KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Horeca
Artikel 5 Kantoor
Artikel 6 Maatschappelijk
Artikel 7 Sport
Artikel 8 Tuin
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 11 Verkeer - Railverkeer
Artikel 12 Water
Artikel 13 Water - Waterweg
Artikel 14 Wonen
Artikel 15 Leiding - Riool
Artikel 16 Waarde - Archeologie
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Antidubbeltelregel
Artikel 19 Algemene Bouwregels
Artikel 20 Algemene Aanduidingregels
Artikel 21 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 24 Werking Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
Artikel 26 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie En Uitgangspunten
2.2 Uitgangspunten Voor De Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Inleidende Regels
3.3 Bestemmingsregeling
3.4 Algemene Regels
3.5 Overgangsrecht En Slotregels
3.6 Handhaving
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Inleiding
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Regionaal Beleid
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.6 Conclusie
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Analyse
5.1 Bestaande Situatie
5.2 Relevant Beleid En Ruimtelijke Uitgangspunten Voor De Gebiedsvisie
5.3 Beoogde Ontwikkelingen
5.4 Conclusie
Hoofdstuk 6 Functionele Analyse
6.1 Inleiding
6.2 Wonen
6.3 Maatschappelijk
6.4 Horeca
6.5 Detailhandel, Dienstverlening, Kantoren En Bedrijven
6.6 Verkeer
6.7 Groen En Water
6.8 Conclusie
Hoofdstuk 7 Milieuonderzoek
7.1 Wegverkeerslawaai En Spoorweglawaai
7.2 Industrielawaai
7.3 Luchtkwaliteit
7.4 Bedrijven En Milieuhinder
7.5 Horeca
7.6 Externe Veiligheid
7.7 Bodemkwaliteit
7.8 Leidingen
7.9 Waterhuishouding
7.10 Duurzaamheid
7.11 Ecologie
7.12 Cultuurhistorie En Archeologie
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Waterparagraaf
Bijlage 2 Ecologie
Bijlage 3 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemening'
Bijlage 4 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Stationsgebied e.o

Bestemmingsplan - Gemeente Maassluis

Vastgesteld op 14-12-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Stationsgebied e.o. van de gemeente Maassluis.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroepen

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 antenne-installaties

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 brutovloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.26 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.27 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.28 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.29 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.30 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.31 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.33 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.36 geluidszone - industrie

een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanweg het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.37 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.38 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.39 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.40 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.41 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.42 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.43 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.44 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.45 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.46 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.47 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.48 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.49 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.50 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.51 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.52 woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.53 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

De gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
1. van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan openbaar gebied 1 m;
2. van erf- en terreinafscheidingen elders 2,5 m;
3. van lichtmasten en vlaggenmasten 6 m;
4. van vrijstaande antenne-installaties anders dan ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast 15 m;
5. van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes 5 m;
6. van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties, die op of aan bouwwerken worden gebouwd 5 m;
7. van schotelantennes, ongeacht of zij op of aan bouwwerken worden gebouwd 3 m;
8. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5 m.

Artikel 4 Horeca

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een hotel van ten hoogste 9 kamers;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 5 Kantoor

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. onderwijs, jeugd- en kinderopvang, openbare dienstverlening en verenigingsleven;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde', tevens voor de instandhouding van de aan de molen verbonden cultuurhistorische waarden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats', uitsluitend een begraafplaats met bijbehorende voorzieningen;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 7 Sport

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportfaciliteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 8 Tuin

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. in afwijking van sub a is ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' ten hoogste één bijgebouw per bouwperceel toegestaan met een maximale oppervlakte van 10 m² en een maximale bouwhoogte van 3 m;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
1. van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan openbaar gebied 1 m;
2. van erf- en terreinafscheidingen elders 2,5 m;
3. van lichtmasten en vlaggenmasten 6 m;
4. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2onder c voor het bouwen van overkappingen met een maximale oppervlakte van 4 m² en een maximale bouwhoogte van 2,5 m.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook (opstelstroken en busstroken daaronder niet begrepen);
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water, reclame-uitingen en parkeervoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'garage', tevens garageboxen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water, reclame-uitingen, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' ten hoogste de aangegeven bouwhoogte;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 11 Verkeer - Railverkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens een fietsenstalling met bijbehorende voorzieningen, waaronder:
    1. 1. kleinschalige detailhandel;
    2. 2. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met de SBI-code 527, uit ten hoogste categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en water.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
  3. c. verkeer te water.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. voor het bouwen geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 13 Water - Waterweg

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Waterweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeer te water;
  2. b. water ten behoeve van de waterhuishouding;

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden woningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', tevens gestapelde woningen;
  3. c. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'garage', tevens voor garages en bergplaatsen ten behoeve van het wonen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', tevens bedrijf, uitsluitend op de begane grond;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel, tevens detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd', tevens bedrijven tot ten hoogste categorie B1, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, commerciële en zakelijke dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1b', categorie tot en met categorie 1b, uitsluitend op de begane grond;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1c', categorie tot en met categorie 1c, uitsluitend op de begane grond;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2', categorie tot en met categorie 2, uitsluitend op de begane grond;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens kantoor, uitsluitend op de begane grond;
  12. l. ter plaatse van de aanduiding 'religie', tevens religieuze voorzieningen, uitsluitend op de begane grond;
  13. m. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

14.3 Specifieke gebruiksregels

Op de gronden met de bestemming Wonen is - in samenhang daarmee - ook het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:

  1. a. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m²;
  2. b. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. c. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Artikel 15 Leiding - Riool

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor een afvalwatertransportleiding, inclusief de zakelijk rechtstrook van 5 m aan beide zijden.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 15.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

15.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 15.2 onder b van dit artikel.
  2. b. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Waarde - Archeologie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar geldende bestemmingen - tevens bestemd voor dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering en de bescherming van deze waterkerende functie.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 17.1 bedoeld, worden gebouwd;
  2. b. ten behoeve van de onderliggende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 17.2, onder b.

  1. a. Omgevingsvergunning wordt verleend indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
  2. b. Alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering. De adviesverplichting hoeft niet te worden aangevraagd wanneer er aantoonbaar een keurvergunning overlegd kan worden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 18 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene Bouwregels

19.1 Bestaande maten

  1. a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  3. c. Ingeval van herbouw is het bepaalde onder a. en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

19.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bouwvlakken mogen in afwijking van hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, liftschachten, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Artikel 20 Algemene Aanduidingregels

20.1 Molenbiotoop

Artikel 21 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheideisen van paragraaf 2.5 van de Bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels

23.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de overschrijdingen niet meer mogen bedragen dan 3 m en het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot.

23.2 Archeologische waarden

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 24 Werking Wettelijke Regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Stationsgebied e.o.'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan Stationsgebied e.o. omvat het station Maassluis en de daaraangrenzende woongebieden Taanschuurpolder, Oranjewijk en 't Hoofd. In het plangebied bevinden zich zowel gestapelde als grondgebonden woningen. Daarnaast liggen binnen het plangebied, behalve het station, enkele voorzieningen, zoals een school, de begraafplaats en verschillende commerciële voorzieningen.

Voor het plangebied vigeert thans een aantal verouderde bestemmingsplannen. Dit nieuwe bestemmingsplan heeft een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling voor het plangebied Stationsgebied e.o. als doel. Het bestemmingsplan richt zich voornamelijk op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidelijk deel van de stad Maassluis. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Fenacoliuslaan, de Zuiddijk, de Prinses Julianalaan, het bedrijventerrein de Kade, de Nieuwe Waterweg en de Haven.

Een overzicht van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004_0002.jpg"

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

In het plangebied vigeren momenteel 4 bestemmingsplannen:

bestemmingsplan gemeenteraad Gedeputeerde Staten
Taanschuurpolder II 1 november 1983 29 mei 1984
Binnenstad 13 december 1994 4 april 1995
Oranjewijk 12 maart 1996 17 september 1996
't Hoofd-I 9 december 1997 21 april 1998

Ter plaatse van het station vigeert momenteel geen bestemmingsplan.

Deze bestemmingsplannen kennen over het algemeen een verouderde regeling die niet is afgestemd op het nieuwe beleid van gemeente en andere overheden.

1.4 Planvorm

Gegeven het karakter van het plangebied en de bestaande ruimtelijke kwaliteit, vervult het bestemmingsplan op de eerste plaats een belangrijke beheers- en gebruiksfunctie. De juridische planvorm is om deze redenen afgestemd op het beleid dat erop is gericht de aanwezige functies en kwaliteiten te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van het woongebied in Stationsgebied e.o. is voor dit deelgebied gekozen voor een bestemmingsregeling waarin iedere functie van een eigen toegesneden bestemming en bouwregels is voorzien. Een beperkte functieverandering is mogelijk op basis van nieuwe beleidsontwikkelingen waarbij voldoende rechtszekerheid voor de belanghebbenden in en om het gebied wordt geboden.

1.5 Leeswijzer

In het eerste gedeelte van deze toelichting bij het bestemmingsplan, hoofdstuk 2 en 3, is de gebiedsvisie van het plangebied beschreven met de juridische regeling. Dit betekent dat de gebruikers (burgers en plantoetsers) kunnen volstaan met het lezen van deze hoofdstukken. De hoofdstukken 4 tot en met 7 bevatten de onderzoeken en analyses, op basis waarvan de uiteindelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk 2 bevat de gebiedsvisie waarin een korte beschrijving van het plangebied is opgenomen en de uitgangspunten voor de regeling in het bestemmingsplan.

In hoofdstuk 3 wordt in aansluiting op de gebiedsvisie een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling, zoals deze op de plankaart en in de regels is opgenomen.

In hoofdstuk 4 is een samenvatting opgenomen van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het Rijk, de regio en provincie en gemeente. De gemeentelijke beleidsdocumenten komen hier beknopt aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de ruimtelijke analyse en in hoofdstuk 6 op de functionele analyse van het plangebied. Bij de functionele analyse wordt een duidelijke relatie gelegd met het provinciaal en gemeentelijk beleid.

In hoofdstuk 7 wordt inzicht gegeven in de relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 8 gaat ten slotte in op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

In dit hoofdstuk wordt de visie op het plangebied beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied zelf en de directe omgeving, en vervolgens wordt de toekomstvisie op het Stationsgebied e.o. beschreven.

2.1 Bestaande Situatie En Uitgangspunten

Op basis van de uitgangspunten die worden geformuleerd aan de hand van het beleidskader en de ruimtelijke en functionele analyse (respectievelijk hoofdstuk 4, 5 en 6), is hieronder de gebiedsvisie voor Stationsgebied e.o. verwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004_0003.png"

2.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur

Het plangebied ligt in het zuidoosten van de gemeente Maassluis. Het wordt globaal omsloten door de Prinses Julianalaan, de Zuiddijk, de Fenacoliuslaan, de Buitenhaven, de Nieuwe Waterweg, de Deltaweg en de spoorlijn Rotterdam-Hoek van Holland. Het plangebied wordt omgeven door gebieden met diverse structuren en functies. Aan de noord- en de oostkant liggen de binnenstad van Maassluis en diverse woonwijken. Aan de zuid- en westkant liggen bedrijventerreinen De Kade en de Nieuwe Waterweg.

Het plangebied zelf kenmerkt zich door de aanwezigheid van infrastructuren met een grote schaalgrootte, die een drietal woongebieden (de Taanschuurpolder, de Oranjewijk en 't Hoofd) van elkaar scheiden en daarmee gedeeltelijk isoleren. Deze infrastructuren bestaan uit het stationsgebied met daarin de spoorlijn Rotterdam-Hoek van Holland en de stadsontsluitingsweg Laan 1940-1945, met een zijtak (de Deltaweg) naar het veer Maassluis-Rozenburg. Daarnaast ligt aan de noordkant van het plangebied de Zuiddijk en de Prinses Julianalaan, die door zijn verhoogde ligging een ruimtelijke impact heeft op het plangebied.

Woongebieden
Het gebied is op te delen in drie verschillende woongebieden, de Taanschuurpolder, Oranjewijk en 't Hoofd. Elk van deze gebieden heeft een eigen karakter. De drie woonwijken zijn compact van opzet. Met name aan de randen, ten dele samenvallend met de infrastructuur, liggen meer open en groene gebieden. In het oostelijk deel van het plangebied, in plandeel Oranjewijk, liggen het Prinses Beatrixplantsoen en de begraafplaats, waardoor ook dit deel open en groen van opzet is.

De woonwijken bestaan uit grondgebonden en gestapelde woningen. Vooral in Taanschuurpolder liggen relatief veel gestapelde woningen. Met een bouwhoogte van maximaal 13 m kent het plangebied Stationsgebied e.o. geen echte hoogbouw.
De woningen hebben een diverse uitstraling, dit heeft onder andere te maken met de periode waarin ze gebouwd zijn. De woningen in 't Hoofd zijn gebouwd in het begin van de vorige eeuw, evenals de woningen aan de Zuiddijk, Piet Heinstraat en de M.H. Trompstraat. Het zijn voornamelijk grondgebonden eengezinswoningen met aan de randen gestapelde woningen. Oranjewijk is gebouwd in de jaren '30 en '40 en kent ook voornamelijk grondgebonden eengezinswoningen met aan de Frederik Hendrikstraat een aantal blokken met gestapelde woningen. De Taanschuurpolder is een nieuwbouwwijk uit de jaren '70 en kent een gemêleerde samenstelling van grondgebonden en gestapelde woningen.

2.1.2 Functionele structuur

Naast woonfunctie bevinden zich in het plangebied ook een aantal andere voorzieningen, zoals een school, begraafplaats, een molen, horeca- en detailhandelsvestigingen en enkele kantoor- en bedrijfspanden.

Maatschappelijke voorzieningen
Binnen het plangebied bevinden zich een aantal maatschappelijke voorzieningen die een ruimtelijke impact hebben op de hoofdstructuur. Het gaat hierbij om de school aan het Fenacoliusplein, de algemene begraafplaats aan het Prinses Julianaplantsoen en de Molen aan de Zuiddijk. Tevens liggen aan de Fenacoliuslaan nog enkele maatschappelijke voorzieningen.

