KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer-verblijfsgebied
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
Artikel 8 Waarde - Archeologie 6
Artikel 9 Waarde - Archeologie 8
Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Voorwaardelijke Verplichting Parkeren
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Wijzigingsplan
2.1 Het Plangebied
2.2 Beschrijving Van Het Initiatief
2.3 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.2 Cultuurhistorie
4.3 Ecologie
4.4 Kabels En Leidingen
4.5 Milieu
4.6 Stedenbouwkundige Inpassing
4.7 Verkeer En Vervoer
4.8 Water
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Opzet En Volgorde Van De Regels
5.3 Uitleg Van De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Brief Provincie Zuid-holland Over Woningbouwbehoefte
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Ecologische Quickscan
Bijlage 4 Nader Ecologisch Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 5 Klic-melding
Bijlage 6 Aanmeldnotitie Vormvrij M.e.r.
Bijlage 7 Vormvrije M.e.r. Besluit
Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 9 Actualiserend Bodemonderzoek
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 11 Bezonningsstudie
Bijlage 12 Verkeersonderzoek
Bijlage 13 Alternatievenstudie Parkeergarage
Bijlage 14 Nota Zienswijzen En Vooroverleg

Bloemistenlaan 50a - 51

Wijzigingsplan - gemeente Leiden

Vastgesteld op 27-10-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zuidelijke Schil van de gemeente Leiden (vastgesteld op 12 november 2009);

1.2 wijzigingsplan

Het wijzigingsplan Bloemistenlaan 50a - 51 van de gemeente Leiden als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0546.WP607-0301 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroeps- /bedrijfsactiviteit:

een dienstverlenend beroep, dat door ten minste één van de bewoners in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hiertoe kunnen in ieder geval worden gerekend: zakelijke dienstverlening (zoals advocaat, makelaar, administratiekantoor, verzekeringskantoor), eerstelijnsgezondheidszorg (zoals huisarts, tandarts, fysiotherapeut, verloskundige), kinderopvang, detailhandel, galerie, atelier en persoonlijke dienstverlening (zoals kapper, pedicure).

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.7 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.8 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten;

1.9 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanweizge archeologische resten;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 begane grondvloer:

de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.12 bestaande situatie:

  1. a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  2. b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 dakkapel:

een uitspringend gedeelte op een hellend dak waarin een raamkozijn is opgenomen en die voorzien is van zijwanden;

1.24 daknok:

hoogste punt van een schuin dak;

1.25 dakvoet:

het laagste punt van een schuin dak;

1.26 deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- /bedrijfsactiviteiten;

1.28 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel, internetcafé, uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, kapsalon, schoonheidssalon, schoenmaker of reisbureau;

1.29 eerste bouwlaag:

de onderste bouwlaag, waarvan de vloer boven maaiveld is gelegen;

1.30 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.31 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 gestapelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit zich in één gebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;

1.33 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 huishouden:

één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven, dan wel twee of meer personen in wisselende samenstelling die gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen;

1.35 inrit:

een weg die van de straat naar een gebouw, een parkeerterrein en dergelijke voert;

1.36 kantoor:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig diensten worden verleend, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie;

1.37 kap:

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling elk van tenminste 30° en ten hoogste 70° ten dienste van de afdekking van een gebouw. De dakschilden dienen ten minste 40% van de horizontale projectie van het oppervlak van het dak te bedekken, zodat de dakconstructie voor tenminste 40% uit een niet horizontaal gedeelte bestaat. ;

1.38 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde;

1.39 kunstwerk:

civieltechnisch bouwwerk;

1.40 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA):

de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeoligie is binnen de beroepsgroep de geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek;

1.41 langzaam verkeer:

niet-motorvoertuigen (bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen), fietsers, voetgangers, en geleiders/berijders van een dier en motorvoertuigen met een snelheidsbeperking zoals landbouwvoertuigen;

1.42 motorvoertuig:

alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen.

Voorbeelden van motorvoertuigen zijn auto's, vrachtauto's, motoren, landbouwvoertuigen zonder snelheidsbeperking en veegauto's;

1.43 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.44 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct of indirect en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.45 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.46 pand:

de kleinste bij de totstandkoning functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.47 parkeergelegenheid

een gebouwde of ongebouwde voorziening die geschikt is om één of meer motorvoertuigen te parkeren, voor privé en/of gemeenschappelijk gebruik, zoals parkeerterreinen, parkeergarages en garageboxen;

1.48 Programma van Eisen:

een Programma van Eisen is een document, opgesteld conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin wordt aangegeven op welke wijze archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Een Programma van Eisen behoeft altijd goedkeuring door het bevoegd gezag;

1.49 straatmeubilair:

objecten die in de openbare ruimte staan en die niet tot de weg zelf behoren, zoals banken, lantaarnpalen, abri's, vuilnisbakken en verkeersborden;

1.50 uitrit:

een weg die van een gebouw, een parkeerterrein en dergelijke naar de straat voert;

1.51 voldoende ruimte voor parkeergelegenheid:

parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoen aan de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden zoals die gelden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en -indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd- aan die wijziging;

1.52 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.53 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.54 voorgevelrooilijn:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’: de ter plaatse aangeduide grens van het bouwvlak;
  2. b. overige situaties: de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.55 water:

water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

1.56 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;

1.57 WKO:

Warmte Koude Opslag (WKO), een methode om energie in de vorm van warmte of koude op te slaan in de bodem. De techniek wordt gebruikt om gebouwen te verwarmen en/of te koelen;

1.58 woning:

een (complex van) ruimte(n), geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.59 wooneenheid

Woonruimte, waarvan de afmetingen zodanig zijn, dat deze uitsluitend geschikt is voor de huisvesting van een eenpersoonshuishouden, dat wil zeggen een woonruimte bestaande doorgaans uit slechts één kamer en waarbij keuken en sanitaire voorzieningen gedeeld worden met anderen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming daarvan, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren, met dien verstande dat indien een gevelvlak niet evenwijdig lopen dan wel verspringen, het gemiddelde geldt van de kleinste en grootste breedte, diepte c.q lengte;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de diepte van een erker:

tussen de buitenwerkse voorgevel van de erker en de buitenwerkse gevel van het gebouw waaraan het wordt gebouwd;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer dan wel -indien aanwezig- van de kelder of souterrainvloet, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 het peil:

  1. a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 2 cm;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 2 cm;

2.10 de vloeroppervlakte van een gebouw (binnenwerks):

de som van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau tussen de begrensde opgaande scheidingsconstructie van de afzonderlijke daartoe behorende ruimte(n), inclusief onderbouw en zolderruimte. De oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en een toegankelijke leidingschacht moet op elke bouwlaag tot de vloeroppervlakte van een gebouw worden gerekend;

2.11 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen buiten beschouwing gelaten, zoals:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, luchtkokers, liftschachten, technische ruimten op het dak, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken met betrekking tot de goot- en bouwhoogte, oppervlakten en bouwgrenzen buiten beschouwing gelaten, mits de bebouwings en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden en met dien verstande dat niet meer dan 50% van het totale dakvlak gebruikt mag worden voor ondergeschikte bouwdelen (met uitzondering van zonnepanelen: deze mogen het dakvlak voor 100% beslaan);
  2. b. dakkapellen met betrekking tot de goothoogte buiten beschouwing gelaten mits de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van het dakvlak en de onderzijde van de dakkapel op minimaal 0,50 m van de dakvoet word gebouwd;
  3. c. reclame- en uithangborden, mits de breedte van het reclame- en/of uithangbord niet meer bedraagt dan 1 m, de hoogte niet meer bedraagt dan 0,2 m en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 0,5 m2.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen
  2. b. speelvoorzieningen
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen
  4. d. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf
  5. e. nutsvoorzieningen
  6. f. kunstobjecten

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Tuinen en hofjes
  2. b. Waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen

Met de daarbij behorende voorzieningen, zoals toegangspaden, (ondergrondse) kabels en leidingen en binnen de bestemming passende andere bouwwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer-verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Langzaam en gemotoriseerd verkeer met bijbehorende voorzieningen;
  2. b. Woonstraten en pleinen;
  3. c. Voet- en fietspaden;
  4. d. Parkeerplaatsen;
  5. e. (bovengrondse en ondergrondse) inzamelpunten voor afvalstoffen;
  6. f. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens bestemd voor een (gedeeltelijk) ondergrondse parkeergarage;

Met de daarbij behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, bermen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, kunstwerken, fietsenstallingen, straatmeubilair en dergelijke, speel- en verblijfsvoorzieningen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, balkons, luifels en overstekende bouwdelen behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Wonen in de vorm van eengezinshuizen, meergezinshuizen en wooneenheden;
  2. b. Aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens bestemd voor een (gedeeltelijk) ondergrondse parkeergarage;

Met de daarbij behorende tuinen, erven, stoepen, paden, straten, groenvoorzieningen, water, speelruimte, kabels en leidingen, nutsvoorzieningen, bijbehorende bergingen, aanbouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.1 sub c voor het toestaan van een aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteit dat niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits de activiteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 5

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van lid 7.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht voor de overige geldende bestemming(en), mits de bepalingen van lid 7.3 vooraf in acht zijn genomen.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze bestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 6

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden

8.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van lid 8.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht voor de overige geldende bestemming(en), mits de bepalingen van lid 8.3 vooraf in acht zijn genomen.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze bestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 8

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 8 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 9.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 9.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 9.3 vooraf in acht zijn genomen.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 8 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 8 toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde- Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de bescherming van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden, zoals nader omschreven in de toelichting bij de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht 'Zuidelijke Schil' en in de toelichting die het onderhavige wijzigingsplan vergezelt.

10.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken ter voorkoming van oneveneredige aantasting van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit, die in dit plangebied bestaat uit de cultuurhistorische waarde van het stratenpatroon en de bebouwing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Bestaande maten

  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven en ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan al aanwezig waren op locatie, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven en ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan al aanwezig waren op locatie, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

12.2 Kappen

12.3 Ondergronds bouwen

12.4 Dakterrassen

12.5 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd, tevens in het belang van het beschermd stadsgezicht, zoals bedoeld in artikel 10, nadere eisen te stellen ten aanzien van de volgende onderwerpen.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

13.1 Algemeen verbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot doel, strijdig met de bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige voorschriften inzake bestemming en gebruik, zoals bedoeld in het tweede lid van de artikelen inzake de bestemmingen.

13.2 Bijzondere gebruiksverboden

Het is in ieder geval verboden bouwwerken en gronden te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor:

  1. a. het uitoefenen van prostitutie;
  2. b. het opslaan van meer dan 1.000 kg consumentenvuurwerk.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  1. a. van het overschrijden van bebouwingsgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technische betere realisering van bouwwerken, dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en de feitelijke oppervlakte van het bebouwingsvlak mag als gevolg van de afwijking met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. van de voorgeschreven maten (waaronder bebouwingspercentage) van ten hoogste 10%, tenzij op grond van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 al een omgevingsvergunning voor het afwijken van het wijzigingsplan is verleend of kan worden verleend;
  3. c. het creëren van doorgangen of onderdoorgangen in gesloten bouwblokken, mits de breedte van een dergelijke (onder)doorgang niet meer bedraagt dan 3 meter, de hoogte van een onderdoorgang niet minder bedraagt dan 2,5 meter en de doorgang of onderdoorgang niet zal dienen om tuinen en andere binnenterreinen toegankelijk te maken voor motorvoertuigen tenzij deze geparkeerd zullen worden in een bestaand gebouw;
  4. d. het samenvoegen van gebouwen door middel van het gedeeltelijk verwijderen van zijgevels of het maken van doorgangen daarin, met dien verstande dat:
    1. 1. deze panden aan de voorgevel als afzonderlijke panden herkenbaar dienen te blijven;
    2. 2. aan de voorzijde van een pand tenminste een gedeelte van de scheidingsmuur over een lengte van tenminste 4 meter blijft gehandhaafd, behoudens een eventuele doorgang met een breedte van maximaal 1,5 meter daarin;
    3. 3. de breedte na samenvoeging niet meer dan 15 meter zal bedragen;
    4. 4. alvorens vrijstelling te verlenen de resultaten van bouwhistorisch onderzoek aangaande de te verwijderen (delen van) scheidingsmuren overlegd dienen te worden, behoudens ingeval slechts doorgangen worden gemaakt.
  5. e. het toestaan van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep waarbij een groter vloeroppervlak van de woning daarvoor wordt benut dan krachtens de desbetreffende regels toegestaan is, met dien verstande dat de woonfunctie qua vloeroppervlak als belangrijkste functie, dat wil zeggen voor meer dan 50%, gehandhaafd blijft;
  6. f. het aanbrengen van bouwwerken ten behoeve van energievoorzieningen aan de buitenkant van een gebouw, mits deze geen verstoring van het beschermd stadgezicht of hinder voor de naastgelegen panden veroorzaken;
  7. g. uitbreidingen tot maximaal 2,5 meter uit de achtergevel in het kader van de renovatie en vervangende nieuwbouw in het belang van de volkshuisvesting bij woningen ter hoogte van de eerste verdieping inclusief de kap en ten behoeve van het maken van voorzieningen ten behoeve van de bereikbaarheid van de verdiepingen, mits de diepte van de achtertuin met niet meer dan 25% wordt verkleind.

