KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Woongebied
Artikel 9 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Planmotieven
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten En Ontwikkelingen
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Beeldkwaliteit
2.4 Ruimtelijke En Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 3 Juridische Planomschrijving
3.1 Planvorm
3.2 Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Onderzoeken
5.1 Inleiding
5.2 Planmer
5.3 Verkeer
5.4 Milieu
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Visie Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Visie Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Quickscan Flora- En Faunawet
Bijlage 4 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 5 Gecombineerd Verkennend Bodem-, Asfalt-, Verhardings- En Asbestonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Bureauonderzoek En Verkennend Booronderzoek
Bijlage 7 Omgevingstoets Milieuzonering En Externe Veiligheid
Bijlage 8 Vooronderzoek Conventionle Explosieven
Bijlage 9 Detectierapportage Zeestraat
Bijlage 10 Verkennend Onderzoek Naar Stikstofdepositie
Bijlage 11 Nader Onderzoek Asbest In Grond
Bijlage 12 Pve - Inventariserend Veldonderzoek Proefsleuven
Bijlage 13 Evaluatie Inventariserend Veldonderzoek Proefsleuven
Bijlage 14 Aanvullend Archeologisch Onderzoek Proefsleuven (2019)
Bijlage 15 Reactienota Inspraak- En Vooroverlegreacties

Zeestraat 50

Bestemmingsplan - gemeente Noordwijk

Vastgesteld op 21-02-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

in deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Zeestraat 50 te Noordwijkerhout met identificatienummer NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01 van de Gemeente Noordwijk;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in vorm en bouwkundig opzicht te onderscheiden en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.6 aan huis verbonden beroep

een (para) medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep dat in een woonruimte wordt uitgeoefend door de bewoner, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij detailhandel is uitgesloten;

1.7 achtererf

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw of het dichtst bij de weg gelegen gebouw;

1.8 afgraven en ophogen van de bodem

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het tijdelijke woon-, dag of nachtverblijf van één of meer personen;

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:

  1. a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  2. b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  3. c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden);

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op openteelt grond is toegekend aan de uitoefening van een bollenteeltbedrijf met behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.12 balkon

een boven de grond gelegen, open ruimte met balustrade aan of in de buitenmuur van een gebouw;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 bed & breakfast

aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande bebouwing;

1.16 bedrijfswoning

een woning bij een hoofdgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een arbeidskracht, wiens/wier huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein duurzaam noodzakelijk is;

1.17 (bedrijfsmatige) kamerverhuur

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en dat elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen; onder de definitie kamerverhuur valt niet:

  • de verhuur van één of twee kamers door de bewoner of eigenaar/bewoner van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen, dit mits de gezamenlijke woonoppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van totale woonoppervlakte van de woning, zulks met een maximum van 40m²; door het gemeentebestuur wordt degene aangewezen die in het kader van deze regels als bewoner wordt aangemerkt;
  • de verhuur van (een gedeelte van) de woning ten behoeve van verblijfsrecreatie.

1.18 bestaand

  1. a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van dit bestemmingsplan worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.22 bijgebouw

een op zichzelf staand eenlaags, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden wordt van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 carport

geheel of gedeeltelijk overdekte opstelplaats voor een auto, een bouwwerk, geen gebouw zijnde, die ten minste aan twee zijden open is;

1.30 dakkapel

een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak, vooral bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten;

1.31 duurzaam in gebruik zijnde teeltgronden

gronden die in eigendom zijn of voor een periode van ten minste 5 jaar gepacht of gehuurd worden en die gelegen zijn in de Greenport inclusief de zuidelijke en noordelijke uitloper;

1.32 erf- en terreinafscheiding

een bouwwerk, dat geen gebouw is en dat dient als scheiding tussen twee of meer erven of terreinen, zoals hekwerken of bouwwerken van vergelijkbare aard en omvang;

1.33 erker

een onderschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag;

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, door zijn aard, functie, constructie of afmeting, dan wel, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.36 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.37 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke of kunstzinnige bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel.

1.38 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;

1.39 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;

1.40 normaal onderhoud

onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;

1.41 peil

  1. a. voor gebouwen binnen 10 meter uit de kant van de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijke voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

1.42 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.43 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan een sekstheater, een bordeel of een parenclub of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.45 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie, dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.46 watergang

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.47 wonen

het gehuisvest zijn in een woning / wooneenheid of ander daartoe bedoeld object;

1.48 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de permanente huisvesting van niet meer dan één huishouden. Hieronder vallen tevens bijzondere woonvormen in de vorm van begeleid wonen voor mensen met dementie maar geen bedrijfsmatige kamergewijze verhuur.

1.49 watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.50 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Dakkappellen en dakopbouwen van ondergeschikte aard (gerelateerd aan het bij de woning of ander gebouw behorend dakvlak) worden hierbij niet meegerekend;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

2.7 het bebouwd oppervlak

de oppervlakte van alle op een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein gelegen bouwwerken tezamen;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een bollenteeltbedrijf zoals genoemd in artikel 1, lid 1.9 is toegestaan en tevens voor:
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specfieke vorm van Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1 - ontsluiting' zijn de gronden bestemd voor het ontsluiten van de agrarische bollenteelt gronden;
  3. c. behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
    1. 1. bollenvelden;
    2. 2. grootschalige openheid;
    3. 3. kenmerkende landschapsstructuur;
    4. 4. natuur- en landschapselementen;

3.2 Specifieke gebruiksregels

  1. a. het gebruik van afdekfolies is toegestaan;

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. parkeren;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'landschappelijke inpassing' het aanbrengen en instand houden van een bossingel zoals omschreven in de in de bijlage van deze regels opgenomen landschappelijke inpassing.

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen bouwwerken mogen worden gebouwd.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • het kappen of rooien van bomen en struiken, met uitzondering van de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanbrengen van verhardingen;
    2. 2. het graven van sleuven ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur.
  2. b. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor intern en doorgaand verkeer;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de bestemming zijn mede inbegrepen andere bouwwerken ten behoeve van geleiding, beveiliging of regeling van het wegverkeer.

5.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
    1. 1. de oppervlakte per gebouw bedraagt niet meer dan 15 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
    1. 1. de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 10 m bedraagt;
    2. 2. bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing ten behoeve van wegen en openbare nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterlopen;
  2. b. infiltratiegebieden;
  3. c. groen taluds, en oevers;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. duikers;
  6. f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en/of waterkering.

6.2 Bouwregels

Op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en ten dienste de bestemming worden gebouwd. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  1. a. ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van waterstaatkundige doeleinden zoals bruggen, dammen en duikers toegestaan;
  2. b. bij planvorming met gevolgen voor de waterhuishouding wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder;
  3. c. het realiseren van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals steigers, (vis)vlonders, en vergelijkbare constructies zijn niet toegestaan.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water op perceelsniveau en toegangswegen.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in artikel 7 lid 1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

  1. a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning, waarbij geldt dat:
    1. 1. ten behoeve van het beroep en/of de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    2. 2. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan.

Artikel 8 Woongebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water op perceelsniveau toegangswegen;
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - ontsluiting agrarische bollenteelt' zijn bestemd voor het ontsluiten van de bollenteelt gronden.

8.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. voor het bouwen geldt het volgende:
    1. 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan aangegeven;
    3. 3. bijgebouwen en aan- en uitbouwen dienen op een afstand van te minste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
    4. 4. de diepte van een aan- of uitbouw, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw, mag ten hoogste 2,5 meter bedragen;
    5. 5. gebouwen dienen een afstand tot de erfscheiding van ten minste 1,5 meter te hebben;
  3. c. overigens geldt het volgende:
max. oppervlak max. inhoud max. goothoogte max. bouwhoogte
woning (inclusief aan-en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen) - 750 m³, tenzij andersis aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum inhoudsmaat woning' niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen 50 m² - 4,5 m 8 m
erf- of terreinafscheidingen:- voor de voorgevel- buiten bouwvlakken- overige plaatsen 1 m2 m2 m
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde - - - 3 m

8.3 Nadere eisen

Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken zoals opgenomen in artikel 8 is slechts toegestaan met dien verstande dat binnen één jaar na oplevering van het bouwwerk:

  1. a. het in bedoelde landschappelijke inpassing is uitgevoerd én
  2. b. de landschappelijke inpassing duurzaam in stand wordt gehouden.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m²;
  2. b. bedrijfsmatige kamerverhuur en het uitoefenen van een bed and breakfast is niet toegestaan;
  3. c. zelfstandige bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Op de in artikel 9 lid 1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde onder a onder 1 en 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • het gebruik van de gronden ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  • het gebruik van gronden voor de opslag van aan het gebruik onttrokken voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmateriaal, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing voor de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor opslag ten behoeve van het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
  • gebruik van vrijstaande bijgebouwen van bewoning;
  • gebruik van woningen anders dan 1 huishouden;
  • gebruik van woningen voor bedrijfsmatige kamerverhuur en voor bed and breakfast.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van monumentale en karakteristieke panden;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. de in dit plan gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages, tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages mogen slechts worden vergroot indien dit noodzakelijk is voor een correcte technische uitvoering en/of om te voldoen aan wettelijke regelingen;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 meter;
  4. d. de bestemmingsregels in die zin dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw ten hoogste 50 m³ zal bedragen;
  5. e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, lift kokers en lichtkapper, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    2. 2. wordt aangetoond dat dit noodzakelijk is voor een correcte technische uitvoering en/of te voldoen aan wettelijke regelingen.
  6. f. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. één erker per (hoofd)gebouw over maximaal de halve gevelbreedte;
    4. 4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden.

12.2 Voorwaarden

  1. a. de in artikel 12 lid 1 genoemde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Zeestraat 50 te Noordwijkerhout.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Planmotieven

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel, gelegen aan De Zeestraat 50 te Noordwijkerhout, kadastraal bekend onder gemeente Noordwijkerhout sectie E nummer 6435. Het perceel heeft een oppervlak van 18.742 m2.

Aan dit bestemmingsplan ligt het volgende planmotief ten grondslag:

Het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2015, gemeente Noordwijkerhout, is 30 juni 2016 vastgesteld.

Het plangebied bestaande uit een grote kasruimte, een vrijstaande koelcel en een schuurkas. Het complex is inmiddels buiten gebruik. Verrommeling en verpaupering treedt door deze leegstand op.

In het onderhavige bestemmingsplan wordt rekening gehouden met het realiseren van 6 greenportwoningen en 1 ruimte voor ruimte woning en 9.108m2 1e klas bollengrond.

Als basis voor onderhavig bestemmingsplan is de visie Landschappelijke inpassing Zeestraat, Noordwijkerhout met de datum 11.12.2018 van Rrog.

Deze visie Landschappelijke inpassing aan de gemeente en provincie Zuid-Holland aangeboden en goedgekeurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0003.jpg"

1.2 Ligging Plangebied

De locatie is gelegen aan de voor gemotoriseerd verkeer, doodlopende Zeestraat hoogte van nr 50 en valt net in het zogenoemde buitengebied. Het fietspad ter plaatse van de Zeestraat loop wel door naar de Kraaierslaan. Ten noordoosten van de zeestraat is het Sint Bavoterrein gelegen. Ten zuiden van de locatie is het centrum van Noordwijkerhout gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0004.jpg"

1.3 Vigerende Plannen

Voor het buitengebied van de gemeente Noordwijkerhout is op 30 juni 2016 het bestemmingsplan Buitengebied 2015 vastgesteld.

Het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2015 heeft als doel te komen tot een 'actueel, digitaal en in hoofdzaak beherend bestemmingsplan voor het buitengebied'.

Een beherend bestemmingsplan betekent dat het plan een actuele planologische regeling van de bestaande situatie bevat. Bestaande rechten en plichten uit de geldende regeling worden zoveel mogelijk overgenomen en waar nodig aangepast aan de eisen en wensen van deze tijd. De Kadernota met de modelregels, behorend bij de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) is daarbij een voorname richtlijn. Zo is de keuze gemaakt het Landschapsperspectief uit deze kadernota als grondslag te nemen voor de zonering en het onderscheid in een viertal agrarische bestemmingen. Voorts worden enkele gewenste ontwikkelingen, in lijn met de afspraken uit de ISG, binnen het plangebied mogelijk gemaakt door middel van flexibiliteitsbepalingen, zoals afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Tot slot zijn enkele concrete wensen of verzoeken in het bestemmingsplan bij recht geregeld. Voor deze verzoeken is afzonderlijk onderzoek uitgevoerd en aangetoond dat er geen belemmeringen zijn aan het verzoek medewerking te verlenen.

Overige concrete wensen of verzoeken, waarvoor nader onderzoek noodzakelijk bleek en niet waren afgerond voor het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage lag, zijn niet verwerkt in het bestemmingsplan Buitengebied. Deze ontwikkelingen zullen enkel mogelijk gemaakt worden via een afzonderlijke planherziening. Waarvan onderhavig bestemmingsplan Zeestraat 50 Noordwijkerhout er één van is.

De betreffende gronden aan de locatie Zeestraat 50 zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2015 Een groot deel van de betreffende gronden is bestemd ten behoeve van:

  • Agrarisch – Bollenteelt - Bollenzone 1
  • Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2
  • Wonen
  • Tuin

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0005.jpg"

De gewenste herontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Het vorenstaande houdt in dat er een zogenaamd ‘postzegelbestemmingsplan’ dient te worden opgesteld om de herontwikkeling van de locatie aan de Zeestraat 50 planologisch mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

In het eerste hoofdstuk wordt een korte inleiding gegeven. Het tweede hoofdstuk wordt gevormd door de uitgangspunten en ontwikkelingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie ingegaan op de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk vier wordt het beleid verwoord. Hoofdstuk vijf bevat vervolgens de verschillende milieuaspecten. In hoofdstuk zes wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot een verslag van de overlegreacties.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten En Ontwikkelingen

Het onderhavige bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsplan. In de paragrafen hieronder wordt aangegeven wat de ontwikkeling precies inhoudt en welke uitgangspunten er in acht genomen moeten worden. Eerst wordt de huidige situatie beschreven.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied langs de Zeestraat in Noordwijkerhout betreft een complex bestaande uit een grote kasruimte, een vrijstaande koelcel en een schuurkas. Het complex is inmiddels buiten gebruik. Verrommeling en verpaupering treden door deze leegstand op.

Het bedrijfscomplex is gelegen in de Noordzijderpolder en bevindt zich tussen de bebouwde kom van Noordwijkerhout met het voormalige Bavoterrein. De Noordzijderpolder is gelegen in een strandvlakte, net achter de duinrand en voor de bosrijke strandwal. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport, welke is opgesteld om de toekomstige ontwikkelingen van het gebied handvaten en structuur te bieden, is de Noordzijderpolder aangegeven als een waardevol zichtvenster door de openheid van het bollengebied.

Het kassencomplex is duidelijk in het landschap zichtbaar en ligt tegen het open landschap van de bollengronden ten noorden van Noordwijkerhout. Het perceel is onderdeel van een, van nature, rafelige groene rand van het dorp met daarin functies als boerenbedrijven met kassencomplexen, woningen, tuinen en bospercelen al dan niet als onderdeel van zorginstellingsterreinen. De rand is de grens van een duidelijk open zone tussen de kern en de duinrand met daartegen de verschillende vakantieparken.

Tegen de locatie staat, aan de zijde van de kern, een stevige houtwal die de achterliggende gronden richting de kern aan het oog onttrekken.

Vanaf de Zeestraat is langs de Bavosloot een entree aanwezig, die de kassen en enkele andere gronden met bebouwing ontsluiten.

Kenmerkend van deze rand is de verspringende lijn van de bomenrand langs het open landschap, met her en der bouwwerken zoals woningen, kassen en schuren. De locatie is op de grens gelegen van het open landschap, en het groen besloten landschap van de zorginstellingen op het Sint Bavoterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0006.jpg"

2.2 Toekomstige Situatie

Door de sanering van het bestaande kassencomplex en de bedrijfsbebouwing zullen de visuele belemmering op het landschap worden weggenomen.

Langs de Zeestraat in Noordwijkerhout worden zeven vrijstaande woningen geprojecteerd. De woningen volgen de Zeestraat en liggen aaneengesloten in een haak-vorm lans de weg. De grond is thans in gebruik als tuinderij met daarbij een kas. De grond waarop deze kas stond wordt weer tuingrond (bollengrond).

De stevige houtwal die het Bavo-terrein begrenst wordt door gezet zo zijn de woningen landschappelijk af geschermen van de open strandvlakte. De zeven woningen gaan als het ware horen bij de Bavo-ontwikkelingen. De bestaande houtwallen worden doorgezet met een nieuwe houtwal die er voor zorgt dat in de toekomst de woningen niet of nauwelijks zichtbaar zijn. De dorpsrand krijgt een eenduidig groen beeld

Aan de noordwestzijde van de locatie, waar nu een duiker is gelegen, wordt een watergang gerealiseerd. Deze watergang verbind de verder achtergelegen sloten. Twee smallere watergangen, gelegen op de locatie, worden gedempt.

Ten oosten en ten noorden van Zeestraat 50A verzoekt de eigenaar van perceel 50A een bestemmingswijziging van 241m2 “Agrarisch naar Wonen”.

De Zeestraat is toegankelijk door het aangelegde regionale fietsnetwerk en het bestemmingsverkeer.

Aan onderhavig planinitiatief ligt de visie Landschappelijke inpassing Zeestraat, Noordwijkerhout met de datum 12/09/2018 van Rrog.

Het plangebied handelt over de uitgiften van 6 greenpoortwoningen en 1 ruimte voor ruimte woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0007.jpg"

Verkeer en parkeren

De locatie wordt ontsloten vanaf de Zeestraat. Via de Zeestraat kan in zuidwestelijke richting naar Noordwijk worden gereden en in oostelijke richting naar Noordwijkerhout. De Zeestraat sluit in zuidwestelijke richting aan op de Schulpweg. De Schulpweg aan op de N443 (Noordwijkerhout-Noordwijk) welke een aansluiting heeft op de N206 (Haarlem-Leiden). De Zeestraat zet zich voort in noordoostelijke richting als fietspad.

De Zeestraat is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.

Parkeren

Op eigen terrein en op de diverse insteekhavens kunnen voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Tevens is er gelegenheid om aan de Zeestraat te parkeren, er zullen 8 langsparkeer plaatsen op de openbare weg worden gerealiseerd.

Agrarische doeleinde bollenteelt

De gronden die in de verbeelding van het bestemmingsplan zijn opgenomen voor Agrarische doeleinden bollenteelt zijn bestemd voor 1e klas bollenteelt.

Water

De verharding in de huidige situatie is circa 5.280m2 de verharding in de nieuwe situatie is circa 4.150m2. Op de locatie zijn 2 watergangen aanwezig deze hebben een oppervlak van 147m2. In de nieuwe situatie worden deze watergangen gedempt. Ter plaatsen van de duiker wordt een nieuwe watergang gecreëerd met een oppervlak van 267m2. Per saldo neemt het verhard oppervlak af en het oppervlak watergangen toe.

2.3 Beeldkwaliteit

De woningen worden vrijstaand gebouwd. De zichtbare massa van de woningen wordt beperkt door de uitvoering in één bouwlaag met een kloeke kap of twee lagen met een minder opvallende kap.

De nieuwe woningen krijgen een gedekte natuurlijke kleurstelling van bijvoorbeeld baksteen of houtkleur. Daken krijgen een donkere kleurstelling zoals antraciet of donkerrood. Uitgesloten zijn wit en wittinten spiegelend en glimmende materialen.

De landschappelijke inpassing wordt in paragraaf 2.4 uitvoerig beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0008.jpg"

2.4 Ruimtelijke En Landschappelijke Inpassing

Door Rrog is een visie Landschappelijke inpassing Zeestraat Noordwijkerhout

d.d. 11.12.2018 opgesteld. Deze visie is als bijlage zowel bij voorliggende toelichting als bij de regels van het bestemmingsplan toegevoegd.

Opgave

Langs de Zeestraat in Noordwijkerhout zijn zeven vrijstaande woningen geprojecteerd. De woningen volgen de Zeestraat en liggen aaneengesloten in een L-vorm langs de weg. De grond is thans in gebruik als tuinderij met daarbij een kas. De grond waarop deze kas stond wordt weer tuingrond (bollengrond). Tussen de woningen ligt een smalle oprit naar het nieuwe vrijgekomen tuinders-perceel. De visie Landschappelijke inpassing Zeestraat Noordwijkerhout geeft inzicht op welke wijze de woningen landschappelijk kunnen worden ingepast.

Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0009.jpg"

Omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0010.jpg"

Ligging

De Zeestraat ligt aan de rand van de strandvlakte, op de overgang van het meer ruimtelijk gesloten gebied van het Bavo-terrein en de strandvlakte. De rand bestaat uit een half-open landschap. Op de historische kaarten is dit goed te zien. Het huidige kassencomplex en in de toekomst de zeven woningen zijn duidelijk zichtbaar vanuit het landschap (Schulpweg en Kraaierslaan). De huidige dorpsrand wordt afgeschermd met een stevige houtwal. Aan de Zeestraat liggen nog enkele woningen, kassen en schuren in het zicht. Het is een rafelige dorpsrand met veel groen. Een kleiner deel van de locatie ligt aanmerkelijk hoger (circa 1,4 meter).

Visie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0011.jpg"

Visie en ontwikkeling

De locatie met de zeven woningen grenst direct aan de grote bouwontwikkeling op het Bavo-terrein. Hier zijn 660 nieuwe woningen geprojecteerd. Wanneer de locatie op en hoger schaalniveau wordt beschouwd sluit deze in ruimtelijke zin aan bij de bouwontwikkelingen van het Bavo-terrein. Het idee is de stevige bossingel die het Bavo-terrein begrenst door te zetten en de woningen landschappelijk af te schermen van de open strandvlakte. De zeven woningen gaan als het ware horen bij de Bavo-ontwikkelingen. De bestaande bossingel worden doorgezet met een nieuwe houtwal die er voor zorgt dat in de toekomst de woningen niet of nauwelijks zichtbaar zijn. De dorpsrand krijgt een eenduidig groen beeld.

Ontwerp Zeestraat

De deels sloot deels duiker langs de dorpsrand wordt doorgetrokken en verbindt twee bestaande sloten. Op deze manier ontstaat er een duidelijk grens tussen het bouwdeel en het tuindersdeel van de locatie. In het ontwerp wordt voldoende water aangelegd. Voor de oprit van het bollenperceel komt een dam. Langs de Zeestraat ligt een smalle groenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0012.jpg"

De bossingel

Voor de bossingel is een groenstrook met een breedte van 5 meter gereserveerd, en heeft op de verbeelding de specifieke aanduiding landschappelijke inpassing’ gekregen om de bossingel te waarborgen. De bossingel is volledig dicht en heeft geen open gaten. De beplantingskeuze is vergelijkbaar met de reeds bestaande bossingels. Hierbij wordt gedacht aan inheemse soorten zoals: meidoorn, zwarte els, zomereik en gewone esdoorn. De singel kan worden beheerd als bosplantsoen. Dit betekent dat een deel van het hout wijkt en dat enkele bomen worden aangewezen als blijvers. Blijvers hebben een maximale hoogte van 12 á 15 meter. Bij de keuze van de blijvers kan worden gekeken naar de mate van transparantie van de singel en doorzicht-mogelijkheden vanuit de woningen. Voorop staat dat de bossingel vanuit de omgeving een aaneengesloten dichte singel blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0014.jpg"

Opzet van de woningen en kavels

De woningen worden vrijstaand gebouwd. De zichtbare massa van de woningen wordt uitgevoerd in één of twee bouwlagen met een kap. De nieuwe woningen krijgen een gedekte kleurstelling. Daken zijn donker en hebben een matte afwerking om spiegeling te voorkomen. De kavels zijn voldoende groot voor een groene landschappelijke sfeer. Op de erfafscheidingen tussen de kavels onderling en bij de grenzen aan de openbare ruimten zijn beukenhagen voorzien met een minimale hoogte van 2.00 meter. De aansluitingen dienen nader te worden uitgewerkt. Het plandeel dat hoger ligt wordt een aparte bouwkavel die aansluit bij de aanpalende bestaande woningen die ook hoger zijn gelegen.

Voorbeeld beplanting bossingel

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0015.jpg"

Conclusie

Door een goede landschappelijke inpassing van de woningen is de ruimtelijke kwaliteit in het gebied gegarandeerd. Van belang daarbij is dat de bossingel gehandhaafd blijft en dat de bestaande kas wordt verwijderd. Het water zorgt voor een heldere grens tussen woongebied en bollengebied.

Hoofdstuk 3 Juridische Planomschrijving

3.1 Planvorm

Zoals al in het vorige hoofdstuk is beschreven is het onderhavige plan een ontwikkelingsplan. Het ontwikkelingsplan wordt gedetailleerd uitgewerkt zoals dat in de visie Landschappelijke inpassing Zeestraat, Noordwijkerhout met de datum 12/09/2018 van Rrog is vastgelegd. Ten aanzien van de woningtypen bevat dit bestemmingsplan nog enige flexibiliteit, op deze manier kan er gemakkelijk ingespeeld worden op de fluctuerende woningmarkt.

3.2 Bestemmingsregeling

De opzet van het bestemmingsplan is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) van de RO-standaarden 2012.

Verbeelding

Op de verbeelding wordt met vlakken, coderingen en arceringen aan de gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsplan zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is conform IMRO 2012 (informatiemodel ruimtelijke ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Dit ter bevordering van de duidelijkheid van plannen. Doordat alle plannen op basis van de zelfde regels worden opgebouwd kunnen plannen makkelijker vergelijken worden.

Planregels

De planregels regelen het gebruik van de gronden en bevatten bouwregels. De planregels zijn in vier hoofdstukken ingedeeld, te weten: Inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. Deze vier hoofdstukken worden hieronder toegelicht.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk wordt een aantal begrippen verklaard dat gebruikt wordt in het bestemmingplan. Door deze begrippen vast te leggen, kan er geen onduidelijkheid bestaan over de betekenis van de begrippen. Ook bevat hoofdstuk 1 het artikel ‘Wijze van meten’. Hierin wordt beschreven hoe de maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofstuk 2: Bestemmingsregels

De bestemmingen die in dit plan voorkomen worden hieronder kort toegelicht.

Agrarisch – Bollenteelt – Bollenzone 1 De bestemming Agrarische – Bollenteelt – Bollen zone 1, is toegekend aan de uitoefening van een bollenteeltbedrijf met behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden
Groen Binnen de groenbestemming worden de groene elementen vastgelegd. Om de bossingel te waarborgen is deze met een specifieke aanduiding aangeduid.
Verkeer De bestemming ‘verkeer’ is toegekend aan de ontsluitingswegen en aan de woonstraten.
Water Vaarwegen, waterlopen en waterberging is bestemd als ‘water’.
Wonen Binnen de woonbestemming zijn gronden aangewezen behorende bij wonen en aangrenzend aan wonen.
Woongebied De bestemming ‘woongebied’ is toegekend aan greenpoort en ruimte voor ruimte woningen

Groen

De groenvoorzieningen binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming Groen. Naast groenvoorzieningen zijn tevens bermen, bermsloten en parkeren toegestaan binnen deze bestemming. Het bouwen van gebouwen is binnen de bestemming niet toegestaan. Enkel het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 3 m is toegestaan. Voor de landschappelijke inpassing binnen het plangebied geld dat er uitsluitend een groenvoorziening middels een bossingel aanwezig mag zijn.

Verkeer

Doorgaande wegen zijn bestemd met de bestemming Verkeer. In het kader van milieu is in de bestemming het aantal rijbanen beperkt tot 2x1. Hiermee wordt voorkomen dat in die gevallen waar de bestemming breed genoeg is, het aantal rijbanen zonder meer vergroot kan worden.

Water

In de bestemming is een regeling opgenomen voor de watergangen, verkeer te water, bruggen en ondergeschikt groen.

Wonen

Binnen de bestemming wonen mag 30% van de vloeroppervlakte van de betreffende woning inclusief bijgebouwen met een maximum van 50 m² worden aangewend voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. De inhoudsmaat van woningen, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m3..

Woongebied

Voor het woongebied is een flexibelere regeling gecreëerd. Hierdoor hoeven toekomstige wijzigingen in de stedenbouwkundige opzet van het plandeel niet direct te leiden tot de noodzaak om het bestemmingsplan te wijzigen.

De flexibelere regeling komt onder meer terug door het opnemen van ruimere bouwvlakken zodat er de mogelijkheid is om te schuiven met de ligging van woningen binnen het bouwvlak.

In de regels en op de verbeelding zijn wel voorwaarden opgenomen in verband met het maximum aantal woningen, 7 stuks. Binnen deze bestemming gaat woningbouw gerealiseerd worden, maar de plannen zijn nog niet in een vergenoeg gevorderd stadium om rechtstreeks te worden bestemd. Binnen deze bestemming zijn randvoorwaarden opgenomen waaraan het plan moet voldoen, zoals het maximum aantal woningen, onderlinge afstand, rooilijn en de maximale bouwhoogte.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

De regels die in hoofdstuk drie staan gelden voor elke bestemming die hierboven is uitgelegd. Hieronder wordt nader verklaard welke algemene regels dit bestemmingsplan kent.

Antidubbeltelbepaling

In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een bouwvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om bouwvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene gebruiksregels

Hierin wordt vastgelegd dat gronden alleen gebruikt mogen worden ten behoeve van de onderliggende bestemming. Strijdig gebruik is niet toegestaan.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de ontheffingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene ontheffingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken en een regeling met betrekking tot mantelzorg.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling.

Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregels is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

AMvB Ruimte en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De op 13 maart 2013 in werking getreden Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke opgaven en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee zal omgaan. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Duurzaamheidsladder

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Noordwijkerhout heeft met de andere Duin- en Bollengemeenten in 2016 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek gewijzigd vastgesteld.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro.

De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
  • De stedelijke ontwikkeling ligt buiten bestaand stedelijk gebied, wat nu?
  • Rol van de provincie

Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

Conclusie

De ontwikkeling bedraagt 10 woningen dit is minder dan 12 woningen. Er is geen spraken van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast is het plan opgenomen in de regionale afgestemde woningbouwplanlijst en goedgekeurd is door het college van Gedeputeerde Staten op 20 september 2016.

4.2 Provinciaal Beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

Op 9 juli 2014 is de Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: VRM) door de provincie Zuid-Holland vastgesteld deze is geactualiseerd en vastgesteld 14 december 2016. Deze visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dit betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern van deze filosofie is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit vier documenten, te weten: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

Vier thema's

In de VRM zijn vier thema's onderscheiden:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van de verandering naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Voor de greenport Bollenstreek is het beleid gericht op behoud en versterking van het bollencomplex met een duurzame, ruimtelijke kwaliteit. Dit bollencomplex (teelt en handel) is niet alleen van groot economisch belang, het is ook de drager van de landschappelijke, recreatieve en toeristische functies. Binnen de greenport ligt de toeristische trekker Keukenhof en de Bollenstreek zelf geldt als topgebied cultureel erfgoed. Op de functiekaart is deze greenport aangeduid als: agrarisch landschap-bollenteelt. Om de greenport te laten functioneren is behoud van het bollenteeltareaal van belang.

Naast behoud van bollenteeltareaal is het ook van belang om ruimte te bieden aan teelt onder glas en bedrijvigheid die aan de bollenteelt is gebonden. Voor schaalvergroting van bollenbedrijven moet ruimte komen door aan bollenteelt gerelateerde glastuinbouwlocaties te herstructureren, verspreid gelegen glasopstanden te verplaatsen naar glastuinbouwgebieden en leegstaande en vrijkomende bebouwing te saneren.

Herinrichting om de productieomstandigheden te verbeteren moet gepaard gaan met verbetering van de landschappelijke kwaliteit binnen het bollenteeltareaal.

Actualisering regionale woonvisies per 1 juli 2017

Om beleidsmatig de basis te bieden voor de volgende ronde van actualisering van de regionale woonvisies, is het nodig de teksten hierover in het Programma ruimte aan te passen. GS hebben de regionale woonvisies aanvaard tot 1 juli 2017. Vóór die tijd is aan de regio’s gevraagd de visies te actualiseren. Bij deze actualisering zet de provincie in op een doorontwikkeling van de regionale woonvisies, samen met de gemeenten en regio’s, om ze kwalitatiever en integraler te maken.

De regio Holland Rijnland is nu bezig met deze actualisering, Dit woningbouwplan is onderdeel van de regionale af te stemmen woningbouwplanlijst.

Provinciale Verordening Ruimte 2014

In samenhang met de structuurvisie, is ook de Verordening Ruimte (2014) opgesteld. Deze Verordening is geactualiseerd op 14-12-2016. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in alle bestemmingsplannen van de gemeente. De volgende bepalingen zijn relevant voor het bestemmingsplan de Zeestraat 50:

‘Ruimte voor ruimte’;

de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen danwel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of op een andere passende locatie. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;
  • voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m2 gebouwen, iedere 5.000 m2 kassen of iedere 2,25 ha boom- en sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  • de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • de gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007;
  • de kassen zijn gelegen buiten de gebieden voor glastuinbouw (met uitzondering van de transformatiegebieden).

600 greenportwoningen Duin- en Bollenstreek

600 nieuwe woningen zoals bedoeld in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek (Gedeputeerde Staten, 16 mei 2006), onder de volgende voorwaarden:

  • de woningen worden niet opgericht binnen het Kroonjuweel Landgoed Keukenhof zoals op genomen in de provinciale structuurvisie;
  • de opbrengst van de bouw van de woningen wordt afgedragen aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij ten behoeve van de projecten uit het meerjarenprogramma.
  • woningen in bebouwingslinten Nieuwe woningen in bebouwingslinten onder de volgende voorwaarden:
  • de woningen worden gebouwd op ongeveer dezelfde locatie als de gesaneerde bebouwing;
  • de woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • financiële compensatie is geregeld.

Conclusie:

Onderhavige ontwikkeling is passend binnen het provinciaal beleid.

4.3 Regionaal Beleid

Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (ISG)

De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport heeft een integraal karakter en geldt voor het hele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (Hillegom, Lisse, Noordwijkerhout, Teijlingen, Noordwijk en Katwijk). De visie gaat vooral in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek en dit in combinatie met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.

Het grondgebied van de gemeente Noordwijkerhout valt binnen deze visie. Omdat de ISG betrekking heeft op het buitengebied van de binnen het gebied liggende gemeenten, zal de structuurvisie voor Noordwijkerhout op die gebieden waar beide structuurvisies elkaar raken goed afgestemd moeten worden op de ISG. Onderhavige structuurvisie heeft geen overlap met de ISG, maar het is wel belangrijk dat het beleid uit beide visies (vooral langs 'de fysieke randen') elkaar bevestigt en versterkt.

Een belangrijk doel van de ISG is het creëren van een sterke Greenport, die goed ontsloten is, waar het uitstekend dorps wonen en prima recreëren is. Daarbij is het belangrijk om het open landschap in stand te houden, maar tegelijk ook ruimte te bieden voor vitaliteit en dynamiek.

Met de vaststelling van deze Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2016 kiezen de gemeenten, in navolging van de RSV, duidelijk voor economische structuurversterking van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit omdat een vitale Greenport niet kan zonder vitaal landschap. Deze keuze houdt onder meer in dat:

  • de economische herstructurering van de Greenport centraal staat;
  • de gemeenten de herstructureringsopgave zullen combineren met l landschapsverbetering;
  • de gemeenten verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan;
  • met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is;
  • de gemeenten het areaal aan 1e klas bollengrond van 2625 hectare duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden (waaronder harde tijdgebonden compensatiegaranties) toestaan (zie hoofdstuk 5 Uitvoering);
  • primaire greenportfuncties, zoals bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme (inclusief greenportgerelateerde handel en dienstverlening), krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet primaire greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.

Om in de eigen behoefte te voorzien is volgens de Regionale Woonagenda in de zes gemeenten van de Greenport Duin- en Bollenstreek tot 2030 een netto toevoeging van 11.000 woningen noodzakelijk. Daarnaast bedraagt de bovenregionale opgave waarover in het kader van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek bestuurlijke afspraken zijn gemaakt 5200 woningen. Daarbij gaat het om 4000 extra woningen voor de bollengemeenten, zoveel mogelijk te realiseren binnen bestaand stads- en dorpsgebied en aanvullend op de in de ISG en in het provinciale programma ruimte opgenomen locaties binnen de voormalige contouren, 600 woningen specifiek voor de ontwikkeling van de locatie Bronsgeest te Noordwijk en 600 greenportwoningen op niet nader geduide locaties in het buitengebied van de zes bollengemeenten.

Greenportwoningen Om het herstructureringsproces en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te financieren is in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek afgesproken om 500 Offensief- woningen (dun en duur) en 100 zogenaamde landgoedwoningen (heel dun en duur) in het buitengebied te bouwen.

In de Regionale Woonagenda zijn deze twee categorieën samengevoegd tot 600 Greenportwoningen. Het voornemen is om (tenminste) 60 procent van die woningen te concentreren op enkele locaties in de Greenport, waaronder de locaties Vinkeveld-Zuid in Noordwijk, Abeelenpark in Noordwijkerhout en Voorhouterweg in Rijnsburg.

Compensatiewoningen

Met gebruikmaking van de provinciale Ruimte-voor-Ruimte regeling hebben in de achterliggende periode diverse saneringen van oude bollenteeltbedrijven en verspreid oud glas plaatsgevonden. Dit heeft onmiskenbaar tot een betere ruimtelijke kwaliteit en een grotere openheid geleid op de saneringslocaties. Op de locaties waar compensatiewoningen gebouwd worden kan zich echter een vermindering van de openheid voordoen. Hier is bij de evaluatie nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. In de ISG2009 was reeds opgenomen om tenminste de helft van de compensatiewoningen binnen locaties voor greenportwoningen te concentreren. De provinciale Ruimte-voor-Ruimteregeling is vervallen. In het Afsprakenkader Vitale Greenport was het streven opgenomen om ter vervanging een intergemeentelijke regeling vast te stellen. In samenspraak met het Overlegplatform Greenport RO zijn de greenportgemeenten tot de conclusie gekomen dat het de voorkeur verdient om optimaal in te zetten op de mogelijkheden en instrumenten van de GOM en vooralsnog geen nieuwe Ruimte-voor-Ruimteregeling op te stellen. Op deze wijze zullen er per saldo uiteindelijk minder woningen gerealiseerd worden in het buitengebied en kan betere regie plaatsvinden over de locaties. Indien de komende jaren alsnog behoefte blijkt aan het opstellen van een afzonderlijke intergemeentelijke Ruimte-voor-Ruimteregeling dan gelden de bepalingen die ten aanzien van compensatiewoningen in de ISG zijn opgenomen.

Noordwijkerhout heeft met de andere Duin- en Bollengemeenten in 2016 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek gewijzigd vastgesteld.

Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020

Holland Rijnland kent in grote lijnen vier karakteristieke landschappen: de Aaneengesloten Stedelijke Agglomeratie (van Katwijk tot en met Leiden en de stad Alphen aan den Rijn met de Oude Rijn als verbindend element), de Kustzone, de Bollenstreek en het Groene Hart.

De Bollenstreek

Doel:

Herstructureren en versterken van een vitaal bollencomplex en de landschappelijke kwaliteit, inclusief glastuinbouw. Het in stand houden van het dorpskarakter en de sociale structuur.

Dilemma:

Druk van woningbouw en overige ruimteclaims, zoals bedrijventerreinen, veeteelt en detailhandel op het open gebied vormen een bedreiging voor de bollenteelt en kunnen de bereikbaarheid negatief beïnvloeden.

De keuzes van Holland Rijnland zijn:

  • Oprichting van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij door de gemeenten in de Greenport Duin- en Bollenstreek: Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen.
  • Bevestiging van de afspraak gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek: 2.625 hectare bollengrond.
  • Ontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek heeft de voorkeur bij de afweging van de ruimtelijke ontwikkeling.
  • Ruimte voor de Greenport-gerelateerde bedrijvigheid.
  • Glastuinbouw in concentratiegebieden (Trappenberg/Kloosterschuur in Rijnsburg, Zijlhoek/De Woerd in Valkenburg en Roversbroekpolder in Lisse).
  • Ruimte bieden aan het herstel van de cultuurhistorische landschappelijk waarde (dorpskarakter).
  • Investeren in het open landschap met nadruk op de open vensters en tegengaan van de verrommeling.
  • Maximaal 2.900 woningen tot 2030 buiten de rode contouren geclusterd.
  • Bereikbaarheid van de Bollenstreek verbeteren.
  • Graslanden met grote natuurwaarden behouden (Polder Elsgeest en Polder Hogeweg).
  • Betere profilering van recreatieve en toeristische mogelijkheden in de Bollenstreek (bijvoorbeeld congrescentrum Leeuwenhorst).
  • Investeren in onder andere de ecologische verbindingszone Kaag-kust.

Regionale woonagenda Holland Rijnland 2017

De gemeenten in Holland Rijnland kennen een traditie van samenwerking. De afgelopen jaren zijn gezamenlijk verschillende keuzes gemaakt, die invloed hebben op het wonen in de regio. Gericht op een beter functionerende woningmarkt, maar ook vanuit de regionale ontwikkeling, werken, kantoren, verduurzaming, etc. Met de RWA bouwen zij voort op deze gezamenlijke keuzes. Doel is om daarmee het wonen in de regio te versterken. Tot op heden was RWA vooral gericht op afstemming van het aantal te bouwen woningen. Met de nieuwe RWA voegen ze daar de gewenste kwalitatieve richting aan toe. Enerzijds vraagt dit een goed evenwicht tussen vraag en aanbod op de regionale woningmarkt, mede ten behoeve van de opgave om 30.000 huishoudens extra te huisvesten in de regio. Anderzijds geeft de RWA aan wat waardevolle strategieën zijn om de regio als plek om te wonen te versterken.

Tussen 2017 en 2030 ligt er een regionale nieuwbouwopgave van tussen 23.500 en 30.000 woningen. Om tempo te kunnen maken is het belangrijk plannen uit te werken die aansluiten bij de marktopnamecapaciteit.

Naast de woningproductie voor de regionale behoefte, wil de regio ook ruimte bieden om de economische ontwikkeling van de regio te versterken, zoals op locaties rond belangrijke (boven)regionale werkgelegenheidsconcentraties als Bio-Science, Estec en de Greenports (GOM, Boskoop en Aalsmeer).

Snel meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling, in een regio waar het woekeren is met ruimte, vraagt om keuzes. Keuzes die richting geven aan de gewenste (kwalitatieve) ontwikkeling voor het wonen in de regio: om zo de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen. De regio maakt daartoe de volgende keuzes. Essentieel in de RWA is dat de kwalitatieve ontwikkeling van de regio voorop staat. Woningbouw is daaraan ondersteunend

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling is passend binnen het regionaal beleid Holland Rijnland, Greenpoort Duin- en Bollenstreek en afspraken vanuit Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek .

4.4 Gemeentelijk Beleid

Gemeentelijk verkeers- en vervoerplan 2012-2022
Het gemeentelijk verkeers- en vervoerplan is samen met de structuurvisie opgesteld. Beide visies haken op elkaar in. De opgaven die in de structuurvisie worden benoemd zijn mede gebaseerd op gegevens die uit het verkeers- en vervoerplan naar voren zijn gekomen. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan berekende verkeersstromen in de toekomst en de impact hiervan in termen van intensiteit, capaciteit en veiligheid op de huidige wegenstructuur. Andersom houdt het verkeers- en vervoersplan rekening met bepaalde ontwikkelingen die in de structuurvisie aan bod komen. Hierbij moet vooral worden gedacht aan de consequenties voor bouwopgave van 1.800 woningen in de periode 2005-2020. Belangrijk uitgangspunt daarbij is het motto ‘eerst bewegen en dan bouwen’.

Nota Archeologie (2008)

Het archeologische beleid van de gemeente Noordwijkerhout is gericht op het behoud van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast is archeologisch onderzoek een vast onderdeel bij de planvorming. Plannen worden getoetst aan het belang van het behoud van archeologisch erfgoed en de consequenties voor het archeologische bodemarchief worden nagegaan. Door middel van de archeologische waardenkaart kan worden nagegaan of de gronden on het plangebied een archeologische betekenis hebben. De nota archeologie geeft aan welke gebieden hoge en lage verwachtingswaardes hebben en welke stappen ondernomen moeten worden om het archeologische erfgoed te behouden.

Woonvisie 2015, inclusief aanpassingen september 2017

De woonvisie begint met een wensbeeld hoe Noordwijkerhout er in 2025 uit zou moeten zien. Vervolgens wordt er aangegeven dat we dit wensbeeld kunnen bereiken door drie pijlers van woonbeleid te versterken, te weten:

  • Noordwijkerhout ontwikkelt zich als karakteristieke “dorpse” gemeente;
  • Kwetsbare doelgroepen: beschikbaarheid en betaalbaarheid;
  • Wonen, welzijn en zorg.

Per pijler wordt er steeds aangegeven wat er speelt, wat we willen, wat we doen om dit te bereiken, welk beleid hiertoe gevoerd moet worden en een opsomming van de benodigde maatregelen.

Noordwijkerhout ontwikkelt zich als karakteristieke “dorpse” gemeente

De gemeente groeit gedoseerd met aandacht voor de eigen bewoners. Een deel van de groei van Noordwijkerhout komt van mensen die terug willen keren naar Noordwijkerhout. Huishoudens van buiten de regio trekken we aan door middel van het realiseren van aantrekkelijke, karakteristieke woonmilieus.

De gemeente stuurt aan op diversiteit van de bevolking en versterking van de identiteit. Diversiteit van de bevolking betekent dat verschillende bevolkingsgroepen in de gemeente kunnen wonen, ongeacht hun inkomen.

Paraplu bestemmingsplan Parkeren en Wonen

Parkeernota

Via het plan wordt het naleven van de gemeentelijke parkeernormen verplicht gesteld. De parkeernorm is gebaseerd op kencijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (verder: CROW). In deze kencijfers is een range aangegeven waarbinnen een parkeernorm kan worden gekozen. De parkeernota geeft aan hoe binnen de gemeente Noordwijkerhout gekomen is tot de precieze normen en tot de precieze toerekening van bezettingsgraden.

Voorwaardelijke verplichting

Het voorzien in de juiste en voldoende parkeervoorzieningen is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dat betekent dat het niet alleen getoetst wordt op het moment dat een vergunning wordt verleend maar dat daarna ook voorzien moet worden in de juiste instandhouding van de voorzieningen. De behoefte aan parkeervoorzieningen komt voort uit het gebruik van gronden en opstallen. Het is daarmee een 'gebruiksregeling' en niet een bouwbepaling. Dat betekent dat er aan moet worden voldaan ongeacht of er (al dan niet vergunningplicht) gebouwd wordt.

Wonen

De nieuwe regeling voorziet tevens in een aanpassing/uitbreiding van de bestemmings- of Doeleindenomschrijving van een groot aantal bestemmingen. Het gaat dan om bestemmingen waar de woonfunctie globaal als 'het wonen' is omschreven. Het wonen is het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid of ander daartoe bedoeld object. Hierdoor zijn, zoals ook de intentie van de regeling in de geldende plannen altijd is geweest, woningen in principe weer bedoeld voor de vestiging van één huishouden. Deze omschrijving is veel gebruikt in gemengde bestemmingen, centrumbestemmingen en woonbestemmingen. Voor wat betreft bestemmingen waar bedrijfswoningen zijn toegestaan, volstaat de geldende regeling in de meeste gevallen. In bijvoorbeeld een agrarische bestemming wordt gesproken van 'het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering'. Het mag duidelijk zijn dat dit alleen wonen in bedrijfswoningen betreft.

Naast de aanpassing in de bestemmingsomschrijving is in de betreffende bestemmingen een gebruiksverbod toegevoegd waarin is bepaald dat 'het gebruik van een woning door meer dan één huishouden' strijdig is. Met dit gebruiksverbod wordt nogmaals benadrukt dat een woning niet is bedoeld voor de vestiging van meerdere huishoudens. Ter verduidelijking: Deze regeling verandert niets in bestaande en vergunde situaties maar is bedoeld om nieuwe ongewenste situaties te voorkomen.

Nota Parkeernormen Noordwijkerhout 2016 (2017)

De nota heeft als doel om de toepassing van de parkeernormen inzichtelijker te maken. Bij burgers, bedrijven en ontwikkelaars moet helder zijn hoe zij invulling kunnen geven aan parkeren. Ook juridisch dient de invulling van de parkeernormen gewaarborgd te zijn. Deze eenduidigheid dient ook een hoger doel, namelijk een leefbare en bereikbare gemeente. Essentieel zijn daarbij de volgende uitgangspunten:

  1. 1. De parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de leefbaarheid en bereikbaarheid van de gemeente;
  2. 2. Elke initiatiefnemer van (bouw)plannen is verantwoordelijk voor het realiseren van de eigen parkeeroplossing;
  3. 3. Een bouwinitiatief of wijziging van een functie van een locatie mag geen parkeerproblemen in de openbare ruimte veroorzaken c.q. vergroten.

Conclusie

De gewenste herontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied beschreven in paragraaf 1.3. Dit houdt in dat er een zogenaamd ‘postzegelbestemmingsplan’ dient te worden opgesteld om de herontwikkeling van de locatie aan de Zeestraat 50 planologisch mogelijk te maken. De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen het overig gemeentelijk beleid en er komen geen gemeentelijke belangen in het geding.

Hoofdstuk 5 Onderzoeken

5.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s verkeer, geluid, ecologie, luchtkwaliteit, geur, bodem, water, archeologie, duurzaamheid/ energieprestatie, externe veiligheid, milieuzonering, en landschap.

5.2 Planmer

In het collegevergadering 19 december 2017 is door middel van een m.e.r.-beoordelingsbesluit besloten dat voor voorliggend bestemmingplan het niet noodzakelijk is milieueffectrapportage op te stellen. Op basis van de daarvoor aangeleverde aanmeldnotitie is gebleken dat de ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft vanaf 17 januari 2018 zes weken ter inzage gelegen.

5.3 Verkeer

Verkeersstructuur

De locatie wordt ontsloten vanaf de Zeestraat. Via de Zeestraat kan in zuidwestelijke richting naar Noordwijk worden gereden en in oostelijke richting naar Noordwijkerhout. De Zeestraat sluit in zuidwestelijke richting aan op de Schulpweg. De Schulpweg aan op de N443 (Noordwijkerhout-Noordwijk) welk een aansluiting heeft op de N206 (Haarlem-Leiden). De Zeestraat zet zich voort in noordoostelijke richting als fietspad.

Recreatieve fietsers zijn een brede doelgroep: jonge gezinnen, racefietsers en ouderen. Door te zorgen voor een duidelijk recreatief fietsnetwerk wordt een grote groep bediend. Vanuit het provinciale fietsplan wordt de komende jaren gewerkt aan het tot stand brengen van het recreatieve fietspad tussen de Zeestraat en de Kraaierslaan en verder richting het terrein van Sancta Maria.

In de gemeente Noordwijkerhout worden twee wegcategorieën onderscheiden, namelijk erftoegangswegen (verblijfsgebieden) en gebiedsontsluitingswegen. Op erftoegangswegen geldt binnen de bebouwde kom een maximum snelheid van 30 km/uur en buiten de bebouwde kom maximaal 60 km/uur. Op gebiedsontsluitingswegen geldt een maximum snelheid van 50 km/uur binnen de bebouwde kom en 60 km/uur buiten de bebouwde kom.

Het Zeestraat is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.

In de huidige situatie zijn op de locatie kassen aanwezig. De kassen zullen gesloopt worden. In de toekomstige situatie zullen 6 greenpoort woningen en 1 ruimte voor ruimte woning op het perceel Zeestraat 50 worden gerealiseerd. Dit zal niet leiden tot noemenswaardig meer verkeer van en naar de locatie. De verkeersafwikkeling zal dan ook voldoende gewaarborgd blijven.

De wegbreedte in het eerste deel van de Zeestraat wordt verbreedt naar 4,5 meter door een deel van de berm tot de sloot te betrekken bij het weggedeelte. Diverse insteekhavens dienen om extra passermogelijkheden te creëren.

Parkeren

Een bouwinitiatief moet op eigen terrein kunnen voldoen aan de parkeervraag. In de Nota Parkeernormen Noordwijkerhout 2016 (2017) zijn de parkeernormen vastgesteld.

Voor de functie wonen bestaat de parkeernorm uit een bewoners- en bezoekersgedeelte. Het aandeel bezoekersplaatsen per appartement/woning is altijd 0,3 parkeerplaats per woning. Zowel het bewoners- als bezoekers-aandeel parkeerplaatsen wordt op eigen terrein aangelegd. Bij grootschalige woningbouwontwikkelingen (vanaf tien woningen) moeten de bezoekersparkeerplaatsen openbaar toegankelijk zijn en mogen deze zich niet in een afgesloten parkeervoorziening bevinden.

Een garage bij een woning wordt niet meegeteld als parkeermogelijkheid op eigen terrein. In de praktijk heeft bijna elke garage aan een woning of een bij een woning (aan)gebouwde garage een andere bestemming zoals bijkeuken, slaapkamer of kantoor. Hiermee wordt op voorhand rekening gehouden, zodat het aantal aan te leggen parkeerplaatsen voldoende duurzaam en toekomst vast is.

De mate van openbaarheid van het parkeeraanbod is belangrijk voor gecombineerd gebruik. Hoe meer parkeerplaatsen op eigen terrein bij woningen, hoe minder gecombineerd gebruik mogelijk is.

In de onderstaande tabel is de factor opgenomen voor bepaling van het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein bij woningen. In theorie is het mogelijk om meer parkeerplaatsen toe te kennen bij woningen in onderstaande tabel. De praktijk wijst echter uit dat niet alle beschikbare parkeerplaatsen op eigen terrein ook daadwerkelijk worden gebruikt. Daarom worden bij de onderstaande situaties minder parkeerplaatsen berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0016.jpg"

Aan parkeerplaatsen worden eisen gesteld zodat deze ook daadwerkelijk gebruikt kunnen worden. Deze eisen zijn vermeld in het boekwerk ASVV 2012 (december 2012) van het CROW dat (technische) gegevens / richtlijnen bevat over de maatvoering en technische uitvoering van parkeervoorzieningen. Uiteindelijk dient de vakafdeling naast de parkeernorm, ook het ontwerp van de parkeervoorzieningen goed te keuren.

De parkeernorm is in onderstaande tabel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0017.jpg"

De ontwikkeling bestaat uit 7 vrijstaande woningen deze hebben een minimum norm van 2,2 parkleerplaatsen inclusief 0,3 parkeer plaatsen voor bezoekers.

Elke woning afzonderlijk heeft een garage met een lange oprit van minimaal 10 meter, in de berekening telt dit voor 1,8 parkeerplaatsen. Er worden 8 parkeerplaatsen gerealiseerd op de openbare weg gerealiseerd middels langsparkeren. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernorm.

Conclusie

De bereikbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer is goed te noemen. De nieuwe ontwikkelingen zullen niet leiden tot noemenswaardig meer verkeer van en naar de locatie. Voor de woningen geldt een parkeernorm van 2,2 parkeerplaats per woning. Het berekeningsaantal bedraagt 1,8 parkeerplaats op eigenterrein en 1,1 parkeerplaats op de openbare weg middels langsparkeren.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het aspect verkeer.

5.4 Milieu

5.4.1 Geluid

Wegverkeerslawaai

Door Agel is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd dit is verwoord in de rapportage “Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Plangebied Zeestraat 50 te Noordwijkerhout” d.d. 27 november 2018 met project nummer 20140190.

Bij de nieuwe geluidgevoelige ontwikkeling dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidshinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen. De geluidbelasting dient per gezoneerde weg te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden.

In deze situatie is de meest nabij gelegen weg de Zeestraat. Voor deze weg is een maximum rijsnelheid vastgesteld van 30 km per uur. Op basis van deze snelheid is de Zeestraat niet gezoneerd overeenkomstig artikel 74 Wgh. De meest nabij gelegen gezoneerde weg betreft de Duindamseweg. Deze is gelegen op een afstand van circa 400 meter van het plangebied. Deze weg heeft een maximale zonebreedte van 250 meter. Gesteld kan worden dat het plangebied niet gelegen is binnen een geluidzone voor het wegverkeer en dat derhalve geen toetsing hoeft plaats te vinden aan de normstelling van de Wet geluidhinder.

Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt. Aangetoond dient te worden dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat ter plaatse van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

Voor een beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uitgegaan van een toetsing aan de Milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). De milieukwaliteitsmaat MKM Lden is een methode om de gecumuleerde geluidsbelasting te beoordelen op hinderlijkheid. Hiertoe wordt de gewogen geluidsbelasting (Lden) omgerekend naar de bijbehorende milieukwaliteitsmaat (MKM Lden).

Conclusie

In het kader van de RO procedure voor een ontwikkeling van 7 vrijstaande villa’s op het perceel Zeestraat 50 te Noordwijkerhout dient een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai te worden uitgevoerd.

De geluidsbelastingen zijn berekend met de Standaardrekenmethode II van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma Geomilieu versie 2.30.

De verkeersgegevens zijn ter beschikking zijn gesteld door de gemeente Noordwijkerhout. Uit de zonetoets op grond van de Wet geluidhinder blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen de geluidzone van een gezoneerde weg. Een toetsing aan de normstelling van de Wet geluidhinder is derhalve niet nodig. Volstaan kan worden met een beoordeling van het akoestisch klimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de cumulatieve geluidbelasting ter plaatse van het plangebied als gevolg van het wegverkeer op de Zeestraat maximaal 41 dB bedraagt. Hiermee blijft de geluidbelasting ruim onder de richtwaarde van 50 dB geldend voor een goed akoestisch klimaat. De kwaliteit van de akoestische omgeving kan dan ook als goed worden geclassificeerd. Daarnaast zijn er ook geen aanvullende geluidwerende gevelmaatregelen nodig. Wel dient voldaan te worden aan de in het Bouwbesluit voorgeschreven minimaal vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel van 20 dB.

5.4.2 Ecologie

In het kader van de RO procedure voor een ontwikkeling van 7 vrijstaande villa’s op het perceel Zeestraat 50 te Noordwijkerhout dient een quickscan Flora- en faunawet te worden uitgevoerd. Dit is verwoord in de rapportage “Quickscan Flora- en faunawet Plangebied Zeestraat 50 te Noordwijkerhout” van Agel d.d. 3 juli 2014.

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming ingegaan. De uitgevoerde quickscan Flora- en faunawet van 2014 zal bij het vaststellen van de bestemmingsplanwijziging dienen te voldoen aan de nieuwe Wet natuurbescherming. Ecologische onderzoeken zijn maximaal 3 jaar geldig, waardoor de geldigheidsduur van de quickscan uit juli 2014 bijna is verlopen. Om bovenstaande twee redenen is de quickscan opnieuw uitgevoerd inclusief een nieuw veldbezoek. Deze is verwoord in de rapportage Quickscan natuurwetgeving Plangebied Zeestraat 50 te Noordwijkerhout met projectnummer 01440190 d.d. 27 maart 2017. De quickscan natuurwetgeving is uitgevoerd ten behoeve van een bestemmingsplanwijziging voor de Zeestraat 50 te Noordwijkerhout. De bestemmingsplanwijziging moet de realisatie van 7 vrijstaande villa’s en circa 9.100 m² 1e klas bollengrond mogelijk maken.

Doel van de quickscan natuurwetgeving is het inzichtelijk maken of beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn en welke betekenis die hebben voor de verdere uitvoering. Tevens wordt bekeken of er door de geplande ontwikkeling negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden.

Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen in het kader van de natuurbeschermingswet 1998. Op een afstand 1 kilometer ten noordwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied “Kennemerland-Zuid”. Het Natura 2000-gebied betreft een habitatrichtlijngebied en PAS-gebied. Het plangebied is gelegen binnen de mogelijke effectenafstand voor stikstofdepositie. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft de sanering van kassen en de realisatie van 7 vrijstaande woningen en 1e klasse bollengrond. Deze wijziging van de gebruiksfunctie van het plangebied kan leiden tot een toename in uitstoot van

stikstofdepositie door cv-ketels en verkeersbewegingen. Op basis hiervan zijn significant negatieve effecten door stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet uit te sluiten en zal dit nader onderzocht dienen te worden. Andere verstorende factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, verdroging en verstoring door trilling, licht en geluid zijn met de voorgenomen planontwikkeling niet van toepassing.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Nationaal natuurnetwerk (NNN). Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot het NNN bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied. Met de voorgenomen planontwikkeling is er geen sprake van directe vernietiging van het NNN. Aangezien het beoogde plan geen directe relatie heeft met een gebied dat is aangewezen als NNN en geen verbindende functie vervult zijn negatieve effecten uit te sluiten. Van negatieve uitstralingseffecten door geluid, licht en verdroging op het Nationaal Natuurwerk is geen sprake. In het plangebied staan geen beschermde houtopstanden.

Soortenbescherming

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Deze zorgplicht geldt altijd en voor alle soorten, ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

Binnen het plangebied zijn geen potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor beschermde (vaat)planten aanwezig. Beschermde (vaat)planten worden dan ook niet binnen het plangebied verwacht. Aangeplante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten zijn niet beschermd in de Wet natuurbescherming (Wnb), omdat het geen natuurlijke groeiplaatsen betreft. Een ontheffing van de Wnb en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk.

Er zijn tijdens het oriënterende veldbezoek geen zoogdieren waargenomen. Gedurende het veldbezoek is grondig gezocht naar sporen zoals uitwerpselen, vraatsporen zoals afgebeten veren of loopsporen van onder andere marterachtigen. Deze zijn niet aangetroffen. Er zijn wel enkele graafsporen van hazen waargenomen. Verwacht wordt dat enkele soorten waarvoor door de provincie Zuid-Holland vrijstellingen is verleend zoals egel, haas en aantal muissoorten voor kunnen komen binnen de onderzoeklocatie.

Tijdens het veldbezoek zijn mogelijke rust- en verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen, op basis van de checklist inschatting vooronderzoek vleermuizen (vleermuisprotocol), onderzocht. In het plangebied zal het kassencomplex worden gesaneerd. Het kassencomplex biedt door de afwezigheid van onder andere spouwmuren en andere openingen geen rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen. Er zijn eveneens geen sporen of vleermuizen waargenomen. Het aantasten van eventuele aanwezige rust- en verblijfplaatsen is met de voorgenomen planontwikkeling niet aan de orde.

Door het ontbreken van bomen in het plangebied zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van boombewonende vleermuissoorten niet aan de orde.

Naast verblijfplaatsen zijn ook essentiële vliegroutes en foerageergebieden beschermd. Vliegroutes zijn lijnvormige elementen, vaak een bomenrij, waaraan vleermuizen zich oriënteren. Vleermuizen hebben deze oriëntatie nodig om zich van hun verblijfplaats naar hun foerageergebied te verplaatsen. Foerageergebieden kunnen onder andere bestaan uit bomen, opgaande gewassen en open water. Doordat opgaand groen in het plangebied ontbreekt, is het aantasten van vliegroutes en foerageergebieden met de voorgenomen planontwikkeling niet aan de orde en in de directe omgeving zijn voldoende alternatieve aanwezig.

Ten tijde van het oriënterend veldbezoek zijn rond vliegende kauwen, één dode heggemus en één levende heggemus waargenomen. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels zijn beschermd in het kader van de Vogelrichtlijn. In het plangebied is het mogelijk dat algemene vogelsoorten tot broeden komen (broedtijd circa half maart tot en met half juli). Broedende vogels in en direct rond het plangebied mogen niet verstoord worden met de voorgenomen planontwikkeling. Verstorende activiteiten zoals sloopwerkzaamheden dienen

daarom gestart te worden buiten de broedperiode. Als deze vogels bij het zoeken van een nestlocatie merken dat het plangebied en/of de directe omgeving te verstorend is door activiteiten, zullen ze elders een geschikte nestlocatie zoeken. Indien binnen de broedperiode gestart dient te worden met de voorgenoemde

werkzaamheden, is dit mogelijk als aantoonbaar is vastgesteld dat er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn.

Tijdens het veldbezoek is specifiek aandacht besteed aan de aanwezigheid van roofvogels en rust- en verblijfplaats van deze roofvogels. Nesten (of nesten van voorgaande jaren) van in bomen broedende jaarrond beschermde (roof)vogels en gebouwbewonende jaarrond beschermde vogelsoorten (zoals kerkuilen en hun roestplaatsen) zijn ten tijde van het oriënterend veldbezoek niet waargenomen. Ter hoogte van de te saneren kassen zijn geen roestplekken van roofvogels aangetroffen, tevens zijn de mogelijkheden om te zitten beperkt.

De mogelijkheid bestaat dat (roof)vogels op een andere manier gebruik maken van het plangebied, bijvoorbeeld als foerageergebied en/of als vaste aanvliegroute tussen verblijfplaats en foerageergebied. Direct buiten het plangebied zijn meerdere groene elementen aanwezig welke met de voorgenomen planontwikkeling ongewijzigd blijven. Het aantasten van het foerageergebied en/of groene elementen zal gezien de aard van de voorgenomen ruimtelijke ingreep en de afwezigheid van opgaand groen geen negatieve invloeden uitoefenen op het

leefgebied van (roof)vogels en er is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de omgeving van het plangebied.

Er zijn geen gierzwaluwen dan wel huismussen waargenomen. Het kassencomplex biedt geen ruimte (dakpannen etc.) voor de gierzwaluw dan wel de huismus.

Andere gebouw bewonende jaarrond beschermde vogelsoorten (zoals kerkuilen) en eventuele sporen (braakballen, roetsplaats etc.) zijn niet aangetroffen in het plangebied.

Het plangebied vormt een zeer marginaal leefgebied voor reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelde. Geschikte leef biotopen ontbreken. Het mogelijk aantasten van de leefomgeving van deze soortgroepen is met de voorgenomen planontwikkeling niet aan de orde.

Conclusie

Binnen het plangebied zijn geen potentiele natuurlijke flora en fauna soorten aanwezig. Echter gezien de aanwezigheid van rugstreeppad in nabijheid van het plangebied, wordt ter voorkoming van het in gebruik nemen van het plangebied door de rugstreeppad tijdens de bouw, aanbevolen om:

  • Tijdig zandige omstandigheden weg te nemen of de bouw af te ronden voor eind augustus (vanaf eind augustus gaan rugstreeppadden op zoek naar vergraafbare grond om de winter in door te brengen);
  • Als de bouw langere tijd wordt stilgelegd in braakliggende toestand, paddenschermen te plaatsen;
  • Afdekken of dempen van natte plekken.

5.4.3 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de

ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

Tabel: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

In de Wet milieubeheer (art. 5.16) wordt aangegeven dat het uitoefenen van bevoegdheden behorend bij bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (art. 5.16 Wm, lid 2 onder c), mogen worden uitgeoefend als wordt voldaan aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (art 5.16 lid 1 sub a Wm);
  • deze, per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt (art 5.16 lid 1 sub b Wm);
  • deze slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (art 5.16 lid 1 sub c Wm). Onder het vastgestelde NSL geldt als grens voor 'niet in betekenende mate bijdragen': 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10;
  • deze onderdeel is van regionaal programma van maatregelen (conform art 5.13 Wm) of van het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden (art 5.16 lid 1 sub d Wm).

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012, 2015 en 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de provinciale weg N206 onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse de rest van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de wegen ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

5.4.4 Stikstofdepositie

Door AGEL adviseurs is een onderzoek uitgevoerd naar stikstofdepositie in het kader van een RO procedure verwoord in de Memo - Stikstofdepositie Zeestraat 50 te Noordwijkerhout met nummer 20140190-01 d.d. 11 december 2019. De memo is opgenomen als Bijlage 10 bij de toelichting. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Nabij het plangebied liggen een aantal Natura 2000-gebieden, te weten ‘Kennemerland-Zuid’, ‘Coepelduynen’ en ‘Meijndel & Berkheide’. Doel van dit onderzoek is bepalen wat de bijdrage van het plan aan stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden is. Vervolgens is bepaald of deze resultaten leiden tot mogelijk significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en of een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.

Berekeningen

De berekening van de stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden is uitgevoerd met behulp van AERIUS calculator 2019 (versie oktober 2019). De calculator rekent op basis van het Operationele Prioritaire Stoffen model (OPS) van het RIVM.

In het onderzoek wordt uitgegaan van een worst-case situatie waarbij zowel realisatie en gebruik van de zeven woningen (maximaal planologisch mogelijk) plaatsvindt in 2020. Dit jaar is dan ook ingevoerd als zichtjaar.

De realisatie van dit plan zorgt voor de emissie van stikstof doordat de bouwactiviteiten verkeersbewegingen genereert en er (mobiele) werktuigen voorzien van verbrandingsmotoren op de bouwplaats in werking zijn.

Na realisatie van dit plan zijn als emissiebronnen relevant de verkeersbewegingen die als gevolg van dit plan worden gegenereerd en eventuele verbrandingsinstallaties die worden gebruikt om het pand te verwarmen.

Uit de berekening blijkt dat het plan geen rekenresultaten genereert die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr zodat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie.

Conclusie

Het bovenstaande houdt in dat als gevolg van de ontwikkeling, met betrekking tot stikstofdepositie, negatieve effecten op stikstofgevoelige habitat- en leefgebieden zijn uit te sluiten. De Wet natuurbescherming vormt dan ook in het kader van stikstofdepositie geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.4.5 Geur

In de Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) zijn regels gesteld aan de geuruitstoot van dierverblijven bij agrarische bedrijven. De kern van de wet is, dat voor verschillende diersoorten geuremissiefactoren zijn bepaald. Op basis van berekeningen wordt vervolgens de geurbelasting op nabijgelegen geurgevoelige objecten bepaald. Niet voor alle diersoorten zijn geuremissiefactoren vastgesteld. Voor sommige dieren zijn vaste afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten opgenomen.

Er bevinden zich geen professionele dierenverblijven in een straal van 100meter rondom de locatie.

De afstand van de perceelgrens van de zorgboerderij tot de woningen binnen het plangebied bedraagt circa 15 meter. Binnen de zorgboerderij kunnen op werkdagen maximaal 15 patiënten werken met een verstandelijke beperking. De werkzaamheden bestaan uit het verzorgen van dieren zoals konijnen, poezen, kippen, vogels, enkele paarden en een varken en het planten en oogsten van biologische groenten. De omvang van deze activiteiten kan niet gelijkgesteld worden met de reguliere agrarische bedrijfsvoering of de omvang van een kinderboerderij. Dit blijkt o.a. uit het lage bebouwingspercentage van 5% binnen het bouwvlak. Mede ook vanwege de bescherming van de patiënten zelf zal sprake zijn van een minimale milieubelasting. De beschikbare afstand van 15 meter kan dan ook als toereikend aangemerkt worden om zowel een goed woon- en leefklimaat te garanderen binnen het plangebied alsmede een goed verblijfsklimaat binnen de zorgboerderij.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Wgv. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot geur.

5.4.6 Bodem

Door BK Bodem B.V. is een gecombineerd verkennend bodem- asfalt-, verhardings-, en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit is verwoord in de rapportage ”Gecombineerd verkennend bodem- asfalt-, verhardings-, en asbestonderzoek Zeestraat te Noordwijkerhout” van BK met projectnummer 132563 d.d. 2 juli 2013.

Normering

De NEN 5740 is de norm voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek. Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit worden de resultaten van de chemische analyses van grond- en grondwatermonsters getoetst aan de bodemnormen die zijn vastgesteld in de vigerende wet- en regelgeving, inclusief richtlijnen opgesteld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Voor asbest in grond is een interventiewaarde van 100 mg/kg ds vastgesteld. Aan deze waarde zijn de gewogen asbestconcentratie (mg/kg ds) getoetst. Gewogen betekent het gehalte serpentijnasbest (chrysotiel) vermeerderd met tienmaal het gehalte amfiboolasbest (amosiet, crocidoliet). Indien de gewogen asbestconcentratie in grond boven 100 mg/kg ds is vastgesteld, is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest, ongeacht het volume.

In het Besluit en de regeling Bodemkwaliteit en in de CROW-publicatie 210 is asfalt teervrij bij een PAK-gehalte kleiner dan 75 mg/kg. Teerhoudend asfalt bevat een gehalte PAK groter dan 75mg/kg. Indien de concentratie de interventiewaarde van 75 mg/kg overschrijdt is het niet geschikt voor hergebruik.

Onderzoekshypothese en –strategie

Verkennend bodemonderzoek

Tijdens het vooronderzoek is geen informatie naar voren gekomen waardoor de aanwezigheid van een bodemverontreiniging op de locatie wordt verwacht.

Verkennend asbest-in-grondonderzoek ter plaatsen van kassen

Tijdens het vooronderzoek is informatie dat de aanwezigheid van verontreiniging met asbest wordt verwacht.

Verhardingsonderzoek puinpad

Het verhardingsonderzoek richt zich op het bestaande puinpad rondom de locatie. De hypothese voor het voor het verkennend asbest-in-puinonderzoek is “locatie onverdacht op het voorkomen van een asbestverontreiniging is het puinpad”.

Asfaltonderzoek

Ter plaatsen van de asfaltweg vanaf de Zeestraat tot aan het puinpad en de asfaltweg vanaf Zeestraat 52 tot aan de kas is het asfalt onderzocht op teerhoudendheid. Indien er een puinverharding onder het asfalt aanwezig is, is deze aanvullend indicatief onderzocht op de samenstelling en asbest. De asfaltweg vanaf de Zeestraat tot aan het puinpad is inmiddels vervangen.

Conclusies en aanbevelingen

Met het verkennend bodem-, asfalt-, verhardings-, en asbestonderzoek is de huidige bodemkwaliteit vastgesteld. Het uitvoeren van een nader onderzoek is niet noodzakelijk. Op grond van de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem bestaat volgens ons geen bewaar voor de voorgenomen locatie ontwikkeling.

Verkennend bodemonderzoek

De hypothese voor het verkennend bodemonderzoek ‘onverdacht op het voorkomen van matig tot sterk verontreinigingen’ is juist gebleken. Plaatselijk bevat de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) licht verhoogde gehalten kwik en pcb’s. In de ondergrond (0,4-1,0 m-mv) is plaatselijk een licht verhoogd gehalte PCB’s aangetoond.

Verkennend asbest-in-grondonderzoek ter plaatsen van kassen

De hypothese ‘de bodem ter plaatse van de kassen is verdacht op het voorkomen van een verontreiniging met asbest’ is onjuist gebleken. Analytisch is geen asbest aangetoond in de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) ter plaatsen van de kassen.

Verhardingsonderzoek puinpad

De hypothese voor het verkennend asbest-in puinonderzoek ‘locatie onverdacht op het voorkomen van een asbestverontreiniging in het puinpad’ is juist gebleken. In het materiaal ter plaatse van het puinpad is analytisch geen asbest aangetoond. Het materiaal voldoet op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit aan de eisen voor een niet vormgegeven bouwstof.

Asfaltonderzoek asfaltweg

Het teergehalte van het asfalt vanaf Zeestraat 52 tot aan de kas is lager dan 75 mg/kg ds. Het asfalt kan derhalve als teervrij asfalt worden afgevoerd. Het funderingsmateriaal onder de asfaltweg voldoet op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit aan de eisen voor een niet vormgegeven bouwstof. In het funderingsmateriaal is analytisch geen asbest aangetoond.

Beperking van het onderzoek

De in deze rapportage opgenomen toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit is slechts opgenomen om een indicatie te geven van de mogelijke afvoerbestemming van het funderingsmateriaal. De toetsing voldoet niet aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit.

Hoewel het veldonderzoek met de grootst mogelijke zorgvuldigheid is verricht, blijft asbestonderzoek van de bodem, zoals ieder milieutechnisch onderzoek, een steekproef. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat vooral asbestverontreinigingen zeer heterogeen verdeeld kunnen zijn. Bij asbestverontreinigingen is de kans een verontreingingskern te missen daarom groter dan bij mobiele chemische verontreinigingen.

Het bodemonderzoek is een moment opname en een indicatie van de kwaliteit van grond en grondwater. Het bodemonderzoek heeft over het algemeen een geldigheid van twee tot vijf jaar. De exacte geldigheidstermijn is afhankelijk van het bevoegd gezag dat het onderzoek beoordeelt.

Ter plaatsen van de door de gemeente reeds verworven gronden van de zorgboerderij zal in het kader van de vereiste milieuonderzoeken voor het wijzigen van de bestemming onderzoek naar de milieukwaliteit van de huidige verharding plaatsvinden.

BK Ingenieurs B.V. (BK) heeft een nader onderzoek asbest in grond uitgevoerd op locatie Zeestraat 50a te Noordwijkerhout in de periode van 13 juli 2017 tot en met 9 augustus 2017 verwoordt in de rapportage Nader onderzoek asbest in grond, 172420, d.d. 10 augustus 2017. Het asbestonderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal op de locatie en het verkennend asbest-in-grondonderzoek dat recentelijk is uitgevoerd, waarin een asbestgehalte in de toplaag is aangetoond van meer dan 50 mg/kg ds. Het doel van het onderzoek is om na te gaan of sprake is van met asbest verontreinigde grond.

Conclusie

Met het verkennend bodem-, asfalt-, verhardings-, en asbestonderzoek is de huidige bodemkwaliteit vastgesteld. Het uitvoeren van een nader onderzoek is niet noodzakelijk. Op grond van de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem bestaat volgens ons geen bewaar voor de voorgenomen locatie ontwikkeling

In het Nader onderzoek asbest in grond, 172420, d.d. 10 augustus 2017 van BK zijn in de bovengrond twee asbestverdachte fragmenten aangetroffen met een gezamenlijke massa van 301,1 gram. Deze zijn aangetroffen in de bovengrond van de meest noordwestelijke proefsleuf (270,1g) en in de bovengrond van de meest zuidwestelijke proefsleuf (31,0g).

Bij de asbest-in-grondanalyses van de bovengrond is op de gehele locatie geen asbest aangetoond in de opgeboorde grond. De interventiewaarde voor asbest in grond (100 mg/kg ds) wordt niet overschreden. Er is geen sprake van een verontreiniging met asbest.

Aangezien in de ondergrond geen puin en asbest is aangetroffen en de asbestconcentratie in de bovengrond niet boven de interventiewaarde aanwezig is kan worden aangenomen dat de ondergrond eveneens niet verontreinigd is met asbest.

Op het maaiveld zijn tijdens het verkennend asbestonderzoek asbesthoudende fragmenten aangetroffen. Deze zijn tijdens het verkennend onderzoek door middel van handpicking verwijderd en meegenomen. Tijdens het huidige nader onderzoek asbest zijn geen asbestverdachte fragmenten aangetroffen op het maaiveld.

Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ten aanzien van asbest bestaat volgens ons geen bezwaar voor de voorgenomen grondwerkzaamheden/onroerend goed transactie.

Hoewel het veldonderzoek met de grootst mogelijke zorgvuldigheid is verricht, blijft asbestonderzoek van de bodem, zoals ieder milieutechnisch onderzoek, een steekproef. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat vooral asbestverontreinigingen zeer heterogeen verdeeld kunnen zijn. Bij asbestverontreinigingen is de kans een verontreinigingskern te missen daarom groter dan bij mobiele chemische verontreinigingen

5.4.7 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoets proces voor het planinitiatief is op 18 juli 2014 en met wijzigingen op 5 maart 2015 en 15 november 2018 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap van Rijnland via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Relevant beleid

Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.

  • Hoogheemraadschap van Rijnland (belangrijkste beleidsnota's: Waterbeheerplan 2016-2020, Keur en Legger)
  • Provincie Zuid-Holland, In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2016-2021 staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is.

Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan 5 (WBP) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat ons gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met onze omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Grondslag van de Keur Rijnland 2015 is te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem voor het gebied tussen Wassenaar, Gouda, Amsterdam en IJmuiden. Om het watersysteem zo optimaal mogelijk te laten functioneren, heeft een waterschap de bevoegdheid, op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet, verordeningen vast te stellen die het nodig acht voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan een waterschap worden opgedragen, betreffen – volgens artikel 1 van de Waterschapswet – de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kan nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Ook de Waterverordening Rijnland en

het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland bepalen de kaders. Naast voornoemde wet- en regelgeving, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten:

  1. a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
  2. b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en
  3. c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Waterkwantiteit

De verharding in de huidige situatie is circa 5.280m2. De verharding in de nieuwe situatie is circa 4.150m2. Dit is een afname van circa 1130m2. Er wordt een deel van de watergang gedempt zijnde 147m2 en er wordt 267m2 nieuwe watergang gegraven. Er hoeft geen watercompensatie plaats te vinden.

verharding huidige situatie m2 nieuwe situatie m2
bedrijfsgebouw 345
kassen 4200
bebouwd oppervlak 840
uitbouw mogelijkheid 420
verharding tuin 5580/2 2790
weg + pp openbaar 735 100
Totaal 5280 4150
Watergang 147 267

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0018.jpg"

De watergangen WG 255-107 20 m2 groot en WG 255-114 114m2 groot worden gedempt ter plaatsen van de duiker WG 255-137 komt de nieuwe watergang die watergang WG 255-573 en WG 255-100 verbindt.

Bij de nieuw te creëren watergang dient rekening gehouden te worden met de minimale afmeting van diep 0,6m, bodembreedte 0,4m en breedte 2,5m.

Afvalwaterketen en riolering Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden riolerings-stelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering.

Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;

In onderhavige ontwikkeling zal het afstromende hemelwater af worden gevoerd naar het oppervlakte water

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling

De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:

  • Het verhard oppervlak neemt af.
  • Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding.

In het ontwerp zal rekening worden gehouden en afstemming plaats vinden met de aanleg van drukriolering en infiltratie van regenwater.

De dammen, beschoeiingen aan beide zijden en de watergang blijven privaat eigendom.

Indien dammen met duikers worden aangelegd dient rekening gehouden te worden met de minimale inwendige maat van de duikers. Een diameter van 600 mm bij een watergang tot 4 m breed,800 mm bij een watergang van 4 tot 6 m breed en 1000 mm bij een watergang van 6 tot 8 m breed.

Er wordt oppervlaktewater gerealiseerd. Hiervoor moet een vergunning worden aangevraagd bij Hoogheemraadschap van Rijnland.

5.4.8 Archeologie

In het kader van de RO procedure voor een ontwikkeling van 6 greenpoort woningen en 1 ruimte voor ruimte woning op het perceel Zeestraat 50 te Noordwijkerhout dient een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek te worden uitgevoerd. Dit is verwoord in de rapportage “Noordwijkerhout Zeestraat 50 (gemeente Noordwijkerhout) Een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek” van ArGeoBoorl d.d. 10 juli 2014 met raportnummer1302.

Beleidskader

Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren.

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. Op 16 april 1992 werd de verdragstekst door de leden van de Europese ministerraad in Valletta ondertekend. Daarmee is het verdrag de opvolger van een eerder Europees verdrag uit 1969 waarin vooral de bescherming van archeologische monumenten werd geregeld. Uitgangspunt van het nieuwe verdrag is dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt.

Uit de archeologische beleidskaart van de Gemeente Noordwijkerhout blijkt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het onderzoek is uitgevoerd conform de KNA 3.3.

Relatie met het plangebied

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat op basis van de geologische ondergrond archeologische resten kunnen voorkomen vanaf 2.250 voor Chr., het laat neolithicum tot in de nieuwe tijd. Vondsten nabij het plangebied in het centrum van Noordwijkhout dateren vooralsnog vooral uit de nieuwe tijd en de overgang van de bronstijd naar de ijzertijd. Deze laatste categorie vondsten bevindt zich plaatselijk onder een laag duinzand. In de omgeving van het plangebied is op kaarten vanaf de 17e eeuw bebouwing aanwezig. Uit de minuutplan en latere kaarten blijkt dat er binnen het plangebied bebouwing heeft gestaan vanaf het begin van de 19e eeuw tot heden. Als gevolg van het geschikt maken van de grond voor de bollenteelt is een groot deel van de strandwal omgezet om kalkrijk materiaal boven te krijgen.

Daarnaast zijn grote delen van de strandwallen afgegraven voor zandwinning. In hoeverre dit binnen het plangebied gebeurd is, is onbekend.

Uit het verkennend booronderzoek is gebleken dat de bodem binnen het plangebied inderdaad grotendeels verstoord is. De bodemverstoring hebben bestaan uit het afgraven van grond voor zandwinning, het omzetten en het diep doorspitten van het strandwalzand. De kans om nog behoudens waardige archeologische resten binnen het plangebied aan te treffen wordt zeer klein geacht. Uitzondering hierop is de huisplaats uit de nieuwe tijd. Een booronderzoek werd hier niet zinvol geacht in verband met de aard van de te verwachten archeologische resten, die zich vaak juist als verstoring aftekenen in boringen.

Aangeraden wordt om toekomstige bodemverstoringen ter plaatse van de huisplaats uit de nieuwe tijd, die mogelijk teruggaat tot in de 17e eeuw zoveel mogelijk te voorkomen. Indien dit niet mogelijk of onwenselijk is, dan wordt aanbevolen om hier een gravend onderzoek te laten uitvoeren door middel van een proefsleufonderzoek. In het grootste deel van het plangebied worden geen archeologische resten meer verwacht en geadviseerd wordt om dit deel van het plangebied vrij te geven. Ten behoeve van het uitvoeren van een archeologisch gravend onderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld dat door de bevoegde overheid moet worden goedgekeurd.

ArGeoBoor wijst erop dat men bij bodem verstorende activiteiten, ook buiten het hier aangegeven adviesgebied, wettelijk verplicht is om eventuele (toevals-) vondsten en grondsporen te melden bij de Minister van OC&W (Monumentenwet 1988, artikel 53 ). Het rijk heeft deze taak in de praktijk gedelegeerd naar de lagere overheden. In dit geval wordt aangeraden om in dergelijke gevallen contact op te nemen met de gemeente Noordwijkerhout.

Conclusies en aanbevelingen

Het plangebied is gelegen op de overgang van een strandwal naar de strandvlakte. De bodem in het plangebied is sterk verstoord, met uitzondering van de boringen 7, 8, 9 en 11 waar een ontkalkte bouwvoor ligt op een dunne kalkloze strandafzetting, die rond 100 cm-mv overgaat in kalkrijke strandzandafzettingen. De bodem ter plaatse van de boringen 4, 5, 6, 10 en 12 is omgezet om kalkrijk materiaal naar boven te halen ten behoeve van de bollenteelt. In de boringen 1 t/m 3 lijkt sprake van een andere soortige verstoring, mogelijk een gedempte watergang of er is zand afgegraven ten behoeve van zandwinning en later is weer ander zand teruggestort.

De bodem in het plangebied is grotendeels verstoord. In de intacte kalkloze strandafzettingen, onder de bouwvoor in de boringen 7, 8, 9 en 11, zijn geen humeuze banden of andere aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een dieper gelegen archeologisch niveau. Ter plaatse van de huisplaats uit de nieuwe tijd kunnen resten van bewoning aangetroffen worden die in ieder geval terug gaan tot 1800, maar mogelijk tot circa 1600.

Buiten de resten van bebouwing uit de nieuwe tijd op de verhoging tussen de boringen 3, 10 en 11 worden geen archeologische resten meer verwacht in het plangebied. Eventuele resten uit de nieuwe tijd kunnen bestaan uit muurwerk, waterputten, beerputten, greppels, sloten etc.

De bodem in het plangebied is grotendeels verstoord. Uitzondering lijkt de huisplaats uit de nieuwe tijd te zijn, die nu nog als hoogte in het plangebied ligt.

Aangeraden wordt om toekomstige bodemverstoringen ter plaatse van de huisplaats uit de nieuwe tijd, mogelijk teruggaand tot de 17e eeuw, zoveel mogelijk te voorkomen (zie afbeelding 10). Dit lijkt mogelijk te zijn door deze zone bij de inrichtingsplannen een functie te geven als tuin of grasveld. Indien dit niet mogelijk of onwenselijk is dan wordt aanbevolen om hier een gravend onderzoek te laten uitvoeren door middel van een proefsleufonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0019.jpg"

In het overige deel van het plangebied worden geen archeologische resten meer verwacht. Geadviseerd wordt om dit deel van het plangebied vrij te geven.

Ten behoeve van het uitvoeren van een archeologisch gravend onderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld dat door de bevoegde overheid moet worden goedgekeurd.

ArGeoBoor wijst erop dat men bij bodem verstorende activiteiten, ook buiten het hier aangegeven adviesgebied, wettelijk verplicht is om eventuele (toevals-) vondsten en grondsporen te melden bij de Minister van OC&W (Monumentenwet 1988, artikel 53 ). Het rijk heeft deze taak in de praktijk gedelegeerd naar de lagere overheden. In dit geval wordt aangeraden om in dergelijke gevallen contact op te nemen met de gemeente Noordwijkerhout.

Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (2017)

Op 7 september 2017 heeft Transect bv proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Zeestraat 50 te Noordwijkerhout. De complete rapportage is toegevoegd in de bijlage 13. De aanleiding voor het onderzoek is woningbouw op het terrein.

Om de archeologische verwachting in het plangebied te toetsen, heeft ArGeoBoor voor het gebied een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd (bureauonderzoek en verkennend booronderzoek, Nijdam 2014). Nijdam (2014) heeft hierbij opgemerkt dat er in het plangebied, op basis van het bureauonderzoek, archeologische resten vanaf het Laat-Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd voor zouden kunnen komen. Op historische kaarten is vanaf de 17e eeuw in de omgeving van het plangebied bebouwing aanwezig, en binnen het plangebied vanaf het begin van de 19e eeuw. Dit laat onverlet dat in het plangebied oudere bebouwingsresten en nederzettingsresten kunnen worden aangetroffen uit perioden waarvan geen kaarten beschikbaar zijn, dan wel uit perioden dat er geen of nauwelijks kaarten werden gemaakt of overgeleverd zijn.

Uit het aansluitend uitgevoerde archeologisch verkennend booronderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied grotendeels is verstoord, behoudens de locatie van een historische boerderij. Er is geadviseerd om, indien bodemverstoringen op de locatie van de boerderijlocatie plaats gaan vinden, daar gravend onderzoek uit te laten voeren door middel van een proefsleuvenonderzoek. In het overige deel van het plangebied worden geen archeologische resten meer verwacht en is geadviseerd om dit vrij te geven (Nijdam 2014).

Ten behoeve van het archeologische proefsleuvenonderzoek is voorafgaand aan het onderzoek een Programma van Eisen (PvE) opgesteld. Het proefsleuvenonderzoek zelf is vervolgens op 7 september van dit jaar uitgevoerd door drs. A.A. (André) Kerkhoven (sr KNA archeoloog) en mw. N. de Vries MA (KNA archeoloog MA). Ten behoeve van het proefsleuvenonderzoek en vanwege het verwachte hoge grondwaterniveau is het onderzoek onder bronbemaling uitgevoerd.

Conclusie

De archeologische sporen die tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn aangetroffen, zijn naar alle waarschijnlijkheid aan de boerderijwoning ‘De Hut’ toe te schrijven, die volgens Bert Hogervorst (niet gepubliceerd document van 19 juli 2014) tussen 1650 en 1670 moet zijn gebouwd, vlak voor 1732 is afgebrand en vervolgens is herbouwd.

De opstallen zijn echter dermate grondig gesloopt, dat hiervan alleen nog uitbraakkuilen en -sleuven resteren. Deze liggen op circa 40 cm onder het huidige maaiveld, in de top van strandafzettingen, en bevatten vooral puin. Daarnaast zijn paalsporen uit de Nieuwe Tijd gedocumenteerd, die vanwege hun regelmatige patroon structuren moeten vertegenwoordigen. Het blootgelegde deel in het noordwestelijk deel van de proefsleuf is echter te beperkt om de structuurtype(-s) te kunnen bepalen. Daarnaast zijn er ook verstoringen direct rondom door de uitbraaksleuven. Enkele ploegkrassen of plantgaten in het zuidoostelijke deel van de proefsleuf moeten van voor de sloop van de woning dateren, maar naar de vullingkenmerken te oordelen relatief recent zijn.

Een tonput met een tweelaags baksteenring is aan de sloop ontsnapt (in ieder geval het onderste deel ervan) en lijkt op basis van constructie en vondsten qua datering goed bij die van ‘De Hut’ aan te sluiten. Een bodemfragment van een kannetje van steengoed (vermoedelijk een Jacobakannetje van Siegburg-steengoed, fragment van een ‘knijpvoetje’ of Wellenfuß) past niet goed in deze context, omdat het uit de 16e eeuw, hooguit 15e eeuw, moet dateren. In dezelfde vulling zijn drie fragmenten van een maalsteen van tefriet gevonden. Ook deze kunnen een oudere datering dan de 17e eeuw hebben. Als zodanig roept het onderzoek ook weer vragen op.

Aanbevelingen/ voorlopig selectieadvies

Gezien het sterk geroerde karakter van de bodem (circa 75%) door de uitbraaksleuven (waardoor het materiaal zich tevens niet meer in situ bevindt), de waarschijnlijkheid dat de uitbraaksleuven doorlopen over de gehele oude huisplaats, het ontbreken van muurresten van de 17e eeuwse boerderijwoning ‘De Hut’ en de beperkte resten van materiele cultuur die verdere informatie kunnen verschaffen, worden geen archeologische vervolgmaatregelen geadviseerd. Geadviseerd wordt om de eindrapportage op te stellen en als onderdeel hiervan extra informatie proberen in te winnen i.c. te vinden over vergelijkbare tonputconstructies; in het bijzonder de vele hoepels en de constructie in combinatie met het ‘achterscherm’. Wij zullen andere archeologen met veel onderzoekservaring op dit gebied hiervoor raadplegen.

Daarbij is het de verwachting dat het palencluster in de noordwesthoek van de proefsleuf teveel is doorsneden met uitbraakkuilen en -sleuven, om voldoende vertrouwen te hebben dat hier met verder onderzoek nog een structuur valt uit te halen. Dit geldt ook voor de directe omgeving van de waterput in de zuidoosthoek van de proefsleuf.

Uitwerkingsplan

Het uitwerkingsplan beperkt zich tot een uitwerking op het niveau van een standaardrapportage, zonder de inzet van materiaalspecialisten. Hier is voor gekozen omdat de sloop van de boerderij heeft geleid tot verstoring van de archeologische resten. Muurwerk behorend tot oudere voorgangers is niet aanwezig, de uitbraaksleuven hebben eventuele andere sporen grotendeels vernietigd en er is weinig vondstmateriaal aangetroffen dat inzicht kan verschaffen in de vroegere bewoners van de boerderij. Het materiaal bevindt zich merendeels niet meer in situ en heeft een beperkte fysieke en inhoudelijke kwaliteit. Uitzondering hierop is de waterput, echter bestaat het overgrote deel van de vondsten uit deze context ook uit puin en is deze put maar beperkt ruimtelijk gezien nog te koppelen aan de oude boerderij. Hieronder zal per vondstgroep een voorstel worden gedaan voor de (de)selectie en uitwerking.

Geadviseerd wordt om het mogelijke mesheft van hout (V.16) te fotograferen en aan een houtspecialist voor te leggen voor waardering en globale determinatie. Indien het een behoudenswaardig voorwerp betreft, deze te vriesdrogen, zodat het geconserveerd blijft. Indien dit niet gebeurd zal het object worden gedeselecteerd voor deponering.

Verder wordt geadviseerd om de monsters van de duigen van de tonput, inclusief het monster van het 'achterscherm’ alleen schoon te maken en te fotograferen, maar niet aan te bieden voor specialistisch onderzoek en/of conservering. Hiervoor lijkt de archeologische waarde te beperkt door de geringe mogelijkheid om de waterput in context te plaatsen. Er zal wel onderzoek worden gedaan naar vergelijkbare tonputten, om mogelijk tot een nadere datering te kunnen komen van dit spoor. Deze vondsten worden hiermee gedeselecteerd voor deponatie.

Geadviseerd wordt om ook de ijzeren voorwerpen te fotograferen en niet specialistisch te documenteren, noch te conserveren. Indien dit advies wordt overgenomen, betekent dit dat ze worden gedeselecteerd, omdat archeologische depots geen niet behandelde metalen voorwerpen in de collectie opnemen. De fragmenten natuursteen en het aardewerk zullen middels een gestandaardiseerde uitwerking gerapporteerd worden. Dit zal voldoende informatie opleveren voor de functie en datering van de aangetroffen sporen en (indien mogelijk) fasering van de vindplaats. Deze komen daarna als geheel in aanmerking voor deponering.

Aanvullend proefsleuvenonderzoek (2019)

In augustus 2019 heeft een aanvullend proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Vijf werkputten zijn aangelegd rondom de werkput van het eerder uitgevoerde proefsleuvenonderzoek in 2017. Aanvullend onderzoek bleek nodig om meer informatie te verkrijgen over een eventuele vindplaats (betreffende boerderij De Hut en voorgangers die terug kunnen gaan tot in de 17e eeuw).

De bodemopbouw in het onderzoeksgebied is voor een groot deel verstoord. Direct onder de bouwvoor zijn strandwalafzettingen aangetroffen, waarvan de top niet meer aanwezig is en waarmee ook een deel van het archeologisch niveau is verdwenen. Ook het vlak in de werkputten is veelal verstoord door recente verstoringen, uitbraaksporen (gerelateerd aan de sloop van boerderij De Hut) en grondverbeteringssporen. Toch zijn in aanvulling op de 33 aangetroffen sporen van het proefsleuvenonderzoek in 2017 nog eens 41 sporen aan het licht gekomen in de vijf werkputten. Veelal betreft het echter de onderkanten van sporen. Van de boerderij (en voorgangers) lijkt niets meer over te zijn, maar erfgerelateerde sporen zijn nog aanwezig in alle werkputten. Zo zijn delen van bijgebouwplattegronden gevonden, evenals kuilen, andere losse paalkuilen, een klein muurrestant van vermoedelijk een bijgebouw en (de tweede helft van) een waterput. Gezien de reeds bekende historische informatie over De Hut in combinatie met historisch kaartmateriaal lijkt het voor de hand te liggen dat de sporen behoren tot het nieuwetijdse erf van (voorgangers van) De Hut, dat terug kan gaan tot in de 17e eeuw. De boerderij zelf werd vermoedelijk tussen 1650 en 1670 gebouwd en brandde vòòr 1732 af. Daarna is de boerderij herbouwd (Hogervoorst 2014, niet gepubliceerd).


In totaal zijn 36 vondsten aangetroffen die zijn onderverdeeld in de categorieën keramiek, bouwmateriaal en dierlijk botmateriaal. Met uitzondering van proto- en bijna-steengoedscherven (Late-Middeleeuwen) zijn de vondsten gedateerd in de Nieuwe tijd. Omdat het vooral kleine fragmenten / scherven betreft, is een nauwkeuriger datering vaak niet mogelijk. Het grootste deel van de vondsten is gevonden in de bouwvoor (spoor 1000) en diverse uitbraaksporen, waarmee de vondsten hun originele context hebben verloren. De aangetroffen materiële cultuur in relatie tot de gevonden sporen is zeer beperkt. Ook is geen sprake van een cultuurlaag met vondstmateriaal daarin. Al met al leveren de vondsten zeer weinig tot geen informatiewaarde op over de bewoners in het verleden.


Met alle resultaten van het aanvullend proefsleuvenonderzoek, het proefsleuvenonderzoek uit 2017 en vergelijking met het vooronderzoek plus de gemaakte waardestelling, is tot de conclusie gekomen dat het plangebied geen behoudenswaardige vindplaats bevat. Gecombineerd (resultaten van 2017 en 2019) zijn gedeeltelijke plattegronden van bijgebouwen aangetroffen in het noordwestelijk deel van het onderzoeksgebied, evenals andere, erfgerelateerde sporen in overige werkputten. Gezien het vlak in de werkputten dat voor een groot deel is verstoord en het ontbreken van restanten van de (voorgangers van) boerderij De Hut zelf plus de informatie die reeds bekend is over boerderij ‘De Hut’, leveren de aangetroffen archeologische restanten in het gebied nauwelijks kenniswinst op.

De verwachting op het aantreffen van archeologische waarden in het onderzoeksgebied kan aan de hand van het proefsleuvenonderzoek worden bijgesteld naar 'laag'.

Op basis van de rapportages is op 17 december 2019 een selectiebesluit genomen, welke als bijlage in het onderzoeksrapport is opgenomen. Middels het selectiebesluit is het gebied met de bestemming Woongebied vrijgegeven. Op de overige gronden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen met een vrijstellingsdiepte van 30 cm-mv.

In alle gevallen geldt, volgens de Erfgoedwet, dat bij het aantreffen van archeologische waarden in het plangebied hiervan melding gemaakt moet worden bij het bevoegd gezag.

5.4.9 Duurzaamheid/energieprestatie

Het Milieubeleidsplan 2014-2018 schrijft het volgende voor. De GPR Gebouw score voor nieuwbouwplannen minimaal een 8 voor de thema’s Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema’s Milieu,

Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. De score wordt afgestemd op het woningtype. Het uitgangspunt is een rij/hoekwoning; voor vrijstaande woningen wordt de score 0,5 punt lager gesteld. Dit vooruitlopend op de wetgeving in 2021 (BENG, Bijna energieneutraal gebouw) wordt een EPC van vrijwel 0 zeer gewenst. Via een anterieure overeenkomst worden hier afspraken over gemaakt.

Bij het ontwerp van de woningen zal hiermee rekening gehouden worden.

5.4.10 Milieuzonering en Externe veiligheid

Door AGEL adviseurs een omgevingstoets uitgevoerd verwoord in memo omgevingstoets Zeestraat 50 te Noordwijkerhout d.d. 28 maart 2017 met projectnummer 20140190 voor onderhavige ontwikkeling binnen het plangebied Zeestraat 50 te Noordwijkerhout.

Het doel van de uitvoering van de omgevingstoets is het beoordelen:

  • of ter plaatse van het plangebied een goed verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd op basis van de gebruiksmogelijkheden van de vigerende bestemmingsplannen.
  • de gebruiksmogelijkheden van de omliggende bestemmingen niet onnodig worden beperkt door de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

Voor de uitvoering van het onderzoek is o.a. gebruik gemaakt van de navolgende documenten:

  • Toetsingskader VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering;
  • Besluit externe veiligheid inrichtingen en buisleidingen;
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Vigerend bestemmingsplannen Buitengebied en Bavoterrein en omgeving.

De VNG publicatie gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van een gemengd gebied. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van invloeden van wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. De richtafstanden genoemd in de VNG publicatie zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. Voor het aspect gevaar wordt hierbij wel de kanttekening geplaatst dat mogelijke specifieke regelgeving van toepassing kan zijn zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Vuurwerkbesluit.

In deze omgevingstoets worden de navolgende aspecten beoordeeld:

  • Bepaling omgevingstype plangebied;
  • Bepalen richtafstanden milieubelastende activiteiten;
  • Bepalen afstanden ruimtelijke ontwikkeling tot milieubelastende activiteiten.

De afstand tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de milieubelastende activiteit wordt bepaald vanaf de gevel van de woning tot de grens van de bestemming.

Op basis van de uitgevoerde omgevingstoets kan gesteld worden dat er ter plaatse van het plangebied van de ruimtelijke ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat de nabij gelegen milieubelastende activiteiten niet beperkt worden in hun bedrijfsvoering.

De omgevingstoets externe veiligheid bestaat uit een inventarisatie van de relevante risicobronnen in de omgeving van het plangebied. Voor de inventarisatie wordt gebruik gemaakt van de provinciale risicokaart. Beoordeeld zal worden of het plangebied gelegen is binnen de PR 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico en/of het invloedsgebied voor het groepsrisico van een risicobron.

5.4.11 Milieuzonering bedrijven

Omgevingstype plangebied

Het plangebied is gelegen aan de buitenrand van Noordwijkerhout en grenst aan het buitengebied en het woongebied Bavoterrein. Op basis van deze ligging en het feit dat er binnen het plangebied alleen sprake is van een woonbestemming wordt het plangebied getypeerd als een rustige woonwijk.

Richtafstanden milieubelastende activiteiten

Op basis van het omgevingstype rustig woonwijk zal voor de vaststelling van de richtafstanden geen reductie worden toegepast. In onderstaande tabel zijn de maximale richtafstanden voor de omgevingstype rustige woonwijk en gemengd gebied vermeld, gebaseerd op de milieucategorie van de milieubelastende activiteit.

Tabel 1: Richtafstanden in meters per omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0020.jpg"

De navolgende milieubelastende activiteiten zijn binnen een straal van 200 meter aanwezig.

1. Zeestraat 52-52A.

In het vigerend bestemmingsplan is sprake van twee bij elkaar behorende agrarische bouwvlakken ten behoeve van de bollenteelt. Volgens de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering kan deze activiteit binnen het bouwvlak aangemerkt worden als een milieucategorie 2 met een maximale richtafstand van 30 meter. De afstand van het bouwvlak van de locatie Zeestraat 52 tot de meest nabij gelegen woning binnen het plangebied bedraagt 30 meter.

Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. De afstand van het bouwvlak van de locatie Zeestraat 52A tot het plangebied bedraagt circa 135 meter. Uit het milieudossier blijkt dat momenteel geen sprake meer is van een agrarisch bedrijfsvoering maar dat de opstallen worden verhuurd voor opslagdoeleinden. Dit gebruik kan aangemerkt worden als een milieucategorie 2 activiteit met een maximale richtafstand van 30 meter.

2. Zeestraat 56

Op basis van het vigerend bestemmingsplan is sprake van agrarisch hulpbedrijf en/of loon- handels- en exportbedrijf. Volgens de VNG publicatie kan deze activiteit aangemerkt worden als een milieucategorie 3.1 met een maximale richtafstand van 50 meter. De afstand van het bouwvlak van de locatie Zeestraat 56 tot het plangebied bedraagt circa 180 meter en blijft hiermee ruim beneden de maximale richtafstand.

3. Zorginstelling

Aan de zuidoostzijde van het plangebied is het bestemmingsplan ‘Bavoterrein en omgeving’ gelegen. Dit bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het begeleid wonen van mensen met een verstandelijke beperking. De hoofdbestemming binnen het plangebied betreft maatschappelijk met o.a. de aanduidingen zorginstelling, zorgboerderij en begeleid wonen. De bestemming maatschappelijk met de aanduiding zorginstelling is gelegen op een afstand van circa 45 meter tot de meest nabij gelegen woning binnen het plangebied. Het maximaal bebouwd oppervlak bedraagt 100 m². De omvang van deze activiteit kan gelijk gesteld worden aan de omschrijving klinieken en dagverblijven zoals omschreven onder SBI code 8621 van de VNG publicatie. De maximale richtafstand bedraagt 10 meter. Deze richtafstand is ruim kleiner als de aanwezige aftand van 45 meter.

4. Zorgboerderij

Aan de oostzijde van het plangebied is gelegen zorgboerderij “De Hafakker”. De afstand van de perceelgrens van de zorgboerderij tot de woningen binnen het plangebied bedraagt circa 15 meter. Binnen de zorgboerderij kunnen op werkdagen maximaal 15 patiënten werken met een verstandelijke beperking. De werkzaamheden bestaan uit het verzorgen van dieren zoals konijnen, poezen, kippen, vogels, enkele paarden en een varken en het planten en oogsten van biologische groenten. De omvang van deze activiteiten kan niet gelijkgesteld worden met de reguliere agrarische bedrijfsvoering of de omvang van een kinderboerderij. Dit blijkt o.a. uit het lage

bebouwingspercentage van 5% binnen het bouwvlak. Mede ook vanwege de bescherming van de patiënten zelf zal sprake zijn van een minimale milieubelasting.

Binnen de zorgboerderij is aanwezig een opslagplaats voor mest en composteerbaar groenafval. De opslag is gelegen ten oosten van de meest noordelijk gelegen woning binnen het plangebied. De afstand van de

opslagplaats tot deze woning bedraagt 30 meter. De afstand tot de overige woningen bedraagt 45 meter en meer. In bijlage 1 is de situering van de opslagplaats aangegeven.

In het westelijk deel van de zorgboerderij is een ruiterbak aanwezig. Deze ruiterbak is overdag in gebruik bij de zorgboerderij en voor een beperkt aantal uren door een plaatselijke ruitervereniging. Dit betreft 2 avonden in de week van elk circa 2 uur en de zaterdagochtend voor circa 1,5 uur. Op basis hiervan is er sprake van een dubbel gebruik. Omdat de ruiterbak het grootste deel van de week overdag in gebruik is door de zorgboerderij past dit gebruik binnen de maatschappelijke bestemming. De afstand van de ruiterbak tot de woningen binnen het plangebied varieert van circa 25 tot 50 meter. De beschikbare afstand van 15 meter tot de bestemmingsgrens en de aanwezige afstand van 30 meter tot de opslagplaats van mest/compost en 25 meter tot de ruiterbak kan als toereikend aangemerkt worden om zowel een goed woon- en leefklimaat te garanderen binnen het plangebied als ook een goed verblijfsklimaat binnen de zorgboerderij. De afstand van de opslagplaats van mest/compost komt overeen met de richtafstand van 30 meter geldend voor het onderdeel geur van een kinderboerderij.

In onderstaande figuur is de ligging van de bouwvlakken met de functiebestemming zorginstelling en zorgboerderij weergegeven. Ten aanzien van het bestemmingsplan Bavoterrein en omgeving kan nog opgemerkt worden dat deze locatie in de gemeentelijke structuurvisie Kernen Noordwijkerhout en De Zilk aangemerkt worden als toekomstige nieuwbouwlocatie voor woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0021.jpg"

Gebruik cultuurgrond t.b.v. bollenteelt binnen plangebied

Naast de aanwezigheid van enkele milieubelastende activiteiten buiten de begrenzing van het plangebied zijn er binnen het plangebied 2 percelen aanwezig bestemd als cultuurgrond voor de bollenteelt. De afstand van deze cultuurgrond tot de nieuwbouw binnen het plangebied varieert van circa 10 meter tot 20 meter. De cultuurgrond zal ingezet worden voor het telen van bollen. De VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering geeft hiervoor geen specifieke richtafstanden. Voor intensieve teelten waarbij sprake is van een intensief gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen wordt op basis van jurisprudentie een richtafstand geadviseerd van 50 meter. Voor de bollenteelt is sprake van een duidelijk afwijkend gebruik van de spuitactiviteiten en wordt het verantwoord geacht om voor deze teelt af te wijken van de richtafstand.

Externe veiligheid

Voor de beoordeling van het onderdeel externe veiligheid zijn bepalend het plaatsgebonden risico en het groepsrisico behorende bij een risicobron in de omgeving van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

Het plaatsgebonden risico is een maat voor de kans van overlijden van een persoon in de omgeving van een risicobron. Door het aanhouden van voldoende afstand kan een aanvaardbaar veiligheidsniveau worden gegarandeerd. Voor het plaatsgebonden risico geldt een veiligheidscontour van PR 10-6 per jaar.

Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd. Een kwetsbaar object betreft woningen en o.a. gebouwen waar mensen langdurig kunnen verblijven. Voor beperkt kwetsbare objecten zoals bedrijven kan hiervan gemotiveerd afgeweken worden. Het groepsrisico is een factor voor de maatschappelijke impact van een groot ongeval. Hierbij spelen o.a. het aantal aanwezige personen nabij de risicobron een rol alsmede de zelfredzaamheid van de aanwezige en de inzet van de hulpdiensten. Voor het groepsrisico is geen grenswaarde vastgesteld maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een ijkpunt voor het bevoegd gezag in verband met haar verantwoordingsverplichting van het groepsrisico en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag gemotiveerd wordt middels haar verantwoordingsverplichting. Bij deze verantwoordingsplicht moet o.a. aandacht besteed worden aan bronmaatregelen, zelfredzaamheid, inzetbaarheid hulpdiensten e.d..

In onderstaande figuur is een afbeelding weergegeven van de risicokaart binnen een straal van 1.000 meter van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0022.jpg"

Uit de beoordeling van de risicokaart blijkt dat er binnen een straal van 1.000 meter twee risicobronnen aanwezig zijn. Dit betreft de aanwezigheid van propaan- en chloorbleekloogtanks bij een tweetal campings. De chloorbleekloogtanks hebben een inhoud van 1.000 liter en de aanwezige propaantank een inhoud van 5 m³. De tanks zijn gelegen op een afstand van circa 700 meter van de noordgrens van het plangebied. Beide opslagen zijn van een beperkte omvang en vallen niet onder de werkingssfeer van het Besluit Externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Deze risicobronnen geven geen beperkingen voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

Binnen een afstand van 1.000 meter van het plangebied zijn op de risicokaart geen wegen aangegeven die als relevant aangemerkt kunnen worden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De meest nabij gelegen route waarvoor sprake is van een relevant vervoer en welke op de risicokaart is aangegeven betreft de N208. Deze weg is de verbindingsweg over de N206 en de A44. De N208 is gelegen op een afstand van circa 1.700 meter van het plangebied. Het vervoer over de locale wegen in de directe omgeving van het plangebied zal beperkt blijven tot het bevoorraden van propaantanks bij campings en agrarische bedrijven. Deze bevoorrading genereert een beperkt aantal vervoersbewegingen. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen spoor- en waterwegen. Op basis van het voorgaande kan dan ook gesteld worden dat het transport van gevaarlijke stoffen geen beperkingen geeft voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen blijkt dat de meest nabij gelegen buisleiding een hogedrukgasleiding betreft en deze gelegen is op een afstand van 2 km van het plangebied. Op basis van deze afstand kan deze buisleiding als niet relevant aangemerkt worden.

Op grond van de beoordeling van de risicokaart kan gesteld worden dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen geeft voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

Voor eventueel nieuwe risicobronnen zal op het moment van de betreffende procedure een afweging gemaakt moeten worden of realisatie mogelijk is. Gelet op het omliggend gebruik van de percelen is het niet aannemelijk dat sprake zal zijn van de realisatie van nieuwe risicobronnen die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde omgevingstoets kan gesteld worden dat er ter plaatse van het plangebied van de ruimtelijke ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat de nabij gelegen milieubelastende activiteiten niet beperkt worden in hun bedrijfsvoering.

Aan de hand van het presentatieboekje 20131119 met kenmerk 11710 d.d. 19-11-2013 heeft de brandweer en Milieudienst IJmond het plan beoordeeld. De beoordeling is verwerkt in het schrijven van de Gemeente Noordwijkerhout met verzend datum 6 mei 2014 en onderwerp principeverzoek

Brandweer Hollands Midden

Op 10 januari 2014 de Brandweer Hollands Midden een brandveiligheidsadvies opgesteld. Het plan is getoetst aan de toen geldende “Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid” en “Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening” van de Regionale Brandweer Hollands-Midden. Het voorgelegde plan geeft de Veiligheidsregio Hollands Midden geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van het aspect externe veiligheid. Daarentegen is de adequate hulpverlening in het plangebied ontoereikend. Voor een adequate hulpverlening bij een incident is het van belang dat de bereikbaarheid en bluswatervoorziening op orde is. In het plan moet daarom met het volgende rekening worden gehouden.

  1. a. Het plangebied moet via minstens twee, toegangswegen bereikbaar zijn.
  2. b. De wegen binnen het plangebied moeten minimaal 4,5 meter breed zijn (minimale verharding breed 3,25 meter) met een vrije hoogte van 4,2 meter.
  3. c. Voor de gebouwen geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 40 meter vanaf de brandweeringang aanwezig moet zijn.
  4. d. De maximale afstand tussen de inzetlocatie en de dichtstbijzijnde secundaire bluswatervoorziening mag maximaal 160 meter zijn.

De wegbreedte is, in overleg met vertegenwoordigers van uw afdelingen Ruimtelijk Beheer en Openbare werken, ontworpen op 4,5 meter. Op verschillende plaatsen zijn insteekhavens gesitueerd voor extra passeermogelijkheden. De dammen naar iedere woning hebben een dusdanig ontwerp en breedte dat deze tevens kunnen dienen voor het opstellen van bluswagens. De bochtstralen voldoen aan de gestelde eisen. Met dit ontwerp is het niet noodzakelijk dat het plangebied tweezijdig aanrij baar wordt.

De wegconstructie wordt zo ontworpen dat de vereiste asbelasting mogelijk is. In het ontwerp van de (nuts)voorzieningen wordt rekening gehouden met voldoende brandkranen op de juiste afstanden tot de woningen.

Milieudienst IJmond

Er zijn een drietal aandachtspunten aanwezig.

  1. a. Indien de woning op deze afstand gerealiseerd wordt, is de woonzorgboerdeij niet langer vrij om dit gebouwdeel als stal/dierenverblijf te gebruiken.
  2. b. Ten tijden van de inventarisatie in 2012 lagen er op deze locatie een mestplaats en een composthoop. Vanaf deze activiteiten moet een afstand van 50 meter in acht worden gehouden tussen de opslag en een geurgevoelig object.
  3. c. De garage mag niet gebruikt worden als object voor menselijk wonen of menselijk verblijf (geurgevoelig object). De garage moet dan ook specifiek bestemd worden aks garage/berging en niet de bestemming wonen krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0023.jpg"

Het door de milieudienst aangeduide gebouwdeel A betreft een woning en is derhalve niet in gebruik als stal/dierverblijf. De, uit inventarisatie in 2012, onder B genoemde mesthoop is niet meer aanwezig.

Het onder C genoemde woningdeel zal bestemd worden voor garage/berging en derhalve geen gevoelige wooninvulling krijgen. In de hier voor genoemde memo van Agel wordt ingegaan op de zorgboerderij genoemd in aandachtspunt A.

De afstand van de perceelgrens van de zorgboerderij tot de woningen binnen het plangebied bedraagt circa 15 meter. Binnen de zorgboerderij kunnen op werkdagen maximaal 15 patiënten werken met een verstandelijke beperking. De werkzaamheden bestaan uit het verzorgen van dieren zoals konijnen, poezen, kippen, vogels, enkele paarden en een varken en het planten en oogsten van biologische groenten. De omvang van deze activiteiten kan niet gelijkgesteld worden met de reguliere agrarische bedrijfsvoering of de omvang van een kinderboerderij. Dit blijkt o.a. uit het lage bebouwingspercentage van 5% binnen het bouwvlak. Mede ook vanwege de bescherming van de patiënten zelf zal sprake zijn van een minimale milieubelasting. De beschikbare afstand van 15 meter kan dan ook als toereikend aangemerkt worden om zowel een goed woon- en leefklimaat te garanderen binnen het plangebied alsmede een goed verblijfsklimaat binnen de zorgboerderij.

Ten aanzien van het bestemmingsplan Bavoterrein en omgeving kan nog opgemerkt worden dat deze locatie in de gemeentelijke structuurvisie Kernen Noordwijkerhout en De Zilk aangemerkt worden als toekomstige nieuwbouwlocatie voor woningbouw.

5.4.12 Explosieven

IDDS Explosieven B.V. heeft voor het project Zeestraat in de gemeente Noordwijkerhout een vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van CE uit de Tweede Wereldoorlog verwordt in rapport Vooronderzoek Conventionele Explosieven Zeestraat Gemeente Noordwijkerhout met nummer 15120379 d.d. 26 februari 2016.

Vooronderzoek

Doel

Het doel van het vooronderzoek CE is het vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is (zijn) geweest bij oorlogshandelingen

waardoor er (mogelijk) CE op/in de bodem zijn achtergebleven. Indien er indicaties zijn dat (delen van) het onderzoeksgebied betrokken (zijn) is geweest bij oorlogshandelingen dan wordt het (de) verdachte gebied(en) horizontaal afgebakend en worden de volgende zaken vastgesteld:

  • Soort(en) aan te treffen CE;
  • Hoeveelheid aan te treffen CE;
  • Verschijningsvorm aan te treffen CE;
  • Maximale en minimale diepteligging CE.

Het vooronderzoek is conform het WSCS-OCE 2012 uitgevoerd. In deze richtlijnen voor het uitvoeren van het vooronderzoek staan de verplichte bronnen die geraadpleegd dienen te worden alsmede de aanvullende bronnen. Naast de verplichte bronnen zijn ook aanvullende bronnen geraadpleegd.

Werkwijze

Het vooronderzoek is conform de huidige richtlijnen (WSCS-OCE 2012) uitgevoerd en bestaat uit twee delen, namelijk de inventarisatie en de beoordeling & evaluatie. In het eerste deel van het vooronderzoek, de inventarisatie, is alle relevante informatie verzameld uit de geraadpleegde bronnen. Op basis van de verzamelde informatie is vastgesteld of er oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden waarbij (mogelijk) CE zijn achtergebleven binnen de grenzen van het onderzoeksgebied.

In de geraadpleegde bronnen kunnen indicaties worden gevonden waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied getroffen is (zijn) door oorlogshandelingen. In het tweede deel van het vooronderzoek, de beoordeling & evaluatie1, is de verzamelde informatie beoordeeld en geëvalueerd. Op basis van de beoordeling en de evaluatie zijn de volgende zaken vastgesteld:

  • De horizontale begrenzing van verdacht(e) gebied(en);
  • De minimale en maximale diepteligging van de aan te treffen CE;
  • De soort(en) van de aan te treffen CE;
  • De hoeveelheid van de aan te treffen CE;
  • De verschijningsvorm van de aan te treffen CE.

Scope onderzoeksgebied Zeestraat

Dit vooronderzoek richt zich op het onderzoeksgebied Zeestraat in de gemeente Noordwijkerhout. Scope van het eerste deel van het vooronderzoek – de inventarisatie – richt zich op de onderzoekslocatie Zeestraat. De onderzoekslocatie is ten noordwesten van het centrum van Noordwijkerhout gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0024.jpg"

Figuur. Onderzoekslocatie ‘Zeestraat’ in de gemeente Noordwijkerhout (blauw omcirkeld).

Inventarisatiekaart

Alle relevante gegevens met een geografisch component uit de geraadpleegde bronnen zijn ingetekend op inventarisatiekaarten in GIS waarin ook de resultaten van de geanalyseerde (en gegeorefereerde) luchtfoto’s zijn verwerkt. In afbeelding is een kaart weergegeven van de oorlogshandelingen die van invloed zijn voor het onderzoeksgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0025.jpg"

Figuur. Inventarisatiekaart ‘Zeestraat’ in de gemeente Noordwijkerhout.

Analyse gegevens

Indicaties

In de geraadpleegde bronnen zijn indicaties gevonden die erop wijzen dat binnen onderzoeksgebied Zeestraat in de gemeente Noordwijkerhout (Zuid-Holland) oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden waardoor CE in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Het gaat om de volgende indicaties:

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0026.jpg"

Soort en hoeveelheid CE

Naast de aan te treffen soorten en sub-soorten CE zijn de hoeveelheden per soort CE vastgesteld, ondanks het ontbreken van aanwijzingen in de geraadpleegde bronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0027.jpg"

Verschijningsvorm

De verschijningsvorm(en) van de aan te treffen CE in de verdachte gebieden zijn vastgesteld en hieronder weergegeven. De verschijningsvorm houdt verband met de manier waarop de explosieven in de bodem terecht zijn gekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0028.jpg"

Horizontale afbakening

Op basis van de geraadpleegde bronnen is vastgesteld dat binnen het onderzoeksgebied oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden, waardoor het onderzoeksgebied verdacht is op de aanwezigheid van CE in de bodem. Aan de hand van de richtlijnen van het WSCS-OCE 2012 zijn de op CE verdachten gebieden vastgesteld en afgebakend in meters.

Aanvullend op de richtlijnen voor de horizontale afbakening in het WSCS-OCE 2012 is telkens een extra buffer van 5 meter aan de afbakening toegevoegd. Dit is het gevolg van het gebruik van luchtfoto’s uit de Tweede Wereldoorlog. Luchtfoto’s wijken af van de daadwerkelijke situatie op de grond omdat een foto een vlakke weergave is van de bolling van de aarde en de cameralens niet altijd loodrecht op het aardoppervlakte was gericht. Om dit op te vangen is rondom de verdachte gebieden de bovengenoemde buffer van 5 meter toegevoegd.

Er is binnen de grenzen van het onderzoeksgebied een militair terrein waargenomen. Direct ten noorden van het onderzoeksgebied bevinden zich Duitse geschutstellingen en aan de westkant zijn Duitse mitrailleurstellingen zichtbaar.

Het onderzoeksgebied is verdacht op de aanwezigheid van geschutmunitie en kleinkalibermunitie, munitietoebehoren, handgranaten, geweergranaten, munitie voor granaatwerpers en ontstekingsinrichtingenmunitie (gedumpt). Op onderstaande afbeelding zijn de verdachte gebieden aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0029.jpg"

Verticale afbakening

De opbouw van de bodem is van invloed op de diepteligging van CE. Van de bodem in het onderzoeksgebied zijn diverse boringen uit recent archeologisch onderzoek en milieukundig bodemonderzoek beschikbaar40. De ondergrond bestaat uit zand, gemeten tot 3,00 m-mv (diepte boring). Op de site DINOloket zijn daarnaast boringen en sonderingen uit heel Nederland raadpleegbaar. Ten noorden van het onderzoeksgebied, aan de Zeestraat, is de volgende boring bekend: B24H0856 (coördinaten 93300, 475850, diepte 2,50 m, datum 24-04-1989). Van 0,60 m +NAP tot 1,90 m -NAP bestaat de ondergrond uit zand. Er zijn geen sonderingen in de omgeving van het onderzoeksgebied bekend.

Diepteligging CE

De maximale diepte waarop CE aangetroffen kunnen worden kon aan de hand van de beschikbare gegevens worden vastgesteld. In onderstaande tabel is de minimale en maximale diepteligging van de aan te treffen CE ten opzichte van het maaiveld WOII weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0030.jpg"

Naoorlogse ontwikkelingen

Naoorlogse ontwikkelingen en (grond)werkzaamheden en bodemroerende activiteiten in een gebied kunnen invloed hebben op de aanwezigheid en diepteligging van CE in de bodem. In en bij het onderzoeksgebied Zeestraat in Noordwijkerhout hebben na de Tweede Wereldoorlog enkele veranderingen plaatsgevonden. Op recente satellietbeelden is zichtbaar dat het onderzoeksgebied grotendeels nog uit agrarisch gebied bestaat. Het noordelijke deel is momenteel bebouwd met kassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0031.jpg"

Figuur: onderzoeksgebied Zeestraat in Noordwijkerhout ten tijde van de Tweede Wereldoorlog (1945). Bron: Wageningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0032.jpg"

Figuur: onderzoeksgebied Zeestraat in Noordwijkerhout in 2016. Bron: Google Earth.

Conclusie en advies

Conclusie

Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is voorlopig vastgesteld dat het onderzoeksgebied Zeestraat in de gemeente Noordwijkerhout (Zuid-Holland) tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is geweest bij oorlogshandelingen waardoor CE in de bodem kunnen zijn achtergebleven.

Horizontale afbakening verdacht gebied

De horizontale afbakening van de verdachte gebieden is vastgesteld aan de hand van de richtlijnen in het WSCS-OCE 2012. Het onderzoeksgebied is aan de noordzijde verdacht op het aantreffen van geschutmunitie (Duits) en aan de zuidzijde op kleinkalibermunitie, munitietoebehoren, handgranaten, geweergranaten, munitie voor granaatwerpers en ontstekingsinrichtingenmunitie (gedumpt) (Duits). In afbeelding 4 is een overzichtskaart van de op CE verdachte gebieden weergegeven.

Aan te treffen CE

Op basis van de in de geraadpleegde bronnen indicaties betreffende oorlogshandelingen is het onderzoeksgebied verdacht op het aantreffen van geschutmunitie (Duits) en kleinkalibermunitie, munitietoebehoren, handgranaten, geweergranaten, munitie voor granaatwerpers en ontstekingsinrichtingenmunitie (gedumpt) (Duits).

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0033.jpg"

Verticale afbakening verdacht gebied

De verticale afbakening van de verdachte gebieden is als volgt vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0034.jpg"

Naoorlogse ontwikkeling

Op recente satellietbeelden is zichtbaar dat het onderzoeksgebied grotendeels nog uit agrarisch gebied bestaat. Het noordelijke deel is momenteel bebouwd met kassen. Indien de bodem door ploegen en door de bouw van de kassen geroerd is, dan kan worden aangenomen dat tot de diepte waar de grond is geroerd, er geen CE meer te verwachten zijn.

Advies

Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek en de conclusies wordt geadviseerd om vervolgstappen te ondernemen in de explosievenopsporing vooraf de voorgenomen (grond)werkzaamheden in onderzoeksgebied Zeestraat in de gemeente Noordwijkerhout (Zuid- Holland). Hiervoor zijn twee mogelijkheden:

  1. 1. Het laten uitvoeren van een Projectgeboden Risicoanalyse (PRA43) voor het onderzoeksgebied, waarbij dit vooronderzoek als basis zal dienen. Er zal met name worden vastgesteld waar en welke grondwerkzaamheden hebben plaatsgevonden binnen het onderzoeksgebied alsmede tot welke diepte de bodem geroerd is geweest;
  2. 2. Ter plaatse detectiewerkzaamheden laten uitvoeren. Welke detectiemethode(n) van toepassing is (zijn), is afhankelijk van de maximale diepteligging van de aan te treffen CE en de uit te voeren werkzaamheden.

Er is gekozen voor detectiewerkzaamheden. Deze zijn uitgevoerd op 21 maart 2017 door een detectieteam bestaande uit een assistent OCE-deskundige en een adviseur e.e.a. is opgenomen in detectierapportage Zeestraat Noordwijkerhout van IDDS d.d. 28 maart 2017 met nummer 16020421/WWI/rap1. Voor het noordelijk gebied is een oppervlakte van circa 720 m2 ingemeten. Het zuidelijk gebied ingemeten gebied kent een oppervlakte van circa 1.131 m2 ingemeten binnen het opsporingsgebied.

Nadat de meetgegevens zijn opgenomen is de detectiedata geïnterpreteerd door een Senior OCEdeskundige op significante uitslagen. De analyse van de detectie data is gericht geweest op objecten gelegen op een maximale diepte van 2,0 m-mv. Alle dieper gelegen objecten zijn dus uitgesloten van de objectenlijst. In totaal zijn in alle velden bij elkaar 81 objecten gevonden die mogelijk CE kunnen zijn en een gedeelte van het terrein kon niet worden geïnterpreteerd door aanwezige objecten dan wel door verstoringen uit de bodem.

Aanvullend onderzoek dient voor de omgevingsvergunning te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0035.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGZEESTRAAT50-VA01_0036.jpg"

5.4.13 Kabels en leidingen

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten, ook wel WION of grondroerdersregeling genoemd, is op 1 juli 2008 in werking getreden. Sinds 1 oktober 2008 is het verplicht om bij elke ‘mechanische grondroering’ een graafmelding bij het Kadaster te doen.

De wet verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ waaronder het leggen van kabels. Kabel- en leidingbeheerders moeten al hun (ondergrondse) kabels en leidingen binnen vastgestelde nauwkeurigheid digitaal beschikbaar hebben en aanbieden als het Kadaster daarom vraagt.

Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen.

Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. Uit dit initiatief blijkt al dat er vertrouwen is in een positieve exploitatie.

De kosten in verband met de realisatie van de woningen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is gewaarborgd door middel van een anterieure overeenkomst

De initiatiefnemer heeft een samenwerkingsovereenkomst met de GOM, Greenpoort Ontwikkelingsmaatschappij gesloten.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 20 september 2017 tot en met 31 oktober 2017 voor een ieder ter inzage gelegen. Tevens is het plan ter beoordeling aangeboden aan betrokken instanties. De resultaten van deze inspraak- en vooroverlegreacties zijn in een Reactienota inspraak en overleg opgenomen. De reactienota is als bijlage aan dit plan toegevoegd.

Bijlage 1 Visie Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Visie landschappelijke inpassing

Bijlage 1 Visie Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Visie landschappelijke inpassing

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Quickscan Flora- En Faunawet

Bijlage 3 Quickscan Flora- en faunawet

Bijlage 4 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 4 Quickscan Wet natuurbescherming

Bijlage 5 Gecombineerd Verkennend Bodem-, Asfalt-, Verhardings- En Asbestonderzoek

Bijlage 5 Gecombineerd verkennend bodem-, asfalt-, verhardings- en asbestonderzoek

Bijlage 6 Archeologisch Bureauonderzoek En Verkennend Booronderzoek

Bijlage 6 Archeologisch Bureauonderzoek en Verkennend booronderzoek

Bijlage 7 Omgevingstoets Milieuzonering En Externe Veiligheid

Bijlage 7 Omgevingstoets milieuzonering en externe veiligheid

Bijlage 8 Vooronderzoek Conventionle Explosieven

Bijlage 8 Vooronderzoek Conventionle Explosieven

Bijlage 9 Detectierapportage Zeestraat

Bijlage 9 Detectierapportage Zeestraat

Bijlage 10 Verkennend Onderzoek Naar Stikstofdepositie

Bijlage 10 Verkennend onderzoek naar Stikstofdepositie

Bijlage 11 Nader Onderzoek Asbest In Grond

Bijlage 11 Nader onderzoek asbest in grond

Bijlage 12 Pve - Inventariserend Veldonderzoek Proefsleuven

Bijlage 12 PvE - Inventariserend veldonderzoek Proefsleuven

Bijlage 13 Evaluatie Inventariserend Veldonderzoek Proefsleuven

Bijlage 13 Evaluatie inventariserend veldonderzoek Proefsleuven

Bijlage 14 Aanvullend Archeologisch Onderzoek Proefsleuven (2019)

Bijlage 14 Aanvullend archeologisch onderzoek Proefsleuven (2019)

Bijlage 15 Reactienota Inspraak- En Vooroverlegreacties

Bijlage 15 Reactienota Inspraak- en vooroverlegreacties