Overige functies
In het plangebied bevindt zich nog een aantal overige functies, zoals horeca, kantoren, dienstverlening, kleinschalige bedrijven en sportfaciliteiten. Deze functies concentreren zich voornamelijk langs de Burgemeester van der Lelykade, Burgemeester de Jonghkade, Joubertstraat en de Fenacoliuslaan.

Infrastructuur
De aanwezige infrastructuur legt een duidelijke stempel op het plangebied. Niet alleen zorgt het voor een goede bereikbaarheid van de wijken, ook brengt het een aantal knelpunten met zicht mee. De Laan 1940-1945 is een belangrijke ontsluitingsweg in Maassluis. Door het profiel van de Laan 1940-1945 is de laan ook een grote barrière in het plangebied.
Ten zuiden van de Oranjewijk en tussen de Taanschuurpolder en 't Hoofd loopt tevens de spoorlijn Rotterdam-Hoek van Holland. Ter hoogte van de bocht in de Laan 1940-1945 ligt het station Maassluis. Tevens ligt in het plangebied de aan- en afvaart van het veer naar Rozenburg.

2.1.3 Kwaliteiten

De kwaliteiten van het gebied bestaan uit een heldere opbouw en een divers aanbod aan voorzieningen en woningbouwtypologieën. Tevens geven de groene structuur in en om het plangebied een aantrekkelijke uitstraling. Het streven is om deze kwaliteiten te behouden en zo mogelijk te verbeteren.

2.2 Uitgangspunten Voor De Juridische Regeling

Op basis van het streven naar behoud en verbetering van de ruimtelijke en functionele kwaliteit zijn de volgende uitgangspunten in de juridische regeling opgenomen:

  • de bestaande functies in het gebied worden gehandhaafd en geconsolideerd;
  • de bestaande ruimtelijke structuur wordt geconsolideerd ten behoeve van een heldere functionele opbouw en om doorgaand verkeer te weren; er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt in verkeersruimte op de schaal van het gehele plangebied, verblijfsruimte rond de woningen en ruimte met specifieke groene en blauwe kwaliteiten.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. In dit eerste hoofdstuk is ook een regel opgenomen over de wijze van meten. In het tweede hoofdstuk wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

Om de bestaande ruimtelijke kwaliteit te borgen is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, waarin voor elke aanwezige functie een toegesneden bestemming met regels is voorzien.

3.2 Inleidende Regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

3.3 Bestemmingsregeling

De verschillende bestaande functies in het plangebied zijn overeenkomstig hun huidig gebruik bestemd. De bestemmingsregelingen worden hieronder nader toegelicht.

Groen

Belangrijke groenstructuren en permanente groenvoorzieningen zijn bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater mogelijk. Hierdoor biedt de bestemming enige flexibiliteit.

In tegenstelling tot de tot Verkeer - Verblijfsgebied bestemde gronden, zijn verkeersfuncties, zoals wegen en parkeerplaatsen ten behoeve van gemotoriseerd verkeer, uitgesloten. Binnen de bestemming Groen is geen bouwvlak opgenomen.

Horeca

Het in het plangebied aanwezige hotel is bestemd als Horeca. Hier is een hotel toegestaan met ten hoogste 9 kamers, met bijbehorende faciliteiten, zoals parkeer- en verkeersvoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Binnen het bouwvlak zijn maximale goot- en bouwhoogte aangegeven.

Kantoor

Aan de Deltaweg zit een veer over de Nieuwe Waterweg naar Rozenburg. Ten behoeve van het veer bevindt zich aan de Deltaweg een kantoorgebouw. Dit kantoorgebouw is bestemd als Kantoor. Voor het kantoor is een bouwvlak opgenomen, met daarin een maximale goot- en bouwhoogte.

Maatschappelijk

Binnen het plangebied ligt een drietal functies, die de bestemming Maatschappelijkhebben gekregen.

De school aan het Fenacoliusplein heeft de bestemming Maatschappelijk. Er is geen aanduiding opgelegd, waardoor hier ook andere activiteiten, zoals naschoolse opvang en activiteiten van verenigingen, mogelijk zijn. De huidige bebouwing is opgenomen binnen het bouwvlak met een maximale goot- en bouwhoogte.

De molen heeft binnen de bestemming Maatschappelijk de aanduiding 'cultuurhistorische waarde'. Door de bestemmingsomschrijving biedt dit naast de algemene gebruiksmogelijkheden van de bestemming de mogelijkheid om de cultuurhistorische functie van de molen te beschermen.

De Algemene begraafplaats en het rouwcentrum aan het Prinses Julianaplantsoen hebben de bestemming Maatschappelijk met op de plankaart de aanduiding 'begraafplaats'. Deze gronden zijn uitsluitend te gebruiken voor deze functie. Het rouwcentrum heeft een strak bouwvlak gekregen, waarbinnen twee verschillende bouwhoogtes zijn opgenomen. Hiermee is het bestaande gebouw vastgelegd.

Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn ook ondergeschikte functies zoals voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, water, groen en parkeerplaatsen mogelijk.

Sport

Het perceel van het in het plangebied aanwezige sportcentrum is bestemd als Sport. Op de plankaart is daarbij het bestaande gebouw in een strak bouwvlak opgenomen, waarin de maximale goot- en nokhoogte zijn opgenomen.

Tuin

Op de tuinen, behorende bij woningen, is de bestemming Tuin gelegd. Naast bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' (bg) één bergruimte per bouwperceel toegestaan. Ten behoeve van de stalling van scooters en (brom)fietsen kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het bouwen van een overkapping met een maximaal oppervlak van 4 m².

Verkeer

Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer. Binnen het plangebied betreft dit de Laan 1940-1945 en de Deltaweg. Ook het Veerplein behoort binnen deze bestemming. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Verkeer - Verblijfsgebied

Behoudens de wegen die bestemd zijn als Verkeer, is het openbaar gebied bestemd tot Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming zijn zowel gebieden met een verblijfsfunctie, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speeltoestellen en speelplaatsen, wegen, voet- en fietspaden en water toegestaan, waardoor een zekere mate van flexibiliteit wordt geboden.

Binnen de aanduiding 'garage' zijn garageboxen en bergingen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m.

Verkeer - Railverkeer

De spoorlijn Rotterdam-Hoek van Holland en het station Maassluis, inclusief de bijbehorende gronden, heeft de bestemming Verkeer - Railverkeer. De bestaande bebouwing, het stationsgebouw, de kiosk en enkele nutsvoorzieningen, hebben een strak bouwvlak. De overkapping van het station is geregeld middels de specifieke bouwaanduiding-2.

Daarnaast heeft de kiosk de aanduiding 'dienstverlening' waarbinnen een fietsenstalling met bijbehorende kleinschalige detailhandelsvoorzieningen en een reparatiebedrijf voor particulieren (uitgezonderd auto- en motorvoertuigen) toegestaan. Hiermee wordt het bestaande gebruik planologisch bestendigd.

Water

Op de grotere en structurerende waterpartijen met de functies water ten behoeve van de waterhuishouding, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging, sierwater en verkeer te water, is de bestemming Water gelegd. Binnen deze bestemming is de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een hoogte van 3 meter.

Water - Waterweg

De Nieuwe Waterweg heeft de bestemming Water - Waterweg gekregen. In deze bestemming zijn functies ten behoeve van de waterhuishouding, wateraanvoer en -afvoer, waterberging en verkeer te water toegestaan. Binnen de bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Wonen

Het wonen is de overheersende functie binnen het plangebied. Deze hebben de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming vallen zowel grondgebonden woningen met tuinen als gestapelde woningen, met dien verstande dat gestapelde woningen alleen mogelijk zijn ter plekke van de aanduiding 'gestapeld' op de plankaart.

Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de plankaart aangegeven bestemmings- en bouwvlakken. Voor de grondgebonden woningen is een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen, voor de appartementengebouwen is een maximale bouwhoogte opgenomen. Op garageboxen c.q. bergruimten is de aanduiding 'garage' (ga) gelegd. De diepte van een aan- of uitbouw mag, gemeten vanuit de oorspronkelijke gevel van het hoofdgebouw, ten hoogste 3 m bedragen.

Naast het wonen zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is direct mogelijk gemaakt, mits de woonfunctie blijft prevaleren. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van de woning (met een maximum van 50 m²), inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, worden benut ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Daarnaast moet in voldoende parkeergelegenheid voorzien zijn en mogen de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca of detailhandel.

Functieaanduidingen
Binnen het plangebied zijn diverse andere functies aanwezig. Omdat het gebied hoofdzakelijk een woonfunctie heeft, zijn deze functies binnen de bestemming Wonen mogelijk gemaakt middels functieaanduidingen 'kantoor', 'bedrijf', 'religie', 'detailhandel' of 'horeca'. Deze functies zijn alleen toegestaan op de eerste bouwlaag.

Leiding - Riool

De rioolpersleiding ter hoogte van de Prinses Beatrixlaan, Prinses Julianaplantsoen en de Willem de Zwijgerstraat en de Stationsweg is planologisch beschermd middels de dubbelbestemming Leiding - Riool. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de aanwezige rioolleiding.

Waarde - Archeologie

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is op de plankaart een gebied aangeduid met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden.

Waterstaat - Waterkering

Binnen het plangebied ligt een waterkering met beschermingszones. Voor deze gronden is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Binnen deze bestemming zijn beperkende bouwregels met een afwijkingsbevoegdheid met adviesplicht voor het bouwen ten behoeve van onderliggende bestemming(en) opgenomen ter bescherming van de waterkerende functie.

Molenbiotoop

Binnen de op de plankaart aangegeven aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden nadere regels voor het bouwen, aanleggen en uitvoeren van werkzaamheden in verband met de mogelijke aantasting van belangrijke zichtlijnen en de vrije windvang van de Molen 'de Hoop'. Binnen de molenbiotoop mogen nieuw op te richten gebouwen en andere bouwwerken en aan te leggen beplantingselementen in volwassen toestand zich niet verder uitstrekken boven de onderste punt van de verticale staande wiek dan 1:30 van de afstand gemeten tussen het op te richten bouwwerk en de molen.

Geluidszone - industrie

Binnen de op de plankaart aangegeven aanduiding 'geluidszone-industrie' geldt dat geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk zijn in het kader van de Wet geluidhinder.

3.4 Algemene Regels

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

3.5 Overgangsrecht En Slotregels

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Ook is een strafbepaling opgenomen voor overtreding van de gebruiksbepalingen.

3.6 Handhaving

De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan, is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat bij de handhaving van dit plan met name om de regels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening geldt een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit, zoals uitgewerkt in dit plan, ook te realiseren en in stand te houden. Naast deze instrumentele functie, heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De regels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Als sluitstuk is gebruik in strijd met de bestemming in de Wro aangemerkt als strafbaar feit, zoals opgenomen in de Wet op de economische delicten. Dit maakt strafrechtelijke handhaving en de daaraan verbonden instrumenten en opsporingsbevoegdheden mogelijk.

Om de feitelijke reikwijdte van het overgangsrecht met betrekking tot het bouwen te kunnen bepalen, wordt voorzien in een inventarisatie van de aanwezige legale bouwwerken op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, welke niet meer terugkeren in dit plan.

Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de bouwvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft bouw- en woningtoezicht hierin een centrale taakstelling. De gemeente heeft haar handhavingsbeleid vastgelegd in de Beleidsnota Handhaving en Toezicht Maassluis (vastgesteld door gemeenteraad op 25 mei 2004). Deze nota bevat een integrale visie op de handhavings- en toezichtinspanningen van de gemeente op de terreinen milieu, gebouwen, brandveiligheid, openbare inrichtingen en openbare ruimte. Uitgangspunt is zogenoemd programmatisch handhaven. Aan de hand van een analyse van risico's en mogelijke handhavingstekorten enerzijds en beschikbare middelen en menskracht anderzijds worden handhavingsprioriteiten gekozen. Door de aanstelling van een handhavingsregisseur en een operationeel coördinator en het instellen van een handhavingsberaad, wordt de samenhang van uitvoering en beleid op het gebied van handhaving in de organisatie geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Inleiding

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en regionaal alsmede lokaal beleid beknopt samengevat.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid / AMvB Ruimte (2008)

Het rijksbeleid geeft geen specifieke informatie over Maassluis en omgeving. Het plangebied is gelegen in het stedelijk netwerk Randstad en het economisch kerngebied Zuidvleugel.
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld welke is toegevoegd aan de Nota Ruimte. Deze paragraaf geeft inzicht in de nationale belangen welke het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder wordt aangegeven welke belangen zullen worden gewaarborgd in de AMvB Ruimte. De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten wordt gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten, die zijn bedoeld door te werken tot op lokaal niveau, worden gerealiseerd.
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten in steden en dorpen maakt het mogelijk functies bij elkaar te brengen waardoor het draagvlak voor voorzieningen en arbeid, zorgtaken en ontspanning beter te combineren zijn. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten vereist een in onderlinge samenhang optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en tegelijk nieuwe bebouwing daar buiten. Volgens de Realisatieparagraaf dient in bestaand stedelijk gebied optimale benutting van bestaand bebouwd gebied plaats te vinden om verrommeling een halt toe te roepen. Hierdoor neemt de noodzaak af om open ruimte te gebruiken voor bebouwing. Het wordt moeilijker gemaakt om nieuwbouw in het buitengebied te realiseren. De bundelingsdoelstellingen uit de Nota Ruimte blijven actueel. Het Rijk toetst of provincies het bundelingsbeleid voor verstedelijking en economische activiteiten in het provinciale en regionale ruimtelijke beleid opnemen.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Provinciale Structuurvisie Visie op Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland heeft een een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland ontwikkeld. Op 2 juli 2010 hebben gedeputeerde staten de Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de PlanMER vastgesteld.

De kern van de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.


Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004_0004.jpg"

Om doorwerking van een aantal provinciale belangen te borgen, zijn een aantal beleidsuitgangspunten opgenomen in de (ontwerp) verordening Ruimte. Deze verordening werkt door naar lagere overheden (gemeenten).

