KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Water
4.2 Ecologie
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Milieueffectrapportage
4.11 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Beknopte Natuurtoets
Bijlage 4 Stikstofberekening
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek

Herenweg perceel B5040, Noordwijkerhout

Bestemmingsplan - gemeente Noordwijk

Vastgesteld op 26-09-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Herenweg perceel B5040, Noordwijkerhout met identificatienummer NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01 van de gemeente Noordwijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in vorm en bouwkundig opzicht te onderscheiden en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel. Onder een aan huis verbonden beroep valt wel internetverkoop, maar geen webwinkel.

1.7 balkon

een boven de grond gelegen, open ruimte met balustrade aan of in de buitenmuur van een gebouw.

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand eenlaags gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 dakkapel

een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak, vooral bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten.

1.19 erker

een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag.

1.20 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.22 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.23 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.24 kas

een bouwwerk geheel of gedeeltelijk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,8 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog-, schuur- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.25 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.26 maaiveld

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.

1.27 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.28 opslag

het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen.

1.29 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand.

1.30 peil

  1. a. voor gebouwen binnen 10 m uit de kant van de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijke voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.31 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-porno-grafische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seks-bioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.32 terrein en erfafscheiding

bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter afscheiding van een erf of terrein, daaronder begrepen een afrastering van een deel van een erf of terrein.

1.33 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.34 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die gelijk is aan de afstand van het bestaande voorste gebouw tot de weg.

1.35 webwinkel

een specifieke vorm van detailhandel zonder uitstalling, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en zowel per post worden geleverd als ter plaatse kunnen worden afgehaald waarbij een showroom met een opslagruimte groter dan 20 m2 aanwezig is.

1.36 wonen

het gehuisvest zijn in een woning / wooneenheid of ander daartoe bedoeld object;

1.37 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de permanente huisvesting van niet meer dan één huishouden. Hieronder vallen tevens bijzondere woonvormen in de vorm van begeleid wonen voor mensen met dementie maar geen bedrijfsmatige kamergewijze verhuur.

1.38 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte en lengte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, dan wel de snijlijn van het dakvlak en de gevellijn. Indien zich op een dakschild één of meerdere dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 60% van de breedte van de gevel waarop het betreffende dakschild rust, is de gootlijn van de dakkapel c.q. dakopbouw bepalend voor de goothoogte.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, fundering, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bollenteelt, met dien verstande dat bollenteelt door middel van kweektunnels uitsluitend is toegestaan in de periode van oktober tot en met maart;

en tevens voor:

  1. b. behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
    1. 1. bollenvelden;
    2. 2. grootschalige openheid;
    3. 3. kenmerkende landschapsstructuur;
    4. 4. natuur- en landschapselementen in de vorm van houtwallen en -singels, geriefhoutbosjes en overige groenvoorzieningen;
  2. c. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water op perceelsniveau, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend kweektunnels, erf- of terreinafscheidingen en windschermen worden gebouwd.
  2. b. De bouwhoogte van kweektunnels bedraagt niet meer dan 1,8 m;
  3. c. De bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 1 m;
  4. d. De bouwhoogte van windschermen bedraagt niet meer dan 2 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de teelt van ruwvoeder anders dan gras ten behoeve van de eenjarige wisselteelt als onderdeel van het bollenteeltbedrijf, is niet toegestaan;
  2. b. het is verboden de gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van goederen;
  3. c. het gebruik van afdekfolies is toegestaan.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. parkeren;

met daarbij behorende:

  1. c. in- en uitritten;
  2. d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. Voor het bouwen gelden de volgens regels:
    1. 1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan:
      • 1,00 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde die zijn gelegen op de gronden voor de voorgevel van het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
      • 2,00 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde die zijn gelegen op de overige gronden.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan één per bouwvlak;
  2. b. onoverdekte zwembaden, tennisbanen en bijbehorende voorzieningen voor zover het gronden betreft die achter de voorgevelrooilijn en op een afstand van meer dan 5,00 m uit de perceelsgrens zijn gelegen, met dien verstande dat het oppervlak voor een tennisbaan niet meer dan 325 m2 bedraagt;
  3. c. onoverdekte paardenbakken, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m2;
    2. 2. de afstand tot woningen van derden niet minder dan 25,00 m bedraagt;
    3. 3. lichtmasten niet zijn toegestaan;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water op perceelsniveau en toegangswegen.

met dien verstande dat per woning ten hoogste één onoverdekt zwembad, één tennisbaan en één onoverdekte paardenbak is toegestaan.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
    2. 2. onoverdekte zwembaden;
    3. 3. onoverdekte paardenbakken;
    4. 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. Voor het bouwen geldt het volgende:
    1. 1. hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd, met dien verstande dat de hoofdgebouwen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
    2. 2. de oppervlakte van een zwembad bedraagt niet meer dan 100 m2 en de bouwhoogte van het zwembad bedraagt niet meer dan 0,50 m;
    3. 3. bijgebouwen en aan- en uitbouwen worden op een afstand van niet minder dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
    4. 4. de bouwdiepte van een aan- of uitbouw, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2,50 m;
    5. 5. indien de gebouwen niet in de erfscheiding worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,00 m;
    6. 6. overigens geldt het volgende:
Maximale oppervlakte (in m2) Maximale inhoud
(in m3)
Maximale goothoogte (in m) Maximale bouwhoogte (in m)
Woning (inclusief aan- uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen) - 750 Niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' Niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'
Vrijstaande bijgebouwen en overkappingen 50 - 4,50 8,00
Erf- of terreinafscheidingen: - voor de voorgevel

- buiten bouwvlakken - overige plaatsen
- - -
1,00

2,00
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - 3,00

- = niet van toepassing

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde onder a onder 1 en 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van de regels en de verbeelding uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot het hoofdgebouw behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits:
    1. 1. de diepte niet meer dan 1/3 van de diepte van de voortuin bedraagt, tot niet meer dan 1,50 m;
    2. 2. de breedte niet meer dan 40% van de voorgevelbreedte of de volle breedte van het bestaande raamkozijn bedraagt;
    3. 3. de goothoogte niet meer dan 3,00 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits de overschrijding niet meer dan 1,00 m en de bouwhoogte niet meer dan 4,00 m bedraagt;
  3. c. terreinafscheidingen tot een bouwhoogte van niet meer dan 1,00 m.

8.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. ondergronds bouwen is enkel toegestaan onder woningen, inclusief aan- en uitbouwen;
  2. b. de bouw van de ondergrondse ruimte behorende bij en dienstbaar aan de woning is uitsluitend toelaatbaar voor zover het zich binnen het bouwvlak een woning bevindt;
  3. c. de ondergrondse ruimten bestaan uit niet meer dan één bouwlaag;
  4. d. de bouwdiepte bedraagt niet meer dan 4,00 m;
  5. e. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar direct onder de woning waarbij de ondergrondse ruimte niet voorbij de buitenmuren van de woning komt;
  6. f. de inhoud van ondergrondse ruimten wordt niet meegerekend bij de maximale inhoudsmaat van de woning;
  7. g. het kunstmatig verhogen van het peil rond de woning is niet toegestaan.

