KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
3 Algemene Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Procedure
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Haalbaarheid Van Het Wijzigingsplan
4.1 Wijzigingsbevoegdheid
4.2 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid
4.3 Conclusie
5 Omgevingsaspecten
5.1 Milieueffectrapportage
5.2 Milieu
5.3 Water
5.4 Ecologie
5.5 Archeologie
5.6 Duurzaamheid
5.7 Verkeer En Parkeren
5.8 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
6 Economische Uitvoerbaarheid
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
7.2 Verslag Artikel 3.1.1 Bro Overleg
7.3 Verslag Zienswijzen

Westkanaalweg 18 Ter Aar

Wijzigingsplan - gemeente Nieuwkoop

Vastgesteld op 18-08-2020 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het wijzigingsplan Westkanaalweg 18 Ter Aar met identificatienummer NL.IMRO.0569.wpTARwestkanaalw18-va01 van de Gemeente Nieuwkoop.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 28 februari 2013 en het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 20 december 2016.

1.3 Overige begrippen

Voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar artikel 1 van de regels van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 28 februari 2013 en het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 20 december 2016.

1.4 Verwijzing

De regels die deel uitmaken van het vigerende bestemmingsplan zijn, voor zover relevant en met uitzondering van de overgangs- en slotregels, op deze wijziging van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Voor de wijze van meten wordt verwezen naar artikel 2 van de regels van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 28 februari 2013 en het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 20 december 2016.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

Voor de gronden als zodanig bestemd geldt dat na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 4.5.1 van het vigerende bestemmingsplan, de regels van het vigerende bestemmingsplan, voor zover relevant en met uitzondering van de overgangs- en slotregels, van overeenkomstige toepassing zijn. De regels van artikel 18 'Wonen' van het vigerende bestemmingsplan zijn overeenkomstig van toepassing op de voor 'Wonen' aangewezen gronden.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

Voor de gronden als zodanig bestemd geldt dat na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 4.5.1 van het vigerende bestemmingsplan, de regels van het vigerende bestemmingsplan, voor zover relevant en met uitzondering van de overgangs- en slotregels, van overeenkomstige toepassing zijn. De regels van artikel 21 'Waarde - Archeologie 1' van het vigerende bestemmingsplan zijn overeenkomstig van toepassing op de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

Voor de gronden als zodanig bestemd geldt dat na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 4.5.1 van het vigerende bestemmingsplan, de regels van het vigerende bestemmingsplan, voor zover relevant en met uitzondering van de overgangs- en slotregels, van overeenkomstige toepassing zijn. De regels van artikel 23 'Waarde - Archeologie 3' van het vigerende bestemmingsplan zijn overeenkomstig van toepassing op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden.

3 Algemene Regels

Voor de algemene regels wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de regels van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 28 februari 2013 en het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 20 december 2016.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht voor bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan als ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht voor gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: De planregels van het wijzigingsplan Westkanaalweg 18 Ter Aar van de Gemeente Nieuwkoop.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bedrijfswoning op het perceel aan de Westkanaalweg 18 in Ter Aar in gebruik te nemen als burgerwoning. Het plangebied valt onder het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening', die is vastgesteld op 20 december 2016. De gronden van het plangebied zijn voorzien van een agrarische bestemming. Om de bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning, dient het plangebied een woonbestemming te krijgen.
Voor de wijziging van het bestemmingsplan wordt er gebruik gemaakt van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.5.1) in het bestemmingsplan 'Glastuinbouw'. Voor de invulling van de wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een wijzigingsplan noodzakelijk. Derhalve is voorliggend wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is gelegen aan de Westkanaalweg 18 direct naast de kern Papenveer, in de gemeente Nieuwkoop. Het plangebied is gelegen te midden van een glastuinbouwgebied. Het plangebied maakt deel uit van het perceel dat bekend is onder de kadastrale gemeente Ter Aar, sectie A, perceel 8955. Het plangebied is aan de noordzijde en zuidzijde begrensd door de bestemmingsgrens van de enkelbestemming 'Wonen'. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd met de enkelbestemming 'Tuin'. De westzijde is begrensd met de enkelbestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw'. De oppervlakte van het gebied bedraagt circa 1.180 m².
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied:
afbeelding
Globale ligging plangebied (rood omcirkeld, bron: Google Maps)
afbeelding
Globale begrenzing plangebied (witte omkadering, bron: Google Maps)