Artikel 15 Voorwaardelijke Verplichting Parkeren

  1. a. Bij activiteiten waarvoor een 'omgevingsvergunning voor het bouwen' (art. 2.1, lid a Wabo) en/of een 'omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan' (art. 2.1, lid c Wabo) is vereist, dient ten behoeve van het parkeren van auto's en fietsen, alsmede het laden en lossen in voldoende mate ruimte te zijn aangebracht in, op of onder het gebouw of het bijbehorende perceel, dan wel op of onder het betreffende terrein.
  2. b. Bij het bepalen of voldoende ruimte is aangebracht voor het parkeren van auto's en fietsen, alsmede het laden en lossen wordt gebruikt gemaakt van de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden zoals die gelden ten tijde van de vaststelling van dit wijzigingsplan en - indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd - aan die wijziging.
  3. c. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a in gevallen zoals genoemd in de onder lid b bedoelde gemeentelijke beleidsregels op het gebied van parkeren.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wjizigingsplan Bloemistenlaan 50a - 51.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van de locatie(s) van de (voormalige) wasserij (Bloemistenlaan 50a) en de (voormalige) naastgelegen tegelhandel (Bloemistenlaan 51). De ontwikkelaar is voornemens om de bestaande bedrijfspanden te slopen en hiervoor in de plaats 33 nieuwbouw woningen te realiseren (22 grondgebonden eengezinswoningen en 11 appartementen).

Het vigerende bestemmingsplan kent voor deze locatie een wijzigingsbevoegdheid, waardoor het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan kan wijzigen om dit initiatief mogelijk te maken. Van deze bevoegdheid wordt middels dit wijzigingsplan gebruik gemaakt.

1.2 Begrenzing Plangebied

Het plangebied omvat de contouren van wijzigingsgebied I, locatie Bloemistenlaan, zoals dat in het vigerende bestemmingsplan 'Zuidelijke Schil', het 'moederplan' is opgenomen (art. 33.1.1). Het gebied wordt ingeklemd tussen de bestaande bebouwing langs de Zoeterwoudsesingel (noordzijde), de Lammenschansweg (oostzijde), de Bloemistenlaan zelf (zuidzijde) en tot slot de Wilheminastraat (westzijde). Onderstaand figuur geeft een globale impressie van zowel het plangebied als de plancontour. Voor een exacte begrenzing van het plangebied en de plancontour wordt u verwezen naar de bijbehorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.WP607-0301_0001.png"

Figuur 1: glorbale begrenzing van het plangebied (paars omkaderd)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan Vastgesteld Onherroepelijk
Zuidelijke Schil 12 november 2009 25 juli 2012
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening 31 mei 2018

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.WP607-0301_0002.png"

Figuur 2: Wijzigingsgebied I, locatie Bloemistenlaan in het bestemmingsplan 'Zuidelijke Schil' (paarse arcering)

Het voorgenomen initiatief voldoet niet aan de huidige bestemming (Bedrijfsdoeleinden, art. 12) uit het bestemmingsplan, om in aanmerking te komen voor een omgevingsvergunning. Om een omgevingsvergunning voor het woningbouwplan te verkrijgen zal gebruik worden gemaakt van de wijzigingsregels in het bestemmingsplan, om de bestemming ter plaatse te wijzigen.

Artikel 33.1.1 Wijzigingsgebied I (locatie Bloemistenlaan)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen binnen het op de kaart als wijzigingsgebied I aangegeven gebied te wijzigen in de bestemmingen Woondoeleinden, Gemengde Doeleinden 2, Tuin, Groen en Verblijfsgebied, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de in het eerste lid bedoelde gronden mogen voor maximaal 50% door bebouwing worden ingenomen, met dien verstande dat 10% extra bebouwing is toegestaan ten behoeve van bebouwing met een hoogte tot maximaal 4m;
  2. b. bebouwing met een functie Gemengde Doeleinden 2 uitsluitend binnen een zone van 25m gemeten uit de grens met de Bloemistenlaan mag worden gesitueerd;
  3. c. de goothoogte van de hoofdgebouwen mag ten hoogste 7m bedragen dan wel ten hoogste 8m, indien de woningen worden gerealiseerd op een gedeeltelijke bovengrondse parkeervoorziening;
  4. d. in afwijking van het bepaalde onder sub c is over twee grondoppervlakten van elk maximaal 300m2 aan de Bloemistenlaan evenwichtig verdeeld langs de straatwand bebouwing met een goothoogte tot maximaal 10m toegestaan;
  5. e. rekening wordt gehouden met het aanwijzen van ruimte voor voldoende parkeerplaatsen in de vorm van gebouwde, zoveel mogelijk ondergronds gesitueerde, parkeervoorzieningen, met dien verstande dat voorzover deze parkeervoorzieningen in de open lucht worden gesitueerd zij vanaf de openbare weg en aangrenzende tuinen door middel van groenvoorzieningen zoveel mogelijk aan het zicht worden onttrokken;
  6. f. voor de overige open ruimte rondom de woonbebouwing zoveel mogelijk wordt voorzien in een groene inrichting, met dien verstande dat tenminste 40% van de grondoppervlakte van het wijzigingsgebied onbebouwd zal blijven;
  7. g. de ontsluiting van het wijzigingsgebied voor gemotoriseerd verkeer plaatsvindt vanaf de Bloemistenlaan dan wel de Zoeterwoudsesingel op zodanige wijze dat de verkeersveiligheid blijft gewaarborgd;
  8. h. bij de situering van de bebouwing en onbebouwde ruimte rekening wordt gehouden met de belangen van de omgeving, zoals bezonning van en lichttoetreding in aangrenzende tuinen en de aanleg van ontsluitingspaden voor zowel de bestaande, als nieuwe woningen;
  9. i. voor het overige zijn de bepalingen van de artikelen 9, 11, 16, 17, 21 en 22 van overeenkomstig toepassing en hiernaast geldt voor de gronden begrepen in het wijzigingsplan het bepaalde in artikel 28 inzake de watercompensatie.

1.4 Leeswijzer

Onderhavig wijzigingsplan bestaat naast deze inleiding, met de aanleiding, de ligging van het plangebied en informatie over het vigerende bestemmingsplan, het 'moederplan' uit nog vijf hoofdstukken.

In hoofdstuk 2 wordt het voorgenomen initiatief en de locatie nader omschreven en toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt verantwoord waarom het initiatief past binnen het bestaande beleid van de gemeente Leiden. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de (milieu)technische uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 bevat de verklaring van de planregels en tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Wijzigingsplan

2.1 Het Plangebied

2.1.1 Geschiedenis van het plangebied

De Bloemistenlaan ligt in de Tuinstadwijk en behoort tot de zogenaamde Zuidelijke Schil. Dit is een belangrijk deel van de stad gebouwd in jaren 1900-1940. De Bloemistenlaan ligt net buiten de singel van de binnenstad van Leiden. Dit deel van Leiden behoort tot de eerste planmatige uitleggebieden van de stad en is ontstaan eind 19e eeuw. Voordat het gebied werd getransformeerd tot woonwijk, deed het dienst als buitenplaats voor de gegoede burgerij van Leiden. Tevens werden de gronden buiten de singels gebruikt voor bloemisterijen en later ook voor blekerijen. De Bloemistenlaan verwijst naar de eerste functie. In de 19e eeuw breidde de stad uit buiten de singels. Aan de Witte- en Zoeterwoudsesingel ontstonden vanaf 1850 de eerste herenhuizen. Ook verrees rond 1850 een blekerij aan de Prinses Wilhelminastraat, ten noorden van de Bloemistenlaan. Dit gaf aanleiding tot het ontwikkelen van zeer eenvoudige arbeiderswoningen aan de Prinses Wilhelminastraat en Bloemistenlaan. De straatprofieleen waren sober ingericht en zeer smal.

Vanaf begin 20e eeuw neemt de bebouwing buiten de singels gestaag toe, en krijgt de Tuinstadwijk vorm. Rond de eeuwwisseling (1900) ontstaat een kentering in stedenbouwkundige opvatting. Er wordt gebroken met de 'speculatiebouw' en ingezet op planmatige ontwikkeling waarbij er meer aandacht wordt geschonken aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de architectonische detaillering van de woningen. De Tuinstad-Staalwijk is als een eenheid ontworpen, hoofdzakelijk in gesloten bouwblokken met groene binnenruimtes. De ruimtelijke kwaliteit is vooral gelegen in de stedenbouwkundige ensembles met groene voortuinen en zorgvuldig vormgegeven woningen.

De Bloemistenlaan is gelegen tussen de Herenstraat en de Lammenschansweg. De Bloemistenlaan ligt op het snijvlak van de planmatige uitleg van Tuinstad-Staalwijk, de 19e eeuwse arbeiderswoningen en de aanwezigheid van de grote bedrijfscomplexen uit de jaren '60. Het profiel van de Bloemistenlaan is aan de zijde vanaf de Herenstraat verschillend ten opzichte van de zijde vanaf de Lammenschansweg. Aan de westzijde is het straatprofiel smal en grenzen achtertuinen aan de straat. Aan de oostzijde is sprake van een breder straatprofiel. De bebouwing sluit aan op het ruimtelijk karakter van de Tuinstad-Staalwijk, maar herbergt ook enkele grote bebouwingscomplexen. Dit maakt dat de Bloemistenlaan vele gezichten kent en daardoor niet over de ruimtelijke kwaliteiten beschikt die in het grootste dele van Tuinstad-Staalwijk kunnen worden ervaren. Juist de aanwezigheid van de grootschalige bedrijfscomplexen zijn een dissonant in de wijk. Transformatie van deze locaties biedt de kans het stedenbouwkundig weefsel te herstellen, door aansluiting te zoeken met de ruimtelijke taal van Tuinstad-Staalwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.WP607-0301_0003.png"

Figuur 3: Het plangebied rondom circa 1850 (rood omkaderd)

2.1.2 Beschrijving van het plangebied

Het plangebied wordt in de bestaande situatie gekenmerkt door de twee aanwezige bedrijfspanden. De bedrijfspanden vormen zoals gezegd een dissonant in de wijk. De panden vormen nagenoeg de grens van het plangebied. Naast de twee bedrijfspanden wordt het plangebied gekenmerkt door de aanwezige (gesloten) doorsteek vanaf de Bloemistenlaan naar de Zoeterwoudsesingel en aan de voorkant van beide bedrijven is op dit moment ook nog beperkte parkeerruimte aanwezig op eigen terrein.

2.2 Beschrijving Van Het Initiatief

Het initiatief waar dit wijzigingsplan op ziet voorziet in de sloop van de twee bestaande bedrijfscomplexen op het terrein (de tegelhandel en de wasserij). Na de sloop zal eerst de aanwezige bodemverontreiniging worden aangepakt en daarna zal begonnen worden met de realisatie van een halfverdiepte parkeerkelder. De parkeerkelder komt onder de woningen (type A en B) te liggen. De woningen komen hierdoor dan ook iets hoger te liggen. De woningen (type A, B en C) zijn eengezinswoningen bestaande uit twee bouwlagen en een kapverdieping. De type A woningen liggen aan de Bloemistenlaan en krijgen hun berging in de onderliggende parkeerkelder. De type B woningen liggen achter de type A woningen en worden gepositioneerd op een dergelijke manier dat hier een hofachtige structuur ontstaat. Ook voor de type B woningen geldt verder dat de bergingen in de parkeerkelder worden gesitueerd.

De type D woningen betreffen appartemenen. Dit complex bestaat uit vier bouwlagen aan de Bloemistenlaan en is daardoor in opzet iets hoger t.o.v. de overige bebouwing. De type C woningen hierachter zijn vervolgens weer eengezinswoningen, met een achterom en berging in de tuin. Tussen de type C en D woningen wordt getracht een 'woonerf' te creeren. Aan de rechterzijde van het plangebied worden tot slot de bestaande garageboxen behouden, waarbij het plan de mogelijkheid biedt om de boxen 1-op-1 te vervangen voor nieuwe garageboxen. Hierbij dient wel nadere aandacht te worden besteed aan de manier van ontsluiting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.WP607-0301_0004.png"

Figuur 4: Globale impressie van het initiatief

2.3 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid

In deze paragraaf is getoetst hoe wordt voldaan aan de in het 'moederplan' (Zuidelijke Schil) gegeven voorwaarden voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Per voorwaarde wordt het voorliggende wijzigingsplan getoetst aan de wijzigingsregels (art. 33.1.1).

