KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Horeca
Artikel 6 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 7 Recreatie - Kampeerterrein
Artikel 8 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 9 Tuin
Artikel 10 Verkeer
Artikel 11 Water
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Antidubbeltelregel
Artikel 15 Algemene Bouwregels
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding, Doel En Planmotieven
1.2 Het Plangebied
1.3 De Planningsopgave
1.4 De Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Planproces En Procedure
1.6 Leeswijzer
1.7 Reactieve Aanwijzing
Hoofdstuk 2 Visie Op Het Plangebied
2.1 Conclusies Beleidskader
2.2 Samenvatting Ruimtelijke En Functionele Bouwstenen
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Opbouw
3.2 Planvorm
3.3 Bestemmingsregeling
3.4 Handhaving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke En Functionele Structuur
5.1 Ligging Plangebied
5.2 Ontstaansgeschiedenis
5.3 Cultuurhistorie En Archeologie
5.4 Ruimtelijke Structuur
5.5 Functionele Structuur
5.6 Agrarische Percelen
5.7 Horeca
5.8 Wonen
5.9 Toekomstige Ontwikkelingen
Hoofdstuk 6 Milieuaspecten
6.1 Milieueffectrapportage
6.2 Wegverkeerslawaai
6.3 Spoorweglawaai
6.4 Industrielawaai
6.5 Schiphol
6.6 Milieuhinder Agrarische Bedrijven
6.7 Milieuhinder Overige Bedrijvigheid
6.8 Horeca
6.9 Luchtkwaliteit
6.10 Externe Veiligheid
6.11 Kabels En Leidingen
6.12 Bodem
6.13 Ecologie
6.14 Water
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 4 Historisch Onderzoek Villapark De Witte Raaf
Bijlage 5 Nota Beantwoording Inspraak
Bijlage 6 Nota Beantwoording Vooroverleg

Duinrand

Bestemmingsplan - gemeente Noordwijk

Vastgesteld op 21-12-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Duinrand van de gemeente Noordwijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0575.BPDuinrand-VA02 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 afhaalzaak

een detailhandelsbedrijf waar in hoofdzaak kant-en-klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie elders.

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  3. c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  4. d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. e. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  6. f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  8. h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  9. i. een paardenfokkerij.

1.10 agrarische adviesinstantie

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.

1.11 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.12 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.13 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.14 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.15 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.16 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.17 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onderneming jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.

1.18 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.19 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.20 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.24 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.31 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.32 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.33 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.35 dissel

een buis of stang waarmee een kampeermiddel aan het trekkende voertuig wordt gekoppeld.

1.36 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.37 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.39 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.40 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.41 kampeermiddelen

tenten, tentwagens, kampeerauto's, caravans, stacaravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bedoeld zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.42 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.43 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.44 kinderboerderij

een voorziening waarop ter wille van kinderen dieren worden gehouden.

1.45 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.46 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.47 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.48 manege

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.49 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.50 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.51 niet-permanente verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen en kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.

1.52 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.53 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.54 paardenfokkerij

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.

1.55 paardenhouderij

een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.

1.56 paardrijactiviteiten

het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.

1.57 paardrijschool

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt.

1.58 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.59 permanente standplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.

1.60 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.

1.61 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.62 recreatiewoning

een gebouw, geen kampeermiddel zijnde, dat bedoeld is voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.63 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.64 standplaats voor kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.65 tuincentrum

een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.

1.66 verblijfsrecreatieve voorzieningen

bebouwing ten behoeve van verschillende voorzieningen, zoals een receptiegebouw, horeca, tennisbanen, zwembaden, een jeu de boulesterrein, stallinggelegenheid voor paarden, sanitair, een milieustraat, parkeervoorzieningen.

1.67 volwaardig bedrijf

een bedrijf met de duurzame omvang van ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang.

1.68 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.69 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.70 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 breedte van het dakvlak

tussen de buitenzijde van de gevels.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van agrarische bedrijfsdoeleinden ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven gericht op tuinbouw en de bollenteelt, inclusief één bedrijfswoning per volwaardig agrarisch bedrijf, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  2. b. het behoud, bescherming en beheer van de aanwezige natuur- en landschapswaarden en kleinschalige natuurontwikkeling;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1': een tuincentrum;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'paardenfokkerij':een paardenfokkerij;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2': tevens een paardenpension;
  7. g. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 40 m²;
  8. h. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en voet- en fietspaden.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. toegangspaden naar recreatieterreinen;
  3. c. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Horeca

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2': tevens horeca uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  3. c. één bedrijfswoning per bouwvlak;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 6 Recreatie - Dagrecreatie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. extensieve dagrecreatieve voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'manege': een manege;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenhouderij;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 7 Recreatie - Kampeerterrein

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Kampeerterrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een kampeerterrein voor permanente standplaatsen van kampeermiddelen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1': verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.3 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 8 Recreatie - Verblijfsrecreatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1': verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 2': niet-permanente verblijfsrecreatie;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': twee bedrijfswoningen en verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.1 onder h, indien:

  1. a. de afstand tussen recreatiewoningen onderling ten minste 10 m bedraagt;
  2. b. de bouw van een recreatiewoning niet leidt tot onevenredige beperkingen van de bouwmogelijkheden van recreatiewoningen op naastgelegen gronden.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': een parkeerterrein;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. ondergeschikt groen en oeververbindingen

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

12.3 Specifieke gebruiksregel

De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m².

Artikel 13 Waarde - Archeologie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde onder a onder 1 en 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Bouwregels

15.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

15.2 Bestaande maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en percentages afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
  4. d. Het bepaalde onder a t/m c is niet van toepassing op het perceel Duinweg 88.

15.3 Dakkapellenregeling

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 zijn dakkapellen bij woningen, recreatiewoningen en bedrijfswoningen onder de volgende voorwaarden toegestaan:

  1. a. dakkapellen zijn uitsluitend op dakvlakken toegestaan voor zover de betreffende gevel op ten minste 5 m afstand van de perceelsgrens is gelegen;
  2. b. dakkapel in het voordakvlak:
    1. 1. ten hoogste 2/3 breedte van het dakvlak;
    2. 2. op ten minste 0,80 m aan de zijkant van de gevel;
    3. 3. met een hoogte van ten hoogste 1,5 m;
    4. 4. de bovenzijde wordt ten minste 0,50 m onder de daknok geplaatst;
    5. 5. de onderzijde wordt ten minste 0,50 m en ten hoogste 1,00 m boven de dakvoet geplaatst;
  3. c. dakkapel in zijdakvlak:
    1. 1. ten hoogste 2/3 breedte van het dakvlak;
    2. 2. op ten minste 0,50 m aan de zijkant van de gevel;
    3. 3. met een hoogte van ten hoogste 1,75 m;
    4. 4. de bovenzijde wordt ten minste 0,50 m onder de daknok geplaatst;
    5. 5. de onderzijde wordt ten minste 0,50 m en ten hoogste 1,00 m boven de dakvoet geplaatst;
  4. d. dakkapel in achterdakvlak:
    1. 1. op ten minste 0,50 m aan de zijkant van de gevel;
    2. 2. met een hoogte van ten hoogste 1,75 m;
    3. 3. de onderzijde wordt ten minste 0,50 m en ten hoogste 1,00 m boven de dakvoet geplaatst;
  5. e. bij een individueel hoofdgebouw wordt de dakkapel gecentreerd op het dakvlak of gelijk aan de geleding in de gevel geplaatst;
  6. f. bij een mansardedakvlak wordt een dakkapel uitsluitend in het onderste deel van het dakvlak geplaatst, met de bovenkant gelijnd in de knik in het dakvlak.

Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels

17.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

17.2 Waarde - Archeologie

Wijzigingsbevoegdheid voor verwijdering van de bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;n
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Duinrand'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding, Doel En Planmotieven

De directe aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan Duinrand is gelegen in de planonderdelen die verblijfsrecreatie betreffen. In het kader van de actualisering van bestemmingsplannen sluit de gemeente Noordwijk aan bij de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden en die voorschrijft dat alle bestemmingsplannen vóór 1 juli 2013 in principe dienen te voldoen aan de RO-standaarden.

De aanleiding om één bestemmingsplan voor alle verblijfsrecreatieterreinen op te stellen is meerledig:

  • het bestemmingsplan Duinrand waarin de meeste verblijfsrecreatieterreinen zijn gelegen is sterk verouderd (vastgesteld in 1965). Verouderd onder meer omdat de mogelijkheden die het bestemmingsplan destijds bood meer dan volledig zijn opgebruikt;
  • de verblijfsrecreatieterreinen zijn in verschillende bestemmingsplannen (3) op verschillende wijzen vastgelegd;
  • in de Toekomstvisie 2025 van Noordwijk kiest de gemeente in samenspraak met bewoners en maatschappelijke organisaties voor kwaliteit: Noordwijk wil een aantrekkelijke verblijfplaats zijn, zowel voor bewoners als bezoekers, die zich qua uitstraling en beleving onderscheidt van andere plaatsen aan de Noordzeekust: ingetogen, stijlvol en charmant. Noordwijk kiest voor kwalitatieve groei, waarbij ontwikkeling een middel is voor versterking van bestaande kwaliteiten. In de huidige situatie laat de kwaliteit van verblijfsrecreatieterreinen te wensen over. Het vigerende plan biedt geen ruimte om de gewenste kwaliteitsslag te realiseren;
  • in de 'Sociaal Economische Visie iedereen baat bij de badplaats' (gemeenteraad december 2007) is in de geest van de Toekomstvisie de ambitie geformuleerd om Noordwijk in 2015 een stijlvolle badplaats te laten zijn; een plaats die zijn historische ontwikkeling weer zichtbaar heeft opgepakt. Noordwijk aan Zee is stijlvol, charmant, ingetogen, prachtig ingericht, veilig en verzorgd. Alles straalt kwaliteit uit. Het is er het hele jaar rond levendig, ook op winterse of winderige dagen. In herfst en voorjaar vinden we er wandelaars en mensen die een weekeindje komen uitwaaien én genieten van de hotels. Voor de Duinrand geldt de visie dat in 2015 het gebied een combinatie is van kostbare natuurgebieden en recreatieterreinen met campings en bungalows en een enkel hotel. De recreatiewoningen voldoen aan moderne kwaliteitsstandaarden. Er is flink geïnvesteerd. Sommige kampeerterreinen zijn getransformeerd tot terreinen met recreatiewoningen voor de commerciële verhuur. Sommige complexen, die oorspronkelijk zijn gerealiseerd met 'tweede woningen', worden in 2015 commercieel verhuurd met als voordeel dat ze beter bezet zijn en dat de tijdelijke bewoners meer gebruik zullen maken van de voorzieningen in Noordwijk;
  • de Wet op de openluchtrecreatie is ingetrokken als gevolg waarvan het bestemmingsplan het belangrijkste planningsinstrument is geworden.

Het doel van het bestemmingsplan omvat het volgende:

  • het verwerken van de Visie Verblijfsrecreatie;
  • het voor alle terreinen op gelijkwaardige en volledige wijze vastleggen van de huidige situatie en de huidige ontwikkelingsmogelijkheden;
  • het bieden van nieuwe mogelijkheden om tot de gewenste kwaliteitsslag over te gaan;
  • mogelijkheden bieden voor de kwaliteitsslag ten aanzien van de landschappelijke kwaliteit, natuurwaarden en de agrarische functies.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied bestaat uit drie deelgebieden. Het grootste gebied ligt ten noordwesten van de kern Noordwijkerhout. Dit deelgebied omvat nagenoeg alle gronden die in het bestemmingsplan Uitbreidingsplan in onderdelen opgenomen zijn, met uitzondering van het woongebiedje aan de Langevelderlaan en enkele agrarische percelen. Dit deelgebied wordt aan de noordwestzijde globaal begrensd door de Duinweg en de Randweg. De zuidoostelijke grens is voor een groot deel vastgelegd op de gemeentegrens tussen Noordwijk en Noordwijkerhout.

De overige twee deelgebieden zijn afgestemd op de grenzen van de kampeerterreinen Over 't Bruggetje en Noordwijkse Duinen, inclusief de gronden tegenover de Noordwijkse Duinen, waarop twee gebouwen met recreatieappartementen en een dienstwoning zijn gesitueerd.

De exacte grenzen zijn aangegeven in figuur 1, ligging plangebied. afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPDuinrand-VA02_0001.jpg"

1.3 De Planningsopgave

De opgave voor dit bestemmingsplan is in zijn algemeenheid om een nieuw en actueel kader te scheppen voor alle functies in het plangebied.

De grootste aandacht gaat uit naar de verblijfsrecreatieterreinen waar zich verschillende knelpunten voordoen, zoals:

  • onvoldoende brandveiligheid als gevolg van te hoge dichtheden;
  • permanente bewoning van recreatieverblijven;
  • onvoldoende kwaliteit als gevolg van ontbreken van landschappelijke inpassing en hoge dichtheden van de verblijfseenheden.

Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste beleidsinstrument om verblijfsrecreatie te regelen. Dit betekent dat er meer aspecten van de terreinen dienen te worden vastgelegd dan voorheen. De zaken die worden vastgelegd, zijn gericht op het enerzijds voorkomen dat de knelpunten toenemen en anderzijds om ontwikkelingen mogelijk te maken die de knelpunten oplossen.

1.4 De Vigerende Bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Duinrand vervangt de volgende bestemmingsplannen:

nr. bestemmingsplan vaststelling goedkeuring
1 Uitbreidingsplan in onderdelen 04-03-1965 20-04-1966
2 Buitengebied 21-03-1972 02-05-1973
3 Cultuurgronden Langeveld 1981 23-03-1982 19-06-1983 ged.

In deze plannen is de verblijfsrecreatie op verschillende wijzen vastgelegd. Om te komen tot een gelijkwaardige en volledige wijze van bestemmen van de huidige situatie en huidige ontwikkelingsmogelijkheden is dit bestemmingsplan Duinrand opgesteld. Tevens worden er met dit bestemmingsplan nieuwe mogelijkheden geboden om tot kwaliteitsverbetering van de verblijfsrecreatie te komen.

1.5 Planproces En Procedure

Voorafgaand aan de opstelling van dit bestemmingsplan is een beleidsvisie verblijfsrecreatie opgesteld. Deze beleidsvisie heeft van 2 maart tot 13 april 2006 ter inzage gelegen en is op 30 mei 2007 door de gemeenteraad vastgesteld.

Op dinsdag 22 april 2008 heeft de gemeente Noordwijk een informele inloopbijeenkomst ter voorbereiding op het nieuwe bestemmingsplan voor het gebied Duinrand gehouden.

Het voorontwerpbestemmingsplan Duinrand heeft van 12 februari 2009 tot en met 26 maart 2009 ter inzage gelegen ten behoeve van inspraak en is tevens aan de verschillende overleginstanties aangeboden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

In hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8 is maatschappelijke uitvoerbaarheid nader toegelicht en is ingegaan op het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de visie op het plangebied aan de orde. Er wordt ingegaan op de conclusies van het beleidskader. Ook wordt een samenvatting gegeven van de ruimtelijke en functionele bouwstenen voor het plan. Deze twee tezamen leiden tot de ruimtelijk-functionele visie op het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de planregels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 dieper ingegaan op de achtergronden van het beleidskader, de ruimtelijke en de functionele analyse. Daarna komt in hoofdstuk 6 onderzoek op het gebied van milieu, ecologie en water aan de orde. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de reacties uit het artikel 3.1.1 Bro-overleg.

1.7 Reactieve Aanwijzing

Gedeputeerde Staten hebben - nadat de gemeenteraad het bestemmingsplan Duinrand heeft vastgesteld - een reactieve aanwijzing (24 januari 2012) gegeven. Deze aanwijzing ziet op het gedeelte van het bestemmingsplan waarin de uitbreiding van de Witte Raaf is voorzien. Als gevolg hiervan trad het bestemmingsplan voor deze gronden niet in werking.

Gedeputeerde Staten hebben op 12 juni 2012 de reactieve aanwijzing ingetrokken. Dit betekent dat de gemeente het bestemmingsplan met het gedeelte van de uitbreiding van de Witte Raaf alsnog publiceert en dat dit gebied onderdeel uitmaakt van het vastgestelde bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Visie Op Het Plangebied

Op basis van de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied, die in de hiernavolgende hoofdstukken worden weergegeven, zijn de voor het plangebied gewenste ontwikkelingen en de sectorale bouwstenen voor het beleid beschreven. Deze gewenste ontwikkelingen en sectorale bouwstenen zijn, met inachtneming van het geldende beleidskader, geïntegreerd tot een samenhangende gebiedsvisie voor het plangebied, die als basis dient voor de bestemmingsregeling.

Voorafgaand aan de beschrijving van de gebiedsvisie, worden het beleidskader en de ruimtelijke en functionele bouwstenen samengevat.

2.1 Conclusies Beleidskader

Rijksbeleid

Het rijksbeleid staat omzetting van recreatiewoningen in gewone woningen - onder voorwaarden - toe. De gemeente stelt zich op het standpunt dat dit niet wenselijk is in het gebied Duinrand, omdat dit ten koste van de toeristische en recreatieve functie van het gebied gaat. Omzetting is op grond hiervan niet wenselijk.

Provinciaal en regionaal beleid

Het provinciaal ruimtelijk beleid laat geen nieuwe vestiging van verblijfsrecreatieterreinen toe, maar geeft nog wel enige ruimte om de kwaliteit van verblijfsrecreatieterreinen te verbeteren en staat hiervoor wel enige uitbreiding toe. Bij uitbreiding van verblijfsrecreatie op bollengrond zal deze bollengrond gecompenseerd dienen te worden. Ook de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Bollenstreek gaat uit van sterke bescherming van bollengrond. Het economisch-toeristisch beleid van de provincie bepleit een sterke kwaliteitsverbetering van het recreatieve toerisme in de Duin- en Bollenstreek. Het in het verleden vastgestelde gemeentelijke beleid laat geen enkele ontwikkeling meer toe. De in de toelichting op het 'Besluit op de openluchtrecreatie' genoemde aanbevelingen van de voormalige Kampeerraad, zijn als uitgangspunt gebruikt bij het opstellen van vergunningen op basis van de Wet op de openluchtrecreatie. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat bij vergunningverlening op onderdelen van deze aanbevelingen (gemotiveerd) werd afgeweken.

Gemeentelijk beleid

Het in het verleden ingezette en nog steeds vigerend terughoudend gemeentelijk beleid knelt met de gemeentelijke inzet op kwaliteitsverbetering voor de kampeer- en recreatieterreinen. Een aantal onderdelen van de gemeentelijke Beleidsnota voor de openluchtrecreatie (geen nieuwvestiging en geen uitbreiding) staat haaks op het streven naar een, aan de eisen van deze tijd aangepast, recreatief bungalowpark, hetzij door herontwikkeling van de bestaande terreinen, hetzij door het ontwikkelen van een nieuwe locatie.

Op basis van het vigerende beleid moet worden geconstateerd dat de gesignaleerde problematiek en de opgave, geformuleerd in de prioritaire beleidsdoelstellingen, voornamelijk binnen de grenzen van de huidige verblijfsrecreatieve terreinen zal moeten worden opgelost.

Ten behoeve van het nieuwe bestemmingsplan voor het plangebied Duinrand wil de gemeente een nieuwe start maken waarbij voldaan wordt aan:

  • de instandhouding van de recreatieve functie van het gebied (bestemming en handhaving);
  • kwaliteitsverbetering door toepassing en handhaving van de algemeen geldende kwaliteitscriteria voor kampeerterreinen (zijnde ten minste de richtlijnen voor inrichting en beheer van kampeerterreinen opgesteld door de voormalige Kampeerraad) en in het bijzonder aan de brandveiligheid;
  • afstemming op de landschappelijke kwaliteiten;
  • het provinciale beleid gericht op kwaliteitsverbetering van bestaande recreatieterreinen;
  • het regionale beleid gericht op het behoud van het bollencomplex;

en ernaar gestreefd wordt om:

  • de voorzieningen te laten aansluiten bij de ambities welke beschreven zijn in de Toekomstvisie Noordwijk 2025 en de Sociaal Economische Visie iedereen baat bij de badplaats;
  • de voorzieningen zodanig te positioneren en in te richten dat deze passen binnen de vraag van de doelgroepen die genoemd zijn in de hier bovengenoemde beleidsdocumenten;
  • een breed aanbod van hoogwaardige recreatieve verblijfsaccommodaties voor toeristisch gebruik;
  • de bestaande verblijfsrecreatieterreinen een toekomstperspectief te bieden om tot kwaliteitsverbetering te kunnen overgaan en daarbij de kwalitatieve uitstraling van de verblijfsrecreatie te verbeteren;
  • de ruimtelijk relevante uitgangspunten van het beleid ten aanzien van permanente bewoning en brandveiligheid in het bestemmingsplan op te nemen;
  • de beleidsuitgangspunten ten aanzien van agrotoerisme in het bestemmingsplan op te nemen.