4.3.2 Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 (september 2006)

De provincie wil in Zuid-Holland een gezond, groen en veilig leef- en investeringsklimaat realiseren. Dit beleidsplan formuleert het provinciale groen-, water- en milieubeleid voor de komende vier jaar en bevat de provinciale agenda en de integrale aanpak die samen met partners wordt uitgevoerd:

  • verbeteren van de waterveiligheid;
  • bemiddelen, stimuleren en faciliteren bij de aanpak van wateroverlast;
  • verbeteren van de omgevingskwaliteit (lucht, geluid, veiligheid) rond transportassen;
  • in acht nemen van de groen-, water- en milieuambities bij ruimtelijke projecten en woon- en werkomgevingen;
  • realiseren van 10.000 ha 'Provinciale Ecologische Hoofdstructuur' en 5.000 ha 'Groen In en Om de Stad' in de periode tot 2018;
  • behouden en ontwikkelen van typisch Zuid-Hollandse cultuurlandschappen en landbouw;
  • verbeteren van de biodiversiteit en de milieu- en waterkwaliteit;
  • stimuleren van duurzame glastuinbouw;
  • herstructureren van bedrijventerreinen;
  • stimuleren van milieu- en marktinnovatie;
  • stimuleren van energiebesparing, energiekringlopen en duurzame energiebronnen die specifiek zijn voor Zuid-Holland;
  • acties in gang zetten om Zuid-Holland ook in de toekomst klimaatbestendig te houden.

Het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 vervult de functie van provinciaal milieubeleidsplan (in de zin van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer) en van provinciaal waterhuishoudingsplan (in de zin van artikel 7 van de Wet op de waterhuishouding).

4.4 Regionaal Beleid

4.4.1 Regionale woningkwaliteit

In 2003 is het rapport regionale woningkwaliteit opgesteld voor de gemeenten in de stadsregio Rotterdam. Het rapport bevat onder andere minimale gebruiksoppervlaktematen en een geïntegreerd pakket technische maatregelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen basiskwaliteit en pluspakketten. De basiskwaliteit is een minimumkwaliteitsniveau dat voor alle woningen gerealiseerd zal worden. Daarnaast zijn er enkele pluspakketten. Deze maatregelen kunnen gekozen worden, maar zijn niet verplicht.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis heeft de in dit rapport beschreven aanpak vastgesteld. Hiermee wordt deelgenomen aan een overkoepelend kwaliteitsbeleid binnen de hele regio.

De basiskwaliteit is niet-vrijblijvend en geldt in ieder geval voor alle seriematig nieuw te bouwen woningen waarbij de gemeente betrokken is bij de gronduitgifte. Het college heeft tevens besloten om in te zetten op de pluspakketten Veiligheid, Woonkeur en Duurzaam & gezond.

4.5 Gemeentelijk Beleid

Programma Wonen Werken Welzijn 2010-2025
De gemeente Maassluis heeft de ambitie om in enige mate te willen groeien om zo het draagvlak onder een aantal voorzieningen veilig te stellen. Dit betekent dat een aantal ontwikkelingen voortvarend en met voldoende focus moet worden opgepakt, aangezien de gemeente Maassluis de afgelopen jaren te maken heeft gehad met een vertrekoverschot van inwoners naar andere gemeenten, mede als gevolg van een te beperkte uitbreiding van de woningvoorraad.

Binnen het programma Wonen, Werken, Welzijn 2010-2025 zijn daarom kwantitatieve en kwalitatieve kaders voor de buurten/wijken van Maassluis geformuleerd. Beoogde ontwikkelingen binnen deze gebieden dienen getoetst te worden aan deze kaders.

Conclusie
Binnen het programma Wonen, Werken, Welzijn worden in het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel wordt aangegeven dat er sprake is een stenige en eentonige openbare ruimte. Daarnaast heeft de buurt te maken met een parkeerdruk. Daarom wordt ingezet op de verbetering van het openbare gebied, door aandacht te hebben voor openbaar groen en de inrichting van de straten.

Het bestemmingsplan maakt deze verbetering van de openbare ruimte mogelijk, doordat binnen de verkeers- en groenbestemmingen de nodige flexibiliteit geboden wordt.

Ruimtelijke Gebiedsvisie Maassluis (2006)
De ruimtelijke visie van Maassluis hanteert de volgende uitgangspunten:

  1. 1. Maassluis is een woonstad, gelegen te midden van werkgelegenheid en omgeven door groen, waarbij wonen een centrale plaats heeft;
  2. 2. de grenzen van Maassluis zijn bereikt, de randen zijn groen en dat is een kwaliteit die behouden moet blijven. Uitzondering hierop vormen de gebieden direct gelegen aan de Nieuwe Waterweg;
  3. 3. het is niet wenselijk 'alles vol' te bouwen;
  4. 4. de openbare ruimte en recreatie, direct gerelateerd aan de woonfunctie zijn van groot belang;
  5. 5. Maassluis moet inzetten op kwaliteit en diversiteit van woningbouw.

Voor dit bestemmingsplan zijn de punten 3, 4 en 5 relevant. Dit bestemmingsplan bestemt de openbare ruimte en handhaaft de huidige gebruiksmogelijkheden. Tevens biedt het voldoende flexibiliteit voor bewoners om hun woning aan te passen aan de gebruikswensen.

Nota Bouwen en Vernieuwen 2005
Op 25 januari 2005 is de gemeentelijke Nota Bouwen en Vernieuwen door de gemeenteraad vastgesteld.

Het woonbeleid van de gemeente Maassluis is gericht op woningbouw, kwaliteit en kernvoorraad. Het gemeentelijk (woon)beleid is gericht op woningverbetering en kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte, (vervangende) nieuwbouw, uitbreidingsnieuwbouw en zorgvuldig ruimtegebruik.

Woningproductie: tempo maken en bouwen voor de vraag
De vraag naar woningen in Maassluis is groot. Van de 2.100 nieuwbouwwoningen dienaar verwachting in de periode 2005-2009 gebouwd worden, zullen er circa 800 in nieuw uitleggebieden verrijzen (Balkon en Dijkpolder). Het grootste deel van de nieuwbouwopgave bevindt zich echter in bestaand stedelijk gebied.

Zorgvuldig ruimtegebruik
Doelstelling is om in de periode 2005-2009 minimaal 730 woningen in bestaand stedelijk gebied aan de voorraad toe te voegen. Daarnaast wordt gezocht naar woningbouwlocaties in de kern middels bedrijfsverplaatsingen.

In het plangebied Stationsgebied e.o. worden met dit bestemmingsplan in principe geen nieuwe woningbouwlocaties ontwikkeld. Wel is woningverbetering mogelijk.

Structuurvisie Maassluis 2000+
Op 16 september 1997 is de gemeentelijke Structuurvisie Maassluis 2000+ vastgesteld. In deze structuurvisie is op grond van bestaande nota's en onderzoeken een samenhangend beeld geschetst van de ruimtelijke en functionele structuur van Maassluis. Hiertoe zijn de verbanden tussen verschillende beleidsvelden weergegeven, keuzes gemaakt en de invloed van die keuzes op de andere beleidsvelden inzichtelijk gemaakt. De structuurvisie vormt het ruimtelijk beleidskader voor Maassluis op de lange en middellange termijn en vormt de basis voor de actualisering van bestemmingsplannen.

In algemene zin is het beleid voor de omgeving van Maassluis gericht op het bevorderen van het groenrecreatieve karakter van de omgeving. Voor de kern Maassluis zelf wordt gestreefd naar handhaving van het inwonertal en het voorzieningenniveau, het bevorderen van een evenwichtige bevolkingssamenstelling en de compacte stadsgedachte. Bij de ruimtebehoefte die hiermee gepaard gaat, dient aandacht te worden besteed aan het ruimtelijk beeld van Maassluis door:

  • het ruimtelijk karakter van Maassluis en de relatie met de omgeving te versterken door gebruik te maken van de uitstraling van de karakterbepalende elementen en het omringende landschap;
  • het verbijzonderen van knooppunten van structuurelementen door het toevoegen van bijzondere bebouwing of het creëren van bijzondere openbare ruimte op deze knooppunten;
  • hoogbouw te beperken tot die plaatsen waar dit om stedenbouwkundige redenen gewenst is;
  • bouwen in de binnenstad in te passen in het historische karakter;
  • geen uitbreiding van bebouwing aan de uiterste noordwest- en zuidoosthoek van Maassluis;
  • nieuw woongebied aan de Waterweg en op termijn in de Dijkpolder;
  • inrichting en architectuur van hoogwaardige kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004_0005.png"

Nota Welstandsbeleid 2004
In de Welstandsnota wordt het merendeel van het plangebied aangeduid als beheersgebied. Plannen die afwijken van de omgevingskarakteristieken moeten worden getoetst op welstandsniveau 2 (reguliere welstandgebieden). Binnen het plangebied zijn ook een aantal gebieden aangemerkt als welstandsvrij. Het gaat hierbij om gebieden die niet of nauwelijks zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Binnen het plangebied gaat het hier om de binnenste bouwblokken van de wijk 't Hoofd en de bouwblokken van de Oranjewijk.

De Burgemeester de Jonghkade en de Burgemeester van der Lelykade zijn gevoeligere gebieden, hier geldt dan ook dat plannen die afwijken van de omgevingskarakteristieken moeten worden getoetst op welstandsniveau 1. Dat wil zeggen dat ingrepen zorgvuldig moeten worden beoordeeld, omdat het gebieden zijn die een bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke, stedenbouwkundige of architectonische karakteristiek hebben.

Integrale Economische Beleidsnota Maassluis 2015 (2006)
In deze economische beleidsnota is toerisme en recreatie benoemd als een van de beleidsthema's ter bevordering van de economie in Maassluis. Met toerisme en recreatie wil Maassluis zich onderscheiden en de aantrekkelijkheid als woon-, werk- en winkelplaats verbeteren. Het plangebied kan hier een rol in vervullen.

Gemeentelijk Milieubeleidsplan 2008-2011
Elke 4 jaar wordt een nieuw Gemeentelijk Milieubeleidsplan vastgesteld. Op 25 maart 2008 heeft de gemeenteraad het nieuwe Milieubeleidsplan 2008-2011 vastgesteld. Het Milieubeleidsplan is een sturend instrument voor de uitvoering en dient geïntegreerd te worden in de planvorming van andere beleidsvelden zoals ruimtelijke ordening, verkeer, economische zaken en groen. Thema's waarvoor doelstellingen zijn opgenomen zijn onder andere bedrijven, duurzaam bouwen, lucht, bodem, energie, geluid en externe veiligheid. Voor Stationsgebied e.o. is altijd het meest recente Milieubeleidsplan van toepassing.

Het nieuwe milieubeleidsplan heeft tevens een gebiedsgericht hoofdstuk, waarbij Maassluis is opgedeeld in Oost, Midden en West.

Plan van aanpak Luchtkwaliteit (2005)
In dit plan geeft de gemeente Maassluis aan welke maatregelen zij reeds heeft genomen en nog denkt te gaan nemen om de luchtkwaliteit in de gemeente te verbeteren. Hierbij wordt ook kort ingegaan op de maatregelen die op andere overheidsniveaus (Rijk, provincie, regio) reeds zijn voorgesteld/worden uitgevoerd. De gemeente steekt in op bronmaatregelen. Er zullen geen overdrachtsmaatregelen of ontvangstmaatregelen worden getroffen. De gemeente voert momenteel al klimaatbeleid en tracht reeds het fietsgebruik te bevorderen. In onderzoek zijn momenteel vervoermaatregelen (verkeersstudie), het inzetten van restwarmte van industriële processen en warmte/koudeopslag. Voorgesteld nieuw beleid is onder andere om gemeentelijke voertuigen te vervangen door milieuvriendelijke varianten.

Groenstructuurplan
Maassluis is een compacte stad aan het water, gelegen in een groen buitengebied. Dit buitengebied heeft ecologische, recreatieve en landschappelijke waarden. Door de verstedelijking van Maassluis is het buitengebied een waardevolle aanvulling op de beperkte landschappelijke, recreatieve en ecologische waarde van het groen in de directe woonomgeving. In 2001 is een herziening van het groenstructuurplan opgesteld 'Groenvisie en actieplannen Maassluis'. Deze herziening richt zich uitsluitend op het stedelijk gebied. Doel van de herziening is behoud en versterking van belangrijke groenelementen op stedelijk- en wijkniveau, oftewel het groene raamwerk. Functieverandering en uitgifte van het groen is in beginsel niet mogelijk. Structureel groen dat in eigendom is van derden, moet door middel van het bestemmingsplan worden beschermd. Het structureel groen in de wijk langs de Laan 1940-1945 en de Deltaweg en het Julianaplantsoen heeft in het bestemmingsplan de bestemming Groen gekregen. Op deze manier wordt het groene raamwerk binnen het plangebied planologisch geborgd.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2003-2007 (2004)
In het nieuwe tweede Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) geeft de gemeente aan op welke wijze men invulling geeft aan de zorgplicht voor de riolering. Het is een beleidsmatig en strategisch plan voor de aanleg en beheer van de riolering. De subdoelen zijn het in stand houden van de riolering, het voldoen aan wettelijke verplichtingen van basisinspanning en het saneren van ongezuiverde lozingen en het afstemmen met andere waterbeheerders.

Notitie 'Energiebesparing en duurzaam (ver)bouwen bij gemeentelijke gebouwen en installaties' (2003)
Op 15 juli 2003 is de notitie 'Energiebesparing en duurzaam (ver)bouwen bij gemeentelijke gebouwen en installaties' vastgesteld. Deze notitie beschrijft de werkwijze voor energiebesparing en duurzaam bouwen en renoveren van gemeentelijke gebouwen en installaties. Er wordt naar gestreefd om de gemeentelijke gebouwen aan verscherpte energienormen te laten voldoen en om de maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen toe te passen. Hierbij geldt dat in principe alle maatregelen met een terugverdientijd tot 5 jaar standaard uitgevoerd zullen worden.

Daarnaast geldt ook voor alle installaties, zoals openbare verlichting, verkeersinstallaties en rioolgemalen, dat energiemaatregelen genomen dienen te worden die binnen 5 jaar zijn terugverdiend.

