Paradijsweg 39 Ter Aar
Wijzigingsplan - gemeente Nieuwkoop
Vastgesteld op 15-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het wijzigingsplan Paradijsweg 39 Ter Aar met identificatienummer NL.IMRO.0569.wpTARparadijsweg39-va01 van de Gemeente Nieuwkoop.
1.2 Vigerend bestemmingsplan
Het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 28 februari 2013 en het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 20 december 2016.
1.3 Overige begrippen
Voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar artikel 1 van de regels van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 28 februari 2013 en het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 20 december 2016.
1.4 Verwijzing
De regels die deel uitmaken van het vigerende bestemmingsplan zijn, voor zover relevant en met uitzondering van de overgangs- en slotregels, op deze wijziging van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien in het vigerende bestemmingsplan verwezen wordt naar de verbeelding (plankaart), de bij het plan behorende verbeelding wordt bedoeld.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Voor de wijze van meten wordt verwezen naar artikel 2 van de regels van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 28 februari 2013 en het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 20 december 2016.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Voor de gronden als zodanig bestemd geldt dat na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 4.5.1 van het vigerende bestemmingsplan, de regels van het vigerende bestemmingsplan, voor zover relevant en met uitzondering van de overgangs- en slotregels, van overeenkomstige toepassing zijn. De regels van artikel 18 'Wonen' van het vigerende bestemmingsplan zijn overeenkomstig van toepassing op de voor 'Wonen' aangewezen gronden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3
Voor de gronden als zodanig bestemd geldt dat na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 4.5.1 van het vigerende bestemmingsplan, de regels van het vigerende bestemmingsplan, voor zover relevant en met uitzondering van de overgangs- en slotregels, van overeenkomstige toepassing zijn. De regels van artikel 23 'Waarde - Archeologie 3' van het vigerende bestemmingsplan zijn overeenkomstig van toepassing op de voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden.
3 Algemene Regels
Voor de algemene regels wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de regels van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 28 februari 2013 en het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 20 december 2016.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
5.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan als ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2 Overgangsrecht voor gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: de planregels van het wijzigingsplan Paradijsweg 39 Ter Aar van de Gemeente Nieuwkoop.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bedrijfswoning op het perceel aan de Paradijsweg 39 in ter Aar in gebruik te nemen als burgerwoning. Het plangebied valt onder het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening', welke is vastgesteld op 20 december 2016. De gronden van het plangebied zijn voorzien van een agrarische bestemming. Om de bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning dient het plangebied een woonbestemming te krijgen.
Voor de wijziging van het bestemmingsplan wordt er gebruik gemaakt van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.5.1) in het bestemmingsplan 'Glastuinbouw'. Voor de invulling van de wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een wijzigingsplan noodzakelijk. Derhalve is voorliggend wijzigingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is gelegen aan de Paradijsweg 39 ten noorden van de kern Ter Aar en ten westen van de kern Papenveer, in de gemeente Nieuwkoop. Het plangebied is gelegen te midden van een glastuinbouwgebied. Het plangebied maakt deel uit van het perceel dat bekend is onder de kadastrale gemeente Ter Aar, sectie A, perceel 7050. Het plangebied is aan de zuidoostzijde en de noordwestzijde begrensd door de bestemmingsgrens van de enkelbestemming 'Agrarisch - Bedrijfswoning. Aan de andere zijden is het plangebied begrensd door de kadastrale grenzen. De oppervlakte van het gebied bedraagt circa 1.830 m².
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied:

Globale ligging plangebied (rood omcirkeld, bron: Google Maps)

Globale begrenzing plangebied (witte omkadering, bron: Google Maps)
1.3 Procedure
Voorliggend wijzigingsplan moet de wijziging van de bedrijfswoning aan de Paradijsweg 39 in Ter Aar naar een burgerwoning mogelijk maken. Dit is mogelijk op basis van artikel 4.5.1. van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening'. Een wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het voorontwerp wordt op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor advies voorgelegd aan de wettelijke vooroverlegpartners.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een toelichting, planregels en een verbeelding.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 licht de haalbaarheid van het wijzigingsplan toe aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid conform de geldende bestemmingsplanregels. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Hoofdstuk 6 omvat de economische uitvoerbaarheid. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is er in het plangebied een bedrijfswoning aanwezig die hoorde bij het voormalige glastuinbouwbedrijf ter plaatse. In de huidige situatie is er geen sprake meer van bedrijfsvoering op het perceel. Daarmee heeft de woning haar functie als bedrijfswoning verloren. Naast de bedrijfswoning is er ook nog een schuur aanwezig in het plangebied, die in de voormalige situatie gebruik is ten behoeve van de voormalige agrarische functie op het perceel.
Voor de rest is het plangebied aan de zuidoostzijde grotendeels voorzien van graslanden en aan de noordwestzijde grotendeels verhard.
Navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied.

Huidige situatie plangebied bestaande woning

Huidige situatie plangebied vooraanzicht
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie zal er ten opzichte van de huidige situatie ruimtelijk gezien geen verandering plaatsvinden. Het voormalige bedrijf is reeds verdwenen uit het plangebied. Planologisch gezien zal de bestemming van het gebied veranderen van 'Agrarisch - Bedrijfswoning' naar 'Wonen'. Daarmee zal de huidige bedrijfswoning in gebruik genomen worden als burgerwoning. Hiermee is enkel sprake van een functiewijziging.
Het achtererf van de betreffende woning, de gronden ten zuidoosten van het plangebied, betreft in de huidige situatie grasland. Mogelijk worden deze gronden in de toekomst weer intensiever voor agrarische functies gebruikt. Derhalve dient agrarische bedrijvigheid op het erf mogelijk te blijven. Daarom dient tevens de bereikbaarheid van deze gronden gewaarborgd te blijven. Met de beoogde ontwikkeling zal daar rekening mee gehouden worden door een vrij pad van de Paradijsweg naar de achterliggende gronden te houden.
3 Beleidskader
In hoofdstuk 3 van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' is reeds een beschrijving gegeven van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat op het gebied van toepassing is. De wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' zijn reeds getoetst aan dit beleid. Wanneer aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan kan gesteld worden dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met het beleid zoals beschreven in het bestemmingsplan 'Glastuin'. Desondanks zal kort worden ingegaan op het nationaal beleid. Na de vaststelling van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' is nieuw provinciaal beleid vastgesteld. Daarnaast is in gemeentelijk beleid de Woonvisie Nieuwkoop 2016 -2025 nieuw. In dit hoofdstuk wordt het wijzigingsplan derhalve nog getoetst aan dit nieuwe beleid.
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
Het plangebied valt net buiten de 20 kE contour. Bovendien betreft onderhavig initiatief enkel een functiewijziging. De 20 kE contour is daarmee niet van belang voor onderhavig initiatief. De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plangebied raakt niet aan een van de nationale belangen van het Barro, deze zijn niet specifiek van toepassing.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met het plan is er slechts sprake van een functiewijziging, er worden geen extra woningen toegevoegd. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkeling als bedoeld in het Bro.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsbeleid
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het beleid bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn in werking getreden op 1 april 2019.
Daarnaast zijn operationele doelstellingen opgenomen in het Omgevingsbeleid. Hiermee wordt inzicht verschaft in hoe de provincie invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025
Op 6 oktober 2016 is de Woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025 vastgesteld. De nieuwe woonvisie speelt in op de huidige situatie en geeft richting aan toekomstige beleidskeuzes. Op grond van de belangrijkste ontwikkelingen binnen de gemeente beschrijft de visie het woonbeleid op hoofdlijnen. Uit een brede inventarisatie van opgaven komen drie overkoepelende thema' s naar voren:
- Nieuwkoop is een aantrekkelijke (woon)gemeente die
- voldoende en betaalbare woningen biedt, met aandacht voor
- wonen met zorg en welzijn.
Nieuwkoop beschikt over een hoogwaardig woon- en leefklimaat. Door het groen, water, ruimte en de geografische ligging in het centrum van de Randstad, is Nieuwkoop een aantrekkelijke gemeente om in te wonen. Elk van de 13 dorpen heeft een eigen karakter. De sociale structuur is de basis voor een voorzieningenniveau dat past bij het betreffende dorp. Nieuwkoop heeft de volgende visie op wonen:
- Ook in 2025 heeft elk dorp nog steeds een eigen karakter, waarbij de kleinere dorpen profiteren van de voorzieningen in de grotere kernen.
- In 2025 zijn nieuwe woningen gebouwd, die in de eerste plaats bestemd zijn voor de natuurlijke groei van de eigen bevolking.
- Het woningaanbod biedt voldoende en betaalbare huizen voor jongeren, jonge gezinnen en ouderen.
- De woningen die aan de voorraad worden toegevoegd, spelen in op de kwantitatieve en kwalitatieve vraag en voldoen aan de eisen die de nieuwe bewoners stellen aan de beschikbare ruimte in en om de woning.
- In de toekomst wonen we duurzaam in een energiezuinige woning.
- Bovenop het aantal nieuw gebouwde woningen voor de natuurlijke groei, bouwen we ook extra woningen voor de bovenregionale vraag.
Planspecifiek
Met de beoogde functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning, wordt de woning ook beschikbaar op de reguliere woningmarkt. Er wordt daarmee een bijdrage geleverd aan het woningaanbod van de gemeente Nieuwkoop. De woning is geschikt voor verschillende doelgroepen en aanpasbaar aan eventuele andere woonwensen. Met het behoud van de bestaande woning blijft tevens het karakter van de omgeving behouden.
Gesteld wordt dat de functiewijziging in lijn is met de woonvisie van Nieuwkoop.
4 Haalbaarheid Van Het Wijzigingsplan
4.1 Wijzigingsbevoegdheid
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening'. Dit bestemmingsplan is op 20 december 2016 door de raad van de gemeente Nieuwkoop vastgesteld.
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan.

Uitsnede geldend bestemmingsplan (plangebied is rood omkaderd)
Uit raadpleging van de verbeelding blijkt dat het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Bedrijfswoning' heeft. Daarnaast beschikken de gronden over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' en de gebiedsaanduiding 'zone - concentratiegebied'. Ter plaatse van de aanduiding 'zone - concentratiegebied' is het beleid gericht op de concentratie van glastuinbouw, hetgeen tot uiting komt in de bouwmogelijkheden en de wijzigingsmogelijkheden in dit gebied. De voor 'Agrarische - Bedrijfswoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor een agrarische bedrijfswoning.
Daarnaast beschikt deze bestemming over een wijzigingsbevoegdheid voor wijziging van bedrijfswoning naar wonen. Deze staat omschreven in artikel 4.5.1. van het vigerende bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening'. Hierin staat dat burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - Bedrijfswoning' na beëindiging van de functie als bedrijfswoning geheel of gedeeltelijk kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen', 'Tuin' en/of 'Water'. Daarbij zijn de volgende voorwaarden relevant:
- de desbetreffende woning functioneert niet meer als bedrijfswoning;
- de bereikbaarheid van het achterliggende agrarische bedrijf is gewaarborgd;
- de omliggende agrarische bedrijven daardoor niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
4.2 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid
Om de wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning toe te staan dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 4.5.1. van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouw'. Deze voorwaarden zijn verwoord in toelichting paragraaf 4.1. In onderstaande tekst wordt per voorwaarde toegelicht op welke wijze wordt voldaan aan de betreffende voorwaarde.
Voorwaarden
- De desbetreffende woning functioneert niet meer bedrijfswoning.
Het voormalige bedrijf aan de Paradijsweg 39 is gestopt. Het bedrijf is in de huidige situatie niet meer aanwezig in het plangebied. Als gevolg hiervan fungeert de bijbehorende bedrijfswoning niet meer als bedrijfswoning.
- De bereikbaarheid van het achterliggende agrarische bedrijf is gewaarborgd.
In de huidige situatie is er geen sprake van een achterliggend agrarisch bedrijf. De gronden ten zuidoosten van het plangebied betreffen in de huidige situatie enkel graslanden. Mogelijk worden deze gronden in de toekomst weer intensief gebruikt ten behoeve van een agrarische functie. Derhalve dient de bereikbaarheid van het achterliggende perceel behouden te blijven. Met de beoogde functiewijziging zal een pad vrij gehouden worden waardoor het achterliggende perceel verbonden is met de Paradijsweg. Aangezien er met onderhavig plan enkel sprake is van een functiewijziging, waarbij geen ruimtelijke veranderingen op zullen treden kan er redelijkerwijs worden aangenomen dat het perceel gelijk aan de huidige situatie bereikbaar blijft.
- De omliggende agrarische bedrijven daardoor niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Met de beoogde functiewijziging worden omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Uit toetsing van de milieuzonering van omliggende bedrijven (zie toelichting paragraaf 5.2.4) kan geconcludeerd worden dat de beoogde burgerwoning voldoet aan de gestelde richtafstanden. Daarmee zorgt de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning niet voor belemmeringen van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
4.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan dan ook door middel van dit wijzigingsplan de bestemming wijzigen.
5 Omgevingsaspecten
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. Omdat gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegdheid, zoals deze in het geldende bestemmingsplan is opgenomen, kan verwezen worden naar de toelichting behorende bij het bestemmingsplan. Hierin is gemotiveerd dat de wijzigingsbevoegdheid voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
5.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet toe. Het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
5.2 Milieu
5.2.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft een wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Dit is een wijziging naar een strenger bodemgebruik. Om die reden dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen). Ten behoeve van de beoogde functiewijziging is er door Lankelma een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (27 maart 2019, zie bijlagen bij toelichting).
Met het bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater vastgelegd. Op basis van de bevindingen uit het bodemonderzoek zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen of beperkingen voor de beoogde functiewijziging.
Wanneer (graaf)werkzaamheden en/of wijzigingen uitgevoerd gaan worden, dient er rekening gehouden te worden met de volgende zaken:
- wanneer men grond van de locatie wil afvoeren dient men rekening te houden met afzetkosten. Een acceptant van de grond kan een aanvullend onderzoek eisen (partijkeuring). Op basis van dit onderzoek is de bovengrond indicatief maximaal als zijnde klasse industrie bestempeld. De ondergrond is indicatief als zijnde klasse wonen bestempeld;
- het verlenen van een omgevingsvergunning is ter competentie aan bevoegd gezag.
5.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Planspecifiek
De functiewijziging van de bedrijfswoning naar burgerwoning is een wijziging die 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de normen voor luchtkwaliteit is daarmee niet vereist. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&W en RIVM) echter wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2016 van fijnstof (PM10 en PM 2,5) en stikstofdioxide (NO2) bedragen respectievelijk 17-18 µg/m³, 10-11 µg/m³ en 16-18 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden en is het plan uitvoerbaar wat betreft luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
Bij de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning blijft er, net als in de huidige situatie, sprake van een geluidsgevoelig object. In de huidige situatie is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee kan er redelijkerwijs worden aangenomen dat er in de toekomstige situatie tevens sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De gevelwering van de woning voorziet in voldoende demping van wegverkeerslawaai op Paradijsweg. Er bevinden zich verder geen wegen of sporen in de nabijheid van het plangebied die kunnen zorgen voor geluidshinder ter plaatse van de planlocatie aan de Paradijsweg 39.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkel agrarische bedrijven in de glastuinbouw. De dichtstbij gelegen kas bevindt zich op een afstand van circa 42 m. Volgens de gegevens van de VNG geldt er een richtafstand voor het aspect geluid van 30 m voor kassen met gasverwarming. Gezien deze afstand kan er worden aangenomen dat er geen sprake is van geluidsoverlast ter plaatse van de betreffende woning wat betreft industrielawaai.
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde functiewijziging.
5.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Wonen wordt gezien als een gevoelige bestemming. In de directe omgeving van het plangebied is een aantal (agrarische) bedrijven gevestigd die mogelijk hinder kunnen veroorzaken voor of ondervinden van de burgerwoning. Het gaat hier om de volgende bedrijven:
Adres | Bedrijf/activiteit | SBI-code | Milieucategorie (richtafstand) | Werkelijke afstand tot plangebied |
Paradijsweg 41 | tuinbouw bedrijfsgebouw | 011, 012, 013 (1) | 2 (30 m) | 4 m |
Paradijsweg 56 | kassen met gasverwarming | 011, 012, 013 (3) | 2 (30 m) | 50 m |
Paradijsweg 58 | kassen met gasverwarming | 011, 012, 013 (3) | 2 (30 m) | 45 m |
Paradijsweg 35 | kassen met gasverwarming | 011, 012, 013 (3) | 2 (30 m) | 42 m |
achter Paradijsweg 37 | kassen met gasverwarming | 011, 012, 013 (3) | 2 (30 m) | 45 m |
tussen Paradijsweg 39 en 43, perceel A 6477 | kassen met gasverwarming | 011, 012, 013 (3) | 2 (30 m) | 35 m |
achter Paradijsweg 43, perceel A 7707 | kassen met gasverwarming | 011, 012, 013 (3) | 2 (30 m) | 75 m |
De overige niet in de tabel opgenomen (agrarische) bedrijven bevinden zich op grotere afstand dan de genoemde bedrijven in de tabel.
Aan de Paradijsweg 37 is de voormalige bedrijfswoning niet meer gekoppeld aan een agrarisch bedrijf. Deze is als burgerwoning in gebruik genomen. Hetzelfde geldt voor de woning aan de Paradijsweg op nummer 43. Deze is tevens als burgerwoning in gebruik.
De bedrijfsactiviteiten op de gronden ten zuidoosten van het plangebied, waar de betreffende woning als bedrijfswoning bij hoorde, zijn reeds beëindigd. De kassen op dit perceel zijn gesloopt. Het is daarom niet aannemelijk dat zich hier in de toekomst een glastuinbouwbedrijf zal vestigen. Hiermee is er geen sprake van belemmering van de bedrijfsvoering.
Aan de Paradijsweg 41 is op grond van het geldende bestemmingsplan een agrarische bedrijfswoning toegestaan. Bedrijfsactiviteiten als primair gebruik zijn hier volgens het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Op 2 juni 2003 is echter een vergunning verleend voor de bouw van een tuinbouwschuur. De tuinbouwschuur dient blijkens de vergunning aangewend te worden voor kwekerijactiviteiten. Volgens de voorwaarden van de vergunning mag de tuinbouwschuur niet voortdurend of nagenoeg voortdurend door mensen in gebruik zijn.
Op basis van de verleende vergunning wordt geconcludeerd dat de tuinbouwschuur uitsluitend voor kwekerijactiviteiten gebruikt mag worden. Omdat de tuinbouwschuur niet voortdurend of nagenoeg voortdurend gebruikt mag worden, zijn extensieve opslag bij een tuinbouwbedrijf en het extensief verwerken van gewassen mogelijke gebruiksvormen van de tuinbouwschuur.
In de huidige situatie zijn er, voor zover bekend, geen machines en installaties in de tuinbouwschuur aanwezig. Het toegestane gebruik, uitgaande van opslag en de verwerking van gewassen, zal hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden. De tuinbouwschuur bevat geen te openen delen aan de zijde van het plangebied (noordoostzijde), waarmee de geluiduitstraling van de inpandige bedrijfsactiviteiten richting het plangebied beperkt is. De ontsluiting van het terrein vindt plaats op circa 35 m van de bestaande woning. In artikel 18.2 van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening', waarnaar in het voorliggende wijzigingsplan wordt verwezen, is vastgelegd dat de afstand van een woning tot agrarische bedrijfsgebouwen van derden ten minste 25 m dient te bedragen. Met deze bepaling is geborgd er voldoende afstand aangehouden wordt.
Uit het voorgaande blijkt dat aan de richtafstanden wordt voldaan of dat er andere redenen zijn waarom een kleinere afstand acceptabel is. De woning ligt op voldoende afstand van omliggende bedrijven. Deze vormen derhalve geen belemmering voor de beoogde functiewijziging. Tevens worden nabijgelegen bedrijven niet belemmerd in de bedrijfsvoering door de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning.
Geconcludeerd wordt dat bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormen voor de beoogde functiewijziging.
5.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:

Risicokaart (plangebied is zwart omcirkeld)
Uit raadpleging van de risicokaart volgt dat er in de nabijheid van het plangebied een risicovolle inrichting aanwezig is. Dit betreft een tankstation met vulpunt op een afstand van circa 440 m. Het LPG-reservoir heeft een risicoafstand (PR 10-6) van 25 m. De afstand tot de grens van het invloedsgebied waarbinnen verantwoordingen van het groepsrisico noodzakelijk is betreft 150 m. Aan beide afstanden wordt ruimschoots voldaan. De risicovolle inrichting vormt derhalve geen belemmering of gevaar voor de beoogde functiewijziging.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich verder geen risicovolle inrichtingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.
5.3 Water
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 - 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016 - 2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering.
De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
Keur en beleidsregels 2015
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De meest actuele versie betreffen de Keur Rijnland 2015 en de Uitvoeringsregels Keur 2015.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Met de beoogde functiewijziging is er geen sprake van fysieke veranderingen. De huidige bebouwing blijft behouden en er wordt geen bebouwing toegevoegd. Er is dan ook geen sprake van verhardingstoename. Tevens blijft de rioleringen en hemelwaterafvoer ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie.
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de beoogde functiewijziging.
5.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN en vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Met de beoogde functiewijziging is er geen sprake van sloopwerkzaamheden of nieuwbouw. De wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning heeft geen gevolgen voor flora en fauna. Aangezien er tevens geen verandering plaatsvindt in het aantal verkeersbewegingen en er geen sprake is van sloop of nieuwbouw kan er worden uitgesloten dat er een significante verandering optreedt in stikstofdepositie. Daarmee kan tevens worden uitgesloten dat als gevolg van de functiewijziging er een negatief effect optreedt voor het dichtstbij gelegen Natura-2000 gebied (5,5 km Nieuwkoopse Plassen & De Haeck).
Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde functiewijziging, nader onderzoek is niet noodzakelijk.
5.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie - 3'. Daarmee zijn deze gronden mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Wanneer werkzaamheden dieper rijken dan 50 cm waarvan het totaal oppervlakte meer bedraagt dan 10.000 m² dient er archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met de beoogde functiewijziging vinden er geen werkzaamheden plaats. Archeologisch onderzoek is der halve niet van belang. Archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.
5.6 Duurzaamheid
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Nieuwkoop is vastgelegd in de Duurzaamheidagenda 'Samenwerken en Verbinden'. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing. Voor kleinere projecten (minder dan 10 woningen) geldt dat de gemeente initiatiefnemers informeert over duurzaam bouwen via de Infobladen Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen.
Planspecifiek
Met onderhavige functiewijziging is geen sprake van nieuwbouw. Milieuvriendelijk bouwen of verbouwen is dan ook niet aan de orde.
5.7 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
5.7.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Volgens de notitie Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015 behoort het grondgebied van de gemeente Nieuwkoop tot de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'niet stedelijk'. Hiervan uitgaande bedraagt de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Gezien de verkeersbewegingen ten behoeve van de huidige bedrijfswoning komen te vervallen zal er geen of geringe toename zijn van het aantal verkeersbewegingen. Het aspect verkeer zal dan ook geen problemen opleveren voor de beoogde functiewijziging. De woning blijft op dezelfde wijze ontsloten als in de huidige situatie met een oprit via de Paradijsweg.
5.7.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
De gemeente Nieuwkoop heeft in de notitie Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015 (vastgesteld op 17 september 2015) vastgelegd welke parkeernormen er gelden.
Planspecifiek
Volgens de notitie Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015 geldt voor een vrijstaande koopwoning een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. Het plangebied voorziet in voldoende ruimte op eigen terrein om te voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen (3). In de huidige situatie is er reeds voldoende parkeergelegenheid. Parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.
6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten aan de functiewijziging verbonden. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan. De economische uitvoerbaarheid van dit initiatief zal met het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Nieuwkoop worden geregeld. Hierin zal opgenomen worden dat het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer komt.
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpwijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor eenieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
7.2 Verslag Artikel 3.1.1 Bro Overleg
Het plan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland, het hoogheemraadschap van Rijnland, de Veiligheidsregio Hollands-Midden, Gasunie en Liander. Er zijn geen bezwaren tegen het plan kenbaar gemaakt.
7.3 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van donderdag 1 oktober 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.