KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2
Artikel 4 Agrarisch - Grondgebonden Veehouderij - Waardevolle Graslanden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
Artikel 6 Waarde - Archeologie 8
Artikel 7 Waarde - Ecologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Locatie Plangebied
1.3 Huidig Planologisch Regime
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Waardentoets
4.1 Inleiding
4.2 Ecologie
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Water
Hoofdstuk 5 Milieutoets
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
5.7 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.8 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Watertoets Deelgebied 1
Bijlage 2 Watertoets Deelgebied 2
Bijlage 3 Watertoets Deelgebied 3

Agrarische percelen Landgoed Klein Leeuwenhorst

Bestemmingsplan - gemeente Noordwijk

Vastgesteld op 18-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

1.2 plan:

het bestemmingsplan 'Agrarische percelen Landgoed Klein Leeuwenhorst' met identificatienummer NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01 van de gemeente Noordwijk.

1.3 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.4 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond.

1.5 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.6 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bestaand gebruik:

legaal gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 Agrarisch bedrijf.

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  • bollenteelt:
  • de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen;
  • de teelt van snijbloemen en van vergelijkbare laag blijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten;
  • de teelt van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt; niet zijnde sierteelt, boomkwekerij/-teelt, fruitteelt en bosbouw;
  • broeierijen als onderdeel van een grondgebonden bollenteeltbedrijf;
  • boomkwekerij/-teelt: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  • bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie;
  • fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • gemengd teeltbedrijf: een bedrijf dat in gelijke mate zowel gericht is op het duurzaam en intensief telen van bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten in zowel de volle grond als onder glas, alsmede van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft;
  • stekbedrijven: bedrijven die nagenoeg geheel gericht zijn op het vermeerderen van vaste planten tot het stadium van uitgangsmateriaal en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft;
  • grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder ook begrepen het fokken van paarden en het houden van geiten en schapen;
  • glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  • intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • sierteelt: de teelt van wintergroene siergewassen, alsmede sierstruiken en sierbomen.

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.12 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.13 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid

1.14 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.15 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.16 peil:

  1. a. voor gebouwen binnen 10 m uit de kant van de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijke voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.17 watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.18 kweektunnel

halfronde of min of meer halfronde, verplaatsbare constructies met een hoogte van maximaal 1,8 m, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor het voortrekken en/of beschermen van gewassen of het opkweken van plantmateriaal.

1.19 Opslag

het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen.

1.20 Archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, danwel de snijlijn van het dakvlak en de gevellijn. Indien zich op een dakschild één of meerdere dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 60% van de breedte van de gevel waarop het betreffende dakschild rust, is de gootlijn van de dakkapel c.q. dakopbouw bepalend voor de goothoogte.

2.3 de dakhelling:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, danwel de snijlijn van het dakvlak en de gevellijn. Indien zich op een dakschild één of meerdere dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 60% van de breedte van de gevel waarop het betreffende dakschild rust, is de gootlijn van de dakkapel c.q. dakopbouw bepalend voor de goothoogte.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de afstand tot de grens van een bouwperceel:

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.7 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, fundering, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een bollenteeltbedrijf zoals genoemd in artikel 1, lid 1.9;

en tevens voor:

  1. b. behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
    1. 1. bollenvelden;
    2. 2. grootschalige openheid;
    3. 3. kenmerkende landschapsstructuur;
    4. 4. natuur- en landschapselementen in de vorm van houtwallen en -singels, geriefhoutbosjes en overige groenvoorzieningen;
  2. c. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water op perceelsniveau, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

3.2 Bouwregels

Op gronden welke niet zijn gelegen binnen een bouwvlak mogen uitsluitend terreinafscheidingen en windschermen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de maximale bouwhoogte van terreinafscheidingen 1 meter bedraagt;
  2. b. de maximale bouwhoogte van windschermen 2 meter bedraagt.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de teelt van ruwvoeder anders dan gras ten behoeve van de eenjarige wisselteelt als onderdeel van het bollenteeltbedrijf, is niet toegestaan;
  2. b. het gebruik van afdekfolies is toegestaan.

Artikel 4 Agrarisch - Grondgebonden Veehouderij - Waardevolle Graslanden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Waardevolle graslanden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden veehouderij zoals genoemd in artikel 1, lid 1.4;

en tevens voor:

  1. b. behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
    1. 1. karakteristieke graslanden;
    2. 2. water;
    3. 3. kenmerkende landschapsstructuur;
    4. 4. weidevogels;
    5. 5. waardevolle oever en slootvegetatie;
    6. 6. geriefhoutbosjes en houtwallen en -singels;
  2. c. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water op perceelsniveau, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

4.2 Bouwregels

Het bouwen van gebouwen of bouwwerken is uitsluitend toegestaan ter plaatse van een bouwvlak. Op de gronden welke niet zijn gelegen binnen een bouwvlak, mogen uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 1 meter.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie 6

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde onder a onder 1 en 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie 8

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 8' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien;
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde onder a onder 1 en 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Ecologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ecologische hoofdstructuur.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de ecologische verbindingszone door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:

  1. a. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  2. b. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
  3. c. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
  4. d. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
  5. e. als plaats voor het (laten) landen of opstijgen van ultralight-vliegtuigen;
  6. f. voor groeps- en natuurkamperen;
  7. g. als ligplaats voor woonschepen, tenzij in Hoofdstuk 2 van de regels uitdrukkelijk is toegestaan;
  8. h. als seksinrichtingen.