2.2 Samenvatting Ruimtelijke En Functionele Bouwstenen

Het plangebied Duinrand is gelegen tussen de strandwal en het duinlandschap in en kenmerkt zich onder andere als agrarisch gebied in de vorm van bollenteeltgronden, maar meer als recreatief gebied. Het open landschap van de bollenvelden wordt op diverse punten onderbroken door intensief gebruikte en bebouwde recreatiepercelen.

Ruimtelijke bouwstenen

Landschappelijke structuur

De landschappelijke structuur is opgebouwd uit een drietal karakteristieke zones:

  • strand, duinen en zee: de duinen langs de zeekust (zeewering en natuurgebied);
  • binnenduinrand: de eerste strandvlakte;
  • strandwal/landgoederen: de (afgegraven) strandwal waarop bewoning (Noordwijk, Noordwijkerhout) en ontginning (hakhout, jacht, zandwinning en bollenteelt) ooit begonnen.

De tweede zone (binnenduinrand) is specifiek (laag en nat) en duidelijk herkenbaar open weidegebied en in de vorige eeuw getransformeerd tot bollengebied en – langs de binnenduinrand – tot verblijfsrecreatie. Dat bracht veel bebouwing met zich mee in de vorm van loodsen, kasschuren, bedrijfswoningen en recreatieve onderkomens.

Kenmerkend is het evenwijdige verloop van de zones waardoor de nog aanwezige openheid van de strandvlakte relatief grote maten kent. Aan de duinenrand, ter hoogte van de Duindamseweg, is de openheid door de aaneenschakeling van verschillende verblijfsrecreatieve objecten, vergaand verdicht. Het beeld vanuit de omgeving wordt vooral bepaald door de verscheidenheid van de bedrijven, de bebouwing en de recreatiewoningen.

Om het landschappelijke karakter in casu het groene beeld van het landschap rondom dit verdichte gebied te versterken/te herstellen, wordt voorgesteld de buitenrand in een ruim, landschappelijk kader te plaatsen door bijvoorbeeld beplanting langs wegen (Kraaierslaan), weteringen (Duinsloot) en bestaande randen. Dit kan gecombineerd worden met recreatieve paden en plekken als aanvullende voorziening/korte uitloop voor de verblijfsrecreatie. Deze groene cluster vormt weliswaar een verdichting van de strandvlakte, maar dan wel groen en in aansluiting op de groene verdichting (bossen) van de binnenduinrand.

Functionele bouwstenen

Recreatie

Er wordt in principe geen nieuwvestiging van recreatieterreinen toegestaan. De enige uitzondering hierop vormt de uitbreiding van het park De Witte Raaf. Voor de bestaande terreinen wordt een kwaliteitsslag voorgestaan. Hierbij is voor het grootste deel van het gebied wijziging van kampeerterreinen naar recreatiewoningen onder voorwaarden mogelijk. Zo dient in ieder geval 5% van het park beschikbaar te bijven voor toeristisch kamperen.

Natuur

Als overgang naar het duingebied is een brede strook natuurgebied gelegen. De bestemming van deze zone beschermt dit gebied en vormt daarmee een harde grens van het duingebied. Vanwege het ontbreken van concrete initiatieven, voorziet dit bestemmingsplan niet in een uitbreiding van horeca gelegenheden.

Horeca

De horecafuncties binnen het gebied zijn met name gericht op de verblijfsrecreatie. Een beperkte uitbreiding van het aantal horecavestigingen is mogelijk ter ondersteuning van het toerisme en de recreatie.

Agrarisch

De bollenteeltgronden worden zoveel mogelijk gehandhaafd teneinde de bijbehorende karakteristiek te behouden.

Wonen

De woonfunctie is ondergeschikt binnen het plangebied. Verdeeld door het gebied zijn kleine clusters van woningen en bedrijfswoningen gelegen.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.

3.1 Opbouw

De juridische regeling bestaat uit 4 hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de inleidende regels met de definities en de wijze van meten. De definities sluiten aan bij de Visie Verblijfsrecreatie. Het tweede hoofdstuk bestaat uit de bestemmingen en het gebruik van deze bestemmingen. De algemene regels zijn opgenomen in het derde hoofdstuk. Ten slotte zijn in het vierde hoofdstuk de overgangs- en slotregels geregeld.

3.2 Planvorm

Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie en staat daarnaast een aantal ontwikkelingen toe. Het beleid is erop gericht de functies en het gebruik te behouden en de beoogde nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaringen van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels, alsmede de eventuele bestemmingsspecifieke afwijkingsbevoegdheden te vinden.

3.3 Bestemmingsregeling

Agrarisch

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor de agrarische bedrijfsvoering ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven gericht op tuinbouw en de bollenteelt met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen en kassen. Per volwaardig agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan. De in het plangebied gelegen tuincentrum, paardenfokkerij en paardenpension zijn met een specifieke aanduiding aangegeven. De als agrarisch bestemde gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, bescherming en beheer van de aanwezige natuur- en landschapswaarden en kleinschalige natuurontwikkeling. Voor de gronden geldt dat extensief recreatief medegebruik is toegestaan.

Voor de gronden op de zuidelijke hoek aan de Duinweg/Duindamseweg is de mogelijkheid opengehouden de agrarische bestemming te wijzigen in Recreatie - Dagrecreatie.

Horeca

De in het plangebied solitair aanwezige horeca is bestemd voor Horeca. Voor alle horecagelegenheden geldt dat 'lichte' horeca is toegestaan, denk aan een lunchroom, ijssalon, maar ook een restaurant of hotel. Voor twee locaties is - naast 'lichte' horeca - een specifieke vorm van horeca toegestaan. De aanwezige activiteit valt namelijk niet onder 'lichte' horeca.

Recreatie - Kampeerterrein

De recreatieterreinen die in gebruik zijn als kampeerterrein zijn voorzien van de bestemming Recreatie - Kampeerterrein. Zoals de naam van de bestemming al suggereert, betreft het een vorm van recreatie in kampeermiddelen. Hiertoe is een onderscheid gemaakt tussen de gronden op het kampeerterrein waar gebouwen ten behoeve van het kamperen zijn toegestaan (recreatieve voorzieningen zoals een receptiegebouw, tennisbanen, zwembaden, een jeu de boulesterrein en sanitair) en tussen de gronden waar kampeermiddelen zijn toegestaan (buiten het bouwvlak). Uit dit onderscheid wordt ook duidelijk dat kampeermiddelen niet als gebouwen worden aangemerkt. Overigens zijn gebouwen in de vorm van bijgebouwen bij een kampeermiddel wel toegestaan buiten het bouwvlak (één per kampeermiddel).

Bedrijfswoningen zijn toegestaan voor zover deze op de verbeelding met de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn aangeduid. Dit betreft dus de bestaande bedrijfswoningen, terwijl nieuwe niet zijn toegestaan.

Voor deze bestemming zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De eerste maakt het mogelijk om de bestemming te wijzigen naar Recreatie - Verblijfsrecreatie om zo de vestiging van recreatiewoningen mogelijk te maken. Het is hiervoor onder andere noodzakelijk aan te tonen dat sprake is van een economische haalbaar plan. Dit betekent dat een bedrijfsplan moet worden overhandigd waaruit o.a. blijkt dat er sprake is van één aanspreekpunt binnen het recreatieterrein, dat de verhuur van recreatiewoningen verloopt via een verhuurorganisatie in de markt. Voorts dient dit bedrijfsplan te beschrijven in hoeverre het recreatieve product zich kan onderscheiden in de markt en bijdraagt aan de productdifferentiatie binnen de gemeente Noordwijk.

De tweede wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk het kampeerterrein 't Bruggetje te wijzigen in Agrarisch.

Recreatie - Dagrecreatie

De bestemming Recreatie - Dagrecreatie staat diverse vormen van recreatie toe zonder overnachtingsmogelijkheid. De in het plangebied gelegen manege is evenals de paardenhouderijen met een specifieke aanduiding aangegeven. Voor de bijbehorende bedrijfswoningen is ook een aanduiding opgenomen.

Recreatie - Verblijfsrecreatie

De recreatieterreinen die zijn voorzien van recreatiewoningen hebben de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie gekregen. Binnen deze bestemming zijn recreatieve voorzieningen toegestaan zoals een receptiegebouw, tennisbanen, zwembaden, een jeu de boules terrein, stallinggelegenheid voor paarden, sanitair, een milieustraat en parkeervoorzieningen. Onder meer voor specifieke sanitaire voorzieningen is een aparte aanduiding opgenomen.

In de bouwregels zijn regels opgenomen betreffende de maximale afmetingen van recreatiewoningen en het percentage/oppervlakte dat qua bebouwing is toegestaan. In beginsel bedraagt het maximumoppervlak van een recreatiewoning 80 m². Dit oppervlak is inclusief eventuele bergingen en/of tuinhuisjes. In het kader van clustering van recreatiewoningen is tevens een regeling opgenomen voor het toestaan van twee-aaneen gebouwde recreatiewoningen. Hierbij geldt als voorwaarde dat steeds sprake blijft van twee recreatiewoningen.

Ook is aangegeven wat de onderlinge afstanden tussen de gebouwen minimaal moeten zijn uit oogpunt van brandveiligheid. Bedrijfswoningen zijn met een aanduiding weergegeven.

Voor de locaties waar in dit bestemmingsplan recreatiewoningen tot maximaal 50 m² zijn toegestaan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om door middel van een wijzigingsplan en onder voorwaarden recreatiewoningen tot 80 m² toe te staan.

Verkeer, Groen en Water

De wegen in het gebied hebben de bestemming Verkeer gekregen. Op een aantal plekken in het plangebied is de bestemming Groen opgenomen, waar de gronden specifiek zijn bedoeld voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden en nutsvoorzieningen. De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding en verkeer te water.

Wonen en Tuin

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen gekregen. De met het wonen samenhangende doeleinden, het wonen zelf, aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, de tuinen en de (achter)erven, zijn gecombineerd in deze bestemming. In de bouwregels zijn regels betreffende het hoofdgebouw van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgenomen. Ten aanzien van het hoofdgebouw is bepaald dat deze binnen het bouwvlak worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 9 m en goothoogte van 5 meter. De inhoud van een woning, inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 650 m³ of maximaal de bestaande inhoudsmaat. Deze inhoudsmaat sluit aan bij de Nota Regels voor Ruimte (zie ook paragraaf 4.2) waarin de inhoudmaat voor burgerwoningen in het buitengebied is losgelaten voor niet-kwetsbaar gebied, zoals gewoon agrarisch gebied en recreatiegebied. Voor kwetsbaar gebied (A+) geldt een inhoudsmaat van 650 m³ (inclusief erfbebouwing), waarbij ondergrondse delen niet worden meegerekend.

Het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt direct mogelijk gemaakt, mits de woonfunctie blijft prevaleren. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter zijn dan 25% van het vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 40 m², inclusief aan- en uitbouwen.

De tuinen hebben de bestemming Tuin gekregen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Waarde - Archeologie

Het gehele plangebied is gelegen in een gebied met middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Daarom is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Hierin is geregeld dat voor werkzaamheden die dieper gaan dan 30 cm en een oppervlakte beslaan van meer dan 100 m² een aanlegvergunning is vereist. Voor bouwplannen die dit oppervlak of deze diepte te boven gaan dient een archeologisch onderzoek te worden verricht alvorens tot de werkzaamheden mag worden overgegaan.

Overige regels

Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 van de regels. Die zijn geregeld in hoofdstuk 3 Algemene regels. Hier zijn onder andere geregeld de algemene afwijkingsregels, algemene regels omtrent het overschrijden van bouwgrenzen, algemene wijzigingsregels en de algemene procedureregels.

De bestaande matenregeling uit artikel 15 behoeft hierbij bijzondere uitleg.

Alhoewel in dit bestemmingsplan zoveel mogelijk is gepoogd de bestaande situatie in beeld te brengen, kan het in enkele gevallen toch voorkomen dat een legaal tot stand gebrachte situatie niet voldoende in hoofdstuk 2 van de regels zijn beslag heeft gekregen. Om te voorkomen dat deze legaal tot stand gebrachte bouwwerken weg te bestemmen, is in dit plan een regeling opgenomen waarmee deze bouwwerken alsnog positief worden bestemd. Het kan hier onder andere de afmetingen van een recreatiewoning betreffen (denk aan hoogte/oppervlak/dakkapel/afstand tot de perceelsgrens/etc), maar ook het maximaal toegestane bebouwingspercentage en clustering van recreatiewoningen. Overigens is deze regeling ook van toepassing op andere bestemmingen en geldt zodoende ook voor bijvoorbeeld woningen en agrarische percelen.

Overigens is deze regeling niet van toepassing op Duinweg 88. Hier dient immers juist de bestaande agrarische bebouwing te worden gesloopt in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling.

Voorts bevat artikel 15 een regeling voor dakkapellen zoals deze voor (bedrijfs) woningen en recreatiewoningen zijn toegestaan (één en ander conform de Welstandsnota).

Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

3.4 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Noordwijk, wordt uitgevoerd door het team Handhaving van de afdeling Vergunning en handhaving.

Zo handhaaft de afdeling Vergunning en handhaving namens het college onder andere de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels door het bouwtoezicht gehandhaafd worden. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.

De gemeentelijke handhaver handhaaft namens het college het gebruik van gemeentelijke gronden. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen – zonder vergunning – bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Hoe wordt gehandhaafd

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: last onder bestuursdwang en last onder dwangsom.

Bij het toepassen van last onder bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan.

Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit.

In het plangebied zal gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er qua bouw gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen voor het bouwen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor het bouwen voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd.

Voorts zal de afdeling Vergunning en handhaving toezien op – onder de Wet milieubeheer vallende – bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden door afdeling Vergunning en handhaving.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid (2008)

In juni 2008 heeft het kabinet de realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld welke is toegevoegd aan de Nota Ruimte. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder welke belangen zullen worden gewaarborgd in de AMvB Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)). De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten worden gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten, die zijn bedoeld door te werken tot op lokaal niveau, worden gerealiseerd.

Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten in steden en dorpen maakt het mogelijk functies bij elkaar te brengen waardoor het draagvlak voor voorzieningen en arbeid, zorgtaken en ontspanning beter te combineren zijn. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten vereist een in onderlinge samenhang optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en tegelijk nieuwe bebouwing daarbuiten. Volgens de Realisatieparagraaf dient in bestaand stedelijk gebied optimale benutting van bestaand bebouwd gebied plaats te vinden om verrommeling een halt toe te roepen. Hierdoor neemt de noodzaak af om open ruimte te gebruiken voor bebouwing. Het wordt moeilijker gemaakt om nieuwbouw in het buitengebied te realiseren. De bundelingsdoelstellingen uit de Nota Ruimte blijven actueel. Het Rijk toetst of provincies het bundelingsbeleid voor verstedelijking en economische activiteiten in het provinciale en regionale ruimtelijke beleid opnemen.

Het rijk vindt het van belang dat er binnen de nationale stedelijke netwerken voldoende recreatieve groenvoorzieningen zijn en dat duurzame recreatieve landschappen ontstaan en kunnen worden behouden. De ruimtelijke mogelijkheden voor nieuwbouw van recreatiewoningen zijn gelijk aan de mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen in het buitengebied: een aanvraag tot de bouw van een recreatiewoning kan alleen door een gemeente worden toegestaan, indien op die plaats ook een reguliere woning kan worden toegelaten. Voor recreatiecomplexen is een uitzonderingsbepaling opgenomen welke het mogelijk maakt een positieve planologische beoordeling te geven wanneer het gebruik van recreatiewoningen door middel van een bedrijfsmatige exploitatie wordt verzekerd.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (ontwerp)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Brarro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro wordt duidelijk dat voor het plangebied geen specifieke regels gelden.

Brief minister van VROM aan de Tweede Kamer met betrekking tot recreatiewoningen (11 november 2003)

Binnen de beleidskaders van de Nota Ruimte is het wijzigen van een recreatiebestemming in een woonbestemming niet bezwaarlijk. Gezien deze beleidsverruiming, is aan gemeenten en provincies ook de mogelijkheid geboden om de bestemming van complexen van recreatiewoningen, waar nu feitelijk in grote mate onrechtmatig wordt gewoond, te wijzigen van 'dagrecreatie' naar 'wonen'. Bestemmingswijziging is mogelijk voor complexen van recreatiewoningen:

  • die op 31 oktober 2003 in grote mate onrechtmatig worden bewoond;
  • die zijn gelegen buiten waardevolle en/of kwetsbare gebieden;
  • die niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd;
  • waarvan de woningen voldoen aan het Bouwbesluit;
  • waarvan de bestemmingswijziging niet in strijd is met de toepasselijke milieuwetgeving.

De recreatiefunctie van het gebied mag niet in gevaar komen en er mag geen nieuwe behoefte aan recreatiewoningen in hetzelfde gebied ontstaan. Gemeenten en provincies kunnen een eigen afweging maken.

Intrekking Wet op de openluchtrecreatie (Wor)

Het Rijk heeft op 1 januari 2008 de Wor ingetrokken en tevens de Woningwet aangepast. Achtergrond van het voorstel tot intrekking: wat in de wet is geregeld, kan ook uitstekend op decentraal niveau worden gerealiseerd met andere wettelijke instrumenten. Voor de spreiding en diversiteit van het kampeeraanbod vormt het bestemmingsplan een goed beleidsinstrument.

Het intrekken van de Wor heeft tot gevolg dat onderwerpen uit de Wor die ruimtelijk relevant zijn, zoals het aantal standplaatsen, in de toekomst in het bestemmingsplan moeten worden geregeld.

Per 1 okober 2010 is de regeling in de Woningwet vervangen door het Besluit omgevingsrecht (Bor), behorende bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van het Bor zijn kleine recreatiewoningen omgevingsvergunningsvrij, indien zij

  1. 1. niet hoger zijn dan 5 m;
  2. 2. het oppervlakte niet meer is dan 70 m2;
  3. 3. zij passen binnen de regels van het bestemmingsplan.

Indien aan de eerste 2 voorwaarden niet wordt voldaan, is een omgevingsvergunning nodig voor de activiteit bouwen. Indien aan de derde voorwaarde niet wordt voldaan, is een omgevingsvergunning nodig voor de activiteit 'gebruik in strijd met het bestemmingsplan'.

Voor het plaatsen van kampeermiddelen zoals tenten, caravans, stacaravans (zie de planregels, begrip kampeermiddel) is geen omgevingsvergunning nodig, indien het plaatsen en gebruik ervan past binnen het bestemmingsplan. Indien het plaatsen en gebruiken niet past binnen het bestemmingsplan, is een omgevingsvergunning nodig voor de activiteit 'gebruik in strijd met het bestemmingsplan'.

De conclusies voor het beleid van de gemeente van de intrekking zijn:

  • alle vormen van verblijfsrecreatie, ook kamperen, worden in de toekomst via het bestemmingsplan in voldoende mate geregeld; een vergunning in het kader van de Wor of een nieuwe gemeentelijke verordening is niet meer nodig;
  • het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om in één plan inzicht te geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van accommodatievormen op verblijfsrecreatieterreinen;
  • de huidige of nieuw te verlenen vergunningen vormen de basis voor de aantallen verblijfseenheden.