Nota Horecabeleid 2006
De horecafunctie is een belangrijke bindende factor in het sociaaleconomisch functioneren van de (binnen)stad van Maassluis. Zij biedt veel mensen werk en vervult een wezenlijke functie in de ondersteuning van de winkel- en ontmoetingsfunctie van de (binnen)stad. De horecasector kent ook een bepaald spanningsveld. Aan de ene kant brengt horeca leven in de brouwerij en profiteren de burgers van een goed lopende horecasector, aan de andere kant kan de horeca onrust veroorzaken en een gevoel van onveiligheid oproepen. Om de positieve beleving van de horeca in Maassluis te blijven bevorderen en te handhaven moet overlast en hinder zoveel mogelijk worden voorkomen.

In de Nota Horecabeleid is voor specifieke gebieden aangegeven of consolidatie, reductie of (beperkte) ontwikkeling van horeca gewenst is. Ter plaatse van het plangebied Stationsgebied e.o. hebben zich de afgelopen jaren geen ontwikkelingen voorgedaan. Afhankelijk van de ontwikkeling van de Boeiende Route kan vestiging van nieuwe horeca tot de mogelijkheden behoren.

4.6 Conclusie

Voor het plangebied en de directe omgeving daarvan worden geen ingrijpende veranderingen voorgesteld. Het conserverende beleid voor dit plangebied stemt derhalve overeen met de huidige situatie, zoals dit in het nieuwe bestemmingsplan Stationsgebied e.o. wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Analyse

Dit hoofdstuk bestaat uit een ruimtelijke analyse van het plangebied. Er wordt achtereenvolgens ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied aan de hand van de ruimtelijke hoofdstructuur. Uit deze analyse en het relevante beleid worden vervolgens de uitgangspunten voor de gebiedsvisie geformuleerd. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.

5.1 Bestaande Situatie

Het plangebied heeft een heldere functionele structuur. Het plangebied zelf kenmerkt zich door de aanwezigheid van infrastructuren met een grote schaalgrootte. Deze infrastructuren bestaan uit het stationsgebied met daarin het station Maassluis aan de spoorlijn Rotterdam-Hoek van Holland en de stadsontsluitingsweg Laan 1940-1945, met een zijtak (de Deltaweg) naar het veer Maassluis-Rozenburg.

De infrastructurele elementen verdelen het plangebied in woonwijken: de Taanschuurpolder, de Oranjewijk en 't Hoofd. Door de ligging en de verschillende bouwperioden, zijn deze woonwijken divers van opzet en karakter. In dit hoofdstuk worden de diverse gebiedsdelen van dit bestemmingsplan, de Taanschuurpolder, de Oranjewijk, 't Hoofd en het Stationsgebied, besproken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004_0006.jpg"

Taanschuurpolder

Ligging
De Taanschuurpolder ligt tegen de binnenstad van Maassluis aan en wordt omsloten door de wegen Laan 1940-1945, de Zuiddijk en de Fenacoliuslaan.

Ruimtelijke structuur
De woningen aan de Zuiddijk en de Fenacoliuslaan zijn uit het begin van de vorige eeuw, evenals de woningen aan de Piet Heinstraat en de M.H. Trompstraat. Deze, voornamelijk eengezinswoningen, bestaan over het algemeen uit 2 tot 3 bouwlagen, waarvan de bovenste laag een kap of een terugliggende bouwlaag is. Aan het Fenacoliusplein bevindt zich een school uit dezelfde periode. Deze basisschool heeft naast het schoolgebouw ook een gymnastieklokaal aan het Fenacoliusplein.

De rest van de wijk behelst de jaren-70 nieuwbouwwijk, die destijds is gebouwd op het voormalig bedrijfsterrein van Van Toor/De Neeff. In dit gedeelte van de wijk liggen zowel eengezinsrijwoningen als meergezins gestapelde woningen. De meergezinswoningen bestaan over het algemeen uit bouwblokken van 3 tot 4 bouwlagen. De meeste hiervan zijn afgedekt met een kap.

De eengezinswoningen hebben 3 lagen, ook deze woningen zijn afgedekt met een kap. Kenmerkend voor dit deel van de wijk is dat de woonblokken allen eenzelfde soort architectuur hebben; zowel de eengezinswoningen als de meergezinswoningen hebben eenzelfde uitstraling.

Het gebied kenmerkt zich door doodlopende straten en openbare pleintjes. De wijk heeft hierdoor veel openbare ruimte. Veel van de openbare ruimte is ingericht als parkeerplaats. Hier en daar bevinden zich groenperken met bomen en speelveldjes. Er is echter weinig structureel groen aanwezig in de Taanschuurpolder. Langs de Johan Evertsenlaan en de Laan 1940-1945 loopt een singel, waardoor de wijk naar buiten een groen aanzicht krijgt. Op de hoek van de Zuiddijk en de Laan 1940-1945 staat de molen 'De Hoop'. Deze molen heeft een grote landschappelijke waarde en is een markant punt in de stad Maassluis.

Oranjewijk

Ligging
De Oranjewijk wordt omsloten door de Prinses Julianalaan, de Laan 1940-1945 en de spoorlijn Rotterdam-Hoek van Holland.

Ruimtelijke structuur
De Oranjewijk heeft een duidelijke tweedeling. Het noordelijk deel van de wijk bestaat uit een woongebied, het zuidelijk deel bestaat uit een park en de begraafplaats. De karakteristieken van beide delen zijn daardoor ook verschillend: stedelijk en compact in het noorden, open en groen in het zuiden.

De Oranjewijk is een woonwijk met woningen uit de jaren '30 en '40 van de vorige eeuw. De woningen in de Oranjewijk zijn voornamelijk rijwoningen. Aan de randen van het plangebied, aan de Prinses Julianalaan en de Prinses Beatrixlaan, staan ook vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. Het woongebied van de Oranjewijk heeft een rationele, rechte verkaveling, bestaande uit 5 straten. Wel zit in enkele straten een kleine knik.

Aan de zuidzijde van Oranjewijk bevinden zich het Prinses Beatrixplantsoen en de Algemene Begraafplaats. In het Prinses Beatrixplantsoen ligt ook het rouwcentrum.

De groene elementen in het zuiden van de Oranjewijk lopen over in de parkzone aan de oostzijde van de Prinses Julianalaan en het buitengebied van de Aalkeetpolder.

't Hoofd

Ligging
't Hoofd ligt ten zuiden van de spoorlijn Rotterdam-Hoek van Holland en wordt verder omsloten door het water aan de zuid- en oostzijde en het bedrijventerrein van Key en Kramer aan de westzijde.

Ruimtelijke structuur
't Hoofd is een buurt met overwegend oudere woningen uit het begin van de vorige eeuw. De woningen zijn nagenoeg allemaal rijwoningen en bestaan uit 2 tot 3 lagen. Het merendeel van de woningen is afgedekt met een kap.

Door het smalle profiel van de straten in 't Hoofd is er weinig openbare ruimte in de woonwijk. Hier tegenover staat wel dat langs de randen van de wijk veel openbare ruimte is te vinden. De Deltaweg ligt binnen een grote groene band, waarin ook speelveldjes liggen. Dit groen gaat over in het dijktalud ten zuiden van het bedrijventerrein. Tevens is er aan de Burgemeester de Jonghkade en de Burgemeester van der Lelykade veel open ruimte, die als verkeersgebied is ingericht. Een grootschalig element in de openbare ruimte is het Veerplein in het zuiden van het plangebied. Vanaf hier vertrekt de veer naar Rozenburg.

Stationsgebied

Ligging
Het stationsgebied omvat het station Maassluis en het spoor Rotterdam-Hoek van Holland. Het gebied wordt begrensd door de Laan 1940-1945 en de Oranjewijk aan de noordzijde en het bedrijventerrein van Key en Kramer aan de zuidzijde.

Ruimtelijke structuur
Het station Maassluis heeft twee sporen, het station bestaat uit een perron met een gebouwtje en een overkapping en een kiosk aan het Stationsplein. Het spoor wordt geflankeerd door een groene bufferzone tussen het spoor en de aangrenzende gebieden. Tevens liggen tegen het spoor garageboxen die bereikbaar zijn via de Stationsweg. Door deze brede zone werkt het spoor als een barrière tussen het gebied aan de Nieuwe Waterweg en de rest van het plangebied. De Deltaweg is de enige verbinding tussen deze twee gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004_0007.png"

5.1.1 Welstand

In de Welstandsnota wordt het merendeel van het plangebied aangeduid als beheersgebied. Plannen die afwijken van de omgevingskarakteristieken moeten worden getoetst op welstandsniveau 2 (reguliere welstandgebieden). Binnen het plangebied zijn ook een aantal gebieden aangemerkt als welstandsvrij. Het gaat hierbij om gebieden die niet of nauwelijks zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Binnen het plangebied gaat het hier om de binnenste bouwblokken van de wijk 't Hoofd en de bouwblokken van de Oranjewijk.

De Burgemeester de Jonghkade en de Burgemeester van der Lelykade zijn gevoeligere gebieden, hier geldt dan ook dat plannen die afwijken van de omgevingskarakteristieken moeten worden getoetst op welstandsniveau 1. Dat wil zeggen dat ingrepen zorgvuldig moeten worden beoordeeld, omdat het gebieden zijn die een bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke, stedenbouwkundige of architectonische karakteristiek hebben.

5.1.2 Cultuurhistorie en monumenten

In het plangebied bevinden zich drie beeldbepalende en monumentale gebouwen. De eerste is het Rijksmonument de molen 'De Hoop' op de hoek van de Laan 1940-1945 en de Zuiddijk. Deze stellingmolen van circa 28m is een Korenmolen uit vermoedelijk de 16eof de 17e eeuw. Deze molen is in 1970 grootschalig gerenoveerd en in de jaren daarna hebben nog diverse renovaties plaatsgevonden.

De andere twee gebouwen zijn gemeentelijke monument. Het ene gemeentelijk monument betreft de school aan het Fenacoliusplein. Deze school uit de jaren '30 heeft een hoogte van circa 12 m en heeft 2 lagen met een kap. Het andere gemeentelijke monument betreft het pand aan de Burgemeester de Jongkade 19. Dit pand bestaat uit 2 lagen met een kap.

Archeologische waarden
In het plangebied bevinden zich enkele gebieden met archeologische waarden. Om de zorgvuldigheid van de omgang met archeologische waarden overeenkomstig het doel van het Verdrag van Valetta te waarborgen, wordt in het bestemmingsplan met het oog hierop op de desbetreffende gronden de dubbelbestemming archeologisch waardevol gebied gelegd.

Voor een uitvoerige analyse van de archeologische aspecten in het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 7.12.

5.1.3 Molenbiotoop

In het plangebied ligt de molen 'De Hoop'. Deze molen is gelegen op de hoek van de Zuiddijk met de kruising met de Laan 1940-1945. Dit is een stellingmolen en heeft een grote landschappelijke waarde. Gelet op de eisen die aan de molenbiotoop worden gesteld zijn binnen een straal van 400 m beperkingen ten aanzien van de hoogte van bebouwing en beplanting gelegd. Het Stationsgebied e.o. betreft een consoliderend plan dat geen hogere bebouwing toe staat dan thans is gerealiseerd, zodat de belangen van de molenbiotoop niet worden geschaad.

5.2 Relevant Beleid En Ruimtelijke Uitgangspunten Voor De Gebiedsvisie

5.2.1 Relevant beleid

Nota Maassluis morgen, visie op sociaal beleid (2002)
In de Nota Maassluis morgen, visie op sociaal beleid (2002) wordt aangegeven dat maatschappelijke voorzieningen, zoals kerken, onderwijs, theater en dergelijke deel uitmaken van de sociale infrastructuur. Voldoende en goede voorzieningen op dit vlak zijn van belang om Maassluis een leefbare en aantrekkelijke stad te laten zijn. Het gaat daarbij niet om de voorzieningen op zich, het gaat erom dat zij een goede sociale interactie mogelijk maken, een belangrijke voorwaarde voor een goede samenleving.

Groenstructuurplan Maassluis (2001)
In het Groenstructuurplan Maassluis (2001) is behoud en versterking van de stedelijke groenstructuur als kernpunt van het beleid vastgelegd. Functieverandering en uitgifte van het groen is in beginsel niet mogelijk. Groen dat in eigendom is van derden, moet door middel van het bestemmingsplan worden beschermd.

5.2.2 Uitgangspunten

Vanuit de ruimtelijke analyse zijn de volgende uitgangspunten voor de gebiedsvisie geformuleerd:

  • handhaving van de bestaande functies in het plangebied;
  • handhaving van de bestaande ruimtelijke structuur ten behoeve van een heldere functionele opbouw en een veilig woongebied;
  • bescherming van de historisch landschappelijke lijn en de archeologische waardevolle elementen.

5.3 Beoogde Ontwikkelingen

Het bestuur van de school aan het Fenacoliusplein is voornemens de school te laten uitgroeien tot brede school, waarin naast onderwijs ook ruimte is voor kinderopvang en andere buitenschoolse activiteiten. Hiertoe wil zij het schoolgebouw aan het Fenacoliusplein uitbreiden, waarbij vanzelfsprekend het monumentale deel van het gebouw gehandhaafd en gerestaureerd wordt.

Deze uitbreiding zal naar alle waarschijnlijkheid binnen de planperiode van dit bestemmingsplan plaatsvinden. Omdat ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan de planvorming nog niet concreet genoeg was en de haalbaarheid niet aangetoond kon worden, is deze uitbreiding niet in dit bestemmingsplan meegenomen.

Wel kan worden gesteld dat het verruimen van de gebruiksmogelijkheden van scholen, bijvoorbeeld ten behoeve van naschoolse opvang, past binnen een maatschappelijke tendens.

De brandweerkazerne is in een recent verleden afgebroken en heeft plaatsgemaakt voor appartementen. Deze ontwikkelingen zijn in een eerder stadium mogelijk gemaakt middels een artikel 19-vrijstellingsprocedure.