8.3 Afstanden tot zijerfscheidingen

  1. a. Gebouwen worden niet binnen een afstand van 3,00 m tot de zijerfscheiding gebouwd;
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde sub a teneinde de afstand van 3,00 m te verkleinen, met inachtneming van het volgende:
    1. 1. indien over een lengte van meer dan 2,50 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, wordt gewaarborgd dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw of van de naastgelegen kassen, tenzij:
      • daardoor de gebruikswaarde van de te bebouwen gronden onevenredig wordt geschaad;
      • de goothoogte van (delen van) gebouwen worden teruggebracht tot minder dan 2,50 m.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

  1. a. Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
    1. 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
    2. 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
    3. 3. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
    4. 4. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
    5. 5. als plaats voor het (laten) landen of opstijgen van ultralight-vliegtuigen;
    6. 6. voor groeps- en natuurkamperen;
    7. 7. als seksinrichtingen.
  2. b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor:
    1. 1. seksinrichtingen;
    2. 2. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet.
  3. c. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning is niet toegestaan;
  4. d. Het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden is niet toegestaan.

9.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in de lid 9.1 wordt niet verstaan:

  1. a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 9.1, sub a en b, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming(en), de daarbij behorende bestemmingsomschrijving(en) en/of de overige regels mag worden gebruikt, mits niet buiten bouwvlak en mits in geval van opslag de stapelhoogte niet meer dan 1,50 m bedraagt;
  2. b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en);
  3. c. de stalling van niet meer dan één toercaravan of boot op het bij een woning behorend bouwvlak.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten met niet meer dan 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen bedragen niet meer dan 3,00 m en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Overige zone - windhaag

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - windhaag' zijn de gronden mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een windhaag.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Parkeernormen

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Herenweg perceel B5040, Noordwijkerhout'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk om een woning op te richten op grond van de provinciale Ruimte-voor-Ruimteregeling op een perceel naast de Herenweg 230b. Op grond van deze reeds beëindigde regeling heeft de initiatiefnemer 23.000 m2 aan voornamelijk glasopstanden en een vrijstaande schuur aan de zuidzijde van het plangebied gesaneerd en grotendeels benut als recht voor het bouwen van woningen. Op dit moment resteert hiervan nog een nog steeds geldend onbenut recht van 6.641 m2; hetgeen voldoende is voor de bouw van één extra woning.

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van de voormalige gemeente Noordwijkerhout. De realisatie van de woning is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk.

Om het plan uit te kunnen voeren is een herziening van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten noordoosten van Noordwijkerhout in de gemeente Noordwijk. De locatie betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Noordwijkerhout, B5040 en een gedeelte van het perceel B5039. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: kaart met globale ligging van het plangebied in het rode kader (bron: Topotijdreis.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: kaart met het plangebied in het blauwe kader (bron: luchtfoto 2020).

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden op dit moment meerdere bestemmingsplannen. Het gaat dan om:

  1. 1. bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', vastgesteld op 30 juni 2016;
  2. 2. bestemmingsplan 'Buitengebied, 1e herziening 2017', vastgesteld op 5 juli 2018;
  3. 3. bestemmingsplan 'Paraplu Bestemmingsplan Parkeren en Wonen', vastgesteld op 27 september 2018;

De onderstaande tekst bespreekt de bestemmingsplannen puntsgewijs. Omdat het bestemmingsplan 'Buitengebied, 1e herziening 2017' voor dit plangebied geen verdere gevolgen heeft, wordt dit niet verder besproken.

Bestemmingsplan Buitengebied 2015
De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch - Glastuinbouw - Bollenzone 1', met nadere aanduiding 'bouwvlak' en 'bedrijfswoning uitgesloten'. Ook geldt er een archeologische dubbelbestemming. Onderstaande afbeelding geeft door middel van blauwe lijnen het plangebied op een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' weer als vastgesteld op 30 juni 2016.

Een woonfunctie is niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0003.png"

Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

Omdat het planvoornemen voor zowel het gebruik als de bouwmogelijkheden niet past in het geldende bestemmingsplan, wordt afgeweken van dat bestemmingsplan. Dit voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin.

Paraplu Bestemmingsplan Parkeren en Wonen
Dit bestemmingsplan vult het al geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' op een tweetal onderwerpen aan. Wat betreft parkeren en wat betreft wonen moeten de regels van dit bestemmingsplan worden gevolgd. De regels van dit bestemmingsplan zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In de planbeschrijving, Hoofdstuk 2, wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In Hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid beschreven en in Hoofdstuk 4 wordt getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt een juridische beschrijving van het plan weergegeven. Tot slot beschrijft Hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

De locatie bestaat uit een vervallen bollenschuur van circa 575 m2 en verharding. Op onderstaande afbeelding wordt de situatie in het plangebied weergegeven. Aangezien het agrarisch bouwvlak gedeeltelijk op het betreffende perceel ligt is dit gedeelte meegenomen in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0005.png"

Figuur 2.1: Aanzichten plangebied vanaf de Herenweg (bron: Google streetview).

2.2 Toekomstige Situatie

De initiatiefnemer is voornemens een Ruimte-voor-Ruimte-woning te realiseren op het hiervoor genoemde perceel.

Ruimte-voor-Ruimte-regeling
De initiatiefnemer heeft in 2012 een Ruimte-voor-Ruimte verzoek bij het toenmalige college van Noordwijkerhout ingediend met als resultaat dat het college dit verzoek destijds heeft gehonoreerd. In totaal heeft initiatiefnemer ruim 23.000 m2 glas gesaneerd en een groot deel van de daaruit voortvloeiende bouwrechten voor het realiseren van compensatiewoningen verzilverd. Uit de berekening blijkt dat er nog een restant is van 6.641 m2 aan (zwevende)glasrechten die nog niet zijn gebruikt op de onderhavige locatie. Per 5000 m2 glasrechten mocht er conform de voormalig Ruimte - voor Ruimte-regeling één compensatiewoning worden gerealiseerd, primair op de locatie waar ook sanering van alle glasopstanden en overtollige agrarische bebouwing heeft plaatsgevonden. Deze rechten, ontstaan in 2012, zijn, ondanks dat op de Ruimte-voor Ruimte-regeling na 30 juni 2016 geen beroep meer kan worden gedaan, nog niet gebruikt, maar zijn nog wel geldend.

In 2012 heeft Landschapsbeheer Zuid-Holland positief geadviseerd over dit saneringsproject, inclusief de beoogde compensatiewoning op de locatie tussen Herenweg 230 a/b en 224 te Noordwijkerhout.

De nadere analyse van het landschap, locatieafweging, landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit zijn opgenomen in bijlage 1 Landschappelijke inpassing. De belangrijkste bevindingen zijn in onderstaande alinea's weergegeven.

Landschappelijke inpassing
Het plangebied ligt in de strandvlakte aan de noordzijde van Noordwijkerhout, in de Hogeveensepolder. Dit is een vlakke, open ruimte waar de bollenteelt de belangrijkste vorm van grondgebruik is. De Herenweg is een oud historisch lint met een afwisseling tussen (bedrijfs)woningen, grote bedrijven en doorzichten over de (bollen)velden.

Het plangebied ligt niet direct aan het lint van de Herenweg, maar in de tweede lijn. Aan deze vertakking van de Herenweg werden door de jaren heen 1e generatie tuinderswoningen gebouwd. Deze tuinderswoningen waren (en zijn nog steeds) eenvoudig van opzet. Vaak 1-laags bebouwing met kap. Dit beeld is bijvoorbeeld duidelijk herkenbaar aan de Herenweg 220 en 222b.

Het lint van de Herenweg heeft een relatief geringe hoeveelheid open zicht richting het landschap. Zichtlijnen en openheid bepalen echter wel voor een groot deel wel de landschappelijke kwaliteit van het bollenlandschap en hier dient dus ook rekening mee gehouden te worden bij de landschappelijke inpassing. Ook omdat deze locatie in de structuurvisie Noordwijk 2030 onderdeel uitmaakt van de 'strandvlakte'. Aan deze openheid is reeds een grote bijdrage geleverd via de sanering van de 23.000 m2 aan voornamelijk glasopstanden. Daarnaast vindt sanering plaats van de vervallen bollenschuur van circa 575 m2 en aanwezige verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0006.png"

Figuur 2.2: Plangebied en gesloopt glas.