9.2 Toegestaan gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in de artikel 8.1 wordt niet verstaan:

  1. a. vormen van gebruik als bedoeld in artikel 8.1 onder a en b, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming(en), de daarbij behorende bestemmingsomschrijving(en) en/of de overige regels mag worden gebruikt, mits niet buiten bouwvlak en mits in geval van opslag de stapelhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en);
  3. c. het gebruik als ligplaats voor vaartuigen voor de duur van ten hoogste 24 uur.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Wijziging archeologische waarden

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' of 'Waarde - Archeologie 8' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.2 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Agrarische percelen Landgoed Klein Leeuwenhorst'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Landgoed Klein Leeuwenhorst te Noordwijk wenst bij te dragen aan het gemeentelijke beleid om de versnippering van bollenland tegen te gaan, de zichtlijnen van bollenland te versterken en daarnaast het open karakter van het landschap te behouden. Onderdeel van het landgoed zijn drie percelen, waarvan twee in gebruik zijn als bollenland en één als grasland. Met onderhavig bestemmingsplan wordt de samenvoeging van de twee kleinschalige en versnipperde percelen bollenland mogelijk gemaakt, die vervolgens worden geruild voor het graslandperceel. Uiteindelijk ontstaat daardoor één groot bollen perceel en twee kleinere graslandpercelen. Het nieuw te realiseren bollenperceel sluit aan bij een bestaand bollenperceel, waardoor één landschappelijk ensemble wordt gecreëerd.

1.2 Locatie Plangebied

Het plangebied is gelegen ten oosten van Noordwijk en behoort tot Landgoed Klein Leeuwenhorst. Het plangebied bestaat uit drie uit elkaar gelegen percelen in de nabijheid van de Provincialeweg (N206). In afbeeldingen 1 en 2 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het oostelijk gelegen perceel is momenteel in gebruik als grasland en is onderdeel van de kavel dat kadastraal wordt aangeduid met de code NWK04-D-2041. Het noordelijk gelegen perceel kent de kadastrale code NWK04-D-2162 en is in gebruik als bollenland. Ten zuidwesten hiervan is een derde perceel gelegen, kadastraal bekend als NWK04-D-2413. Ook dit perceel is in gebruik als bollenland.

Om onduidelijkheden te voorkomen worden de drie percelen aangeduid met een cijfer:

  • Deelgebied 1: bollenland (zuidwest), onderdeel van NWK04-D-2413.
  • Deelgebied 2: bollenland (noord), onderdeel van NWK04-D-2162.
  • Deelgebied 3: grasland (oost), onderdeel van NWK04-D-2041.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0001.png"

Figuur 1: Luchtfoto met plangebied binnen rode kaders.

1.3 Huidig Planologisch Regime

Het plangebied behoort tot 'Bestemmingsplan Buitengebied 2015', dat is vastgesteld op 30 juni 2016. Daarnaast is 'Paraplu Bestemmingsplan Parkeren en Wonen' van toepassing op voorliggend plangebied. Binnen 'Bestemmingsplan Buitengebied 2015' kennen de percelen verschillende bestemmingen, daarom zijn deze onderstaand per deelgebied beschreven.

Deelgebied 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede bestemmingsplan deelgebied 1

Deelgebied 1 kent binnen 'Bestemmingsplan Buitengebied 2015' de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2.
  • Dubbelbestemmingen:
    1. 1. 'Waarde - Archeologie 2'.
    2. 2. 'Waarde - Archeologie 1'.
    3. 3. 'Waarde - Ecologie'.

Deelgebied 2

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan deelgebied 2

Deelgebied 2 kent binnen 'Bestemmingsplan Buitengebied 2015' de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

Deelgebied 3

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0004.png"

Figuur 4: Uitsnede bestemmingsplan deelgebied 3

Deelgebied 3 kent binnen 'Bestemmingsplan Buitengebied 2015' de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Waardevolle graslanden'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Agrarische percelen Landgoed Klein Leeuwenhorst' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • regels;
  • toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting. Met de toelichting wordt de ontwikkeling getoetst aan het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid, worden de maatschappelijke- en economische uitvoerbaarheid in kaart gebracht en worden een waarden- en milieutoets gedaan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het, van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu-aspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 Beschrijving plangebied

Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Noordwijk Binnen, in de gemeente Noordwijk. Het bestaat uit drie percelen. Deelgebied 1 en 2 liggen tussen de Provincialeweg (N206) en Gooweg, deelgebied 3 tussen de Provincialeweg en de Leeweg. Deelgebied 1 en 2 zijn momenteel in gebruik voor de bollenteelt. Totaal beslaan de percelen een oppervlakte van circa 2,1ha.

  • Deelgebied 1 (0,39ha) grenst aan de noordzijde aan een bos (zie afbeelding 2). Aan de andere zijden van deelgebied 1 zijn een paardenstal, bollenland en park aanwezig.
  • Deelgebied 2 (0,56ha) grenst aan de noordwestelijke zijde aan een watergang, met daarachter een bos. Aan de andere zijde van het deelgebied liggen open graslanden en de Provincialeweg. Vanaf de Provincialeweg is dit perceel niet zichtbaar.
  • Deelgebied 3 (1,19ha) is een open grasland, dat als weiland dient voor paarden. Het is omgeven door watergangen en aan de zijde van de Reeweg staat een bomenrij. Via een bruggetje staat het in verbinding met een paardenweide ten zuidoosten van het perceel. De gronden ten noordoosten van het perceel zijn allen in gebruik voor de teelt van bollen.