5.4 Conclusie

De kwaliteiten in het gebied bestaan uit een heldere functionele opbouw. De ruimtelijke opbouw van het gebied draagt enerzijds bij aan de herkenbaarheid van de stedelijke as en biedt aan de andere kant rustiger overgangsgebied met plekken waar ruimte is voor groen en speelplekken die belangrijk zijn voor een aantrekkelijk woonmilieu. Het streven is om deze kwaliteiten te behouden en zo mogelijk te verbeteren.

Hoofdstuk 6 Functionele Analyse

6.1 Inleiding

Het plangebied heeft met name een woonfunctie met een aantal maatschappelijke functies die deels aan de bewoning zijn gekoppeld, maar die ook een functie hebben voor andere delen van de stad. De doorgaande lijnen in het gebied hebben een verkeersfunctie.

Hieronder worden de verschillende functies in het plangebied beschreven en geanalyseerd.

6.2 Wonen

Het plangebied heeft met name een woonfunctie. Van oudsher zijn in het gebied al een aantal andere functies aanwezig. De belangrijkste voorzieningen zijn de Basisschool 'Het Spectrum' aan de Fenacoliuslaan en de Algemene Begraafplaats aan het Prinses Julianaplantsoen. Aan de Burgemeester de Jonghkade en de Burgemeester van der Lelykade zitten ook enige andere functies dan wonen.

Woningvoorraad
De woningvoorraad in Stationsgebied e.o. is redelijk divers. Binnen het plangebied zijn zowel grondgebonden woningen als gestapelde woningen te vinden. Daarnaast zijn ook zowel rijwoningen, als vrijstaande en geschakelde woningen te vinden.

Een redelijk hoog percentage van de woningen is in eigen bezit. Slechts 30% van de woningen wordt verhuurd door de corporatie Maasdelta Maassluis. De huurwoningen binnen de wijk zijn redelijk populair. Gemiddeld reageren meer mensen op de beschikbare huurwoningen dan in andere wijken van Maassluis.

Opgaven
Over het algemeen voldoet de woningvoorraad aan de wensen van de bewoners. Daarnaast is de wijk ook populair bij andere mensen. Het is belangrijk dat de woningvoorraad blijft voldoen aan de wensen en eisen van de bewoners. Zodat deze kunnen worden behouden voor het gebied.

6.3 Maatschappelijk

Binnen het plangebied bevinden zich een aantal maatschappelijke voorzieningen.

Basisschool
De basisschool 'Het Spectrum' is een Christelijke school en heeft twee vestigingen in Maassluis. Naast het hoofdgebouw aan de Fenacoliuslaan heeft de school ook nog een vestiging aan de G.A. Brederolaan in Sluispolder. In totaal telt de school circa 350 leerlingen die les krijgen in 17 groepen door 24 leerkrachten. In het gebouw aan de Fenacoliuslaan zitten 9 lokalen en een gymlokaal.

Om een totaalpakket aan onderwijs te bieden heeft de school plannen om te ontwikkelen. Deze uitbreiding zal binnen de planperiode van dit bestemmingsplan plaatsvinden. Omdat ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan nog geen duidelijkheid is, is deze uitbreiding niet in het bestemmingsplan opgenomen.

Wel past het verruimen van de gebruiksmogelijkheden van scholen, bijvoorbeeld ten behoeve van naschoolse opvang, past binnen een maatschappelijke tendens.

Algemene Begraafplaats
In het plangebied ligt tevens de Algemene Begraafplaats van Maassluis. Bij de begraafplaats is ook een rouwcentrum.

Molen 'De Hoop'
Aan de Zuiddijk, op de hoek met de Laan 1940-1945 staat de molen 'De Hoop'. Deze molen is sporadisch nog in gebruik en alleen op aanvraag. Wel zijn er excursies en bezoeken mogelijk.

Fenacoliuslaan
Aan de Fenacoliuslaan liggen nog enkele maatschappelijke voorzieningen in combinatie met wonen.

6.4 Horeca

Binnen het plangebied bevindt zich een aantal horecavestigingen, meestal in combinatie met woningen. Aan de Fenacoliuslaan liggen 2 horecavoorzieningen, een café en een koffiehuis. Tevens ligt in de zijstraat van de Fenacoliuslaan, de Piet Heinstraat, een hotel. Op de hoek van de Burgemeester de Jonghkade en de Burgemeester van de r ligt een restaurant.

6.5 Detailhandel, Dienstverlening, Kantoren En Bedrijven

Binnen het plangebied bevindt zich diverse detailhandel- en dienstverleningsvoorzieningen, kantoren en bedrijven. Deze voorzieningen zijn voornamelijk geconcentreerd aan de twee kades: Burgemeester de Jonghkade en de Burgemeester van der Lelykade. Tevens bevinden zich in de Joubertstraat nog een aantal voorzieningen. Het gaat hierbij om buurtondersteunende voorzieningen. Tevens bevindt zich een grote sportschool aan de Burgemeester de Jonghkade. Bij het veer naar Rozenburg staat nog een kantoorgebouw ten behoeve van het veer.

Bij het station Maassluis zit ook nog een voorziening, het gaat hierbij om een fietsenstalling met bijbehorende voorzieningen, zoals het repareren van fietsen en kleinschalige detailhandel.

6.6 Verkeer

Inleiding
In deze paragraaf zal de huidige verkeersstructuur beschreven worden voor zowel het gemotoriseerd verkeer, het langzaam verkeer als het openbaar vervoer. Eveneens is de huidige parkeersituatie in de verschillende woonwijken beschreven.

Verkeersstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004_0008.jpg"

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De belangrijkste ontsluitingsroute door het plangebied wordt gevormd door de Laan 1940-1945, welke verbinding geeft met de snelweg A20 en het centrum van Maassluis. Eveneens hebben de Prinses Julianalaan en de Deltaweg een belangrijke verbindingsfunctie. De Prinses Julianalaan als verbinding tussen het buitengebied en de binnenstad en de Deltaweg is de verbindingsweg naar de veerpont naar Rozenburg. In figuur 4.4 zijn deze hoofdwegen weergegeven evenals de belangrijkste interne ontsluitingswegen.

Ontsluiting langzaam verkeer
Langs de gebiedsontsluitingswegen zijn conform de inrichting van deze wegen vrijliggende fietspaden en/of fietssuggestiestroken gelegen. Op de overige wegen wordt het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer afgewikkeld.

Door het plangebied loopt een wandelroute van het station naar het centrum via de Fenacoliuslaan.

Ontsluiting openbaar vervoer
Binnen het plangebied zijn geen bushaltes gelegen. De dichtstbijzijnde bushalte is gelegen langs de Laan 1940-1945 ter hoogte van de Mesdaglaan. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Maasland en Den Haag en Schiedam en Maassluis. De diensten Maasland-Den Haag en Schiedam-Maassluis hebben een frequentie van twee keer per uur per richting. De andere dienst tussen Schiedam en Maassluis heeft een frequentie van een keer per uur per richting.

Tevens is het treinstation Maassluis aan de zuidkant van het plangebied gelegen. Hier halteert de trein tussen Rotterdam en Hoek van Holland. Deze trein rijdt vier keer per uur naar Rotterdam, twee keer per uur naar Hoek van Holland en twee keer per uur naar Maassluis-West. In de toekomst zal de lijn Rotterdam-Hoek van Holland worden omgezet naar een lightrail-verbinding. In dat stadium zal het station Maassluis halte worden.

In het zuiden van het plangebied ligt de veerdienst tussen Maassluis en Rozenburg. Deze vaart elke 20 minuten en in de spits elke 10 minuten naar Rozenburg.

Parkeren
In het plangebied wordt voornamelijk geparkeerd in het openbaar gebied langs wegen en straten. Bij een aantal woningen wordt op eigen terrein geparkeerd. In 2008 is een parkeeronderzoek1 uitgevoerd naar parkeerdruk in de verschillende woongebieden in de nacht (maatgevende periode). Uit dit onderzoek blijkt dat de Oranjewijk en ’t Hoofd een lage tot matige parkeerdruk kennen, met respectievelijk een bezetting van 52% en 62%. De Taanschuurpolder kent echter een hoge parkeerdruk, namelijk een bezetting van 125%. De parkeerdruk is hoger dan 100%, dit betekent dat de parkeervraag hier hoger ligt dan de parkeercapaciteit.

Conclusie
De bereikbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer is goed te noemen, mede doordat de Laan 1940-1945, als onderdeel van de hoofdwegenstructuur van Maassluis, het plangebied doorkruist. Eveneens is de bereikbaarheid voor het langzaam verkeer en het openbaar vervoer goed. Door de inrichting van de verschillende wegen conform Duurzaam Veilig is de verkeersveiligheid in het plangebied voldoende gewaarborgd. Uit het parkeeronderzoek komt naar voren dat in de Oranjewijk en ‘t Hoofd geen problemen ten aanzien van parkeren zijn. In de Taanschuurpolder doen zich echter in de nacht wel parkeerproblemen voor.

  1. 1. Delft Infra Advies, parkeeronderzoek Maassluis Deel A: vooronderzoek, versie 2.0, d.d. 23 juni 2008.

6.7 Groen En Water

Bestaande situatie
Langs de randen van de woonwijken liggen diverse grote groene gebieden. Voornamelijk langs de Laan 1940-1945 en de Prinses Julianalaan liggen grote groene gebieden. Daarnaast liggen langs het spoor, de Nieuwe Waterweg en de Deltaweg ook grote groene gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004_0009.jpg"

Relevant beleid
In het Groenstructuurplan Maassluis (2001) is behoud en versterking van de stedelijke groenstructuur als kernpunt van het beleid vastgelegd. Functieverandering en uitgifte van het groen is in beginsel niet mogelijk. Groen dat in eigendom is van derden moet door middel van het bestemmingsplan worden beschermd.
Bij het behoud van de groenstructuur, waaronder bomen, moet rekening worden gehouden met het feit dat de bomen binnen de invloedssfeer van de waterkering van de Maasdijk staan. Beworteling van bomen kan de stabiliteit van waterkeringen aantasten. Hier dient bij de beplanting rekening mee gehouden te worden (voor graven binnen waterkeringszone is overigens ook Keurontheffing noodzakelijk).

Beoogde ontwikkelingen en conclusies
Voor het groen in het plangebied zijn meer concreet de volgende ruimtelijke ontwikkelingen benoemd.

Stedelijke groenstructuur

Te behouden

  • behoud van de Laan 40-45:
    1. 1. behoud van het 'stadsboulevard'-achtige karakter van de weg;
    2. 2. behoud van de meervoudige monumentale bomenrij (Stationsweg– Laan 40-45);
  • behouden enkele bomenrij aan de Burgemeester de Jonghkade;
  • Algemene Begraafplaats behouden als aansluiting op de overige groenstructuren van de Prinses Julianalaan en de Rembrandtlaan/Mauvelaan.

Te versterken

  • versterking van de groenstructuur langs de Deltaweg door het ontwikkelen van één of meer dubbele bomenrijen (rekening houdend met voorwaarden vanuit de functie als waterkering) ter ondersteuning van de entree van de stad;
  • beplanting aan de Burgemeester van der Lelykade optimaliseren.

Te ontwikkelen

  • bij de Deltaweg een strook groen aan de zijde van de rivier creëren zodat een doorgaande groenstructuur gemaakt wordt. In deze strook een fiets- en wandelpad behouden c.q. verleggen.

Wijkgroenstructuur

Te behouden

  • aan de Prinses Beatrixlaan behouden huidige bomenrijen;
  • bij het Prinses Julianaplantsoen beschermen en behouden brede groene open ruimte (het deel aan de westzijde van de straat is in eigendom van derden);
  • bij de watergang J. Evertsenlaan het behouden van watergang en groene rand;
  • bij het Fenacoliusplein het behouden en beschermen open ruimte.

Te versterken

  • continueren huidige enkele bomenrij aan de noordzijde in het westelijk deel van de Johan Evertsenlaan en aan de Fenacoliuslaan.

6.8 Conclusie

Het gebied Stationsgebied e.o. bestaat uit vier duidelijk verschillende gebieden. Elk van de gebieden hebben een eigen ruimtelijke en functionele structuur. Het streven is om voor elk van deze gebieden de kwaliteiten te behouden en daar waar mogelijk te verbeteren.

Hoofdstuk 7 Milieuonderzoek

7.1 Wegverkeerslawaai En Spoorweglawaai

In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Onderzoek naar wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en scheepvaartlawaai kan daarom achterwege blijven.

7.2 Industrielawaai

Normstelling en beleid

Het plangebied ligt geheel binnen de zone industrielawaai van het industrieterrein 'Botlek-Pernis' en gedeeltelijk binnen de industrieterreinen 'Europoort-Maasvlakte', 'Kapelpolder' en 'De Kade'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004_0010.jpg"

Figuur: zones industrielawaai (Bron: pzh.nl zoekkaart bedrijventerreinen)

Op deze industrieterreinen zijn inrichtingen gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenaamde grote lawaaimakers). Voor deze industrieterreinen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones industrielawaai vastgesteld. De geluidszone industrielawaai wordt opgenomen op de plankaart.

Onderzoek en conclusie
Het voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard. Binnen de geluidszone worden geen nieuwe (geluidsgevoelige) functies mogelijk gemaakt, derhalve vormt het aspect industrielawaai geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

7.3 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 7.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 7.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof toetsing van grenswaarde geldig vanaf
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ 2010
fijn stof (PM10)2 jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ 2005
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³ 2005

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek en resultaten

Gevolgen voor luchtkwaliteit
Het voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard. Het plan heeft derhalve geen (negatieve) gevolgen voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de omgeving.

Huidige situatie
In de meest recente rapportage Luchtkwaliteit 2006 (5 juni 2007) van de gemeente Maassluis is nagegaan of er wordt voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen uit de Wlk. In de rapportage wordt geconcludeerd dat er langs alle wegen binnen het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wlk.