1.3 Procedure

Voorliggend wijzigingsplan maakt de wijziging van de bedrijfswoning aan de Westkanaalweg 18 in Ter Aar naar een burgerwoning mogelijk. Dit is mogelijk op basis van artikel 4.5.1. van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening'. Een wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het voorontwerp wordt op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor advies voorgelegd aan de wettelijke vooroverlegpartners.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 licht de haalbaarheid van het wijzigingsplan toe aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid conform de geldende bestemmingsplanregels. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Hoofdstuk 6 omvat de economische uitvoerbaarheid. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In het plangebied is een bedrijfswoning gesitueerd die voorheen hoorde bij het voormalig gevestigde glastuinbouwbedrijf. Er is in de huidige situatie geen sprake meer van bedrijfsvoering op het achtergelegen perceel. Hiermee heeft de woning haar functie als bedrijfswoning verloren.
Navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied.
afbeelding
Plattegrond huidige situatie (Bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
afbeelding
Huidige situatie plangebied bestaande woning (Bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie zal er ten opzichte van de huidige situatie ruimtelijk gezien geen verandering plaatsvinden. De agrarische bedrijfsvoering op het achtergelegen perceel is reeds beëindigd. Het achtergelegen wordt in de toekomst verhuurd of verkocht aan een bedrijf uit de omgeving. Planologisch gezien zal de bestemming van het gebied veranderen van 'Agrarisch - Bedrijfswoning' naar 'Wonen'. Daarmee zal de huidige bedrijfswoning in gebruik genomen worden als burgerwoning. Hiermee is enkel sprake van een functiewijziging.

3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plangebied raakt niet aan een van de nationale belangen van het Barro, deze zijn niet specifiek van toepassing.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met het plan is er slechts sprake van een functiewijziging en worden er geen woningen toegevoegd. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkeling als bedoeld in het Bro.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsbeleid

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het beleid bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn in werking getreden op 20 april 2019.
Daarnaast zijn operationele doelstellingen opgenomen in het Omgevingsbeleid. Hiermee wordt inzicht verschaft in hoe de provincie invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Nieuwkoop 2040

In 2009 heeft de gemeente Nieuwkoop de structuurvisie Nieuwkoop 2040 ondernemend, groen en duurzaam vastgesteld. Voor de nabij toekomst heeft de gemeente Nieuwkoop een aantal ruimtelijke opgaven gesteld. Aan de hand van een aantal uitgangspunten is de structuurvisie opgesteld. Daarin wordt onder andere het toekomstbeeld Nieuwkoop 2040 geschetst.
Planspecifiek
De gemeente Nieuwkoop is in de structuurvisie verdeeld in drie deelgebieden. Het plangebied ligt in het deelgebied 'het dynamische noordwesten'. Dit noordwestelijke deel van de gemeente zal zich verder ontwikkelen als gebied met de meeste dynamiek waar woningbouw en bedrijvigheid voorrang krijgen.
Er kan gesteld worden dat de functiewijziging naar wonen overeenkomt met de structuurvisie van de gemeente Nieuwkoop.