33.1.1 Wijzigingsgebied I (locatie Bloemistenlaan)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen binnen het op de kaart als wijzigingsgebied I aangegeven gebied te wijzigen in de bestemmingen Woondoeleinden, Gemengde doeleinden 2, Tuin, Groen en Verblijfsgebied, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de in het eerste lid bedoelde gronden mogen voor maximaal 50% door bebouwing worden ingenomen, met dien verstande dat 10% extra bebouwing is toegestaan ten behoeve van bebouwing met een hoogte tot maximaal 4m;

Het gehele plangebied (wijzigingsgebied I) heeft een oppervlakte van circa 5.120m2. Dit betekent dat 2.560m2 (50%) van de gronden gebruikt mag worden voor bebouwing en nog eens 512m2 (10%)gebruikt mag worden voor extra bebouwing met een hoogte van maximaal 4m. In totaal mag 3.072m² dus worden bebouwd

Onderhavig wijzigingsplan maakt de onderstaande bebouwing mogelijk:

  • Een (gedeeltelijk) ondergrondse parkeergarage, met daarboven op een aantal bouwvlakken en ruimte voor bijgebouwen en aan- en uitbouwen, met een maximaal oppervlak van circa 2.215m²;
  • Twee bouwvlakken voor woningen, links naast de (gedeeltelijk) ondergrondse parkeergarage, met een gezamenlijk oppervlak van circa 661m²;
  • ruimte voor maximaal 30% aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen e.d. buiten de bouwvlakken over een oppervlak van circa 576m², wat neerkomt op circa 173m².

Alles bij elkaar optellend maakt het wijzigingsplan derhalve maximaal 3.049m² aan bebouwing mogelijk. Het blijft daarmee onder de maximale 3.072m², waardoor het plan voldoet aan de gestelde voorwaarde, zoals omschreven in artikel 33.1.1 aanhef en onder a van het bestemmingsplan Zuidelijke Schil 2009.

  1. b. bebouwing met een functie Gemengde Doeleinden 2 uitsluitend binnen een zone van 25m gemeten uit de grens met de Bloemistenlaan mag worden gesitueerd;

In het wijzigingsplan wordt de functie Gemengde Doeleinden 2 (Gemengd - 2) niet opgenomen. De gestelde voorwaarde is dan ook niet van toepassing op onderhaving wijzigingsplan.

  1. c. de goothoogte van de hoofdgebouwen mag ten hoogste 7m bedragen dan wel ten hoogste 8m, indien de woningen worden gerealiseerd op een gedeeltelijke bovengrondse parkeervoorziening;

De woningen die worden gerealiseerd boven op de (deels) ondergrondse parkeergarage hebben allen een maximale goothoogte van 6 meter, welke onder voorwaarde(n) kan stijgen tot maximaal 6.6 meter. De gestapelde bebouwing aan de Bloemistenlaan, haaks op de Lindestraat heeft een maximale goothoogte van 10 meter (zie sub d). De bebouwing achter de gestapelde bebouwing heeft conform de voorschriften een maximale goothoogte van 6 meter.

  1. d. in afwijking van het bepaalde onder sub c is over twee grondoppervlakten van elk maximaal 300m2 aan de Bloemistenlaan evenwichtig verdeeld langs de straatwand bebouwing met een goothoogte tot maximaal 10m toegestaan;

Zoals reeds hierboven beschreven heeft één bouwvlak langs de Bloemistenlaan een goothoogte van maximaal 10 meter. Dit bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 275m2 en voldoet dus aan de maximaal gestelde 300m2.

  1. e. rekening wordt gehouden met het aanwijzen van ruimte voor voldoende parkeerplaatsen in de vorm van gebouwde, zoveel mogelijk ondergronds gesitueerde, parkeervoorzieningen, met dien verstande dat voorzover deze parkeervoorzieningen in de open lucht worden gesitueerd zij vanaf de openbare weg en aangrenzende tuinen door middel van groenvoorzieningen zoveel mogelijk aan het zicht worden onttrokken;

De benodigde parkeerplaatsen worden gerealiseerd in een halfverdiepte parkeergarage. De parkeerplaatsen worden op deze manier allen uit het zicht onttrokken. Door deze oplossing past de ontwikkeling beter in het stedenbouwkundig enssemble en is er geen afbreuk van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden.

  1. f. voor de overige open ruimte rondom de woonbebouwing zoveel mogelijk wordt voorzien in een groene inrichting, met dien verstande dat tenminste 40% van de grondoppervlakte van het wijzigingsgebied onbebouwd zal blijven;

Naast de aangewezen bouwvlakken en de mogelijkheid om op diverse onderdelen bijgebouwen e.d. te realiseren blijven de overige gronden onbebouwd (circa . Deze gronden hebben een groen-, tuin-, of verkeers-verblijfsbestemming of maken onderdeel uit van de woonbestemming, maar zijn gelegen buiten het bouwvlak. De onbebouwde gronden bedragen minimaal circa 2.071m2, kortom minimaal 40%. Hiermee voldoet het wijzigingsplan ruimschoots aan de gestelde voorwaarde.

  1. g. de ontsluiting van het wijzigingsgebied voor gemotoriseerd verkeer plaatsvindt vanaf de Bloemistenlaan dan wel de Zoeterwoudsesingel op zodanige wijze dat de verkeersveiligheid blijft gewaarborgd;

De ontsluiting van de halfverdiepte parkeergarage vindt plaats vanaf de Bloemistenlaan. De ontsluiting is zodanig dat hiermee de verkeersveiligheid ter plaatse gewaarborgd blijft. Ontsluiting op de Zoeterwoudsesingel (in de huidige situatie) is daarnaast onwenselijk, omdat dit niet op een verkeersveilige manier kan worden ingepast.

  1. h. bij de situering van de bebouwing en onbebouwde ruimte rekening wordt gehouden met de belangen van de omgeving, zoals bezonning van en lichttoetreding in aangrenzende tuinen en de aanleg van ontsluitingspaden voor zowel de bestaande, als nieuwe woningen;

Het wijzigingsplan houdt rekening met bovenstaande criteria. De toetreding van dag- en zonlicht in belendende panden en tuinen wordt door het nieuwe ontwikkeling die het plan mogelijk maakt niet onevenredig nadelig benadeeld en zal zelfs op onderdelen verbeteren vanwege de afname van het totale bouwvolume in vergelijking met de bestaande situatie.

  1. i. voor het overige zijn de bepalingen van de artikelen 9, 11, 16, 17, 21 en 22 van overeenkomstig toepassing en hiernaast geldt voor de gronden begrepen in het wijzigingsplan het bepaalde in artikel 28 inzake de watercompensatie.

De artikelen 8, 11, 16, 17, 21 en 22 bevatten regels aangaande de diverse bestemmingen. Hiermee wordt rekening gehouden bij het opstellen van de planregels. Artikel 28 inzake de watercompensatie gaat voor onderhavig wijzigingsplan niet op, omdat de verharding ten opzichte van de huidige, bestaande toestand niet toeneemt en juist afneemt.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Beleidskader(s)

De Nationale Omgevignsvisie - NOVI (ontwerp)

De ontwerp-NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze ontwerp-NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.

Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte - SVIR

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening - Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld het bundelen van verstedelijking. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

Besluit ruimtelijke ordening - Bro

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Om aan de eisen van de duurzame ladder te kunnen voldoen dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond en indien het wijzigingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijke gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.1.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggend wijzigingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de transformatie van twee voormalige bedrijven langs de Bloemistenlaan te Leiden tot 33 (nieuwbouw) woningen. Dit betreft een (kleinschalige) lokale ontwikkeling, binnen bestaand bebouwd gebied. Deze ontwikkeling is niet strijdig met de nationale (ontwerp) beleidskader, zijnde de NOVI en de SVIR.

Bij het opstellen van onderhavig wijzigingsplan is het Barro (mede) als uitgangspunt genomen. De onderwerpen genoemd in het Barro staan de uitvoering van het wijzigingsplan niet in de weg.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. Voor de onderzoeksresultaten wordt derhalve verwezen naar paragraaf 3.2.2. Gelet op het gestelde in die paragraaf wordt geconcludeerd dat de ladder voor duurzame verstedelijking de uitvoering van dit wijzigingsplan niet in de weg staat.

3.1.3 Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan staat de uitvoering van het beleid uit de SVIR en de (ontwerp) NOVI niet in de weg. Ook het Barro en het Bro staan de uitvoering van het wijzigingsplan niet in de weg.

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Beleidskader

De Omgevingsvisie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Deze visie is per 1 april 2019 in werkin getreden.

Hoofddoel van de omgevingsvisie Zuid Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Onderzoeksresultaten

Op basis van de Kwaliteitskaart van de provincie kan de locatie worden gekenmerkt als

  • Bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen

Zuid Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlandsen met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn dan ook vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand.

  • Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei

Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door de aanleg van dijken rond droogvallende gronden. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slibben, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.

  • Steden en dorpen

Steden: Kenmerken als identiteit van de plek, de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Zie bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.

Naast het aspect Steden, spelen ook de aspecten Hoogbouw, Historische centra en kernen en Bedrijventerreinen een rol.

  • Bouwwerken voor energie-opwekking

Nieuwe vormen van energie zullen steeds meer het landschap beïnvloeden. Diverse nieuwe energiedragers zijn bouwwerken die, afhankelijk van locatie, vorm en grootte, matige tot grote invloed op het landschap kunnen hebben. Vooral grote windturbines hebben verreikende invloed. Ook biovergistingsinstallaties en zonnevelden zijn bouwwerken die niet vanzelf en niet altijd passen bij de kenmerken van het gebied. Anderzijds kunnen bouwwerken voor energie-opwekking bijdragen aan nieuwe landschappelijke kwaliteit. Bij bouwwerken voor energie-opwekking is altijd een zorgvuldige locatiekeuze en/of inpassing van belang.

  • Romeinse Limes

De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse Rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen en infrastructuur; steden, grafvelden en (water)infrastructuur die redelijkerwijs behoren tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier, de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en de weg tussen Nijmegen en Rijn. De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes.

Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met de richtpunten uit de omgevingsvisie van de provincie die behoren bij de bovenstaande kenmerken. De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland staat de uitvoering van onderhavig plan dan ook niet in de weg.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Beleidskader

In de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland zijn de provinciale belangen uit de Omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Deze verordening is per 1 april 2019 in werking getreden.

Gemeentelijke plannen worden getoetst aan provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is een betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgezicht (BSD). Stedelijke ontwikkelingen vinden primair plaats binnen het BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen het BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Bro bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleggen vatbaar zijn, te verduidelijken, voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het wijzigingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het wijzigingsplan, maar ook voor de inhoud.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsverordening is één van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

Onderzoeksresultaten

Hieronder worden de belangrijkste aspecten t.a.v. de Omgevingsverordening beschreven, toegelicht en getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.WP607-0301_0005.png"

Uitsnede uit de kaart behorende bij de Omgevingsverordening Zuid-Holland

Hoofstuk 6 van de Omgevingsverordening geeft instructies voor het opstellen van bestemmingsplannen (wijzigingsplan).

Paragraaf 6.2.2 gaat in op de ruimtelijke kwaliteit, waarbij de provincie tevens twee beschermingscategorieën onderscheid. Het plangebied is niet gelegen binnen een van de twee beschermingscategorieën en de voorgenomen ontwikkeling past ook binnen de bestaande gebiedsidentiteit.

Paragraaf 6.2.3 gaat in op het mogelijk maken van (nieuwe) stedelijke ontwikkelingen. Indien een plan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet dit middels de ladder uit de Bro nader worden gemotiveerd c.q. worden toegelicht. Het voorgenomen bouwplan voorziet in de realisatie van 33 nieuwe woningen en kan daarmee worden bestempeld als een stedelijke ontwikkeling. Centrale vragen in het kader van de ladder zijn of er (voldoende) behoefte is voor nieuwe woningen en of de ontwikkeling plaatsvindt binnen of buiten bestaand stedelijk gebied?

De Leidse woningbouwopgave is samen met de opgave van de andere gemeenten in de regio Holland-Rijnland vastgelegd in de Regionale Woonagenda Holland Rijnland (RWA). De regionaal afgestemde opgaven in die woonagenda zijn gebaseerd op de meest actuele driejaarlijkse provinciale woningbehoefteberaming en lokale woningmarktonderzoeken.

Vanuit de woningbehoefte in Leiden en het gemeentelijke beleid (zie ook paragraaf 3.3.3) is de voorgenomen ontwikkeling wenselijk. Wat betreft de woningaantallen blijkt dat het voorgenomen bouwplan c.q. programma past binnen de afspraken rondom de te bouwen woningen in de Leidse regio. Deze aantallen zijn tevens met de provincie Zuid-Holland afgestemd. Hiermee wordt ook voldaan aan dit gedeelte van de ladder, omdat er een duidelijke behoefte aanwezig is.

Tevens is de locatie van het plangebied in zijn geheel gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling die onderhavig wijzigingsplan mogelijk maakt voorziet dus in een behoefte en vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Er wordt derhalve voldaan aan de 'laddertoets'.

Naast de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet onderhavig plan ook in het 'wegbestemmen' van een bestaande bedrijfsbestemming. De provincie heeft ook hiervoor regels opgesteld (art. 6.12). In beginsel is het de bedoeling dat wegbestemde bedrijfsbestemmingen worden gecompenseerd. Compensatie is in onderhavig geval echter niet nodig. Het betreft hier namelijk geen watergebonden bedrijventerrein, er is ook geen sprake van milieucategorie 3 (of hoger) en het totale oppervlak bedraagt minder dan de gestelde 1 hectare.

