het plangebied geen geschikte vestigingsplaats is.
Tenslotte zijn ook de garagebedrijven van de Staat van Bedrijfsactiviteiten verwijderd. De garagebedrijven in de Lammenschansdriehoek kunnen namelijk allemaal worden aangemerkt als perifere detailhandel, waarbij in een aantal gevallen ook onderhoud en reparatie plaatsvindt. In het begrip voor perifere detailhandel is daarom expliciet opgenomen dat bij de detailhandel in auto's, boten, caravans en landbouwwerktuigen ook onderhoud en reparatie zijn toegestaan. Nieuwvestiging van een garagebedrijf is mogelijk op grond van de afwijkingsregeling die voor perifere detailhandel is opgenomen. Als zich een garagebedrijf aandient dat moet worden aangemerkt als bedrijfsactiviteit (omdat de verkoop van auto's ondergeschikt is aan de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden) kan het bedrijf worden toegestaan via de afwijkingsregeling die is opgenomen voor bedrijven die niet voorkomen op de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en omvang gelijk zijn te stellen aan de bedrijven die wel zijn opgenomen op de lijst. De (ondergeschikte) verkoop van auto's is in die gevallen aan te merken als ondersteunende detailhandel en is als zodanig ingevolge de regels van de bestemming 'Bedrijventerrein' toegestaan.
4.5 Water
4.5.1 Algemeen
Europese kaderrichtlijn water (2000)
De Kaderrichtlijn Water beoogt het instrumentarium te bieden om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen. Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.
Nationaal Waterplan 2009 - 2015 (2009)
In december 2009 heeft het kabinet het Nationale Waterplan vastgesteld. Het Nationale Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van art. 2.3 Wro heeft de Minister de bevoegdheid om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening structuurvisies vast te stellen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationale Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
De Vierde Nota waterhuishouding ging uit van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Dit wordt met het nationaal waterplan voortgezet. Met het waterplan wordt ingezoomd op verschillende vlakken. Voor een duurzaam waterbeleid is het belangrijk om water de ruimte te geven en waar mogelijk mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals nu al gebeurt bij het beleid voor de grote rivieren. Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal worden gekoppeld met andere opgaven en maatregelen. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn.
Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (2009)
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:
- waarborgen van de waterveiligheid;
- realiseren van mooi en schoon water;
- ontwikkeling van een duurzame (zoet)watervoorziening;
- realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.
Het waarborgen van de veiligheid heeft betrekking op overstromingen en wateroverlast. Uitgangspunten zijn risicobeheersing en het voorkomen van afwenteling op andere gebieden. Hiertoe zijn onder meer afspraken gemaakt over versterking van de kustbescherming en de versterking van rivierdijken.
Voor de kernopgave mooi en schoon water zijn de chemische en ecologische kwaliteit van het water van belang. Ook het behoud van een goede zwemwaterkwaliteit speelt hierbij een rol. De diversiteit en aantrekkelijkheid van het landschap in Zuid-Holland heeft veel te maken met de aanwezigheid van water.
Het ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening heeft onder meer gevolgen voor de bescherming van bestaande drinkwaterbronnen en de verdeling van het drinkwater over verschillende watergebruikers. Door droogte en/of verzilting kan een tekort ontstaan aan zoet water. De opgave is een duurzame situatie te creëren, waarin het watersysteem en de ruimtelijke functies zodanig op elkaar zijn afgestemd dat waterbeheer 'zo eenvoudig mogelijk' is.
Voor het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem ziet de provincie met name toe op goed operationeel waterbeheer door de waterschappen. Het oppervlaktewatersysteem in Zuid-Holland is een uniek systeem dat het resultaat is van eeuwenlang 'polderen' in het deltalandschap. Het systeem functioneert nog steeds, maar staat onder druk en vraagt aanpassingen en meer ruimte om ook op termijn goed te kunnen blijven functioneren. De toenemende verstedelijking heeft gevolgen voor de afvoer van water, waardoor aanpassingen van het watersysteem noodzakelijk zijn.
Waterplan Leiden (2006)
Het waterplan Leiden is opgesteld door de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Met het waterplan wordt beoogd om met de partners voor het waterbeheer een visie op integraal waterbeheer in Leiden uit te werken en gezamenlijk beleid te ontwikkelen. Aan de hand van de visie worden projecten gerealiseerd die zich richten op een duurzaam watersysteem voor Leiden, waarbij het beleid, de maatregelen en het beheer tussen de verschillende waterbeherende overheden zowel bestuurlijk als technisch goed op elkaar zijn afgestemd.
Waterbeheerplan 2010-2015 Hoogheemraadschap van Rijnland (2009)
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het beheer van de watergangen en bijbehorende kunstwerken in het plangebied. Informatie met betrekking tot het watersysteem is opgenomen in de leggers van het hoogheemraadschap. Het beleid van het hoogheemraadschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterbeheerplan 4) dat is vastgesteld op 9 december 2009. Het werk van het hoogheemraadschap staat, onder het moto 'droge voeten en schoon water' in het teken van drie hoofddoelen:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water, inclusief goed beheer van de afvalwaterketen.
Het hoogheemraadschap staat in de periode 2010-2015 voor grote opgaven. Het zwaartepunt ligt bij de verbetering van regionale waterkeringen, de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water, de renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polders en boezems. In het waterbeheerplan is een maatregelenpakket opgenomen waarmee de strategische doelen ('veilig, voldoende, gezond') in de planperiode kunnen worden verwezenlijkt.