3.3.2 Woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025

Op 6 oktober 2016 is de Woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025 vastgesteld. De woonvisie speelt in op de huidige situatie en geeft richting aan toekomstige beleidskeuzes. Op grond van de belangrijkste ontwikkelingen binnen de gemeente beschrijft de visie het woonbeleid op hoofdlijnen. Uit een brede inventarisatie van opgaven komen drie overkoepelende thema' s naar voren:
  1. Nieuwkoop is een aantrekkelijke (woon)gemeente die
  2. voldoende en betaalbare woningen biedt, met aandacht voor
  3. wonen met zorg en welzijn.
Nieuwkoop beschikt over een hoogwaardig woon- en leefklimaat. Door het groen, water, ruimte en de geografische ligging in het centrum van de Randstad, is Nieuwkoop een aantrekkelijke gemeente om in te wonen. Elk van de 13 dorpen heeft een eigen karakter. De sociale structuur is de basis voor een voorzieningenniveau dat past bij het betreffende dorp. Nieuwkoop heeft de volgende visie op wonen:
  • Ook in 2025 heeft elk dorp nog steeds een eigen karakter, waarbij de kleinere dorpen profiteren van de voorzieningen in de grotere kernen.
  • In 2025 zijn nieuwe woningen gebouwd, die in de eerste plaats bestemd zijn voor de natuurlijke groei van de eigen bevolking.
  • Het woningaanbod biedt voldoende en betaalbare huizen voor jongeren, jonge gezinnen en ouderen.
  • De woningen die aan de voorraad worden toegevoegd, spelen in op de kwantitatieve en kwalitatieve vraag en voldoen aan de eisen die de nieuwe bewoners stellen aan de beschikbare ruimte in en om de woning.
  • In de toekomst wonen we duurzaam in een energiezuinige woning.
  • Bovenop het aantal nieuw gebouwde woningen voor de natuurlijke groei, bouwen we ook extra woningen voor de bovenregionale vraag.
Planspecifiek
Met de beoogde functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning wordt de woning beschikbaar op de reguliere woningmarkt. Er wordt daarmee een bijdrage geleverd aan het woningaanbod van de gemeente Nieuwkoop. De woning is geschikt voor verschillende doelgroepen en aanpasbaar aan eventuele andere woonwensen. Met het behoud van de bestaande woning blijft tevens het karakter van de omgeving behouden.
Gesteld wordt dat de functiewijziging in lijn is met de woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025.

4 Haalbaarheid Van Het Wijzigingsplan

4.1 Wijzigingsbevoegdheid

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening'. Dit bestemmingsplan is op 20 december 2016 door de raad van de gemeente Nieuwkoop vastgesteld.
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan.
afbeelding
Uitsnede geldend bestemmingsplan (plangebied is rood omkaderd)
Uit raadpleging van de verbeelding blijkt dat het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Bedrijfswoning' heeft. Daarnaast beschikken de gronden over de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 3', de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 20ke' en de gebiedsaanduiding 'zone - concentratiegebied'. De voor 'Agrarisch - Bedrijfswoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor een agrarische bedrijfswoning. Voor de gebiedsaanduiding 'luchtvaarverkeerzone - 20ke' geldt het vrijwaringsbeleid in de 20 KE zone rond Schiphol, en zijn geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen en terreinen toegestaan zoals bedoeld in de wet geluidhinder, met uitzondering van de woningen die kunnen worden gerealiseerd in het kader van de Ruimte voor ruimte regeling. Ter plaatse van de aanduiding 'zone - concentratiegebied' is het beleid gericht op de concentratie van glastuinbouw, hetgeen tot uiting komt in de bouwmogelijkheden en de wijzigingsmogelijkheden in dit gebied.
De bestemming 'Agrarisch - Bedrijfswoning' beschikt over een wijzigingsbevoegdheid voor wijziging van bedrijfswoning naar 'Wonen'. Deze staat omschreven in artikel 4.5.1 van het geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening'. Hierin staat dat burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - Bedrijfswoning' na beëindiging van de functie als bedrijfswoning geheel of gedeeltelijk kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen', 'Tuin' en/of 'Water'. Daarbij zijn de volgende voorwaarden relevant:
  1. de desbetreffende woning functioneert niet meer als bedrijfswoning;
  2. de bereikbaarheid van het achterliggende agrarische bedrijf is gewaarborgd;
  3. de omliggende agrarische bedrijven daardoor niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten', geen gebruik kan worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'luchthavenverkeerzone-lib' een verklaring van geen bezwaar volgens artikel 8.9 van de Luchtvaartwet is verkregen.