Tot slot dient rekening gehouden te worden met paragraaf 6.2.8 van de verordening, die toeziet op de bescherming van cultureel erfgoed. Het plangebied is gelegen tegen de Romeinse Limes en het meest noordelijke stukje van het plangebied valt zelfs binnen de Limeszone. Om de Limes en de daarbijbehorende archeologische waarde te beschermen wordt de hiervoor bedoelde dubbelbestemming Waarde - Archeologie 8 mede in het plan opgenomen (zie ook paragraaf 4.1.2).

Conclusie

De Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland staat de uitvoering van onderhavig wijzigingsplan niet in de weg.

3.2.3 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020

Beleidskader

Op 25 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

1. Holland Rijnland is een top woonregio;

2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;

3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;

4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;

5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;

6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;

7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

Onderzoeksresultaten

Voorliggend wijzigingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de nieuwbouw van 33 woningen langs de Bloemistenlaan. Deze (her)ontwikkeling past binnen de hierboven benoemde uitgangspunten in de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020.

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan staat de uitvoering van de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Algemeen beleid

3.3.2 Economisch beleid

3.3.3 Woonbeleid

3.3.4 Duurzaamheidsbeleid

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader

Europees en nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem niet wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de bijbehorende regels staan vermeld in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De regels van de provincie richten zich op het beschermen van de archeologische waarden ter plaatse en in onderhavig geval ook op de Romeinse Limes.

Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

4.1.2 Onderzoeksresultaten

Inleiding

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspaningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het wijzigingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteitvan het archeologische bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.

Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te

worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumenten- vergunning vereist.

De negen waarderingsgebieden zijn:

Waarde - Archeologie 1 Archeologisch rijksmonument
Waarde - Archeologie 2 Gebied van archeologische waarde binnen de singels
Waarde - Archeologie 3 Gebied van archeologische waarde buiten de singels
Waarde - Archeologie 4 Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels
Waarde - Archeologie 5 Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels
Waarde - Archeologie 6 Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting
Waarde - Archeologie 7 Gebieden met een lage archeologische verwachting
Waarde - Archeologie 8 Limeszone zoals aangeduid in de provinciale verordening ruimte
Waarde - Archeologie 9 Gebied van zeer hoge archeologisch waarde zoals aangeduid in de provinciale verordening ruimte

Plangebied

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart weer. Het plangebied is gelegen binnen de zwarte lijnen. In het plangebied zijn 3 archeologische waarden van toepassing, van boven naar beneden gaat het om:

  • Waarde - Archeologie 8 - Limeszone en kanaal van Corbulo (roze);
  • Waarde - Archeologie 5 - Hoge archeologische verwachting ('donker' rood);
  • Waarde - Archeologie 6 - Middelhoge archeologische verwachting ('licht' rood).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.WP607-0301_0006.png"

Uitsnede archeologische waardenkaart van Leiden, plangebied (zwarte lijnen)

Archeologisch onderzoek

In lijn met het beleid, wat streeft naar het zo verantwoord mogelijk beschermen van archeologische bronnen is door de ontwikkelaar in het kader van het opstellen van onderhavig wijzigingsplan archeologisch (voor)onderzoek uitgevoerd. Hoewel de gemeente namelijk haar archeologische bronnen zo goed mogelijk wil beschermen, wil dit niet zeggen dat op dergelijke locaties geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Het onderzoek is noodzakelijk om te kijken of er daadwerkelijk sprake is van archeologische bronnen en zo ja hoe deze eventueel beschermd, vastgelegd en/of opgegraven kunnen worden, zodanig dat ze door de beoogde ontwikkeling niet verloren gaan.

Het uitgevoerde onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en inventariserend verldonderzoek. Het volledige onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 2).

De (middel)hoge archeologische verwachting in het gebied wordt door de onderzoeksresultaten bevestigd. In het plangebied bevinden zich naar alle waarschijnlijkheid historische bebouwings-/funderingsresten uit de nieuwe tijd. Dieper in de ondergrond zijn ook kreekoeverafzettingen aangetroffen. Deze afzettingen gaan gepaard met een middelhoge archeologische verwachting van voor de periode bronstijd-vroege middeleeuwen. Gelet op de (middel)hoge archeologische verwachting en de voorgenomen (bouw)ingrepen, waaronder het aanleggen van een halfverdiepte parkeerkelder is in een later stadium aanvullend onderzoek noodzakelijk, om de (eventuele) archeologische resten verder in kaart te brengen, middels een proefsleuvenonderzoek. Dit aanvullend onderzoek zal plaatsvinden na de sloop van de huidige bebouwing en is noodzakelijk om de diverse benodigde omgevingsvergunningen te verkrijgen. De ontwikkelaar is op de hoogte van deze situatie en zich bewust van het feit dat er later aanvullend archeologisch onderzoek nog dient plaats te vinden, waarbij de ontwikkelaar ook rekening heeft gehouden met de financiële effecten hiervan.

4.1.3 Conclusie

Ter bescherming van de archeologische waarden én om het uitvoeren van aanvullend onderzoek te garanderen zijn in het wijzigingsplan een aantal dubbelbestemmingen opgenomen. Conform de archeologische waardenkaart van Leiden zijn in het plangebied de dubbelbestemming(en) Waarde - Archeologie 5, Waarde - Archeologie 6 en Waarde - Archeologie 8 opgenomen.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader

4.2.2 Onderzoeksresultaten

De locatie van onderhavig plan is gelegen binnen het beschermd stadsgezicht 'Leiden Zuidelijke Schil'. Dit deel van de stad behoort tot de eerste planmatige uitleggebieden en is ontstaan eind 19e eeuw. Deze straat is een voorbeeld van de vrij willekeurige uitbreidingen uit het eind van de 19e eeuw. Deze straatjes zijn zonder stedenbouwkundige planning aangelegd vanuit de bestaande prestedelijke uitvalswegen, meestal op initiatief van particuliere investeerders. De bebouwing bestaat vaak uit kleine en dicht opeen gebouwde arbeidershuisjes. De lengte van de straat wordt bepaald door het aantal huisjes dat de investeerder wenste te bouwen. Andere voorbeelden zijn de Prinses Wilhelminastraat en de Rijndijkstraat. Het einde van de Bloemistenlaan sluit aan op Tuinstadwijk, een planmatige ontwikkeling in het begin van de 20e eeuw, waarbij aandacht was voor de openbare ruimte en groen.

Het bouwplan dat met dit wijzigingsplan mogelijk gemaakt wordt sluit aan bij de randvoorwaarden uit het stedenbouwkundig programma van eisen uit 2013. Door het doorzetten van de rooilijn en typologie van de bebouwing van het eind van de Bloemistenlaan ontstaat er een homogene gevelwand. De tuinmuren zullen hier een belangrijk onderdeel in vormen. De overgang tussen voortuin en achtertuin wordt hiermee geduid. Er wordt in dit model gereageerd op de Wilhelminastraat en de Lindestraat. In het binnengebied ontstaat een perceelsgewijze verkaveling die hier goed passend is. Qua maat en schaal voegt dit plan zich goed in deze omgeving.

De locatie wordt verder niet gekenmerkt door een landgoed- en/of molenbiotoop. Wel is het bestaande pand op het adres Bloemistenlaan 50a aangemerkt als een karakteristiek pand. Hier dient bij de toekomstige sloop rekening mee te worden gehouden. Het pand op het adres Zoeterwoudsesingel 23 is ook onderzocht op karakteristieke waarden, maar deze zijn niet aangetroffen tijdens een bezoek.

Gemeentelijke monumenten en bouwhistorische waarden

De woningen aan de noordzijde van het plangebied zijn allen gemeentelijke monumenten (Zoeterwoudsesingel 15 t/m 22). Dit zijn panden die vanwege hun schoonheid, wetenschappelijke of cultuurhistorische betekenis van lokaal belang worden geacht. Kijkend naar de omschrijving van de panden, behorende bij de monumentale status, vormen ze een waardevol onderdeel van een stedelijk en architectonisch ensemble. Hierbij zijn enkel de woningen beschermd en maken de achtertuinen geen onderdeel uit van de monumentale status. De waardering van de gemeentelijke monumenten hangt verder niet samen met de bestaande aangrenzende bedrijfspanden en de waardering zal dan ook niet minder worden na sloop en bouw van de nieuwe woningen. Het voorliggende plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de gemeentelijke monumentale status en/of de waardering van de huizen.

In de bestaande bebouwing van de voormalige wasserij zijn (resten van) een oud(er) fabriekspand waarneembaar. Op voorhand is er door Erfgoed Leiden en Omsterken (ELO) gekeken of dit (voormalige) fabriekspand cultuurhistorische en/of bouwhistorische waarden vertegenwoordigt die beschermenswaardig zijn. Uitkomst van het bezoek is geweest dat deze waarden niet tot nauwelijks aanwezig zijn. Eventueel aanvullend onderzoek op dit punt is dan ook niet noodzakelijk en de beoogde sloop zorgt dan ook niet voor een aantasting van de cultuurhistorische en/of bouwhistorische waarde(n) ter plaatse.

4.2.3 Conclusie

Het onderhavige plan zorgt niet voor een onevenredige aantasting van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden. Daarnaast wordt in de regels de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie opgenomen om dit ook in de toekomst te voorkomen.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Ecologische quickscan

Door bureau Taharo is in augustus 2019 een ecologische quickscan uitgevoerd. Daarvoor is op locatie en in literatuur onderzocht of en welke beschermde plant- en diersoorten (kunnen) voorkomen. Ook is onderzocht of de locatie deel uitmaakt / of in de nabijheid ligt van beschermde natuurgebieden genaamd Natura 2000-gebieden en/of het Nationale natuurnetwerk (NNN). Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen en conclusies. Het gehele rapport is als bijlage toegevoegd (Bijlage 3)

Uit de quickscan komt naar voren dat het plangebied niet is gelegen binnen een Natura 2000-gebied en/of het Natuurnetwerk.Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied is Meijendel & Berkheide op circa 6,5 kilometer van het plangebied. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling (van bedrijf naar wonen) is de verwachting niet dat deze ontwikkeling nadelige effecten zal hebben op het gebied. Ook worden de kenmerken en waarden van de huidige staat van het NNN, gezien de aard van de voorgenomen plannen, niet aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van Natura 2000 en de NNN wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Naast de gebiedsbescherming is ook gekeken naar de soortenbescherming. Er is gekeken naar diverse beschermingsregimes, waarbij de vragen zijn of ze (kunnen) voorkomen én of het voorgenomen plan een effect heeft op de (beschermde) soort.In het kader van de soortenbescherming is gekeken naar: vogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen, beschermde ongewervelde diersoorten en vaatplanten.

Op basis van de quickscan wordt geconcludeerd dat vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van de huismus en vleermuizen noodzakelijk is. Bij met name de sloop ten behoeve van de nieuwbouw zijn negatieve effecten op de verblijfplaatsen van deze soorten immers niet uitgesloten. Dit vervolgonderzoek zal moeten plaatsvinden in het kader van de benodigde Omgevingsvergunningen ten behoeve van de sloop en bouw. Het kan zijn dat er in dit kader maatregelen getroffen dienen te worden en/of een ontheffing noodzakelijk is. Naast dit vervolg onderzoek dient bij alle (toekomstige) werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen en geldt daarnaast de zorgplicht uit de Wet Natuurbescherming (art. 1.11).

Nader ecologisch onderzoek

In lijn met de conclusies uit de uitgevoerde quickscan is door de ontwikkelaar een nader ecologisch onderzoek laten uitvoeren. Door bureau Taharo is in de periode september 2019 - juni 2020 een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd bij deze toelichting (Bijlage 4). Hieronder gaan we in op de belangrijkste conclusies uit het uitgevoerde onderzoek.

Uit de eerder uitgevoerde quickscan bleek dat het plangebied met name (mogelijk) geschikt is voor vleermuizen. Er zijn mogelijk geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig, met name in de spouwmuren van de voormalige stomerij. Door het verdwijnen van met name dit gebouw en de kruiden-, struik- en boombegroeiing her en der op het terrein kunnen mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen en/of foerageergebieden en vliegroutes verdwijnen.

Binnen het plangebied gaan, door de voorgenomen ontwikkeling, geen vaste rust- of verblijfplaatsen voor vleermuizen verloren. Het plangebied fungeert niet als essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute voor de gewone dwergvleermuis of andere soorten vleermuizen. Op grond hiervan kan gesteld worden dat het plangebied geen essentieel foerageergebied is of essentiële vliegroutes bevat voor vleermuizen.

Mogelijk kunnen wel vleermuizen verstoord worden. Dit dient uiteraard voorkomen te worden door tijdens de sloop en nieuwbouw allereerst de zorgplicht in acht te nemen en daarnaast geen verlichting te richten op de achtertuinen van de woningen langs de Zoeterwoudsesingel.

Negatieve effecten van de ingreep op vleermuizen zijn niet te verwachten. Indien rekening gehouden wordt met het voorkomen van verstorende verlichting op het aangrenzende foerageergebied aan de noordkant van het plangebied, wordt met het uitvoeren van de werkzaamheden de Wet natuurbescherming niet overtreden.