Toekomstige situatie
Aangezien reeds in 2006 wordt voldaan aan de geldende grenswaarden, ligt het in de lijn der verwachting om te concluderen dat ook in toekomstige jaren het geval zal zijn. Door de maatregelen die op de verschillende overheidsniveaus worden genomen om de concentraties luchtverontreinigende stoffen te beperken en door verbeterde (schonere) technieken, zullen de concentraties stikstofdioxide en fijn stof verder dalen.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

  1. 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

7.4 Bedrijven En Milieuhinder

Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Onderzoek
Binnen het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Er zijn geen bedrijven binnen het plangebied gesitueerd, wel zijn er enkele andere functies die milieuhinder kunnen veroorzaken. In de Oranjewijk ligt een begraafplaats en langs de Burgemeester de Jonghkade is een sportschool gevestigd.

Buiten het plangebied liggen enkele bedrijventerreinen waar bedrijven tot categorie 4.1 zijn toegestaan. Deze bedrijven hebben een richtafstand van 200 m. De afstand tot de dichtstbijgelegen woning bedraagt minder dan 100 m. Er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats.

Begraafplaats
Een begraafplaats wordt zowel beschouwd als een gevoelige bestemming, maar ook als een milieuhinderende bestemming. Het is enerzijds van belang dat de rust op een begraafplaats zo weinig mogelijk wordt verstoord. Anderzijds veroorzaakt een begraafplaats geluidshinder door de verkeersaantrekkende werking. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt in relatie tot een rustige woonwijk een richtafstand van 10 m gegeven. In de Wet op de lijkbezorging wordt overigens aanbevolen een afstand van 50 m in acht te nemen tussen een begraafplaats en gevoelige bestemmingen, zoals een woning. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich op 30 m afstand van de begraafplaats.

Sportschool
Op basis van de VNG publicatie geldt voor sportscholen een richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk in verband met geluidshinder. Gezien het verhoogde hinderniveau dat ter plaatse aanwezig is, kan de wijk 't Hoofd worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. In een dergelijk gebied kan de sportschool direct naast of beneden woningen worden toegestaan.

Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen beperkingen oplevert voor het bestemmingsplan. Aanwezige bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

7.5 Horeca

Normstelling en beleid
Bij horeca wordt ernaar gestreefd om de milieubelasting voor omliggende woningen zoveel mogelijk te beperken door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van de activiteiten. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten (zie bijlage 2). Aanwezige horecagelegenheden worden volgens deze Staat ingeschaald in verschillende categorieën. Via deze categorieën wordt aangegeven of de milieubelasting van een horeca-activiteit ter plaatse toelaatbaar is.

Onderzoek
In het plangebied zijn verschillende horeca-activiteiten aanwezig. Het betreffen een restaurant aan de Burgemeester de Jonghkade, een café en een koffiehuis aan de Fenacoliuslaan en een hotel aan de Piet Heinstraat. Er worden geen nieuwe horeca-bedrijven binnen het plangebied mogelijk gemaakt.

Algemene toelaatbaarheid
Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit woongebieden. Alleen de wijk ’t Hoofd kan, gezien de ligging langs spoor en Nieuwe waterweg gekenmerkt worden als een gemengd gebied. In een dergelijk gebied worden horeca-bedrijven uit de categorieën 1a en 1b toelaatbaar geacht. Dit zijn (deels winkelondersteunende) horeca-activiteiten die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken.

Horeca-inventarisatie
De binnen het plangebied aanwezige horecabedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de Staat van Horeca-activiteiten. Hieruit blijkt dat er 4 horecabedrijven in het plangebied aanwezig zijn. Het betreft:

  • een restaurant aan de Burgemeester de Jonghkade. Dit bedrijf behoort tot categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten en valt daarmee binnen de algemene toelaatbaarheid;
  • een restaurant aan de Fenacoliuslaan. Dit bedrijf behoort tot de categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten en valt daarmee binnen de algemene toelaatbaarheid;
  • een café aan de Fenacoliuslaan. Dit bedrijf behoort tot de categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten en valt daarmee buiten de algemene toelaatbaarheid en is middels een aanduiding mogelijk gemaakt;
  • een hotel aan de Piet Heinstraat. Dit bedrijf behoort tot de categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten en valt daarmee binnen de algemene toelaatbaarheid.

Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde toelaatbaarheid zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande horeca-bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

7.6 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken3 en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Hierbij is de risicocontour van 10-6 maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen4 .

Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

Bedrijvigheid
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar5. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen (PR en GR). In nieuwe situaties geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar6. Uit de circulaire blijkt dat op meer dan 200 m afstand vanaf de route het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan het ruimtegebruik. Uit de circulaire blijkt voorts dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de grenswaarde, richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken.

Onderzoek
Over de A20 en de Nieuwe Waterweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Er is geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of door leidingen. Nabij het plangebied bevinden zich enkele bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen of waarbij op een andere manier het aspect externe veiligheid een rol speelt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de A20
Over de A20 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit de Risicoatlas Wegtransport gevaarlijke stoffen (AVIV 2003) blijkt dat de contour van 10-6 voor het PR langs de A20 niet buiten de weg zelf ligt. De PR10-8-contour ligt op 160 m. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de oriënterende waarde voor het GR ter plaatse niet wordt overschreden. Het GR is een factor 10 of meer kleiner dan de oriënterende waarde7.
Het plangebied ligt op een afstand van ruim 900 m vanaf de A20, buiten het invloedsgebied van de snelweg. Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid als gevolg van vervoer over de A20 geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Waterweg
Uit een onderzoeksrapport van AVIV8 blijkt dat de contour van 10-6 voor het PR langs de Nieuwe Waterweg niet buiten de oever ligt. De PR 10-8-contour, die over het algemeen wordt gezien als indicator van het invloedsgebied, ligt volgens het AVIV-rapport ten zuiden van de spoorlijn, op 175 m van de oever. Uit dit onderzoeksrapport blijkt dat de oriënterende waarde voor het GR ter plaatse niet wordt overschreden. Het GR is een factor 10 of minder kleiner dan de oriënterende waarde. Ook in het ROM Rijnmondproject herstructurering Rechtermaasoever Rijnmond (januari 2004) is berekend wat de waarde zal zijn van het GR.
Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt, de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft derhalve geen relevante invloed op het GR. Het aspect vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Waterweg heeft derhalve geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

Bedrijvigheid
De DCMR heeft in het kader van de registratieplicht een inventarisatie uitgevoerd onder bedrijven die voor wat betreft het aspect (externe) veiligheid mogelijk relevant zijn. Hierin zijn ook de provinciale inrichtingen meegenomen (Risico inventarisatie Maassluis, DCMR, 2005). Nabij het plangebied zijn enkele inrichtingen aanwezig die vallen onder het Bevi of het Brzo. Ook aan de overzijde van de Nieuwe Waterweg, op het industrieterrein Europoort-Maasvlakte zijn meerdere Brzo-bedrijven aanwezig.
Er worden met dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De vaststelling van dit bestemmingsplan heeft derhalve geen invloed op de hoogte van de personendichtheid. Het aspect externe veiligheid als gevolg van bedrijvigheid heeft derhalve geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

  1. 3. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
  2. 4. De norm van 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.
  3. 5. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in het algemeen woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object of complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal brutovloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd). Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  4. 6. Wat onder beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten wordt verstaan, komt grotendeels overeen met de indeling van het Bevi.
  5. 7. Indien uit wordt gegaan van het aantal transporten volgens het VBS/IVS (Verkeers Begeleidend Systeem en Informatie Verwerkend Systeem) ligt het aantal ammoniaktransporten hoger. De hoogte van het groepsrisico stijgt dan met circa 30%.
  6. 8. Vaarwegenstudie Risicoanalyse van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Waterweg en de nieuwe Maas, AVIV, 21 november 2001, nr. 98152.

7.7 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

De provincie Zuid-Holland hanteert bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek
Met dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is daarom geen (verkennend) bodemonderzoek uitgevoerd. Om een algemeen beeld te geven van de bodemkwaliteit binnen het plangebied is gebruikgemaakt van de Bodemkwaliteitskaart en het Bodembeheerplan van de gemeente Maassluis (Syncera De Straat BV, juli 2005).

Uit deze bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan blijkt dat het gebied niet of hooguit licht verontreinigd is. Dat wil zeggen dat er naar verwachting geen verontreiniging in de bodem aanwezig zal zijn en dat er geen beperkingen ten aanzien van gebruik van de grond wordt verwacht. Dit beeld wordt bevestigd door de bodemkaart van het bodemloket die aangeeft dat er in het gebied bodemonderzoek uitgevoerd is en er geen vervolgonderzoek nodig is. Uit de informatie van het bodemloket blijkt voorts dat een deel van de Oranjewijk en de begraafplaats in het verleden zijn gesaneerd.

Wel stelt de bodemkwaliteitskaart als eis dat, als de bodem dieper ontgraven wordt dan een halve meter minus maaiveld (0,5 m-mv), er een partijkeuring van de vrijkomende grond wordt verricht of dat er een verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd.

Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plangebied.

7.8 Leidingen

Binnen het plangebied ligt een afvalwaterleiding met een doorsnee van 600 mm. Het tracé van de leiding loopt aan de noordelijke kant, parallel aan het spoor. Rondom de leiding geldt een zakelijk rechtstrook van 5 m, gemeten vanaf het hart van de leiding.

7.9 Waterhuishouding

Inleiding
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. De watertoets heeft als doel het voorkomen van negatieve effecten die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk hebben op het duurzame waterbeheer. In het plangebied is het Hoogheemraadschap van Delfland verantwoordelijk voor het waterbeheer. De zorg voor de riolering valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Maassluis en de provincie Zuid-Holland is verantwoordelijk voor het grondwaterbeleid. Daarnaast is Rijkswaterstaat waterbeheerder voor het deel van de Nieuwe Maas binnen het plangebied en de Rijkshavenmeester is de nautisch beheerder voor dit gebied. In deze paragraaf wordt een korte beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie, voor de volledige watertoets wordt verwezen naar Bijlage 1.

Huidige situatie

Veiligheid en waterkeringen
De Delflandsedijk (primaire waterkering) bevind zich aan de rand van het plangebied. De keurzone (kern- en beschermingszone 25 m aan weerszijden van de dijk) van deze waterkering vallen deels binnen het plangebied en wordt beheerd door het Hoogheemraadschap van Delfland.

Waterkwantiteit
Het plangebied behoort tot het, op het buitenwater, afwaterend gebied van Maasluis. Het hemelwater in dit gebied stroomt vrij af op het buitenwater. In de boezem, die direct ten oosten van het plangebied ligt, wordt een vast peil van NAP -0,43m gehanteerd. In het plangebied zelf ligt circa 0,9ha oppervlaktewater. In het waterplan Maasluis zijn in de wijk 't Hoofd problemen met wateroverlast bekend bij hoog buitenwater.

Afvalwater en riolering
In de wijk 't Hoofd ligt een gescheiden rioolstelsel en in de wijken Taanschuurpolder en Oranjewijk ligt op dit moment een gemengd rioolstelsel.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
In 2007 is voor gemeente Maassluis een waterkwaliteitsspoor onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft aangetoond dat het oppervlakte water in Maassluis niet voldoet aan de waterkwaliteitsnormen. Hiertoe zijn maatregelen ingepland en er wordt verwacht dat het oppervlakte water voor 2015 wel zal voldoen aan de basisinspanning.

Toekomstige situatie

Veiligheid en waterkeringen
Er zijn geen ontwikkelingen beoogd, die invloed hebben op de stabiliteit van de primaire waterkering en ook niet voor de waterveiligheid in het plangebied.

In de nabijheid van het plangebied zijn radarposten langs de Nieuwe Maas aanwezig. Het is van belang dat de werking van deze radarposten niet verstoord wordt door bijvoorbeeld hoge bebouwing. Omdat het bestemmingsplan consoliderend is, zijn de huidige bouwhoogten meegenomen en worden geen hogere bouwhoogten toegestaan. De werking van de radarposten wordt daarmee geconsolideerd.

Waterkwantiteit
In het waterplan Maassluis is een waterfonds opgenomen. Het principe hiervan is dat initiatiefnemers van herstructureringsprojecten of postzegelplannen binnen de gemeente Maassluis, waar geen watercompensatie plaats kan vinden, de financiën beschikbaar stellen om het elders binnen de gemeente wel te realiseren.

Afvalwater en riolering
De rioolstelsels in de wijken Taanschuurpolder en Oranjewijk zijn meegenomen in het grootschalig gemeentelijk afkoppelproject.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreiniging van water en bodem geldt, dat er bij alle bouwplannen geen zink, lood-, koper- of PAK's-houdende bouwmaterialen mogen worden toegepast.

Beheer en onderhoud
In zijn algemeenheid geldt dat voor alle aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem een keurvergunning bij het hoogheemraadschap dient te worden aangevraagd.

Conclusie

Met in achtneming van het bovenstaande, kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Hiermee voldoen de ontwikkelingen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.

7.10 Duurzaamheid

Beleid
Klimaatbeleid is een belangrijk speerpunt in het milieubeleidsplan 2008-2011. Er dient waar mogelijk gekozen te worden voor zongerichte verkaveling, collectieve verwarming en toepassing van duurzame energie. Het gebruik van materialen die een verontreiniging veroorzaken in de bodem of het (grond)water zoals zink, koper en lood worden alleen daar toegepast waar het bouwbesluit dat verplicht stelt. Op andere plaatsen of functies wordt gekozen voor een duurzaam alternatief welke niet uitloogt. Daarnaast wordt in samenwerking met de ontwikkelende partij gezocht naar aanvullende kansen voor duurzaamheid en energiebesparing.

Beoogde ontwikkelingen
In het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Onderzoek en conclusie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden uitgevoerd volgens het gehanteerde klimaatbeleid. Toepassing van duurzame energie bij de bestaande gebouwen en sportvoorzieningen wordt nagestreefd. Toepassing van zonnepanelen is vergunningsvrij. Voor de toepassing van gebouwgebonden windturbines hoeft alleen een milieuvergunning te worden aangevraagd indien de diameter van de rotorbladen groter is dan 2 m. Een bouwvergunning moet voor alle soorten kleine windturbines worden aangevraagd. Grote losstaande windturbines worden uitgesloten in het gehele gebied.
Bij aanpassing of vervanging van installaties in het gebied, zoals openbare verlichting, verkeerslichten en rioolgemalen, wordt gekozen voor energiezuinige en duurzame varianten.