In de nieuwe situatie wordt er een nieuwe Ruimte-voor-Ruimte-woning evenwijdig aan de Herenweg geplaatst. De woning past qua maat en schaal bij de woningen in de omgeving. De woning heeft een inhoud van maximaal 750 m³. De woning heeft een maximale goothoogte van 4 m en een maximale bouwhoogte van 8 m. Dit sluit aan bij de omliggende bebouwing in het buitengebied. Vanuit het zij- en achtererf is er een zone van 5 m waarin niet mag worden gebouwd. Aan de voorzijde van het erf ligt de rooilijn in een redelijke lijn met de bestaande bebouwing in de omgeving. De woonkavel heeft een oppervlakte van 1.000 m2.

Het bouwvlak is aan de voorzijde teruggelegd ten opzichte van het geldende bouwvlak. Door het bouwvlak op deze wijze te concentreren, is er meer zicht langs en rondom de woning mogelijk en vindt aansluiting plaats op de bestaande stedenbouwkundige structuren en bebouwing.

Van belang is om de woning landschappelijk goed in te passen, zodat de woning zich op een natuurlijke wijze voegt in het landschap en er een kwalitatieve overgang kan worden gerealiseerd.

Omdat de locatie zoals gezegd volgens de structuurvisie Noordwijk 2030 onderdeel uit maakt van de 'strandvlakte', is openheid een belangrijk uitgangspunt. Opgaande beplanting dient daarom maar summier te worden toegevoegd.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het perceel weergegeven en de beoogde landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0008.png"

Figuur 2.3: inpassing woning.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op het Rijksbeleid. In paragraaf 3.2 is het provinciaal beleid opgenomen en het regionaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. In paragraaf 3.4 is het gemeentelijk beleid beschreven. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Toetsingskader
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk.

Toetsing en conclusie
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Toetsingskader
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

Op 16 mei 2014 is de derde tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche voegt aan het Barro een titel toe over buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Met de toevoeging van deze titel aan het Barro wordt beoogd te waarborgen dat het leggen van buisleidingen die van nationaal belang zijn ook in de toekomst ruimtelijk mogelijk blijft. Naast deze toevoeging bevat het Barro nog enkele wijzigingen waarmee een aantal verbeteringen in het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening worden aangebracht, deze verbeteringen worden artikelsgewijze toegelicht.

Toetsing en conclusie
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Toetsingskader
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang, met uitzondering van zorgvuldig ruimtegebruik.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:

  1. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  2. 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  3. 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  4. 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  5. 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Toetsing
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'wonen'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan elf woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van één vrijstaande woning in het buitengebied van Noordwijkerhout. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder is niet van toepassing op dit initiatief. Wel moet in zulke gevallen in het kader van een goede ruimtelijke ordening de behoefte aan de betreffende woning worden aangetoond. Subparagraaf 3.3.3 (Regionale woonagenda) gaat hier verder op in.

Conclusie
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de Ladder geen belemmering vormt voor de gewenste bouw van één vrijstaande woning en het planvoornemen op dit onderdeel dus als uitvoerbaar is te achten.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland geeft aan waar de provincie voor staat. De visie beschrijft hoe de provincie de toekomst van Zuid-Holland voor zich ziet. De Omgevingsvisie bevat verschillende onderdelen. In de ambities wordt omschreven waar de provincie naartoe wil. De beleidsdoelen geven hier richting aan en de beleidskeuzes bepalen hoe de ambities bereikt dienen te worden. Daarnaast zijn in het omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken deel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit. De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0009.png"
Figuur 3.1: ruimtelijke hoofdstructuur provincie Zuid-Holland (bron: provincie Zuid-Holland).

Uit deze bovenstaande kaart volgt dat het plangebied van dit bestemmingsplan in de visie van de provincie Zuid-Holland deel uitmaakt van het kustlandschap en de bollenstreek.

Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Deze langgerekte structuur is op twee plaatsen onderbroken: bij de monding van de Oude Rijn en bij de voormalige monding van de Maas. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, waardoor het kenmerkende reliëf is verdwenen. De duinen en het strand kennen een grote natuurlijke dynamiek en uitersten in omstandigheden: van droog en heet naar nat en koud of van zout naar zoet. Dit maakt het strand en de duinen ecologisch erg waardevol. Richtpunten in het kustlandschap betreffen:

  • Ontwikkelingen versterken en gebruiken waar mogelijk de natuurlijke dynamiek en omstandigheden van de kust (duinen, strand en voordelta/vooroever).
  • Ontwikkelingen houden het verschil herkenbaar tussen "hoog en droog" en "laag en nat" en bouwen voort op de parallelle kuststructuur.
  • Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijk kustkarakter.

Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones.

De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt.

Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur. Richtpunten in het bollenlandschap betreffen:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen.
  • Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.

Dit planvoornemen voorziet in het toevoegen van een woning in het buitengebied van Noordwijkerhout dat deel uitmaakt van het kust- en bollengebied van de provincie Zuid-Holland. Kenmerkend zijn onder andere de teelt van bollen alsmede de afwisseling van bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Dit planvoornemen voorziet in het realiseren van een woning in het bollengebied. Doordat de planlocatie is voorzien op een 'logische' plek, tast het planvoornemen het bollengebied niet verder aan. Onder een logische plek wordt verstaan: de planlocatie sluit aan op de lintbebouwing aan de Herenweg. Aan de Herenweg en omgeving zijn in de afgelopen jaren meerdere woningen gerealiseerd of omgezet naar burgerwoning waardoor een bebouwingsbeeld in de vorm van een lint is ontstaan. Het planvoornemen voorziet dus in een verdichting op een plek waar reeds sprake is van verdichting. Dit past in de visie van de provincie Zuid-Holland.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

In samenhang met de Omgevingsvisie, is ook de Omgevingsverordening Zuid-Holland (2020) opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant voor het plan:

Artikel 6.9 - Ruimtelijke kwaliteit
Met behulp van artikel 6.9 poogt de provincie Zuid-Holland te sturen op de ruimtelijke kwaliteit in de provincie. Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:

  • een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid;
  • hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:

  1. 1. Inpassing:
    Dit betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of de stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
  2. 2. Aanpassing:
    Dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet. Een voorbeeld is de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk invloed van de nieuwe ontwikkeling. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat.
  3. 3. Transformatie:
    Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. Er ontstaat een nieuwe toekomst voor het gebied met een nieuwe gebiedsidentiteit. De impact van deze plannen op een gebied is groot. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden.

Indien sprake is van inpassing stelt artikel 6.9, eerste lid, sub a, dat:

"Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit: de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen)."

Bij dit voorliggende bestemmingsplan is hiervan sprake. Wel moet een gebiedseigen ontwikkeling of functie naadloos aansluiten op de bestaande kenmerken en gebruikswaarden van een gebied. Een gebiedseigen ontwikkeling draagt bij aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en heeft daarmee geen negatieve invloed op de (kenmerken) van de omgeving. Het ondersteunt bestaande landschappelijke structuren of heeft een belangrijke functie bij het in stand houden van de bestaande gebiedskenmerken en kwaliteiten. Dit planvoornemen betreft een gebiedseigen ontwikkeling. Het toevoegen van één woning op het perceel aan de Herenweg betreft het inpassen in de lintbebouwing aan de Herenweg die zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld.

Tot slot wordt opgemerkt dat artikel 6.9, vierde lid, bepaalt dat een beeldkwaliteitsparagraaf moet zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Paragraaf 2.2 ('Toekomstige situatie') voorziet hierin.