Bomeninventarisatie

Aangezien het plangebied binnen de bebouwde kom is gelegen en er ook geen volwassen bomen aanwezig zijn binnen het plangebied, is toetsing aan het onderdeel houtopstanden conform de Wet Natuurbescherming niet aan de orde bij dit plan.

Kijkend naar de huidige situatie van het plangebied komen hier op dit moment geen bomen voor. Het vellen van bomen is dan ook niet aan de orde. Wel dient bij de daadwerkelijke uitvoering (werkzaamheden) rekening te worden gehouden met de bomen aan de Bloemistenlaan en de bomen in de tuinen langs de Zoeterwoudsesingel. Hoewel de bomen in de tuinen geen monumentale bomen betreffen, hebben ze allen wel een bepaalde waarde. Sommige staan dicht tegen de perceelsgrens en hierbij dient door de ontwikkelaar uiteraard ook rekening te worden gehouden bij de uitvoering van de werkzaamheden. Het is onwenselijk dat de bomen door de werkzaamheden worden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.WP607-0301_0007.png"

Aanwezige bomen rondom het plangebied

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken staat het aspect ecologie de uitvoering van het voorgenomen bouwplan niet in de weg. Wel zullen de benoemde maatregelen en aanbevelingen in de onderzoeken in acht moeten worden genomen. Daarbij dient bij de definitieve uitvoering uiteraard rekening te worden gehouden met het broedseizoen en de zorgplicht.

4.4 Kabels En Leidingen

4.4.1 Beleidskader

Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het wijzigingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in een dergelijke zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij werkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen wijzigingsplannen passende regelingen bieden.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Om de aanwezigheid van kabels en leidingen in en rondom het plangebied inzichtelijk te maken is een Klic melding opgevraagd bij het Kadaster door de ontwikkelaar. De melding is bijgevoegd (Bijlage 5). Onderstaande afbeelding laat zien welke kabels en leidingen er in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Er lopen diverse reguliere kabels en leidingen langs en rondom het plangebied, maar de aanwezige kabels en leidingen noodzaken niet tot het opnemen van een specifieke (beschermende) regeling in onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.WP607-0301_0008.png"

Naast de reguliere kabels en leidingen is er in het bestaande pand aan de Bloemistenlaan 50a een traforuimte aanwezig met kabels en leidingen van Liander, waaronder een middenspanningskabel. Deze traforuimte zal in het nieuwe plan op een nader te bepalen plaats terugkomen. Voor de exacte invulling zal de ontwikkelaar met de diverse partijen nadere afspraken moeten maken.

4.5 Milieu

4.5.1 Milieueffectrapportage

4.5.2 Bedrijven en milieuzonering

4.5.3 Bodem

4.5.4 Externe veiligheid

4.5.5 Geluid

4.5.6 Luchtkwaliteit

4.5.7 Stikstof

4.6 Stedenbouwkundige Inpassing

Het project aan de Bloemistenlaan 50a-51 dient zowel in ruimtelijk als historisch opzicht zorgvuldig te gebeuren. Het gebied bevindt zich immers in het beschermd stadsgezicht van Leiden.

Historie

De Bloemistenlaan ligt in de Tuinstadwijk en behoort tot de zogenaamde Zuidelijke Schil. Dit deel van Leiden behoort tot de eerste planmatige uitleggebieden van de stad en is aan het einde van de 19e eeuw ontstaan. De gronden buiten de singels werden eerst gebruikt voor bloemisterijen (Bloemistenlaan!) en later ook voor blekerijen. Dit gaf ook aanleiding tot het ontwikkelen van de eenvoudige arbeiderswoningen aan de Wilhelminastraat en Bloemistenlaan. De straatprofielen waren sober ingericht en zeer smal. Rond de vorige eeuwwisseling ontstaat een kentering in stedenbouwkundige opvatting. Er wordt ingezet op planmatige ontwikkeling waarbij er meer aandacht wordt geschonken aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de architectuur. De Tuinstad-Staalwijk is als een eenheid ontworpen, de ruimtelijke kwaliteit is vooral gelegen in de stedenbouwkundige ensembles met groene voortuinen en zorgvuldig vormgegeven woningen.

Huidige situatie

De Bloemistenlaan ligt op de overgang tussen deze opvattingen. Het profiel van de Bloemistenlaan is aan de zijde van vanaf de Herenstraat verschillend ten opzichte van de zijde aan de Lammenschansweg. Aan de westzijde is het straatprofiel smal en grenzen achtertuinen van de woningen aan de Wilhelminastraat aan de straat. De andere zijde (richting Lammenschansweg) is voorzien van een breder profiel. De bebouwing sluit aan op het ruimtelijk karakter van Tuinstad-Staalwijk, maar herbergt ook enkele grote bebouwingscomplexen.

Dit maakt dat de Bloemistenlaan vele gezichten kent en daardoor niet over de ruimtelijke kwaliteiten beschikt die in het grootste deel van Tuinstad-Staalwijk kunnen worden ervaren. Juist de aanwezigheid van de grootschalige bedrijfscomplexen is een dissonant in de wijk.

Ontwikkeling
Door het gebied als een stedenbouwkundig ensemble te ontwerpen, wordt aansluiting gezocht met de nabij gelegen structuren van de stadsuitleg uit de 20e eeuw. De opgave is de reparatie van het stedenbouwkundige ensemble, gevormd door het bouwblok tussen Bloemistenlaan en Zoeterwoudsesingel. Daarnaast zijn de volgende randvoorwaarden meegegeven voor het ontwerp:

  • De woningen aan de Bloemistenlaan vormen een formele rand. De rooilijn is zodanig gekozen dat er ruimte ontstaat voor voortuinen.
  • Het binnengebied krijgt een informeler karakter, bijvoorbeeld een woonprogramma met patio-of hofjeswoningen.
  • De woningen ontsluiten aan de zijde van de Bloemistenlaan.
  • De woningen hebben een kap met een vergelijkbare hellingshoek als de bestaande bebouwing langs de Bloemistenlaan.
  • Binnenterreinen worden zo groen mogelijk ingericht.
  • Het parkeren geschiedt bij voorkeur (half-)verdiept en uit het zicht (conform Leids Parkeerbeleid)
  • De materialisering en detaillering sluiten aan op architectuurstijl Tuinstad-Staalwijk.
  • Op prominente locaties (zichtlijnen, kruisingen) is er een beperkte mogelijkheid voor een hoogteaccent (max 3 lagen met kap).
  • De bepalingen van de wijzigingsvoorschriften voor de locatie aan de Bloemistenlaan zoals opgenomen in het bestemmingsplan Zuidelijke Schil (art 33.1.1. planvoorschriften van het bestemmingsplan) zijn onverkort van toepassing.

Het onderhavige plan voldoet aan deze voorwaarden en is daarmee voor de gemeente akkoord. In het vervolgproces zal nog wel nader overleg plaatsvinden over de verdere detaillering met name met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte.

Tot slot wordt ten aanzien van de locatie van de voorgevelrooilijn van de woningen aan de Bloemistenlaan onderstaande nog mede in ogenschouw genomen.

In het Stedenbouwkundig Programma van Eisen uit 2013 wordt als uitgangspunt meegeven dat de nieuwe ontwikkeling aan de zijde Bloemistenlaan moet aansluiten op de bestaande rooilijn(en) en dat hierbij ruimte moet worden gecreëerd voor voortuinen. Met het huidige ontwerp is aansluiting op de bestaande rooilijnen gezocht en is er ruimte voor voortuinen. Deze voortuinen zijn ook als zodanig bestemd. In het gebied is sprake van verschillende rooilijnen. In onderhavig geval worden hiermee vooral de bebouwingsgrenzen in stedenbouwkundig opzicht genoemd. De woningen oostelijk van het plangebied liggen op circa 4 meter van de straat (trottoir), waarbij rekening is gehouden met de erkers. Bij de bestaande bebouwing aan de westzijde ligt de rooilijn c.q. bebouwingsgrens (met de schuttingen van de achtertuin) feitelijk direct aan de straat. Daarbij wordt met de positionering van de rooilijnen in het nieuwbouwplan ook de bestaande knik opgevangen die de Bloemistenlaan maakt ter hoogte van het plangebied. Met de nu gekozen rooilijn op circa 2,5 meter afstand van het trottoir is er een logische overgang tussen deze verschillende rooilijnen/bebouwingsgrenzen gekozen. De conclusie is dat het plan, gelet op het voorgaande, stedenbouwkundig goed is ingepast en voldoende rekening houdt met de bestaande rooilijnen/bebouwingsgrenzen. Tot slot zorgt de positionering van de bebouwing ook niet voor extra schaduwwerking c.q. minder zonlicht in de betreffende woningen aan de overzijde en/of tast het direct andere belangen aan van omwonenden.

Bezonning

Uitgangspunt van het bouwplan is dat de bezonning niet onevenredig (nadelig) wordt beïnvloedt en dat daarmee het wijzigingsplan in lijn is met artikel 33.1.1 onder h van het bestemmingsplan Zuidelijke Schil 2009. Om te bepalen of onderhavig plan de bezonning niet onevenredig (nadelig) wordt beïnvloedt heeft de ontwikkelaar een bezonningsstudie uitgevoerd (Bijlage 11 Bezonningsstudie).

Om te bepalen of de bezonning niet onevenredig veranderd wordt vaak gebruik gemaakt van de lichte of zware norm van TNO. De lichte norm houdt in dat er op een gebouw gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode 19 februari tot en met 21 oktober. De zware norm betekent dat er in de periode van 21 januari tot en met 22 november bezonning mogelijk is gedurende drie uren per etmaal. De gemeente Leiden hanteert deze normen echter niet en sluit in de praktijk vaak aan bij de Haagse bezonningsnormen.

In de studie van de ontwikkelaar is andere data toegepast dan de data zoals die door TNO gehanteerd wordt. Het is echter wel vast te stellen of de bezonning niet onevenredig c.q. significant verslechterd en/of wordt aangetast. De conclusie is dat de bezonningsstudie aantoont dat op de getoonde dagen de situatie met betrekking tot de bezonning niet significant verslechterd en op onderdelen zelfs verbeterd.

Kortom het wijzigingsplan houdt dan ook voldoende rekening met de bezonningssituatie, waarmee het plan voldoet aan artikel 33.1.1 onder h van het bestemmingsplan Zuidelijke Schil 2009.

4.7 Verkeer En Vervoer

4.7.1 Beleidskader

Mobiliteitsnota Leiden 2020-2030 'Leiden Duurzaam Bereikbaar' (ontwerp)

Er wordt op dit moment hard gewerkt aan een nieuwe mobiliteitsnota. Deze nota is een actualisatie van de mobiliteitsnota die in 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. De nota uit 2015 is op onderdelen inmiddels niet meer actueel en verouderd, door o.a. de ambities van het college en door ontwikkelingen, zoals het klimaatakkoord.

Het college heeft de ambitie dat het mobiliteitssysteem schoner wordt. We willen een hoger gebruik van de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fiets en openbaar vervoer. Dit heet in vaktermen een modal schift. Die verschuiving naar duurzame modaliteiten gaat niet vanzelf en kan ook niet ineens. De condities daarvoor moeten worden gemaakt. Daarvoor is mobiliteitsbeleid nodig. Deze nota geeft inhoud aan het gehele beleidsveld van verkeer en vervoer en geeft een overzicht van de doelen die Leiden nastreeft en welke plannen daaraan bijdragen.

De maatregelen die in deze nota zijn opgenomen, leiden tot een totaalbeeld van het Leidse verkeers- en vervoersnetwerk Onderdelen hiervan zijn:

  • een goed fietsroutenetwerk en de bijbehorende stallingen;
  • een effectief voetgangersbeleid;
  • een netwerk voor openbaar vervoer (OV) bestaande uit spoor, HOV-lijnen, een stads- en streeknet en een autonetwerk.

Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022

Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 vastgesteld.

Deze nota legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Leiden vast. De nota benoemt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren. Hier zijn nieuwe maatregelen bij, maar ook veel maatregelen waarover de afgelopen jaren al besluitvorming heeft plaatsgevonden. Ook de laatste zijn in deze nota opgenomen, want een belangrijk doel van de nota is overzicht te bieden over het gehele mobiliteitsbeleid van de gemeente. De looptijd van de Mobiliteitsnota is van 2015 tot en met 2022. Deze periode komt overeen met het Investeringsprogramma Infrastructuur waar Leiden ook aan werkt. In de Investeringsprogramma worden de middelen belegd voor infrastructuurprojecten.


In deze Mobiliteitsnota zijn zeven ambities verwoord:

  1. 1. versterken van de hoofdontsluitingsstructuur;
  2. 2. bereikbaarheid en omgevingskwaliteit in balans brengen;
  3. 3. stimuleren van langzaam verkeer;
  4. 4. stimuleren van OV-gebruik;
  5. 5. bijdragen aan duurzaamheid en aan minder milieuhinder;
  6. 6. werken aan een gastvrij Leiden;
  7. 7. moderne technologie meer inzetten ten behoeve van verkeer en vervoer.