In totaal wordt er 0,95ha bollenland geruild met 1,19ha grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Luchtfoto's van het plangebied

2.2 Toekomstige Situatie

Met voorliggend plan wordt de wijziging van gebruik voor de drie deelgebieden mogelijk gemaakt. In de toekomstige situatie worden de gronden van deelgebieden 1 en 2 in gebruik genomen als grasland (in plaats van bollenland) en wordt deelgebied 3 in gebruik genomen als bollenland (in plaats van grasland). Hierbij blijft de ruimtelijke opbouw van de deelgebieden zoveel mogelijk intact. In afbeelding 6 is een kaart van deze functieverandering opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: Gewenste toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk formuleert in de NOVI dat de huidige woningvoorraad onvoldoende aansluit op de toename van het aantal inwoners en huishoudens. Het doel is om tussen 2019 en 2035 de woningvoorraad aan te vullen met circa 1,1 miljoen woningen, die aansluiten op de huidige en toekomstige woonbehoeften in een fijne, leefbare omgeving. In bepaalde regio's kan transformatie of sloop van vastgoed uitkomst bieden, zodat de ruimtelijke structuur in gebieden wordt behouden. Het Rijk zet in op het behoud van compacte kernen in de regio. Bij transformatie en groei dient rekening te worden gehouden met cultuurlandschappen, landschappelijke structuren en objecten en andere waardevolle elementen in de omgeving. Het streven is om deze unieke kwaliteiten te versterken en waarborgen in het ruimtelijk ontwerp.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft enkel de functieruil van bollenland en grasland. De drie deelgebieden behouden daarmee de agrarische functie en sluiten zo beter aan op de naastgelegen gronden. Aan deelgebied 2 grenst een waardevol grasland. Met de wijziging naar grasland vormen de percelen één geheel. Deelgebied 3 grenst aan grootschalige bollenlanden. Met de verandering in gebruik naar bollenland straalt ook dit gebied meer eenheid uit. Ook komt het bollenland hier meer in het zicht te liggen dan op de huidige locaties. Dit komt ten goede aan de landschappelijke identiteit van het gebied als 'Hart van de bollenstreek'.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro worden een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Het Barro bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden beperken, wanneer projecten nationale belangen raken.


In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van het Barro van kracht geworden. Daarbij is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' (EHS) gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' (NNN).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) worden geen specifieke uitspraken gedaan over dergelijke of soortgelijke ontwikkelingen. Daarnaast zijn de deelgebieden waar dit plan betrekking op heeft, niet gelegen binnen de grenzen van een NNN gebied. De voorgenomen ontwikkeling raakt dan ook geen rijksbelangen. Op basis hiervan kan worden gesteld dat er vanuit het Barro geen beperkingen van toepassing zijn op voorliggend plan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. De toepassing van de ladder houdt in dat:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het gaat dus om een stedelijke ontwikkeling die een nieuw of groter planologisch beslag legt op de ruimte. Of, als er alleen een wijziging van de gebruiksfunctie is, op een andere manier wezenlijke ruimtelijke effecten heeft.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 de definities opgenomen voor:

- bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen,dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

- stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de functiewijziging van bollenland naar grasland op twee percelen en grasland naar bollenland op één perceel. Deze functiewijziging maakt geen stedelijke ontwikkeling mogelijk zoals bovenstaand beschreven is. De wijziging betreft enkel een verandering van agrarisch gebruik, waarbij de oppervlakte van de percelen totaal circa 2,1 ha beslaat.

In voorliggend geval is de Ladder voor duurzame verstedelijking' in de zin van de Bro dan ook niet van toepassing. Een verdere toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Conclusie Rijksbeleid

Vanuit de NOVI, het Barro, het Bro en de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorliggend plan. Geconcludeerd kan worden dat het plan passend is binnen het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening

Het provinciaal beleid is verwoord in het Omgevingsbeleid. De belangrijkste plannen zijn de Omgevingsvisie Zuid-Holland, de Omgevingsverordening Zuid-Holland en het omgevingsprogramma. De Omgevingsvisie is een beleidsstrategie voor de lange termijn, de Omgevingsverordening is de juridische vertaling hiervan met voorwaarden en regels. De provincie Zuid-Holland streeft naar het verbeteren van de leefomgeving. Met de Omgevingsvisie geeft zij met zeven "vernieuwingsambities" aan welke richting zij op wil. Er wordt ruimte geboden aan ontwikkelingen met betrekking tot bereikbaarheid, participatie, economie, woningbouw, natuur, energie en gezondheid en veiligheid. De zeven vernieuwingsambities luiden als volgt:

  1. 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  2. 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  3. 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  4. 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
  5. 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
  6. 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  7. 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.


Natuur

De provincie Zuid-Holland stuurt aan op behoud en de ontwikkeling van natuur. Het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000-gebieden zijn gebieden die in het teken staan van de natuur. Daarnaast kent de provincie zogenaamde zoekgebieden (voor het NNN) die gereserveerd zijn voor toekomstige natuurontwikkeling en andere beschermde gebieden, zoals weidevogelgebied en/of stiltegebied. Ze kennen allen bescherming vanuit de Omgevingsverordening.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De deelgebieden grenzen allen aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), maar maken hier geen onderdeel van uit. Dit is ook te zien op 'kaart 7 Natuurnetwerk Nederland van de 'Omgevingsverordening Zuid-Holland', in figuur 7. De functieruil van bollen- naar grasland en andersom leidt niet tot een verlies aan areaal of kwaliteitsvermindering van dit Natuurnetwerk. De gronden behouden hun agrarische functie, waardoor de voorliggende ontwikkeling geen impact heeft op natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0007.png"

Figuur 7: Uitsnede kaart 7 OV Natuutnetwerk Nederland, met plangebied binnen rode kaders (bron: Omgevingsverordening Zuid-Holland).

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0008.png"

Figuur 8: Uitsnede kaart 14 Ruimtelijke kwaliteit, met plangebied binnen rode kaders (bron: Omgevingsverordening Zuid-Holland).