4.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Structuurvisie provincie Zuid-Holland (2 juli 2010)

Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. Deze zijn door Gedeputeerde Staten vastgesteld in de nota 'Provinciaal Belang'. De structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vervangt het interim-beleid op basis van de huidige vier streekplannen in Zuid-Holland. Met de vaststelling van de provinciale structuurvisie en de provinciale Verordening Ruimte wordt aansluiting gezocht bij de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De structuurvisie is vastgesteld op 2 juli 2010 door de Provinciale Staten van Zuid-Holland.

Het plangebied grotendeels valt grotendeels in de op functiekaart, behorend bij de structuurvisie, aangeduide verblijfsrecreatiegebied dat gelegen is buiten de bebouwingscontour. Hieronder vallen campings en complexen van recreatiewoningen welke niet worden gerekend tot de stedelijke voorzieningen. Deze recreatieve voorzieningen zorgen vaak voor een belangrijke economische impuls voor de omgeving in de vorm van werkgelegenheid en bestedingen in de recreatieve en toeristische sfeer. Binnen het aangeduide gebied zijn nieuwe locaties voor verblijfsrecreatie mogelijk mits er voldaan wordt aan de voorwaarde dat de kernkwaliteiten in het landelijk gebied niet worden aangetast en er sprake is van een duidelijk voordeel voor de omgeving.

Verordening Ruimte (2 juli 2010)

Op dezelfde datum als de structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld. De verordening is een beleidsmatige vertaling van de Provinciale Structuurvisie waarin ondermeer is vastgelegd dat er in principe geen verstedelijking buiten bebouwingscontouren (geen nieuwe vestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies) mag plaatsvinden. Alleen onder bepaalde voorwaarden kunnen bebouwingscontouren worden aangepast. Het verblijfsrecreatiegebied, zoals aangeduid op de functiekaart behorende bij de structuurvisie, is als beleidsregel vastgelegd in de Verordening Ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPDuinrand-VA02_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPDuinrand-VA02_0003.png"
Figuur 2 Uitsnede Provinciale Structuurvisie Uitsnede Verordening Ruimte

4.3 Regionaal Beleid

Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020

Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. Deze bestaat uit de gemeenten Alkemade, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.

Met de Regionale Structuurvisie kiezen de Holland Rijnland-gemeenten koers voor de ruimtelijke inrichting van de gelijknamige regio. In de visie zijn een aantal keuzes gemaakt die de samenhang tussen de grote deelgebieden van de regio verbeteren: de Bollenstreek, de kustzone, het stedelijk gebied en Veenweide en Plassen.

In de Regionale StructuurVisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030). Op basis van deze visie worden de volgende zeven kernbeslissingen geformuleerd. Deze kernbeslissingen geven de belangrijkste keuzes weer.

  1. 1. Holland Rijnland is een top woonregio.
  2. 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie.
  3. 3. Concentratie van stedelijke ontwikkeling.
  4. 4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal.
  5. 5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open.
  6. 6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport.
  7. 7. De verbetering van de regionale bereikbaarheid.

De kernbeslissing onder punt 4 is van toepassing op het plangebied. Er zal rekening gehouden moeten worden met de gebruiks- en belevingswaarde van het landschap en bij nieuwe ontwikkelingen moet de recreatieve bereikbaarheid van het landschap behouden, dan wel verbeterd worden.

Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Bollenstreek

De raden van de zes greenportgemeenten hebben op 10 december (Hillegom) en op 17 december 2009 (Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) de Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Bollenstreek vastgesteld. De structuurvisie vervangt het 'Pact van Teylingen' en het 'Offensief van Teylingen'.

De ISG is voor de greenportgemeenten van de Duin- en Bollenstreek een wettelijk zelfbindend kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied tot 2030 en geldt als toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen. De onlangs opgerichte Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) B.V. zal samen met de aandeelhoudende greenportgemeenten verder vormgeven aan de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma, dat voortvloeit uit de ISG.

De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport is gericht op het creëren van een vitale greenport met een vitaal landschap. Hiervoor zijn de volgende ambities en uitgangspunten opgesteld, waarbij:

  • de economische herstructurering van de Greenport centraal staat;
  • de gemeenten de herstructureringsopgave zullen combineren met landschapsverbetering;
  • de gemeenten verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan;
  • met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is;
  • de gemeenten het areaal aan 1e klas bollengrond van 2.625 ha duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden (waaronder harde tijdgebonden compensatiegaranties) toestaan;
  • primaire greenportfuncties, zoals bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme (inclusief greenportgerelateerde handel en dienstverlening), krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet-primaire greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.

Programma van Afspraken Toekomst Duin- en Bollenstreek en Leidse regio (2002)

De Leidse Regio, de Duin- en Bollenstreek en de provincie kiezen voor een behoedzame en duurzame ontwikkeling op alle gebieden. Dit houdt een koerswijziging in wat betreft het ruimtebeslag van infrastructuur, wonen en werken: van 'groei door meer ruimtebeslag' naar 'groei door slim, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte'. In deze optiek is een groter ruimtebeslag hiervoor slechts bespreekbaar indien mogelijkheden tot betere benutting van bestaande locaties uitgeput zijn.

Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek (2006)

Tussen 2020 en 2030 moeten in de hele regio Holland Rijnland circa 14.000 woningen worden gebouwd waarvan 4.000 in de vijf bollengemeenten. In de Gebiedsuitwerking wordt ten aanzien van het wonen een viersporig beleid voorgesteld. Het eerste spoor is bouwen binnen de rode contouren. Een tweede spoor is het intensiveren van het Offensief van Teylingen. Het derde spoor is ontwikkeling van stationslocaties in lijn met de Stedenbaangedachte. Als vierde spoor ten slotte, bestaat de mogelijkheid om te komen tot uitleglocaties aan de rand van bestaande kernen. Beleidsuitgangspunten voor het gebied zijn:

  • behoud en ontwikkeling bollencomplex. Compensatie van verlies aan bollengrond. Behoud van een minimumareaal bollengrond van 2.625 ha. Dat is gebaseerd op 525 ha hyacinten, die eens per vijf jaar geteeld kunnen worden op hetzelfde perceel;
  • versterking van dag- en verblijfsrecreatie;
  • oplossing van de verkeersproblemen;
  • woningbouw binnen de contouren;
  • ruimte voor regionale bedrijvigheid (met name bollengerelateerd);
  • oplossing van wateropgaven door verbreding en verdieping van bestaande watergangen;
  • aanleg van ecologische verbindingen;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap door de landschappelijke structuur in noord-zuidrichting te versterken en de landschappelijke openheid van het gebied te vergroten;
  • uitbreiding van bestaande en aanleg van nieuwe landgoederen;
  • voortzetting van de moduleaanpak uit het Offensief van Teylingen, met – ter (mede)financiering – de mogelijkheid om binnen modules kleine aantallen woningen te bouwen. Voor wat betreft de grootschaliger ruimtelijke ontwikkelingen zijn grootschalige modules het doel, waarin woningbouw, compensatie van verlies aan bollengrond, ontsluiting en landschappelijke kwaliteit met elkaar zijn verbonden.

Landschapsbeleidsplan Duin- en Bollenstreek (1997)

De Bollenstreek wordt gekenmerkt door de parallelle ordening van verschillende landschappen: duinen in het westen, in het centrale deel het zanderijlandschap in afwisselend strandwallen en strandvlakten en in het oosten veenweidegebieden. Op de strandvlakten liggen de landgoederen, de noord-zuidgerichte hoofdwegen en de stedelijke gebieden. Daardoor ontstaat afwisseling tussen verdichte gebieden en open landschappen met bollenland en gras. In delen van het gebied is de openheid langzaam maar zeker aan het verdwijnen door glas, verspreid liggende bedrijvigheid en andere bebouwing.

Uitgangspunten zijn versterking van de landschappelijke structuur in noord-zuidrichting, vergroting van de landschappelijke openheid van het gebied en tegengaan verdere (verblijfs)recreatieve ontwikkeling in de binnenduinrand tussen Noordwijk en De Zilk.

Agenda vrije tijd 2006-2010 en Uitvoeringsprogramma Agenda Vrijetijd 2008-2010 en 2011

De Agenda Vrijetijd 2006-2010 en het huidige Uitvoeringsprogramma Agenda Vrijetijd 2008-2010 lopen tot en met 2010. Met behulp van deze beleidsdocumenten zijn de afgelopen jaren een aantal successen geboekt. Met het 'Uitvoeringsprogramma Vrijetijd 2011' wordt een brug geslagen tussen de lopende activiteiten en het moment van inwerking treden van Visie Recreatie en Vrijetijd met daaraan gekoppeld een uitvoeringsstrategie.

Het beleidsprogramma geeft enerzijds inzicht in doelen en activiteiten waarvoor de provincie zich op het gebied van vrijetijd inzet en die voortgezet worden en wordt een doorkijk gegeven naar de nog te behalen winst voor de provincie, als bij investeringen in het integrale omgevingsbeleid de vrijetijdssector meer wordt betrokken. In het Uitvoeringsprogramma Vrijetijd 2011 zijn twee uitvoeringslijnen met de volgende doelstellingen opgenomen welke in 2010 reeds aangescherpt zijn ingezet:

  1. 1. Toeristisch recreatieve ontwikkeling van het ikoon, tot vrijetijds-knooppunt in de regio;
  2. 2. Inzetten op sterke netwerken, waarmee de sector in staat wordt gesteld haar belangen te organiseren en zo daadwerkelijke regionale economisch duurzame initiatieven en ruimtelijke kwaliteit te realiseren.

Actiepunt voor versterking van de vrijetijdssector is de gewenste groei van bestaande dag- en verblijfsrecreatiecomplexen om een betere kwaliteit te kunnen bieden. Deze kan op gespannen voet staan met belangen van natuur en landschap. De provincie zet zich in om op regionale schaal zodanige keuzen en 'koppelingen' te maken tussen vrije tijd en natuur, dat er een win-winsituatie ontstaat. De ambities van Noordwijk sluiten hierbij aan.

4.4 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie 2025 (vastgesteld 2004)

De gemeente heeft een toekomstvisie welke dient als referentiekader voor het nemen van strategische beslissingen. Gekozen wordt voor kwaliteit. Noordwijk wil een aantrekkelijke verblijfplaats zijn voor zowel bewoners als voor bezoekers. Qua uitstraling en beleving dient Noordwijk zich te onderscheiden van andere plaatsen aan de Noordzeekust: ingetogen, stijlvol en charmant. De toekomstvisie is geen op zichzelf staand document, maar zal nader worden uitgewerkt in een aantal gebiedsgerichte en thematische programma's voor de middellange termijn. De kern van de visie, de keuze voor kwalitatieve groei, is echter onveranderlijk. De invulling van het moeilijk te definiëren begrip kwaliteit biedt ruimte.

Visie Verblijfsrecreatie (2007)

Vooruitlopend op dit bestemmingsplan is specifiek voor dit gebied een Visie Verblijfsrecreatie opgesteld. De uitgangspunten uit deze visie zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

In mei 2007 is in de gemeenteraad van Noordwijk de Visie Verblijfsrecreatie vastgesteld met vier beleidsuitgangspunten:

  • kwalitatief en hoogwaardige marktconforme verblijfsrecreatie met brede samenstelling stimuleren ter versterking van het imago van Noordwijk;
  • de bijdrage aan de lokale economie te behouden en zo mogelijk te vergroten;
  • brandveiligheid voor verblijfsrecreanten te waarborgen;
  • de inpassing in het landschap te waarborgen en het groene karakter te versterken.

Een belangrijk instrument om de gewenste ontwikkeling in het gebied van de Duinrand te reguleren is actualisatie van het vigerende bestemmingsplan Duinrand dat dateert uit 1965. In het bestemmingsplan worden de beleidsuitgangspunten uit de Visie Verblijfsrecreatie vertaald in een bestemmingsplan om het juridisch-planologisch kader te vormen. Het landschapsplan is een onderdeel van het bestemmingsplan en geeft het streefbeeld weer van de ruimtelijke structuur en de landschappelijke inrichting. Ook de ruimtelijk relevante aspecten van de wet op de openluchtrecreatie (vervallen per 1 januari 2008), zoals het aantal standplaatsen, worden in het bestemmingsplan opgenomen.

Sociaal Economische Visie iedereen baat bij de badplaats (2007)

Geheel in de geest van de Toekomstvisie, wordt in de Sociaal Economische Visie iedereen baat bij de badplaats, de ambitie geformuleerd om Noordwijk aan Zee in 2015 een stijlvolle badplaats te laten zijn; een plaats die zijn historische ontwikkeling weer zichtbaar heeft opgepakt. Noordwijk aan Zee is stijlvol, charmant, ingetogen, prachtig ingericht, veilig en verzorgd.

Noordwijk aan Zee in staccato:

  • de Noordwijkers hebben baat bij de badplaats omdat het een positieve uitwerking heeft op de woon- en leefomgeving;
  • Noordwijk aan Zee is een vierseizoenenbadplaats. Bewoners en bezoekers kunnen er het hele jaar terecht om te wandelen en te fietsen, een feest te bezoeken of stijlvol uitgaan. Enkele strandpaviljoens zijn het hele jaar door geopend en er zijn het hele jaar door evenementen en activiteiten;
  • het woningbouwprogramma in Noordwijk is gericht op de huisvesting van mensen die permanent in Noordwijk wonen; seizoensleegstand wordt, waar dat mogelijk is, vermeden;
  • het strand, de duinen en de boulevards zijn het visitekaartje van Noordwijk en worden in harmonie met de omgeving verder ontwikkeld;
  • Noordwijk aan Zee zet zijn historische ontwikkeling als stijlvolle, enigszins exclusieve badplaats op eigentijdse wijze voort. Daarbij wordt zo goed mogelijk een verbinding gezocht met de historische kern van Noordwijk Binnen;
  • Noordwijk aan Zee straalt kwaliteit en stijl uit. Gezondheid en welbevinden, Cultuur en Natuur zijn overal herkenbare thema's, dankzij sportieve recreatie op het strand en in de duinen en de ontspanningsfaciliteiten (onder andere wellnessvoorzieningen);
  • Noordwijk aan Zee richt zich in haar toeristische marketingactiviteiten op de korte vakanties en lange weekeinden voor tweeverdieners (al dan niet met kinderen) en actieve 50-plussers. Er is een gevarieerd aanbod aan recreatieve hotels, er zijn niet alleen restaurants maar ook uitgaansgelegenheden voor deze groepen;
  • op drukke dagen worden de toeristenstromen in goede banen geleid, waardoor diverse vormen van overlast (parkeren, vervuiling en onbereikbaarheid) grotendeels tot het verleden behoren;
  • voor de Duinrand geldt de visie dat in 2015 het gebied een combinatie is van kostbare natuurgebieden en recreatieterreinen met campings en bungalows en een enkel hotel. De recreatiewoningen voldoen aan moderne kwaliteitsstandaarden. Er is flink geïnvesteerd. Sommige kampeerterreinen zijn getransformeerd tot terreinen met recreatiewoningen voor de commerciële verhuur. Sommige complexen die oorspronkelijk zijn gerealiseerd met 'tweede woningen' worden in 2015 commercieel verhuurd met als voordeel dat ze beter bezet zijn en dat de tijdelijke bewoners meer gebruik zullen maken van de voorzieningen in Noordwijk.

Welstandsbeleid (geactualiseerd oktober 2010)

Voor de recreatiewoningen geldt een regulier welstandsregime. Eenvoudige opbouw en architectuur alsmede landschappelijke inpassing is van belang. Terreinen met recreatiewoningen zijn aantrekkelijke groen ogende terreinen, waarbij de gebouwen een ondergeschikte rol spelen. Er zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Gezien de toenemende behoefte aan recreatiemogelijkheden zullen er aanvragen komen voor uitbreiding van en nieuw te ontwikkelen complexen met recreatiewoningen. Het beleid is terughoudend en gericht op beheer.

Brandveiligheidsbeleid verblijfsrecreatieterreinen (2006/2007)

Voor de brandveiligheid is door de gemeente een conceptbeleid voor verblijfsrecreatieterreinen opgesteld en in procedure gebracht in september 2005. In dit beleid worden verschillende aspecten beschreven. Naast ruimtelijke aspecten gaat het om voorschriften voor installaties en gebruiksvoorschriften. Voor de toekomstvisie voor de verblijfsrecreatie in relatie tot het op te stellen bestemmingsplan, zijn echter de ruimtelijke consequenties het belangrijkste. Het betreft de aanwezigheid van bluswater, de toegankelijkheid van de terreinen voor de brandweer (wegen van minimaal 3,5 m breed), de vrije ruimte (zonder bebouwing of auto) tussen kampeermiddelen en tussen andere verblijfsaccommodatie.

In maart 2006 heeft de gemeenteraad het 'Brandveiligheidsbeleid verblijfsrecreatieterreinen' vastgesteld. In juni 2007 zijn naar aanleiding van de (concept)Handreiking brandveiligheid kampeerterreinen de afstandseisen bijgesteld. Vastgesteld is verblijfsrecreatieterreinen in te delen in vakken met een maximaal toelaatbare oppervlakte van 1.000 m², dat wordt aangeduid als brandcompartiment. Bij de indeling van brandcompartimenten wordt in dit geval de keuze gemaakt dat maximaal 1.000 m² van het verblijfsrecreatieterrein mag afbranden. Om te voorkomen dat een naastliggend brandcompartiment eveneens afbrandt, moeten voorzieningen worden aangebracht ter voorkoming van brandoverslag. De weerstand tegen brandoverslag moet minimaal 30 minuten zijn. Het aanbrengen van een vrije ruimte van minimaal 5 m tussen de brandcompartimenten onderling komt overeen met de vereiste weerstand tegen brandoverslag en branddoorslag van 30 minuten. De afstand vrij van zaken tussen kampeermiddelen op permanente standplaatsen (jaarplaatsen en seizoensplaatsen) en niet-permanente plaatsen (toeristische standplaatsen voor caravans) is gesteld op 3 m.

Onderzoek van de brandweer leert dat de grootste knelpunten bestaan uit het ontbreken van bluswater en de toegankelijkheid van de terreinen. Deze punten zullen op korte termijn opgelost dienen te worden. Voor de aanpassing van de overige inrichtingsaspecten (onderlinge afstand van de verblijfsaccommodatie), zal een overgangstermijn gehanteerd kunnen worden van maximaal 10 jaar waarbinnen, volgens nader te maken afspraken, gefaseerd invulling gegeven dient te worden aan de bestaande en nieuwe voorschriften. Aangezien het hier gaat om een wezenlijk onderdeel van de kwaliteit van de verblijfsaccommodatieterreinen, is ook hier een strikt handhavingsbeleid noodzakelijk.

Beleidsregel handhaving permanente bewoning recreatieobjecten (2008)

Een van de uitwerkingen van de Visie Verblijfsrecreatie is de aanpak van permanente bewoning. In oktober 2007 heeft de raad de financiën beschikbaar gesteld voor het uitvoeren van het beleid inzake de handhaving permanente bewoning van de recreatieobjecten. In april 2008 is de Beleidsregel handhaving permanente bewoning recreatieobjecten gepubliceerd. De kern van het gemeentelijk beleid met betrekking tot permanente bewoning is dat dit verboden is en blijft. Omzetting van recreatiewoningen in gewone woningen is niet wenselijk, omdat dit ten koste gaat van de recreatieve- en toeristische functie van het gebied van de Duinrand. Wijziging van de recreatieve bestemming in een woonbestemming zou betekenen dat het streven van de gemeente Noordwijk om een aantrekkelijke, kwalitatief hoogwaardig vierseizoenenbadplaats te zijn wordt ondermijnd. Er is een Quickscan inventarisatie uitgevoerd en de schatting is dat er rekening moet worden gehouden met circa 100 recreatieobjecten die permanent bewoond worden. Er is gekozen door de gemeente dat bewoners in aanmerking kunnen komen voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Voorwaarden hiervoor zijn dat de bestaande woningen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit, relevante milieuwetgeving en aantoonbaarheid van de permanente bewoning vanaf de peildata. De persoongebonden gedoogbeschikking kan alleen worden afgegeven voor recreatiewoningen en niet voor bewoning van stacaravans.