Parkeervisie Leiden Auto- en fietsparkeren 2020 - 2030

Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad van Leiden de Parkeervisie Leiden Auto- en fietsparkeren 2020-2030 vastgesteld (RV 20.0038). Uit gesprekken over mobiliteit komt duidelijk naar voren; onze bewoners en ondernemers houden van de stad, maar maken zich zorgen over de leefbaarheid als we nog verder groeien. Parkeren wordt hierbij vaak als zorg genoemd: 'kan ik mijn auto nog wel kwijt', 'kunnen bezoekers nog wel naar het centrum komen' en 'hoe krijg en houd ik werknemers als ze straks niet meer met de auto kunnen'. Logische zorgen, die niet oplosbaar zijn door nog meer publieke garages te bouwen, of schaarse openbare ruimte op te offeren voor parkeerplaatsen. Dus is de rode draad van deze parkeervisie: 'de juiste parkeerder op de juiste plek'. Door te kijken hoe we parkeergedrag kunnen sturen, duidelijkheid te geven over waar parkeren wel, en niet meer mogelijk is, te bevorderen dat mensen alternatieven hebben als OV en fiets, willen we de schaarse ruimte optimaal benutten.

De gemeente wil voorkomen dat de bereikbaarheid van de stad nog verder onder druk komt te staan. Daarvoor is een verandering in mobiliteit nodig. De gemeente stimuleert deze verandering door de nadruk op voetgangers, fiets en openbaar vervoer te leggen. Autoverkeer gaat zoveel mogelijk buiten het centrum om, via de ringstructuur. De gemeente gebruikt ook parkeren om duurzame mobiliteit te versterken. Hiermee borduurt de Parkeervisie voort en verder op het Beleidsakkoord 2018-2022 en de nieuwe Mobiliteitsnota 2020-2030.

Samenvattend is de parkeervisie opgebouwd langs twee redeneerlijnen:

  1. 1. De juiste parkeerder op de juiste plek. We willen duidelijkheid verschaffen over wie waar tegen welke kosten een plek kan vinden. Zodat de automobilist of fietsparkeerder weet waar hij/zij aan toe is, niet nodeloos hoeft te zoeken, en desgewenst de afweging kan maken om voor een andere vervoerswijze te kiezen als dan makkelijker, goedkoper of betrouwbaarder blijkt te zijn.
  2. 2. Openbare ruimte is, in een sterk groeiende stad, te kostbaar om nog verder te verstenen voor parkeerplaatsen. Liever kiezen wij voor groen, water, spelen, zonnen, wandelen, dan nog meer parkeerplaatsen toe te voegen. We kiezen daarom voor het beter reguleren van het parkeren in de openbare ruimte.

Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020

De nieuwe parkeervisie van de gemeente Leiden heeft ertoe geleid dat het parkeernormen beleid herzien moest worden. De keuzes die de gemeente Leiden in de nieuwe parkeervisie maakt hebben gevolgen voor het parkeernormenbeleid.

De gemeente zet met deze nieuwe beleidsregels in op een flexibelere omgang met parkeernormen. De wijze van berekenen geeft hier o.a. invulling aan. Daarnaast kiest de gemeente voor een nieuwe rolverdeling tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

Deze beleidsregels vervangen het parkeernormenbeleid uit 2012, voor het laatst herzien in 2019, op 18 oktober 2019. De nieuwe beleidsregels zijn op 20 juli 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld (BW 20.0379).

Beleidsregels parkeernormen Leiden d.d. 18 oktober 2019

Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen en ook om te kunnen blijven werken met een parkeerfonds.

Op 29 november 2014 is vervolgens de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen, waaronder de parkeerregeling. Dit houdt in dat bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld artikel 2.5.30 van de bouwverordening vervalt en de parkeerregeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Dit is bepaald in het nieuwe artikel 133 van de Woningwet. Er geldt hiervoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018: na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking. Daarnaast geldt dat plannen, die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet in procedure worden gebracht, ook moeten zijn voorzien van een regeling ten aanzien van het parkeren.

In het bestemmingsplan moeten dus regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B&W op 28 februari 2012 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (BW 12.0189). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.

Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen, specifieke normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

Deze paragraaf gaat in op vier belangrijke aspecten ten aanzien van Verkeer en Vervoer, namelijk: parkeren (auto's en fietsen), verkeersbewegingen, ontsluiting en situatie rondom de Wilhelminastraat. In het kader van de laatste twee aspecten is nader onderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng. Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd bij deze toelichting (Bijlage12).

Parkeren

Op basis van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden en het bestemmingsplan 'parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening' geldt:

"Indien een ruimtelijke activiteit daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het terrein waar die activiteit plaatsvindt of dat bij die activiteit behoort. De vereiste ruimte heeft alleen betrekking op een nieuw ontstane parkeerbehoefte.

De laatste zin impliceert dat een ontwikkeling alleen de extra parkeervraag conform de vastgestelde normen en beleidsregels hoeft op te lossen, dat de ontwikkeling realiseert ten opzichte van de bestaande situatie. Een bestaand parkeertekort hoeft niet opgelost te worden.

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte bieden de beleidsregels allerlei verschillende normen voor verschillende functies. Bij de beoordeling van onderhavig plan zijn in beginsel de nu vigerende Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 overeenkomstig van toepassing. Echter wordt op basis van het in deze parkeernormen opgenomen overgangsrecht en de afgesloten overeenkomst tussen ontwikkelaar en gemeente (BW 20.0420 d.d. 8 september 2020) teruggevallen op de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2019.

Op basis van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2019 ligt het plangebied in de parkeerzone 'schil' en is de parkeervraag afgerond 50 parkeerplaatsen. Van deze afgerond 50 parkeerplaatsen zijn er 40 voor de nieuwe bewoners en 10 voor bezoekers (0,3 p.p. per woning).

Functie norm aantal totaal p.p.
Koopwoning boven 120 m2 b.v.o. 1,7 per woning 22 37,4 parkeerplaatsen
Koopwoning tussen 65 en 90 m2 b.v.o. 1,4 per woning 7 9,8 parkeerplaatsen
Koopwoning tot 65 m2 b.v.o. 0,8 per woning 4 3,2 parkeerplaatsen
Totaal 50,4 parkeerplaatsen

In de bestaande situatie is er een parkeervraag van afgerond 9 parkeerplaatsen, welke voortkomt uit het gebruik van de Tegelhandel. De wasserij staat al geruime tijd leeg en heeft derhalve geen parkeervraag. Een deel van deze bestaande parkeervraag wordt opgelost op eigen terrein en deels in de openbare ruimte.

Functie norm aantal totaal p.p.
Tegelhandel B.V. (arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf) 0,4 per 100 m2 b.v.o. 2200 m2 b.v.o. 8,8 parkeerplaatsen
Totaal 9 parkeerplaatsen

Op basis van de bestaande en nieuwe parkeervraag ontstaat door de ontwikkeling een parkeereis van afgerond 41 parkeerplaatsen. Om de ontstane parkeereis op te lossen voorziet het wijzigingsplan in regels die de bouw van een (halfverdiepte) ondergrondse parkeergarage mogelijk maken. Om ook te garanderen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd bij de bouw is in de regels een voorwaardelijke verplichting parkeren (artikel 15) opgenomen.

Voor het fietsparkeren wordt voor alle woningen voorzien in stallingsruimte. Deze ruimte wordt door het wijzigingsplan mogelijk gemaakt. De bouw van deze stallingsruimte wordt geborgd door het bouwbesluit, dat bij nieuwbouw stallingsruimte, c.q. een berging eist.

Het aantal te realiseren parkeerplaatsen wordt verder niet beperkt door het wijzigingsplan en feitelijk kan de ontwikkelaar dan ook meer parkeerplaatsen aanleggen als strikt noodzakelijk. Hiervoor geldt uiteraard wel dat dit moet passen binnen de daarvoor bestemde (bouw)regels en een eventueel grotere en/of diepere parkeergarage aan de daarvoor bestemde NEN-normen dient te voldoen. Deze toetsing aan de bouwregels en NEN-normen zal echter pas plaatsvinden bij de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Verkeersbewegingen

De verkeersgeneratie is berekend voor de bestaande (oorspronkelijke situatie) en de nieuwe situatie. De verkeersgeneratie is berekend met behulp van de kencijfers van het kennisinstituut CROW. Hierbij is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.

Onderstaande tabellen geven inzicht in de verkeersgeneratie in de bestaande (oorspronkelijke) en nieuwe situatie.

Bestaande (oorspronkelijke) situatie

Functie Kencijfer
(mvt/etm/100m²)
Oppervlakte b.v.o. Werkdagfactor Verkeersgeneratie (mvt/etm)
Tegelhandel 4,9 2.200m² x 1,33 143
Wasserij 6,3 2.295m² x 1,33 185
Totaal 328

De bovenstaande tabel laat zien dat er in de bestaande situatie sprake is van 328 verkeersbewegingen op een werkdag. Hoewel er daarbij geen specifieke kencijfers zijn voor het aandeel vrachtverkeer kan wel worden aangenomen dat zeker in geval van de tegelhandel een significant deel van de verkeersbeweging van vrachtverkeer afkomstig is.

Nieuwe situatie

Functie Kencijfer
(mvt/etm/won)
Aantal Werkdagfactor Verkeersgeneratie (mvt/etm)
Koopwoning boven 120 m² b.v.o. 5,8 22 x 1,11 142
Koopwoning tussen 65 en 90 m² b.v.o. 4,1 7 x 1,11 32
Koopwoning tot 65 m² b.v.o. 3,2 4 x 1,11 15
Totaal 189

Uit de berekening blijkt dat de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie 189 verkeersbewegingen per werkdag bedraagt. Veruit het grootste deel van deze bewegingen komt voort uit de (nieuwe) bewoners van de te bouwen woningen en een deel zal afkomstig zijn van bezoekers en overig verkeer, zijnde pakketbusjes en vuilniswagens

Kijkend naar beide situaties kan geconcludeerd worden dat in de nieuwe, toekomstige situatie het aantal verkeersbewegingen afneemt met 139 verkeersbewegingen per etmaal op een werkdag. Daarbij zal er in de nieuwe situatie nauwelijks sprake zijn van structureel vrachtverkeer en enkel incidenteel vrachtverkeer voor bijvoorbeeld verhuizingen, pakketbezorging e.d.

Ontsluiting

In het kader van de ontsluiting c.q. de verkeerseffecten is in het onderzoek gekeken naar vijf aspecten:

1. Ontsluiting van de planlocatie/wijk

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Leidse binnenstad in de Tuinstadwijk. Deze wijk kent verschillende erf-/gebiedstoegangswegen, en het verkeer zal zich in verschillende windrichtingen verspreiden. Voor het bouwplan zijn vooral de Bloemistenlaan, Lindestraat, Leliestraat en Herenstraat als erftoegangswegen van belang en de Lammenschansweg als gebiedsontsluitingsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.WP607-0301_0010.png"

Ontsluiting van het plangebied en de wijk op de erf- en gebiedsontsluitingswegen.

2. Spreiding van verkeer over de verschillende wegen

De verkeersbewegingen zullen zich uitspreiden over de verschillende wegen. Omdat we niet precies weten hoe het verkeer daadwerkelijk zal rijden is een inschatting gemaakt. Hierbij is wel de aanname dat het meeste verkeer uiteindelijk gebruik zal maken van de Bloemistenlaan, omdat hier een volledige uitwisseling mogelijk is met de Lammenschansweg.

Er is gekeken naar logische routes en naar de voor de hand liggende bestemmingen. Deze inschatting is uiteindelijk vertaald naar de verwachtte verkeerstoe- of afname per straat, uitgaande van de maximale verkeersgeneratie, rondom het plangebied. De resultaten hiervan zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Wegvak Toe- of afname verkeer door planontwikkeling Aandeel van planeffect
t.o.v. huidige situatie (mvt/etm) t.o.v. oorspronkelijke situatie (mvt/etm) (worst-case)
Bloemistenlaan + 189 - 47 100%
Lindestraat + 189 - 47 100%
Leliestraat (ten oosten van Lindestraat) + 151 - 37 80%
Leliestraat (ten westen van Lindestraat) + 95 + 95 50%

Maximale toe- of minimale afname van verkeer op de omliggende wegen ten gevolge van de planontwikkeling

3. Effecten op de Bloemistenlaan

Ten opzichte van de huidige situatie verwachten we per etmaal 189 extra motorvoertuigen over de Bloemistenlaan, dit zijn er 47 minder dan in de oorspronkelijke situatie. Daarnaast zal het vrachtverkeer aanzienlijk dalen door het verdwijnen van de Tegelhandel. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede en zal ook zorgen voor minder trillingshinder. De nieuwe sitautie, met meer personenauto's en minder vrachtverkeer is dan ook positief.