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie streeft naar een kwaliteitsverbetering van de landelijke omgeving. Daarin wordt aangestuurd op behoud en versterking van de karakteristieke eigenschappen van het landschap. Ook worden belangrijke gebieden, zoals het NNN, weidevogelgebieden en kenmerkende graslanden beschermd. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt een 'ja, mits' beleid. Ze zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De eigenschappen van de gebieden in de provincie Zuid-Holland zijn opgenomen in de Kwaliteitskaart en daarbij horende toelichting. Op de kaart 'Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategoriën' is te zien op welke gebieden een aanvullende bescherming kennen (figuur 8). In Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit van de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn de regels met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen. De provincie Zuid-Holland hanteert de twee uitgangspunten:

  • een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid,
  • hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie typen ontwikkelingen: inpassing, aanpassing en transformatie (figuur 9). Een ontwikkeling die sterk aansluit op de bestaande structuur en identiteit van het landschap, dorp of stad wordt geschikt onder 'Inpassing'. Deze ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van het gebied. Ontwikkelingen onder de term 'aanpassing' sluiten aan bij de huidige identiteit van een gebied, maar wijken af op structuurniveau en moeten hierbij voorzien in wijzigingen of aanvullingen. Bij 'transformatie' gaat het om grootschalige veranderingen in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0009.png"

Figuur 9: Drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (bron: Omgevingsverordening Zuid-Holland).

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  1. 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • (a) zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • (b) het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • (a) een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • (b) het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
  1. 2. Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn
    1. a. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden;
    2. b. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.
  1. 3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
    1. a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • (1) duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • (2) wegnemen van verharding;
      • (3) toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • (4) andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
    2. b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
    3. c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
  1. 4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
    1. a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
    2. b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
  1. 5. Voor zover in deze afdeling specifieke regels zijn opgenomen ten behoeve van bepaalde typen ruimtelijke ontwikkelingen gaan die specifieke regels voor, tenzij dit artikel zich daartegen niet verzet.
  1. 6. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013). De toelichting bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.
  1. 7. Een bestemmingsplan voor gronden buiten het bestaand stads- en dorpsgebied laat bij een niet-agrarisch bedrijf of een agrarisch aanverwant bedrijf buiten bestaand stads- en dorpsgebied ten hoogste één bedrijfswoning toe, voor zover dat noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering.

Kwaliteitskaart

Zoals onder de kop 'Ruimtelijke kwaliteit' benoemd zijn de kwaliteiten van Zuid-Holland opgenomen in de kwaliteitskaart en bijbehorende toelichting. De kwaliteitskaart bestaat uit een viertal 'lagen' of 'gebiedsprofielen'. Deze zijn onderstaand nader beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit.

Laag van de ondergrond

De laag van de ondergrond beschrijft de oorsprong van de provincie en natuurlijke (of landschapsvormende) processen. In deze laag zijn geomorfologische kenmerken, bodem en water opgenomen. De provincie is daarbij te onderscheiden in drie delen: het kustgebied, de hieraan grenzende natte veengronden & plassen en de kleicomplexen & wateren van de delta. Door de impact van de mens kennen deze drie typen landschappen geen 'echte' natuurlijke opbouw meer. Wel zijn nog kenmerken van de landschappen zichtbaar.

Het plangebied (de drie deelgebieden) is onderdeel van het kustcomplex, dat bestaat uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen, die parallel loopt aan de kust. De strandwallen zijn door de jaren heen in gebruik genomen voor de bollenteelt of vergraven voor zandwinning. Het ooit aanwezige reliëf is daardoor niet meer aanwezig. De provincie richt zich in dit gebied op:

  • Ontwikkelingen versterken en gebruiken waar mogelijk de natuurlijke dynamiek en omstandigheden van de kust (duinen, strand en voordelta/vooroever).
  • Ontwikkelingen houden het verschil herkenbaar tussen "hoog en droog" en "laag en nat" en bouwen voort op de parallelle kuststructuur.
  • Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijk kustkarakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0010.png"

Figuur 10: Uitsnede Kwaliteitskaart laag van de ondergrond (bron: Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland).

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

De laag van de cultuur- en natuurlandschappen beschrijft het zichtbare landschap en (grondgebonden) nut. In Zuid-Holland heeft het agrarisch landschap buiten het stedelijk gebied een beeldbepalende rol. In de verschillende landschappen zijn de gronden zo ingericht dat deze optimaal zijn voor het agrarisch gebruik. Denk aan de rechtlijnigheid, smalle percelen of grootschalige open gebieden. Dit gebruik blijft in de toekomst beeldbepalend. Ook natuurlijke gebieden drukken hun stempel op het landschap binnen de provincie. De diversiteit en aanwezigheid van deze landschappen zijn van provinciaal belang.

Het plangebied behoort tot het bollenlandschap, dat ontstaan is door vergraving van strandwallen en oude duinen. Ook is een fijnmazig systeem van vaarten aangelegd voor de bollenteelt. Typerend voor het landschap zijn de kleurrijke bollenvelden, vaarten & sloten en verspreide begroeiing & bebouwing. Ook de landgoederen en oude duinen zijn van hoge waarde. De ruimtelijke structuren bestaat in grote lijnen uit "een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones."

De identiteit van het gebied staat onder druk door de toename aan de onsamenhangende (verspreide) bebouwing en versnippering door intensivering van de bollenteelt. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het creeëren van meer herkenbaarheid en samenhang in de ruimtelijke opbouw van het landschap. De provincie richt zich op:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen.
  • Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0011.png"Figuur 11: Uitsnede Kwaliteitskaart laag van de cultuur- en natuurlandschappen (bron: Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland).

Laag van de stedelijke occupatie

De laag van de stedelijke occupatie is opgebouwd uit de bebouwde omgeving van stad en dorp, alsmede infrastructuur en groen. Elk van de steden en dorpen heeft zijn eigen identiteit en bijbehorende kenmerken, die gevormd zijn door het landschap en gebruik van de omgeving. Er bestaat in Zuid-Holland een grote diversiteit aan woon- en werkmilieus. De provincie wenst de gebiedseigen identiteiten te behouden en te versterken. Daarbij is het contrast tussen stad en buitengebied een waardevolle kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0012.png"

Figuur 12: Uitsnede Kwaliteitskaart laag van de stedelijke occupatie (bron: Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland).