Artikel 6.10 - Stedelijke ontwikkelingen
Dit artikel van de Omgevingsverordening bepaalt dat een ruimtelijk plan in zijn toelichting moet ingaan op de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking indien het voorziet in een stedelijke ontwikkeling. Zoals reeds geconstateerd in subparagraaf 3.1.3 (Besluit ruimtelijke ordening) voorziet dit bestemmingsplan niet in een stedelijke ontwikkeling. Wel moet in zulke gevallen in het kader van een goede ruimtelijke ordening de behoefte aan de betreffende woning worden aangetoond. Subparagraaf 3.3.3 (Regionale woonagenda) gaat hier verder op in.

Artikel 6.17 Bollenteeltgebied
Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen. Een bestemmingsplan kan echter ook voorzien in greenportwoningen en 'Ruimte-voor-Ruimte'-woningen als bedoeld in subparagraaf 3.3.1 (Intergemeentelijke structuurvisieGreenport (ISG)). Voornoemd artikel uit de Omgevingsverordening verzet zich dus niet tegen dit plan met inachtneming van het regionale beleid.

3.2.3 Conclusie

Voorliggend plan betreft de bouw van één woning in het kust- en bollenlandschap van Noordwijkerhout. Het plan is niet in strijd met de Visie Ruimte en Mobiliteit. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is niet van toepassing op dit initiatief. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling vanwege de kleinschalige omvang van het voornemen.

Het voorliggende plan sluit aan bij het provinciale beleid.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (ISG)

Toetsingskader
De raden van de zes Greenportgemeenten (Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, (voormalige gemeente) Noordwijkerhout en Teylingen) beschikken sinds 2009 over een integrale ruimtelijke visie in de vorm van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek (ISG). Op 16 juni 2016 is de herziening door de (voormalige) gemeente Noordwijkerhout vastgesteld.

De structuurvisie vervangt het 'Pact van Teylingen' en het 'Offensief van Teylingen'. De ISG is voor de Greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor toekomstige plannen.

De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) B.V. zal samen met de aandeelhoudende Greenportgemeenten verder vormgeven aan de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma, dat voortvloeit uit de ISG. De ISG is gericht op het creëren van een vitale Greenport met een vitaal landschap. Hiervoor zijn de volgende ambities en uitgangspunten opgesteld:

  1. 1. de economische herstructurering van de Greenport staat centraal;
  2. 2. de gemeenten zullen de herstructureringsopgave combineren met landschapsverbetering;
  3. 3. de gemeenten zullen verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan;
  4. 4. met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is;
  5. 5. de gemeenten het areaal aan eerste klas bollengrond van 2.625 hectare duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden (waaronder harde tijdgebonden compensatiegaranties) toestaan;
  6. 6. primaire greenportfuncties, zoals bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme (inclusief greenportgerelateerde handel en dienstverlening), krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet primaire greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.

De basis om tot verbetering van de landschapskwaliteiten in de Duin- en Bollenstreek te komen is het Landschapsperspectief. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin en Bollenstreek wordt het landschap verdeeld in verschillende 'kamers' en worden de beleidsregels op hoofdlijnen weergegeven. Onderstaande kaart geeft het landschapsperspectief weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0010.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0011.png"
Figuur 3.2: kaart Landschapsperspectief, plangebied rood omlijnd (bron: Intergemeentelijke structuurvisie Greenport).

Toetsing en conclusie
Het plangebied is gelegen in een zone waar specifiek beleid ten aanzien van het landschapsperspectief geldt. Hier geldt een 'nee, tenzij'-beleid gericht op sanering en in beginsel alleen uitbreidingen van bebouwing is toestaan onder strenge voorwaarden dat openheid actief wordt vergroot en gestreefd wordt naar behoud en versterken van doorkijk en vensters.

Het bebouwingslint heeft een grote hoeveelheid open zicht richting het landschap tussen kleinere clusters van bebouwing. In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als bedrijfsperceel. Door de woning verdwijnt er geen zicht vanaf de Herenweg gezien over de bollenvelden. Achter de gewenste kavel staat al bebouwing, waardoor het vergezicht over de bollenvelden niet versmalt door het realiseren van een woning. Zie ook paragraaf 2.2 ('Toekomstige situatie').

3.3.2 Landschapsvisie Hogeveensepolder

Het plangebied is gelegen in de Hogeveensepolder. Om de kwaliteiten van deze polder te behouden en te versterken is in 2014 door de voormalige gemeente Noordwijkerhout en de GOM een Landschapsvisie Hogeveensepolder opgesteld, als bijlage bij het bestemmingsplan buitengebied (2015). Deze visie heeft de ambitie de strandwallen en strandvlaktes zichtbaar te maken en werkt toe naar een herstructurering van de polder vanwege de economische en landschappelijke vitaliseringsopgave. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gegeven:

  • Versterken van de hoofdstructuur, strandwal, strandvlakte;
  • Verbeteren van de totale waterhuishouding en verkaveling;
  • Verbeteren van bedrijfsontsluiting in het middengebied en daarmee de overige wegen van agrarisch verkeer ontlasten;
  • Verbeteren van de openheid en belangrijke zichtlijnen;
  • Tegengaan van verdere verrommeling.

Deze visie is samengevat in de afbeelding hieronder. De visie onderschrijft ook het economisch belang van de Hogeveensepolder, ruimte om te groeien wordt genoemd als ontwerpprincipe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0012.png"

Figuur 3.3: uitsnede kaart Landschapsvisie Hogeveensepolder.

Het plangebied aan de Herenweg is in bovenstaande afbeelding met een rode cirkel weergegeven. Van een belangrijk vergezicht is geen sprake.

Toetsing
Op de kaart van de Landschapsvisie blijkt dat het plangebied zich buiten de zone van het belangrijke vergezicht bevindt, te midden van een kort bebouwingslint. Daarnaast wordt de bestaande bebouwing gesloopt waarvoor een nieuwbouwwoning in de plaats komt. Netto is er sprake van vermindering van bebouwing. Het plan vormt geen belemmering voor de landschapskwaliteiten, waaronder vergezichten, zoals genoemd in de landschapsvisie.

3.3.3 Regionale woonagenda

Toetsingskader
De gemeenten die deel uitmaken van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland hebben op 20 februari 2018 de regionale woonagenda vastgesteld. Hierin staat wat de woonbehoefte is in de gemeenten binnen Holland Rijnland en hoe het woningaanbod per subregio op de vraag kan worden afgestemd. De regionale woonagenda is nodig omdat er veranderingen zijn op de woningmarkt. Deze is bijvoorbeeld veranderd van een aanbod- naar vragersmarkt. Ook de vraag naar de woningen zelf blijkt veranderd; de woonomgeving en de nabijheid van voorzieningen wordt steeds belangrijker.

Volgens de prognoses is er tussen 2017 en 2030 een toename van de woningbehoefte van 22.100 tot ruim 28.000 woningen. Dat komt neer op 1.700 à 2.200 woningen per jaar. Om te voorzien in de regionale behoefte, is het hierbij nodig om in alle subregio's extra uitvoerbare plannen toe te voegen: tot 2030 in totaal minimaal 1.600 woningen. Hiertoe wordt een planlijst opgesteld.