De Bloemistenlaan wordt gezien als een erftoegangsweg/woonstraat, waarbij dagelijkse verkeersintensiteiten van 4.000-6.000 verkeersbewegingen als maximum worden beschouwd. Omdat de Bloemistenlaan smaller is qua profiel dan in de ideale situatie is dit aantal voor deze casus op 1.000 bewegingen gesteld. Bovenstaande aantallen zijn conform Duurzaam Veilig (Duurzaam Veilig is een door verkeersprofessionals gedeeld beeld van de veilige en optimale inrichting van wegen en straten en wordt onderschreven door het CROW en het SWOV).

Uit een verkeerstelling blijkt dat het aantal verkeersbewegingen op de Bloemistelaan dagelijks schommelt tussen de 150 en 200. Indien de planontwikkeling daadwerkelijk zorgt voor de maximale verkeersgeneratie van 189 extra verkeersbewegingen, dan nog blijft het aantal verkeersbewegingen ruim onder de maximale acceptabele norm van 1.000 verkeersbewegingen. T.o.v. de oorspronkelijke situatie is er zelfs een afname van het verkeer en bovendien sprake van veel minder vrachtverkeer.

4. Veiligheid rond in-uitrit parkeergarage

Bij relatief 'kleine' parkeergarages voor bewoners (een stallingsgarage) is een gecombineerde in/uitrit gebruikelijk. Deze dient wel voorzien te zijn van een systeem dat de voorrangssituatie regelt. Daarnaast dient de parkeergarage qua maatvoering e.d. te voldoen aan de geldende NEN-norm (NEN24443:2013). De beoogde locatie van de parkeergarage is akkoord. Bij de daadwerkelijk bouwvergunning zal de parkeergarage nader worden getoetst. Hierbij zal vooral worden gekeken naar de exacte maatvoering van parkeervlakken, draaicirkels en bijvoorbeeld de - hoek van de - hellingsbaan.

5. Effecten andere straten in de wijk

Het verkeer van en naar het plangebied zal zich naar verwachting uitspreiden over verschillende wegen. De grootste effecten zullen zichtbaar zijn dicht bij het plangebied. Naast de Bloemistenlaan zullen dit de Leliestraat en de Lindestraat zijn. Hoe verder weg, hoe meer het verkeer zich zal uitspreiden.

Zowel de Bloemistenlaan als de omliggende straten kunnen de nieuwe verkeersintensiteiten prima aan, en bovendien is er sprake van een verkeersafname ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. De intensiteiten op de omliggende wegen blijven onder de maximaal acceptabele grenswaarde o.b.v. Duurzaam Veilig. In de praktijk kan e.e.a. anders uitpakken, maar ook bij een andere spreiding van verkeer over de verschillende straten zal de planontwikkeling niet tot waarneembare of significante nadelige effecten zorgen.

Wilhelminastraat

In de woningbouwontwikkeling Bloemistenlaan wordt geanticipeerd op een eventuele toekomstige opening van de Wilhelminastraat. Primair wordt hierbij gericht op fiets- en voetgangersstromen. De Wilhelminastraat komt in het ontwerp dan uit op een pleintje. Verkeerskundig wordt door de gemeente geadviseerd de Wilhelminastraat alleen te openen voor langzaam verkeer in combinatie met het autoluw maken van de Wilhelminastraat (opheffen bestaande parkeergelegenheid in de Wilhelminstaraat). Dit vanwege verkeersveiligheid. Aan deze voorwaarde kan op dit moment nog niet worden voldaan. Daarom blijft de bestaande fysieke afsluiting vooralsnog gehandhaafd.

Locatie in- en uitrit parkeergarage

Hoewel het voorliggend wijzigingsplan (verbeelding en planregels) diverse locaties van een in- en uitrit mogelijk maken wordt er in de planvorming wel voorgesorteerd op een in- en uitrit langs de Bloemistenlaan, centraal gelegen in het plangebied. In de optiek van het college hebben de gemeente en de ontwikkelaar in het doorlopen planproces zorgvuldig gekeken naar de beoogde locatie van de in- en uitrit van de parkeergarage. Tijdens dit proces heeft zij tevens naar verschillende mogelijkheden c.q. alternatieven gekeken en die ook onderzocht en afgewogen.

Uitgangspunt(en)

De gemeenteraad heeft in de wijzigingsbevoegdheid die voor deze locatie in het bestemmingsplan Zuidelijke Schil (2009) bepaald dat er “rekening wordt gehouden met het aanwijzen van voldoende ruimte voor parkeerplaatsen in de vorm van gebouwde, zo veel mogelijk ondergronds gesitueerde, parkeervoorzieningen” (Art. 33.1.1 onder e Bestemmingsplan Zuidelijke Schil, 2009).

Het realiseren van een (gedeeltelijk) ondergrondse parkeergarage is niet verplicht gesteld, maar het maken van voldoende ruimte voor parkeervoorzieningen op eigen terrein is dit wel. Dit betekent dat er derhalve altijd sprake zal zijn van een in-/ uitrit vanuit het plangebied naar de openbare weg.

In de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is tevens aangeven dat de ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer op twee manieren kan plaatsvinden. Dat kan zowel vanaf de Zoeterwoudsesingel als vanaf de Bloemistenlaan, maar wel op zodanige wijze dat de verkeerveiligheid gewaarborgd blijft (Art. 33.1.1 onder g. Bestemmingsplan Zuidelijke Schil 2009).

Beoordeling

Bij de beoordeling van de diverse varianten is rekening gehouden met diverse aspecten, waaronder maar niet uitsluitend, de verkeersveiligheid, stedenbouwkundige wensen/eisen en mogelijke overlast voor omwonende(n).

Ontsluiting op de Zoeterwoudsesingel

Ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer is door het college onderzocht, waarbij vanuit verkeerkundig oogpunt is aangegeven dat de ontsluiting van de parkeergarage via de Zoeterwoudsesingel ongewenst is. De aangedragen argumenten hiervoor zijn:

  • Het is niet mogelijk voor auto's om elkaar te passeren langs de toegangsweg die het plangebied verbindt met de Zoeterwoudsesingel. Dit betekent dat auto's moeten kunnen bufferen aan de Zoeterwoudsesingel indien er gelijktijdig auto's in en uit willen rijden.
  • Er is geen bufferruimte beschikbaar op de Zoeterwoudsesingel waardoor dit leidt tot een opstopping van het verkeer;
  • Er is sprake van langsparkeren op de Zoeterwoudsesingel en daarmee slecht zicht bij in-, maar vooral uitrijden;
  • uitrijden is naar verwachting moeilijk gezien de wachtrij voor de verkeerslichten en de neiging om te versnellen om groen te halen;
  • Op de Zoeterwoudsesingel is sprake van éénrichtingsverkeer en dit maakt dat je een circuit moet rijden;
  • er is veel fietsverkeer op dezelfde smalle rijloper van de Zoeterwoudsesingel waardoor een in- en uitrit vanuit verkeersveiligheid niet gewenst is.;
  • er rijden meerdere buslijnen en vrachtverkeer op de Zoeterwoudsesingel waardoor een in- en uitrit vanuit verkeersveiligheid niet gewenst is.

Gelet op de bovenstaande argumenten is geconcludeerd dat de ontsluiting via de Zoeterwoudsesingel niet kan plaatsvinden op een verkeersveilige manier. Deze conclusie heeft geleidt tot het niet verder overwegen van deze ontsluiting in het verdere planproces. Ten overvloede wordt vermeld dat gelet op de conclusie(s) ten aanzien van de verkeersveiligheid een dergelijke ontsluiting ook niet mogelijk is op grond van de wijzigingsbevoegdheid, omdat gelet op het bepaalde in artikel 33.1.1 onder g uit het Bestemmingsplan Zuidelijke Schil het een verplichting is dat de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft.

Ontsluiting op de Bloemistenlaan

Gelet op de wijzigingsbevoegdheid en hiervoor genoemde conclusie blijft enkel de mogelijkheid over om het plangebied, voor wat betreft gemotoriseerd verkeer te ontsluiten op de Bloemistenlaan. De vraag is daarbij welke (exacte) locatie langs de Bloemistenlaan het meest geschikt is.

Voor wat betreft de exacte locatie aan de Bloemistenlaan is er verkeerskundig een voorkeur uitgesproken om de parkeergarage als 'vierde tak' (als in-/uitrit) aan te laten sluiten op de bestaande t-splitsing Bloemistenlaan/Lindestraat en zodoende een kruispunt te creëren. Als dat echter niet goed in het plan is in te passen kan de aansluiting ook op de Bloemistenlaan in de zone tussen nummer 33 en nummer 45 plaatsvinden. Beide opties kunnen zodanig worden vormgegeven dat de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft. Vanuit verkeersveiligheid mag de aansluiting in ieder geval niet tegenover het parkeerpleintje langs de Bloemistenlaan plaatsvinden.

Stedenbouwkundig is het wenselijk om de ontsluiting centraal in het plangebied op de Bloemistenlaan te laten plaatsvinden. Bijna alle woningen zullen gebruik maken van de parkeervoorziening en een centrale positie van de entree van de garage is dan ook logisch en geniet de voorkeur. De plaats van de parkeergarage is centraal in het plan gekozen. Dit leidt niet alleen tot een efficiëntere inrichting van de garage, het zorgt er ook voor dat alle woningen zich op korte afstand van de garage bevinden. Er is daarbij bewust gekozen om de (entree van de) garage niet meer naar de Wilhelminastraat te schuiven. De ruimte aan de oostzijde is wat groter en heeft een gelijkmatiger vorm. Daarbij is in het plan ruimte gemaakt om de Wilhelminastraat, in ieder geval ruimtelijk/visueel, ook aan de oostzijde weer een verbinding met de openbare straat te geven. Hiervoor is de Wilhelminastraat ruimtelijk doorgezet. Het situeren van de garage aan deze zijde van het plangebied zou deze relatie verstoren.

Om de relatie en verbinding met de Wilhelminastraat (in de toekomst) te realiseren is een ontsluiting ter hoogte van de Bloemistenlaan/Lindestraat geen optie. Een ontsluiting op deze locatie, maakt deze wens onuitvoerbaar. Ook zou bij het ontsluiten op deze locatie de parkeergarage aangepast dienen te worden, wat economisch moeilijk uitvoerbaar is, of moet de hele parkeerbak worden verplaatst naar de westzijde van het plangebied. Het resultaat daarvan is naast het niet meer kunnen betrekken van de Wilhelminastraat dat de goothoogte(n) en daarmee ook de bouwhoogte aan de bloemistenlaan verder omhoog gaan. Dit is stedenbouwkundig ook onwenselijk, omdat dan te grote verschillen ontstaan tussen de nieuwe bebouwing en de bestaande, aanzienlijk, lagere bebouwing aan de Wilhelminastraat.

Gelet op alle aangedragen argumenten is er dus voor gekozen om een centrale plek te zoeken in het plangebied langs de Bloemistenlaan. Deze locatie is vanwege de verkeersveiligheid gelegen tussen nummer 33 en nummer 45. Het college begrijpt dat een dergelijke locatie voor sommige omwonenden kan leiden tot lichthinder. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen, althans niet meer te laten zijn, is er gekozen voor de nu voorliggende locatie. Hierbij speelt ook mee dat in de huidige situatie hier ook reeds een in- en uitrit is gesitueerd van het voormalige gevestigde bedrijf. Dit, plus het feit dat verkeersstudies uitwijzen dat de verkeersintensiteiten zullen afnemen, maakt dat het college heeft geoordeeld dat de eventuele lichthinder op deze locatie niet onevenredig zal toenemen c.q. onacceptabel is.

Tot slot merkt het college op dat ook de ontwikkelaar gekeken heeft naar diverse alternatieven, rekening houdend met de uitgangspunten vanuit de gemeente. Het nu voorliggende voorstel voldoet aan deze uitgangspunten c.q. kaders en ook heeft de ontwikkelaar aangetoond dat andere varianten zijn onderzocht en afgewogen. Het college zal deze studie voor de volledigheid als bijlage toevoegen aan het wijzigingsplan (Bijlage 13).

Conclusie

Het college stelt zich dan ook, gelet op het bovenstaande, op het standpunt dat zij de diverse alternatieven voor wat betreft de ontsluiting op een goede en nauwkeurige manier heeft afgewogen, waarbij zij rekening heeft gehouden met de diverse – van belang zijnde - belangen en uiteindelijk een integrale keuze c.q. afweging heeft gemaakt. Het college ziet dan ook geen aanleiding om de voorgenomen locatie van de in- en uitrit te wijzigen.

Ten overvloede meldt het college dat de in-/uitrit uiteindelijk, mede, conform het Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte van de gemeente Leiden zal moeten worden uitgevoerd, waarbij er voldoende (over-) zicht te zijn bij het in- en uitrijden. Deze toetsing zal plaatsvinden in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader

Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan is een structuurvisie die in december 2015 door het rijk is vastgesteld als opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de belangrijkste kaders voor de landelijke waterhuishouding beschrijft. Het Nationaal Waterplan richt zich met name op landelijke watersystemen en het bieden van ruimte voor die systemen op de tijdstippen dat het nodig is, bijvoorbeeld met behulp van de beschikbaarstelling van uiterwaarden bij grote rivieren. Het Nationaal Waterplan heeft geen direct raakvlak met die wijzigingsplan, omdat in het plangebied geen bovenlokale watersystemen aanwezig zijn.