Laag van de beleving

De laatste en vierde laag heeft betrekking op de beleving van Zuid-Holland. Het staat in het teken van het zorgvuldig omgaan met wat van waarde is in combinatie met het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde van de provincie. Zowel cultuurhistorische plekken en objecten, alsmede een robuuste groenstructuur en sterke recreatieve sector. Cultuurhistorische objecten als het schurvelingenlandschap, maar ook de stilte en beleving van ruimtelijke kenmerken dienen behouden te worden, aangezien deze een onderdeel van de Zuid-Hollandse identiteit vormen. Deze laag staat sterk in verbinding met zowel het dynamische stedelijke gebied als het luwe buitengebied. Recreatieve zones liggen veelal op de overgang van deze gebieden en vormen hier een verbinding tussen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0013.png"

Figuur 13: Uitsnede Kwaliteitskaart laag van de beleving (bron: Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorliggende ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van het type 'inpassing'. De ontwikkeling past namelijk binnen de bestaande gebiedsidentiteit, omdat het gebied reeds wordt gekenmerkt door een combinatie van bos, graslanden en bollenvelden. Onderhavig plan voorziet enkel in het ruilen van enkele bestemmingen, waarmee uiteindelijk ook de identiteit van het gebied wordt versterkt. De deelgebieden zijn daarnaast niet gelegen in zones met een beschermingscategorie.

Het plan past ook in het bestaande structuurniveau van het gebied. De ontwikkeling betreft enkel de functiewijziging van bollen- en grasland. Daarbij worden geen ruimtelijke ingrepen gedaan in de vormgeving van de percelen, zoals veranderingen in de perceelsvormen, het verwijderen van houtwallen, bouwen van bedrijven of soortgelijke ingrepen.

De ontwikkeling voldoet daarnaast aan de relevante richtpunten uit de kwaliteitskaart. Het gaat enkel om een functiewijziging van bollenland naar grasland en van grasland naar bollenland. Bovendien sluit de nieuwe invulling van de percelen beter aan op de omgeving. Deelgebied 3 krijgt de functie als bollenland. De gronden ten noorden van dit perceel zijn momenteel ook allen als zodanig in gebruik. De percelen van deelgebieden 1 en 2 worden ingericht als graslanden, waarmee ook deze gronden eenzelfde (of aansluitende) functie krijgen als de naastgelegen percelen. Van afbreuk op landschappelijke waarden van het strandwallen-/vlaktenlandschap en (grootschalige) ruimtelijke veranderingen is zeker geen sprake. De ontwikkeling voorziet in een betere overgang tussen de bollengronden & infrastructuur naar de bossen. De ruil in gebruik komt ten goede aan de eenheid en identiteit van het gebied. Zeker gezien deze gronden in het zicht liggen van de omgeving. Daarnaast creëert de ontwikkeling meer eenheid in het landschap, door het realiseren van een groter geheel aan bollenland. Daarmee wordt bijgedragen aan het behoud en de versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het grootschalige bollenlandschap.

3.3.2 Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciale beleid, zoals vastgesteld in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De ontwikkeling past binnen de gebiedskwaliteiten. Het zorgt voor minder verspreiding van de functies en meer eenheid in het gebied.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Noordwijk

De Omgevingsvisie Noordwijk 1.0 is in feburari 2022 vastgesteld. In de Omgevingsvisie beschrijft de gemeente Noordwijk haar toekomstvisie voor de komende jaren. Het buitengebied van Noordwijk wordt gekenmerkt door verschillende bijzondere landschappen. Met name de combinatie van bloembollenteelt, natuur, zee, strand, duinen en landgoederen maakt de gemeente Noordwijk uniek. Leeuwenhorst wordt benoemd als een van de landgoederen met een rijke cultuurhistorie. Ook de bollenteelt is onlosmakelijk verbonden met de cultuurhistorie van Noordwijk en daarnaast (mede door het bijkomende toerisme) erg belangrijk voor de zowel de lokale als de landelijke economie.

Een van de thema's waar de gemeente Noordwijk de komende jaren mee aan de slag wil is 'duurzaam, klimaatneutraal en klimaatbestendig'. Voor de bollenteelt betekent dit dat zij hieraan bij kunnen dragen door het beperken van gewasbeschermingsmiddelen, hergebruik van materialen en zuinig gebruik van energie en water. De bollenvelden zijn een belangrijke toeristische trekpleister in de gemeente Noordwijk en het doel is om deze nog meer in balans te brengen met biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaat. Het open en grootschalige bollenlandschap wil de gemeente Noordwijk daarnaast behouden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met onderhavig plan wordt de ruil tussen bollen- en grasland mogelijk gemaakt. Met deze ruil worden de bollengronden verplaatst naar een meer geschikte locatie, waar zij aansluiting vinden bij aangrenzende bollengronden. Hiermee wordt één landschappelijk ensemble gecreëerd, die bijdraagt aan het behoud van de openheid van het (grootschalige) bollenlandschap in Noordwijk. Daarmee past de ontwikkeling binnen de ontwerp-omgevingsvisie van Noordwijk. Dit plan biedt daarnaast mogelijkheden om aan te sluiten bij de overige gemeentelijke ambities.

3.4.2 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2016

In 2016 is de herziening van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) vastgesteld, welke de visie vormt voor de Greenport Duin- en Bollenstreek tot en met 2030. In deze structuurvisie richt men zich op de herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek, in samenhang met de verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. Een belangrijk aandachtspunt bij herstructurering is ruimte maken voor schaalvergroting en intensivering, maar ook voor sanering en het tegengaan van verrommeling van het landschap.