Toetsing en conclusie
Het voornemen betreft de realisatie van één nieuwe woning. Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de doelen uit de regionale woonagenda.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Woonvisie

Toetsingskader
Voor wonen is de gemeentelijke woonvisie van toepassing (inwerkingtreding 26 januari 2021). Op basis van de woonvisie en ook bij de vorige woonvisie van de voormalige gemeente Noordwijk is de Verordening Bestemmingsreserve ter bevordering van sociale huurwoningen van toepassing. Gomwoningen/Greenport woningen vallen op basis van artikel 1 h en artikel 2, lid 3 van de Verordening Bestemmingsreserve ter bevordering van sociale huurwoningen buiten de werkingssfeer van de verplichte segmentering van de geldende woonvisie.

Bij de woonvisie is een vastgestelde woningbouwplanlijst opgenomen. Hier is in de categorie 4a, de locatie (nog) niet specifiek vermeld. Wel zijn er reserveringen in Noordwijkerhout voor greenportwoningen, locaties onbekend opgenomen. Deze woning valt onder die categorie.

Toetsing en conclusie
Voorliggend plan voorziet in de bouw van één vrijstaande woning in het buitengebied van Noordwijkerhout. Deze ontwikkeling past binnen de ambitie/ afspraken uit de woonvisie.

3.4.2 Welstandsnota

Toetsingskader
In de welstandsnota is een analyse gemaakt van de (voormalige) gemeente Noordwijkerhout. Op basis van deze analyse zijn verschillende gebieden onderscheiden. Deze gebieden worden beschreven en gewaardeerd en aan de hand van de bevindingen zijn criteria geformuleerd waaraan bouwplannen in de betreffende gebieden (welstandshalve) zouden moeten voldoen.

De beoordeling van de woongebouwen is gericht op afwisseling en individualiteit, zorgvuldige detaillering en traditioneel materiaal- en kleurgebruik. Voor bouwplannen in het buitengebied worden hier de beschrijving en de welstandscriteria gegeven.

Toetsing en conclusie
Bij aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen zal de Welstandscommissie beoordelen of de nieuwbouw past binnen de welstandseisen zoals deze gelden voor het buitengebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.

4.1 Water

Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Voor de voorliggende ontwikkeling is daarom een digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) uitgevoerd. Het toets resultaat van de digitale watertoets is opgenomen in Bijlage 2 (Watertoets) bij deze toelichting. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.

Waterschapsbeleid
Op 9 maart 2016 heeft het algemeen bestuur van hoogheemraadschap van Rijnland het Waterbeheerplan 5 (WBP) vastgesteld. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de planperiode 2016-2021 zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De hoofddoelen zijn:

  • waterveiligheid: bescherming tegen overstromingen vanuit de zee en de rivieren;
  • voldoende water: er is voldoende water. Niet te veel en niet te weinig, passend bij het gebruik.
  • schoon en gezond water: Rijnlands water is schoon, zodat de mens, de natuur en de economie er optimaal gebruik van kunnen maken.
  • waterketen: het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.

Waterbeheer
De initiatiefnemer moet in een vroeg stadium overleg voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat de ruimtelijke ontwikkeling in strijd is met het duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Op 10 juni 2016 is de Keur Rijnland 2015 in werking getreden. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer.

De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

Afvalwaterketen en riolering
Conform de 'Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid' is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Toetsing
Het plangebied ligt in het buitengebied van Noordwijkerhout. In het plangebied zijn geen knel- en aandachtspunten inzake de waterkwaliteit en de waterkwantiteit bekend. Het hemelwater dat in het plangebied neerkomt op het onverharde oppervlak wordt opgenomen in de bodem door middel van infiltratie.

In het plangebied wordt één woning gebouwd op een perceel van circa 1.000 m2. De oppervlakte van de woning, bijgebouwen en de erfverharding, is echter kleiner dan 500 m2. Een nadere beoordeling door het waterschap kan achterwege blijven.

Tot slot wordt opgemerkt dat voor de bouw van de woningen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen worden toegepast (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.

Conclusie
Het initiatief wordt voorgelegd aan het waterschap. Op voorhand zijn er geen onoverkomelijke belemmeringen te verwachten.

4.2 Ecologie

Toetsingskader
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De beperkte natuurtoets is opgenomen in Bijlage 3 (Beknopte natuurtoets). Onderstaand zijn de conclusies beschreven voor het plangebied.

Toetsing
Uit bureaustudie en biotooptoets is naar voren gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetast van de in de Wet natuurbescherming beschermde soorten. Nader onderzoek hiernaar en een ontheffing hiervoor zijn niet noodzakelijk. De zorgplicht van de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing. Hieronder wordt geadviseerd hoe aan deze zorgplicht invulling kan worden gegeven.

De zorgplicht zoals weergegeven in artikel 1.11

  1. 1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
  2. 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in elk geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten: a. dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel,
    1. a. indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
    2. b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.

Zodra een in het wild levend dier wordt aangetroffen tijdens de werkzaamheden kan deze worden gevangen en direct worden overgeplaatst naar een geschikte habitat in de nabijheid van het plangebied. Vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen en dergelijke) moet gefaseerd worden verwijderd, waardoor aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren gelegenheid wordt gegeven te vluchten. Bij kap van de vegetatie in de winter dient men rekening te houden met zoogdieren in winterslaap, zoals de egel. Inachtneming van de zorgplicht betekent dat men het struikgewas handmatig en gefaseerd kapt, in plaats van met bulldozer of graafmachine.

De zorgplicht specifiek voor vogels in artikel 3.1

  1. 1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
  2. 2. Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen.
  3. 3. Het is verboden eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te rapen en deze onder zich te hebben.
  4. 4. Het is verboden vogels als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te storen.
  5. 5. Het verbod, bedoeld in het vierde lid, is niet van toepassing indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.

Invulling zorgplicht specifiek voor vogels in artikel 3.1

Geadviseerd wordt de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te laten vinden. Voor het broedseizoen geldt geen standaard periode. Globaal duurt het van half maart tot half juli. Indien de werkzaamheden starten binnen het broedseizoen, mogen deze pas uitgevoerd worden indien vooraf door een deskundig ecoloog is vastgesteld dat geen verstoring van broedvogels zal plaatsvinden. Wel kan worden gestart met de werkzaamheden voorafgaand aan het broedseizoen en worden doorgewerkt in het broedseizoen. Vanwege de aanwezige verstoring zullen dan geen vogels in het plangebied en de omgeving van het plangebied gaan broeden.

Overzicht van onderzochte soortgroepen en onderzoeksresultaten in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0013.png"

Zorgplicht

Bij realisatie van het plan moet rekening worden gehouden met de zorgplicht:

  • Aangetroffen dieren krijgen de gelegenheid om te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Potentiële schuilplekken worden gecontroleerd op aanwezigheid van schuilende dieren.
  • Broedende vogels mogen niet worden verstoord en in gebruik zijnde nesten mogen niet worden vernietigd. Activiteiten welke verstorend zijn voor broedende vogels, zoals bomenkap, dienen buiten de broedperiode te worden gestart. Het broedseizoen verschilt per soort. Voordat gestart wordt met verstorende activiteiten, moet worden gecontroleerd of er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn.

Stikstof
In het kader van het bestemmingsplan 'Herenweg perceel B5040, Noordwijkerhout' is de depositie van stikstof ten gevolge van de bouw en het gebruik van één woning in de gemeente Noordwijk berekend. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOX en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS. Het rapport en rekenresultaten zijn bijgevoegd als Bijlage 4 (Stikstofberekening) bij deze toelichting.

Conclusie
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling en het planvoornemen op deze onderdelen dus uitvoerbaar is.

4.3 Bodem

Toetsingskader
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • het bouwwerk de grond raakt en;
  • er na sloop wordt herbouwd.

Toetsing
Door middel van een verkennend milieukundig bodemonderzoek is de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgelegd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 (Bodemonderzoek).