Agrotoerisme (2007)

Door de fracties van het CDA, de VVD en de Progressieve Combinatie van PvdA, GroenLinks en D66 is tijdens de vergadering van de gemeenteraad van 28 juni 2007 de notitie inzake agrotoerisme ingebracht. Het doel van dit initiatiefvoorstel is om binnen bepaalde kaders, vormen van agrotoerisme, mogelijk te maken. In het initiatiefvoorstel wordt gesteld dat enerzijds toeristen en recreanten steeds vaker op zoek gaan naar rust en ruimte tijdens vakanties en dagtochten. Ook is er steeds meer behoefte aan recreatie buiten het vakantieseizoen, waar ook nog een educatieve kant aan zit. Er is veel vraag naar arrangementen en wandel- en fietsroutes langs musea, landgoederen, boerderijen en kwekerijen. Noordwijk leent zich daar goed voor. Anderzijds biedt het agrotoerisme agrariërs een nieuw perspectief voor het verbeteren van het rendement van hun bedrijf door in te spelen op het gebied van toerisme en recreatie. Bovendien kan agrotoerisme zorgen voor verlenging van het toeristisch seizoen. Als meer toeristen en recreanten ervaren hoe mooi het landschap van de Duin- en Bollenstreek is, kan dat tevens de kans op verdere verstedelijking verkleinen. Vormen van agrotoerisme zijn een aanvulling op het toeristisch aanbod in Noordwijk.

De verblijfsrecreatie in Noordwijk concentreert zich binnen het bebouwde gebied in de hotels in Noordwijk en in het buitengebied op de campings en recreatieterreinen van de Duinrand. In het gebied van de Duinrand waar de verblijfsrecreatieterreinen direct grenzen aan het agrarisch gebied zijn kansen voor het agrotoerisme. Een ander aspect dat nog benoemd dient te worden, is het verbreden van het toeristisch segment door middel van verblijfsrecreatie in cultuurhistorische objecten. Bijvoorbeeld bollenschuren of boerderijen die door de voortgaande ontwikkelingen niet meer geschikt zijn voor de oorspronkelijke functie, maar die door hun uitstraling kenmerkend zijn voor de ontstaansgeschiedenis van de Bollenstreek, kunnen door een nieuwe economische functie behouden blijven. Ook initiatieven van agrariërs om de activiteiten op hun bedrijf uit te breiden met verschillende vormen van dagrecreatie, bijvoorbeeld bezichtiging van het bedrijf (week van de bollenteelt) of ruimte biedt voor zorgfunctie, zijn mogelijk. Mogelijkheden binnen de (woon)bestemming kunnen worden benut ten behoeve van agrotoerisme voor zowel dag- als verblijfstoerisme (denk aan bed & breakfast).

De kaders voor agrotoerisme zijn:

  • agrotoerisme toe te staan in het buitengebied/landelijk gebied van Noordwijk als het leidt tot het behoud van cultuurhistorisch erfgoed, zoals bollenschuren;
  • agrotoerisme in de vorm van dagrecreatie in het buitengebied en landelijk gebied van Noordwijk te stimuleren;
  • agrotoerisme binnen het plangebied van de Duinrand toe te staan als aanvulling op de functie verblijfsrecreatie;
  • Initiatieven moeten passen binnen de huidige bebouwing, er mogen dus geen extra opstallen worden gebouwd of bedrijfsgebouwen worden verbouwd. Initiatieven mogen geen invloed hebben op de ruimtelijke structuur (verrommeling);
  • er mogen in beperkte mate ondersteunende (dag)horeca-activiteiten worden ontplooid;
  • de omvang van de activiteiten moet kleinschalig zijn;
  • het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in bijzondere gevallen maatwerk toe te passen om initiatieven mogelijk te maken.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke En Functionele Structuur

5.1 Ligging Plangebied

Het plangebied is gesitueerd aan de noordzijde van Noordwijk en strekt zich in de binnenduinrand parallel aan de duinen uit. Het betreft een langgerekt gebied met een lengte van circa 4 km en een breedte van circa 500 m. De noordwestelijke grens wordt gevormd door de duinen. In de zone tussen de duinen en het plangebied is de belangrijkste ontsluitingsweg gesitueerd: de Duinweg met in het verlengde de Duindamseweg en de Randweg. De zuidoostelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de grens met het overwegend agrarische gebied (bollen) van Noordwijkerhout en in het uiterste noorden het duingebied. Het gebied Duinrand is ingericht in een afwisselend patroon van verblijfsrecreatieterreinen en agrarische gronden. In het zuidelijke deel van het plangebied overheersen de verblijfsrecreatieve functies en in het noorden de agrarische. Globaal genomen kan het gebied Duinrand verdeeld worden in drie deelgebieden:

  1. a. het zuidelijke deelgebied ten zuiden van het oostwestgerichte deel van de Duindamseweg, dit bestaat voornamelijk uit recreatiewoningenterreinen afgewisseld met enkele kleine stroken agrarische grond (deels bollen en deels grasland);
  2. b. het middelste deelgebied tussen de Duindamseweg en de Kraaierslaan, dit bestaat grotendeels uit kampeerterreinen en enkele recreatiewoningenterreinen, er resteren enkele kleinere percelen agrarische grond;
  3. c. het noordelijke deelgebied bestaat grotendeels uit agrarisch gebied (deels bollen en deels grasland), in het uiterste noorden zijn een kampeerterrein en een jeugdherberg gesitueerd en aan de duinzijde een klein recreatiewoningenterrein.

5.2 Ontstaansgeschiedenis

Noordwijk

Zowel Noordwijk Binnen als Noordwijk aan Zee zijn ontstaan als duindorpen. Noordwijk was in de middeleeuwen een zogenaamde ambachtsheerlijkheid, bestuurd door een ambachtsheer, een schout (benoemd door de heer) en zijn schepenen. De dorpers waren er in 1397 in geslaagd om stadsrechten te verwerven, maar de edelen waren niet blij met de gevolgen daarvan voor hun positie; omdat er geen stadswal kwam vervielen de stadsrechten weer. Toen de heerlijkheid Noordwijk werd samengevoegd met die van Langeveld, Ter Lucht (de Luchterduinen, bij De Zilk) en Offem, kreeg de huidige gemeente zijn vorm. De historie van Noordwijk gaat terug tot ongeveer 2000 jaar voor Christus. Uit die tijd stammen de eerste sporen van bewoning. Het Friese dorpje Northgo (letterlijk: noordelijke gouw, of plaats, dat wil zeggen ten opzichte van de Rijn) was gelegen in, wat nu als het oude centrum van Noordwijk-Binnen kan worden beschouwd. Noordwijk aan Zee is pas rond 1200 ontstaan toen enkele vissers en jutters gingen wonen in een duinvallei (ter plaatse van de huidige Hoofdstraat); daar trokken de Noordwijkers al eeuwenlang hun vissersboten op het strand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPDuinrand-VA02_0004.png"

Figuur 3 Landschappelijke visie

Noordwijk-Binnen werd in 1450 geheel door brand in de as gelegd, alleen de kerktoren bleef gespaard. Gelukkig was dit de laatste grote brand en dus heeft de huidige dorpskern veel van zijn karakter behouden. Vanaf de 16e eeuw bloeide 'Binnen' op door de winstgevende kruidenteelt. De historische kern rond de Grote Kerk getuigt van deze periode, met tal van monumentale gebouwen aan het Lindenplein en de Voorstraat. Eind 16e eeuw bracht de Leidse botanicus Clusius de eerste tulpen naar Leiden en naar de zandige duingrond als vruchtbare bodem daarvoor. Vanaf 1700 verkozen steeds meer Noordwijkers de kruiden- en bollenteelt boven het zware zeemansbestaan. In de 19e eeuw overvleugelde de bollen- de kruidenteelt. Na 1860 kwam het badtoerisme op gang; in 1866 verschenen de eerste badkoetsjes op het strand en was de badplaats Noordwijk een feit. Vanaf dat moment is 'Zee' zeer snel uitgebreid, werden de vissershuisjes gesloopt, is het oude dorp grootscheeps vernieuwd en werd het dorp een 'bloemenbadplaats'.

Duinrand

Het plangebied bestaat uit een groot aaneengesloten gebied direct ten oosten van de Duinweg en Randweg tussen de westelijk gelegen Duinweg – Randweg en de oostelijk gelegen Duinsloot – Kraaierslaan en uit een aantal kleine verspreid gelegen gebieden langs de Langevelderlaan, Kapelleboslaan en Vogelaardreef. Het plangebied ligt in de overgang van het westelijk relatief hoog gelegen duin- en kustgebied naar de oostelijk en relatief laag gelegen uit veen en kleigronden bestaande polders en droogmakerijen. Hoewel een groot deel van de strandwallen ten behoeve van de bloemencultuur is afgegraven en het onderscheid met de strandvlakten is genivelleerd is dit oorspronkelijke stelsel van afwisselende reeksen strandwallen en strandvlakten wel van grote invloed geweest op de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van de geestdorpen.

Het plangebied maakt deel uit van een langgerekte kustzone die vooral na de laatste ijstijd tot ontwikkeling is gekomen. Door het afsmelten van het landijs trad aanvankelijk een sterke zeespiegelstijging op. Toen op een gegeven moment de stijging van de Noordzee zich minder snel continueerde, konden zich zo'n 6.000 tot 3.000 jaar geleden reeksen van parallel aan de kust gelegen strandwallen (en nadien duinen) ontwikkelen. Daarbij ligt de reeks met de oudste en laagste strandwallen het meest oostelijk en zijn de jongere reeksen steeds meer westelijk en hoger afgezet. In de depressies tussen deze door de zee afgezette reeksen strandwallen ontstonden vochtige venige en kleiige gronden (strandvlakten). Aanlandige winden zorgden op hun beurt ervoor dat op de strandwallen de zogeheten Oude Duinen konden ontstaan.

Door de vorming van de strandwallen nam de invloed van de zee op het achter de strandwallen gelegen gebied af. Hierdoor ontstond (mede door de overstromingen vanuit rivieren) er een brak milieu waarbinnen zich eerst een pakket klei (vooral zeeklei) vormde. Door een toenemende plantengroei trad een verlandingsproces op waardoor zich een uitgestrekt en meters dik veengebied kon ontwikkelen. Wel werden de reeksen met strandwallen plaatselijk doorbroken door enkele grote riviermondingen zoals bij Monster en Katwijk waar eertijds de Maas en Rijn uitstroomden in de Noordzee.

De dorpenreeks van Katwijk, Noordwijk en Noordwijkerhout ligt op de meest westelijke strandwal direct achter de kustzone met Jonge Duinen. Deze strandwal strekt zich uit tussen Vogelenzang in het noorden en Katwijk met de Oude Rijn in het zuiden. Zowel in het noorden als in het zuiden sluit deze strandwal direct aan op de zone met Jonge Duinen. Deze Jonge Duinen ontstonden rond het jaar 1.000 na Chr. door het verstuiven van de vanuit zee aangevoerde grote hoeveelheden zand en de omvangrijke kap van de toentertijd in de kuststreek nog aanwezige bossen en struwelen.

Vooral de hoger in het landschap gelegen strandwallen en de oeverwallen van de rivieren waren al vroeg zeer geschikt voor bewoning en landbouw. Rond het jaar 700 ontstonden dan ook de voor de kuststreek zo kenmerkende 'geestdorpen', bestaande uit kleine ovale complexen van bouwlanden met daaromheen boerderijen gesitueerd. Het achter de kuststreek gelegen veengebied werd pas later ontgonnen. De wegen over de strandwallen vormden belangrijke occupatieassen voor de nederzettingen en ontginningen van de aanliggende zandgronden. Akkers (de zogeheten 'geesten') werden op de flanken van de strandwallen aangelegd. De verkaveling vond plaats in een blok- tot mozaïekachtige verkaveling. De strandvlakten waren voor bouwland niet geschikt en werden benut als hooi- of grasland. deze strandvlakten werden ontgonnen door het graven van dwarssloten vanaf de strandwallen. Deze sloten monden uit in enkele centraal gelegen en in de lengterichting van de strandvlakten lopende weteringen (onder andere de Woensdagse wetering, Donderdagse wetering en Polderwetering). Vanaf de strandwallen liepen slechts een beperkt aantal verbindingswegen dwars door de venige en kleiige strandvlakten naar de naastgelegen strandwallen.

De opkomst van de vestingsteden vanaf de 15e eeuw leidde als gevolg van de grote vraag naar zand tot het afgraven van de oude duinen en de strandwallen. Om het zand per schuit te kunnen afvoeren werden veel vaarten gegraven. Omwille van de voedselvoorziening werden later (vanaf circa 1800) ook delen van het duingebied ontgonnen en bemest, maar deze delen bleken niet lang productief te houden.

De zanderij- of geestgronden bleken in tegenstelling met de duinen uitermate geschikt te zijn voor groenteteelt en de teelt van bloembollen. Om die reden nam het afgraven van de oude duinen en de strandwallen een hoge vlucht. Door het verder omspitten en egaliseren van de gronden werd ook het hoogteverschil tussen de strandwallen en strandvlakten afgezwakt en ontstonden zeer grote vergraven gebieden. Omdat bij het afgraven de bestaande wegen werden gespaard kwamen deze wegen uiteindelijk duidelijk hoger te liggen ten opzichte van de afgegraven delen. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw werden de afgravingen steeds meer benut voor de bloembollenteelt en zorgde de bloementeelt samen met de opkomst van nieuwe vervoerssystemen (onder meer de aanleg van de spoorlijn Leiden – Haarlem) voor een sterke economische groei van de geestdorpen. In de wijde omgeving verschenen dan ook grote aantallen schuren en loodsen ten behoeve van de droging en de opslag van de bollen. In de loop van de 18e en 19e eeuw kwam ook geleidelijk het toerisme en de recreatie op gang. Er ontstonden rond die tijd in de kuststrook een groot aantal buitenplaatsen (onder andere de Keukenhof en Nieuw Leeuwenhorst) en zorginstellingen. Deze ontwikkeling heeft zich vanaf de tweede helft van de 20e eeuw sterk doorgezet en binnen en rond het plangebied geleid tot onder meer de aanleg van bungalowparken, campings en maneges.

5.3 Cultuurhistorie En Archeologie

5.3.1 Regelgeving en beleid

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid-Holland hanteert in de Nota Regels voor Ruimte 2005 het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningsstelsel te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk archeologiebeleid is in de zomer van 2011 vastgesteld.

5.3.2 Onderzoek en conclusie

Cultuurhistorie en landschap

Aan de hand van het patroon van in een lange rij achter elkaar gelegen nederzettingen is de ligging van de strandwallen duidelijk te volgen. De van oorsprong agrarische nederzettingen ontwikkelden zich vaak verder als wegdorpen langs de over de zandrug lopende wegen.

In de regio heeft zich hier op de geestgronden de bloementeelt ontwikkeld. Met name vanaf 1850 heeft deze bedrijfstak een zwaar stempel op de regio gedrukt. Uiterst karakteristiek zijn de gebouwencomplexen van de bollenbedrijven, die voor een deel nog als zodanig in gebruik zijn.

Karakteristiek voor het plangebied is de herkenbaarheid van de langgerekte strandwallenstructuur en het contrast tussen de hoge ruige duinen en de laaggelegen gecultiveerde geestgronden. Binnen deze structuur liggen de recreatieparken als groene enclaves analoog aan de historische buitenplaatsen en instellingen die in de omgeving aanwezig zijn. Het genoemde contrast tussen duin en geestgrond, de historische structuur van lange lijnen evenwijdig aan de kust en dwars hierop routes uit het achterland naar de kust en de groene enclaves dienen behouden en waar mogelijk versterkt te worden.

Archeologie

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Duin- en Bollenstreek (provincie Zuid-Holland, 2002; via www.chs.zuid-holland.nl) laat zien dat het plangebied is gesitueerd in een gebied met een redelijke tot grote, en deels een grote tot zeer grote archeologische verwachtingswaarde.

De mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden leidt tot de noodzaak om voorafgaand aan werkzaamheden een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren ter plaatse van werkzaamheden welke dieper gaan dan 30 cm onder maaiveld. Een verkennend archeologisch bodemonderzoek voorafgaand aan werkzaamheden heeft tot doel te inventariseren welke archeologische waarden hier precies aanwezig zijn en hoe deze het beste kunnen worden beschermd en dient te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

5.4 Ruimtelijke Structuur

Landschappelijke visie

Als ruimtelijke basis voor dit bestemmingsplan is een landschapsvisie opgesteld (zie ook figuur 3). Hieronder is de essentie van deze visie weergegeven.

De landschappelijke omgeving van Duinrand is van grote betekenis voor de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het verblijfsrecreatiegebied. De volgende kenmerken zijn essentieel:

  • de besloten duinzone aan de noordwestzijde met belangrijke landschappelijke, natuurlijke en recreatieve waarden (recreatief aantrekkelijk in alle seizoenen);
  • het open agrarische bollengebied aan de oostzijde (recreatief aantrekkelijk in voorjaar);
  • het kleinschalige karakter van delen van het verblijfsrecreatiegebied met beplantingsstroken.

Globaal genomen kan het gebied Duinrand verdeeld worden in drie deelgebieden:

  1. a. het zuidelijke deelgebied ten zuiden van het oostwestgerichte deel van de Duindamseweg, dit bestaat voornamelijk uit recreatiewoningenterreinen afgewisseld met enkele kleine stroken agrarische grond (deels bollen en deels grasland);
  2. b. het middelste deelgebied tussen de Duindamseweg en de Kraaierslaan, dit bestaat grotendeels uit kampeerterreinen en enkele recreatiewoningenterreinen, er resteren enkele kleinere percelen agrarische grond;
  3. c. het noordelijke deelgebied bestaat grotendeels uit agrarisch gebied (deels bollen en deels grasland), in het uiterste noorden zijn een kampeerterrein en een jeugdherberg gesitueerd en aan de duinzijde een klein recreatiewoningenterrein.

Het verblijfsrecreatiegebied manifesteert zich vanuit de omgeving als twee omvangrijke bebouwings- en groenclusters die qua maatvoering vergelijkbaar zijn met andere massaclusters in de open ruimte of langs de duinrand zoals Sancta Maria. De beplantingen van de verblijfsrecreatieterreinen geven vorm aan het binnenduinrandgebied als overgangsgebied tussen duinen en open agrarisch gebied. Deze beplantingen zorgen voor een samenhang met het besloten duingebied en voor zover aanwezig voor een afscherming van gebouwde elementen naar het open agrarische gebied. Dit laatste aspect is thans een knelpunt, omdat vooral aan de oostzijde van Duinrand de beplantingen tot smalle stroken zijn gereduceerd of zelfs geheel zijn verdwenen. Hierdoor is de zichtbaarheid van gebouwde elementen in het open agrarische gebied groot.

Contrasten

De grens tussen duin en agrarisch gebied is scherp en herkenbaar en dat moet zo blijven. Dat betekent behoud van contrasten tussen:

  • besloten versus open;
  • reliëfrijk versus vlak;
  • natuur versus bollenteelt.

De Duinweg en Randweg vormen de grens tussen beide werelden. Om het contrast tussen 'besloten versus open' te behouden, zijn in het bestemmingsplan 10 m brede groenzones langs de buitenranden van de parken, die grenzen aan de openbare ruimte (weg) en aan bollengronden en/of open landschappen, aangehouden. Daarnaast is elders binnen het plangebied, daar waar parken onderling aan elkaar grenzen en waar vanaf de buitenkant geen zicht is op die grens, 5 m brede groenzones aangehouden.

Samenhang

De belangrijkste gemeenschappelijke factor tussen duin- en bollenland is het recreatieve medegebruik door wandelaar, fietsers en ruiters. Juist de contacten tussen beiden in combinatie met de goede ontsluiting maakt het gehele gebied recreatief aantrekkelijk.