Het ruimtelijke beleid bestaat daarbij uit vier belangrijke pijlers:

  • het faciliteren van de herstructurering, versterking en vernieuwing van het gehele bollen-, vaste planten- en bloemencomplex in combinatie met de verbetering van het landschap;
  • het realiseren van de daarvoor benodigde ruimtelijke functiewijzigingen in de Duin- en Bollenstreek;
  • bijdragen aan de sociaaleconomische vitaliteit van de greenportgemeenten;
  • bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van de gehele regio Holland-Rijnland.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met name de eerste twee pijlers zijn van belang voor onderhavig bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan draagt bij aan het doel om verrommeling tegen te gaan en de herstructurering en versterking van het landschap door grasland deels te behouden voor het open en groene karakter, en deels om te zetten naar bollengrond.

3.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Het (inter)gemeentelijk beleid richt zich wat betreft het landelijk gebied van Noordwijk en de Duin- en Bollenstreek met name op het behouden en versterken van de kwaliteiten van de kenmerkende en unieke landschapstypen. Daarnaast richt men zich op herstructurering en revitalisering in combinatie met de verbetering van natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. Daarmee past de ontwikkeling, die met de ruil van bollengrond en grasland een bijdrage levert aan de eenheid van het landschap, binnen het (inter)gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op verschillende waarden beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de relevante natuurwetgeving en het relevante natuurbeleid. Het Natuurnetwerk Nederland valt onder de provinciale regelgeving. De bescherming van houtopstanden, de bescherming van soorten en de bescherming van gebieden is echter op rijksniveau geregeld in de Wet Natuurbescherming. Onderstaande figuur biedt een inzicht in de ligging van de percelen ten opzichte van nabijgelegen NNN-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0014.png"

Figuur 14: Ligging deelgebieden ten opzichte van NNN

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Wet natuurbescherming

De beoogde ontwikkeling bestaat uit het één op één omruilen van bollenland en grasland, met als doel de bestemmingen beter aan te laten sluiten bij de omgeving (het landgoed en bollengronden). Op de gronden binnen beide bestemmingen is momenteel sprake van (intensief) agrarisch gebruik. Er worden geen ingrepen gedaan in de vormgeving van de percelen, zoals het weghalen van houtopstanden of veranderen van perceelsvormen. Daarmee vindt er wat betreft de natuurwaarden geen wezenlijke verandering plaats. In paragraaf 3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening is reeds beschreven dat de deelgebieden ook geen onderdeel van een Natura 2000-gebied of het NNN, zoals ook zichtbaar is in onderstaande figuur. Daarnaast omvat de ontwikkeling eveneens geen bouw- of sloopwerkzaamheden, die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor beschermde soorten. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft in het kader van de Wet natuurbescherming.

Natura 2000-gebied en stikstof

De deelgebieden van de voorgenomen ontwikkelingen zijn niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Kennemerland-Zuid) is gelegen op een afstand van circa 1,5 kilometer van het plangebied. Om die reden wordt geen negatief effect op Natura 2000-gebieden verwacht als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Het betreft immers het één op één ruilen van de bestemmingen van twee deelgebieden met ongeveer dezelfde grootte. Bouw-, aanleg- en sloopwerkzaamheden worden niet uitgevoerd. Ook neemt het aantal verkeersbewegingen niet toe door deze functieruil.

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de ruil van de agrarische bestemmingen 'bollenland' en 'grasland'. De oppervlakte van deze gronden is vrijwel gelijk. Er worden geen mogelijkheden gecreeërd voor de bouw van woningen of andersoortige gebouwen en bouwwerken. Ook wordt niet voorzien in de sloop van gebouwen of bouwwerken, aangezien deze niet aanwezig zijn binnen de deelgebieden. Er ontstaat geen toename van het aantal verkeersbewegingen door deze functieruil. Zowel niet in de uitvoerings- als gebruiksfase. Geconcludeerd kan worden dat er geen gevolgen ontstaat voor de stikstofdepositie. Het is daarom niet noodzakelijk om een stikstofberekening uit te voeren.

4.2.1 Conclusie ecologie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.

4.3.1 Archeologie

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en daarmee moet bij nieuwe ontwikkelingen rekening worden gehouden met archeologische relicten die mogelijk in het plangebied aanwezig zijn. In bestemmingsplannen wordt daarom in veel gevallen een archeologische waarde aan gebieden toegekend.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' kennen de deelgebieden (zoals beschreven in paragraaf 1.2) verschillende archeologische dubbelbestemmingen. Deelgebied 1 kent zowel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' als 'Waarde - Archeologie 2'. Deelgebied 2 kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deelgebied 3 kent de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en .'Waarde - Archeologie 3'.

Voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' geldt dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100m2 en graafwerkzaamheden dieper dan 30cm met een archeologisch rapport dient te worden aangetoond dat er geen archeologische waarden in de ondergrond worden geschaad. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt dit bij bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 500m2 en graafwerkzaamheden dieper dan 30cm en bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' bij bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 500m2 en graafwerkzaamheden dieper dan 1m.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met het ruilen van de bestemmingen worden geen werkzaamheden uitgevoerd in de bodem, waardoor de archeologische waarden behouden blijven. Daarmee is nader archeologisch onderzoek uitgesloten. De archeologische dubbelbestemmingen worden in onderhavig bestemmingsplan gehandhaafd, maar hebben een andere nummering gekregen (Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 8'), overeenkomstig met de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Noordwijk.