Uit het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • De grond is licht verontreinigd.
  • Het grondwater is niet verontreinigd.

De aangetoonde lichte verontreiniging geeft conform de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt worden geen belemmeringen voorzien met betrekking tot de voorgenomen overdracht van het perceel en de beoogde nieuwbouw.

Conclusie
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het milieuaspect 'bodem' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling en het planvoornemen op dit onderdeel dus als uitvoerbaar is te achten.

4.4 Geluid

Toetsingskader
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het bouwen van één woning aan de Herenweg. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Derhalve moet onderzocht worden of toetsing aan de Wet geluidhinder moet plaatsvinden.

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Uitzondering zijn de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone moet een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 6 (Akoestisch onderzoek) bij deze toelichting.

Toetsing
In de omgeving van het plan liggen wegen die ervoor zorgen dat het plan wordt belast met geluid. Het betreft de volgende wegen:

  • Herenweg
  • Provincialeweg N206

Het geluid is getoetst aan de grenswaarden volgens de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidbeleid. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting van beide wegen lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Geluid vanwege wegverkeer vormt hiermee geen belemmering voor de realisatie van de woning.

Conclusie
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling. Het planvoornemen kan als uitvoerbaar worden geacht.

4.5 Archeologie En Cultuurhistorie

4.5.1 Wet- en regelgeving

Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.5.2 Archeologie

Toetsing
Het archeologiebeleid van de gemeente Noordwijk is opgenomen in de Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Noordwijk (2020). Voor de gronden van het te bebouwen plangebied is categorie 5 van toepassing en geldt er een onderzoeksplicht indien gegraven wordt over een oppervlakte van 250 m2 met een diepte van 30 cm of meer. Gelet op de beoogde (grond)werkzaamheden kan hiervan sprake zijn.

Geadviseerd wordt - indien er een onderzoeksplicht geldt, afhankelijk van de exacte werkzaamheden - om voor de sloop en nieuwbouw archeologisch onderzoek uit te laten voeren. In beginsel is dat een bureau- en booronderzoek voor het hele gebied. Mocht daaruit blijken dat de bodem niet (diep) verstoord is, dan kan aanvullend onderzoek nodig zijn. Ter waarborging van het eventueel voorkomen van archeologische waarden is een archeologische dubbelbestemming opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0015.png"

Afbeelding 4.1: kaartbijlage 5b. Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Noordwijk (2020).

4.5.3 Cultuurhistorie

Toetsing
Het plangebied ligt in het door de provincie op de Kwaliteitskaart aangewezen bollenlandschap. Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones.

De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt.

Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur. De woningen voegen zich in de landschappelijk structuur van de bebouwing aan de Herenweg, zie ook paragraaf 2.2 (Toekomstige situatie). In het plangebied ligt geen bebouwing dat als rijks- of gemeentelijke monumenten is aangewezen.

4.5.4 Conclusie

Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' geen belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling en het planvoornemen op deze onderdelen dus als uitvoerbaar is te achten.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van drie procent verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Toetsing
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de 'nibm-tool 2017' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Met behulp van deze rekentool (zie onderstaande afbeelding) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van één extra woning met in totaal acht extra voertuigbewegingen. Dit aantal voertuigbewegingen is op basis van paragraaf 4.9 (Verkeer en parkeren). Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van drie procent (een toename van 1,2 µg/m3) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0016.png"
Figuur 4.2: rekentool luchtkwaliteit.

Conclusie
De bouw van een vrijstaande woning kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig. Voorts wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er worden geen personen blootgesteld aan onacceptabele concentraties luchtvervuiling.

Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het milieuaspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling en het planvoornemen op dit onderdeel dus als uitvoerbaar is te achten.

4.7 Externe Veiligheid

Toetsingskader
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.

Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Toetsing
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale Risicokaart voor het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0017.png"
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart, plangebied rode kader (bron: www.risicokaart.nl).

Uit de risicokaart (riscokaart.nl) blijkt, waarvan hierboven een uitsnede, dat in of nabij het projectgebied geen risicovolle inrichtingen en transportassen (spoor, weg, water) aanwezig zijn.

Het plangebied ligt wel op circa 180 meter van de N206. Over de N206 vindt in beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Gelet op de zeer beperkte toename van het aantal personen, de beperkte dichtheid van reeds aanwezige personen en de afstand tot de weg is aannemelijk dat voor dit trajectdeel het groepsrisico zich onder 0,1 keer de oriëntatiewaarde bevindt.

Verantwoording groepsrisico en hulpverlening

In de toelichting bij een bestemmingsplan wordt, voor zover het gebied waarop dat plan betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Voor de betreffende locatie geldt dat deze goed bereikbaar is voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is.

Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Groepen van aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzaam. In het plangebied zijn geen groepen minder zelfredzame personen aanwezig. Hiermee levert het aspect externe veiligheid geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

Luchthavenindelingbesluit Schiphol

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib-S) legt beperkingen op aan bebouwing, activiteiten en functies in de buurt van luchthaven Schiphol. De beperkingen zijn ingesteld om te voorkomen dat objecten of gebruiksfuncties worden ontwikkeld die:

  1. a. het vliegverkeer belemmeren en/of in gevaar brengen (vliegveiligheid);
  2. b. zelf te veel geluidhinder of risico ondervinden als gevolg van het vliegverkeer (externe veiligheid en geluid).

De planlocatie is gelegen in de zone van het beperkingengebied van het Lib-S met de aanduiding nummer 5. Hierbij gelden volgens artikel 2.2.1d van het Lib-S de volgende regels:

  1. 1. Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 5 zijn aangewezen, zijn buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan.
  2. 2. Voor de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 5 zijn aangewezen, motiveren gemeenten in de toelichting op het bestemmingsplan of in de onderbouwing van de omgevingsvergunning de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen

Aangezien het plan uitsluitend één nieuwe woning betreft en er slechts in zeer beperkte mate sprake is van een toename van het aantal personen, kan geconcludeerd worden dat het Lib-S geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

Conclusie
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling en het planvoornemen op dit onderdeel dus als uitvoerbaar is te achten.

4.8 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader
Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet men aantonen dat een goed leefmilieu mogelijk blijft. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mag men omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aantasten door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Het aspect milieuzonering is dus tweeledig.

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven.

De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:

  • binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
  • concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
  • de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
  • afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.

De onderstaande toetsing bevat een onderdeel dat aandacht besteedt aan bedrijven en functies in de omgeving die al dan niet hinder kunnen ondervinden van dit project alsook aan in hoeverre het project al dan niet hinder kan ondervinden als gevolg van bedrijven en functies in de omgeving.

Toetsing
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één vrijstaande woning. Om milieuhinder door de woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten moeten de hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving van het plangebied bekeken worden.

Daarbij speelt ook dat gekeken moet worden naar het soort omgeving. In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. De VNG-publicatie gebruikt het omgevingstype gemengd gebied om gebieden te typeren waar sprake is van meerdere functies die zorgen voor een bepaalde levendigheid, maar ook voor een bepaalde milieubelasting. In een dergelijk gemengd gebied wordt de vestiging van milieubelastende activiteiten op een kortere afstand dan in woongebieden, mogelijk geacht. Voor het plangebied en omgeving is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Noordwijkerhout aan de Herenweg. In het plangebied is sprake van functiemenging. Het grootste deel van de omliggende gronden zijn in gebruik ten behoeve van bollenteelt, het plangebied en het lint hebben een woonfunctie.

Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving
In de omgeving van het plangebied zijn verscheidene bedrijven aanwezig.

Aan de noord en zuidzijde zijn kassen aanwezig en is op grond van het geldende bestemmingsplan een 'gemengd teeltbedrijf' toegestaan (noordzijde) en een glastuinbouwbedrijf (zuidzijde). De betreffende bedrijfsactiviteiten vallen in beginsel onder milieucategorie 2. De ter plaatse voorkomende activiteiten zijn onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0018.png"

Figuur 4.4: relevante activiteiten volgende de VNG-uitgave.

Er geldt dan een richtafstand van 30 m voor een rustige woonwijk en 10 m voor gemengd gebied. In dit geval is sprake van een gemengd gebied. De afstand van het bouwvlak tot de bedrijfspercelen bedraagt minimaal 10 m. Wanneer in een gemengd gebied minimaal 10 m wordt aangehouden tussen woningen en de bedrijfspercelen, kan in redelijkheid worden geconcludeerd dat ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de bedrijven niet onevenredig belemmerd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0019.png"

Figuur 4.5: afstanden ten opzichte van omliggende functies.

Gewasbeschermingsmiddelen
Omliggende gronden van het plangebied zijn bestemd voor bollenteelt. De VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering geeft hiervoor geen specifieke richtafstanden. Voor intensieve teelten waarbij sprake is van een intensief gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen wordt op basis van jurisprudentie een richtafstand geadviseerd van 50 meter.

De nieuwe woning ligt binnen een afstand van circa 22 m ten opzichte van omliggende agrarische gronden aan de zuidzijde, zie voorgaande afbeelding. In dit geval is in planologisch-juridisch opzicht bollenteelt toegestaan, dit is mogelijk op grond van de geldende bestemming ‘Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 1’. Bij bloembollen wordt intensief, maar neerwaarts gespoten. Deze spuittechniek (naar beneden spuiten) zorgt voor beduidend minder drift in de lucht dan opwaartse of zijwaartse machinale bespuitingen. Omdat in planologisch-juridisch opzicht maximaal bollenteelt is toegestaan wordt in deze onderbouwing uitgegaan van deze teelt en de daarbij meest gebruikte gewasbeschermingsmiddelen.

In de bollenteelt worden zowel schimmelbestrijdingsmiddelen (fungiciden), onkruidbestrijdingsmiddelen (herbiciden) als insectenbestrijdingsmiddelen (insecticiden) gebruikt. Hoewel er geen specifieke middelen voor de bollenteelt zijn ontwikkeld – de markt is daarvoor te klein en de ontwikkelingskosten te hoog - zijn veel gebruikte middelen in gewasbeschermingsmiddelen asulam, chloorprofam, prochloraz, tebuconazool en carbendazim. Een teler maakt een keus op basis van wat op een zeker moment het meest effectief is. Dat is afhankelijk van de periode van het jaar, de ziektedruk en de voorkeur van de teler. Het toegelaten gebruik staat per gewasbeschermingsmiddel aangegeven in de wettelijke gebruiksvoorschriften die te vinden zijn in de toelatingendatabank van het Ctgb.

Uit onderzoeken van de Wageningen UR blijkt dat de gezondheidsrisico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden met name liggen bij opname van stoffen door de huid (dermaal risico). Door drift (verwaaiing van spuitvloeistof) kan de mens ongewenst in contact komen met gewasbeschermingsmiddelen. In het algemeen neemt de drift af naarmate de afstand toeneemt. In de onderzoeken van de WUR is het maximaal dermale blootstellingseindpunt (AEL) vastgesteld op 100%. Overschrijding van dit eindpunt betekent dat de huidblootstelling van mensen aan bepaalde gewasbeschermingsmiddelen tot schadelijke effecten kan leiden voor de gezondheid. In de winter groenblijvende windhagen aan de rand van een perceel kunnen de hoeveelheid drift aanzienlijk beperken.

In 2019 is een omvangrijk onderzoek uitgebracht van een consortium van wetenschappers waarin voor het eerst zo uitgebreid de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen in Nederland in kaart is gebracht, specifiek bij omwonenden van bollenvelden. In het algemeen blijkt uit het onderzoek dat naast opname van de huid en inademing mensen stofdeeltjes met bestrijdingsmiddelen op hun kleding en schoenen mee kunnen dragen en dat mensen via het eten van groente en fruit uit eigen tuin bestrijdingsmiddelen binnen kunnen krijgen. De belangrijkste routes voor de blootstelling van omwonenden zijn verdamping van bestrijdingsmiddelen vanuit het bollenveld na de bespuiting en inname van bestrijdingsmiddelen via huisstof. Omdat de wind tijdens de bespuitingen niet gericht was op de huizen van omwonenden, werd in het veldonderzoek geen bijdrage via drift tijdens de bespuitingen waargenomen. Dit laatste is ook goed gebruik bij telers. Er wordt vrijwel altijd gelet op de windrichting bij bespuitingen. Het is namelijk ook in het belang van de teler dat de gespoten middelen op de gewassen terechtkomen, in het gebied van het gewas blijven en niet van het gebied afwaaien (behalve gezondheidsredenen ook vanwege de hoge kosten van arbeid (loonwerk) en kosten van gewasbeschermingsmiddelen).

Uit het onderzoek blijkt verder dat de blootstelling aan de onderzochte middelen bij de toelatingsprocedure niet te laag wordt ingeschat door het Ctgb: “In de procedure voor de toelating van bestrijdingsmiddelen wordt beoordeeld of langdurige blootstelling aan een bepaalde concentratie van een bestrijdingsmiddel in de lucht leidt tot overschrijding van een risicogrens voor de gezondheid. Als dit het geval is, wordt het middel niet toegelaten. Voor deze beoordeling wordt, afhankelijk van het bestrijdingsmiddel, uitgegaan van een vaste concentratie van 1 of 15 microgram per kubieke meter lucht. De maximale luchtconcentraties voor alle bestrijdingsmiddelen op de OBO-meetlocaties waren minstens tien keer lager dan de bij de toelating gehanteerde vaste concentratie.”

In het onderzoek zijn vier blootstellingsroutes voor omwonenden onderzocht: drift, verdamping, neergeslagen residuen bij huis en herbetreding van behandeld gewas. Deze routes worden ook meegenomen in het model dat het Ctgb gebruikt bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen bij de toelatingsprocedure. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Drift: In het model dat ook door het Ctgb wordt gehanteerd, wordt rekening gehouden met een blootstelling van een persoon aan een vaste hoeveelheid drift op 2 meter afstand van het gewas. Hierbij wordt opname van de huid meegenomen als ook inademing. Verder blijkt (citaat RIVM 2019, p. 33): “De OBO-meetresultaten werden op dit punt sterk bepaald door de weersomstandigheden tijdens het moment van spuiten. Telers kiezen bij voorkeur een spuitmoment waarbij de wind van de woningen af staat en dat is tijdens dit onderzoek ook zo gedaan. Dit betekende voor het OBO dat drift tijdens het spuiten niet direct bij de omwonenden terechtkwam.”
  • Verdamping: In het model dat ook door het Ctgb wordt gehanteerd wordt rekening gehouden met verdamping van middelen (citaat, p. 33): “het EFSA-model gaat uit van een vaste concentratie bestrijdingsmiddel in de lucht (1 of 15 microgram per kubieke meter), die de hele dag aanwezig is. Tijdens de OBO-metingen waren de hoogste luchtconcentraties minstens tien keer lager dan de vaste waarde die bij de toelating wordt gebruikt als daggemiddelde concentratie, voor een toets op langdurige blootstelling.”

Ten aanzien van de aspecten ‘neergeslagen residuen bij huis’ en ‘herbetreding van gewas’ is door het RIVM geen onderzoek gedaan. Men adviseert daar vervolgonderzoek naar te doen. Zoals eerder vermeld worden deze aspecten bij de toelatingsprocedure door het Cgtb wel meegenomen.