Verblijfsrecreatie is ook een belangrijke economische drager van dit gebied met bovendien goede toekomstperspectieven. Herstructurering van verblijfsrecreatieve (vooral kampeer-) terreinen in combinatie met kwaliteitsverbetering en landschappelijke inpassing is in een aantal gevallen wenselijk of zelfs noodzakelijk. Voornaamste opgave is het bieden van ontwikkelingsruimte zonder de recreatieve gebruiks- en belevingwaarde van de gehele duinrand aan te tasten. Daarnaast stellen andere sectorale wet- en regelgeving en beleidsdocumenten hun voorwaarden aan de ontwikkelingsruimte van het gebied (waaronder de Intergementelijke Structuurvisie Greenport Bollenstreek).

Ontwikkelingsopgaven

Op de gronden die de overgang vormen tussen duin- en bollengebied liggen enkele bijzondere ontwikkelings-/ontwerpopgaven:

  • vormgeven van de entrees tot het buitengebied;
  • ontwikkeling van het verblijfsrecreatiegebied;
  • transformatie van agrarische erven naar burgerwoningen;
  • vormgeving van de knoop Schulpweg-Duinweg.

In de landschapsvisie is een drietal plekken bij wijze van voorbeeld verder uitgewerkt. Dit betreft een aantal open ruimten en wegen binnen de groene cluster, die voor de groene geleding c.q. oriëntatie en herkenbaarheid van belang zijn. Feitelijk vormen deze plekken/lijnvormige ruimten de laatste mogelijkheden om de groene en natuurlijke kwaliteit enigszins te behouden of om (nog) een zekere groen-natuurlijke kwaliteit te redigeren. Deze voorbeelden betreffen:

  • de Duindamseweg;
  • de Kraaierslaan;
  • de Langevelderweg.

Voor de locaties binnen de groene cluster is het idee vooral om de open ruimten op de overgang van de duinen naar de strandvlakte te accentueren, bijvoorbeeld door het maken van een aantal plassen. Dit groene beeld is gekoppeld aan de wegprofielen die door herintroductie van de 'bollenhaag' en introductie van bindende bomenrijen groen en breder zijn. Functioneel is de voorgestelde beplanting ook van belang voor de scheiding van verkeerssoorten ofwel de veiligheid van het langzaam verkeer.

5.5 Functionele Structuur

Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is de 'Visie Verblijfsrecreatie' (2007) vastgesteld. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen van dit rapport voor het bestemmingsplan weergegeven.

Bij de analyse van de verblijfsrecreatie worden achtereenvolgens de twee voorkomende soorten verblijfsrecreatieterreinen bezien: recreatiewoningenterreinen en kampeerterreinen.

Recreatiewoningenterreinen

Huidige situatie

De recreatiewoningcomplexen zijn hoofdzakelijk gesitueerd in het zuiden van het gebied Duinrand. Er zijn 17 recreatiewoningenterreinen (circa 38 ha) met in totaal 711 recreatiewoningen, daarnaast staan nog 42 recreatiewoningen op kampeerterreinen.

Slechts 2 recreatiewoningterreinen met in totaal 198 (26%) recreatiewoningen worden bedrijfsmatig verhuurd. De overige recreatiewoningenterreinen worden vrijwel alleen door de eigenaren van de recreatiewoningen gebruikt waarbij geen sprake is van bedrijfsmatige verhuur. De bezettingsgraad op deze terreinen is laag. Daarnaast komt permanente bewoning voor.

Wensbeeld

De wensen van individuele ondernemers bereiken de gemeente in de vorm van principeverzoeken en bouwaanvragen en hebben betrekking op:

  • vernieuwing en vergroting van de recreatiewoningen;
  • mogelijkheden tot gelijkvloerse uitbreiding van de recreatiewoning (in plaats van realiseren van de uitbreiding in de kap);
  • uitbreiden van het aantal recreatiewoningen;
  • jaarrondopening van de verblijfsrecreatiecomplexen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPDuinrand-VA02_0005.jpg"

Conclusies recreatiewoningenterreinen

  • Als gevolg van het vrijwel ontbreken van bedrijfsmatige toeristische verhuur, dragen de huidige recreatiewoningenterreinen slechts in beperkte mate bij aan de lokale economie.
  • Beleid gericht op handhaving van het recreatieve gebruik is gerealiseerd en wordt uitgevoerd.
  • De verblijfsaccommodatie heeft niet de gewenste groene en kwalitatief hoogwaardige uitstraling.
  • Handhaving van de bebouwingsmogelijkheden (groene omzoming, onderlinge afstand en bergingen) kan bijdragen aan de beoogde ruimtelijke opzet van de terreinen.
  • Het in overeenstemming brengen van de ruimtelijke afwijkingen met het vigerende beleid en brandveiligheid vragen een relatief beperkte ruimte.
  • Nieuwe beheerderswoning wordt alleen toegestaan op bedrijfsmatig geëxploiteerde terreinen.

Kampeerterreinen

Huidige situatie

Op de 12 aanwezige kampeerterreinen (circa 30 ha) zijn in totaal 1.458 standplaatsen aanwezig.

De gemiddelde omvang van de terreinen is 2,18 ha, de grootte varieert van 0,5 ha tot 5,5 ha. De kampeerterreinen zijn veelal zeer gering van omvang. Dit bemoeilijkt de exploitatie van deze terreinen, immers het beperkte aantal standplaatsen biedt weinig draagvlak voor voorzieningen die aantrekkelijk zijn voor de recreant. Daarnaast biedt de geringe omvang weinig ruimte voor professionalisering en marketing. In de toch al zeer moeilijke markt van het kamperen, glijden kleine terreinen gemakkelijk af naar steeds lagere bezettingen.

De ondernemers hebben dit veelal opgelost door de plaatsing van stacaravans die uitsluitend door de eigenaren van die caravans worden gebruikt. De bezetting is laag volgens ondernemers en beheerders. Een deel van de ondernemers heeft ook zijn toevlucht gezocht tot de verhuur van dicht opeengepakte toercaravans aan buitenlandse werknemers. Kansen voor toeristisch kamperen zijn gelegen in enerzijds het richten op een nichemarkt voor een specifieke doelgroep (Van Soeren verhuur stacaravans gericht op gezondheid) en anderzijds op het bieden van voldoende gevarieerde en hoogwaardige voorzieningen (onder andere zwembad). Voor de laatste optie is, bedrijfseconomisch gezien, een voldoende omvang van 9 à 10 ha noodzakelijk (Bedrijfs Monitor Recreatie, NRIT). Geen van de terreinen voldoet aan deze omvang. Als gevolg van de geringe omvang van de terreinen, is het voorzieningenniveau op de terreinen zeer beperkt. Alleen Club Soleil heeft enige, iets omvangrijkere, centrale voorzieningen.

Het merendeel van de standplaatsen is bezet door stacaravans voor eigen gebruik door particuliere eigenaren. In totaal zijn er 512 toeristische standplaatsen. Veel toeristische plaatsen zijn voorzien van toercaravans die verhuurd worden aan buitenlandse seizoenarbeiders. Voor toeristisch gebruik resteren 428 standplaatsen.

In slechts enkele gevallen zijn stacaravans geplaatst die door de ondernemer worden verhuurd. Het toeristische gebruik van de standplaatsen op de kampeerterreinen is beperkt tot circa 1/3 van de standplaatsen. Bovendien is de bezetting van toeristische plaatsen slechts maximaal 50-60 dagen per jaar.

Wensbeeld

Voor alle terreinen geldt dat een kwaliteitsslag wenselijk is. Voor enkele terreinen kan dat in verandering van kampeerterrein naar recreatiewoningen resulteren. Andere wensbeelden hebben betrekking op een jaarrond openstelling en de aanwezigheid van een beheerderswoning op ieder terrein.

Conclusies kampeerterreinen

  • Gezocht zal moeten worden naar mogelijkheden van samenwerking.
  • Het beleid zal gericht moeten zijn op stimulering van het toeristische gebruik.
  • Handhaving van het recreatieve gebruik zal ter hand worden genomen.
  • Bij herinrichting van de terreinen in relatie tot de oplossing van de brandveiligheidsproblematiek, zal ook naar de andere kwaliteitsaspecten dienen te worden gekeken.
  • Omschakeling naar recreatiewoningen kan in principe bijdragen aan de economie.
  • Nieuwe beheerderswoningen zullen niet worden toegestaan.
  • Qua instrumentarium zal voor kampeerterreinen de regeling door middel van het bestemmingsplan een zwaarder accent krijgen als gevolg van de intrekking van de Wor.

5.6 Agrarische Percelen

In deze paragraaf worden de huidige agrarische situatie en het toekomstperspectief van de agrarische sector in het onderhavige plangebied beschreven. Dit gebeurt aan de hand van CBS-cijfers en op basis van de rapporten 'Regiovisie Duin- en Bollenstreek (2003)' dat is opgesteld door de WLTO kring Zuid-Holland West en de KAVB Duin- en Bollenstreek en 'Open Geest' (2004) dat is opgesteld door Samenwerkingsorgaan Duin- en Bollenstreek en Vista. Het CBS maakt in haar cijfers geen onderscheid in deelgebieden binnen een gemeente. Het is dan ook van belang er rekening mee te houden dat de gehanteerde getallen gelden voor het gehele buitengebied van Noordwijk en niet enkel voor het noordelijke deel van het plangebied.

Huidige situatie

Op basis van luchtfoto's van het plangebied, blijkt dat de agrarische gronden vrijwel in zijn geheel in gebruik genomen worden voor de bollenteelt. In het plangebied zijn 10 agrarische bedrijven gevestigd die gezamenlijk (binnen het plangebied) circa 36 ha in gebruik hebben. De totale oppervlakte aan cultuurgrond in de gemeente Noordwijk bedraagt 475 ha (CBS, 2008).

Uit gegevens van het CBS blijkt dat meer dan de helft van de bedrijfshoofden in Noordwijk 55 jaar of ouder is. Daarnaast blijkt uit het rapport Duin- en Bollenstreek dat in 2000 meer dan 82% van de agrarische bedrijven geen opvolger had of er bestond nog onzekerheid over.

Trends

Om aan de gevolgen van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie het hoofd te kunnen bieden en aan de steeds strengere milieunormen te kunnen voldoen, is verdere kostenverlaging en schaalvergroting noodzakelijk. Door de beperkte beschikbaarheid van cultuurgrond, is schaalvergroting enkel mogelijk indien een agrariër, die zijn bedrijf beëindigt, zijn gronden beschikbaar stelt. Dit proces speelt zich momenteel ook af in Noordwijk. In 2003 waren in Noordwijk volgens het CBS 110 agrarische bedrijven aanwezig waarvan er 100 bij wijze van hoofdberoep werden gevoerd. In de afgelopen jaren is het aantal agrarische bedrijven steeds afgenomen. Naar verwachting zal dit proces zich verder voortzetten vanwege de onzekere toekomstperspectieven en vanwege het ontbreken van een opvolger bij een aantal bedrijven. Door de WLTO is in het rapport Regiovisie Duin- en Bollenstreek opgenomen dat een bollenbedrijf een minimale omvang van 12 ha moet hebben om te spreken van een bedrijfseconomisch rendabele eenheid. Gezien de oppervlakte van de cultuurgronden in het plangebied betekent dit dat er ruimte is voor slechts 3 bollenbedrijven om naar een dergelijke oppervlakte te groeien (schaalvergroting). Door de beperkte ruimte zijn de grondprijzen hoog. De WLTO stelt in haar rapport dat veel bedrijven, ondanks de hoge grondprijzen, nog wel goed kunnen renderen, mits de ondernemer kiest voor schaalvergroting en investeringen in kennis en speciale soorten gewassen.

Bij bedrijfsbeëindiging dient te worden nagedacht over het hergebruik van de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (vervolgfuncties). In deze vrijkomende gebouwen dienen alleen functies te worden toegelaten die geen nadelige gevolgen hebben voor de omringende agrariërs die hun bedrijf blijven uitoefenen. Bij overlast kan enerzijds gedacht worden aan extra verkeer, lawaai en andere milieubelasting waar de agrarische bedrijven hinder van ondervinden. Anderzijds kan de overlast ook bestaan uit extra beperkingen voor de overblijvende agrarische bedrijven als voormalige agrarische bedrijfswoningen door niet-agrariërs worden bewoond. Dit kan leiden tot een belemmering van de bedrijfsontwikkeling en dient zoveel mogelijk te worden voorkomen.

Ter versterking van de bedrijfsvoering is het mogelijk dat een aantal agrariërs inkomen gaat genereren uit een andere dan de agrarische hoofdfunctie (verbreding). Verbreding is aantrekkelijk voor bedrijven die, bijvoorbeeld om milieutechnische redenen, beperkte mogelijkheden hebben voor schaalvergroting. Verbreding kan betrekking hebben op onder andere natuur- en landschapsbeheer, recreatie en toerisme, educatie en zorg.

Ondanks dat het CBS en het rapport Regiovisie Duin- en Bollenstreek geen concrete gegevens bieden over verbreding, onderkent het rapport wel de mogelijkheden daarvoor. Daarbij worden met name kansen gezien voor het ontwikkelen van nieuwe, kleinschalige agro-toeristische producten. Dit vanwege de ligging tegen de kust en de unieke verschijningsvorm (kleurrijke bollenvelden). Daarnaast speelt de ligging van de Keukenhof en steden als Den Haag en Leiden in de nabijheid van het plangebied een rol. Agrotoerisme kan zowel betrekking hebben op dagrecreatieve voorzieningen (bijvoorbeeld het verhuren van fietsen), als op de huisverkoop van streekeigen producten. Daarnaast kunnen bollentelers hun bedrijf openstellen voor toeristen.

Belangrijk bij de vormen van verbreding is dat ervoor gewaakt wordt dat kansen voor de één omslaan in bedreigingen voor de ander, zoals bijvoorbeeld verkeersoverlast, milieubeperkingen, overlast van fietsende en wandelende recreanten, enz.

Agrarische ondernemers kunnen ook besluiten om elders arbeid tegen betaling te verrichten. Het inkomen hoeft dan niet meer alleen uit het agrarisch bedrijf gehaald te worden. Deze vorm van inkomensverbreding biedt overigens ook mogelijkheden voor een extensievere bedrijfsvoering en voor het verweven van landbouw en natuur. De ligging van het plangebied ten opzichte van Leiden en (op wat grotere afstand maar goed ontsloten) Den Haag en Amsterdam met veel werkgelegenheid, maakt deze optie reëel. Vaak blijkt dit zelfs financieel aantrekkelijker dan verbreding van de bedrijfsvoering.

Specialisatie (verdieping) in de vorm van het produceren van kwaliteits- en/of biologische producten, kan eveneens voor enkele bedrijven een mogelijkheid zijn het inkomen aan te vullen. Daarnaast is het kweken van deze bijzondere producten een reële optie indien schaalvergroting niet tot de mogelijkheden behoort.

Sectoraal wensbeeld

Dit wensbeeld geeft weer wat vanuit de agrarische functie wenselijke uitgangspunten zijn voor het ruimtelijk beleid voor het plangebied en de daarop afgestemde bestemmingsregelingen. Voor het behoud en de ontwikkeling van een duurzame landbouw zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • voldoende ruimte binnen de agrarische bouwpercelen voor:
    1. 1. schaalvergroting;
    2. 2. het voldoen aan milieu- en gezondheidseisen;
    3. 3. de nodige erfverharding;
    4. 4. een doelmatige inrichting (parkeer- en manoeuvreerruimte);
    5. 5. het ontwikkelen van neventakken;
  • een zorgvuldige regeling voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
  • zo min mogelijk beperkingen in het grondgebruik die ondernemers hinderen bij het inspelen op marktontwikkelingen en milieuwetgeving;
  • ruimte om de productieomstandigheden te optimaliseren;
  • het verlies aan agrarisch areaal bij ruimtelijke ingrepen zoveel mogelijk beperken om de schaalvergroting van de bedrijven niet te belemmeren en daarmee het perspectief op duurzaamheid niet te verminderen;
  • zekerheid op langere termijn omtrent bovenstaande zaken.

5.7 Horeca

Binnen het plangebied is een aantal horecavoorzieningen gelegen. Het betreffen een viertal restaurants, een hotel en een jeugdherberg. Deze voorzieningen zijn voornamelijk gericht op zowel de recreanten die verblijven in één van de parken of campings in de Duinrand en op dagtoeristen.

5.8 Wonen

Geclusterd in het plangebied zijn enkele burgerwoningen gelegen, onder andere langs de Duinweg en de Duindamseweg. Ook bevinden zich in het plangebied enkele (agrarische) bedrijfswoningen.

5.9 Toekomstige Ontwikkelingen

Vergroten recreatiewoningen

In het bestemmingsplan Duinrand 1965 gold een maximale maat van 50 m² voor de recreatiewoningen. Er zijn vele verzoeken ingediend voor het vergroten van de maximale oppervlakte. Dit sluit aan bij de wensen van de toeristen die vaak met een grotere groep een (korte) vakantie willen voeren bijvoorbeeld samen met de grootouders. Met het oog op de doelgroep van 55+ is ook de mogelijkheid voor een slaap- en badkamer op de begane grond gewenst.

In het bestemmingsplan Duinrand wordt de maximale oppervlakte van de recreatiewoning vergroot tot maximaal 80 m² met een maximum goothoogte van 3 m en maximale nokhoogte van 6 m. Om het groene karakter van het gebied te waarborgen, mag het bebouwd oppervlak van de recreatiewoningen en de daarbij behorende bijgebouwen niet meer dan 20% van van een recreatiepark beslaan. Ook moeten de recreatiewoningen minimaal 10 m afstand van elkaar houden.

Ten behoeve van 'clustering' van recreatiewoningen is tevens een regeling opgenomen om twee-aaneengeschakelde recreatiewoningen te mogen realiseren met een totale oppervlakte van maximaal 160 m². Hierbij geldt dat er maximaal 20 % van het totaal aantal recreatiewoningen per park twee-aaneen gebouwd mag worden.

Nieuwe recreatieterreinen

Er zijn verschillende verzoeken om terreinen voor kamperen om te vormen naar terreinen voor recreatiewoningen. Dit past in het streven naar het versterken van de toeristische functie van de Duinrand. In de twee clusters Duinweg/Duindamseweg en Duindamseweg/Randweg/Kraaierslaan wordt dit opgenomen door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Om de transformatie mogelijk te maken is een bedrijfseconomische toets als voorwaarde opgenomen. Wanneer het bedrijf onder andere kan aantonen een gezonde onderneming te hebben, kan de wijzigingsbevoegdheid worden toegepast.

De terreinen voor natuur en agrarische functies buiten deze clusters worden zoveel mogelijk behouden voor deze functies, omvorming tot recreatie is niet gewenst. Voor de recreatieterreinen buiten deze twee clusters is een wijzigingsbevoegdheid naar agrarisch opgenomen.

Versterken landschappelijke kwaliteit

Binnen het groene cluster is een aantal open ruimten en wegen aanwezig die voor de groene geleding c.q. oriëntatie en herkenbaarheid van belang zijn. Feitelijk vormen deze plekken/lijnvormige ruimten de laatste mogelijkheden om de groene en natuurlijke kwaliteit enigszins te behouden of om (nog) een zekere groen-natuurlijke kwaliteit te redigeren. Als illustratie van de nog openstaande kansen wordt hier een drietal locaties verbeeld, te weten:

  • de Duindamseweg;
  • de Kraaierslaan;
  • de Langevelderweg.

De laatste ligt buiten de groene cluster maar vormt de verbinding tussen de op korte afstand van elkaar gelegen, beboste duinen en het groene stukje strandwal met de voormalige psychiatrische inrichting Sancta Maria, alsmede de oostelijke strandwal met dicht omgroende plas en verblijfsrecreatie.

Voor elke locatie is in ruimtelijke zin (terreinbeslag, functies) een maximum- en een minimummodel ontwikkeld waarbij voor de één het accent is gelegd op de potenties van de overgang duinen-strandvlakte, voor de ander op de (wenselijke) vergroening van de wegen. Voor de Langevelderweg zijn de ruimtelijke beperkingen door bestaande, goed functionerende bebouwing groter geacht zodat hier is gevarieerd op de groene verbindingszone langs de weg.