Handreiking Watertoets (2011)
De watertoets is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het kader van het vooroverleg conform artikel 3.1.1 van het Bro is de waterbeheerder overlegpartner bij het opstellen van bestemmingsplannen. Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen en om de beleving van water voor burgers te vergroten, is het watertoetsproces in het leven geroepen. Het doel van het watertoetsproces is om in een zo vroeg mogelijk stadium rekening te houden met water in ruimtelijke plannen en besluiten. In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening. De watertoets is het proces waarbij de waterbeheerder (in dit geval het Hoogheemraadschap van Rijnland) en de initiatiefnemer van het ruimtelijke plan (bijvoorbeeld gemeente, projectontwikkelaar, particulier) samenwerken. Het samenwerkingsproces moet uiteindelijk leiden tot een zogenaamde 'waterparagraaf' die onderdeel uitmaakt van het uiteindelijke plan of besluit.
In de Handreiking Watertoets van het Hoogheemraadschap van Rijnland (2011) zijn richtlijnen gegeven voor het opnemen van de waterparagraaf in bestemmingsplannen. Het beleid zoals vastgelegd in de Handreiking bevat onder meer aanbevelingen/richtlijnen voor de taakverdeling tussen gemeenten en waterbeheerders, de karakterisering van watersytemen, en het water in relatie tot functies en (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels van het hoogheemraadschap
De Keur is een verordening van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In de Keur staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen, watergangen en grondwater. De gebodsbepalingen leggen verplichtingen op om waterstaatswerken in stand te houden en bevatten bepalingen voor het onderhoud van de waterstaatswerken. In de verbodsbepalingen is bepaald voor welke werkzaamheden een watervergunning benodigd is. Het is zonder vergunning bijvoorbeeld niet toegestaan om werkzaamheden te verrichten in, op, onder en/of boven een waterstaatswerk of binnen de beschermingszone van een waterstaatswerk. Naast de Keur hanteert het hoogheemraadschap de Beleidsregels, die het in combinatie met de Keur mogelijk maken dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder uitvoert.
De Keur bevat onder andere een verbod om zonder watervergunning meer dan 500 m2 te bebouwen en/of te verharden als daardoor neerslag versneld tot afvoer komt (artikel 3.1.4). Voor oppervlaktes groter dan 500 m2 zijn in de beleidsregels van het hoogheemraadschap de uitgangspunten voor compensatie opgenomen.
4.5.2 Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
In het plangebied komen diverse watergangen voor die in beheer zijn van het hoogheemraadschap. In de legger oppervlaktewater staan de verschillende peilen, worden primaire en overige watergangen beschreven en is een aantal kunstwerken opgenomen. In de legger keringen zijn de locatie en het profiel van keringen terug te vinden, inclusief beschermingszones. Daarnaast zijn watersysteemkaarten beschikbaar, waarop alle informatie is gecombineerd en ook de polders zijn aangegeven.
Watersysteemkaart van het plangebied (bron: Hoogheemraadschap van Rijnland)
Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn de Trekvliet en het Rijn-Schiekanaal aangemerkt als primaire watergangen. De overige watergangen zijn aangemerkt als 'overig polderwater' respectievelijk 'overig boezemwater'. Een aantal watergangen, waaronder de watergang tussen het Kanaalpark en de spoorlijn, ligt net buiten de grenzen van het plangebied. In afwijking van de watersysteemkaart is de watergang langs het spoor en aan de westzijde van het Kanaalpark ter plaatse van het nieuwe ROC gedempt. Het te compenseren oppervlakte wordt meegenomen in de herontwikkeling van het Lammenschanspark tot Studentencampus De Leidse Schans. In het bestemmingsplan bevindt zich één polder, de Rodenburger- en Cronesteinschepolder (west), met een peil van NAP -1,11 meter. Binnen deze polder bevinden zich 2 gemalen, één bij de Kanaalweg en één bij de Lammenschansweg. De inlaat bevindt zich ook bij de Kanaalweg. In het kader van duurzaam waterbeheer wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om het peil binnen het plangebied te verhogen naar boezempeil. Er bevinden zich geen waterkeringen in het plangebied.
In voorliggend bestemmingsplan zijn de belangrijkste watergangen bestemd als 'Water'. Het betreft zowel de primaire watergangen Trekvliet en Rijn-Schiekanaal als een aantal van de 'overige' watergangen: de watergang langs de Veilingkade, de watergang in de noordelijke berm van de Kanaalweg, het water op het Kanaalpark en de watergang langs de spoorlijn (voor zover die binnen de grenzen van het plangebied ligt). Daarnaast zijn binnen alle bestemmingen water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor biedt het bestemmingsplan maximale flexibiliteit om voorzieningen voor de opvang en berging van water te realiseren.
4.6 Ecologie
4.6.1 Algemeen
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond (2002)
Het regionale landschapsbeleidsplan heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven moet worden hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stad-land, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.
Kaderstelling Bomenbeleid (2004 - 2014; actualisatie Bomennota 1993)
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen en het versterken van de stad-landrelatie door sortimentskeuze van bomen.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen. Relevante doelstellingen die voortvloeien uit deze beleidskaders:
- Het behoud van waardevolle en monumentale bomen, het benutten van potenties om bomen te planten bij nieuwbouw- of renovatieplannen en het creëren van goede groeiomstandigheden.
- Het juridisch beschermen van bomen en het completeren van structuurvormende bomenrijen in de stad.
Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden (2005)
Het volgen van de Gedragscode voor Ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en Faunawet. Het Ecologisch toetsingskader voor stedelijke projecten (2003) is in de Gedragscode opgenomen, alsmede het raamwerk van tellingen voor het Stadsnatuurmeetnet Leiden (2004).
Het Ecologisch toetsingskader voor stedelijke projecten (2003)
Om te kunnen beoordelen wat de consequenties op de natuur zijn van diverse projecten en de wijze waarop de gemeente daarmee om zou kunnen gaan in het proces van planvoorbereiding en planuitvoering, is een ecologisch toetsingskader (ETK) opgesteld. Het ETK is een hulpmiddel waarmee in een vroegtijdig stadium bij nieuwe gemeentelijke projecten met ruimtelijke aspecten de ecologische effecten en mogelijkheden bepaalt kunnen worden.
4.6.2 Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te beperken. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van het ministerie van EL&I ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.
Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):
Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.
Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):
Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).
Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):
Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van EL&I per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:
- geen andere bevredigende oplossing bestaat;
- sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Er bestaat een kans dat er populaties beschermde soorten aanwezig zijn in de Lammenschansdriehoek. Het bestemmingsplan bevat echter geen nieuwe bouwmogelijkheden in belangrijke groenvoorzieningen of op andere locaties. Voor toekomstige ontwikkelingen zal gericht flora- en faunaonderzoek moeten uitwijzen of sprake is van beschermde soorten in de betreffende gebieden. Uiteraard dient men rekening te houden met de zorgplicht in de Flora- en faunawet.
4.7 Verkeer En Vervoer
4.7.1 Algemeen
Nota Mobiliteit (2004)
De Nota Mobiliteit bevat de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid. Door in het ruimtelijk beleid uit te gaan van de beschikbare infrastructurele capaciteit en door meer rekening te houden met de gevolgen voor verkeer en vervoer kunnen regio's extra mobiliteit voorkomen. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor de planologische doorwerking van de risicozones. Zij nemen de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen mee in het ruimtelijk beleid en maken de afwegingen. Van de decentrale overheden wordt bovendien verwacht dat zij vanuit hun eigen verantwoordelijkheid gesignaleerde problemen eerst op lokaal dan wel regionaal niveau oplossen
Regionaal Verkeer en Vervoerplan/Uitwerkingsplan 2008-2015 (2008)
In juli 2002 is het ontwerp Regionaal Verkeer en Vervoerplan verschenen. In dit RVVP met de titel 'De Regio's Verbonden' is aangegeven wat de komende jaren het beleid zal zijn voor de Leidse Regio, de Duin- en Bollenstreek en de Provincie Zuid-Holland. Met het plan wil men vraagstukken aanpakken die op het gebied van mobiliteit een bijdrage leveren aan een goed klimaat om te wonen, werken en ondernemen in de regio. Onder andere de volgende aandachtspunten zijn van belang:
- Mobiliteit en ruimte; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
a. betere afstemming van de ruimtelijke ontwikkelingen en de vervoersnetwerken;
b. bundeling van activiteiten op locaties die goed bereikbaar zijn met de vervoermiddelen die daarbij horen;
c. een uitgekiende ruimtelijke ordening, zodat gebruik van fiets en openbaar vervoer gestimuleerd worden;
- De fiets; dit aandachtveld stelt de volgende doelen:
a. meer gebruik van de fiets in stedelijke gebieden;
b. gebruik van fiets als voor- en natransport bij het openbaar vervoer.
- Openbaar vervoer; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
a. een snel en hoogwaardig verbindend regionaal hoofdnet;
b. het hoofdnet en het onderliggend netwerk moeten afzonderlijk en eenduidig herkenbaar zijn.
Het regionale Verkeer en Vervoersplan is uitgewerkt in Uitwerkingsplannen. Het Uitwerkingsplan 2008-2015 benoemt de concrete acties en projecten voor de periode 2008-2010 met een doorkijk naar 2015. Het doel van het Uitwerkingsplan is het bieden van een afgewogen regionaal maatregelenprogramma met betrekking tot verkeer en vervoer waar alle betrokken partijen achter staan en dat betaalbaar en realistisch is.
In het Uitvoeringsprogramma zijn projecten en aandachtsgebieden opgenomen variërend van concrete projecten die reeds gestart zijn of binnenkort starten, tot bestuurlijke toezeggingen en 'zachte' aspirantprojecten. Concreet voor Leiden zijn de verbreding van de A4, de Rijnlandroute en de Ringweg Oost belangrijke projecten.
Het Uitvoeringsprogramma stimuleert verder 'Duurzaam veilig'-projecten (waaronder de aanleg van 30 km/u gebieden) en verkeerseducatie. Het Uitvoeringsprogramma maakt zich sterk voor verbetering van fietsvoorzieningen in de vorm van het vervolmaken van een regionaal fietsnetwerk, het optimaliseren van het fietsnetwerk (met name voor afstanden tot 7,5 km), het verbeteren van de overstapmogelijkheden tussen fiets en openbaar vervoer en het stimuleren van de fiets als alternatief voor de auto. Ook wordt gestreefd naar een versterking, verbetering en uitbreiding van het openbaar vervoer in de regio.
Kadernota bereikbaarheid (2009)
De Kadernota bereikbaarheid is door de gemeenteraad van Leiden vastgesteld op 29 mei 2009. Hierin worden ontwikkelingsplannen ter verbetering van het vervoersnetwerk in Leiden voorgesteld. Ook wordt een lange-termijnvisie bereikbaarheid (2025) gepresenteerd. In deze visie wordt geschetst hoe het verkeerssysteem in Leiden het best georganiseerd zou kunnen worden met als doel om de stad op de lange termijn optimaal te kunnen ontwikkelen en bereikbaar te houden.
GVVP, Leiden, Stad in beweging (2006)
Leiden is strategisch gelegen als schakelpunt tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Dat blijkt ook uit de mobiliteitscijfers. De gemiddelde Leidenaar maakt 10% meer verplaatsingen dan personen in vergelijkbare sterk stedelijke gemeenten. Om dit zowel nu als in de toekomst vlot en veilig te kunnen blijven doen zijn diverse inspanningen nodig
Omdat het verkeers- en vervoersbeleid in Leiden verwerkt is in een groot aantal deelplannen is met het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) integraal verkeers- en vervoersbeleid opgesteld. Hierin is de onderliggende visie verwoord, wordt de samenhang met andere vakdisciplines aangegeven, komen alle vervoerswijzen aan bod en is een actieplan opgesteld voor uitwerking van het beleid. Daarbij is nadrukkelijk gekeken naar de verwachtingen voor de toekomst. Centraal binnen het plan staat het stimuleren van duurzame mobiliteit. Dat wil zeggen dat door de te nemen maatregelen enerzijds de noodzakelijke bereikbaarheid van voorzieningen met verschillende vervoerswijzen is gewaarborgd en anderzijds een bijdrage wordt geleverd aan een kwalitatief goede leefomgeving. De mobiliteitsvraag wordt gefaciliteerd uit oogpunt van vitaliteit en economie. Echter, Leiden als historische stad en verblijfsplaats, waar de netwerkstructuur en de openbare ruimte niet optimaal zijn ontwikkeld op het massale autogebruik van de nieuwe tijd, noodzaakt wel tot een beheerste groei van de mobiliteit.
Er wordt sterk ingezet op behoud en verbetering van het aandeel langzaam verkeer in de verplaatsingen in de stad en toekomstige mobiliteitsgroei wordt zoveel mogelijk gekoppeld aan adequaat openbaar vervoer. De parkeerstrategie zet in op ontlasting van de (binnen)stad en opvang aan de stadsrand (P&R, transferia), zoals dat ook geldt voor de realisering van ontbrekende schakels in het randwegenstelsel (A4 - A44) en ringwegenstelsel (Ringweg Oost) op langere termijn.
Beleidsnota Provinciale vaarwegen en scheepvaart (2006)
De Beleidsnota Provinciale vaarwegen en scheepvaart is een nadere uitwerking van het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan voor wat betreft het onderdeel vaarwegen. De nota bevat de uitgangspunten voor het technisch en nautisch beheer van en op de provinciale vaarwegen. In de nota wordt ingegaan op de samenhangende vaarwegtrajecten, de beroepsvaart en de doorgaande recreatievaart. Daarbij is een onderverdeling gemaakt naar de functie van de vaarwegen in de maatschappelijke context en het bijbehorende kader voor het beheer. Het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' is in overeenstemming met deze nota.
4.7.2 Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' is conserverend van aard. De spoorlijn is opgenomen in de bestemming 'Verkeer - Railverkeer'. Alle wegen zijn, ongeacht de functie en het snelheidsregime, opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming is herinrichting van de openbare ruimte mogelijk, zodat invulling kan worden gegeven aan de beleidsdoelstellingen uit het regionaal en gemeentelijk beleid.
Het reconstrueren van wegen is niet mogelijk binnen de kaders van voorliggend bestemmingsplan. Aangezien reconstructie van een weg relatief grote milieuhygiënische gevolgen kan hebben (met name op het gebied van akoestiek en luchtkwaliteit) is in de bestemming 'Verkeer' een gebruiksregel opgenomen, waardoor het aantal rijstroken niet mag worden vergroot. Als bijlage bij de regels is een kaart opgenomen, waarop het huidige aantal rijstroken is aangegeven. In het geval van reconstructie van een weg, waarbij extra rijstroken moeten worden aangelegd, dient derhalve een afzonderlijke planologische procedure te worden doorlopen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de realisering van de Ringweg Oost.
4.8 Leidingen
4.8.1 Algemeen
Voor leidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zoals aardgasleidingen met een druk van meer dan 16 bar en brandstofleidingen, zijn regels opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dergelijke leidingen moeten conform het bepaalde in het Bevb in bestemmingsplannen worden voorzien van een beschermende regeling. Naast deze leidingen kan echter ook sprake zijn van andere kabels en leidingen, waaraan geen (of beperkte) externe veiligheidsrisico's zijn verbonden, maar die wel planologisch relevant zijn. Het betreft onder andere hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen dient in bestemmingsplannen een passende regeling te worden opgenomen.
4.8.2 Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
In het plangebied ligt een aantal hogedruk gasleidingen. Het betreft gasleidingen met een werkdruk van 8 bar, die niet onder de reikwijdte van het Besluit externe veiligheid buisleidingen vallen. Desondanks is het gewenst om deze leidingen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien. Afhankelijk van de diameter hebben de leidingen een bebouwingsvrije zone van 2 of 3 meter aan weerszijden van de leiding. In voorliggend bestemmingsplan is deze zone opgenomen met de dubbelbestemming 'Leiding'. De dubbelbestemming bevat een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden en gebouwen in Lammenschansdriehoek. Het bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft daarom een conserverend karakter. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Omdat het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' met name is gericht op het vastleggen van de bestaande situatie, is een gedetailleerde systematiek gekozen.
Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van het gemeentelijke Handboek bestemmingsplannen. In het handboek is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het handboek en voorliggend bestemmingsplan voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008).
5.2 Opzet Regels
De regels zijn, conform de SVBP2008, ondergebracht in vier hoofdstukken:
- hoofdstuk 1: inleidende regels;
- hoofdstuk 2: bestemmingsregels;
- hoofdstuk 3: algemene regels;
- hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.
Hierna wordt kort ingegaan op de inhoud van de regels per hoofdstuk.
5.2.1 Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Het hoofdstuk met inleidende regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Het tweede artikel betreft de wijze van meten. In dit artikel is onder andere beschreven hoe de maximale goot- en bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage moeten worden bepaald. Bij het bepalen van de goothoogte wordt de druiplijn bij verschillende kapvormen bepaald zoals aangegeven op de volgende afbeelding.
Bepaling druiplijn bij verschillende kapvormen (conform Handboek bestemmingsplannen)
5.2.2 Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In de bestemmingsregels worden per bestemming regels gegeven voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing. Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen worden getoetst aan deze regels. Indien een aanvraag past binnen de regels en de maatvoering (bebouwingspercentage, goot- en bouwhoogte en dergelijke) kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.
5.2.3 Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In hoofdstuk 3 is een aantal algemene regels opgenomen. Het betreft regels die gelden voor meerdere bestemmingen. Hierna is een overzicht opgenomen:
- anti-dubbeltelregel: deze regeling bepaalt dat grond die al een keer is meegenomen bij het toestaan van een bouwplan, niet nogmaals kan worden meegerekend bij de toetsing van een ander bouwplan.
- algemene bouwregels: hier is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, die geldt voor het bouwen binnen alle bestemmingen. In deze regel is aangegeven dat waar bovengronds bebouwing is toegestaan, ook ondergronds mag worden gebouwd. Indien ondergrondse bebouwing wordt gerealiseerd op een locatie waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de ondergrondse bebouwing wel mee bij het bepalen van de oppervlakte van de bebouwing. Aansluitend aan ondergrondse bouwwerken mogen toegangen tot ondergrondse bouwwerken worden gerealiseerd. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de inrit van een ondergrondse parkeergarage, die conform deze regeling buiten het bouwvlak respectievelijk de aanduiding 'parkeergarage' mag worden gerealiseerd. Daarnaast is een regeling opgenomen ter bescherming van de als 'karakteristiek' aangeduide bebouwing.
- algemene aanduidingsregels: hier zijn regels opgenomen voor de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
- algemene afwijkingsregels: hierin is bepaald waarvoor het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen om af te wijken van de regels;
- algemene wijzigingsregels: hierin is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduidingen 'wro-zone - wijzigingsgebied' het plan kunnen wijzigen;
- overige regels: hierin wordt geregeld welke voorschriften van de Bouwverordening niet buiten toepassing blijven. Tevens wordt geregeld dat waar in de regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, geduid wordt op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van het terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
5.2.4 Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierin is bepaald dat legaal gerealiseerde bouwwerken die niet voldoen aan het (nieuwe) bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd. Ook voor strijdig gebruik is een dergelijke regeling opgenomen. Het tweede artikel bevat de slotregel.
5.3 Bestemmingen
5.3.1 Bedrijf - Nutsbedrijf
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf' zijn bestemd voor een waterdistributiebedrijf in milieucategorie 2, zoals genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten); Ook bedrijfsgebonden kantoorruimte en opslag en uitstalling zijn toegestaan, evenals daarbij behorende voorzieningen zoals voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor laden en lossen, verhardingen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Bouwregels
Gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de verbeelding zijn de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Het maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel staat in de regels.
Buiten het bouwvlak zijn wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Voor reclameborden zijn specifieke bouwregels opgenomen.
Gebruiksregels
In de gebruiksregels is vastgelegd dat detailhandel niet is toegestaan. Opslag en uitstalling zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn van gebouwen. De maximale oppervlakte van bedrijfsgebonden kantoorruimte is vastgelegd.
5.3.2 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen' zijn bestemd voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg. Ook ondersteunende detailhandel in andere goederen, ondersteunende horeca in horecacategorie I en II (bijvoorbeeld een broodjeszaak of snackbar) en opslag en uitstalling zijn toegestaan, evenals daarbij behorende voorzieningen zoals voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor laden en lossen, verhardingen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Bouwregels
Gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de verbeelding zijn de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
Buiten het bouwvlak zijn wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Voor reclameborden zijn specifieke bouwregels opgenomen. Een luifel mag zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. De hoogte van de luifel mag maximaal 5 meter bedragen en de oppervlakte maximaal 300 m2.
5.3.3 Bedrijventerrein
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bestemd voor bedrijven. Met aanduidingen is aangegeven waar bedrijven in welke milieucategorieën zijn toegestaan. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan. Productiegebonden detailhandel, ondersteunende horeca, bedrijfsgebonden kantoorruimte en opslag en uitstalling zijn toegestaan. Daarnaast zijn onder meer voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor laden en lossen, tuinen, verhardingen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Bouwregels
Gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de verbeelding zijn per bouwvlak de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Het maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel staat in de regels. Buiten het bouwvlak mogen wel erkers, balkons, luifels en portalen worden gerealiseerd.
Buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Voor reclameborden zijn specifieke bouwregels opgenomen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om ondergrondse parkeervoorzieningen mogelijk te maken, eventueel ook buiten het bouwvlak.
Gebruiksregels
In de gebruiksregels is vastgelegd dat detailhandel, met uitzondering van productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel, niet is toegestaan. Voor productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel, voor ondersteunende horeca en voor kantoorruimte zijn in de regels maximale oppervlaktes opgenomen. Opslag en uitstalling zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn van gebouwen. Het bevoegd gezag heeft een aantal afwijkingsbevoegdheden, onder andere om bedrijven die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten toe te staan.
5.3.4 Gemengd - 1
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Gemengd - 1' zijn onder andere bestemd voor bedrijven. Met aanduidingen is aangegeven waar bedrijven in welke milieucategorieën zijn toegestaan. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan. Productiegebonden detailhandel, ondersteunende horeca, bedrijfsgebonden kantoorruimte en opslag en uitstalling zijn toegestaan. De aanwezige perifere detailhandelsvestigingen zijn aangeduid op de verbeelding. Afwijkende functies zoals detailhandel in sportartikelen en bruin- en witgoed en specifieke bedrijven in een hogere milieucategorie zijn specifiek aangeduid. Daarnaast zijn onder meer voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor laden en lossen, tuinen, verhardingen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Bouwregels
Gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de verbeelding zijn per bouwvlak de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Het maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel staat in de regels. Buiten het bouwvlak mogen wel erkers, balkons, luifels en portalen worden gerealiseerd.
Buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Voor reclameborden zijn specifieke bouwregels opgenomen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om ondergrondse parkeervoorzieningen mogelijk te maken, eventueel ook buiten het bouwvlak.
Gebruiksregels
In de gebruiksregels is vastgelegd dat detailhandel, met uitzondering van productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel en met uitzondering van detailhandel ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van detailhandel - 1', 'specifieke vorm van detailhandel - 2' en 'detailhandel perifeer', niet is toegestaan. Voor productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel, voor ondersteunende horeca en voor kantoorruimte zijn in de regels maximale oppervlaktes opgenomen. Opslag en uitstalling zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn van gebouwen. Het bevoegd gezag heeft een aantal afwijkingsbevoegdheden, onder andere om bedrijven die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten toe te staan.
Er zijn specifieke regels opgenomen voor perifere detailhandel en voor detailhandel in sportartikelen en bruin- en witgoed. Voor perifere detailhandel is op de verbeelding aangegeven wat de maximale bedrijfsvloeroppervlakte per aanduidingsvlak is. Voor de detailhandel in sportartikelen respectievelijk bruin- en witgoed is de maximale oppervlakte in de regels opgenomen. Het bevoegd gezag kan via afwijking de nieuwvestiging of uitbreiding van een perifere detailhandelsvestiging toestaan.
5.3.5 Gemengd - 2
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Gemengd - 2' zijn bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Een parkeergarage en een gordijnatelier zijn aangeduid op de verbeelding. Productiegebonden detailhandel, ondersteunende horeca, bedrijfsgebonden kantoorruimte en opslag en uitstalling zijn ook toegestaan, evenals daarbij behorende voorzieningen zoals voorzieningen voor verkeer en verblijf, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, voorzieningen voor laden en lossen, tuinen, verhardingen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Bouwregels
Gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de verbeelding zijn per bouwvlak de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Buiten het bouwvlak mogen erkers, balkons, luifels en portalen worden gerealiseerd.
Buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Voor reclameborden zijn specifieke bouwregels opgenomen, evenals voor een overbouwing en voor een parkeergarage buiten het bouwvlak.
Gebruiksregels
In de gebruiksregels is vastgelegd dat detailhandel, met uitzondering van productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel, niet is toegestaan. Voor productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel en voor ondersteunende horeca zijn maximale oppervlaktes opgenomen. Opslag en uitstalling zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn van gebouwen. Het bevoegd gezag heeft een aantal afwijkingsbevoegdheden, onder andere om bedrijven die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten toe te staan.
5.3.6 Groen
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, hondenuitlaatplaatsen, en kunstobjecten.
Bouwregels
Er mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen
5.3.7 Kantoor
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Kantoor' zijn bestemd voor kantoren en ondersteunende horeca in horecategorie I en II. Daarnaast zijn onder meer voorzieningen voor verkeer en verblijf, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, voorzieningen voor laden en lossen, tuinen, verhardingen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Bouwregels
Gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de verbeelding zijn per bouwvlak de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Buiten het bouwvlak mogen wel erkers, balkons, luifels en portalen worden gerealiseerd.
Buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Voor reclameborden zijn specifieke bouwregels opgenomen, evenals voor een overbouwing en voor een parkeergarage buiten het bouwvlak.
5.3.8 Maatschappelijk
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast zijn onder meer voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor laden en lossen, tuinen, verhardingen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Bouwregels
Gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de verbeelding zijn de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Buiten het bouwvlak mogen wel erkers, balkons, luifels en portalen worden gerealiseerd.
Buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Voor reclameborden zijn specifieke bouwregels opgenomen.
5.3.9 Maatschappelijk - Onderwijs
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, ondersteunende horeca in horecacategorie I en II (bijvoorbeeld een broodjeszaak of snackbar) en voor niet-zelfstandige kantoren. Detailhandel, dienstverlening en/of horeca in horecategorie I, II en III (bijvoorbeeld een broodjeszaak, snackbar, restaurant of lunchroom) zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond. Daarnaast zijn sportvoorzieningen met ondersteunende horeca in horecacategorie I en II toegestaan, evenals (zelfstandige) kantoren. Tenslotte zijn onder meer voorzieningen voor verkeer en verblijf, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, voorzieningen voor laden en lossen, tuinen, verhardingen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.Ook aan de onderwijsfunctie gerelateerde leerwerkplaatsen, in de vorm van kantoren, bedrijven en horeca, zijn toegestaan.
Bouwregels
Gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de verbeelding zijn de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Buiten het bouwvlak mogen wel erkers, balkons, luifels en portalen worden gerealiseerd.
Buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Voor reclameborden zijn specifieke bouwregels opgenomen, evenals voor een parkeergarage buiten het bouwvlak.
Gebruiksregels
Voor verschillende functies zijn maximale oppervlaktes opgenomen. Het betreft met name de functies detailhandel, dienstverlening en horeca (gezamenlijk maximaal 2.600 m2 bedrijfsvloeroppervlak), de sportvoorzieningen met ondersteunende horeca (maximaal 2.400 m2 bedrijfsvloeroppervlak) en de zelfstandige kantoren (maximaal 3.500 m2). Het bevoegd gezag kan via afwijking de nieuwvestiging van een perifere detailhandelsvestiging toestaan.
5.3.10 Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, hondenuitlaatplaatsen, kunstobjecten, straatmeubilair, markten en standplaatsen voor ambulante handel, (ondergrondse) inzamelpunten voor huishoudelijke afvalstoffen, terrassen ten behoeve van horecadoeleinden, en balkons, luifels en overstekende bouwdelen behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming.
Bouwregels
Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor balkons, luifels en overstekende bouwdelen zijn bouwregels opgenomen. Ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) zijn toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Voor de overbouwing gelden aparte regels.
5.3.11 Verkeer - Railverkeer
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Verkeer – Railverkeer' zijn bestemd voor spoorwegverkeer met bijbehorende voorzieningen, gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer ter plaatse van de aanduiding 'verkeer', geluidwerende voorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten,en kunstobjecten.
Bouwregels
Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen
5.3.12 Water
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, en kunstobjecten. Wonen in woonschepen is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen voor de woonschepenligplaatsen.
Bouwregels
Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) zijn toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Vlonders en steigers zijn alleen toegestaan bij de aanduidingen voor woonschepenligplaatsen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om vlonders en steigers op andere locaties mogelijk te maken.
Gebruiksregels
Er zijn regels opgenomen voor de woonschepenligplaatsen.
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist.
5.3.13 Wonen
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen en voor aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten met de daarbij behorende voorzieningen, zoals voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, tuinen en verhardingen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' zijn openbare speelvoorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn op de begane grond dienstverlening, kantoren en detailhandel (met uitzondering van een supermarkt) toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' zijn zelfstandige kantoren toegestaan. De beeldbepalende panden binnen deze bestemming zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
Bouwregels
In de bouwregels van de bestemming 'Wonen' wordt onderscheid gemaakt tussen bebouwing binnen het bouwvlak en bebouwing buiten het bouwvlak. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte is op de verbeelding per bouwvlak een matrix opgenomen. De voorgevel van een woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn.
In de regels is aangegeven dat een gebouw plat mag worden afgedekt of mag worden voorzien van een kap. Indien wordt gekozen voor een plat dak, mag niet hoger worden gebouwd dan de maximaal toegestane goothoogte (zie situatie C in de afbeelding in paragraaf 5.2.1). Indien een kap wordt gerealiseerd, moet minimaal 40% van het gebouw worden afgedekt met hellende dakvlakken. Hiermee wordt voorkomen dat, door het toepassen van zeer steile dakvlakken, in feite een extra verdieping met een plat dak ontstaat.
Buiten het bouwvlak gelden andere regels voor gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak zijn slechts toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'erf' en 'parkeergarage'. Het totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag maximaal 35 m2 bedragen. Daarnaast geldt dat de gronden met de aanduiding 'erf' voor maximaal 50% mogen worden bebouwd. Hierdoor wordt te forse bebouwing van de achtererven voorkomen. Voor de bouwhoogte van gebouwen buiten bouwvlak zijn regels opgenomen: op een afstand tot 2,5 meter van het bouwvlak mag de hoogte van een gebouw niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw dat zich binnen het bouwvlak bevindt + 0,3 meter, tot een maximum van 4 meter. Bebouwing op grotere afstand dan 2,5 meter van het bouwvlak mag maximaal 3 meter hoog zijn. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – dakopbouw' mag een dakopbouw gerealiseerd worden, mits aan de genoemde eisen wordt voldaan.
Erkers, balkons, luifels en portalen die zich aan de achterzijde van het bouwvlak bevinden liggen binnen de aanduiding 'erf'. Hiervoor gelden derhalve de regels die voor alle bouwwerken binnen deze aanduiding gelden. Voor het realiseren van erkers, balkons, luifels en portalen buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'erf' (aan de voor- of zijgevel van woningen) is een specifieke regeling opgenomen.
Voor het bouwen buiten bouwvlak bij gestapelde woningen gelden specifieke regels. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen de gronden volledig worden bebouwd: deze aanduiding is bijvoorbeeld opgenomen voor garageboxen en bergingen bij gestapelde woningen. Ter plaatse van de aanduiding 'erf' zijn daarnaast bijgebouwen toegestaan bij woningen op de begane grond. Ook voor een parkeergarage en een onderdoorgang gelden specifieke bouwregels. (Ondergrondse) parkeergarages mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage'. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' gelden de maximale goot- en bouwhoogte zoals aangegeven op de verbeelding.Ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' mogen garageboxen worden gebouwd tot een goot- en bouwhoogte van 2,5 respectievelijk 4 meter.