4.3.2 Cultuurhistorie

In de Cultuurhistorische atlas van provincie Zuid-Holland wordt het gebied ten oosten van de N206 (ter plaatse van deelgebied 3) gekenmerkt als strandwallen-/vlaktenlandschap, ook wel bekend als het gebied van de oude duinen. Na ontzanding in de 18e eeuw werd het gebied in cultuur gebracht voor de bloembollenteelt. Het strandwallen- en vlaktenlandschap is een zeldzaam landschapstype. Het gebied is aangewezen als historisch landschappelijke vlakte met een hoge waarde. Het gebied kent hoofdzakelijk een noord-zuid oriëntatie, parallel aan de zee. Typerend voor het gebied zijn de bossen, de in cultuur gebrachte bollengronden, open weilanden en ontwatering met vele watergangen. Deelgebieden 1 en 2 worden aangemerkt als boslandschap (landgoedbos).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kenmerken van het landschap, aangezien de beoogde nieuwe bestemmingen al binnen het plangebied voorkomen en enkel met elkaar worden geruild. De ontwikkeling vormt daarmee geen bedreiging voor het aspect cultuurhistorie.

4.4 Water

Voor alle deelgebieden is de watertoets uitgevoerd om het waterschap op de hoogte te stellen van de ontwikkeling en het plan te toetsen aan eventuele waterschapsbelangen ( zie Bijlage 1 Watertoets deelgebied1, Bijlage 2 Watertoets deelgebied 2 en Bijlage 3 Watertoets deelgebied 3). Voor alle drie de deelgebieden geldt dat de korte procedure dient te worden doorlopen, aangezien de ontwikkelingen waterschapsbelangen raken.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De gronden binnen het plangebied zijn momenteel in gebruik voor agrarische doeleinden. In deelgebieden 1 en 2 is sprake van bollenteelt, waarbij de grond op intensieve wijze wordt bewerkt. Het huidige gebruik van deelgebied 3 is als weiland (voor paarden). In de toekomstige situatie blijft het grondgebruik van alle deelgebieden agrarisch. In het geval van deelgebied 3 (grasland) wordt de bovenste 40 cm van de bovengrond in de toekomstige situatie bewerkt ten behoeve van de bollenteelt. Bovendien zijn in het plangebied geen gevallen van bodemverontreiniging bekend. Van gronden in de directen omgeving is bekend dat deze in voldoende mate onderzocht zijn. Daarnaast is het plangebied is het verleden in gebruik geweest als bos en agrarisch bouw-/grasland.

Aangezien de functiewijziging van grasland naar bollenland en andersom geen significante veranderingen met zich meebrengt ten aanzien van het gebruik van de grond, kan aangenomen worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de milieutechnische bodemkwaliteit van de percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0015.png"

Figuur 15: Uitsnede kaart Bodeminformatie, met plangebied binnen rode kaders (bron: Bodemloket).

5.3 Geluid

Voor de beoordeling van het onderdeel geluid moet in algemene zin aan de volgende punten worden voldaan:

  • De normen uit de Wet geluidhinder worden in acht genomen.
  • Bedrijven in de omgeving worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
  • Op en rond het plangebied blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Wet geluidhinder

Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn op deze locatie niet van toepassing, omdat er geen industrie of spoorlijnen in de nabije omgeving aanwezig zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed. Indien de waarde wordt overschreden kan noodzakelijk kan verzocht worden naar een ontheffing, om de waarde te verhogen tot 53 dB.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Om de geluidsbelasting in het gebied te bepaling is gebruik gemaakt van de kaart Geluid in Nederland (Lcum) van het RIVM op atlasleefomgeving.nl. Een uitsnede hiervan is weergegeven op figuur 16. De gemiddelde geluidsbelasting binnen het plangebied verschilt per locatie. In deelgebied 1 (oost) ligt de geluidsbelasting tussen de 51-55 dB, in deelgebied 2 (noord) tussen de 56-65 dB en deelgebied 3 tussen de 56-65 dB. De gronden kennen momenteel en in de toekomstige situatie een agrarische functie. De voorgenomen ontwikkeling maakt geen realisatie van een (geluids)gevoelige bestemming mogelijk en behoeft daardoor geen bescherming ten opzichte van andere functies. Bedrijven in de omgeving worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

De dichtstbijzijnde (geluids)gevoelige bestemmingen zijn op circa 80 meter (wooneenheid Gooweg 38) en circa 125 meter (wooneenheid Leeweg 19) van het plangebied gelegen. De wijziging van het agrarisch gebruik leidt niet tot een significante toename van de geluidsbelasting voor deze wooneenheden. Het betreffen enkel bouw- en graslanden, geen agrarische bedrijven. Daarnaast is de afstand tussen de gronden en wooneenheden relatief groot.

Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de wettelijke voorschriften als beschreven in de Wet geluidshinder (Wgh).

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPBGkleinleeuwenh-VA01_0016.png"

Figuur 16: Geluidbelasting in plangebied (bron: atlasleefomgeving, kaart Geluid in Nederland (Lcum)).

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de wijziging van agrarisch grondgebruik van bollen- naar grasland op twee percelen en gras- naar bollenland op één perceel binnen het plangebied. Deze functieverandering leidt niet tot een significante toename aan verkeersbewegingen en voorziet niet in de bouw van woningen of andersoortige bebouwing. Er is daarom sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft enkel een wijziging in agrarisch gebruik van de percelen. Binnen het plangebied worden geen gebouwen mogelijk gemaakt en het plan heeft geen verkeersaantrekkende werking. Ook worden binnen het plangebied geen risicobronnen gerealiseerd. Van een toename aan risico voor de omgeving en gebruikers van het plangebied is dan ook geen sprake. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Bedrijven En Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies (uitwaartse zonering);
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen (inwaartse zonering);

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op het toevoegen van een agrarisch bedrijf, maar enkel op het ruilen van agrarische bestemmingen. De bovengenoemde richtafstanden uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' zijn niet van toepassing op voorliggend plan. Zoals eveneens genoemd in paragraaf 5.3 zijn de dichtstbijzijnde wooneenheden op minimaal 80 meter van het plangebied gelegen. Aangenomen kan worden dat het gebruik van de percelen als bollen- en grasland niet leidt tot hinder door stof, geluid of geur. Wat betreft milieuzonering voorziet voorliggend plan in een goede ruimtelijke ordening.