Regionaal Waterplan Zuid-Holland 2016-2021

In het Regionaal Waterplan Zuid-Holland is de provinciale sturingsvisie met betrekking tot de waterhuishouding in de provincie voor de periode tot 2021 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld splitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciale waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt en betreffen het waarborgen van de waterveiligheid, het realiseren van mooi en schoon water, de ontwikkeling van een duurzame (zoet)watervoorziening en het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het plangebied voor dit wijzigingsplan valt geheel binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het beheer van een deel van de watergangen en de bijbehorende kunstwerken in het plangebied, en heeft in het kader van die taak beleidsregels vastgesteld in het zogenaamde Waterbeheerplan. Onder het motto 'droge voeten en schoon water' staat het werk van het Hoogheemraadschap in het teken van drie hoofddoelen: veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water, inclusief goed beheer van de afvalwaterketen. Het zwaartepunt ligt bij de verbetering van regionale keringen, implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestursakkoord Water, renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polder en boezem.

Keur en Uitvoeringsregels

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.


Handreiking Watertoets

Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmings-, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het Waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het Waterschap.

Het Hoogheemraadschap van Rijnland biedt gemeenten de gelegenheid de planeigenschappen op een digitaal formulier in te vullen, waarna een digitale watertoets moet uitwijzen of het bestemmings-, wijzigingsplan of de omgevingsvergunning een 'groot waterbelang' omvat en ook feitelijk contact met de afdeling plantoetsing van het Hoogheemraadschap dient te worden opgenomen.

Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2014-2018

De functie van riolering is het beschermen van de volksgezondheid, het tegengaan van wateroverlast en het beschermen van het milieu. Vanwege het belang van de functie van riolering, de economische waarde van het rioolstelsel en de interacties tussen riolering, wegen en groen, is het voor de gemeente van belang een goede integrale beleidsafweging te maken. De gemeente Leiden heeft daarom in 2013 het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld. In tegenstelling tot het eerdere gemeentelijke rioleringsplannen zijn in dit 'verbrede' plan ook de zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater opgenomen. Die taken vallen sinds de inwerkingtreding van de 'Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken' in 2008 ook onder de gemeenten.

Het gemeentelijke rioleringsplan bevat onder andere de doelstelling om het hemelwater en afvalwater los te koppelen bij nieuwe ontwikkelingen of wanneer onderhoud van het bestaande riool loskoppeling toelaat. In tegenstelling tot gemengde rioolsystemen worden het hemelwater (regelval) en afvalwater bij losgekoppelde rioolsystemen apart opgevangen en wordt het hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater, terwijl het afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) wordt getransporteerd. Dat maakt dat minder water door de RWZI's hoeft te worden verwerkt. Hetgeen kostenbesparend en duurzamer is.

4.8.2 Onderzoeksresultaten

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet En Volgorde Van De Regels

De regels van wijzigingsplan Bloemistenlaan 50a - 51 zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2 Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel 3 t/m 10 Bestemmingsregels:

  • Groen
  • Tuin
  • Verkeer
  • Wonen
  • Waarde - Archeologie 5
  • Waarde - Archeologie 6
  • Waarde - Archeologie 8
  • Waarde - Cultuurhistorie

Hoofdstuk 3

Artikel 11 t/m 16 Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • Overige regels

Hoofdstuk 4

Artikel 17 en 18 Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

5.3 Uitleg Van De Regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

5.3.2 Inleidende regels

Begripsbepalingen (artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingen

Groen (artikel 3)

De bestemming Groen is gegeven aan gronden waarvoor hoofdzakelijk een groene invulling is voorzien. Verharding in de vorm van o.a. wandel- en fietspaden, trottoirs en speel- en nutsvoorzieningen zijn toegestaan, maar verhardingen ten behoeve van autoverkeer of autoparkeerplaatsen niet.

Door deze bestemming te geven aan de strook grond aan de westzijde van het plangebied wordt een groene overgang tussen de bestaande en nieuwe bebouwing gewaarborgd. Daarnaast is de bestemming Groen ook bedoeld om het maximaal aantal te bebouwen m2 te beperken.

Tuin (artikel 4)

Veel (voor)tuinen bij woningen hebben de bestemming Tuin. Deze bestemming is erop gericht dat de tuinen ook daadwerkelijk een tuin blijven. Er is derhalve weinig bebouwing mogelijk binnen deze bestemming.

Verkeer (artikel 5)

De bestemming Verkeer (vervangt de bestemming Verblijfsgebied in de nieuwe SVBP) omvat wegen, groen en water, met o.a. bijbehorende erftoegangswegen, woonstraten, fiets- en voetpaden, trottoirs, in- en uitritten, fietsenstallingen, leidingen en nutsvoorzieningen. Binnen de bestemming zijn passende bouwwerken toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn ook nadere aanduidingen aangegeven voor de locaties van gebouwde parkeervoorzieningen en de (halfverdiepte) ondergronde parkeergarage.

Wonen (artikel 6)

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen (inclusief beperkte kamerbewoning en zorgwoningen) en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, met de daarbij behorende voorzieningen. De bestemming Wonen is gegeven aan de bouwvlakken en de deels bijbehorende (achter)tuinen.

Binnen deze bestemming is ook de nadere aanduiding aangegeven voor de locatie van de (halfverdiepte) ondergrondse parkeergarage.

5.3.4 Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie 5 (artikel 7), Waarde - Archeologie 6 (artikel 8), Waarde - Archeologie 8 (artikel 9)

Leiden kent een rijk en divers archeologisch erfgoed. Door middel van deze dubbelbestemmingen worden deze waarden beschermd. In de dubbelbestemmingen is aangegeven welke werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden en voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning verplicht is.

Waarde - Cultuurhistorie (artikel 10)

Het gehele plangebied is in 2011 aangewezen als beschermd stadsgezicht. Ter bescherming van de karakteristieken en kenmerken van het beschermd stadsgezicht zijn in deze bestemming de bestaande goothoogten, bouwhoogten, kapvorm, kaprichting, kaphelling, parcellering en het bestaand aantal bouwlagen vastgelegd. Deze kenmerken van de gebouwen mogen niet wijzigen ten opzichte van de situatie ten tijde van de ter visie legging van het ontwerp-wijzigingsplan. Ook is het niet toegestaan om gebouwen samen te voegen.

5.3.5 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel (artikel 11)

De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het wijzigingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het wijzigingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

Algemene bouwregels (artikel 12)

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.

Algemene gebruiksregels (artikel 13)

In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en zijn bijzondere verboden opgenomen ten aanzien van de uitoefening van prostitutie en de opslag van vuurwerk.

Algemene afwijkingsregels (artikel 14)

Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het wijzigingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig wijzigingsplan gaat het onder andere om het afwijken van de maatvoering.

Voorwaardelijke verplichting parkeren (artikel 15)

In deze regel is bepaald dat er voldoende parkeerplaatsen (auto's en fietsen) en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar dient te zijn bij de oprichting van een nieuw gebouw, een functiewijziging van gronden en/of gebouwen of een uitbreiding van het bestaande gebruik.

Ter bepaling wanneer sprake is van voldoende parkeergelegenheid en voldoende ruimte voor laden en lossen geldt het beleidskader 'Beleidsregels parkeernormen Leiden', maar die beleidsregels kunnen gedurende de looptijd van het wijzigingsplan worden aangepast. Daarom is in de regel een zogenaamde dynamische verwijzing opgenomen.

Overige regels (artikel 16)

De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.

5.3.6 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (artikel 17)

Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het wijzigingsplan.

De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.

Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk

    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Slotregels (artikel 18)

In de slotregels worden de regels van dit wijzigingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Een wijzigingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het wijzigingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat aan één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

6.1.1 Participatie

Ter voorbereiding op voorliggend (ontwerp)wijzigingsplan hebben verschillende participatiemomenten plaatsgevonden. Gelet op de omvang en de zorgvuldigheid van het participatietraject en de mate van informatie verstreking aan belanghebbende(n) en omwonenden heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat geen inspraakfase doorlopen hoeft te worden, maar dat de feitelijke ruimtelijke procedure start met de ter inzage legging van het ontwerp-wijzigingsplan.

De gemeente en de initiatiefnemer zijn samen een participatieaanpak overeengekomen. De initiatiefnemer is daaarbij verantwoordelijk voor het participatieproces en de afstemming met belanghebbenden. De gemeente neemt deel aan de participatie en bewaakt het publiek belang.

Het wijkcomité Tuinstad-Staalwijk heeft een belangrijke rol gespeeld tijdens de planvorming. In een vroeg stadium van het planproces is het wijkcomité betrokken geraakt. De initiefnemer, gemeente en het wijkcomité overleggen periodiek. Omwonende wijkbewoners zijn persoonlijk benaderd en de wijkvereniging heeft via haar communicatiekanalen (website/nieuwsbrief) informatie over de voorgenomen ontwikkeling gecommuniceerd aan haar achterban. Medio 2019 heeft er een drukbezochte informatiebijeenkomst plaatsgevonden voor omwonenden uit de buurt. Tijdens deze informatiebijeenkomst waren deskundigen van de initiatiefnemer en de gemeente aanwezig om een toelichting te geven en vragen van belanghebbenden te beantwoorden. Tevens konden mensen een reactie achterlaten.

Daarnaast overlegt de initiatiefnemer, samen met de wijkvereniging, met direct omwonenden en belanghebbenden over de raakvlakken. Tijdens deze gesprekken heeft de initiatiefnemer aan belanghebbenden teruggekoppeld op welke manier ontvangen reacties in het plan zijn verwerkt. Op basis van de uitkomst van de informatieavond en de gevoerde gesprekken met belanghebbenden is het plan verder uitgewerkt.

Tijdens de verdere voorbereidings- en uitvoeringsfase zal de initiatiefnemer in gesprek blijven met de wijkvereniging en belanghebbenden. Ook zullen omwonenden verder worden geïnformeerd bij de start van de formele zienswijzentermijn van onderhavig wijzigingsplan.

6.1.2 Zienswijzen

Onderhavig wijzigingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. In die termijn zijn 12 afzonderlijke zienswijzen tegen het ontwerp naar voren gebracht. De ingediende zienswijzen hebben voor diverse aanpassingen c.q. wijzigingen gezorgd.

De ingediende zienswijzen zijn beantwoord in de nota zienswijzen en vooroverleg (Bijlage 14) waarin ook alle wijzigingen zijn weergegeven t.o.v. het ontwerp wijzigingsplan. De ingebrachte zienswijzen zijn betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het wijzigingsplan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van het bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het beplaen van een tijdvak of fasering noodzakleijk is.

Een exploitatieplan is niet noodzakelijk indien het (kosten)verhaal van grondexploitatie anderszins is verzekerd en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd en geen locatie-eisen hoeven te worden vastgesteld. Ten aanzien van onderhavig wijzigingsplan is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de ontwikkelaar en de gemeente, met betrekking tot onder meer de afwikkeling van planschade, ambtelijke kosten en andere zaken. De economische uitvoerbaarheid van het plan is door het aangaan van de anterieure overeenkomst verzekerd.

Daarnaast heeft de ontwikkelaar in zijn plannen (en financiën) voldoende rekening gehouden met het feit dat er voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering nog aanvullend onderzoek noodzakelijk is op het gebied van Archeologie en de Bodem. Ook is de ontwikkelaar op de hoogte van het feit dat hier (financiële) vervolgacties uit kunnen voortkomen in de vorm van o.a. opgravingen en bodemsanering. Gelet op het feit dat de ontwikkelaar voldoende op de hoogte is van de gesteldheid van de bodem (archeologie en verontreiniging) en derhalve hiermee rekening heeft gehouden is ook op basis hiervan de conclusie dat de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende is geborgd.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Brief Provincie Zuid-holland Over Woningbouwbehoefte

Bijlage 1 Brief provincie Zuid-Holland over woningbouwbehoefte

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Ecologische Quickscan

Bijlage 3 Ecologische quickscan

Bijlage 4 Nader Ecologisch Onderzoek Vleermuizen

Bijlage 4 Nader ecologisch onderzoek vleermuizen

Bijlage 5 Klic-melding

Bijlage 5 Klic-melding

Bijlage 6 Aanmeldnotitie Vormvrij M.e.r.

Bijlage 6 Aanmeldnotitie vormvrij m.e.r.

Bijlage 7 Vormvrije M.e.r. Besluit

Bijlage 7 Vormvrije m.e.r. besluit

Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 9 Actualiserend Bodemonderzoek

Bijlage 9 Actualiserend bodemonderzoek

Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 10 Akoestisch onderzoek

Bijlage 11 Bezonningsstudie

Bijlage 11 Bezonningsstudie

Bijlage 12 Verkeersonderzoek

Bijlage 12 Verkeersonderzoek

Bijlage 13 Alternatievenstudie Parkeergarage

Bijlage 13 Alternatievenstudie Parkeergarage

Bijlage 14 Nota Zienswijzen En Vooroverleg

Bijlage 14 Nota zienswijzen en vooroverleg