In de regels zijn verschillende afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van de bouwregels voor het bouwen van een voorgevel achter de voorgevelrooilijn en voor de realisering van kleine gebouwen op gronden zonder de aanduiding 'erf'. Een afwijking kan pas worden verleend als het initiatief aanvaardbaar is binnen de stedenbouwkundige structuur en als de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels is onder meer bepaald dat de gronden recht voor het bouwvlak (dus de gronden recht voor de hoofdbouwmassa) niet mogen worden gebruikt voor het parkeren van motorvoertuigen. Daarnaast zijn regels opgenomen voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten.
5.3.14 Leiding
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Leiding' zijn mede bestemd voor een ondergrondse gasleiding ter plaatse van hartlijn 'leiding - gas' op de verbeelding.
Bouwregels
Er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de leiding en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Er is een bevoegdheid opgenomen om hiervan af te wijken, mits de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Deze kan alleen worden verleend indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
5.3.15 Waarde - Archeologie 5
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
Bouwregels
Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de bepalingen omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m² worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.
5.3.16 Waarde - Archeologie 6
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
Bouwregels
Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de bepalingen van omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan 75 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 500 m² worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' is een beheerplan, waarin de bestaande situatie is vastgelegd. Het plan betreft een herziening van een aantal verouderde bestemmingsplannen, waarbij het juridisch-planologisch regime is geactualiseerd. Aan deze actualisering zijn voor de gemeente geen financiële consequenties verbonden.
Daarnaast wordt in het bestemmingsplan door middel van een wijzigingsbevoegdheid één ontwikkeling mogelijk gemaakt. Het betreft de herprojectie van een vigerende bouwtitel. Conform de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeente te waarborgen dat de aan de ontwikkeling gerelateerde kosten worden verhaald bij de eigenaren dan wel de ontwikkelende partijen. Hiertoe dient een exploitatieplan te worden opgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins (door middel van een anterieure overeenkomst) is verzekerd. Omdat de ontwikkeling niet direct mogelijk is gemaakt, maar slechts door middel van een wijzigingsbevoegdheid, is het verhalen van kosten op dit moment niet aan de orde.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak en vooroverleg
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' heeft overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening van 11 juli 2011 tot en met 2 september 2011 ter inzage gelegen. Het bestemmingsplan is daarnaast digitaal toegankelijk gemaakt. Gedurende de periode van terinzagelegging zijn 14 inspraakreacties ingediend. De inspraakreacties zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in de 'inspraak- en vooroverlegnota bestemmingsplan Lammenschansdriehoek', die als bijlage is opgenomen. De inspraakreacties hebben geleid tot diverse aanpassingen van het bestemmingsplan.
Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gestuurd naar de betrokken instanties. Er zijn zeven vooroverlegreacties ontvangen. De VROM-inspectie, de Kamer van Koophandel, de Gasunie en TenneT hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben. De reacties van de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Rijnland en de Veiligheidsregio Hollands Midden zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in de 'inspraak- en vooroverlegnota bestemmingsplan Lammenschansdriehoek'. In deze nota is tevens aangegeven welke aanpassingen in het bestemmingsplan zijn gedaan naar aanleiding van de vooroverlegreacties.
6.2.2 Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 25 juni 2012 tot en met 6 augustus 2012 ter visie gelegen, waarbij gelegenheid is geboden tot het indienen van zienswijzen. Gedurende de periode van tervisielegging zijn 17 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 'zienswijzennota bestemmingsplan Lammenschansdriehoek'.
Ten gevolge van de zienswijzen is een aantal aanpassingen gedaan in het bestemmingsplan. Zo is de plangrens aangepast op de plangrens van het vastgestelde bestemmingsplan 'De Leidse Schans', zijn de gebruiksregels voor reguliere detailhandel in het pand Lammenschansdriehoek 130 beter afgestemd op de vergunde situatie en is de woning aan de Kanaalweg 174 bestemd als 'Wonen' in plaats van als 'bedrijfswoning' binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' is, overeenkomstig de bestemming 'Gemengd - 1', een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de vestiging van perifere detailhandel en de woningen aan de Tomatenstraat 4 t/m 22 zijn aangeduid als 'karakteristiek'. Daarnaast heeft een aantal aanpassingen plaatsgevonden ter verduidelijking van de juridische regeling.
Naast aanpassingen naar aanleiding van de zienswijzen is een aantal ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. In de 'zienswijzennota bestemmingsplan Lammenschansdriehoek' is een overzicht opgenomen. De aanpassingen hebben met name betrekking op verduidelijkingen van de juridische regeling; inhoudelijk zijn de amtshalve aanpassingen beperkt.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Aan-huis-verbondenberoeps-/bedrijfsactiviteit
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - aan-huis-verbondenberoeps-/bedrijfsactiviteit
Bijlage 3 Overzicht Rijstroken
Bijlage 3 Overzicht rijstroken
Bijlage 1 Inspraak- En Vooroverlegnota Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Bijlage 1 Inspraak- en vooroverlegnota bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Bijlage 2 Zienswijzennota Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Bijlage 2 Zienswijzennota bestemmingsplan Lammenschansdriehoek