KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Leiding - Hoogspanning
Artikel 8 Leiding - Riool
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Indeling Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.2 Bodem
4.3 Water
4.4 Geluid
4.5 Geur
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Ecologie
4.10 Cultuurhistorie En Archeologie
4.11 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Systematiek Van De Planregels
5.3 Beschrijving Per Bestemming
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.2 Inspraak
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Bodem
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Geluid
Bijlage 4 Ecologie
Bijlage 5 Nota Van Zienswijzen

Nieuwveenseweg 29A

Bestemmingsplan - gemeente Nieuwkoop

Vastgesteld op 09-07-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Nieuwveenseweg 29A' met identificatienummer NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01 van de gemeente Nieuwkoop;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen, als vervat in het GML-bestand 'NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01'.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijf aan huis:

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten en webwinkels;

1.8 beroep aan huis:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bestemd is om ter plaatse te functioneren;

1.17 dakkapel:

alle door wanden omsloten en voor mensen toegankelijke bouwwerken die op een dakschild worden gebouwd die voldoen aan de criteria benoemd in de bouwregels;

1.18 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen);

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 gedeeltelijk vernieuwen:

het op onderdelen vernieuwen of aanpassen van een bouwwerk, zonder dat deze wordt vergroot of in fasen geheel wordt afgebroken en herbouwd;

1.21 growshop:

een locatie waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet als hoofdactiviteit of belangrijke nevenactiviteit te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervaardigen of voorhanden hebben van substanties, voorwerpen of gegevens waarvan aanwijzingen zijn om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor de productie van een middel als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet;

1.22 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.23 kamerbewoning:

het gebruik van een woning voor onzelfstandige woonruimte;

1.24 kunstwerken:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;

1.25 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;

1.26 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.27 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.28 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één eigen wand, of omsloten door maximaal twee niet-eigen wanden, en voorzien van een dak, waaronder begrepen een carport;

1.29 peil:

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor gebouwen langs een dijk; de gemiddelde hoogte van de bestaande weg op de dijk, ter plaatse van de naar de dijk gekeerde zijde van het gebouw;
  3. c. voor oeverbeschoeiingen: de gemiddelde waterlijn;
  4. d. in andere gevallen: het door B&W vast te stellen peil;

1.30 perceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.31 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.32 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 steiger:

een bouwwerk, staande op eigen fundatie of gekoppeld dan wel vastgebonden aan de wal dat zich bevindt boven land dan wel boven water en dat gaat dienen voor een of meer hierna genoemde doelen:

  1. a. een pleziervaartuig of woonschip aan te leggen;
  2. b. als opstapplaats voor een (plezier)vaartuig of woonschip;
  3. c. als terrasuitbreiding;

1.34 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.35 voorgevel:

de naar de weg (eventueel voetpad) gekeerde gevel, vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is; indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, geldt de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(-s);

1.36 voorgevelrooilijn:

de snijlijn van de voorgevel van een woning of het hoofdgebouw en het grondvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt alsmede het verlengde (denkbeeldige doorgetrokken lijn) ervan binnen het bouwperceel;

1.37 vrijstaande woning:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.38 webwinkel:

detailhandel waarvan de handel via internet verloopt;

1.39 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

1.40 zelfstandige woonruimte:

woonruimte die door één huishouden wordt bewoond zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals keuken, douche en toilet, buiten de woonruimte en beschikt over een eigen afsluitbare toegang, al dan niet bereikbaar via een gemeenschappelijk trappenhuis of galerij.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met uitzondering van de afscheiding van dakterrassen; boven de goothoogte zijn geen platte daken toegestaan, behoudens op dakkapellen;

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij een overkapping zonder gevelvlak(ken) de neerwaartse projectie van het dakvlak;

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart vn de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

2.6 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

2.7 vloeroppervlakte:

de (gebruiks)vloeroppervlakte volgens NEN2580;

2.8 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.9 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is (overstekken en goten daaronder begrepen);

2.10 afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen (overstekken en goten daaronder begrepen);

2.11 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. land- en tuinbouw op open grond, met uitzondering van bosbouw;
  2. b. dierenweide;

met de daarbij behorende:

  1. c. water en groenvoorzieningen;
  2. d. wegen en paden;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. voorzieningen van algemeen nut;
  5. g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. h. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en de parkeergelegenheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken (anders dan bedrijfswoningen), met uitzondering van mantelzorg;
  4. d. seksinrichting;
  5. e. prostitutie.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofgebouwen;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. ontsluitingswegen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. waterlopen en waterpartijen;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en de parkeergelegenheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  4. d. seksinrichting;
  5. e. prostitutie.
  6. f. opslag en verkoop van (consumenten)vuurwerk;
  7. g. een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie van hoofd- en buurtontsluiting;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. speelterreinen;
  4. d. kunstwerken;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. waterpartijen en watergangen;
  7. g. bruggen ten behoeve van de ontsluiting van woon- en bedrijfskavels;
  8. h. voorzieningen van algemeen nut;
  9. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. j. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en de parkeergelegenheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. seksinrichting;
  4. d. prostitutie;
  5. e. opslag en verkoop van (consumenten)vuurwerk;
  6. f. een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m² en webwinkels met opslag en een uitleverpunt met een gezamenlijke oppervlakte tot 30 m2 bvo;
  3. c. mantelzorg, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van mantelzorg maximaal 75 m² van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt;

met de daarbij behorende:

  1. d. erven;
  2. e. tuinen;
  3. f. parkeervoorzieningen;
  4. g. in- en uitwegen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. waterlopen en waterpartijen;
  7. j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. k. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
  9. l. installaties ten behoeve van de opwekking van duurzame energie;
  10. m. voorzieningen van algemeen nut;
  11. n. steigers en plankieren.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en parkeergelegenheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  4. d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  5. e. seksinrichting;
  6. f. prostitutie;
  7. g. een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  8. h. opslag en verkoop van (consumenten)vuurwerk;
  9. i. bewoning als onzelfstandige woonruimte.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Leiding - Hoogspanning

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een hoogspanningsleiding.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 8 Leiding - Riool

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een rioolleiding.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 2500 m² en dieper dan 50 cm dient de aanvrager een rapport te overleggen dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen:

  1. a. door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Algemene bepaling over het ondergronds bouwen

11.2 Dakkapellen op woningen

Ten aanzien van het realiseren van dakkapellen gelden de volgende regels:

  1. a. de gezamenlijke oppervlakte van dakkapellen mag per dakschild niet meer ruimte in beslag nemen dan 50% van de oppervlakte van dat dakschild;
  2. b. het hoogst gelegen deel van iedere dakkapel moet lager liggen dan het noksnijpunt van de woning;
  3. c. de buitenzijde van de zijkant van de dakkapellen (zijwang) moet minstens 50 centimeter vanaf de rand van het dakschild (of de gemeenschappelijke erfgrens) van de betreffende woning zijn gelegen, tenzij de dakkapel zich over twee- aan-een-gebouwde woningen uitstrekt. In dit laatste geval moet de afstand van de rand van het dakvlak tot de zijde die niet vast zit aan de dakkapel van de buren worden verdubbeld tot 100 centimeter. Als de afstand tot de rand van het dakschild 50 centimeter bedraagt, mag de dakkapel geen grotere overstekken hebben dan 15 centimeter;
  4. d. de bovenkant van de verticale voorzijde van de dakkapel mag niet hoger zijn gelegen dan 3 meter boven de vloer van de bouwlaag waarvoor de dakkapel is bedoeld;
  5. e. dakkapellen waarvan de kozijnen geheel of gedeeltelijk in het verlengde van het gevellijngebied worden gebouwd mogen geen grotere breedte hebben dan 50% van de (bruto) gevelbreedte waarin de dakkapel gelegen is.

11.3 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van gronden ten behoeve van growshops en inrichtingen waar drugs worden verhandeld;
  5. e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  6. f. het tegelijk in gebruik hebben van twee woningen.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  5. e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangen/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
      • buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
      • binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken;
    2. 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, opgenomen als bijlage 1 bij deze regels, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  4. d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de regels, waarbij verwezen wordt naar of welke ontleend worden aan bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

14.2 Wettelijke regelingen

Het bevoegd gezag kan in de regels opgenomen bepalingen, waarbij verwezen wordt naar of welke ontleend worden aan bepalingen in wettelijke regelingen, aanpassen indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan worden gewijzigd.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijkingen naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

16.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Nieuwveenseweg 29A' van de gemeente Nieuwkoop.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 9 juli 2020

Bijlagen

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordrand van het dorp Nieuwkoop, aan de Nieuwveenseweg, komt een aantal ontwikkelingen samen. De rotonde en de parallelwegstructuur hebben een aanpassing nodig. Zwaar verkeer wordt nu buiten de rotonde om geleid en uit verkeerskundig oogpunt heeft het de voorkeur dit ook over de rotonde te gaan leiden, zodat ter hoogte van de rotonde geen conflict meer is met langzaam verkeer.