4.2 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid

De functie van de bedrijfswoning aan de Westkanaalweg 18 is reeds beëindigd. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid van artikel 4.5.1 en wordt de bestemming 'Agrarisch - Bedrijfswoning' volledig gewijzigd naar 'Wonen'. Om de wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning toe te staan dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 4.5.1. van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening'. Deze voorwaarden zijn verwoord in toelichting paragraaf 4.1. In onderstaande tekst wordt per voorwaarde toegelicht op welke wijze wordt voldaan aan de betreffende voorwaarde.
  1. De desbetreffende woning functioneert niet meer bedrijfswoning.
Het agrarische bedrijf aan de Westkanaalweg 18 is opgeheven. Het achtergelegen perceel is momenteel niet meer in gebruik ten behoeve van (glas)tuinbouw. Als gevolg hiervan fungeert de bijbehorende bedrijfswoning niet meer als bedrijfswoning.
  1. De bereikbaarheid van het achterliggende agrarische bedrijf is gewaarborgd.
Het achterliggend agrarische bedrijf zal bereikbaar blijven via het perceel waar de huidige bedrijfswoning op staat (zie toelichting paragraaf 5.2.3 voor een nadere toelichting). Door middel van de bestaande dam blijven de kassen bereikbaar. Aangezien er met onderhavig plan enkel sprake is van een functiewijziging, waarbij geen ruimtelijke veranderingen op zullen treden kan er redelijkerwijs worden aangenomen dat het perceel gelijk aan de huidige situatie bereikbaar blijft.
  1. De omliggende agrarische bedrijven daardoor niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Met de beoogde functiewijziging worden omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Uit toetsing van de milieuzonering van omliggende bedrijven (zie toelichting paragraaf 5.2.4) kan geconcludeerd worden dat de beoogde burgerwoning voldoet aan de gestelde richtafstanden. Daarmee zorgt de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning niet voor belemmeringen van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten', geen gebruik kan worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.
De aanduiding 'wonen uitgesloten' is voor het plangebied in het geldende bestemmingsplan niet van toepassing, waardoor dit geen belemmering vormt voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.
  1. ter plaatse van de aanduiding 'luchthavenverkeerzone - lib' een verklaring van geen bezwaar volgens artikel 8.9 van de Luchtvaartwet is verkregen.
Het plangebied is niet voorzien van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib'. De aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 20 ke' is wel van toepassong. Het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning valt onder de gevallen waarbij nieuwe woningen buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk zijn (zie toelichting paragraaf 5.8). Om die reden is een verklaring van geen bezwaar niet benodigd.

4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan dan ook door middel van dit wijzigingsplan de bestemming wijzigen.

5 Omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet toe. Het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

5.2 Milieu

5.2.1 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek noodzakelijk, indien deze een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik inhoudt, wat hier het geval is.
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen), is er een verkennend en naderbodemonderzoek (Lankelma Geotechniek Zuid B.V., nr. 1901185, 28 oktober 2019, zie bijlagen bij toelichting).
In de ondergrond en het grondwater zijn geen tot lichte verhoogde gehalten aangetoond. De bovengrond is gecompliceerder. De bovengrond heeft plaatselijk een ophooglaag met daarin sintels, slakken en puin in gehaltes die variëren van een zwakke bijmenging met bodemvreemd materiaal tot volledig bestaand uit sintels dan wel slakken. Daar waar deze ophooglaag geheel uit bodemvreemd materiaal bestaat, geldt deze formeel niet als 'bodem' en is deze overgeslagen in de chemische analyses. In de onderzochte bovengrond zijn per plaats variërend zwak en matig verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. Ter plaatse van boorpunt 4 is een sterke verontreiniging met zink aangetoond waarvan de omvang in nader onderzoek is nagegaan. De omvang overschrijdt niet de hoeveelheid van 25 m³, waardoor rond boorpunt 4 geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging volgens de criteria van de Wet bodembescherming.
Vanwege het voorkomen van puin in de bodem is de bodem onderzocht op asbest. Hierbij zijn geen gehaltes aangetoond die de toetsingswaarde voor nader onderzoek naar asbest overschrijden. In het kader van dit plan zijn verdere stappen in het kader van de Wet bodembescherming niet nodig. Indien in de toekomst graafwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd rond boorpunt 4 en/of daar waar de toplaag geheel uit sintels/slakken bestaat wordt een Plan van Aanpak opgesteld voor het verwijderen van de verontreinigde grond c.q. het bodemvreemde materiaal en de afvoer naar een erkende verwerker.