7.11 Ecologie

In de ecologieparagraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven. Omdat het bestemmingsplan consoliderend is zijn er geen grote ontwikkelingen mogelijk. Kleinschalige ontwikkelingen zijn wel mogelijk. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen, wat ecologie betreft, moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Het uitgebreide onderzoek is beschreven in Bijlage 2.

Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of een speciale beschermingszone ingevolge de Vogel- of Habitatrichtlijn. Het plangebied maakt wel deel uit van de PEHS, 'Nieuwe Waterweg' zie figuur 1.

Soortenbescherming
In tabel 7.2 staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 7.2 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw ontheffingsregeling Ffw
(categorie 1) (categorie 2) (categorie 3)
dotterbloem, zwanenbloem en grote kaardenbol

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis en rosse woelmuis

bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad
alle soorten inheemse vogels

kleine modderkruiper
alle vleermuizen

rugstreeppad
(bij graafwerkzaamheden)

Toetsing en Conclusie
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. De werkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten. Voor deze ingrepen zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 (algemene soorten), aangezien hiervoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van half maart tot en met begin augustus) te laten starten. Een uitzondering hierop geldt voor van nesten van kraaiachtigen en zwaluwen; deze zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient onderzocht te worden of er vaste verblijfplaatsen van deze soorten aanwezig zijn.

Mogelijk bieden de gebouwen en bomen op de planlocatie vaste rust- en verblijfplaatsen, paarplaatsen, vliegroutes en foerageergebied aan vleermuizen. Indien gebouwen gesloopt worden of bomen worden gekapt, dient er gekeken te worden naar het exacte gebiedsgebruik van vleermuizen. Indien zwaar beschermde soorten als vleermuizen aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van een voorafgaande inventarisatie, in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door de werkzaamheden, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV.

Mogelijk bieden de zandige terreinen en watergangen leefgebied aan de rugstreeppad. Indien de rugstreeppad aangetast (vooraf dient er nader onderzoek naar rugstreeppadden in het voorjaar en de zomer plaats te vinden) wordt door kleinschalige ontwikkelingen, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV.

In het geval van zwaar beschermde soorten (categorie 3) geldt dan een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie. Indien door mitigatie en compensatie maatregelen aantasting, verontrusting of verstoring van vleermuizen en rugstreeppadden kan worden voorkomen, zal de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Om vestiging van de rugstreeppad te voorkomen (en daarmee een ontheffingsprocedure) kan het plangebied voor het uitvoeren van de grondwerkzaamheden volledig afgeschermd worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.

Indien het leefgebied (watergangen) van de kleine modderkruiper (categorie 2) aangetast wordt door de werkzaamheden, dient ontheffing9 te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV.

  1. 9. Indien er geen goedgekeurde gedragscode voor de kleine modderkruiper is. Als die er wel is, hoeft er geen ontheffing voor kleine modderkruiper aangevraagd te worden.

7.12 Cultuurhistorie En Archeologie

Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de ‘verstoorder’ betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004_0011.jpg"

Conclusie
In een deel van het plangebied geldt een zeer grote kans op het aantreffen van archeologische sporen. Voorafgaand aan de planwerkzaamheden dient een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe archeologisch gecertificeerd bureau. In het bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming voor deze locatie opgenomen.

De rest van het plangebied is slechts een kleine kans op het aantreffen van archeologische sporen. Er hoeft dan ook geen verkennend onderzoek uitgevoerd te worden.
Eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in uit te voeren werken of werkzaamheden. Een uiteenzetting van inzichten over de uitvoerbaarheid op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor het overige niet nodig gebleken.

Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De inspraakverordening van de gemeente Maassluis bepaalt in artikel 2, lid 2, dat inspraak altijd wordt verleend indien de wet daartoe verplicht. De wettelijke plicht om bij ruimtelijke plannen inspraak te verlenen is komen te vervallen. Wel kan elk bestuursorgaan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige bestemmingsplan wordt er geen nieuw gemeentelijk beleid voorbereid. Er is sprake van een consoliderend plan. Nieuwe ontwikkelingen doen zich niet voor, om die reden is voor het bestemmingsplan Stationsgebied e.o. geadviseerd geen aparte inspraakprocedure te houden.

Met ingang van 16 augustus 2010 heeft het ontwerpbestemmingsplan “Stationsgebied e.o.” gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen de termijn van terinzageligging is 1 zienswijze naar voren gebracht. Deze zienswijze had betrekking op een pand aan de Burgemeester de Jonghkade, om de bestemming hiervan te wijzigen zodat hier ook gewoond kan worden. Deze zienswijze gaf aanleiding om het bestemmingsplan te wijzigen.

Hoofdstuk 9 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 22 april verstuurd aan de overlegpartners in het kader van het vooroverleg ex art 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Van 7 overlegpartners is een reactie ontvangen. Bij 2 overlegpartners gaf het bestemmingsplan aanleiding tot het maken van opmerkingen.

In het kader van het vooroverleg zijn de volgende diensten c.q. instellingen gevraagd te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan:

  1. 1. Provincie Zuid-Holland;
  2. 2. VROM-Inspectie regio Zuid-West;
  3. 3. Stadsregio Rotterdam;
  4. 4. Ministerie van Defensie;
  5. 5. Rijkswaterstaat;
  6. 6. Rijksdienst Cultureel erfgoed;
  7. 7. Hoogheemraadschap van Delfland;
  8. 8. Kamer van Koophandel Rotterdam;
  9. 9. N.V. Nederlandse Gasunie;
  10. 10. Stedin B.V.;
  11. 11. CAIW-Netwerken B.V.;
  12. 12. Nederlandse Aardolie Maatschappij;
  13. 13. B.V. Nederlandse Pijpleiding Maatschappij;
  14. 14. Pipeline Control;
  15. 15. ProRail.

Van de partners 3, 4, 5, 6, 11, 12 en 13 is geen (individuele) reactie ontvangen.

Onderstaand zijn de reacties van instanties in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro samengevat en voorzien van een antwoord.

De uit dit hoofdstuk voortvloeiende aanpassingen aan regels, verbeelding en toelichting zijn reeds in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen.

Provincie Zuid-Holland

Samenvatting

De provincie Zuid-Holland geeft in haar reactie aan dat het bestemmingsplan de cultuurhistorische waarde van de molen erkent en de molenbiotoop op een enkele uitzondering na goed beschrijft. De provincie wil nog een regeling opgenomen hebben die het verbiedt om beplanting aan te leggen die hoger is dan de molenbiotoop.

Reactie

Gezien de waarde van molen zal in het bestemmingsplan op basis van het voorstel van de provincie de regeling van de molenbiotoop worden aangescherpt.

Conclusie

De reactie heeft geleid tot aanpassing van de regels.

VROM-inspectie regio Zuid-West

Samenvatting

De VROM-inspectie regio Zuid-West coördineert de rijksreactie op het voorontwerp bestemmingsplan namens alle rijksdiensten. De basiskwaliteit van de hoofdinfrastructuur, waar de Nieuwe Maas deel van uitmaakt, is een nationaal belang. In dat kader geeft de VROM-inspectie regio Zuid-West de volgende reactie.

Watertoets

Rijkswaterstaat is waterbeheerder voor de Nieuwe Maas. De Rijkshavenmeester is nautisch beheerder voor hetzelfde gebied. De VROM-inspectie verzoekt deze rollen in het bestemmingsplan te benoemen en Rijkswaterstaat en de Rijkshavenmeester in het vervolg te betrekken bij het watertoetsproces.

Nautisch beheer - bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Volgens de regels mogen binnen de bestemming Water bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd hoger dan 3 meter. Binnen de Nieuwe Maas moeten ten aanzien van het nautisch beheer objecten kunnen worden geplaatst die hoger zijn dan 3 meter. De VROM-inspectie verzoekt het bestemmingsplan hierop aan te passen.

Nautisch beheer - radarwerking

In de toelichting wordt geen melding gemaakt over het belang van radarposten langs de Nieuwe Maas. De VROM-inspectie vraagt om in de waterparagraaf van het bestemmingsplan ( §7.9 ) nader in te gaan op de consolidatie van de werking van de radarposten.

Reactie

Bovengenoemde opmerkingen zijn verwerkt in het toelichting en regels van het ontwerpbestemmingsplan. Omdat Rijkswaterstaat en de Rijkshavenmeester niet betrokken waren bij de watertoets, is het aangepaste bestemmingsplan in dit kader alsnog toegezonden. Op 6 juli heeft de Rijkshavenmeester per e-mail een positieve reactie op het plan gegeven.

Conclusie

De reactie heeft geleid tot aanpassing van de regels en de verbeelding.

Hoogheemraadschap van Delfland

Samenvatting

De reactie van het Hoogheemraadschap van Delfland spitst zich toe op de thema's 'veiligheid en waterkeringen' en 'waterkwantiteit'.

Veiligheid en waterkeringen

Op de verbeelding is het in het plangebied aanwezige waterkering weergegeven. De beschermingszone is echter niet opgenomen. Het Hoogheemraadschap verzoekt zowel de waterkering inclusief de beschermingszone op te nemen.

Waterkwantiteit

Het Hoogheemraadschap doet een tekstvoorstel voor de tekst in de toelichting in § 7.9 - Waterhuishouding onder de kop 'Waterkwantiteit'.

Reactie

De verbeelding wordt aangevuld met de beschermingszone van de waterkering. Daarnaast wordt § 7.9 - Waterhuishouding - aangepast op basis van het door het waterschap aangeleverde tekstvoorstel.

Conclusie

De reactie heeft geleid tot aanpassing van de verbeelding en de toelichting.

Kamer van Koophandel Rotterdam

Samenvatting

De Kamer van Koophandel geeft aan dat het voorontwerp bestemmingsplan vanwege het consoliderende karakter geen aanleiding tot het maken van opmerkingen geeft. Wel geeft de Kamer van Koophandel in haar reactie aan dat, gezien de ligging van het plangebied, grenzend aan de bedrijventerreinen De Kade en Nieuwe Waterweg, toekomstige ontwikkelingen in het plangebied niet schadelijk mogen zijn voor uitvoering van activiteiten en groeipotentie van bedrijven op deze terreinen.

Reactie

De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen

Conclusie

De reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

N.V. Nederlandse Gasunie

samenvatting

De N.V. Nederlandse Gasunie heeft het bestemmingsplan getoetst aan het toekomstig externe veiligheidsbeleid van het ministerie van VROM, zoals dat naar verwachting begin 2011 in werking zal treden middels de AMvB Buisleidingen. Uit deze toetsing blijkt dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtsbijgelegen gasleiding valt. Deze leiding heeft derhalve geen invloed op de verdere planontwikkeling.

Conclusie

De reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Stedin B.V.

Samenvatting

In haar reactie geeft Stedin aan in principe geen bezwaar te hebben tegen het plan. Wel wordt aangegeven dat rekening gehouden moet worden met het stichten van een transformatorstation c.q. gasstation ten behoeve van distributie van electriciteit of gas. Indien hiervoor bouwkundige voorzieningen, kabels en/of leidingen moeten worden gelegd, gelden voorwaarden die Stedin in haar reactie heeft opgenomen.

Reactie

Het realiseren van een transformatorstation of gasstation is vergunningvrij tot een maximale oppervlakte van 15 m2 en een maximale hoogte van 3 m. In de regels van dit bestemmingsplan wordt de realisatie van dergelijke (vergunningsvrije) voorzieningen planologisch niet onmogelijk gemaakt.

Conclusie

De reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Pipeline Control

Samenvatting

Pipeline Control beheert de OCAP CO2 transportleidingen en het OCAP CO2 distributienetwerk. Binnen het plangebied heeft Pipeline Control geen belangen.

Conclusie

Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Prorail

Samenvatting

Prorail geeft aan geen aanleiding te hebben tot het maken van opmerkingen.

Conclusie

Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Waterparagraaf

Inleiding
Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van negatieve effecten die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk hebben op het duurzame waterbeheer. Hiertoe dient de waterbeheerder deze paragraaf goed te keuren alvorens het plan wordt vastgesteld.

In het plangebied is het Hoogheemraadschap van Delfland verantwoordelijk voor het waterbeheer. Daarnaast is de gemeente Maassluis verantwoordelijk voor de riolering en de provincie Zuid-Holland voor het grondwaterbeheer. Daarnaast is Rijkswaterstaat waterbeheerder voor het deel van de Nieuwe Maas binnen het plangebied en de Rijkshavenmeester is de nautisch beheerder voor dit gebied. Hieronder wordt ingegaan op de relevante beleidskaders. Daarna worden de huidige waterrelevante situatie en de effecten van de beoogde ontwikkelingen per waterrelevant aspect beschreven.

Beleid duurzaam waterbeheer

Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET) hebben en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren dat deze een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.

Nationaal Beleid
Het 'Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel' (NBW-actueel, 2008) is een actualisatie van het oorspronkelijke NBW uit 2003. Het betreft een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. In de actualisatie uit 2008 is meer nadruk gelegd op klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave, ontwikkelingen in de woningbouw en infrastructuur en de implementatie van de Kaderrichtlijn Water.

Beleid provincie Zuid-Holland
In het Provinciale Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 is het beleid voor milieu, water, natuur en landschap geïntegreerd. Het streven is een leef- en investeringsklimaat te realiseren dat gezond, groen en veilig is. Inmiddels is het ontwerp Provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Hierin zijn vier strategische thema's (veiligheid, schoon water, duurzaam zoetwater en een robuust watersysteem) uitgewerkt. Ter aanvulling heeft de provincie in samenwerking met de waterschappen een planMER opgesteld. Hierin worden de milieueffecten van het waterplan weergegeven.

In het Provinciale Grondwaterplan Zuid-Holland 2007-2013 staat het grondwaterbeleid voor de komende jaren beschreven. Er zijn 6 speerpunten geformuleerd (verzilting en grondwaterkwantiteit, grondwaterkwaliteit, bodemdaling, concurrentie om de schaarse ruimte, verandering positie provincie en specifieke gebieden). Ook zijn de kaders die de provincie gebruikt bij het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen beschreven. De aanvullende regels voor het verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning voor een grondwateronttrekking zijn opgenomen in de Verordening Waterbeheer.

Beleid Hoogheemraadschap
In het Waterbeheersplan 2006-2009 wordt het beleid van het Hoogheemraadschap van Delfland beschreven. Het plan bevat doelen voor de taken Hoogheemraadschap: de zorg voor veilige dijken; het voorkomen van wateroverlast; het tegengaan van watertekorten, verdroging en verzilting; het verbeteren van de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Inmiddels is het Ontwerp Waterbeheersplan 2010-2015 vastgesteld. Dit plan beschrijft de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten.

In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het waterschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland. In 2007 is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets.

Beleid gemeente Maassluis
Het Waterplan 2008-2015 van de gemeente Maassluis en het Hoogheemraadschap van Delfland biedt handvatten om ervoor te zorgen dat Maassluis een toekomst tegemoet gaat zonder wateroverlast of watertekort. Daarnaast biedt het mogelijkheden om de waterkwaliteit voor de natuur te verbeteren en de oevers natuurvriendelijk in te richten. De schoonheid van water in de openbare ruimten wordt hierdoor meer zichtbaar en maakt de stad aantrekkelijker. Het Waterplan besteedt ook aandacht aan natuur- en waterrecreatie, zodat inwoners en bezoekers optimaal gebruik kunnen maken van het water in en rond Maassluis.

Huidige situatie
Het plangebied betreft de wijken Taanschuurpolder, Oranjewijk en 't Hoofd in het zuidoosten van Maassluis. Het bruto-oppervlak van het plangebied is circa 36 ha en behoort tot het stedelijk gebied van Maassluis. Het maaiveld ligt op +3,50 m NAP en de ondergrond bestaat uit klei. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterwingebied of een grondwaterbeschermingszone.

Veiligheid en waterkeringen
De Delflandsedijk (primaire waterkering) bevindt zich aan de rand van het plangebied. Deze dijk wordt beheerd door het Hoogheemraadschap van Delfland. De dijk met bijbehorende keurzone (kern- en beschermingszone) van deze waterkering valt deels binnen het plangebied.

Waterkwantiteit
Het plangebied behoort tot het, op het buitenwater, afwaterend gebied van Maasluis. Het hemelwater in dit gebied stroomt vrij af op het buitenwater. In de boezem, die direct ten oosten van het plangebied ligt, wordt een vast peil van NAP -0,43m gehanteerd. In het plangebied zelf ligt circa 0,9ha oppervlaktewater. In het waterplan Maasluis zijn in de wijk 't Hoofd problemen met wateroverlast bekend bij hoog buitenwater.

Tevens is in het waterplan van Maassluis een waterfonds opgenomen. Het principe hiervan is dat initiatiefnemers van postzegelplannen of herstructureringsprojecten binnen de gemeente, waar geen watercompensatie plaats kan vinden, de financiën beschikbaar stellen om dit elders binnen de gemeente wel te realiseren.

Afvalwater en riolering
In de wijk 't Hoofd ligt een gescheiden rioolstelsel en in de wijken Taanschuurpolder en Oranjewijk ligt op dit moment een gemengd rioolstelsel.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
In 2007 is voor gemeente Maassluis een waterkwaliteitsspoor onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft aangetoond dat het oppervlakte water in Maassluis niet voldoet aan de waterkwaliteitsnormen. Hiertoe zijn maatregelen ingepland en er wordt verwacht dat het oppervlakte water voor 2015 wel zal voldoen aan de basisinspanning.

Beheer en onderhoud
Er is geen water in het plangebied, waar het Hoogheemraadschap verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud.

Toekomstige situatie
Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet geen noemenswaardige ontwikkelingen met waterrelevante aspecten.

Veiligheid en waterkeringen
Er zijn geen ontwikkelingen beoogd, die invloed hebben op de stabiliteit van de primaire waterkering en ook niet voor de waterveiligheid in het plangebied.

In de nabije omgeving het plangebied zijn radarposten langs de Nieuwe Maas aanwezig. Het is van belang dat de werking van deze radarposten niet verstoord wordt door bijvoorbeeld hoge bebouwing. Omdat het bestemmingsplan consoliderend is, zijn de huidige bouwhoogten meegenomen en worden geen hogere bouwhoogten toegestaan. De werking van de radarposten wordt daarmee geconsolideerd.

Waterkwantiteit
Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen binnen de huidige bestemmingen zijn de problemen met wateroverlast en het tekort aan waterberging een aandachtspunt.

Afvalwater en riolering
De rioolstelsels in de wijken Taanschuurpolder en Oranjewijk zijn meegenomen in het grootschalig gemeentelijk afkoppelproject. Op deze manier wordt het hemelwater afkomstig van daken en straatoppervlak rechtstreeks geloosd op het oppervlaktewater. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreiniging van water en bodem geldt, dat er bij alle bouwplannen geen zink, lood-, koper- of PAK's-houdende bouwmaterialen mogen worden toegepast. Indien desondanks uitlogende materialen worden gebruikt, worden deze voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Beheer en onderhoud
Er zijn geen ontwikkelingen beoogd, die het beheer en onderhoud van het watersysteem in en om het plangebied beïnvloeden. In zijn algemeenheid geldt dat voor alle aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem een keurvergunning bij het Hoogheemraadschap dient te worden aangevraagd.

Conclusie
Met inachtneming van het bovenstaande, kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Hiermee voldoen de ontwikkelingen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.

Bijlage 2 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen de ruimtelijke onderbouwing mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.

Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen in het zuiden van Maassluis. De planlocatie bestaat op dit moment uit gebouwen, verhard terrein, opgaand groen, tuinen, watergangen en wegen.

Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan zal consoliderend zijn en daarmee zullen alleen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Toetsingskader

Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil en zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998
Voor de gebiedsbescherming vormt de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) het juridisch kader. Onderzocht moet worden of de ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde gebieden (binnen en buiten plangebied). De Nbw onderscheidt drie soorten gebieden:

  • door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • door Gedeputeerde Staten (GS) aangewezen beschermde landschapsgezichten.

Vogel- en Habitatrichtlijngebieden
Onderzocht moet worden of het bestemmingsplan gevolgen heeft voor de aangewezen gebieden (verslechtering- of verstoringstoets). Voor nieuwe bestemmingsplannen die significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, moet een 'passende beoordeling' worden gemaakt van de gevolgen die het plan voor het gebied kan hebben. Een dergelijke beoordeling kan achterwege blijven, indien reeds eerder een relevante beoordeling is gemaakt, het bestemmingsplan een 'herhaling' of 'voortzetting' van een vroeger plan is en een nieuwe beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten zou opleveren. Indien uit de 'passende beoordeling' blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet kunnen worden ontzien, zal aan het bestemmingsplan – vanwege de Natuurbeschermingswet 1998 – goedkeuring worden onthouden. Dit tenzij uit de beoordeling blijkt dat er geen alternatieven zijn en er voor het project dwingende redenen bestaan van groot openbaar belang, daaronder begrepen redenen van sociale of economische aard10 .

Beschermde natuurmonumenten
Het is verboden zonder vergunning van GS handelingen te (doen) verrichten, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, het landschap, de natuurwetenschappelijke waarde, de dieren en de planten in deze gebieden. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt nagegaan of de Nbw de uitvoering van het plan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het plan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning zal worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of een speciale beschermingszone ingevolge de Vogel- of Habitatrichtlijn. Het plangebied maakt wel deel uit van de PEHS, 'Nieuwe Waterweg' zie figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004_0012.jpg"

Figuur 1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de PEHS 'Nieuwe Waterweg' (blauw)

Soortenbescherming
Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). Volgens de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997 en www.ravon.nl ) zijn onderstaande soorten naar verwachting aanwezig.

Vaatplanten
Het natuurloket geeft aan dat vaatplanten goed onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken waarbinnen het plangebied is gelegen. Gezien de voorkomende biotopen in het plangebied zijn groeiplaatsen van licht beschermde soorten als dotterbloem en zwanenbloem te verwachten in en nabij de watergangen. Tevens is het mogelijk dat op de verruigde delen ook een licht beschermde soort als grote kaardenbol zijn groeiplaatsen heeft. Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen kan worden gesteld dat het plangebied geen zwaar beschermde soorten herbergt.

Vogels
Volgens het natuurloket zijn broedvogels niet onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. In het opgaand groen aanwezig binnen het plangebied, kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw, ekster en zwarte kraai hun leefgebied hebben. De watergangen kunnen leefgebied bieden aan verschillende watervogels zoals wilde eend, knobbelzwaan en grauwe gans. De graslandpercelen kunnen leefgebied vormen van een soort als scholekster. De gebouwen die deel uitmaken van het plangebied kunnen mogelijk verblijfplaatsen bieden aan huiszwaluw en huismus. Nabij het plangebied zijn de volgende soorten waargenomen: aalscholver, fuut, krakeend en visdief. Mogelijk dat deze soorten ook gebruikmaken van het plangebied als onderdeel van hun leefgebied.

Zoogdieren

Volgens het Natuurloket zijn zoogdieren niet onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) geeft aan dat soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis en rosse woelmuis voorkomen, mogelijk maken deze ook gebruik van het plangebied als onderdeel van hun leefgebied.
Ook zijn verschillende vleermuizen (allen zwaar beschermd) als gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis te verwachten in het plangebied. Mogelijk bieden de oudere bomen vaste verblijfplaatsen aan ruige dwergvleermuis. De gebouwen kunnen vaste verblijfplaatsen bieden aan gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Ook kunnen vleermuizen het plangebied als vliegroute en foerageergebied gebruiken.

Amfibieën
Gegevens van het Natuurloket laten zien dat amfibieën niet onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Gezien de voorkomende biotopen (watergangen en ruigten, struiken en zandige terreinen) zijn algemene soorten als bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad te verwachten in het plangebied. Er komt volgens de verspreidingsgegevens van RAVON (2008) wel een zwaar beschermde soort voor binnen het betreffende uurhok. Het gaat hier om de zwaar beschermde rugstreeppad. Mogelijk maakt de rugstreeppad gebruik van de zandige terreinen en watergangen. Tevens kan de rugstreeppad bij grondwerkzaamheden aangetrokken worden en het plangebied als winterverblijfplaats gaan gebruiken.

Vissen
Volgens het Natuurloket zijn vissen slecht onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Gezien de voorkomende biotopen is het mogelijk dat de zwaar beschermde kleine modderkruiper gebruikmaakt van het plangebied. Er zijn verder geen (zwaar) beschermde soorten te verwachten, daarvoor is het plangebied ongeschikt. Wel komen de volgende zeldzame (niet beschermd volgens Ffw) soorten voor in de Nieuwe Waterweg: zalm, zeeforel en zeeprik.

Overige soorten
In het plangebied leven naar verwachting geen beschermde reptielen, insecten of andere soorten. Dergelijke soorten stellen bepaalde eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 2 staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 2 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw
(categorie 1)
ontheffingsregeling Ffw
(categorie 2) (categorie 3)
dotterbloem, zwanenbloem en grote kaardenbol

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis en rosse woelmuis

bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad

alle soorten inheemse vogels







kleine modderkruiper




alle vleermuizen


rugstreeppad
(bij graafwerkzaamheden)

Toetsing en Conclusie
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst nieuwbouw plaatsvindt, dan wel het aanpassen van of de sloop van gebouwen, ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), het vergraven van watergangen of het kappen van bomen, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van half maart tot en met begin augustus) te laten starten. Een uitzondering hierop geldt voor van nesten van kraaiachtigen en zwaluwen; deze zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient onderzocht te worden of er vaste verblijfplaatsen van deze soorten aanwezig zijn.

Mogelijk bieden de gebouwen en bomen op de planlocatie vaste rust- en verblijfplaatsen, paarplaatsen, vliegroutes en foerageergebied aan vleermuizen. Indien gebouwen gesloopt worden of bomen worden gekapt, dient er gekeken te worden naar het exacte gebiedsgebruik van vleermuizen. Indien zwaar beschermde soorten als vleermuizen aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van een voorafgaande inventarisatie, in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door de werkzaamheden, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV.

Mogelijk bieden de zandige terreinen en watergangen leefgebied aan de rugstreeppad. Indien de rugstreeppad aangetast (vooraf dient er nader onderzoek naar rugstreeppadden in het voorjaar en de zomer plaats te vinden) wordt door kleinschalige ontwikkelingen, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV.

In het geval van zwaar beschermde soorten (categorie 3) geldt dan een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie. Indien door mitigatie en compensatie maatregelen aantasting, verontrusting of verstoring van vleermuizen en rugstreeppadden kan worden voorkomen, zal de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Om vestiging van de rugstreeppad te voorkomen (en daarmee een ontheffingsprocedure) kan het plangebied voor het uitvoeren van de grondwerkzaamheden volledig afgeschermd worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.

Indien het leefgebied (watergangen) van de kleine modderkruiper (categorie 2) aangetast wordt door de werkzaamheden, dient ontheffing11 te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV.

Zorgplicht
In de Ffw staat ook het principe van 'zorgvuldige handelen' beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep gefaseerd te kappen en de gras- en oevervegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren, vogels en amfibieën (voor zwaar beschermde soorten geldt de zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie). Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Ffw.

  1. 10. Voor gebieden waarin een 'prioritair type' natuurlijke habitat of een 'prioritaire soort' voorkomt, kan goedkeuring worden verleend, indien er geen alternatieven zijn en er voor het plan redenen zijn die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of voor het milieu gunstige effecten. Behalve om deze redenen kan goedkeuring - bij het ontbereken van alternatieven - ook worden verleend, indien er dwingende redenen zijn van groot openbaar belang en daarover advies is ingewonnen bij de Europese Commissie.
  2. 11. Indien er geen goedgekeurde gedragscode voor de kleine modderkruiper is. Als die er wel is, hoeft er geen ontheffing voor kleine modderkruiper aangevraagd te worden.

Bijlage 3 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemening'

Bijlage 3 Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemening'

Bijlage 4 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 4 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten