KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Landschappelijk Advies
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Water
4.2 Ecologie
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Milieueffectrapportage
4.11 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 De Bestemmingen
Bijlage 1 Landschapsvisie Hogeveensepolder
Bijlage 1 De Watertoets
Bijlage 2 Landschappelijk Advies
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Spuitzones

Leidsevaart 52

Bestemmingsplan - gemeente Noordwijk

Vastgesteld op 18-02-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Leidsevaart 52 met identificatienummer NL.IMRO.0575.BPBGLeidsevaart52-VA01 van de gemeente Noordwijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in vorm en bouwkundig opzicht te onderscheiden en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel. Onder een aan huis verbonden beroep valt wel internetverkoop, maar geen webwinkel.

1.7 archeologische deskundige

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 balkon

een boven de grond gelegen, open ruimte met balustrade aan of in de buitenmuur van een gebouw.

1.11 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.13 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, dan wel het bedrijfsmatig leveren van diensten, aan-huis-gebonden beroepen daar niet onder begrepen.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand eenlaags gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.23 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.24 dakkapel

een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak, vooral bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten.

1.25 erker

een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag.

1.26 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.28 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.29 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.30 kas

een bouwwerk geheel of gedeeltelijk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,8 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog-, schuur- en gaaskassen daaronder begrepen, maar met uitzondering van schuurkassen.

1.31 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.32 kweektunnels

halfronde of min of meer halfronde, verplaatsbare constructies met een hoogte van maximaal 1,8 m, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor het voortrekken en/of beschermen van gewassen of het opkweken van plantmateriaal.

1.33 maaiveld

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.

1.34 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.35 opslag

het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen.

1.36 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand.

1.37 peil

  1. a. voor gebouwen binnen 10 m uit de kant van de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijke voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.38 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-porno-grafische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seks-bioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.39 terrein en erfafscheiding

bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter afscheiding van een erf of terrein, daaronder begrepen een afrastering van een deel van een erf of terrein.

1.40 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.41 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die gelijk is aan de afstand van het bestaande voorste gebouw tot de weg.

1.42 watergang

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.43 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.44 webwinkel

een specifieke vorm van detailhandel zonder uitstalling, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en zowel per post worden geleverd als ter plaatse kunnen worden afgehaald waarbij een showroom met een opslagruimte groter dan 20 m2 aanwezig is.

1.45 woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.46 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, danwel de snijlijn van het dakvlak en de gevellijn. Indien zich op een dakschild één of meerdere dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 60% van de breedte van de gevel waarop het betreffende dakschild rust, is de gootlijn van de dakkapel c.q. dakopbouw bepalend voor de goothoogte.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.9 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, fundering, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bollenteelt, met dien verstande dat bollenteelt door middel van kweektunnels uitsluitend is toegestaan in de periode van oktober tot en met maart;

en tevens voor:

  1. b. behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
    1. 1. bollenvelden;
    2. 2. grootschalige openheid;
    3. 3. kenmerkende landschapsstructuur;
    4. 4. natuur- en landschapselementen in de vorm van houtwallen en -singels, geriefhoutbosjes en overige groenvoorzieningen;
  2. c. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water op perceelsniveau, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend kweektunnels, erf- of terreinafscheidingen en windschermen worden gebouwd.
  2. b. De bouwhoogte van kweektunnels bedraagt niet meer dan 1,8 m;
  3. c. De bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 1 m;
  4. d. De bouwhoogte van windschermen bedraagt niet meer dan 2 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de teelt van ruwvoeder anders dan gras ten behoeve van de eenjarige wisselteelt als onderdeel van het bollenteeltbedrijf, is niet toegestaan;
  2. b. het is verboden de gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van goederen;
  3. c. het gebruik van afdekfolies is toegestaan.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor:

  1. a. onoverdekte zwembaden, tennisbanen en bijbehorende voorzieningen voor zover het gronden betreft die achter de voorgevelrooilijn en op een afstand van meer dan 5 m uit de perceelsgrens zijn gelegen, met dien verstande dat het oppervlak voor een tennisbaan niet meer dan 325 m² mag bedragen;
  2. b. onoverdekte paardenbakken met een maximaal oppervlak van 800 m²;

met dien verstande dat per woning ten hoogste één onoverdekt zwembad, één tennisbaan en één onoverdekte paardenbak is toegestaan.

4.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. Voor het bouwen geldt het volgende:
    1. 1. de oppervlakte van een onoverdekt zwembad mag ten hoogste 100 m² bedragen en de bouwhoogte van het zwembad mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
      • 1 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke zijn gelegen op de gronden voor de voorgevel van het op de de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
      • 2 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke zijn gelegen op de overige gronden.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1 per bouwvlak;
  2. b. onoverdekte zwembaden, tennisbanen en bijbehorende voorzieningen voor zover het gronden betreft die achter de voorgevelrooilijn en op een afstand van meer dan 5 m uit de perceelsgrens zijn gelegen, met dien verstande dat het oppervlak voor een tennisbaan niet meer dan 325 m² mag bedragen;
  3. c. onoverdekte paardenbakken, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 800 m²;
    2. 2. de afstand tot woningen van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
    3. 3. lichtmasten niet zijn toegestaan;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water op perceelsniveau en toegangswegen.

met dien verstande dat per woning ten hoogste één onoverdekt zwembad, één tennisbaan en één onoverdekte paardenbak is toegestaan.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
    2. 2. onoverdekte zwembaden;
    3. 3. onoverdekte paardenbakken;
    4. 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. Voor het bouwen geldt het volgende:
    1. 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    2. 2. het oppervlak van een zwembad mag ten hoogste 100 m² bedragen en de bouwhoogte van het zwembad mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
    3. 3. bijgebouwen en aan- en uitbouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
    4. 4. de diepte van een aan- of uitbouw, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw, mag ten hoogste 2,5 m bedragen;
    5. 5. indien de gebouwen niet in de erfscheiding worden gebouwd, dient de afstand tot de erfscheiding ten minste 1 m te bedragen;
  3. c. overigens geldt het volgende:
max. opppervlak max. inhoud max. goothoogte max. bouwhoogte
woning (inclusief aan- uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen) - 750 m³ Niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' Niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen 50 m2 - 4,5 m 8 m
erf- of terreinafscheidingen: - voor de voorgevel
- buiten bouwvlakken - overige plaatsen
- - -

1 m
2 m
2 m
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde - - - 3 m

- = niet van toepassing

5.3 Specifieke gebruiksregels

De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m².

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde onder a onder 1 en 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van de regels en de verbeelding uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot het hoofdgebouw behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits:
    1. 1. de diepte niet meer dan 1/3 van de diepte van de voortuin bedraagt, tot een maximum van 1,5 m;
    2. 2. de breedte niet meer dan 40% van de voorgevelbreedte of de volle breedte van het bestaande raamkozijn bedraagt;
    3. 3. de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits de overschrijding niet meer dan 1 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt;
  3. c. terreinafscheidingen tot een bouwhoogte van 1 m.

8.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. ondergronds bouwen is enkel toegestaan onder woningen, niet zijnde aan- en uitbouwen;
  2. b. de bouw van de ondergrondse ruimte behorende bij en dienstbaar aan de woning is uitsluitend toelaatbaar voor zover het zich binnen het bouwvlak een woning bevindt;
  3. c. de ondergrondse ruimten bestaan uit ten hoogste één bouwlaag;
  4. d. de bouwdiepte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  5. e. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar direct onder de woning waarbij de ondergrondse ruimte niet voorbij de buitenmuren van de woning komt;
  6. f. de inhoud van ondergrondse ruimten wordt niet meegerekend bij de maximale inhoudsmaat van de woning;
  7. g. het kunstmatig verhogen van het peil rond de woning is niet toegestaan.

8.3 Afstanden tot zijerfscheidingen

  1. a. Gebouwen mogen niet binnen een afstand van 3 m tot de zijerfscheiding worden gebouwd;
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a teneinde de afstand van 3 m te verkleinen, met inachtneming van het volgende:
    1. 1. indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, dient te worden gewaarborgd dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw of van de naastgelegen kassen, tenzij:
    2. 2. daardoor de gebruikswaarde van de te bebouwen gronden onevenredig wordt geschaad;
    3. 3. de goothoogte van (delen van) gebouwen worden teruggebracht tot minder dan 2,5 m.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

  1. a. Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
    1. 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
    2. 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
    3. 3. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
    4. 4. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
    5. 5. als plaats voor het (laten) landen of opstijgen van ultralight-vliegtuigen;
    6. 6. voor groeps- en natuurkamperen;
    7. 7. als ligplaats voor woonschepen;
    8. 8. als seksinrichtingen.
  2. b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor:
    1. 1. seksinrichtingen;
    2. 2. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet.
  3. c. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning is niet toegestaan;
  4. d. Het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden is niet toegestaan.

9.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in de lid 9.1 wordt niet verstaan:

  1. a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 9.1 onder a en b, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevol ge de bestemming(en), de daarbij behorende bestemmingsomschrijving(en) en/of de overige regels mag worden gebruikt, mits niet buiten bouwvlak en mits in geval van opslag de stapelhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en);
  3. c. de stalling van ten hoogste één toercaravan of boot op het bij een woning behorend bouwvlak;
  4. d. het gebruik als ligplaats voor vaartuigen voor de duur van ten hoogste 24 uur.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 overige zone - Hogeveensepolder

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen, een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering en/of een in dit plan opgenomen wijziging moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de normen in de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat indien deze regels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  2. b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan;
    1. 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
  3. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  4. d. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en c:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  5. e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Leidsevaart 52'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Leidsevaart 52 te Noordwijkerhout zijn kassen, een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning aanwezig. Voortzetting van de agrarische activiteiten is economisch niet haalbaar en uitvoerbaar. De eigenaar van het perceel heeft het voornemen om de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. Ter realisatie van de woning is een overeenkomst gesloten met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek (GOM).

Voor het perceel aan Leidsevaart 52 is thans het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van toepassing. De herontwikkeling van het plangebied is op grond van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' niet mogelijk. Om het plan uit te kunnen voeren is een herziening van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan Leidsevaart 52 te Noordwijkerhout. Het plangebied ligt in de Hogeveense Polder in het buitengebied van Noordwijkerhout, ten noordwesten van de kern Noordwijkerhout. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGLeidsevaart52-VA01_0001.jpg"

Overzichtskaart plangebied (rood omlijnd), bron: Google Maps

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', zoals vastgesteld op 30 juni 2016. De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gemengd teeltbedrijf'. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf en gemengde teeltbedrijven. Een gemengd teeltbedrijf betreft een bedrijf dat in gelijke mate zowel gericht is op het duurzaam en intensief telen van bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten in zowel de volle grond als onder glas, alsmede van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft.

In het plangebied is een bouwvlak opgenomen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Voorts is het plangebied aangeduid als 'overige zone - Hogeveensepolder'. Ter plaatse zijn de gronden mede bestemd voor het behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de Hogeveensepolder.

Onderstaande afbeelding geeft door middel van rode lijnen het plangebied op een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGLeidsevaart52-VA01_0002.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De voor de nieuwe ontwikkeling vereiste bestemming 'Wonen' en bestemming 'Tuin' zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

In de planbeschrijving, hoofdstuk 2, wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid beschreven en in hoofdstuk 4 wordt getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.Tot slot wordt in hoofdstuk 6 een juridische beschrijving van het plan weergegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied is gelegen achter de bebouwing behorende bij het perceel aan Leidsevaart 51 te Noordwijkerhout. Het plangebied is gelegen in agrarisch gebied. De agrarische gronden in het plangebied zijn thans in gebruik voor (bloem)bollenteelt in kassen. Naast de agrarische functie en een aantal woonhuizen is ten noorden van het plangebied een caravanstalling gevestigd. Het plangebied is gelegen aan het kanaal Leidsevaart. Aan de overzijde van het kanaal ligt het spoortraject Leiden Centraal - Haarlem. Het plangebied wordt ontsloten door de Leidsevaart, welke in noordelijke richting via de Delfweg aansluit op de provinciale weg N206.

Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend gemeente Noordwijkerhout sectie B nummers 2799 en 3258. Het perceel met nummer 2799 heeft een oppervlakte van 1.115 m2 en nummer 3258 heeft een oppervlakte van 5.741 m2. Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale grenzen van de percelen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGLeidsevaart52-VA01_0003.jpg"

Uitsnede perceelsgrenzen (plangebied rood omlijnd), bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Op het bedrijfsperceel zijn 336 m2 schuur, 108 m2 loods, 3.552 m2 warenhuis en 1.745 m2 erf aanwezig. Het bedrijfscomplex bestaat uit een schuur en aan elkaar geschakelde kassen. Het bedrijfscomplex wordt gebruikt voor gemengde teelt van voornamelijk snijbloemen. Vanwege bedrijfseconomische redenen worden de bedrijfsactiviteiten ter plaatse beeïndigd. De bedrijfsgebouwen zijn verouderd en vanwege beperkte groeimogelijkheden is voortzetting van het bedrijf irreëel. De huidige bedrijfswoning is gelegen aan het einde van het perceel achter de bestaande kassen. Omliggende gronden zijn in gebruik ten behoeve van agrarische doeleinden.

Onderstaande afbeelding geeft door middel van rode lijnen het plangebied op de luchtfoto weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGLeidsevaart52-VA01_0004.jpg"

Luchtfoto plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGLeidsevaart52-VA01_0005.jpg"

Foto plangebied bestaande situatie

2.2 Toekomstige Situatie

Dit plan voorziet in de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning aan Leidsevaart 52 te Noordwijkerhout. Op onderstaande afbeelding is het perceel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGLeidsevaart52-VA01_0006.jpg"

Weergave perceel met ligging bestaande bedrijfswoning (rode cirkel), bron: Google Maps

Het perceel dat wordt gebruikt voor wonen heeft een oppervlakte van 1.479 m2. Teneinde het gebruik van de woning voor burger bewoning mogelijk te maken wordt 474 m2 schuurruimte en 3.552 m2 kasruimte gesloopt. Ook wordt de erfverharding weggenomen en de vrijgekomen grond omgevormd tot 1e klas bollengrond.

2.3 Landschappelijk Advies

Landschapsbeheer Zuid-Holland heeft een landschappelijk advies uitgebracht omtrent de ontwikkeling aan de Leidsevaart 52. Het integrale advies van Landschapsbeheer Zuid-Holland is als Bijlage 2 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Het onderzoek van Landschapsbeheer Zuid-Holland (hierna: Landschapsbeheer) betreft het in kaart brengen van de landschappelijke gevolgen van de bouw van een private woning, waarna zij zullen adviseren over deze ontwikkeling.

In het advies is uitgegaan van de sanering van diverse schuren en kassen en de bouw van een private woning op het perceel Leidsevaart 52. Deze ontwikkeling levert aan de Leidsevaart een landschappelijke en ruimtelijke winst op. Het bestaande kassencomplex belemmert de doorkijk naar de open Hogeveense polder. Landschapsbeheer adviseert de vrijgekomen grond terug te brengen naar de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1'. Hierdoor wordt de openheid en de aantrekkelijkheid van het gebied versterkt. Geconcludeerd kan worden dat Landschapsbeheer landschappelijk geen bezwaar ziet om het bedrijfscomplex te saneren en de glasrechten in te zetten op het gesaneerde perceel. Door sanering wordt de openheid van het landschap zelfs versterkt.

Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Uit het advies van Landschapsbeheer volgt geen bezwaar voor voorgenomen ontwikkeling. De gronden worden ingericht op basis van het Landschappelijk advies.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op het Rijksbeleid. In paragraaf 3.2 is het provinciaal beleid opgenomen en het regionaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. In paragraaf 3.4 is het gemeentelijk beleid beschreven. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Voor de herziening van het bestemmingsplan is de Ladder voor duurzame verstedelijking relevant. In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld. De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Het voorliggende initiatief betreft de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning in het buitengebied van Noordwijkerhout. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Op 9 juli 2014 is de Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: VRM) door de provincie Zuid-Holland vastgesteld. Op 30 mei 2018 is de Visie Ruimte en Mobiliteit door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland gewijzigd vastgesteld. De actualisering heeft betrekking op onder andere detailhandel, behoefteramingen bedrijventerreinen, de ladder voor duurzame verstedelijking en de 3 hectare kaart.

De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dit betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern van deze filosofie is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit vier documenten, te weten: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

In de VRM zijn vier thema's onderscheiden:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. bevorderen van de verandering naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie Ruimte en Mobiliteit.

MOBILITEIT EN BEBOUWDE RUIMTE

De ontwikkeling van mobiliteit en de ontwikkeling van de bebouwde ruimte raken en versterken elkaar. De provincie koppelt de ruimtelijke ontwikkeling aan het op orde brengen en opwaarderen van het mobiliteitsnetwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGLeidsevaart52-VA01_0007.jpg"

Kaart Logistiek-Industrieel Systeem

Het plangebied behoort tot het glastuinbouwconcentratiegebied dat valt onder de noemer greenport en zich kenmerkt door clusterwerking en de primaire productie van teen en tuinbouwgewassen. De provincie wil de greenports in Zuid-Holland waar mogelijk versterken en de transitie versnellen. Elke greenport is anders. De greenport Bollenstreek is een sterk cluster van productie, handel, kennis en toerisme. Wereldwijd boort deze greenport nieuwe groeimarkten aan. Er worden verbindingen gelegd met de nabij gesitueerde clusters Life Sciences en Space. Het beleid voor de Bollenstreek is gericht op behoud, herstructurering en versterking van het bollencomplex met landschapsverbetering. De Compensatieregeling Bollengrond blijft van kracht. Naast behoud van het bollenteeltareaal is het van belang om ruimte te bieden aan ondersteunende teelt onder glas - omdat voor een stadium van het teeltproces kassen nodig zijn - en aan bedrijvigheid. Het internationale bloembollentransport vraagt om een goede ontsluiting. In het bijzonder is aandacht noodzakelijk voor de noordelijke ontsluiting. Tot slot streeft de provincie in deze greenport naar clustering van de glasopstanden en een duurzame waterhuishouding.

KWALITEIT VAN LANDSCHAP, GROEN EN ERFGOED

Het sturen op ruimtelijke kwaliteit vormt een rode draad in het beleid van de provincie. Deze rode draad bepaalt in hoge mate de keuzes in de groene ruimte. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGLeidsevaart52-VA01_0008.jpg"

Kaart Deelgebieden

Het plangebied is aangewezen als Bollenlandschap. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur.

3.2.2 Verordening Ruimte

In samenhang met de structuurvisie, is ook de Verordening Ruimte (2014) opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant voor het plan:

  • Artikel 2.1.1 - Ladder voor duurzame verstedelijking

De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “Ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in artikel 2.1.1. van de Verordening ruimte:

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • Artikel 2.1.7 - Bollenteeltgebied

De verdere ontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek tot een vitale, economisch concurrerende en duurzame greenport is van provinciaal belang. In verband hiermee streeft de provincie naar herstructurering van het bollencomplex, landschapsverbetering en handhaving van het teeltareaal bollengrond. Binnen het bollenteeltgebied bevinden zich ook bedrijfsgebouwen, (bedrijfs-)woningen met erf en de eventuele kassen van de bollenteeltbedrijven. Een bestemmingsplan voor het bollenteeltgebied dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling anders dan bollenteelt toestaat op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan zijn bestemd voor bollenteelt, voorziet in compensatie van bollenteeltgebied door middel van een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek.

In artikel 2.1.7, lid 4 van de Verordening Ruimte (Greenportwoningen) is bepaald dat een bestemmingsplan ook kan voorzien in greenportwoningen als bedoeld in de Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (ISG).

  • Artikel 2.2.1 - Ruimtelijke kwaliteit

Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

De drie soorten ontwikkeling die de provincie onderscheid zijn:

  • Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, die past bij de schaal en de maat van de bestaande kenmerken van een gebied.
  • Aanpassing. Dit betreft een gebiedsvreemde ontwikkeling van relatief beperkte omvang of een (gebiedseigen, dan wel gebiedsvreemde) ontwikkeling die niet past bij de schaal en maat van het landschap.
  • Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap ontstaat.

3.2.3 Afweging plangebied

Voorliggend plan betreft de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning in het Bollenlandschap van Noordwijkerhout. Ter realisatie van de woning is een overeenkomst gesloten met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek. Ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteiten in het gebied worden de gronden ingericht op basis van het Landschappelijk advies, opgesteld door Landschapsbeheer Zuid-Holland. Voorts wordt voldaan aan de provinciale Ladder voor duurzame verstedelijking. Door het slopen van de bestaande agrarische opstallen vindt een kwaliteitsverbetering plaats van het gebied.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (ISG)

De raden van de zes Greenportgemeenten hebben op 10 december (Hillegom) en op 17 december 2009 (Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) de Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek vastgesteld. De structuurvisie vervangt het 'Pact van Teylingen' en het 'Offensief van Teylingen'. De ISG is voor de Greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor toekomstige (bestemmings)plannen.

De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) B.V. zal samen met de aandeelhoudende Greenportgemeenten verder vormgeven aan de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma, dat voortvloeit uit de ISG. De ISG is gericht op het creëren van een vitale Greenport met een vitaal landschap. Hiervoor zijn de volgende ambities en uitgangspunten opgesteld:

  1. 1. de economische herstructurering van de Greenport staat centraal;
  2. 2. de gemeenten zullen de herstructureringsopgave combineren met landschapsverbetering;
  3. 3. de gemeenten zullen verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan;
  4. 4. met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmer-meer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is;
  5. 5. de gemeenten het areaal aan 1e klas bollengrond van 2.625 ha duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden (waaronder harde tijdgebonden compensatiegaranties) toestaan;
  6. 6. primaire greenportfuncties, zoals bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme (inclusief greenportgerelateerde handel en dienstverlening), krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet primaire greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.

Door sloop van de bedrijfsruimten en het erf te verwijderen en het betreffende perceelgedeelte om te vormen tot 1e klas bollengrond mag de bestaande burgerwoning worden omgezet naar een burgerwoning. Bij sloop van voormalige bedrijfsgebouwen dient te worden aangetoond dat de agrarische functie niet meer vervuld kan worden en de ontwikkelingsfunctie van agrarische bedrijven in de omgeving door het bouwen van de extra woning niet onevenredig wordt geschaad.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning aan Leidsevaart 52 te Noordwijkerhout. Op het perceel wordt in totaal 4.026 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Door de agrarische beoordelingscommissie Abc is aangegeven dat de bestaande bedrijfsgebouwen geen realistische agrarische functie meer hebben. Voortzetting van de agrarische activiteiten is economisch niet meer haalbaar en uitvoerbaar. Landschapsbeheer concludeert uit het verrichte onderzoek dat, op basis van de gewenste ontwikkeling in de vorm van het slopen van de bedrijfsopstallen zorgt voor een landschappelijke kwaliteitswinst in de bollenstreek. In paragraaf 4.8 wordt aangetoond dat naastgelegen agrarische bedrijven door de nieuwe woning niet onevenredig worden geschaad.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Landschapsvisie Hogeveensepolder

Voor de Hogeveensepolder is op 3 oktober 2014 een landschapsvisie opgesteld. Deze visie is opgesteld om het sluipend verlies aan ruimtelijke kwaliteit te keren. Hagen, perceels- en erfbeplanting zijn de afgelopen decennia verdwenen waardoor de kleinschalige gebieden steeds opener zijn geworden. De open gebieden langs wegen zijn daarentegen steeds verder dicht gebouwd met woningen, schuren en glas. Door het vervagen van de ruimtelijke structuren, het toenemen van de bebouwing en het dichtslibben van zichtlijnen, is er sprake van een esthetisch en economisch negatief effect op de ruimtelijke beleving van de polder.

De landschapsvisie heeft ten doel de Hogeveensepolder als bollenlandschap in Noordwijkerhout te behouden. De identiteit zijn de bollen en de bloemen. Versterking van de landschapsstructuur moet leiden tot een duurzame productietuin die bedrijfsmatig goed te exploiteren is en past bij de maat en schaal in de Duin- en Bollenstreek. Het landschap van de Hogeveensepolder dient aantrekkelijk te zijn voor de mensen die er wonen en werken maar ook voor recreatie en toerisme. De toekomst van een vitaal, esthetisch en economisch landschap is van groot belang voor het behoud van de bloembollensector in de Duin- en Bollenstreek en dus ook de Hogeveensepolder. Voor de polder geldt de volgende landschapsvisie:

  • versterken van hoofdstructuur, strandwal en strandvlakte;
  • verbeteren van de totale waterhuishouding en verkaveling;
  • verbeteren van bedrijfsontsluiting in het middengebied en daarmee de overige wegen van agrarisch verkeer ontlasten;
  • verbeteren van de openheid en belangrijke zichtlijnen;
  • tegengaan van verdere verrommeling.

Het plan draagt bij aan het behoud van de landschappelijke vitaliteit (zie advies Landschapsbeheer Zuid-Holland in paragraaf 2.3). Tevens wordt een bijdrage geleverd aan het tegengaan en opruimen van verrommeling door de sloop van overbodig geworden kassen en de schuur. Door sloop van de agrarische bebouwing ontstaat meer openheid op het perceel.

3.4.2 Welstandsnota

In de welstandsnota is een analyse gemaakt van Noordwijkerhout. Op basis van deze analyse zijn verschillende gebieden onderscheiden. Deze gebieden worden beschreven en gewaardeerd en aan de hand van de bevindingen zijn criteria geformuleerd waaraan bouwplannen in de betreffende gebieden (welstandshalve) zouden moeten voldoen.

De beoordeling van de woongebouwen is gericht op afwisseling en individualiteit, zorgvuldige detaillering en traditioneel materiaal- en kleurgebruik. Voor bouwplannen in het buitengebied worden hier de beschrijving en de welstandscriteria gegeven.

Bij aanvraag van de omgevingvergunning voor bouwen zal de Welstandscommissie beoordelen of de nieuwbouw past binnen de welstandseisen zoals deze gelden voor het buitengebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Water

Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Voor de voorliggende ontwikkeling is daarom een digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) uitgevoerd. Het toets resultaat van de digitale watertoets is opgenomen in Bijlage 1. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.

WATERSCHAPSBELEID

Op 9 maart 2016 heeft het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap van Rijnland het Waterbeheerplan 5 (WBP) vastgesteld. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de planperiode 2016-2021 zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De hoofddoelen zijn:

  • waterveiligheid: bescherming tegen overstromingen vanuit de zee en de rivieren;
  • voldoende water: er is voldoende water. Niet te veel en niet te weinig, passend bij het gebruik.
  • Schoon en gezond water: Rijnlands water is schoon, zodat de mens, de natuur en de economie er optimaal gebruik van kunnen maken.
  • Waterketen: het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.

WATERBEHEER

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat de ruimtelijke ontwikkeling in strijd is met het duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Op 10 juni 2016 is de nieuwe Keur Rijnland 2015 in werking getreden. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het

De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

HUIDIGE SITUATIE WATERHUISHOUDING

Het plangebied ligt in het buitengebied van Noordwijkerhout. In het plangebied zijn geen knel- en aandachtspunten inzake de waterkwaliteit en de waterkwantiteit bekend.

Het hemelwater dat in het plangebied neerkomt op het onverharde oppervlak wordt opgenomen in de bodem door middel van infiltratie.

TOEKOMSTIGE SITUATIE WATERHUISHOUDING

In het plangebied wordt 4.026 m2 agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Ter compensatie wordt één woning gebouwd op een perceel met een opppervlakte van circa 1.000 m2. De oppervlakte van deze compensatiewoning, inclusief erfverharding, is kleiner dan 500 m2. Het is daarom op basis van de Keur niet noodzakelijk om een Watervergunning aan te vragen.

Voor de bouw van de woning worden duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.

AFVALWATERKETEN EN RIOLERING

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

CONCLUSIE

De oppervlakteverharding zal in het plangebied afnemen. Op het perceel aan de Leidsevaart wordt minder dan 500 m2 aan verharding gerealiseerd. Er is geen compensatie nodig in de vorm van oppervlaktewater.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Ter voldoening aan artikel 3.1.1 van het Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan inclusief de waterparagraaf voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het plan bekeken en heeft geen opmerkingen.

4.2 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 7 april 2017 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren: vrijwel onbewolkt, circa 16ºC en zwakke wind.

PLANGEBIED

Het plangebied betreft een kassencomplex en daaraan gekoppelde schuur op het erf van Leidsevaart 52 te Noordwijkerhout. In een groot deel van de kassen worden planten gekweekt. Een klein deel van de kassen en de schuur zijn in gebruik voor de opslag van materialen en machines. Op het erf is verder een woning aanwezig die echter niet bij de plannen betrokken is. Het plangebied is grotendeels verhard. Om de woning is opgaande tuinbeplanting aanwezig. Het plangebied wordt omgeven door akkers en grasland en wordt hiervan gescheiden door één tot drie meter brede kavelsloten met steile en gedeeltelijk beschoeide oevers.

De plannen bestaan uit de sloop van de kassen en de schuur en de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Ten behoeve van de plannen wordt verharding verwijderd en grond vergraven. De opgaande beplanting blijft bij de plannen behouden. Er vinden geen werkzaamheden aan de watergangen plaats.


afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGLeidsevaart52-VA01_0009.jpg"

Impressie van het plangebied (7 april 2017)

SOORTBESCHERMING

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 21-02-2017 13:27:29) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied diverse beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreffen vogels, zoogdieren en amfibieën. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst behandeld.