5.2.2 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Planspecifiek
De functiewijziging van de bedrijfswoning naar burgerwoning is een wijziging die 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de normen voor luchtkwaliteit is daarmee niet vereist. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&W en RIVM) echter wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2016 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) bedragen respectievelijk 17,3 µg/m³, 10,3 µg/m³ en 16,8 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden en is het plan uitvoerbaar wat betreft luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.2.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
Bij de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning blijft er, net als in de huidige situatie, sprake van een geluidsgevoelig object, waarmee er niet getoetst hoeft te worden aan de Wet geluidhinder. In de huidige situatie is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee kan er redelijkerwijs worden aangenomen dat er in de toekomstige situatie tevens sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De gevelwering van de woning voorziet in voldoende demping van wegverkeerslawaai op Westkanaalweg. Er bevinden zich verder geen wegen of sporen in de nabijheid van het plangebied die kunnen zorgen voor geluidhinder ter plaatse van de planlocatie aan de Westkanaalweg.
In toelichting paragraaf 5.2.4 is aandacht voor het aspect geluid vanwege bedrijven in de omgeving.
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde functiewijziging.

5.2.4 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Wonen wordt gezien als een gevoelige bestemming. In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal (agrarische) bedrijven gevestigd die mogelijk hinder kunnen veroorzaken voor of ondervinden van de burgerwoning. Het plangebied bevindt zich in een gebied met het omgevingstype 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij direct naast woningen bedrijven voorkomen. De richtafstanden worden hierdoor verlaagd met één afstandsstap. De volgende bedrijven zijn gevestigd rond het plangebied.
Adres
Bedrijf/activiteit
SBI-code
Milieucategorie (richtafstand)
Werkelijke afstand tot plangebied
Jan van der Hoorn Schaatssport
Sportwinkel
47
1 (10 m)
300 m
Camping Ter Aar
Camping
553, 552
3.1 (30 m)
75 m
Menken Maritiem BV
Botenbouwers
301, 3315
3.2 (50 m)
295 m
Volgens het bestemmingsplan 'Glastuinbouw' is rond het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' aanwezig, waarbinnen glastuinbouwbedrijven zijn toegestaan. Volgens de VNG-publicatie geldt er in een gemengd gebied een richtafstand van 10 m voor kassen met gasverwarming (milieucategorie 2). In VNG-publicatie is opgenomen dat hierbij gemeten moet worden vanaf het vlak met een bedrijfsbestemming tot de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is (dus inclusief eventuele aan- en uitbouwen).
De dichtstbijzijnde kassen bevinden zich op ca. 27 m van de bestaande woning (inclusief aanbouw). In artikel 18.2 van het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening', waarnaar in het voorliggende wijzigingsplan wordt verwezen, is vastgelegd dat de afstand van een woning tot agrarische bedrijfsgebouwen van derden ten minste 25 m dient te bedragen. Met deze bepaling is geborgd er voldoende afstand aangehouden wordt. In de toekomst zal er een nieuwe woning worden gebouwd die voldoet aan de afstand van 25 m (zie navolgende afbeelding).
Gezien het voorgaande kan er geconcludeerd worden dat er zowel in de bestaande situatie als in de toekomstige situatie aan de richtafstand wordt voldaan. Bovendien is juridisch-planologisch vastgelegd dat er aan deze afstand voldaan moet worden.
afbeelding
Situatietekening toekomstige woning en ontsluiting (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
In aanvulling op het voorgaande, waaruit blijkt dat er aan richtafstand wordt voldaan, wordt navolgend in het kader van een goede ruimtelijke ordening ingegaan op de specifieke omstandigheden ter plaatse.
Er dient opgemerkt te worden dat er geen gasverwarming meer aanwezig is in de achterliggende kassen. De voorzieningen hiervoor zijn verwijderd. Het achterliggende agrarische bedrijfsperceel heeft een oppervlakte van ca. 1.400 m² niet-verwarmde kassen en ca. 2.200 m² sierteelt. Daarbij is men afhankelijk van de jaargetijden en bijhorende temperaturen. Dat betekent dat oogsten, poten en onderhoud van de teelt met een lage frequentie nodig is. Het aantal verkeersbewegingen is verhoudingsgewijs laag. De oogst wordt niet op de locatie verwerkt en er zijn ook geen vervoersbewegingen van en naar de veiling.
Het is alleen mogelijk om met de hand voortbewogen voertuigen te gebruiken in de kas en over het pad langs de kas dat toegang geeft tot het sierteeltperceel. De kassen zijn alleen met een auto met aanhanger te bereiken. Langs de woning zijn er zeer beperkt verkeersbewegingen en er is te weinig ruimte voor vrachtverkeer. Het pad naar de achterliggende kassen en de brug over de watergang aan de zijde van de Westkanaalweg wordt in de toekomstige situatie in noordoostelijke richting verplaatst (zie afbeelding), zodat bewegingen van en naar de achterliggende kassen en het sierteeltperceel, vergeleken met de huidige situatie, op een grotere afstand van de woning plaatsvinden. Met deze verplaatsing van het pad en de brug zal er geen sprake zijn van een toename aan verkeersbewegingen. Geluidhinder en andere vormen van hinder, gezien het kleinschalige karakter van het bedrijf en de extensieve wijze van telen, net als in de huidige situatie, niet ervaren worden.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Beoordeling van agrarische geurhinder is derhalve niet aan de orde. Agrarische geurhinder levert geen belemmering voor het plan op.
Conclusie
Gezien het voorgaande kan gesteld worden dat er ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bedrijven in de omgeving vormen geen belemmering voor de beoogde functiewijziging. Tevens worden nabijgelegen bedrijven niet belemmerd in de bedrijfsvoering door de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde functiewijziging.