Voor de locaties binnen de groene cluster is het idee vooral om de open ruimten op de overgang van de duinen naar de strandvlakte te accentueren, bijvoorbeeld door het maken van een aantal plassen die, naast reflectie op de vroegere natte toestand, het hoogteverschil met de nabije duinen in beeld brengen en ook kansen bieden voor de ontwikkeling van een natte flora en fauna. Bovendien is een extensief recreatief gebruik (natuurpad, eenvoudige verblijfsplekken) niet uitgesloten.

De plassen aan de Duindamseweg liggen op korte afstand van de parkeerplaats van Staatsbosbeheer aan de strandslag en binnen het zicht van de horecavoorziening aan de kruising met de Duinweg.

De situatie aan de Kraaierslaan is landschappelijk pregnanter door het hoogteverschil van zo’n drie meter. Momenteel is op deze plek een 'beginnend' tuincentrum gevestigd. In relatie met het dichtbeboste duin en de forse beplanting van het verblijfsrecreatieterrein aan de andere kant van de weg, is een blauw-groene transformatie van het tuincentrum haast vanzelfsprekend.

In de minimummodellen van de landschapsvisie is het groene beeld gekoppeld aan de wegprofielen die door herintroductie van de 'bollenhaag' en introductie van een bindende bomenrij, en groen en breder zijn.

Functioneel is de voorgestelde beplanting ook van belang voor de scheiding van verkeerssoorten ofwel de veiligheid van het langzaamverkeer.

Voor de Langevelderweg is in het maximummodel aan de zuidzijde een beplantingsstrook met een bosachtig beeld opgenomen; in het minimummodel voor de samenhang en verbinding in het groene wensbeeld een bomenrij. Voor de overige invulling is ook hier de bollenhaag als landschapselement toegepast.

Overige ontwikkelingen

Binnen het plangebied is verder een aantal ontwikkelingen voorzien. De concrete gevallen, die ruimtelijk voldoende zijn onderbouwd en passen binnen de uitgangspunten, worden opgenomen in het bestemmingsplan. Het betreft de volgende ontwikkelingen.

  1. 1. Duinweg 95

Op dit perceel wordt één recreatieverblijf ontwikkeld.

In de huidige situatie is een klein gebouw aanwezig. Op deze locatie wordt een recreatiewoning dan wel groepsaccomodatie mogelijk gemaakt van maximaal 160 m². Net als de andere recreatiewoningen in het plangebied geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 m en 6 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPDuinrand-VA02_0006.jpg"

Figuur 5 Streefbeeld verblijfsrecreatie

  1. 2. Duinweg 88

Een bestaande loods wordt gesloopt, waarna twee woningen worden teruggebouwd. De agrarische functie op dit perceel vervalt. Door een goede situering van de nieuwe woningen ontstaat een doorzicht op de achtergelegen bollenvelden. Op een andere locatie is voldoende agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt om hier gebruik van de Ruimte voor Ruimte regeling te kunnen maken. Hiervoor is een vergunning (eerste fase) verleend en in dit kader zijn de benodigde onderzoeken uitgevoerd.

Voor het agrarische gebied gelegen achter dit perceel wordt gedacht aan een nieuwe invulling in de vorm van een recreatiepark. Omdat deze plannen nog onvoldoende concreet zijn en nog geen definitieve keuze is gemaakt voor een nieuwe ontwikkelingsrichting, zal voor de ontwikkeling van dit gebied een eigen bestemmingsplanprocedure met de bijbehorende inspraak- en beslismomenten worden doorlopen.

In dit kader dient verder opgemerkt te worden dat deze gronden in het vigerende bestemmingsplan een dagrecreatieve bestemming hebben, echter dat deze gronden in de praktijk al geruime tijd een agrarische functie (bollengrond) hebben. De gemeente heeft zich in het kader van de Greenport (Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport) gebonden aan het beschermen van voor de bollenteelt bruikbare gronden. Bovendien zijn de gronden achter Duinweg 88 in de Provinciale Structuurvisie 2010 (voorheen het Streekplan Zuid Holland West), de Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030 en de Visie verblijfsrecreatie aangewezen als open agrarisch (bollen)gebied. Het bestemmen van dit perceel als verblijfsrecreatie past niet binnen dit beleid. Gelet hierop krijgen deze gronden de bestemming Agrarisch zonder wijzigingsbevoegdheid.

Voorgaande betekent echter niet dat de gemeente in zijn geheel negatief staat tegenover de ontwikkeling van verblijfsrecreatie op dit perceel. Zo is voor de vaststelling van de ISG, medio 2009, een brief naar de kwartiermakers van de Greenport Duin- en Bollenstreek is verzonden. In deze brief wordt de visie van het gemeentebestuur op het perceel achter Duinweg 88 nader toegelicht. De gemeente Noordwijk spreekt hierin – met het oog op de ontwikkeling van verblijfsrecreatie in het hoogste segment – over het ontwikkelen van hoogwaardige verblijfsrecreatie op het perceel achter Duinweg 88. Het vorenstaande is met name aan de orde gekomen als onderdeel van een omvangrijke herstructurering van het recreatiecluster. Zodra de plannen voor een kwalitatief hoogstaande recreatief gebied realistisch worden, zal daaraan medewerking worden verleend.

  1. 3. Witte Raaf

De uitbreiding van het recreatiepark ter hoogte van de hoek Duinweg - Duindamseweg betreft 34 recreatiewoningen, een receptie met daarboven twee appartementen voor de beheerders van de terreinen De Witte Raaf en Ravenhof en een aantal voorzieningen. Omdat de recreatieparken een aanzienlijke omvang hebben en een jaarrondexploitatie voeren, is het noodzakelijk om een tweede beheerderswoning te realiseren.

  1. 4. Duindamseweg 3

De geringe omvang van het perceel aan de Duindamseweg 3 staat in de weg aan het gebruik als volwaardig agrarich bedrijf. De gronden achter de voormalige bedrijfswoning worden om die reden via pacht door een ander bedrijf ten behoeve van bollengrond geexploiteerd. De woning maakt als gevolg hiervan geen deel meer uit van het bedrijf en wordt in dit plan dan ook voorzien van een woonbestemming.

  1. 5. Duindamseweg 20-22 Paardenhouderij

Het huidige gebruik als paardenhouderij wordt opgenomen in het bestemmingsplan. De bestaande woningen worden opgenomen met bestemming Wonen, daarnaast is nog één bedrijfswoning toegestaan.

  1. 6. Duindamseweg/Randweg

Omdat het hier een van de open plekken in het gebied betreft, is verdere uitbreiding van de bebouwing ter plaatse van de weide niet gewenst.

  1. 7. Kwekerij Kraaierslaan 28

Het perceel is in gebruik als kwekerij en zal als zodanig bestemd worden. Uitbreidingsplannen en verbreding zijn vanwege het open en recreatieve karakter van het gebied niet gewenst.

8. Tussen Kraaierslaan 36 en Randweg 28

Momenteel wordt een procedure in het kader van de zogenaamde 'Ruimte voor Ruimte' regeling voorbereid voor het perceel gelegen tussen de Kraaierslaan 36 en Randweg 28. Hier wordt een optie voor één of meerdere compensatiewoningen onderzocht. Gelet op het feit dat de gehele bijbehorende planologische procedure nog dient te worden doorlopen en het feit dat er agrarische gronden en opstallen bij zijn betrokken die buiten het plangebied zijn gelegen en waar de agrarische bestemming (inclusief bouwmogelijkheden) vanaf dienen te worden gehaald, is gekozen om deze ontwikkeling niet mee te nemen in het bestemmingsplan Duinrand en het geheel een eigen, op maat gesneden (bestemmingsplan)procedure te laten doorlopen. Het perceel behoudt de bestemming Agrarisch.

9. Kraaierslaan 36

Naast tuinbouwactiviteiten is het voor deze locatie in het verleden toegestaan een paardenpension te exploiteren. In dit bestemmingsplan wordt dit gebruik bestendigd.

10. Noordwijkse Duinen

Het recreatiepark Noordwijkse Duinen is momenteel in gebruik als kampeerterrein voor 250 vaste standplaatsen ten behoeve van stacaravans. In de toekomstige situatie wordt beoogd de kwaliteit van de accommodatie te verbeteren door vervanging van de stacaravans en het bouwen van recreatiewoningen. Het recreatiepark wordt bestemd als Recreatie - Verblijfsrecreatie. In totaal zullen er 165 recreatiewoningen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 4 m en een vloeroppervlakte van maximaal 50 m² (inclusief al dan niet inpandige berging).

In het bestaande pand ter hoogte van de ingang van het recreatiepark is boven de kantine een appartement voor de beheerder gerealiseerd. Met de bouw van recreatiewoningen, die voorzien zijn van eigen toilet en douche, zijn de voormalige toiletgebouwen van het terrein niet meer nodig. Wel zijn voor de passantenplaatsen aan de achterzijde van het terrein toiletgebouwen aanwezig waarvoor een aanduiding op de plankaart is opgenomen.

In het kader van natuurcompensatie zullen de agrarische gronden ten noorden van het recreatiepark worden omgezet tot natuur. Dit gebied valt buiten het plangebied.

Voor deze ontwikkeling is een projectbesluit vastgesteld. In dat kader zijn de benodigde onderzoeken uitgevoerd. Dit bestemmingsplan bestendigt hetgeen met dit besluit toegestaan.

Hoofdstuk 6 Milieuaspecten

6.1 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r. en met name het karakter van het plan - kwaliteitsverbetering van de bestaande parken - ), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

6.2 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

In het plangebied worden recreatiewoningen gerealiseerd waarvoor aangetoond dient te worden of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan, zie tabel 6.1 voor een overzicht van de grenswaarden. Wanneer de gestelde uiterste grenswaarde wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel, dat wil zeggen, een gevel met slechts incidenteel te openen delen. De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Conform artikel 3.6 uit het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006 geldt voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op de genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.

Tabel 6.1 Grenswaarden wegverkeerslawaai

situatie voorkeursgrens-waarde uiterste grenswaarde hoogst toelaatbaar binnenniveau
bestaande weg
nieuwe woning
- stedelijk
- buitenstedelijk
- agrarische bedrijfswoning

48 dB
48 dB
48 dB

63 dB
53 dB
58 dB

33 dB

Recreatiewoningen en kampeerstandplaatsen

Een recreatiewoning of camping is volgens de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelige functie. Uit jurisprudentie blijkt echter dat desondanks in de ruimtelijke planvorming wel degelijk rekening dient te worden gehouden met het aspect geluidshinder:

'Het ligt echter in de rede, mede gelet op de omstandigheid dat recreatiewoningen veelal worden bewoond juist om rust te vinden, de normen die gelden voor de hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor woningen, vanwege een industrieterrein, zoveel mogelijk overeenkomstig op recreatiewoningen toe te passen' (KB 90.023432 10-12-1990, AB 1991, nr. 201).

Vergelijkbare overwegingen zijn ook in latere Kroonbesluiten of uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) opgenomen met betrekking tot de geluidsbelasting van industrieterreinen (onder andere racecircuitterrein), van spoorwegen (Tracébesluit Betuweroute, E01.96.0532 d.d. 28 mei 1998) en verkeerswegen. In een latere uitspraak van de ABRvS (E01.98.0423, d.d. 14 augustus 2000 over de onthouding van goedkeuring vanwege een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) op de gevel) werd ten aanzien van wegverkeerslawaai het volgende vermeld:

'De Afdeling is van oordeel dat het ook bij geluidsbelasting van wegen in de rede ligt de normen die gelden voor woningen zoveel mogelijk overeenkomstig toe te passen op recreatiewoningen teneinde een aanvaardbaar verblijfsklimaat te garanderen. Hieraan kan niet afdoen dat de mensen die in de recreatiewoningen verblijven, in dit geval mogelijk niet zozeer komen om rust te vinden…. Verweerders hebben in dit geval niet ten onrechte betekenis gehecht aan de grens van de 50 dB(A)-contour van de weg'.

Uit deze jurisprudentie volgt duidelijk dat ook bij recreatiewoningen of kampeerstandplaatsen rekening dient te worden gehouden met het aspect geluidshinder, zowel ten aanzien van industrielawaai, als van spoorweglawaai en wegverkeerslawaai. De algemene randvoorwaarde voor ontwikkelingen is dat bij voorkeur moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en dat 'een goed verblijfsklimaat dient te worden gegarandeerd'.

Onderzoek

De nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen zijn gelegen binnen de geluidszones van de Duinweg en de Duindamseweg. Deze wegen hebben een buitenstedelijke ligging, 1-2 rijstro(o)k(en) en derhalve een geluidszone van 250 m. Ten gevolge van het verkeer op deze wegen dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1.

De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan dit akoestisch onderzoek staan vermeld in tabel 6.2. De verkeersintensiteiten zijn gebaseerd op prognoses voor 2020 uit het RVMK aangeleverd door de gemeente Noordwijk. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar 2022 is een autonome verkeersgroei van 1% per jaar aangehouden. De voertuigverdeling van het verkeer is eveneens aangeleverd door de gemeente. De wegdekverharding bestaat uit asfalt.

De verkeersgeneratie bedraagt ca 150 mvt/etmaal, uitgaande van één nieuwe (grote) recreatiewoning met 6 mvt/etmaal en 34 nieuwe recreatiewoningen met 4 mvt/etmaal per recreatiewoning. Deze extra verkeersbewegingen zijn bij de verschillende wegen opgeteld. Hierbij is ervan uitgegaan dat al het extra verkeer van de Duindamseweg gebruik zal maken en circa 50 mvt/etmaal van de Duinweg.

Tabel 6.2 Verkeersintensiteiten in mvt/etmaal (afgerond op 50-tallen)

2022 2022 inclusief ontwikkelingen
Duindamseweg 3.300 3.450
Duinweg 4.900 4.950

Gezoneerde wegen

Duinweg 95

Op dit perceel wordt één recreatieverblijf ontwikkeld ter vervanging van een bestaande accommodatie. Om aan te tonen dat sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat, is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting daar waar bebouwing mogelijk is, hier op minimaal 16 m uit de as van de weg. De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Duinweg bedraagt 55 dB. Hierbij wordt de uiterste grenswaarde van 53 dB overschreden. Er is dus geen sprake van een aanvaardbaar klimaat. De 53 dB-contour is op 23 m uit de as van de weg gelegen. De nieuwe recreatiewoning dient dan ook minimaal op deze afstand uit de wegas te worden gerealiseerd.

Uitbreiding recreatiepark Witte Raaf

Het recreatiepark zal uitgebreid worden met 34 nieuwe recreatiewoningen. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting op 35 m uit de as van de Duindamseweg (minimale afstand) 49 dB bedraagt. Hierbij is sprake van een aanvaardbare geluidsbelasting. Bij voorkeur dient aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te worden voldaan, de recreatiewoningen dienen dan op 39 m uit de as van de weg gerealiseerd te worden.

Voor de recreatiewoningen geldt dat bij voorkeur moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en dat aannemelijk moet worden gemaakt dat er sprake is van een aanvaardbare geluidsbelasting. Zoals in tabel 6.4 beschreven, dienen de woningen op de gegeven afstand uit de wegas gerealiseerd te worden om een aanvaardbaar akoestisch klimaat te garanderen.

Tabel 6.4 Minimale afstanden recreatiewoningen

ontwikkeling aantal woningen minimale afstand geluidsbron
Duinweg 95 1 23 m Duinweg
Witte Raaf 34 39 m Duindamseweg

6.3 Spoorweglawaai

Toetsingskader

Er bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) langs alle spoorwegen die opgenomen zijn op de kaart behorend bij het Besluit Geluidhinder 2006 geluidszones. Binnen de geluidszone van een spoorweg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen.

De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. Een overzicht van de zone per traject is op basis van de Wet geluidhinder vastgelegd in de Regeling zonekaart spoorwegen.

Conclusie

De nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen bevinden zich niet binnen de 300 m brede geluidszone van het traject Haarlem-Leiden (trajectnummer: 500), onderzoek naar spoorweglawaai kan derhalve achterwege blijven.

6.4 Industrielawaai

Het plan wordt niet beperkt door het aspect industrielawaai. Het plangebied ligt niet in een zone industrielawaai. Alleen voor ontwikkelingen binnen een dergelijke geluidszone geldt een onderzoeksplicht met mogelijke beperkingen voor nieuwbouw.

6.5 Schiphol

Normstelling en beleid

Luchthavenindelingbesluit

Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Luchthavenindelingbesluit.

De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.

Daarnaast is voor de omgeving van Schiphol nog de 26 LAeq-nachtcontour van belang (zoals opgenomen op de tekening 19-572 'Geluidscontouren aanwijzing S5P (vijfbanenstelsel), 26 LAeq, d.d. 01-10-1996') in verband met isolatieverplichtingen voor woningen.

Nota Ruimte

In de Nota Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol voor de toekomst ruimte nodig heeft om uit te breiden. Derhalve is op een PKB-kaart de zogenoemde 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties1 ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk (hiermee wordt het zogenoemde 'bestaand stedelijk gebied 2000' bedoeld). Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Nota cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied van het luchtvaartterrein Schiphol en ook buiten de 26 LAeq-nachtcontour. Het plangebied ligt eveneens buiten de 20 Ke-contour zoals opgenomen in de Nota Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat het beleid met betrekking tot Schiphol de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

  1. 1. Die niet zijn opgenomen binnen in de verstedelijkingsafspraken uit de VINEX en VINAC.

6.6 Milieuhinder Agrarische Bedrijven

Bij het mogelijk maken van nieuwe functies dient rekening te worden gehouden met milieuhinder als gevolg van de agrarische bedrijven in en om het plangebied. Hieronder wordt per bedrijfssoort een overzicht gegeven van de belangrijkste voorwaarden (afstanden, geurnormen etc.), waaraan moet worden voldaan.

Glastuinbouw

Binnen het plangebied bevindt zich een enkel glastuinbouwbedrijf. Met name als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden. In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden zijn afhankelijk van de soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven. Tabel 6.5 geeft hier een overzicht van.

Tabel 6.5 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en object

soort objecten aan te houden afstand
indien glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) indien bedrijf na 30 april 1996 is opgericht
categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object 25 m 50 m
categorie II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing, restaurant 10 m 25 m

(Intensieve) veehouderij

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
  • daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Tabel 6.6 Geldende waarden/afstanden intensieve veehouderij

concentratie- gebied niet-concentratiegebied afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object
binnen bebouwde kom diercatego- rieën Rgv max. 3 ouE/m³ max. 2 ouE/m³ min. 50 m
andere diercatego- rieën min. 100 m t.o.v. geurge- voelig object min. 100 m
t.o.v. geurge- voeligobject
buiten bebouwde kom diercatego- rieën Rgv max. 14 ouE/m³ max. 8 ouE/m³ min. 25 m
andere diercatego- rieën min. 50 m t.o.v. geurge- voelig object min. 50 m t.o.v. geurge- voeligobject

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (zoals bijvoorbeeld een bedrijfswoning of nevenactiviteit), gelden niet de in de tabel genoemde maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.

Overige landbouwbedrijven

Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest.

Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.

Tabel 6.7 Minimale afstanden landbouwbedrijven

inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
min. afstand tot objecten cat. I en II 100 m 50 m
min. afstand tot objecten cat. III, IV en V 50 m 25 m

De indeling van objecten is in tabel 6.8 weergegeven.

Tabel 6.8 Indeling van objecten

object
categorie
omschrijving
I 1. bebouwde kom met stedelijk karakter;
2. ziekenhuis, sanatorium, en internaat;
3. objecten voor verblijfsrecreatie.
II 1. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omgeving in een overigens agrarische omgeving;
2. objecten voor dagrecreatie.
III 1. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.
IV 1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn;
2. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.
V 1. woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.

Onderzoek

In het plangebied ligt een aantal agrarische bedrijven. Binnen het plangebied worden op verschillende locaties nieuwe (recreatie)woningen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe agrarische activiteiten of uitbreiding van bestaande agrarische activiteiten mogelijk. De nieuwe (recreatie)woningen komen niet dichterbij de bestaande agrarische bedrijven te liggen dan de reeds bestaande (recreatie)woningen. De agrarische bedrijven moeten in hun huidige bedrijfsvoering reeds rekening houden met deze bestaande (recreatie)woningen. Deze bedrijven worden dan ook niet in hun bedrijfsvoering beperkt en ter plaatse van de nieuwe (recreatie)woningen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan niet wordt belemmerd door milieuhinder van agrarische bedrijven.

6.7 Milieuhinder Overige Bedrijvigheid

Normstelling en beleid

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (zoals woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurd door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (editie 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten geur-, stof-, geluidshinder en gevaar. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.

Onderzoek en resultaten

Binnen het plangebied worden op twee locaties direct nieuwe recreatiewoningen mogelijk gemaakt. De beoogde recreatiewoningen worden in beginsel gezien als een milieugevoelige functie die kan worden beschouwd als het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Daarnaast wordt een recreatieterrein ook gezien als een milieuhinderende activiteit. Op basis van de VNG geldt voor dergelijke terreinen een richtafstand van 50 m tot een 'rustige woonwijk' met geluid als maatgevend aspect.

Uitbreiding recreatiepark Witte Raaf met 34 recreatiewoningen

In de directe omgeving van deze locatie zijn geen bedrijven gelegen, wel zijn op relatief korte afstand een aantal burgerwoningen gesitueerd langs de Duindamseweg. Enkele van deze woningen liggen momenteel al op relatief korte afstand (circa 35 m) van het recreatieterrein. De beoogde recreatiewoningen zijn zodanig gesitueerd, dat de bebouwing van het recreatieterrein niet dichter bij de huidige burgerwoningen komt te liggen.

Eén nieuwe recreatiewoning ter vervanging van een bestaande accommodatie (Duinweg 95)

In de directe omgeving van deze locatie zijn geen bedrijven gesitueerd. Er wordt voldaan aan de gestelde richtafstand van 50 m ten opzichte van omliggende woningen.

Conclusie

Dit plan wordt niet beperkt door milieuhinder van bedrijven. Ter plaatse van de nieuwe (recreatie)woningen wordt een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. Daarnaast worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en leidt dit plan niet tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van bestaande en nieuwe burgerwoningen.

6.8 Horeca

Om de horecafunctie te reguleren wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende horeca-activiteiten zijn ingedeeld in verschillende categorieën. Voor een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 2. In het plangebied worden horeca-activiteiten uit categorie 1 en 2 toegelaten op de bestaande locaties. Dit zijn lichte en middelzware horecabedrijven die over het algemeen slechts beperkt hinder veroorzaken voor omwonenden. Nieuwvestiging van avond- en nachthoreca staat dit bestemmingsplan niet toe.

Beoordeling bestaande horeca-activiteiten

Binnen het plangebied zijn enkele horecabedrijven gevestigd. De aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en opgenomen in tabel 6.9. De horecabedrijven behoren tot categorie 1b en 2 van de Staat van Horecabedrijven. De bedrijven in categorie 2 vallen niet binnen de algemene toelaatbaarheid. Omdat het hier om een bestaande situatie gaat en er (voor zover bekend) geen sprake is van overlast, worden deze horecabedrijven door middel van een specifieke bestemming mogelijk gemaakt. Deze specifieke bestemming is opgenomen op de verbeelding en nader uitgewerkt in de regels. Op deze manier zijn de bestaande horecabedrijven ter plaatse toelaatbaar. Wanneer deze horecabedrijven weggaan, kan zich ter plaatse alleen een vergelijkbaar bedrijf of een bedrijf dat binnen de algemene toelaatbaarheid past, vestigen. Zo wordt onaanvaardbare milieuhinder voorkomen en worden bestaande horecabedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect horeca vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Tabel 6.9 Horecabedrijven binnen het plangebied

horecabedrijf adres categorie algemene toelaatbaarheid
Hotel De Witte Raaf Duinweg 117 1b 1b
Eeterij de Beleving Kraaierslaan 7 1b 1b
Restaurant Zonneweelde Duindamseweg 8 1b 1b
Café-restaurant De Duinrand Duindamseweg 17 2 1b
Restaurant Door Berg en Dal Langevelderlaan 22 1b 1b
Jeugdherberg De Duinark Langevelderlaan 45 2 1b

6.9 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wel milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang (zie bijlage 3). De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 6.10 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 6.10 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig vanaf
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)1 jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
  1. 1. Bij de beoordeling van luchtkwaliteit blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  1. 1. een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  2. 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en resultaten

Binnen het plangebied worden op verschillende locaties nieuwe (recreatie)woningen mogelijk gemaakt.

Gelet op het beperkte aantal nieuwe (recreatie)woningen behoort dit project tot de aangewezen categorieën waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de omgeving van het plangebied. De gevolgen van deze ontwikkelingen hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden van de Wm. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Het onderzoek naar de luchtkwaliteit is opgenomen in Bijlage 3.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat langs de belangrijkste wegen binnen het plangebied (in de prognosejaren 2009, 2010 en 2020) aan alle grenswaarden uit de Wm wordt voldaan. Aangezien direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, is dit binnen het gehele plangebied het geval. De concentraties luchtverontreinigende stoffen worden immers lager naarmate een locatie verder van de wegas ligt.

Conclusie

Het plan wordt niet beperkt door het aspect luchtkwaliteit. Er wordt voldaan aan de grenswaarden van de Wm.

6.10 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken2 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Bedrijven

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten3. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Op basis van het Bevi geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. Als oriëntatiewaarde voor het GR geldt:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).

De gemeente heeft een uitgebreide verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde norm.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het groepsrisico in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het groepsrisico.

Onderzoek en resultaten

Uit informatie van de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan, enkele bedrijven gevestigd zijn waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. In het plangebied en de directe omgeving is geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water of het spoor. Ten westen van het plangebied ligt een aardgasleiding.

Bedrijven

In het plangebied zijn twee bedrijven gevestigd waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Het gaat om de opslag van propaan en chloorbleekloog op camping Club Soleil (Kraaierslaan 7) en de opslag van chloorbleekloog op camping De Carlton (Kraaierslaan 13). Dit soort activiteiten vallen niet onder de werking van het Bevi, maar behoren tot de categorie 'overige inrichtingen met gevaarlijke stoffen'. Voor camping De Carlton geldt dat de PR 10-6-contour op 0 m ligt. Voor camping Club Soleil geldt een PR 10-6-contour van 90 m. Binnen de PR 10-6-contouren liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Ook worden dergelijke objecten hier niet mogelijk gemaakt. Voor deze inrichtingen geldt geen invloedsgebied voor het GR. Deze inrichtingen vormen dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Buisleiding

Ongeveer 850 m ten westen van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 36 inch, een maximale werkdruk van 36 bar en een inlvoedsgebied van het GR van 430 m. Hoewel uit de provinciale risicokaart blijkt dat de PR 10-6-risicocontour van deze leiding buiten de leiding ligt, reikt deze risicocontour niet over het plangebied. Aangezien het plangebied ver buiten dit invloedsgebied van het GR ligt, vormt deze buisleiding geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Conclusie

Dit plan wordt niet beperkt door het aspect externe veiligheid.

  1. 2. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
  2. 3. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.

6.11 Kabels En Leidingen

In de omgeving van het plangebied ligt een aardgasleiding. Deze leiding wordt besproken in de paragraaf over externe veiligheid. Verder zijn geen planologisch relevante leidingen in de omgeving van het plangebied gelegen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

6.12 Bodem

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en resultaten

Binnen het plangebied worden op één locatie direct nieuwe (recreatie)woningen mogelijk gemaakt (camping de Witte Raaf). Hierbij is sprake van een functiewijziging. In de overige gevallen - via een wijzigingsbevoegdheid worden recreatiewoningen toegestaan en aan de Duindamseweg 95 wordt een 'dubbele' recreatiewoning toegestaan - geschiedt dit op terreinen die reeds voor recreatie zijn aangewezen. Van functiewijziging is dan ook geen sprake en bodemonderzoek is niet aan de orde.

Uitbreiding recreatiepark Witte Raaf met recreatiewoningen

Ter plaatse van deze ontwikkelingslocatie is in 2011 door IDDS een historische bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Hieruit blijkt dat in de bodem licht verhoogde gehalten zware metalen, PAK en minerale olie aanwezig kunnen zijn. In het grondwater kunnen licht verhoogde gehalten vluchtige aromaten, fenolen, arseen, chroom en zink worden aangetroffen. Grootschalige verontreinigingen of concentraties die aanleiding geven tot saneringsmaatregelen zijn echter niet aanwezig. Op deze locatie vormt de bodemkwaliteit dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Dit plan kent geen beperkingen door het aspect bodemkwaliteit. De gronden zijn geschikt voor de beoogde functies.

6.13 Ecologie

Beoogde ontwikkelingen

Concrete ontwikkelingen met ecologisch relevante werkzaamheden die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen zijn:

  • extra verharding door grotere recreatiewoningen toe te staan (gedeeltelijk via een wijzigingsbevoegdheid);
  • Duinweg 95, één recreatiewoning ter vervanging van een recreatieverblijf;
  • Recreatiepark De Witte Raaf, uitbreiding recreatiepark;

Om dit te kunnen realiseren, zijn de volgende werkzaamheden gepland:

  • sloopwerkzaamheden;
  • kapwerkzaamheden;
  • grondwerkzaamheden voor het bouwrijp maken en het aanleggen van wegen en leidingen;
  • bouwwerkzaamheden;
  • inrichten gebied met onder andere beplanting.

Het uitgangspunt van het bestemmingsplan is onder meer dat het plangebied minder dicht, meer gestructureerd en groener wordt. Bij de ontwikkelingen is het idee om de open ruimten op de overgang van de duinen naar de strandvlakte te accentueren.

Toetsingskader

Beleid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Natuurbeleidsplan Noordwijk (2006)

In Noordwijk zijn (internationaal) waardevolle natuurgebieden aanwezig. Om de natuurwaarden binnen deze gebieden, maar ook daarbuiten, te behouden en versterken is in aanvulling op rijks- en provinciaal beleid, gemeentelijk beleid ontwikkeld. Het kernpunt van het Natuurbeleidsplan is dat de natuur binnen het gemeentelijke planvormings- en besluitvormingsproces als een volwaardig onderdeel wordt beschouwd van beleidsafweging naast de traditionele onderdelen zoals woningbouw, economie, toerisme, infrastructuur en

welzijn. In het plangebied liggen geen waardevolle natuurgebieden. Direct ten westen van het plangebied liggen wel beschermde natuurgebieden die onderdeel uitmaken van het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid.

Normstelling

Flora- en faunawet

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I)). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende redenen van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van de bestemmingsplanwijziging moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied grenst direct aan het Natura 2000-gebied Kennemerland-zuid.

Het duingebied kwalificeert zich als Habitatrichtlijngebied vanwege het voorkomen van de volgende habitats en soorten (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje).

H1310 eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutminnende soorten;

H1330 atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae);

H2110 embryonale wandelende duinen;

H2120 wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria ('witte duinen');

H2130 *vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie ('grijze duinen');

H2150 *Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno-Ulicetea);

H2160 duinen met Hippophaë rhamnoides;

H2170 duinen met Salix repens ssp. argentea (Salicion arenariae);

H2180 beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied;

H2190 vochtige duinvalleien;

H1014 Nauwe korfslak;

H1903 Groenknolorchis;

H1042 Gevlekte witsnuitlibel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPDuinrand-VA02_0007.png"
Figuur 6 Uitsnede Natura-2000 gebied (Kennemerland-Zuid)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Flora

Het plangebied bestaat uit campings en terreinen met recreatiewoningen en wordt veelal jaarrond gebruikt. Door een intensief gebruik en beheer zijn de natuurwaarden beperkt. Ter plaatse komen enkel aangeplante en algemene soorten voor. Typische soorten die voorkomen rond de bollenvelden en de watergangen, zoals ten zuiden van het plangebied, zijn vrijwel niet aanwezig in het plangebied.

Vogels

De recreatieterreinen zelf zijn door intensief gebruik enkel geschikt voor algemene soorten die voorkomen naast menselijk gebruik, zoals merel, winterkoning, spreeuw, huismus, huiszwaluw en/of gierzwaluw. Voor soorten die voorkomen op en rond de bollenvelden (zoals patrijs en veldleeuwerik) zijn de recreatieterreinen ongeschikt als leefgebied. De beplanting huisvest soorten als vink, tjiftjaf, groenling en zwartkop.

Amfibieën, reptielen en vissen

In het plangebied komt slechts beperkt oppervlaktewater voor. In het kader van een ruimtelijke onderbouwing (Club Soleil) is er onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van de rugstreeppad (Mertens, juli 2007). De rugstreeppad is niet aangetroffen, maar wel bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad. Bovendien wordt kleine watersalamander verwacht. Als er grondwerkzaamheden worden uitgevoerd, wordt het gebied geschikt voor de rugstreeppad, welke op de bollenvelden en in de duinen aanwezig is. In het plangebied is geen geschikt biotoop voor reptielen of beschermde soorten vissen.

Zoogdieren

De soorten die in de natuurgebieden aanwezig zijn, te weten (spits)muizen, mol, egel, konijn, hermelijn, wezel en bunzing worden ook aangetroffen in het plangebied, maar slechts incidenteel. In de bebouwing in het plangebied kunnen vleermuizen vaste verblijfplaatsen hebben.

Autonome ontwikkelingen

In het plangebied zijn slechts enkele agrarische percelen aanwezig, welke veelal niet intensief (meer) worden gebruikt. Deze percelen betreffen over het algemeen (voormalige) akkerbouwgronden. Omspuiten van grasland tot bollengrond is binnen de gemeente Noordwijk niet meer aan de orde, omdat de aaneengesloten graslanden beschermd zijn middels de provinciale 'Verordening Bescherming Landschap en Natuur' (omspuitverbod).

Realisatie van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur van Zuid-Holland zal invloed hebben op de natuurwaarden in het plangebied. De aanwezige ecologische verbindingszones nabij het plangebied zijn reeds gerealiseerd (ten zuiden van het plangebied) of zijn reeds gepland (bij de Keukenhof). Bij realisatie van deze verbindingszones kunnen de natuurwaarden in het aangrenzende cultuurland en recreatiegebied meeprofiteren. Op termijn zal de grondwaterwinning in de duinen worden stopgezet en worden diverse afgravingen en kanalen gedempt. Dat heeft een positief effect op de natuurwaarden in het betreffende gebied (grondwaterafhankelijke vegetaties). In het kader van het bestemmingsplan is men voornemens de open ruimten op de overgang naar de strandvlakte te accentueren, waarbij de historische situatie (nat) en het hoogteverschil in beeld worden gebracht. Dit biedt eveneens kans voor (natte) natuur.

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan direct worden mogelijk gemaakt, liggen niet in het natuurgebied, maar soms wel op (zeer) korte afstand van het natuurgebied. In geen enkel geval is er echter sprake van de aanwezigheid van habitats waarvoor het gebied Kennemerland-zuid is aangewezen als Natura 2000-gebied en ook zijn de beoogde ontwikkelingslocaties geen van allen geschikt voor soorten waarvoor Kennemerland-zuid is aangewezen. De werkzaamheden ter plaatse van de ontwikkelingslocaties geven mogelijk enige tijdelijke verstoring, maar deze verstoring zal opgaan in de reeds bestaande verstoring vanuit de omgeving (wegen en recreatie). Deze (geluid)verstoring zal geen effect hebben op de aangewezen soorten, aangezien deze soorten zich niet nabij het plangebied bevinden en niet verstoringsgevoelig zijn. Negatieve effecten op het Natura 2000-gebied kunnen daarom worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 zal de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg staan.

Soortbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Veranderingen in het gebruik van gronden of gebouwen die passen binnen de opgenomen bestemmingsregeling, kunnen leiden tot het verstoren of vernietiging van vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van beschermde soorten.

Flora

Op de verschillende locaties waar ontwikkelingen mogelijk zijn worden geen beschermde plantensoorten verwacht.

Vogels

In en nabij het plangebied komen verschillende soorten vogels voor. Er dient bij werkzaamheden daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl). In de te slopen bebouwing en te kappen bomen binnen het plangebied kunnen vaste verblijfplaatsen van broedvogels (huismus, gierzwaluw) voorkomen. Deze nesten zijn jaarrond beschermd. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig en diene mitigerende maatregelen getroffen te worden. Hierbij kan gedacht worden aan het plaatsen van nestkasten en het plaatsen van speciale dakpannen.

Amfibieën, reptielen en vissen

Er dient rekening te worden gehouden met de aanwezigeheid van algemene soorten als gewone pad, groene kikker, bruine kikker en/of kleine watersalamander. Als er grondwerkzaamheden (alle ontwikkelingslocaties) worden uitgevoerd, wordt het gebied geschikt voor de rugstreeppad, welke in de omgeving (op bollenvelden en in de duinen) aanwezig is. Om vestiging van deze soort (en daarmee een ontheffingprocedure) te voorkomen, kunnen locaties waar grondwerkzaamheden worden verricht vóór het uitvoeren van de grondwerkzaamheden volledig afgeschermd worden met antiworteldoek. Het antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Geen van de ontwikkelingslocaties vormt een geschikt biotoop voor reptielen of beschermde soorten vissen.

Zoogdieren

Voorts zijn algemene soorten (spits)muizen, mol en egel aanwezig. Bovendien dient men bedacht te zijn op vaste verblijfplaatsen van vleermuizen (gewone dwergvleermuis of laatvlieger) in de te slopen bebouwing of te kappen bomen. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet daarom onderzoek worden verricht naar het exacte gebiedsgebruik van vleermuizen. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

6.14 Water

Waterbeheer en watertoets

Het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater en het beheer en onderhoud van waterkeringen is in handen van het Hoogheemraadschap Rijnland. Het beheer van het grondwater wordt gevoerd door de provincie Zuid-Holland. De gemeente is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de riolering.

In het kader van de watertoets is over dit bestemmingsplan op 5 januari 2006 overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Rijnland. De resultaten van dit overleg en de daarbij aangeleverde informatie zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf en op de plankaart/in de regels. Vervolgens is de ontwikkeling van het plan vertraagd, waarna in 2008 een herstart heeft plaatsgevonden. Bij die herstart is een aantal ontwikkelingen opgenomen in het plan. Om die reden is deze waterparagraaf nogmaals schriftelijk overlegd met de waterbeheerder, waarna hun opmerkingen zijn verwerkt.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Nota Regels voor Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan 4 (WBP) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Huidige situatie

Hydrologie en grondwater

Het plangebied betreft hydrologisch zogenaamd intermediair gebied, dat wil zeggen het ligt op de overgang tussen de hoog gelegen duinen (NAP +10 à 15 m) en het laag gelegen poldergebied ter hoogte van Noordwijkerhout (rond NAP 0 m) in het zuidoosten. De hoofdstroomrichting van het grondwater is gericht van de duinen, waar het regenwater de bodem inzijgt naar de lager gelegen poldergebieden waar het omhoog kwelt. Het kwelwater is in het algemeen van goede kwaliteit. Omdat het intermediair gebied ertussen ligt is geen duidelijke grondwatersituatie: in natte perioden kan sprake zijn van kwel, in droge perioden van infiltratie en wegzijging.

Het meest noordelijke gedeelte van het plangebied (Ruigenhoek) maakt onderdeel uit van het grondwaterbeschermingsgebied van een grondwateronttrekking voor drinkwaterbereiding in de duinen. Dit plangebiedsdeel is echter zuiver consoliderend bestemd.

Bodem en afwatering

De ondergrond van de bodem wordt bepaald door de zogenaamde Oude Duinen (strandwalgronden). Het plangebied ligt als het ware ingeklemd tussen de Jonge Duinen (het huidige duingebied in het westen) en de Oude Duinen ofwel strandwalgronden in het oosten, onder meer de fundering van Noordwijkerhout. Door de lagere ligging is het gehalte klei en veen in de zandbodem wat hoger. Het bodemtype betreft dan ook voornamelijk kleiig of lemig fijn zand (strandvlaktegronden).

Wat betreft hoogteligging is onderscheid te maken tussen de drie deelgebieden in het noorden die rond NAP +3 à 4 m liggen en de overige plangebiedsdelen die lager liggen tussen NAP +0,5 à 1 m. De twee noordelijkste deelgebieden (de campings Ruigenhoek en De Bijl) behoren tot de hogere gronden die vrij afwateren en waarvoor de waterpeilen niet gereguleerd worden. De rest van het plangebied ligt vrijwel geheel in poldergebied:

  • camping de Noordwijkse Duinen in de Polder Langeveld met een zomerpeil van NAP +3,9 m en een winterpeil van NAP +3,8 m;
  • camping de Noordwijkse Duinen in de Polder Langeveld met een zomerpeil van NAP +0,45 m en een winterpeil van NAP +0,35 m;
  • in de Noordzijderpolder met een aantal verschillende peilvakken.

Beide polders wateren via een stelsel van hoofdwatergangen af naar poldergemalen, die overtollig water door neerslag en kwel uitslaan op het boezemwaterstelsel. De hoofdstroomrichting van het oppervlaktewater is, net als die van het grondwater, gericht van het noordwesten naar het zuidoosten. Het waterbeheer is hoofdzakelijk afgestemd op de functies van verblijfsrecreatie, agrarische belangen en op natuur (met name drie noordelijkere deelgebieden).

Waterkwaliteit

Meetgegevens van een meetpunt ter hoogte van de Kraaierslaan laten zien dat de oppervlaktewaterkwaliteit hier zeer matig tot slecht is voor met name de gehalten aan stikstof en fosfaat. De MTR-waarde (Maximaal Toelaatbaar Risico) wordt vele malen overschreden. Ook de zuurstofconcentratie daalt in zomerperioden tot vrijwel nul, en kan zich in winterperioden net herstellen. Op andere meetpunten (oude meetgegevens) lijkt de waterkwaliteit enigszins beter. Door de aanvoer van schone kwel vanuit de duinen zou de waterkwaliteit nog redelijk gehandhaafd kunnen worden. Over het algemeen is de verwachting dat de waterkwaliteit ter hoogte van de Duinweg/Randweg nog redelijk goed is en sterk afneemt in zuidoostelijke richting naar de recreatiegebieden en agrarische percelen.

De oorzaken liggen in de bemesting door recreatieve en agrarische functies en in diffuse verontreinigingen zoals zware metalen en PAK's door het gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmest, afspoeling van wegen, etc. Daarnaast is een belangrijke factor dat de watergangen niet robuust zijn en soms slecht of niet toegankelijk voor beheer en onderhoud. Ten slotte is een derde belangrijke oorzaak het gebrek aan doorspoelmogelijkheden met (schoon) inlaatwater: water kan alleen worden ingelaten uit het minder schone boezemwaterstelsel (buiten plangebied) en tevens kunnen niet alle watergangen goed worden doorgespoeld. De aanvoer van schone kwel blijkt niet voldoende te zijn om de waterkwaliteit te waarborgen.

Al deze aspecten leiden ertoe dat de waterkwaliteit in vooral de wat kleinere watergangen vaak te wensen overlaat.

Riolering

Alle recreatieterreinen en overige percelen met afvalwaterlozingen in het plangebied zijn aangesloten op de gemeentelijke vuilwaterriolering. Het stelsel bestaat deels uit vrijvervalriool en deels uit drukriolering. Het vuilwater wordt over grotere afstanden getransporteerd middels rioolpompen en persleidingen. Huishoudelijk en bedrijfsafvalwater wordt in dit stelsel geloosd en uiteindelijk via een lange transportpersleiding afgevoerd naar de awzi te Noordwijkerhout. Uitgangspunt is dat schoon hemelwater niet op de riolering wordt geloosd, maar op oppervlaktewater of in de bodem.

Door de toekomstige aanleg van diverse bergbezinkbassins en overige stelselverbeteringen voldoet de gemeente aan de zogenaamde basisinspanning. Deze voorzieningen zijn niet geprojecteerd binnen de grenzen van dit bestemmingsplan. Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen riooloverstorten aanwezig. Wel zijn er bij de putten met grote transportpompen nooduitlaten voor calamiteiten.

Waterkeringen

In het plangebied bevinden zich diverse waterscheidingen, maar geen daadwerkelijke waterkeringen.

Consequenties beleid water voor het bestemmingsplan

Ontwikkelingen

De gemeente en de waterbeheerder streven naar een integraal en duurzaam waterbeheer in het plangebied. In geval van ruimtelijke ontwikkelingen kan dit geconcretiseerd worden. De ontwikkelingen die in dit plan mogelijk worden gemaakt, zijn de volgende:

  • extra verharding door het toestaan van grotere recreatiewoningen;
  • uitbreiding recreatiepark Witte Raaf;
  • één nieuwe recreatiewoning aan de Duinweg 95.

Om wateroverlast te voorkomen is het van belang dat er voldoende ruimte is voor waterberging in het gebied. Op grond van Rijnlands beleid dient 15% van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd te worden in de vorm van open water. De toename van verharding is vergunningplichting. Tevens dient een vergunning aangevraagd te worden voor het graven van water ter compensatie van de verharding.

Duurzaamheidsprincipes

Zowel in het geval van bovenstaande ontwikkelingen als in het geval van eventuele toekomstige ontwikkelingen dienen, naast compensatie, een aantal duurzaamheidsbeginselen te worden gevolgd. Deze worden hieronder besproken.

Bij herinrichtingen dient gestreefd te worden naar het aanpakken en verbeteren van de bestaande knelpunten in het oppervlaktewatersysteem (geen robuust stelsel, gebrek aan doorstroming en slechte onderhoudsmogelijkheden).

Daarbij wordt gestreefd naar de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Deze geven de ecologische potenties van de watergangen een positieve impuls, alsmede het zelfreinigend vermogen, waardoor deze oevers kunnen bijdragen in een verbetering van de waterkwaliteit. Bovendien vergroten natuurvriendelijke oevers het waterbergend vermogen.

Voor alle aanpassingen aan het watersysteem dient een Keurvergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Verder is het belangrijk om bij eventuele ontwikkelingen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.

Ook geniet het de voorkeur om afstromend hemelwater van schone oppervlakken te scheiden van afvalwater en af te voeren naar het oppervlaktewater of te infiltreren in de bodem. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Keurzone

Langs hoofdwatergangen bevindt zich een keurzone van 5 m waarbinnen de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van kracht is. Voor de overige watergangen geldt een keurzone van 2 m. Graven, bouwen en opslaan is hier in principe verboden, tenzij hiervoor een vergunning is verleend. Deze keurzone wordt niet in de bestemmingsplanregeling opgenomen, daar deze reeds via de Keur is beschermd.

Conclusie

Het Hoogheemraadschap van Rijnland kan instemmen met dit bestemmingsplan, aangezien het geen nadelige gevolgen heeft voor het watersysteem.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Het consoliderende deel van het plan behoeft geen nadere motivering ten aanzien van de financiéle uitvoerbaarheid. Dit betreft immers een bestendiging van de bestaande ofwel planologische situatie waarvan de uitvoerbaarheid reeds vast staat.

Ten aanzien van de ontwikkelingen (uitbreiding Witte Raaf en recreatiewoning aan de Duinweg 95) wordt opgemerkt dat door de particuliere ondernemers de financiële uitvoerbaarheid van de door hun voorgestelde plannen is aangetoond.

Kostenverhaal

Het voorliggende bestemmingsplan Duinrand is gericht op het mogelijk maken van de gewenste kwalitatieve ontwikkeling in het plangebied. Deze ontwikkelingen worden gerealiseerd door middel van particuliere initiatieven. De uitvoerbaarheid hiervan ligt in handen van de initiatiefnemers. Tijdens de inloopavond van april 2008 en de maanden erna zijn vele initiatieven bij de gemeente neergelegd vooruitlopend op het bestemmingsplan.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer deze planologisch mogelijk worden gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Er is geen exploitatieplan nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is, er geen fasering en/of tijdvak behoeft te worden vastgelegd en geen locatie-eisen (openbare ruimte) of woningbouwcategorieën hoeven te worden vastgesteld (artikel 6.12, lid 2 Wro). In de tweede plaats kan de gemeenteraad afzien van het exploitatieplan ingeval voor de bouwplannen die in het ruimtelijk besluit zijn opgenomen reeds op grond van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 of 11 WRO een bouwvergunning (volgens het recht geldend vóór inwerkingtreding van de Wabo) of een omgevingsvergunning (onder de werking van de Wabo) had kunnen worden verleend én waarvoor bij de herziening van dat bestemmingsplan geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld. Verder kan de gemeenteraad afzien van het vaststellen van het exploitatieplan in een aantal expliciet in het Bro (art. 6.2.1a Bro) aangegeven gevallen.

Het onderhavige bestemmingsplan betreft een in hoofdzaak conserverend plan waarbinnen het merendeel van bebouwing reeds aanwezig is.

De in dit plan opgenomen ontwikkelingen (uitbreiding recreatiepark de Witte Raaf en recreatiewoning aan de Duinweg 95) betreffen particuliere initiatieven. Gemeentelijke kosten zijn om die reden beperkt en vallen binnen de door de wet aangewezen categorieën waarvoor kostenverhaal niet wordt verplicht.

Conclusie

Er bestaat op basis van het bovenstaande voor het onderhavige bestemmingsplan geen wettelijke verplichting om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op dinsdag 22 april 2008 heeft de gemeente Noordwijk een informele inloopbijeenkomst ter voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan voor het gebied Duinrand. Op 4 december 2008 is het voorontwerpbestemmingsplan 'Duinrand' door de commissie Ruimte en Bereikbaarheid vrijgegeven voor inspraak en bestuurlijk vooroverleg (ex art. 3.1.1 Bro). Het voorontwerp heeft ter inzage gelegen van 12 februari 2009 tot en met 26 maart 2009. Daarop zijn 34 verschillende inspraakreacties ontvangen. Deze zijn ondertekend door in totaal 100 personen en 14 recreatieve bedrijven. In het kader van het wettelijk vooroverleg zijn 9 verschillende reacties ontvangen, ondermeer van de provincie Zuid-Holland, de VROM-inspectie, het Hoogheemraadschap van Rijnland en de gemeente Noordwijkerhout.

In de daarop volgende periode is, mede naar aanleiding van de ingediende reacties, overleg gevoerd met diverse individuele personen, bedrijven en andere belanghebbenden en is een aantal specifieke locaties in het plangebied bezocht. Naar aanleiding van een grondige analyse van alle reacties is gebleken dat er op meerdere punten aanvullend onderzoek en gesprekken vereist waren, ook om rechtsongelijkheid voor de diverse ondernemers te voorkomen. Nadat het nader onderzoek en de gesprekken met de ondernemers over hun plannen hadden plaatsgevonden, zijn de diverse inspraakreacties beantwoord in de Nota beantwoording inspraakreacties voorontwerpbestemmingsplan Duinrand (zie bijlage 5).

In de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 14 september 2010 is de Nota van beantwoording met betrekking tot de inspraakreacties op het voorontwerp vastgesteld. Aansluitend is de Nota van beantwoording 17 oktober 2010 ter instemming aan de commissie Wonen, Werken en Toerisme voorgelegd, waarbij diverse personen van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt om in te spreken.

Hoofdstuk 8 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan Duinrand aan diverse overlegpartners voorgelegd. Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:

  1. 1. Hoogheemraadschap van Rijnland
  2. 2. Provincie Zuid-Holland, Directie Ruimte en Mobiliteit, Afdeling Ruimte en Wonen
  3. 3. VROM-Inspectie, regio Zuid-West
  4. 4. Vereniging voor natuur- en vogelbescherming Noordwijk
  5. 5. Kamer van Koophandel Den Haag, Kantoor Lisse
  6. 6. Gemeente Noordwijkerhout, Afdeling Ruimte en Bouwen
  7. 7. Ministerie van Defensie
  8. 8. N.V. Nederlandse Gasunie
  9. 9. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, Staatsbosbeheer regio West

Van de volgende instanties is geen reactie ontvangen:

  1. 10. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  2. 11. Ministerie van Economische Zaken
  3. 12. Ministerie van Financiën, Regionale Directie Domeinen West
  4. 13. Liander N.V. (vh N.V. Continuon Netbeheer)
  5. 14. Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, Afdeling Rijnstreek
  6. 15. Noordwijkse Ondernemers Vereniging
  7. 16. LTO Noord Duin- en Bollenstreek
  8. 17. NORT Zuid-Holland
  9. 18. RECRON
  10. 19. Fietsersbond ENFB, Afdeling Noordwijk
  11. 20. Stichting Het Zuid-Hollandse Landschap
  12. 21. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
  13. 22. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland

In bijlage 6 zijn de reacties kort samengevat en van een gemeentelijke overweging voorzien. Ten slotte is per reactie kort aangegeven of en zo ja hoe het bestemmingsplan is aangepast.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Onderzoek Luchtkwaliteit

B3.1 Beleidskader en normstelling

In paragraaf 6.8 zijn de hoofdpunten van de geldende wetgeving voor luchtkwaliteit beschreven. In deze bijlage worden enkele aanvullende punten uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen ('Wet luchtkwaliteit' of Wlk) nader benoemd en wordt aandacht besteed aan het onderzoek luchtkwaliteit.

Wet luchtkwaliteit

Maatgevende stoffen langs wegen

Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de Wlk veroorzaakt4. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang. Andere stoffen uit de Wlk hebben een beperkte invloed op de luchtkwaliteit bij wegen en worden daarom bij deze toetsing buiten beschouwing gelaten.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

Op grond van de Wlk is bepaald dat concentraties van stoffen die zich van nature in de buitenlucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid, bij de beoordeling van de grenswaarden voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. In de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 is bepaald dat alleen de bijdrage van zeezout kan worden afgetrokken van de concentratie fijn stof. Aangegeven is hoe groot de aftrek van het jaargemiddelde en 24-uurgemiddelde per gemeente bedraagt. Voor de gemeente Noordwijk bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde fijn stof 6 µg/m³ en voor het 24-uurgemiddelde 6 overschrijdingen per jaar.

De Regeling omvat eveneens regels voor het meten en berekenen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende situaties (binnenstedelijk, buitenstedelijk en industriële bronnen), per situatie is bepaald welke Standaard Rekenmethode (SRM) gebruikt mag worden. Er mag van een andere methode gebruik worden gemaakt indien deze is goedgekeurd door het Ministerie van VROM. In de Regeling is tevens aangegeven welke gegevens gebruikt worden bij het maken van de berekening en op welke wijze de berekeningsresultaten worden afgerond.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen .

B3.2 Onderzoek luchtkwaliteit

Uitgangspunten onderzoek luchtkwaliteit

Binnen het plangebied wordt de realisatie van 35 (recreatie)woningen mogelijk gemaakt. In deze bijlage is onderzocht of deze ontwikkeling voldoet aan de Wlk. Tevens is de luchtkwaliteit binnen het plangebied onderzocht.

Niet in betekenende mate (nibm) en een goede ruimtelijke ordening

De ontwikkeling is nibm omdat deze ruimschoots valt in de categorie uit de AMvB NIBM van minder dan 500 woningen bij één ontsluitingsweg. Er wordt derhalve voldaan aan de Wlk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit langs de Duindamseweg, Duinweg en Randweg onderzocht. Deze wegen zijn gelegen in het plangebied, ze hebben veruit de meeste verkeersintensiteiten en kunnen derhalve als maatgevend voor de luchtkwaliteit ter plaatse worden beschouwd.

Onderzoeksmethode
De luchtkwaliteit als gevolg van de nabijgelegen wegen is berekend met behulp van het CAR II-programma). Het CAR II-programma geldt als het standaardrekenprogramma voor luchtkwaliteit in binnenstedelijke situaties met enige vorm van bebouwing. Het plangebied en zijn omgeving worden als zodanig aangeduid.
Het CAR-programma is geschikt voor het verkrijgen van een algemeen beeld van de luchtkwaliteit en voor het opsporen van knelpunten. De berekende concentraties gelden voor een hoogte van 1,5 m boven het maaiveld. De invloed van de hoogte van de bebouwing is verwerkt in de verschillende wegtypes die in het programma ingevoerd kunnen worden.

Invoergegevens

De verkeersintensiteiten op de Duindamseweg, Duinweg en Randweg zijn weergegeven in tabel B3.1. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de verkeersparagraaf.

Tabel B3.1 Verkeersintensiteiten (in mvt / etmaal)

weg 2009 2010 2020
excl. ontw. incl. ontw. excl. ontw. incl. ontw.
Duindamseweg 2.750 2.800 2.950 3.250 3.400
Duinweg 4.050 4.150 4.200 4.800 4.950
Randweg 1.800 1.800 1.800 2.100 2.100

In het CAR II-programma wordt daarnaast nog een aantal basisgegevens ingevoerd (zie tabel B3.2). Conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 worden de concentraties van stikstofdioxiden (NO2) en fijn stof (PM10) bepaald op maximaal 10 m van de wegrand. Bij het berekenen van de luchtkwaliteit met behulp van CAR II is deze afstand verrekend in de aan te houden afstand tot de wegas (= midden van de weg).

Tabel B3.2 Invoergegevens

weg RD-coördinaten voertuigverdeling licht/middelzwaar/zwaar verkeer) weg-type snelheids-type bomen-factor afstand wegas (in m)
X Y
Duindam-seweg 92445 475781 0.948 / 0.038 / 0.014 3a normaal stads-
verkeer
1 12
Duinweg 91932 475726 0.948 / 0.038 / 0.014 3a normaal stads-
verkeer
1 12
Randweg 92472 476430 0.948 / 0.038 / 0.014 3a normaal stads-
verkeer
1.5 13

Resultaten onderzoek luchtkwaliteit

In tabel B3.3 zijn de berekeningsresultaten vermeld. Hierbij is reeds rekening gehouden met de aftrek van de zeezoutbijdrage bij fijn stof.

Tabel B3.3 Berekeningsresultaten luchtkwaliteit verkeersaantrekkende werking

weg stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde
(in µg/m³)
fijn stof (PM10)
jaargemiddelde
(in µg/m³)*
fijn stof (PM10)
24-uurgemiddelde (aantal overschrijdingen p.j.)*
excl. ontw. incl. ontw. excl. ontw. incl. ontw. excl. ontw. incl. ontw.
2009
Duindamseweg 19,6 n.v.t. 17,1 n.v.t. 6 n.v.t.
Duinweg 19,3 n.v.t. 17,1 n.v.t. 6 n.v.t.
Randweg 18,7 n.v.t. 16,7 n.v.t. 5 n.v.t.
2010
Duindamseweg 19,3 19,4 16,8 16,8 5 5
Duinweg 19,2 19,2 16,8 16,8 5 5
Randweg 18,4 18,4 16,5 16,5 5 5
2020
Duindamseweg 15,2 15,2 15,5 15,5 3 3
Duinweg 15,1 15,1 15,5 15,5 3 3
Randweg 14,8 14,8 15,2 15,2 3 3

* Inclusief aftrek bijdrage zeezout voor fijn stof.

Uit de berekeningsresultaten in tabel B3.3 blijkt dat direct langs de Duindamseweg, Duinweg en Randweg in alle onderzochte jaren ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wm.

Aangezien direct langs de meest maatgevende wegen wordt voldaan aan de grenswaarden van de Wlk, kan eveneens worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de nieuwe woningen aan de grenswaarden uit de Wm wordt voldaan. De concentraties luchtverontreinigende stoffen worden immers lager naarmate een locatie verder van de weg af ligt.

  1. 4. Uit ervaring blijkt dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie van stikstofdioxide in Nederland pas wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie boven 82 µg/m³. Dergelijke concentraties zijn niet te verwachten in en om het projectgebied en uit onderstaande berekeningen blijkt dat de concentraties aanzienlijk lager zijn.

Bijlage 4 Historisch Onderzoek Villapark De Witte Raaf

Bijlage 4 Historisch onderzoek villapark De Witte Raaf

Bijlage 5 Nota Beantwoording Inspraak

Bijlage 5 Nota beantwoording inspraak

Bijlage 6 Nota Beantwoording Vooroverleg

Bijlage 6 Nota beantwoording vooroverleg