Vegetatie ontbreekt grotendeels binnen het plangebied. Op de oevers langs de watergangen groeien soorten als Engels raaigras, herderstasje, paardenbloem, madeliefje, paarse dovenetel en vogelmuur. De aangetroffen soorten duiden op zeer voedselrijke omstandigheden. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en zijn gezien de terreingesteldheid ook niet te verwachten.

De muren van de schuur zijn opgetrokken uit betonnen wandplaten. Het zadeldak bestaat uit een stalen constructie die is bedekt met golfplaten. De schuur is gezien de gebruikte bouwmaterialen en vanwege het ontbreken van geschikte invliegopeningen ongeschikt als vleermuisverblijfplaats. Het vrijwel volledig verharde terrein heeft ook weinig waarde voor foeragerende vleermuizen. Boven de bredere watergang ten noorden van de kassen en in de tuin van de woning kunnen soorten als gewone dwergvleermuis, watervleermuis en laatvlieger foerageren, waarvan waarnemingen uit de directe omgeving van het plangebied bekend zijn (Quickscanhulp.nl).

Binnen het plangebied kunnen enkele algemene grondgebonden zoogdieren voorkomen, zoals bosmuis, huisspitsmuis en konijn. Voor deze algemene soorten geldt in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen. De kassen en schuur bieden geen toegang voor niet-vrijgestelde beschermde grondgebonden zoogdieren. Het voorkomen van deze soorten is uitgesloten in het plangebied.

Nesten van broedvogels met een jaarrond beschermd nest zijn niet aangetroffen in de schuur en de kassen. Ook zijn geen sporen, zoals braakballen of uitwerpselen, aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van jaarrond beschermde uilen. Wel is een oud boerenzwaluwnest in de schuur aanwezig. De bewoner van nr. 52 gaf tijdens het veldbezoek aan dat de schuur momenteel vaak afgesloten is vanwege de opgeslagen materialen en machines. Vogels hebben daardoor geen toegang meer tot de schuur en kassen, aangezien invliegopeningen ontbreken wanneer de deuren gesloten zijn. De te slopen kassen en schuur hebben daarmee ook geen waarde als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals huismussen.

In de opgaande beplanting om de woning naast de kassen en langs de watergangen kunnen enkele algemene vogelsoorten tot broeden komen, zoals winterkoning, heggenmus, merel, wilde eend en zwartkop. In de kassen en schuur zelf zijn zoals hierboven toegelicht geen broedvogels te verwachten.

Uit de omgeving van het plangebied is het voorkomen bekend van de beschermde rugstreeppad (Quickscanhulp.nl). De watergangen om het plangebied zijn vanwege de zeer steile en gedeeltelijk beschoeide oevers ongeschikt als voortplantingswater voor rugstreeppad. De kassen bieden geen toegang voor rugstreeppad en buiten de kassen zijn geen opgeslagen materialen of vergraafbare bodem aanwezig. Het plangebied heeft daarmee in de huidige situatie ook geen functie als landbiotoop voor rugstreeppad.

Ook voor andere amfibieënsoorten als bruine kikker en gewone pad biedt het plangebied hooguit matig geschikt landbiotoop. Deze soorten zijn daarom slechts incidenteel binnen het plangebied te verwachten. Voor deze soorten geldt in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen.

Beschermde soorten uit de soortgroep reptielen, vissen en ongewervelden worden niet in het plangebied verwacht vanwege het ontbreken van geschikt biotoop.

Toetsing

De sloop van de kassen en schuur zorgt niet voor een afname van het foerageergebied van in de omgeving voorkomende vleermuizen. De kwaliteit van het plangebied voor vleermuizen zal hooguit toenemen naar aanleiding van de plannen. In de woning kunnen op termijn vleermuisverblijfplaatsen ontstaan en het terrein kan gaan dienen als foerageergebied van vleermuizen.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord. Verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de plannen gaat geen voortplantings- of landbiotoop van rugstreeppad verloren. Wel adviseren wij om bij graafwerkzaamheden geen ondiepe plassen te laten ontstaan die kunnen dienen als voortplantingswater voor deze uit de directe omgeving van het plangebied bekende soort. Rugstreeppad is een pioniersoort die snel nieuw leefgebied kan koloniseren. Indien deze soort zich vestigt op een bouwplaats, kunnen de werkzaamheden stilgelegd worden.

Als gevolg van de plannen kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en/of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Zuid-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Er dient rekening gehouden te worden met:

  • Aangetroffen dieren krijgen de gelegenheid om te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dieren die zichzelf niet in veiligheid kunnen brengen worden onder begeleiding van een ecoloog in veiligheid gebracht en buiten het werkgebied uitgezet.
  • Potentiele schuilplekken worden gecontroleerd op aanwezigheid van schuilende dieren.
  • Schuilplekken worden zoveel mogelijk intact gelaten.
  • Werkzaamheden welke verstorend zijn voor broedende vogels worden bij voorkeur buiten de broedperiode gestart. Indien binnen de broedperiode gestart wordt met verstorende activiteiten, moet aantoonbaar worden vastgesteld dat er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn.

GEBIEDSBESCHERMING

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Wet Natuurbescherming

In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland

Het NNN (voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor de provincie Zuid-Holland vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014.

Inventarisatie

Het plangebied ligt op een afstand van circa 2,3 kilometer van de dichtstbijzijnde beschermde gebieden in het kader van de Wnb, te weten Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid ten noorden van het plangebied.

Op ongeveer 100 meter ten oosten van het plangebied ligt een NNN-gebied dat bestaat uit de Keukenhof met de omringende bos- en graslandpercelen. Tussen dit NNN-gebied en het plangebied ligt op circa 15 meter ten oosten van het plangebied het als ecologische verbindingszone aangewezen kanaal Leidsevaart.

Toetsing

Gezien de terreinomstandigheden, de tussenliggende afstand en de aard van de ontwikkeling zijn met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN te verwachten. Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

CONCLUSIE

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb op voorhand niet nodig.

Geadviseerd wordt om vestiging van rugstreeppad tijdens de uitvoering van de plannen te voorkomen.

Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.3 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • het bouwwerk de grond raakt en;
  • er na sloop wordt herbouwd.

PLANGEBIED

Op 25 april 2017 is door bureau IDDS een verkennend bodemomderzoek uitgevoerd ter plaatse van Leidsevaart 52 te Noordwijkerhout, zie Bijlage 3. Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige dan wel het huidige gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Ter bepaling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit is de norm NEN 5740 (onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, NNI, januari 2016) gehanteerd. Uit de onderzoeksresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In de grond zijn zintuiglijk geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen.
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen opgenomen.
  • De grond is licht verontreinigd met kwik en is niet verontreinigd met de overige onderzochte parameters.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen en is niet verontreinigd met de overige parameters.

Gelet op de onderzoeksresultaten dient de hypothese onverdacht voor het plangebied formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel, ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is. Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning bouwen worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

4.4 Geluid

4.4.1 Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones. In geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Voorliggend bestemmingsplan maakt het omzetten van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning mogelijk. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. De bedrijfswoning op het perceel aan Leidsevaart 52 wordt reeds bewoond. Het plan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk. Er is in het kader van wegverkeerslawaai geen nader onderzoek nodig.

4.4.2 Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai levert geen belemmering op de vaststelling dit bestemmingsplan.

4.5 Archeologie En Cultuurhistorie

4.5.1 Wet- en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.5.2 Archeologie

Het archeologiebeleid van de voormalige gemeente Noordwijkerhout is opgenomen in de Nota Archeologie en bijbehorende archeologische beleidskaart. In deze nota zijn de archeologische waarden van Noordwijkerhout beschreven en op welke wijze deze waarden beschermd moeten worden. Deze waarden zijn weergegeven op de archeologische beleidskaart.

Voor het plangebied is geen sprake van archeologische verwachtingen. Archeologisch onderzoek kan achterwege blijven.

Voor het plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHISmeldpunt, telefoon 033-4227682). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

4.5.3 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in het door de provincie aangewezen cultuurhistorische Topgebied Bollenstreek. In het Regioprofiel Bollenstreek is beschreven dat het gebied nog een hoge dichtheid heeft aan cultuurhistorische waarden, waarbij in veel gevallen sprake is van een overlapping van archeologisch, landschappelijk en stedenbouwkundig belangrijke gebieden. Het cultureel erfgoed is in grote mate bepalend voor de karakteristiek en de identiteit van de streek. Voor deze gebieden geldt dat de cultuurhistorische identiteit sterk richtinggevend is voor de inrichting van de ruimte.

Voor het plangebied is met name het vlakke en open karakter met weinig opgaande beplanting goed herkenbaar. In het Landschappelijk advies wordt beschreven hoe deze kwaliteiten beschermd worden. In het plangebied ligt geen bebouwing dat als rijks- of gemeentelijke monumenten is aangewezen.

4.5.4 Conclusie

Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' geen belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Als gevolge van het nieuwe bestemmingsplan wordt de bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Gelet op het planvoornemen en de daarmee samenhangende verkeersgeneratie, kan onderzoek naar de luchtkwaliteit achterwege blijven (NIBM-project).

CONCLUSIE

De omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig. Voorts wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er worden geen personen blootgesteld aan onacceptabele concentraties luchtvervuiling.

4.7 Externe Veiligheid

INRICHTINGEN MET GEVAARLIJKE STOFFEN

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.

Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

TRANSPORT GEVAARLIJKE STOFFEN DOOR BUISLEIDINGEN

Op 1-1-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (4 of 5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

RISICOKAART

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale Risicokaart voor het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGLeidsevaart52-VA01_0010.jpg"

Uitsnede risicokaart Zuid-Holland met ligging plangebied (rode cirkel)

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen.

Over de N206 vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand van het plangebied tot de N206 bedraagt circa 1200 meter. De PR 10-6-risicocontour ligt niet buiten de wegas. De PR 10-8-risicocontour ligt op 21 m buiten de wegas. Het plangebied ligt buiten het risicontour van deze weg.

Aan de overzijde van de Leidsevaart ligt het spoortraject Leiden Centraal - Haarlem op het grondgebied van de gemeente Teylingen. Voor het spoortraject is een verkeersongeval op land leidend, maatrampscenario II. In het Basisnet Spoor is deze spoorlijn niet opgenomen als een spoorlijn waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De prognosecijfers 2007 van Prorail geven eveneens aan dat over deze spoorlijn geen transporten van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Deze transportas is geen relevante risicobron. Er zijn daarom geen afstandscontouren aangehouden voor dit spoortraject die van invloed kunnen zijn op de locaties aan de Leidsevaart.

CONCLUSIE

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

PLANGEBIED

In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. De VNG-publicatie gebruikt het omgevingstype gemengd gebied om gebieden te typeren waar sprake is van meerdere functies die zorgen voor een bepaalde levendigheid, maar ook voor een bepaalde milieubelasting. In een dergelijk gemengd gebied wordt de vestiging van milieubelastende activiteiten op een kortere afstand dan in woongebieden, mogelijk geacht. Voor het plangebied en omgeving is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Noordwijkerhout aan de Leidsevaart en aan de overzijde van het spoortraject Leiden Centraal - Haarlem. De verhoogde milieubelasting van geluid rechtvaardigt de toepassing van kleinere richtafstanden. In het plangebied is sprake van matige functiemenging: een combinatie van wonen, agrarische bedrijvigheid (bollenteelt) en caravanstalling.

Voor agrarische bedrijfsgebouwen geldt een richtafstand van 30 m voor een rustige woonwijk en 10 m voor gemengd gebied. In dit geval is sprake van een gemengd gebied. Wanneer in een gemengd gebied minimaal 10 m wordt aangehouden tussen woningen en kassen/bedrijfsgebouwen, zal ter plaatse van de woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien de woning op een afstand van 155 m ten opzichte van het naastgelegen bedrijfsgebouw wordt gebouwd zal worden voldaan aan deze richtafstand. Daarom is ter plaatse van de beoogde woning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Omliggende gronden van het plangebied zijn bestemd voor bollenteelt. Het gebruiken van de burgerwoning heeft mogelijk gevolgen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de omliggende gronden.

RESULTATEN ONDERZOEK

Onderzoek is uitgevoerd naar deze gevolgen, zie bijlage 4. Dit houdt in dat de bedrijfsvoering van de teler niet mag worden belemmerd door de woonlocatie (woning met tuin) en dat ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig dient te zijn. in beginsel dient geen rekening te worden gehouden met de omzetting van bestaand gebruik van een agrarisch bedrijf en/of de agrarische gronden naar nieuw agrarisch gebruik in de toekomst. Gezien voornoemde reden wordt de eigenaar van perceel 2878 perceel niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door de woning. Het perceel is ingericht als weiland voor paarden.

Uit onlangs uitgebrachte onderzoek van het RIVM blijkt dat er geen gezondheidsproblemen naar voren zijn gekomen die samenhangen met het wonen in de nabijheid van bollenteelt. Dit is door de Ctgb bevestigd. Dit komt mede omdat telers in de regel niet spuiten bij harde wind of een windrichting richting woningen. Om eventuele drift of andere kansen op aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen in (de tuin van) de woning zoveel als mogelijk uit te sluiten wordt geadviseerd om een in de winter groenblijvende haag aan te planten, dan wel aan te vullen aan de zuid- en oostelijke zijde van de woning. Hoewel er reeds een haag met schutting aanwezig zijn is deze niet overal even hoog. Ondanks het feit dat er in de bollenteelt neerwaarts wordt gespoten, wordt ter overweging geadviseerd een groene haag van tenminste twee meter hoogte aan te planten. Omdat groene hagen een driftreducerende werking hebben kan op deze manier (vrijwel) uitgesloten worden dat er gewasbeschermingsmiddelen in de tuin van de woning terecht kunnen komen. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

CONCLUSIE

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Verkeer En Parkeren

In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.

VERKEER

Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de realisatie van een woning aan de Leidsevaart 52 te Noordwijkerhout. De locatie wordt ontsloten door de Leidsevaart, welke in noordelijke richting via de Delfweg aansluit op de provinciale weg N206. De verkeersgeneratie van een woning zal relatief lager zijn dan van een agrarisch bedrijf met bedrijfswoning, omdat de agrarische bedrijfsgerelateerde verkeersbewegingen staken en de bewoningssituatie onveranderd blijft. Er worden geen aanpassingen verricht op de bestaande autoverkeersontsluiting.

PARKEREN

Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Op basis van de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' nr. 317 is de parkeernorm 2,0-2,8 parkeerplaats per woning. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.

CONCLUSIE

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.10 Milieueffectrapportage

In bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

ONDERZOEK EN CONCLUSIE

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Een enkele woning valt niet onder de definitie van D11.2. een stedelijke ontwikkeling. Er is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.11 Duurzaamheid

In geval van nieuwbouw dient overeenkomstig het landelijk beleid en het gemeentelijk beleid duurzaam te worden gebouwd. Als duurzaamheid aan het begin van het project wordt meegenomen, is het veel eenvoudiger dan dat het later moet worden ingepast. Duurzame maatregelen maken de woningen comfortabeler en resulteren in een betere toekomstwaarde. Naast de wettelijke eisen ten aanzien van energie (EPC/BENG) en materialen (MPG) wordt tevens geadviseerd een GPR gebouw berekening uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.

Ten behoeve van het bestemmingsplan zal initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerp bestemmingsplan vanaf woensdag 13 november 2019 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen voor het indienen van schriftelijke of mondelinge zienswijzen bij de gemeenteraad. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ontvangen.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan ‘Leidsevaart 52’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de realisatie van een burgerwoning. Daarbij zijn de (bouw)mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan zoveel mogelijk gerespecteerd. Het plan sluit aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

6.1.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Op de verbeelding is tevens een aanduiding opgenomen met het oog op het aanwijzen van het gebied Hogeveense Polder waarop een specifieke regeling in de regels van toepassing is. Deze aanduiding krijgt in de regels een juridische betekenis.

Het digitale plan Leidsevaart 52 is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand (GML-bestand NL.IMRO.0575.BPBGLeidsevaart52-VA01) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.

6.1.2 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

6.1.3 Toelichting

De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

6.2 De Bestemmingen

Het bestemmingsplan voorziet in een aantal regels. Hieronder volgt een korte toelichting op deze regels.

BESTEMMING 'AGRARISCH - BOLLENTEELT - BOLLENZONE 1'

De gronden die zijn bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf. Bollenteelt door middel van kweektunnels is uitsluitend in de periode van oktober tot en met maart toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend kweektunnels, erf- of terreinafscheidingen en windschermen worden gebouwd.

BESTEMMING 'WONEN'

De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen en een aan huis gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Ook is een onoverdekte paardenbak en zwembad, één tennisbaan en bijbehorende voorzieningen toegestaan.

Op de gronden bestemd als 'Wonen' mag een woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag een onoverdekt zwembad, een onoverdekte paardenbak en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

BESTEMMING 'TUIN'

Binnen de bestemming 'Tuin' is het toegestaan om naast een tuin een onoverdekte paardenbak en zwembad, één tennisbaan en bijbehorende voorzieningen te realiseren. Ten behoeve van deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

DUBBELBESTEMMING 'WAARDE - ARCHEOLOGIE 2'

De gronden in het plangebied hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde. In de bestemmingsomschrijving is geregeld dat de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de bodem. Voor het plangebied geldt een vergunningsverplichting bij werkzaamheden waarbij de grond dieper dan 0,3 m en groter dan 500 m2 wordt verstoord.

Bijlage 1 Landschapsvisie Hogeveensepolder

Bijlage 1 Landschapsvisie Hogeveensepolder

Bijlage 1 De Watertoets

Bijlage 1 De Watertoets

Bijlage 2 Landschappelijk Advies

Bijlage 2 Landschappelijk advies

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Spuitzones

Bijlage 4 Onderzoek spuitzones