5.2.5 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
afbeelding
Risicokaart (plangebied is zwart omcirkeld)
Op ca. 350 m van het plangebied is een risicovolle inrichting aanwezig. Het betreft een tankstation waarbij een risicoafstand van 25 m tot het vulpunt en het reservoir geldt. De afstand tot de grens van het invloedsgebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is, betreft 150 m. Met een afstand van 350 m tot het plangebied wordt aan beide afstanden ruim voldaan. De risicovolle inrichting vormt geen belemmering of gevaar voor de functiewijziging.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich verder geen risicovolle inrichtingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.

5.3 Water

De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 - 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016 - 2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering.
De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
Keur en beleidsregels 2015
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De meest actuele versie betreffen de Keur Rijnland 2015 en de Uitvoeringsregels Keur 2015.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Met de beoogde functiewijziging is er geen sprake van fysieke veranderingen. De huidige bebouwing blijft behouden en er wordt geen bebouwing en/of verharding toegevoegd. Tevens blijft de rioleringen en hemelwaterafvoer ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie.
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de beoogde functiewijziging.

5.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN en vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.
Planspecifiek
Met de beoogde functiewijziging is er geen sprake van sloopwerkzaamheden of nieuwbouw. De wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning heeft geen gevolgen voor flora en fauna.
De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland of een bij provinciale verordening beschermd natuurgebied. Op een afstand van meer dan 5 km ligt het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Als gevolg van de functiewijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning neemt de stikstofemissie niet toe. Tevens geldt voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) dat de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden per definitie te groot is om sprake te laten zijn van negatieve effecten.
Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde functiewijziging, nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.5 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Nieuwkoop beschikt niet over gemeentelijk beleid met betrekking tot archeologie. De gemeente Nieuwkoop baseert zich op het provinciaal beleid van de provincie Zuid-Holland (o.a. Cultuurhistorische Hoofdstructuur). Dit beleid staat aan de basis voor de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen.
Planspecifiek
Het plangebied is, gelijk aan het geldende bestemmingsplan, voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' en voor een deel van 'Waarde - Archeologie - 1'. Daarmee zijn deze gronden mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Voor het deel waar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geldt dat wanneer werkzaamheden dieper rijken dan 50 cm waarvan het totaal oppervlakte meer bedraagt dan 10.000 m² er archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Voor het deel met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' strengere regels. Hierbij moet er archeologisch onderzoek plaatsvinden wanneer de werkzaamheden dieper rijken dan 50 cm waarvan de totale oppervlakte meer bedraagt dan 100 m².
Met de beoogde functiewijziging vinden er geen werkzaamheden plaats. Archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig. Archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.

5.6 Duurzaamheid

Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Nieuwkoop is vastgelegd in de Duurzaamheidagenda 'Samenwerken en Verbinden'. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing. Voor kleinere projecten (minder dan 10 woningen) geldt dat de gemeente initiatiefnemers informeert over duurzaam bouwen via de Infobladen Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen.
Planspecifiek
Met onderhavige functiewijziging is geen sprake van nieuwbouw. Milieuvriendelijk bouwen of verbouwen is dan ook niet aan de orde.

5.7 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

5.7.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Volgens de notitie Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015 behoort het grondgebied van de gemeente Nieuwkoop tot de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'niet stedelijk'. Hiervan uitgaande bedraagt de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Gezien de verkeersbewegingen ten behoeve van de huidige bedrijfswoning komen te vervallen, zal er geen toename zijn van het aantal verkeersbewegingen. Het aspect verkeer zal dan ook geen problemen opleveren voor de beoogde functiewijziging. De woning blijft op dezelfde wijze ontsloten als in de huidige situatie met een oprit (dam) vanaf de Westkanaalweg. De ontsluiting naar de achterliggende kassen blijft via de dam over het perceel van de woning lopen. Hierdoor wordt voldaan aan voorwaarde b van de wijzigingsbevoegdheid ('de bereikbaarheid van het achterliggende agrarische bedrijf is gewaarborgd').

5.7.2 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
De gemeente Nieuwkoop heeft in de notitie Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015 (vastgesteld op 17 september 2015) vastgelegd welke parkeernormen er gelden.
Planspecifiek
Volgens de notitie Parkeerbeleid gemeente Nieuwkoop 2015 geldt voor een vrijstaande koopwoning een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. Het plangebied voorziet in voldoende ruimte op eigen terrein om te voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen (3). In de huidige situatie is er reeds voldoende parkeergelegenheid. Parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.

5.8 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

Het plangebied ligt in zone 5 van het beperkingengebied, zie onderstaande afbeelding, zoals genoemd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib). Artikel 2.2.1d van het Lib geeft daarbij aan dat op de gronden die aangewezen zijn met zone 5 geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan buiten bestaand stedelijk gebied. Vanuit het Lib wordt verwezen naar het beleid en de regels van de provincie. In de Omgevingsverordening Zuid-Holland staat in artikel 6.14 aangegeven onder welke voorwaarden hiervan mag worden afgeweken. Eén van deze voorwaarden is het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Hiermee is het beoogde plan niet in strijd met het Lib en de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
afbeelding
Luchthavenindelingbesluit Schiphol, beperking bebouwing (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Daarnaast moet op grond van artikel 2.2.1d van het Lib gemotiveerd worden op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. Het risico van een vliegtuigongeval neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. Bij het voorgenomen plan neemt de intensiteit van het ruimtegebruik nauwelijks toe. Van belang hierbij is ook de aanwezigheid van gevaarlijke of ontplofbare objecten op de grond, waardoor vervolgschade kan ontstaan. In en nabij het plangebied ontbreken deze objecten. De kans op een vliegtuigongeval nabij het plangebied is zeer klein. Deze kans is in ieder geval kleiner dan 1 op 1 miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten de zone 3 van het beperkingengebied. Een kans van 1 op 1 miljoen per jaar is dusdanig gering dat het risico aanvaardbaar wordt geacht.
Om de risico's bij een vliegtuigongeval zo laag mogelijk te houden, kunnen maatregelen ten behoeve van de bestrijdbaarheid van de gevolgen, zoals het verbeteren van vlucht- en toegangswegen voor hulpdiensten, en de zelfredzaamheid van personen, zoals voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen, getroffen worden. Het plangebied is goed te ontvluchten en goed bereikbaar voor hulpdiensten. Het uitgangspunt voor de woning is dat bewoners zichzelf en anderen goed kunnen redden. Er worden geen functies voorzien voor personen met een minder fysieke gesteldheid, die daardoor een beperkte zelfredzaamheid hebben. Verder is het advies aan personen om bij een vliegtuigongeval niet te gaan kijken, afstand te houden bij brand vanwege de hitte, giftige rook en mogelijk vrijkomende gevaarlijke stoffen en 112 te bellen.

6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten aan de functiewijziging verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit initiatief zal met het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Nieuwkoop worden geregeld. Hierin zal opgenomen worden dat het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer komt. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpwijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.

7.2 Verslag Artikel 3.1.1 Bro Overleg

Tegelijkertijd met de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan hadden de vooroverlegpartners de mogelijkheid om een reactie in te dienen. In deze periode zijn geen reacties ontvangen.

7.3 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van donderdag 4 juni 2020 tot en met donderdag 16 juli 2020 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.