Daarnaast zijn er plannen voor de ontwikkeling van het woningbouwproject Buytewech-Noord. Voor de ligging van de ontsluitingsweg van Buytewech-Noord heeft de gemeente diverse studies gedaan naar de mogelijkheden en zijn de ontsluitingsmogelijkheden ook onderwerp geweest in het participatieproces voor het plan. Eén van deze mogelijkheden is aansluiten met een vierde as op de bestaande rotonde in de Nieuwveenseweg. Dit wordt gezien als de beste oplossing voor de ontsluiting van het plangebied van Buytewech-Noord. Het heeft meer draagvlak onder inwoners dan een ontsluiting door de bestaande wijk en heeft in tegenstelling tot een nieuwe kruising op de Nieuwveenseweg de medewerking van de provincie Zuid-Holland (wegbeheerder van de Nieuwveenseweg aldaar). Om deze ontsluitingsweg mogelijk te maken moet de rotonde hierop aangepast worden. Deze aanpassingen aan de rotonde zijn in één besteksomschrijving opgenomen.

De gemeente heeft nu een overeenkomst kunnen sluiten met de eigenaar van een perceel, waarvan delen ingezet gaan worden bij de aanpassingen aan de infrastructuur. Deze overeenkomst voorziet in de herbouw van een vervangende woning ter compensatie van de te slopen woning aan de Nieuwveenseweg 29A. Om deze overeenkomst te effectueren is een bestemmingswijziging van een aantal percelen nodig. Dit bestemmingsplan voorziet daarin. Uit het oogpunt van (kosten)efficiency en uit het oogpunt van het beperken van overlast voor verkeer en omwonenden is het van belang op korte termijn over een bestemmingsplan te beschikken waarmee zowel de aanpassingen aan de rotonde, parallelweg en toekomstige ontsluitingsweg als het verplaatsen van de woning mogelijk gemaakt worden.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Nieuwveenseweg in Nieuwkoop, iets ten noorden van de kern Nieuwkoop. Het plangebied bestaat uit de percelen van de Nieuwveenseweg 29A en de Nieuwveenseweg tussen 29 en 31 en een deel van de Nieuwveenseweg met rotonde en de aangrenzende groenstroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0001.jpg"

Ligging betrokken percelen (plangebied rood omrand), bron: Google Earth

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door de woning aan de Nieuwveenseweg 31. Aan de oostzijde ligt aan de andere kant van de rotonde het bedrijventerrein 'De Olm'. Ten zuiden ligt de woning aan de Nieuwveenseweg 27. Aan de westkant liggen velden met een agrarische functie. Middenin het plangebied, maar er geen onderdeel van uitmakend, liggen de bedrijfspanden met bedrijfswoning van de Nieuwveenseweg 29.

De ligging van het plangebied is op de bovenstaande figuur aangegeven.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

De huidige bestemmingen van het plangebied worden geregeld in het bestemmingsplan 'Kern Nieuwkoop', vastgesteld en deels in werking, door de gemeenteraad van Nieuwkoop op 30 mei 2013. Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Kern Nieuwkoop, 1e herziening', vastgesteld op 9 maart 2017. Met de herziening is een aantal onvolkomenheden opgelost en is een aantal zaken aangevuld of anders geregeld, voornamelijk met betrekking tot de regels. Specifiek voor het plangebied geldt dat voor de Nieuwveenseweg 29 met de bestemming 'Bedrijf' de functieaanduiding 'bedrijf van categorie 1' verwijderd is en dat de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' over de Nieuwveenseweg ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0002.jpg"

Uitsnede vigerende bestemmingsplannen (plangebied rood omrand), bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Om de aanpassingen aan de rotonde met de aansluitingen daarop mogelijk te maken wordt in dit plan de bestemming 'Verkeer' ruimer om de rotonde gelegd. Deze komt dan over de huidige bestemmingen 'Verkeer', 'Groen' en 'Water' te liggen.

De bestemmingen die ter hoogte van de Nieuwveenseweg 29A voorkomen zijn 'Wonen' en 'Tuin'. De woning die zich hier bevindt zal gesloopt worden om ruimte te maken voor de toekomstige ontsluitingsweg naar Buytewech Noord. De bestemming moet hier gewijzigd worden naar 'Verkeer'. Ook het achtergelegen perceel met de bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd naar de bestemming 'Verkeer'.

Voor de nieuwe woning moet de bestemming 'Agrarisch' op het perceel tussen nummer 29 en 31 gedeeltelijk gewijzigd worden naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Achter deze woning wordt er binnen de bestaande bestemming 'Agrarisch' een bouwvlak toegevoegd waarmee de bouw van een bijbehorend bouwwerk van maximaal 150 m² mogelijk wordt gemaakt.

Daarnaast ligt over het grootste deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Voor delen van het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanning' en 'Leiding - Riool'. Deze dubbelbestemmingen zijn over de andere bestemmingen heen gelegd. Dubbelbestemmingen regelen een bijzonder belang dat eerst afgewogen dient te worden alvorens de ondergelegen bestemming mag worden gerealiseerd. Deze dubbelbestemmingen zullen gehandhaafd blijven.

De aanpassingen aan de infrastructuur en de vervangende woning passen niet binnen de huidige bestemmingen van de percelen. Met het voorliggende bestemmingsplan 'Nieuwveenseweg 29A' worden deze wijzigingen planologisch mogelijk gemaakt en worden de regels gesteld waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden .

1.4 Indeling Bestemmingsplan

De toelichting volgt de onderstaande indeling:

  • In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de toekomstige situatie weergegeven;
  • In hoofdstuk 3 zijn de voor het bestemmingsplan relevante beleidsstukken, zowel op rijksniveau als op provinciaal en gemeentelijk niveau, opgenomen;
  • In hoofdstuk 4 zijn alle aspecten op het gebied van het milieu en leefkwaliteit beschreven;
  • In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving aan de orde;
  • Hoofdstuk 6 betreft inspraak en overleg;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Voor een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van de omgeving wordt verwezen naar het moederplan 'Kern Nieuwkoop' (hoofdstuk 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0003.jpg"

Luchtfoto plangebied, bron Google Earth

Het plangebied ligt aan en bestaat voor een deel uit de Nieuwveenseweg. De Nieuwveenseweg/ Provincialeweg (N231) is een van de belangrijkste dragers van de huidige structuur van Nieuwkoop en zorgt voor de verbinding van de kern Nieuwkoop met de doorgaande wegen in de omgeving. De rotonde binnen het plangebied dient nu voornamelijk voor de ontsluiting van het naastgelegen bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0004.jpg"

Rotonde gezien vanuit het noorden, bron Google Earth

Ter plaatse van de toekomstige aansluiting van Buytewech-Noord op de Nieuwveenseweg bevindt zich nu een woning. Deze is te bereiken via een brug. Het kavel wordt grotendeels omsloten door water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0005.jpg"

De te slopen woning, bron Google Earth

Op de plaats van de nieuwe woning wordt de grond als agrarisch perceel gebruikt. Ook dit perceel is bereikbaar via een brug en wordt aan voor- en zijkanten omsloten door water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0006.jpg"

Agrarisch perceel, bron Google Earth

Tussen beide percelen ligt een bedrijf met stalling voor caravans. Ten noorden en ten zuiden van het plangebied liggen enkele woningen afgewisseld met bedrijfspanden en bedrijfswoningen. Ten oosten van het plangebied ligt bedrijventerrein De Olm. Ten westen liggen agrarische percelen.

2.2 Toekomstige Situatie

Ter plaatse van de woning aan de Nieuwveenseweg 29a komt de toekomstige ontsluitingsweg voor Buytewech-Noord. Deze sluit als vierde poot aan op de bestaande rotonde van de Nieuwveenseweg. De aanpassingen aan de rotonde en de omringende infrastructuur worden op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0007.jpg"

Nieuwe inrichting rotonde, bron gemeente Nieuwkoop

Op het perceel tussen Nieuwveenseweg 29 en 31 komt een nieuwe woning. De plannen hiervoor zullen verder uitgewerkt worden na vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In het moederplan, het bestemmingsplan 'Kern Nieuwkoop', is een uitgebreid overzicht opgenomen van het relevante beleid, op basis waarvan het moederplan tot stand is gekomen en is vastgesteld. Hieronder zijn de voor dit bestemmingsplan de belangrijkste punten weergegeven. Voor het overige wordt verwezen naar het moederplan, tenzij er inmiddels nieuw beleid is vastgesteld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld.

Een van de instrumenten, bedoeld om goed vraaggericht te programmeren en de beschikbare ruimte zorgvuldig te gebruiken, is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft een plek gekregen in Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Per 1 juli 2017 is de Ladder gewijzigd, artikel 3.1.6 lid 2 wordt dan: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Het onderhavige plan voorziet in de aanpassing van de rotonde en het mogelijk maken van de aansluiting van de toekomstige ontsluitingsweg hierop. Dit is geen stedelijke ontwikkeling. Met de sloop van een woning en de nieuwbouw op een andere locatie worden er geen woningen toegevoegd. Er wordt daarom geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt.

Eén van de concrete belangen die benoemd worden in de SVIR is het behoud van de positie van Schiphol als mainport. Dit vereist dat de luchthavencapaciteit in Nederland ruimtelijk meegroeit.

Het onderhavige plangebied valt buiten de 20Ke-geluidscontour zoals aangegeven op de kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur van de SVIR. De beoogde ontwikkeling is dus in overeenstemming met het beleid van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

3.2.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

Op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit Schiphol, gebaseerd op de Wet luchtvaart (gewijzigd op 27 juni 2002), in werking getreden. Met de herziening van het LIB die per 1 januari 2018 in werking is getreden wordt een extra deelgebied toegevoegd: een afwegingsgebied voor externe veiligheid en geluid (nu bekend als het ‘20Ke-gebied’). In dit gebied mogen gemeenten op basis van een eigen integrale afweging omgevingsvergunningen afgeven voor de bouw van nieuwe woningen binnen het bestaand stedelijk gebied. Buiten het bestaand stedelijk gebied blijven nieuwe woningbouwlocaties niet toegestaan. Verder worden met de herziening de ruimtelijke regels over externe veiligheid en geluidhinder verduidelijkt en vereenvoudigd. Met deze wijzigingen krijgen gemeenten meer eigen afwegingsruimte en verantwoordelijkheid voor ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0008.jpg"

Uitsnede bijlage 3 Beperking bebouwing LIB, plangebied rood omcirkeld

Het onderhavige plangebied valt buiten het gebied beperking bebouwing van het geldende luchthavenindelingbesluit. In het onderhavige plangebied gelden wel hoogtebeperkingen. Deze zijn in een dergelijke orde van grootte (maximaal toegestane hoogte 146 meter) dat ze niet van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde beleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot één integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om één Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken. De Zuid-Hollandse Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden en vervangt daarmee o.a. de Visie ruimte en mobiliteit. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de twaalf provinciale opgaven:

  • Landschap en cultuurhistorie: Beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving;
  • Gezondheid en veiligheid: Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder;
  • Natuur en recreatie: Behouden en versterken van natuurwaarden en het ontwikkelen van voldoende, aantrekkelijk en beleefbaar groen en water, waar mensen met plezier recreëren;
  • Ruimte en verstedelijking: Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied;
  • Wonen: Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen;
  • Bodem en ondergrond: Zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond;
  • Cultuurparticipatie en bibliotheken: Ondersteunen van cultuurparticipatie en bibliotheken;
  • Klimaatadaptatie: Bevorderen van een leefomgeving die de gevolgen van klimaatverandering en weersextremen kan opvangen;
  • Zoetwater en drinkwater: Duurzaam voorzien in de behoefte aan zoetwater en waarborgen van de beschikbaarheid van voldoende drinkwater;
  • Bereikbaarheid: Bevorderen van een goede en veilige bereikbaarheid, met een mobiliteitsnetwerk dat keuzevrijheid biedt en aansluit op de behoeften van reizigers en vervoerders;
  • Regionale economie: Versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie;
  • Energievoorziening: Bevorderen van een betrouwbare, duurzame en efficiënte energievoorziening met een minimale uitstoot van broeikasgassen.

Voor het plangebied zijn Ruimte en verstedelijking en Bereikbaarheid van belang. Door de aanpassing van de rotonde wordt de veiligheid bevorderd. Daarnaast wordt in de toekomst een rechtstreekse ontsluiting van Buytewech-Noord mogelijk gemaakt. Hiermee draagt het plan bij aan een goede benutting van en aansluiting op de bestaande infrastructuur, wat onderdeel is van de opgave Bereikbaarheid. Ook wordt zo gezorgd voor een optimaal gebruik van de (binnenstedelijke) ruimte, wat onderdeel is van de opgave Ruimte en verstedelijking.

In Zuid-Holland, dat zich onderscheidt door het sterke contrast tussen een dynamische stedelijke omgeving en open deltalandschappen, is zorg voor de ruimtelijke kwaliteit in het bijzonder van belang. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van goede ruimtelijke ordening: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. De essentie van ‘verbeteren van ruimtelijke kwaliteit’ is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag.

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’).

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0009.jpg"

Uitsnede ruimtelijke kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland, ligging plangebied rode asterisk

Op de ruimtelijke kwaliteitskaart valt het plangebied binnen de droogmakerijen (klei) in het veenlandschap. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen.

Richtpunten:

  • De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of -vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land;
  • Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders;
  • Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0010.jpg"

Ligging natuurgebieden in omgeving, plangebied rood omcirkeld, bron: provincie Zuid-Holland

Het plangebied bevindt zich niet in of in de directe nabijheid van Natura 2000-gebieden, Natuur Netwerk Nederland, stiltegebied of belangrijk weidevogelgebied. Wat betreft de bescherming van deze natuurgebieden wordt verwezen naar paragraaf 4.9 Ecologie van deze toelichting.

3.3.2 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het provinciale ruimtelijk beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Nieuwkoop

De gemeente ziet zich in de nabije toekomst gesteld voor een aantal ruimtelijke opgaven. In de Structuurvisie Nieuwkoop wordt beschreven welke ambities de gemeente heeft voor de toekomst. Volgens de structuurvisie is de gemeente in 2040 een groene, ondernemende en op duurzaamheid gerichte gemeenschap met sterke contrasten tussen de kernen, het agrarisch landschap en het natuurgebied. In de structuurvisie wordt de kern Nieuwkoop aangemerkt als een woonkern type A. De A kernen zijn de grotere dorpen van de gemeente. Ze beschikken over een voorzieningenaanbod met winkels, recreatieve attracties en sportaccommodaties. Voor de kern Nieuwkoop zijn de volgende twee deelgebieden van belang:

  • Deelgebied De Nieuwkoopse Plassen: in 2040 is dit gebied een natuurgebied van formaat waar ook sommige passende vormen van extensieve recreatie plaatsvinden. Nieuwkoop heeft zich helemaal gericht op het 'groenblauwe' thema;
  • Kansen voor de kernen: het op peil houden van de leefbaarheid van de kernen in de gemeente is een speerpunt.

De doelen voor 2040 worden onderverdeel in zes thema's:

  1. 1. Duurzaamheid;
  2. 2. Bereikbaarheid voor auto, fiets en over water;
  3. 3. Toekomst voor agrarisch sector, kassen, natuur en landschap;
  4. 4. Robuust en duurzaam watersysteem;
  5. 5. Ontwikkeling recreatie en toerisme;
  6. 6. Bouwen voor de toekomst.

In 2016 heeft een herijking van de structuurvisie plaatsgevonden. Hierin wordt teruggeblikt naar de doelen uit de structuurvisie en welke hiervan behaald zijn. In de herijking wordt gekeken welke doelen tot 2040 gelijk blijven en welke ambities bijgesteld moeten worden. Wat betreft woningbouw wordt hierin geconcludeerd dat vastgehouden wordt aan het realiseren van de 430 woningen buiten de provinciale rode contour voor het transformeren van de Noordse Buurt, waaronder de woningen in Buytewech-Noord.

Met dit bestemmingsplan wordt de aanpassing van de rotonde en de verplaatsing van een woning mogelijk gemaakt. Dit heeft geen effect op de doelen uit de structuurvisie. Met het voorbereiden van de ontsluiting van Buytewech-Noord wordt bijgedragen aan de toekomstige versterking van de leefbaarheid van Nieuwkoop en aan de realisatie van het gestelde doel van de 430 woningen.

3.4.2 Regionaal Landschapsontwikkelingsplan Rijn- en Vechtstreek (2009)

De gemeenten Alphen aan den Rijn, Kaag en Braassem, Nieuwkoop en Rijnwoude, hebben gezamenlijk een Regionaal Landschaps Ontwikkelings Plan (LOP) opgesteld. Het LOP is een beleidskader voor het behoud van bestaande landschappelijke kwaliteiten. Samengevat komt die neer op: "wees zuinig op de karakteristieke landschappen en waarborg de kwaliteit ervan voor de toekomst". Het Landschaps Ontwikkelings Plan is een uitwerkingsplan van de gemeentelijke Structuurvisie Nieuwkoop 2040. De raad heeft het Visiedeel van het LOP vastgesteld op 25 juni 2009. Het Uitvoeringsprogramma van het LOP is op 17 december 2009 door de raad vastgesteld.

In het LOP is de kwaliteit en samenhang van het landschap in de Rijn- en Veenstreek onderzocht. Die kwaliteit en samenhang zitten vooral in de grote landschappelijke eenheden. Droogmakerijen en aaneengesloten veenweidegebied vormen met elkaar een heldere hoofdstructuur. Openheid en vergezichten maken die hoofdstructuur zichtbaar. Akkerbouw en melkveehouderij kunnen in deze grote eenheden goed uit de voeten. Versnippering is niet gewenst, stelt het LOP. Zichtlijnen moeten zoveel mogelijk intact blijven. Dit betekent dat toevoegingen aan het landschap bij voorkeur aan de randen van deze landschappelijke eenheden plaatsvinden en zoveel mogelijk worden gebundeld.

In het LOP zijn inrichtingsprincipes en bijbehorende voorbeelden opgenomen voor de gewenste beeldkwaliteit van bebouwing. Zorgvuldige aandacht voor de beeldkwaliteit is noodzakelijk om de landschappelijke kwaliteit te waarborgen. De randen van nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen, boerderijen en kassen vallen in het open landschap van de Rijn- en Veenstreek extra op. In het verleden is vaak geen rekening gehouden met het verkavelingspatroon of met de richting van het landschap. Ook de aankleding laat te wensen over. Harde overgangen zijn het gevolg. Het LOP laat zien dat een betere landschappelijke inpassing mogelijk is. (Streekeigen) beplanting speelt daarbij vaak een rol. De inrichtingsprincipes zijn ook toepasbaar op nieuwe bebouwing. Een beter aanzien van het gebied vergroot op zijn beurt weer de aantrekkelijkheid voor inwoners en recreanten. Het LOP wil een streefbeeld en toetsingskader zijn voor het formuleren van beeldkwaliteit.

Voor het plangebied zijn in het LOP geen specifieke kaders en uitgangspunten vermeld, hiervoor gelden de algemene beleidsuitgangspunten. Hier zal met name voor de nieuwe woning rekening mee worden gehouden.

3.4.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. In dit plan geeft de gemeente haar visie op het verkeer en vervoer in de gemeente Nieuwkoop voor de komende tien jaar met een doorkijk naar 2040.

De gemeente Nieuwkoop heeft enerzijds te maken met (economische) ontwikkelingen in de regio/Randstad en maakt anderzijds deel uit van Het Groene Hart. In de structuurvisie 2040 heeft de gemeente verwoord hoe zij de positie van de eigen gemeente ziet in die context. Een van de onderdelen die nu verder uitgewerkt is, is de visie op het verkeer en vervoer.

Het vastgestelde GVVP is de basis om vorm te geven aan de invulling van de concrete maatregelen. Deze zullen bestaan uit een aantal uitwerkingsplannen waarbij concrete (verkeers-) maatregelen worden voorgesteld ten gunste van de toekomstige bereikbaarheid en veiligheid en leefkwaliteit in de gemeente Nieuwkoop. Ook is aangegeven welke zaken hoge prioriteit hebben.

De voor dit plangebied relevante aandachtspunten voor de gewenste situatie van de verkeersstructuur uit het GVVP zijn:

  • Er is sprake van een duidelijk hiërarchische opbouw en inrichting van het wegennet;
  • Bereikbaarheid voor hulpdiensten dient gewaarborgd te worden;
  • Het aantal (verkeersonveilige) conflictpunten tussen verschillende modaliteiten wordt geminimaliseerd;
  • Toepassen van hoogwaardige en veilige routes voor langzaam verkeer, met name van en naar scholen en sportvoorzieningen.

Met het aanpassen van de rotonde zodat ter hoogte van de rotonde geen conflict meer is tussen zwaar verkeer en langzaam verkeer wordt hier aan bijgedragen.

3.4.4 Duurzaamheid

De gemeente Nieuwkoop wil graag een duurzame gemeente zijn, waarin niet alleen aandacht is voor het 'hier' en 'nu', maar ook voor het 'daar' en 'later'. Duurzaamheid houdt in dat bij alle ontwikkelingen, beleid, plannen en activiteiten gezocht wordt naar een optimale balans tussen leefbaarheid, ecologie en economie. Duurzaamheid houdt ook solidariteit in. Solidariteit tussen huidige en toekomstige generaties. In de duurzaamheidsagenda geeft de gemeente aan welke maatregelen zij neemt op het gebied van duurzaamheid en welke resultaten zij behaalt.

Op 11 juni 2015 heeft de gemeenteraad de duurzaamheidsagenda 2015-2018 vastgesteld. In de Duurzaamheidsagenda wordt op een gestructureerde manier inzicht wordt gegeven in de stand van zaken op het gebied van duurzaamheid. Daarnaast is deze agenda bedoeld om bewustwording te creëren, partijen bij elkaar te brengen en elkaar te inspireren.

De duurzaamheidsagenda van 2015-2018 is opgesteld aan de hand van 4 thema's die vanuit drie pijlers uit het Energieakkoord zijn afgeleid:

  • Energie besparing en opwekking;
  • Mobiliteit;
  • Afval;
  • Inkoop.

Het plangebied komt in de duurzaamheidsagenda niet expliciet voor, maar duurzaam onderhoud en beheer behoort wel tot één van de doelen. Bij alle nieuwbouwprojecten wordt ingezet op zo veel mogelijk duurzame ontwikkeling en duurzaam bouwen en landschappelijke inpassing van de randen van de bebouwing. In het ontwerp voor de nieuwe woning, die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zal hier rekening mee worden gehouden.

3.4.5 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuaspecten voor het bestemmingsplan behandeld. Voor zover de resultaten nog van toepassing zijn, worden de onderzoeken uit het moederplan overgenomen. Indien noodzakelijk is er een nieuw onderzoek uitgevoerd.

4.1 Bedrijven En Milieuzonering

4.1.1 Wet- en regelgeving

Bij het mogelijk maken van nieuwe functies (en bij de uitbreiding van bestaande functies) is met het oog op eventuele milieuhinder afstemming tussen nieuwe en bestaande functies van belang. Bestaande hindergevoelige en hinderveroorzakende functies mogen niet worden beperkt als gevolg van een nieuwe functie. Om milieuhinder te voorkomen zijn voor de meeste functies hinderzones vastgesteld. Een algemeen gehanteerde leidraad ter bepaling van de onderling afstand tussen functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' (2009). De afstanden die hierin zijn opgenomen zijn gebaseerd op de hinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

4.1.2 Situatie plangebied

Met dit bestemmingsplan wordt de aanpassing van de rotonde en de verplaatsing van een woning mogelijk gemaakt. Een woning is een gevoelige bestemming. De directe omgeving van de planlocatie is te typeren als 'gemengd gebied', er is sprake van functiemenging. Hiermee mogen de richtafstanden een stap kleiner worden.

Op de Nieuwveenseweg 29 is een caravanstalling aanwezig. Op basis van de VNG-publicatie moet een dergelijke activiteit worden ingedeeld in milieucategorie 2 met een minimaal gewenste afstand van 10 meter in een gemengd gebied. De werkelijke afstand tot de nieuwe woning bedraagt tenminste 20 meter.

In het moederplan wordt aangegeven dat het naastgelegen bedrijventerrein De Olm als een gezoneerd bedrijventerrein is vormgegeven. Dit betekent dat bedrijven uit de hoogste milieucategorie zover mogelijk van gevoelige bestemmingen moeten worden gerealiseerd en dat er geen hinder voor de nieuwe woning is of dat de bestaande bedrijven belemmerd worden door de te verplaatsen woning.

Verder wordt in het moederplan een garagebedrijf met LPG-tankstation aan de Nieuwveenseweg 7 genoemd. Voor het LPG tankstation geldt, op basis van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) een invloedsgebied van 150 meter. De werkelijke afstand tot de rand van de mogelijke ligging van de nieuwe woning bedraagt meer dan 450 meter.

4.1.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Wet- en regelgeving

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is onderzoek noodzakelijk naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.2.2 Situatie plangebied

Voor het plan is een (water)bodemonderzoek uitgevoerd (Aveco de Bondt, 10 juli 2019). Het onderzoek is opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Het (water)bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN5740 (landbodem en grondwater), de NEN5720 (waterbodem) en de NEN5707 (asbest in bodem). Daaraan voorafgaand is een vooronderzoek conform de NEN5725 (landbodem, grondwater en asbest in bodem) en NEN 5717 (waterbodem) uitgevoerd.

Zintuiglijke waarnemingen

Alleen ter plaatse van boring 02 en 08 zijn zintuigelijk afwijkende waarnemingen vastgesteld. Beide boringen zijn gesitueerd ter hoogte van de gedempte sloot op de grens met het noordelijke perceel (Nieuwveenseweg 29). Ter plaatse van boorpunt 02 zijn in de bovengrond vanaf 0,3 tot circa 0,6 m-mv puinhoudende bijmengingen in de zandige laag aangetroffen. Daaronder is een zintuigelijk onverdachte veenlaag en vervolgens een zintuigelijk onverdachte kleilaag aanwezig. De zintuigelijke waarnemingen ter hoogte van boring 02 duiden er op dat de sloot daar gedempt is met klei, veen en een dun laagje zand. Bij de plaatsing van boring 08 werd twee maal toe een harde laag aangetroffen, uiteindelijk is de boring iets verschoven en kon daardoor wel geplaatst worden. De boring is daardoor net naast de gedempte sloot geplaatst. Mogelijk is de boring gestaakt op dempingsmateriaal van de sloot of is de boring gestuit op een duiker. Uit navraag bij de gemeente Nieuwkoop blijkt dat er geen duiker aanwezig zou moeten zijn. Ter hoogte van boring 08 kan derhalve geen uitsluitsel worden gegeven over het materiaal waarmee de sloot gedempt is. Op het maaiveld, in de opgeboorde grond of in het slib zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Grond

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat in zintuiglijk onverdachte boven- en ondergrond van de onderzoekslocatie licht verhoogde gehalten aan metalen en PAK zijn vastgesteld. Dit geldt zowel voor deellocatie 1 als deellocatie 2, als de boring ter plaatse van de gedempte sloot aan de noordzijde van het perceel. De aangetoonde gehalten overschrijden de betreffende achtergrondwaarden (AW2000-waarden) maar geven geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek.

Ter plaatse van deellocatie 2 is in de bovengrond plaatselijk een zintuigelijk onverdachte zandige laag aangetroffen die sterk verontreinigd is met zink. Waarschijnlijk gaat het om opgebracht materiaal met een omvang van maximaal 20 m³. Op basis van de beschikbare informatie wordt de situatie als een historische geval van niet-ernstige bodemverontreiniging beoordeeld. Indien de grond als gevolg van de beoogde werkzaamheden vrijkomt en niet teruggeplaatst kan worden dan dient de grond te worden afgevoerd. Werkzaamheden dienen vooraf te worden gemeld bij bevoegd gezag conform artikel 28 van de Wet Bodemscherming.

Grondwater

In het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium vastgesteld. Van barium is bekend dat het op daartoe onverdachte locaties veelvuldig in verhoogde concentraties wordt gemeten. Deze verhoogde concentraties hebben een natuurlijke oorzaak en worden daarmee niet beschouwd als verontreiniging. Omdat sprake is van een (voor barium) onverdachte locatie geeft de aangetoonde concentratie geen aanleiding voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek.

Asbest

Uit de analyseresultaten blijkt dat in geen van de analysemonsters asbest is aangetoond. De locatie kan als onverdacht worden beschouwd voor de aanwezigheid van asbest in de grond en in de waterbodem.

Waterbodem

In het slib van de watergang zijn licht verhoogde gehalten aan metalen, PAK, minerale olie, PCB en OCB vastgesteld. De sliblaag voldoet bij toepassing op of in de bodem aan de klasse industrie, bij toepassing in oppervlaktewater aan klasse B en is verspreidbaar op aangrenzend perceel. Het slib is niet asbesthoudend.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat, gezien de onderzoeksresultaten en beschikbare informatie er sprake is van een historisch geval van niet-ernstige bodemverontreiniging op de achterzijde van het perceel. Indien de grond als gevolg van in de toekomst beoogde werkzaamheden vrijkomt en niet teruggeplaatst kan worden dan dient de grond te worden afgevoerd. Werkzaamheden dienen vooraf te worden gemeld bij bevoegd gezag conform artikel 28 van de Wet Bodemscherming.

Ter plaatse van de gedempte sloot aan de noordzijde van het perceel is ter hoogte van boring 08 niet duidelijk als gevolg waarvan de boringen gestuit zijn. Dit vormt mogelijk een aandachtspunt indien als gevolg van de beoogde realisatie van de ontsluitingsweg daar graafwerkzaamheden plaats moeten vinden of indien men de watergangen weer aan elkaar zou willen verbinden.

Ter plaatse van de rest van het perceel is gezien de vastgestelde bodemkwaliteit geen sprake van risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en het toekomstig gebruik.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.3 Water

4.3.1 Wet- en regelgeving

Sinds 1 november 2003 is de watertoets een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan. Het doel van het watertoetsproces is om in een zo vroeg mogelijk stadium rekening te houden met water in ruimtelijke plannen en besluiten. In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening.

Verantwoordelijk voor het waterbeheer in het plangebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland. Via vergunningverlening en handhaving stelt het hoogheemraadschap eisen aan activiteiten die het watersysteem in dit beheersgebied kunnen beïnvloeden. De basis hiervoor is de zogenoemde Keur: een set van gebods- en verbodsbepalingen. Sinds 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur, die na een grootschalige dereguleringsslag tot stand is gekomen. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het uitgangspunt van deze Keur is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald.

4.3.2 Situatie plangebied

Voor het plan is op 9 september 2019 de watertoets ingevuld. Met het aanpassen van de rotonde en het verplaatsen van de woning zal ca. 500 m² verharding toegevoegd worden. De toename komt voornamelijk voort uit de aanleg van de vierde aansluiting op de rotonde. Bij de aanpassingen aan de parallelweg- en lanzaamverkeerstructuur wordt verharding zowel toegevoegd als verwijderd. Dit geldt ook voor de te verplaatsen woning. Hierbij blijft de oppervlakte aan verharding vergelijkbaar met de bestaande situatie. Daarnaast worden de bestaande watergangen rond de rotonde iets aangepast om de nieuwe inrichting mogelijk te maken.

Bij het invullen van de watertoets wordt aangegeven dat er een afvalwatertransportleiding door het plangebied loopt. Deze wordt, net als in het moederplan, met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen in dit bestemmingsplan. Hiermee wordt deze leiding beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0011.jpg"

Ligging afvalwatertransportleiding, bron: www.watertoets.nl

In de reactie op de watertoets wordt aangegeven dat het Hoogheemraadschap een waterbelang kan hebben bij het plan (bijlage 2). Het bestemmingsplan is daarom ingediend bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.

4.3.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Geluid

4.4.1 Wet- en regelgeving

Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) alsook de Luchtvaartwet. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Met de invoering van geluidproductieplafonds voor hoofd(spoor)wegen op 1 juli 2012 geldt de Wgh niet meer voor de aanleg/wijziging van hoofd(spoor)wegen, maar nog wel voor de bouw van gevoelige bestemmingen langs deze wegen. De Wet geluidhinder heeft een sterk verband met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld.

Volgens de Wet geluidhinder dient te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet hoger zijn dan de voorkeurgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel wel hoger is dan de voorkeurgrenswaarde, kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen per geluidsbron verschillen. Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, moet aan de volgende wettelijke eis worden voldaan: het moet om een situatie gaan waarbij maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, behalve bij woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen moeten worden getoetst aan de Wgh (artikel 74). De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken, zie onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0012.jpg"

Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt 48 dB. De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB. Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0013.png"

Industrielawaai

Rond industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van bedrijven, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, de zogenaamde grote lawaaimakers, moet op grond van art. 41 van de Wet geluidhinder een geluidzone worden vastgesteld. In deze zone gelden regels ten aanzien van nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen. Door middel van zonebeheer moet worden voorkomen, dat de geluidbelasting ten gevolge van de geluidemissie van de bedrijven gezamenlijk buiten de zone hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde. Binnen de zone moeten zo nodig maatregelen worden getroffen en kan voor de geluidsgevoelige bestemmingen een hogere waarde worden vastgesteld. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 50 en 60 dB(A).

4.4.2 Situatie plangebied

Indien in een bestemmingsplan geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, dient op grond van de Wet geluidhinder te worden beoordeeld of bij deze woningen aan de geluidnormen voor wegverkeerslawaai kan worden voldaan. Het plangebied valt binnen de geluidzone van de Nieuwveenseweg (N231), de Nieuwveenseweg en de Industrieweg. Omdat met dit bestemmingsplan ook de aanleg van een deel van de toekomstige nieuwe ontsluitingsweg mogelijk wordt gemaakt, moet ook worden beoordeeld wat de gevolgen hiervan zijn bij de nieuwe en bestaande woningen. Op de nieuwe weg geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur, daarom is deze niet zoneplichtig conform de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel te worden beoordeeld of er geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Aveco de Bondt, 24 september 2019). Het onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. In het onderzoek zijn twee situaties beoordeeld:

  1. 1. De geluidbelasting vanwege de nieuwe weg bij de bestaande woningen en de vervangende woning;
  2. 2. De geluidbelasting vanwege bestaande wegen bij de vervangende woning.

Geluidbelasting nieuwe weg

In het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken voor de geluidbelasting vanwege de nieuwe weg: bij de Nieuwveenseweg 27 en 29 is de geluidbelasting ten hoogste 48 dB. Hiermee is de geluidbelasting niet hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB, die in de Wet geluidhinder wordt gehanteerd. Op de grens van het perceel van de vervangende woning is de geluidbelasting minder dan 48 dB. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege deze nieuwe weg.

Geluidbelasting bestaande wegen bij vervangende woning

Met betrekking tot de bestaande wegen blijkt uit het akoestisch onderzoek dat de voorkeurswaarde voor het wegverkeerslawaai alleen door de geluidbelasting van de Nieuwveenseweg (N231) wordt overschreden. Als blijkt dat bij geluidgevoelige bestemmingen de geluidbelasting de voorkeurswaarde overschrijdt, moet overwogen worden of een hogere waarde kan worden vastgesteld. De voorkeurswaarde ter plaatse van de gevels van woningen voor het wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. De maximaal toelaatbare geluidbelasting in deze situatie bedraagt 63 dB. Naast de eisen die de Wgh stelt aan de gevelbelasting, stelt het Bouwbesluit 2012 eisen aan het toelaatbare binnenniveau in een woning of een andere geluidgevoelige bestemming. Voor nieuwbouw situaties bedraagt het maximale binnenniveau 33 dB.

Omdat de exacte ligging van de vervangende woning nog niet bekend is zijn de geluidbelastingen op de percelen als geluidcontouren berekend op de meest kritische waarneemhoogte van 7,5 meter (zolderniveau). In de onderstaande afbeelding zijn de berekende geluidcontouren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNKPbytwechnoord-va01_0014.jpg"

Geluidcontouren perceel tussen Nieuwveenseweg 29 en 31, bron: Akoestisch onderzoek ontsluitingsweg Buytewech-Noord te Nieuwkoop, Rng/0902/19.1374, Aveco de Bondt

De geluidbelasting, incl. aftrek ex art. 110g Wgh, ten gevolge van het wegverkeer op de Nieuwveenseweg (N231) bedraagt op de perceelsgrens 63 dB. De berekende geluidbelasting voldoet daarmee aan de maximale ontheffingswaarde van de Wet geluidhinder van 63 dB.

Indien de voorkeurswaarde wordt overschreden, moet worden onderzocht of er geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om de overschrijding van de grenswaarde te beperken. Het doel daarbij is om de toekomstige geluidbelasting zo veel mogelijk terug te brengen tot de grenswaarde. Daarbij wordt eerst gekeken naar maatregelen bij de bron (stiller wegdek) en vervolgens naar maatregelen in de overdracht (geluidschermen of -wallen). Hierbij is niet alleen van belang of het technisch mogelijk is om dergelijke maatregelen te treffen, ook het kostenaspect is van belang. Er wordt daarom ook beoordeeld of de kosten van de maatregelen, als geluidschermen, in relatie staan tot de reductie die wordt gehaald (doeltreffend). Naast het kostenaspect kunnen ten slotte nog bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of landschappelijke aard bestaan tegen het realiseren van bepaalde geluidmaatregelen (art. 110a,5 Wgh). Daarna zijn er nog ontvangermaatregelen (op woningniveau) zoals woningisolatie mogelijk. Als maatregelen niet mogelijk zijn of stuiten op overwegende bezwaren moet een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Het bevoegd gezag dat de hogere waarden voor de nieuwbouw dient vast te stellen, is het College van Burgemeester en Wethouders.

Om de geluidbelasting vanwege de Nieuwveenseweg (N231) te beperken, is onderzocht welke maatregelen kunnen worden getroffen om het geluid te beperken.

  • Indien het wegvak van de Nieuwveenseweg (N231) over een lengte van 100 meter wordt voorzien van steenmastiek asfalt (SMA NL-8G+) wordt de geluidbelasting op het perceel met circa 1 dB gereduceerd;
  • Met het aanleggen van een geluidscherm over de gehele lengte van het perceel (circa 40 meter) met een hoogte van 3 meter is geen significante reductie van de geluidbelasting te verwachten.

De voorgestelde maatregelen stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke en/of financiële aard. Stiller asfalt geeft maar een geringe reductie van de geluidbelasting ten opzichte van de kosten. Daarnaast zal het naar verwachting op problemen stuiten met de wegbeheerder, die dan met verschillende wegdekken te maken krijgt. Verkeerskundige maatregelen zoals het verlagen van de toegestane rijsnelheid of het aanpassen van de verkeersintensiteit, kunnen negatieve gevolgen hebben voor de doorstroomsnelheid van het verkeer. Van een geluidscherm is geen reductie te verwachten en een scherm van 40 meter lang en 3 meter hoog draagt niet bij aan de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit van het gebied. Om de geluidbelasting vanwege de Nieuwveenseweg (N231) te beperken is de verplaatsing van de woning op het perceel als optie onderzocht. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat op een afstand van circa 28 meter van de perceelgrens de geluidbelasting 58 dB bedraagt. Het verplaatsen van de woning naar deze ligging is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst. Een ligging vergelijkbaar met de rooilijn van de omringende bebouwing zorgt voor een passende plaatsing van de woning. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt ter hoogte van de gewenste situering 61 dB.

De conclusie is dat het treffen van overdrachtsmaatregelen geen reële optie is. Er zullen daarom ontvangermaatregelen genomen moeten worden. Bij het ontwerp van de woning moet rekening worden gehouden met de gevelbelasting als gevolg van de Nieuwveenseweg (N231) en het binnenniveau in de woning. Nader onderzoek naar de benodigde geluidwering van de gevels van de woning zal moeten worden uitgevoerd. Hierbij dient te worden uitgegaan van de gevelbelasting exclusief aftrek artikel 110g Wgh, deze bedraagt 63 dB.

Op basis hiervan is het voorstel om voor de vervangende woning een hogere waarde van 61 dB vast te stellen vanwege de Nieuwveenseweg. Er wordt voor de vervangende woning voldaan aan het specifieke criterium, zoals opgenomen in het geluidbeleid, dat sprake is van "een woning die ter plaatse wordt gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing". Daarnaast wordt voldaan aan de specifieke voorwaarden die zijn opgenomen.

Op basis van de Richtlijnen (Toetsing beleid van de Omgevingsdienst West-Holland (de "Richtlijnen")) kan voor woningen alleen een hogere waarde dan 53 dB worden vastgesteld, als voldoende verzekerd wordt dat de verblijfsruimten, alsmede ten minste één van de tot de woning behorende buitenruimten niet aan de uitwendige scheidingsconstructie worden gesitueerd waar de hoogste geluidsbelasting optreedt, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daar tegen verzetten. In dat geval wordt de buitenruimte afsluitbaar uitgevoerd. Daarnaast wordt bij een geluidbelasting vanaf 53 dB akoestische compensatie toegepast en wordt gestreefd naar ten minste één stille gevel(< 48 dB). De hogere waarde bedraagt niet meer dan 58 dB, ten zij bijzondere omstandigheden een afwijking van het beleid rechtvaardigen.

Door de gekozen situering heeft de woning één geluid luwe zijde. Voor dit specifieke plan wordt als akoestische compensatie, voor het binnenniveau niet uitgegaan van 33 dB, maar van 30 dB. Hiermee wordt een beter akoestisch binnenklimaat gerealiseerd, dan vanuit het Bouwbesluit wordt geëist. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 61 dB. De maximale waarde van 58 dB van de Richtlijnen wordt hiermee overschreden. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het zeer gewenst dat de nieuwe woning in lijn ligt met de naastgelegen bebouwing. Hiermee wordt tevens een opening in de bebouwing langs de Nieuwveenseweg opgevuld en ligt de woning, door deze niet te ver naar achter te positioneren, niet in het gezichtsveld van de naastgelegen bebouwing. Het verplaatsen van de woning naar het achterterrein van het perceel is daarom geen optie. Om de hoge geluidbelasting op de gevels te compenseren wordt voor de uitwendige scheidingsconstructie een betere gevelwering toegepast om een beter binnenniveau te bereiken dan strikt noodzakelijk. Er zullen daarom zodanige maatregelen aan het bouwwerk worden getroffen dat deze aan een binnenniveau van 30 dB voldoet. Geconcludeerd kan worden dat op ontvangerniveau voldaan wordt aan de Richtlijnen.

4.4.3 Conclusie

Voor de bouw van de woning op het perceel tussen de Nieuwveenseweg 29 en 31 in Nieuwkoop, is een hogere waarde noodzakelijk. Uit het akoestisch rapport blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden. Er wordt niet voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 58 dB van de Richtlijnen. Wel wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB van de Wgh. Door het treffen van maatregelen aan de woning is gebleken dat een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Dit wordt vastgelegd in de regels bij de bestemming Wonen.

Er zal voor het plan een hogere waarde procedure doorlopen worden. Voor het overige vormt het aspect geluid geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Geur

4.5.1 Wet- en regelgeving

Het aspect geurhinder is onder te verdelen in agrarische geurhinder en industriële geurhinder.

In de Wet geurhinder en veehouderij en in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn eisen opgenomen om gevoelige functies te beschermen tegen overmatige geurhinder van agrarische activiteiten. De Wet geurhinder en veehouderij biedt gemeenten ook de mogelijkheid om afwijkende normen voor haar grondgebied vast te stellen. Van deze mogelijkheid heeft de gemeente Nieuwkoop gebruikt gemaakt. De keuze en motivatie voor de afwijkende normering is beschreven in de Geurgebiedsvisie Nieuwkoop. Op 12 december 2013 zijn de normen door de gemeenteraad vastgesteld in de Verordening geurhinder en veehouderij Nieuwkoop 2013.

Het aspect industriële geurhinder heeft betrekking op geurhinder van niet-agrarische bedrijven. De eisen met betrekking tot dit type geurhinder is onder meer geregeld in het Activiteitenbesluit dan wel in een milieuvergunning.

4.5.2 Situatie plangebied

Agrarische geurhinder

In de geurgebiedsvisie Nieuwkoop is een inventarisatie van de agrarische geurhinder in de gemeente Nieuwkoop gemaakt. In hoofdstuk 5 van de gebiedsvisie is de situatie rond de woonkernen beoordeeld. Hieruit blijkt dat er voor het plangebied geen belemmeringen zijn met betrekking tot agrarische geurhinder. Ten noorden van Nieuwkoop zijn aan de N231 Nieuwveenseweg een aantal rundveehouderijen en een varkensbedrijf gevestigd. De contouren van deze bedrijven vallen buiten het plangebied. Sinds 2013 zijn er in de omgeving van Nieuwkoop geen nieuwe veehouderijen bij gekomen.

Industriële geurhinder

De kleinste afstand van de nieuwe woning die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt tot bedrijventerrein De Olm is circa 60 m. De Olm is een gezoneerd bedrijventerrein waarvan de dichtstbijzijnde bouwvlakken de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' hebben. Deze categorie heeft een maximale geurafstand van 50 meter. Dit is minder dan de 60 meter tot de nieuwe woning. Ook de verder gelegen bouwvlakken met een hogere bedrijfscategorie liggen op voldoende afstand zodat er geen industriële geurcontour is die relevant is voor de planologische ontwikkeling.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Wet- en regelgeving

De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met de nieuwe Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. Gelijktijdig met het in werking treden van de nieuwe Wet luchtkwaliteit is de AMvB 'Niet in betekende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriele regeling 'niet in betekende mate' (Regeling NIBM) in werking getreden. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bij aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen;
  • Bepaalde landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen .

Bovenstaande projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.6.2 Situatie plangebied

De woning die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt valt onder de projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

In het kader van de ontwikkeling van Buytewech-Noord is de luchtkwaliteit onderzocht, waarbij er gekeken is of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen voor de realisatie van Buytewech-Noord zijn met betrekking tot de luchtkwaliteit. Verder onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Kabels En Leidingen

In het plangebied ligt een rioolpersleiding en een ondergrondse hoogspanningsleiding. Deze worden door middel van de regels van dit bestemmingsplan beschermd door een dubbelbestemming. Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan daarmee niet in de weg.

4.8 Externe Veiligheid

4.8.1 Wet- en regelgeving

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om risico's door stationaire (inrichtinggebonden) activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's door het transport van gevaarlijke stoffen. In beide gevallen wordt de afweging gebaseerd op de omvang van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, de mogelijke effecten die optreden en de kans dat die effecten ook daadwerkelijk manifest worden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

4.8.2 Situatie plangebied

In het moederplan wordt de externe veiligheid uitgebreid toegelicht, inclusief het LPG-tankstation aan de Nieuwveenseweg 7 en de transportroute voor gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N231. Hierin wordt geconcludeerd dat met name het LPG-tankstation aan de Nieuwveenseweg 7 van belang is. De overige aanwezige risicobronnen leiden slechts tot geringe risico's. Op de risicokaart worden geen nieuwe risicobronnen ten opzichte van die in het moederplan aangegeven.

Het onderhavige plangebied ligt op grote afstand (meer dan 300 meter) van het LPG-tankstation. Bovendien wordt de woning ten opzichte van de huidige situatie zelfs verder van het LPG-tankstation af geplaatst. Over de nieuwe weg zal geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Overschrijding van risiconormen is daarom niet aan de orde.

4.8.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Wet- en regelgeving

Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet Natuurbescherming (WNB) van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet worden in deze wet geïntegreerd. In de WNB is zowel de soortbescherming van wilde flora en fauna geregeld als de gebiedsbescherming die veelal voortkomt uit bepalingen van de Europese Habitatrichtlijn (HRL) en Vogelrichtlijn (VRL). De provincies zijn, op enkele uitzonderingen na, het bevoegd gezag van de wet. De provincies organiseren de ontheffingsverlening en handhaving.

Ruimtelijke ontwikkeling en (her)inrichting zoals het bouwen van woningen of het dempen van wateren kan beschadiging of vernieling tot gevolg hebben van de voortplantings- en rustplaatsen van de in het gebied voorkomende (beschermde) soorten. Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin het project plaatsvindt. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing voor de WNB verkregen worden. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het bevoegde gezag (veelal de provincie waarin het plangebied is gelegen).

De WNB regelt ook de gebiedsbescherming van Natura 2000 gebieden en gebieden binnen het Natuurnetwerk Nederland. De provincies kunnen ook andere gebieden aanwijzen vanwege landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

Een belangrijke bepaling van de WNB is de zorgplicht die stelt dat “een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”

4.9.2 Situatie plangebied

Voor het plan is een quickscan Wet natuurbescherming onderzoek uitgevoerd (Habitus, 9 juli 2019). Het onderzoek is opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat effecten op vogels zonder jaarrond beschermd nest en de rugstreeppad kunnen niet worden uitgesloten, maar kunnen mogelijk door maatregelen worden voorkomen. Effecten op vleermuizen, de gestreepte waterroofkever en de platte schijfhoren dienen nader onderzocht te worden. Effecten op andere beschermde soorten worden niet verwacht.

Effecten op het dichtstbijzijnde Natura 2000- en PAS-gebieden dienen nader eveneens nader onderzocht te worden. Een aeriuscalculatie is benodigd om depositie-effecten op het PAS-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' nader te bepalen. Daarnaast is er een Voortoets nodig om effecten van oppervlakteverlies en vermesting en verzuring van N-depositie uit de lucht te toetsen. Effecten op andere beschermde gebieden zijn uitgesloten.

Met dit bestemmingsplan wordt de verplaatsing van een woning mogelijk gemaakt. Hiermee zal in het gebruik geen verandering optreden, alleen de plaats waar dit gebeurt verandert. Dit zorgt niet voor een significante toename van de stikstofdepositie in het dichtstbijzijnde Natura 2000- gebied.

De aanpassingen aan de rotonde ten behoeve van de verkeersveiligheid leiden ook niet tot een toename van de stikstofdepositie. De aansluiting van de toekomstige ontsluitingsweg voor Buytewech-Noord op de rotonde leidt nu ook nog niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Pas op het moment dat de realisatie van de nieuwe woningen in Buytewech-Noord planologisch mogelijk wordt gemaakt, via een bestemmingsplan dat daarvoor geschreven wordt en dat aan de regels voldoet, moet hier rekening mee worden gehouden. Een berekening van de stikstofdepositie hiervan is pas mogelijk als de aantallen woningen en verkeersbewegingen bekend zijn, dit is nu nog niet het geval.

Om te borgen dat er geen gebruik wordt gemaakt van het deel van de toekomstige ontsluitingsweg naar Buytewech-Noord, en er dus geen verkeersbewegingen kunnen plaatsvinden, wordt in geval van realisatie van de ontsluitingsweg tevens een verkeersbesluit genomen op grond waarvan de ontsluitingsweg niet mag worden gebruikt.

4.9.3 Conclusie

Nader onderzoek naar de effecten van de werkzaamheden op de mogelijk aanwezige vleermuizen, de gestreepte waterroofkever en de platte schijfhoren is noodzakelijk. Het onderzoek zal voor de omgevingsvergunning voor sloop uitgevoerd worden. In dit bestemmingsplan is in de regels bij de bestemming 'Wonen' als voorwaarde opgenomen dat dit onderzoek uitgevoerd is en dat alle eventueel benodigde compenserende maatregelen genomen zullen worden. Voor het overige vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.10 Cultuurhistorie En Archeologie

4.10.1 Wet- en regelgeving

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wamz is een wijzigingswet die geleid heeft tot wijzigingen in onder andere de Monumentenwet 1988 (Mw'88). In de Mw'88 is opgenomen dat de gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Om dit goed te kunnen doen, moet men over kennis over het bodemarchief beschikken.

Sinds 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden (art. 3.1.6, van het Besluit ruimtelijke ordening). Hiertoe moet in de toelichting van het plan een afweging worden opgenomen over het voorkomen van cultuurhistorische waarden in het gebied en de wijze waarop deze cultuurhistorische waarden - indien noodzakelijk - in het plan worden geborgd.

4.10.2 Situatie plangebied

In het kader van Buytewech-Noord is in 2016 een archeologisch onderzoek uitgevoerd waarbij ook de locatie van de nieuw te bouwen woning is meegenomen. Ondanks dat uit de Cultuurhistorische atlas Zuid-Holland blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met hoge archeologische waarden, blijkt uit het archeologisch onderzoek van 2016 dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten.

De locatie van de ontsluiting is niet meegenomen in het onderzoek. Deze plek is echter al bebouwd, waarbij de grond is beroerd. Om de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen wordt in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde-Archeologie-2 opgenomen zoals deze ook in het moederplan Kern Nieuwkoop aanwezig is.

4.10.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.11 Milieueffectrapportage

4.11.1 Wet- en regelgeving

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevals­definities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Onderdeel C van het Besluit m.e.r. wijst de activiteiten en gevallen aan waarvoor een directe m.e.r.-plicht geldt. In dit onderdeel staan de activiteiten benoemd die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Een belangrijk verschil zit in de gevallen (kolom 2) waarop de activiteit betrekking heeft. De drempelwaarden die in kolom 2 'gevallen' aangegeven staan, zijn in onderdeel D lager dan in onderdeel C. Voor deze activiteiten, die boven de drempelwaarden van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht. In deze m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Voor activiteiten die beneden de indicatieve drempelwaarden van onderdeel D vallen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden aan de hand van de criteria uit Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.,om te bepalen of (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Als uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen mogelijk zijn geldt voor plannen, die deze activiteiten mogelijk maken, geen directe (plan-)m.e.r.-plicht.

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. Deze wijziging heeft onder meer tot gevolg dat het bevoegd gezag ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling hierover een expliciet besluit moet nemen: het m.e.r.-beoordelingsbesluit.

4.11.2 Situatie plangebied

Met dit bestemmingsplan wordt de verplaatsing van een woning mogelijk gemaakt, de aanpassing van de infrastructuur rondom de rotonde en de aansluiting van de toekomstige ontsluitingsweg daarop.

Voor de ontsluitingsweg geldt dat bij onderdeel C kolom 1 staat bij C 1.3: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg. De toekomstige ontsluitingsweg voor Buytewech-Noord bestaat niet uit vier of meer rijstroken.

Bij onderdeel D kolom 1 staat bij D 1.2: De wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg. Dit is voor de toekomstige ontsluitingsweg voor Buytewech-Noord ook niet van toepassing.

De activiteit is dus niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor in kolom 1 van onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Ook een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde.

Voor de verplaatsing van de woning geldt dat deze niet voorkomt in onderdeel C kolom 1. Bij onderdeel D kolom 1 staat bij D 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Hier valt de verplaatsing van de woning wel onder. De omvang van de voorgenomen ontwikkeling (1 woning op een bestemmingsvlak van ca. 1.450 m²) is kleiner dan de drempelwaarde uit kolom 2 (2000 woningen of 100 ha). Conform de m.e.r.-regelgeving leidt dit tot de noodzaak tot het uitvoeren van een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van onderhavig plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen nadelige effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is. Omdat voor deze ontwikkeling de gemeente initiatiefnemer is en een aanmeldnotitie alleen moet worden opgesteld indien een particulier of een ondernemer de initiatiefnemer is van de voorgenomen activiteit, is een aanmeldnotitie voor dit bestemmingsplan niet nodig.

4.11.3 Conclusie

Met dit bestemmingsplan wordt een ontsluitingsweg en de verplaatsing van een woning mogelijk gemaakt. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijke negatieve effecten.

Op basis van de Implementatiewet herziening m.e.r.-richtlijn dient het bevoegd gezag (de gemeenteraad) over dit plan (bij de vaststelling ervan) een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan 'Nieuwveenseweg 29A' is een aanpassing van het bestemmingsplan 'Kern Nieuwkoop'. Dit 'moederplan' heeft bij dit bestemmingsplan als richtlijn gediend. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

Bij het opstellen van de verbeelding en de planregels is uitgegaan van de bepalingen uit het Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012).

5.2 Systematiek Van De Planregels

De planregels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende bepalingen, dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft het artikel 'begripsbepalingen', waarin wordt toegelicht wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Door de omschrijving wordt de interpretatie van de begrippen beperkt en daarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan vergroot. Het tweede artikel is 'Wijze van meten', waarin wordt toegelicht hoe de benoemde maatvoering moet worden gemeten.
  2. 2. Bestemmingsbepalingen, in dit hoofdstuk worden de op de kaart aangegeven bestemmingen nader verklaard. Hierin worden onder andere de bouwmogelijkheden, zoals bouwhoogten en woningaantallen bepaald. Allereerst komen alle enkelbestemmingen aan de orde, daarna volgen de dubbelbestemmingen.
  3. 3. Algemene bepalingen, in dit hoofdstuk worden regelingen opgenomen die zijn bedoeld voor meer dan één bestemming.
  4. 4. Overgangs- en slotbepalingen, binnen de overgangsbepalingen wordt geregeld dat met het bestemmingsplan strijdige bouwwerken en plannen welke bestaan ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan mogen worden uitgevoerd, mits er geen veranderingen plaatsvinden in aard en omvang. In de slotregel wordt de officiële naam van het bestemmingsplan genoemd, welke moet worden gebruikt om te verwijzen naar het plan.

5.3 Beschrijving Per Bestemming

Agrarisch (artikel 3)

Voor de aanwezige agrarische gronden en bedrijven is de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. Deze zijn bedoeld voor landen tuinbouw op open grond en specifiek voor deze locatie een dierenweide.

In de bouwregels zijn regels opgenomen over het maximaal toegestane oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken (150 m²), de bouwhoogten, e.d. Deze zijn binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak toegestaan.

Tuin (artikel 4)

De gronden die de bestemming 'Tuin' hebben, behoren bij de aangrenzend gelegen hoofdgebouwen. Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Wel mogen erkers behorende bij de hoofdgebouwen gerealiseerd worden. Ook zijn er bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. In de regels behorende bij de bestemming zijn de maatvoeringen hiervoor opgenomen.

Verkeer (artikel 5)

In de bestemmingsregeling wordt het onderscheid gemaakt tussen hoofdwegen (bestemming 'Verkeer') en verblijfsgebieden (bestemming 'Verkeer Verblijfsgebied'). Voor de Nieuwveenseweg met rotonde is de bestemming 'Verkeer' van toepassing. De bestemming 'Verkeer' is ruim van opzet, zodat aanpassingen in de wegprofielen mogelijk zijn zonder aanpassing van het bestemmingsplan.

Wonen (artikel 6)

De woning en de daarbij behorende erven hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Naast wonen is het toegestaan om, onder voorwaarden, beroepsmatige activiteiten uit te oefenen. Ook mantelzorg is toegestaan binnen de bestemming Wonen.

Binnen de regels van de bestemming zijn diverse bouwregels voor het bouwen van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken. Ook voor overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn bouwregels opgenomen.

Leiding – Hoogspanning (dubbelbestemming) (artikel 7)

Daar waar in het plangebied een ondergrondse hoogspanningsleiding aanwezig is met een beschermingszone, is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' toegekend. Deze dubbelbestemming heeft tot doel het beschermen van de hoogspanningsleiding. De dubbelbestemming heeft voorrang boven de andere geldende bestemmingen, en legt beperkingen op aan deze onderliggende bestemmingen.

Ten eerste mag binnen de dubbelbestemming niet worden gebouwd. Daarnaast is het niet mogelijk om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren. Onder werkzaamheden wordt onder andere verstaan: het aanleggen van paden, aanbrengen van bomen en het aanleggen van kabels en leidingen.

Leiding – Riool (dubbelbestemming) (artikel 8)

Daar waar in het plangebied een rioolpersleiding ligt met een beschermingszone, is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' toegekend. Deze dubbelbestemming heeft tot doel het beschermen van de rioolpersleiding. De dubbelbestemming heeft voorrang boven de andere geldende bestemmingen, en legt beperkingen op aan deze onderliggende bestemmingen.

Ten eerste mag binnen de dubbelbestemming niet worden gebouwd. Daarnaast is het niet mogelijk om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren. Onder werkzaamheden wordt onder andere verstaan: het aanleggen van paden, aanbrengen van bomen en het aanleggen van kabels en leidingen.

Waarde Archeologie 2 (dubbelbestemming) (artikel 9)

Voor de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft tot doel de te verwachten archeologische waarden te beschermen. De dubbelbestemming heeft voorrang boven de andere geldende bestemmingen, en legt beperkingen op aan deze onderliggende bestemmingen.

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2500 m² moet de aanvrager een rapport overleggen dat voldoet aan de kwaliteitsnormen voor de Nederlandse archeologie, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerp van het bestemmingsplan 'Nieuwveenseweg 29A' naar verschillende overleginstanties gezonden. Hieruit zijn geen wijzigingen van het bestemmingsplan voortgekomen.

6.2 Inspraak

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpbestemmingsplan en de daarbij behorende stukken hebben met ingang van 24 maart 2020 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn er drie zienswijzen ingediend. In bijlage 5, Nota van beantwoording zienswijzen, staat een samenvatting van de zienswijzen en de beantwoording daarvan. De zienswijzen hebben niet geleid tot een aanpassing van het plan.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Ook geldt volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat als sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Een en ander moet worden gelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is alleen nodig voor ontwikkelingen, die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, voor de vaststelling van het bestemmingsplan, geen privaatrechtelijke overeenkomsten zijn gesloten.

Voor het project Buytewech-Noord geldt dat dit een gemeentelijk nieuwbouwproject is. De gronden zijn in eigendom van de gemeente. De ontsluitingsweg en de bijkomende veranderingen die daar mee samenhangen en die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt vallen hier ook onder. De kosten die de gemeente met dit plan heeft gemaakt (planvormingskosten, projectgebonden kosten) zullen middels de opbrengsten uit de uitgifteprijs van de gronden worden verhaald. Op grond van artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening behoeft voor dit project geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De gemeentelijke kosten zijn anderszins verzekerd, middels de gronduitgifteprijs. De gemeente heeft een eigen grondexploitatie, waaruit blijkt dat de ontwikkeling economisch haalbaar is.

Bijlagen

Bijlage 1 Bodem

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 3 Geluid

Bijlage 4 Ecologie

Bijlage 5 Nota Van Zienswijzen