5.7 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C en D van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. In onderdeel D van het Besluit m.e.r. wordt ingegaan op landinrichtingsprojecten dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan. Hier is echter alleen sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  1. 1. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw, of
  2. 2. een verstiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Als voorliggend plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. het gaat om een zeer beperkte en kleinschalige omzetting in vergelijking met de drempelwaarden van 125ha en 50ha zoals aangegeven in kolom 2 van onderdeel D uit de bijlage van het Besluit m.e.r. Het plangebied betreft namelijk een oppervlakte van circa 2,1 hectare.

Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is eveneens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Verdere toetsing aan het Besluit m.e.r. is dan ook niet aan de orde. Ook hoeft er geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen.

5.8 Verkeer En Parkeren

5.8.1 Verkeer

De ruil van de percelen bollengrond en grasland leiden niet tot een toename aan verkeer ter plaatse van de drie deelgebieden. Het aantal verkeersbewegingen wordt mogelijk zelfs verminderd, door het samenvoegen van de op dit moment versnipperde percelen. Waarschijnlijk zal de functieverandering van de percelen enkel leiden tot een ander type landbouwverkeer.

5.8.2 Parkeren

Van parkeren is geen sprake, aangezien het gaat om percelen die worden gebruikt ten behoeve van de landbouw.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording

6.1 Inleiding

Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en verbeelding, waarmee de bestemmingswijziging voor drie percelen in de gemeente Noordwijk mogelijk wordt gemaakt. Het bestemmingsplan vindt aansluiting bij het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2015 van de gemeente Noordwijk (destijds gemeente Noordwijkerhout).

6.2 Inleidende Regels

Het bestemmingsplan voorziet in enkele inleidende regels. In deze paragraaf volgt een korte toelichting op deze regels.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Artikel 2 geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen bij het meten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en antennes.

6.3 Bestemmingsregels

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Agrarisch - bollenteelt - Bollenzone 2

De bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2' zal gelden ter plaatse van het nieuw te realiseren perceel bollengrond, ter plaatse van deelgebied 3. Deze gronden zijn uitsluitend bedoeld voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf. Voor het perceel is geen bouwvlak opgenomen, bouwen op deze grond is dan ook niet toegestaan.

Artikel 4 Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Waardevolle graslanden

De bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Waardevolle graslanden' zal gelden ter plaatse van deelgebied 1 en 2, welke in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' nog de enkelbestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2' kennen. Voor deze gronden geldt eveneens dat uitsluitend agrarisch gebruik is toegestaan. Voor de desbetreffende percelen is geen bouwvlak opgenomen, waardoor het bouwen op deze gronden is uitgesloten.

Dubbelbestemmingen

Artikel 5 Waarde - Archeologie 6

Ter plaatse van deelgebied 1 en 3 geldt in onderhavig bestemmingsplan gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 8

Ter plaatse van deelgebied 1, 2 en 3 geldt daarnaast in onderhavig bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8'. Waarbij ter plaatse van deelgebied 2 slechts een deel van het perceel voorgenoemde archeologische dubbelbestemming kent. Het overige deel is, op basis van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart, vrijgesteld van archeologische waarden.

Artikel 7 Waarde - Ecologie

Ter plaatse van deelgebied 2 en 3 geldt daarnaast in onderhavig bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'.

6.4 Algemene Regels

In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op meerdere of alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.

Artikel 8 Antidubbeltelregel

De antidubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het over gebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In artikel 9 zijn de algemene gebruiksregels opgenomen. Dit artikel bevat bepalingen over het strijdig en toegestaan gebruik van gronden.

In lid 9.1 wordt het strijdig gebruik van onbebouwde gronden beschreven. Hieronder valt het gebruiken van onbebouwde gronden als opslagplaats van diverse materialen en voertuigen.

In lid 9.2 worden de uitzonderingen op het strijdig gebruik van onbebouwde gronden beschreven. Hieronder vallen het opslaan van bouwmaterialen in verband met normaal onderhoud of de verwezenlijking van de betrokken bestemmingen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In artikel 10 zijn de algemene afwijkingsregels opgenomen.

In lid 10.1 is bepaald dat het mogelijk is om af te wijken van de maten zoals die zijn beschreven in onderhavig bestemmingsplan met ten hoogste 10% en om bouwgrenzen te overschrijden met maximaal 3 meter, waarbij een vergroting van maximaal 10% mogelijk wordt gemaakt.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Dit bestemmingsplan biedt het college de bevoegdheid met behulp van een wijzigingsplan de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 6' of 'Waarde - Archeologie 8' te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

6.5 Overgangs- En Slotregels

Overgangsregels

Het overgangsrecht is opgenomen conform artikel 3.2.1 en artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. De overgangsregels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dienen bestaande bebouwing en bestaand gebruik, welke afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen regels, te kunnen worden voortgezet (overgangsregels).

Slotregel

De slotbepaling (artikel 14) geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het rijk

Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Zuid-Holland

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de provincie Zuid Holland.

Waterschap Rijnland

Tevens is het plan middels een Watertoets afgestemd met het waterschap Rijnland. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in 4.4 Water. Uit de watertoets blijkt dat het plan in overeenstemming is met het waterschapsbeleid.

7.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 november 2022 tot 4 januari 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend tegen het plan.

7.3 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart, dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zal tussen initiatiefnemer en de gemeente Noordwijk een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hierin zal tevens het risico van planschade worden opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente Noordwijk volledig verzekerd is.

Bijlage 1 Watertoets Deelgebied 1

Bijlage 1 Watertoets deelgebied 1

Bijlage 2 Watertoets Deelgebied 2

Bijlage 2 Watertoets deelgebied 2

Bijlage 3 Watertoets Deelgebied 3

Bijlage 3 Watertoets deelgebied 3