Conclusie RIVM en Ctgb
Hoewel nooit alle risico’s kunnen worden uitgesloten – 100% zekerheid bestaat niet - wordt in het onderzoek geconcludeerd dat er geen gezondheidsproblemen naar voren gekomen die samenhingen met het wonen in de nabijheid van bollenteelt. Ook het Ctgb heeft gereageerd op voornoemd onderzoek. Hun conclusie luidt: “onderzoeken naar de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen van omwonenden van landbouwgebieden laten zien dat onder realistische gebruiksomstandigheden de veilige grenswaarden niet worden overschreden. Dit betekent dat omwonenden geen gezondheidsrisico’s lopen. Er is daarom geen reden om in te grijpen in de toegelaten middelen. De onderzoeken bevestigen dat de door het Ctgb gebruikte beoordelingsmethodieken en de daarin gehanteerde Europese modellen voor verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen naar de omgeving (omwonenden, grond, moestuingewassen) robuust zijn: de feitelijke blootstelling is lager dan de berekende blootstelling bij toelating van de middelen.”

Sinds 1 januari 2018 is het Activiteitenbesluit milieubeheer gewijzigd ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij open teelten. Met deze maatregelen wordt onder meer de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar de omgeving (zoals omwonenden) beperkt in plaats van alleen naar het water. Hoewel de meeste telers in de bollenteelt al veelvuldig (verdergaande) driftreducerende spuittechnieken toepassen, zoals spuiten met driftreducerende doppen die een driftreductie teweegbrengen van tenminste 95%, dient er vanaf voornoemde datum verplicht een driftreductie van ten minste 75% te worden bereikt voor het gehele perceel. Voor alle open teelten worden de eisen aan driftreducerende maatregelen verscherpt en op het gehele perceel van toepassing verklaard in plaats van binnen een afstand van 14 meter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam zoals dat voorheen gold. Dit geldt ook voor de bollenteelt. Op grond van het voornoemde dient elke bollenteler dus maatregelen te nemen die een driftreductie van tenminste 75% voor het gehele perceel teweegbrengen.

De meest overheersende windrichting in Nederland is de zuidwestelijke richting. Gezien de ligging ten opzichte van het perceel waarop bollenteelt in planologisch opzicht mogelijk is (en aanwezig is), is de kans op verwaaiing van drift richting de beoogde woonlocatie aanwezig. Hoewel die kans klein is, kan eventuele drift van die percelen wel richting tuin en woning waaien of anderszins terechtkomen, gezien de ligging van het woonperceel ten opzichte van het betreffende agrarische perceel.

Zoals eerder is vermeld dient bij de besluitvorming inzake een bestemmingsplan te worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt bij het aspect spuitzonering in dat de bedrijfsvoering van de teler niet mag worden belemmerd door de woonlocatie (woning met tuin) en dat ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig dient te zijn.

Zoals beschreven blijkt uit onderzoek van het RIVM dat er geen gezondheidsproblemen naar voren gekomen die samenhangen met het wonen in de nabijheid van bollenteelt. Dit is door het Ctgb bevestigd. Dit komt mede omdat telers in de regel niet spuiten bij harde wind of een windrichting richting woningen. Om eventuele drift of andere kansen op aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen in (de tuin van) de woning zoveel als mogelijk uit te sluiten wordt geadviseerd een in de winter groenblijvende haag (1,5 m hoog) aan te planten aan de voorzijde van de tuin.

Er wordt opgemerkt dat de GGD de volgende richtlijn heeft opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01_0020.png"

Conclusie
Op basis van de bovenstaande analyse kan het plan wat betreft het aspect milieuzonering uitvoerbaar worden geacht.

Een voorwaardelijke verplichting om een winter groenblijvende haag aan te leggen is opgenomen in de planregels.

4.9 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloedt.

Toetsing
Verkeer
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw één woning op het perceel en kan worden ontsloten via de Herenweg. Op basis van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren 381' kan de verkeersgeneratie per woning worden berekend. Uitgaande van een vrijstaande koopwoning in 'het buitengebied' in matig stedelijk gebied bedraagt de verkeersgeneratie per woning tussen de 7,8 en 8,6 motorvoertuigen per etmaal. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat deze weinig tot geen invloed heeft op de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van naastgelegen percelen.

Parkeren
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. De parkeerbehoefte wordt bepaald op basis van de beleidsregel Nota parkeernormen Noordwijk 2020 (of opvolger daarvan). De locatie is gelegen in het buitengebied, zone C, de parkeernorm voor een woning > 150 m² bvo is 2,4 parkeerplaatsen. Voor het planvoornemen betekent dat een parkeerbehoefte van 2,4 parkeerplaatsen. Op eigen terrein is voldoende ruimte beschikbaar om in die parkeerbehoefte te voorzien.

Conclusie
De aspecten 'verkeer' en 'parkeren' vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.10 Milieueffectrapportage

Toetsingskader
In bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Toetsing
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

In het planvoornemen is planologisch sprake van de realisatie van één woning. In die zin is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals genoemd in de bijlage van het Besluit m.e.r. en is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit die afweging is gebleken dat de effecten niet van dien aard zijn dat een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd hoeft te worden. Op grond van voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten en is het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling hier niet zinvol.

Conclusie
Er is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. Het Besluit m.e.r. is niet van toepassing.

4.11 Duurzaamheid

Overeenkomstig het landelijk beleid en het gemeentelijk beleid dient duurzaam te worden gebouwd. Als duurzaamheid aan het begin van het project wordt meegenomen, is het veel eenvoudiger dan dat het later moet worden ingepast. Duurzame maatregelen maken de woningen comfortabeler en resulteren in een betere toekomstwaarde. Naast de wettelijke eisen ten aanzien van energie en materialen wordt tevens geadviseerd een GPR-gebouwberekening uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan ‘Herenweg perceel B5040, Noordwijkerhout’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bouw van één nieuwe woning. Daarbij zijn de (bouw)mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan zoveel mogelijk gerespecteerd. Het plan sluit aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

5.1.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Het digitale plan Herenweg perceel B5040, Noordwijkerhout is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand (GML-bestand NL.IMRO.0575.BPBGHerenwegB5040-VA01) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.

5.1.2 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 (Begrippen) zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 (Wijze van meten) betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.1.3 Toelichting

De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 De Bestemmingen

Het bestemmingsplan voorziet in een aantal regels. Hieronder volgt een korte toelichting op deze regels.

Bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1'

De gronden die zijn bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' mogen worden gebruikt voor de uitoefening van bollenteelt. Bollenteelt door middel van kweektunnels is uitsluitend in de periode van oktober tot en met maart toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend kweektunnels, erf- of terreinafscheidingen en windschermen worden gebouwd.

Bestemming 'Tuin'
Binnen de bestemming 'Tuin' is het toegestaan om bijbehorende voorzieningen te realiseren. Ten behoeve van deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Bestemming 'Wonen'
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen en een aan huis gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Ook is een onoverdekte paardenbak, zwembad, één tennisbaan en zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'

Ter waarborging van het eventueel voorkomen van archeologische waarden is een archeologische dubbelbestemming opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het plan is een particulier initiatief dat wordt uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.

Ten behoeve van het bestemmingsplan zal initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten. Daarin zal worden geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het plan heeft gedurende de wettelijke termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken heeft een ieder de gelegenheid gehad om een zienswijze op het plan naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 3 Beknopte Natuurtoets

Bijlage 3 Beknopte natuurtoets

Bijlage 4 Stikstofberekening

Bijlage 4 Stikstofberekening

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek