KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2
Artikel 4 Agrarisch - Grondgebonden Veehouderij - Waardevolle Graslanden
Artikel 5 Bedrijf
Artikel 6 Bos
Artikel 7 Maatschappelijk
Artikel 8 Sport
Artikel 9 Tuin
Artikel 10 Verkeer
Artikel 11 Water
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Waarde - Archeologie 1
Artikel 14 Waarde - Archeologie 2
Artikel 15 Waarde - Archeologie 3
Artikel 16 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 18 Algemene Bouwregels
Artikel 19 Algemene Gebruiksregels
Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 23 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Ligging Plangebied
1.4 Plangrenzen
1.5 Geldende Bestemmingsplannen
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.3 Functionele Structuur
2.4 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.3 Sectoraal Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Inleiding
4.2 Geluidhinder
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Bodemkwaliteit
4.5 Bedrijvigheid
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Natuur En Ecologie
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9 Water
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Planvorm
5.3 Opbouw Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Startfase
7.2 Voorontwerpfase
7.3 Ontwerpfase
7.4 Vaststellingsfase
7.5 Handhaving
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Rijksmonumenten
Bijlage 2 Nota Van Beantwoording Inspraak- En Overlegreacties
Bijlage 3 Berekeningen Groepsrisico Texaco Van Abswoude (Doorzet 500 M3 Per Jaar)
Bijlage 4 Berekeningen Groepsrisico Texaco Van Abswoude (Doorzet 1000 M3 Per Jaar)
Bijlage 5 Beoordeling Van Het Individueel En Groepsrisico Bij Het Transport Van Lph
Bijlage 6 Brief Gasunie Saneringsonderzoek
Bijlage 7 Risicoberekening Milieudienst West-holland Van Berckelweg 32

Landgoed Offem en omgeving

Bestemmingsplan - gemeente Noordwijk

Vastgesteld op 28-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landgoed Offem en omgeving van de gemeente Noordwijk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01 met de bijbehorende regels;

1.3 landschappelijke waarde:

belang in geomorfologisch (betrekking hebbende op de geologische ontstaanswijze) en landschappelijk-esthetisch opzicht, vooral gericht op de onderlinge samenhang (herkenbaarheid) van deze elementen;

1.4 natuurwaarde:

belang in botanisch, otnithologisch en algemeen zoölogisch opzicht en verder met geologische en bodemkundige waarde, waarbij met name de onderlinge samenhang (ecologie) van belang is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aan huis verbonden beroep en bedrijf:

een beroep of bedrijf, dat door de bewoner in of bij de woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  2. b. bollenteelt, niet zijnde sierteelt, boomkwekerij/-teelt, fruitteelt en bosbouw,: de teelt van:
    1. 1. de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen;
    2. 2. de teelt van snijbloemen en van vergelijkbare laag blijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten;
    3. 3. de teelt van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt.
  3. c. boomkwekerij/-teelt: de teelt van bomen als dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  4. d. bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie;
  5. e. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  6. f. gemengd teeltbedrijf: een bedrijf dat in gelijke mate zowel gericht is op het duurzaam en intensief telen van bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten in zowel de volle grond als onder glas, alsmede van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft.
  7. g. stekbedrijven: bedrijven die nagenoeg geheel gericht zijn op het vermeerderen van vaste planten tot het stadium van uitgangsmateriaal en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft.
  8. h. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder ook begrepen het fokken van paarden en het houden van geiten en schapen;
  9. i. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  10. j. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.
  11. k. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  12. l. sierteelt: de teelt van wintergroene siergewassen, alsmede sierstruiken en sierbomen.

1.10 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;

1.13 bed & breakfast:

een voorziening gericht op het - binnen een woning en door de bewoner - bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het servering van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit aan maximaal vier personen;

1.14 bedrijfsgebouw:

niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of andere voorziening;

1.15 bestaande bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie:

bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van kelder- en kapverdiepingen;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 brutovloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.25 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.26 daknok:

hoogste punt van een schuin dak;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.29 erker:

een uitbouw van een woning, meestal voorzien van een borstwering en aan meer zijden voorzien van een raamconstructie;

1.30 extensieve dagrecreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.31 gastouderopvang:

een vorm van kinderopvang die met behoud van de woonfunctie door een bewoner van een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van kinderopvang voor maximaal zes kinderen tegelijk;

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 intensieve veehouderij:

het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren zonder of nagenoeg zonder weidegang, dat als zodanig niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel, in gebouwen met een benodigde bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 250 m²;

1.35 nevenfunctie:

naast de hoofdfunctie van een agrarisch bedrijf functionerende tak, welke dient bij te dragen aan het inkomen van het agrarische bedrijf; ondergeschikt dient te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf in inkomsten, oppervlakte en/of tijdsbesteding en verbonden dient te zijn aan de teeltgrond en/of het bouwvlak (erf en/of overige gronden).

1.36 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.37 oorspronkelijke achtergevel:

de achtergevel waarbij moet uitgegaan worden van de situatie zoals die oorspronkelijk, dus ten tijde van de oplevering van het hoofdgebouw was.

1.38 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.39 peil:

  1. a. peil ten aanzien van maaiveld: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel niet direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld ter plaatse van de voorgevel;
  2. b. peil ten aanzien van de weg: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van die weg ter plaatse van de voorgevel

1.40 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel;

1.41 teeltondersteunende voorzieningen bij bollenteeltbedrijven, gemengde bedrijven en stekbedrijven

tijdelijke kweektunnels en afdekfolies;

1.42 teeltondersteunende voorzieningen bij grondgebonden veehouderij bedrijven

kuilvoerplaten, mestplaten, metszakken en silo's;

1.43 volkstuinen:

gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.

1.44 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met, gelet op aard, inrichting, omvang en continuïteit, ten minste een arbeidsomvang voor één volwaardige arbeidskracht, met een volledige dagtaak;

1.45 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.46 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel wordt aangemerkt;

1.47 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;

1.48 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouding;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de oppervlakte van een ondergronds bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren , verticaal geprojecteerd op het onderliggende horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een bollenteeltbedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.9 onder b;
  2. b. behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
    1. 1. bollenvelden;
    2. 2. openheid;
    3. 3. kenmerkende landschapstructuur;
  3. c. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;
  4. d. houtwallen, ter plaatse van de aanduiding 'houtwal';
  5. e. waterpartijen en bermen;
  6. f. teeltondersteunende voorzieningen bij bollenteeltbedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met uitzondering van bedrijfswoningen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de teelt van ruwvoeder anders dan gras is niet toegestaan;
  2. b. het gebruik van afdekfolies is toegestaan;

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 23 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 4 Agrarisch - Grondgebonden Veehouderij - Waardevolle Graslanden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Waardevolle graslanden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een grondgebonden veehouderijbedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.9 onder h;
  2. b. behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
    1. 1. karakteristieke graslanden;
    2. 2. water;
    3. 3. kenmerkende landschapstructuur;
    4. 4. weidevogels;
    5. 5. waardevolle oever- en slootvegetatie;
  3. c. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;
  4. d. waterpartijen en bermen;
  5. e. de exploitatie als bouw- of grasland;
  6. f. schuilgelegenheden;
  7. g. teeltondersteunende voorzieningen bij grondgebonden veehouderij bedrijven;
  8. h. volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
  9. i. dierentraining, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - dierentraining';
  10. j. houtwallen, ter plaatse van de aanduiding 'houtwal', en
  11. k. de uitoefening van tuinbouw of de fruitteelt.

met daaraan ondergeschikt:

  1. l. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met uitzondering van bedrijfswoningen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de teelt van ruwvoeder anders dan gras is niet toegestaan.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 23 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 of 2, met daarbij behorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met uitzondering van bedrijfswoningen.

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud en herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuur-, ecologische en waterhuishoudkundige waarden, zoals bossen, andere houtopstanden, boomgroepen, tuinen, graslanden, waterlopen en paden;
  2. b. de instandhouding en ontwikkeling van ecologische verbindingszones tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden

6.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1 mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van onderhoud en beheer worden gebouwd, met dien verstande dat op 5 m ten noorden van de bestemmingsgrens van Nieuwe Offemweg 11 een gebouw met kelder mag worden gebouwd, waarvan:

  1. a. de oppervlakte niet meer dan 115 m² mag bedragen;
  2. b. de inhoud niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
  3. c. de goothoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
  4. d. de bouwhoogte niet meer dan 9 m mag bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 6.2 voor de bouw van ten hoogste twee gebouwen voor onderhoud en beheer, waarvan de inhoud niet meer dan 100 m³ per gebouw mag bedragen en de goothoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 23 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dierenasiel, ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel'.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met uitzondering van bedrijfswoningen.

Artikel 8 Sport

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor veldsportcomplex met de daarbij behorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden.

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.

9.2 Bouwen

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

9.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. parkeren is niet toegestaan;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a mag uitsluitend worden geparkeerd indien in de aangrenzende bestemming een garage aanwezig is.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijbanen;
  2. b. in- en uitvoeg- en opstelstroken;
  3. c. fiets- en voetpaden;
  4. d. groen- en parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterpartijen;
  5. e. bruggen en duikers;
  6. f. de instandhouding en ontwikkeling van ecologische verbindingszones tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden, en
  7. g. bij een en ander behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 23 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. voor instandhouding en ontwikkeling van ecologische verbindingszones tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden;
  4. d. extensieve openluchtrecreatie;
  5. e. ligplaats voor passagiersvaart, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ligplaats rederij', en
  6. f. bij een en ander behorende voorzieningen.

11.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 11.1, mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 23 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen,
  2. b. beroep aan huis,
  3. c. aan de functies onder a en b gebonden (ondergrondse) parkeervoorzieningen, en
  4. d. tuinen en erven.

12.2 Bouwregels

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Waarde - Archeologie 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

13.2 Bouwregels

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, betreffende de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 1', het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk van het plan wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, betreffende de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 2', het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk van het plan wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 3

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, betreffende de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 3', het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk van het plan wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 4

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn mede bestemd bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, betreffende de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 4', het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk van het plan wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene Bouwregels

18.1 Bouw- en bestemmingsgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouw- en bestemmingsgrenzen en bij de bepaling het bebouwde oppervlakte worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals plinten, pilasters, luifels, kozijnen, gevelversieringen, balkons, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 1,5 meter, buiten beschouwing gelaten.

18.2 Bestaande bebouwing

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afmetingen en afstandsmaten afwijken van de in Hoofdstuk 2 opgenomen bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. indien de bestaande afmetingen groter zijn dan de genoemde afmetingen, de afmetingen van de bestaande bouwwerken de maximale afmetingen zijn;
    2. 2. indien de bestaande afstandsmaten kleiner zijn dan de genoemde afstandsmaten, de afstandsmaten van de bestaande bebouwing de minimale afmetingen zijn;
  2. b. in geval van herbouw is hetgeen vermeld in lid 18.2, onder a sub 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 19 Algemene Gebruiksregels

19.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. d. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een automatenhal;
  5. e. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige vuurwerkopslag;
  6. f. een gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.

Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels

20.1 Landgoed

Ter plaatse van de aanduiding 'landgoed' zijn de gronden mede bestemd voor:

  1. a. instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische en andere waarden en elementen, welke met name bestaan uit:
    1. 1. de groenstructuur, paden en lanen,
    2. 2. cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, zoals landhuizen en bijbehorende gebouwen, zoals koetshuizen,
    3. 3. waterpartijen, en
    4. 4. beeldende kunstwerken en andere bijzondere landschappelijke en bebouwingselementen;
  2. b. bij een en ander behorende parkeervoorzieningen.

Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels

21.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning in afwijking van het plan te verlenen:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen,waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  2. b. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2 m bedragen;
  3. c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  4. d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m.

21.2 Randvoorwaarden

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels

22.1 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende bijlage als volgt te wijzigen:
het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, voorzover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.

Artikel 23 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

23.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in lid 23.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

werken en werkzaamheden*
gronden met de bestemming: a b c d e f
art. 3 Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2 + + + + +
art. 4 Agrarisch - Grondgebonden veehouderij -Waardevolle graslanden + + + + +
art. 6 Bos + + + + +
art. 10 Verkeer + + + + +
art. 11 Water + + + + +
* de onderstaande letters worden hierna verklaard;
in de tabel is: + = omgevingsvergunning vereist
a Het aanleggen van ondergrondse transport- of communicatieleidingen.
b Het uitvoeren van grondwerkzaamheden.
c Het (ver)graven of dempen van sloten, watergangen en open water.
d Het aanleggen, verbreden of verharden van paden/wegen en het aanbrangen van oppervlakteverhardingen.
e Het vellen en rooien van houtopstanden.
f Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen.

23.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in lid 23.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. b. werken en werkzaamheden waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    2. 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
  3. c. het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten;
  4. d. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  5. e. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 23.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist;
  6. f. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 23.1, bij e, voor zover daarop de Kapverordening van toepassing is.

23.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 23.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,

  1. a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  2. b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Landgoed Offem en omgeving.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het landgoed Offem en de (directe) omgeving. Bestemmingsplannen worden in principe voor een periode van tien jaar vastgesteld. Na het verstrijken van die periode verliezen zij niet hun rechtsgeldigheid. De wetgever heeft wel bepaald dat bestemmingsplannen na 1 juli 2013 niet ouder dan tien jaar mogen zijn. Als dit wel het geval is, mag de gemeente ondermeer geen leges meer heffen als in dat bestemmingsplangebied een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan gelden momenteel meerdere bestemmingsplannen die allen ouder zijn dan tien jaar.

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is het de wens om de bestaande situatie vast te leggen, waarbij het bestemmingsplan voldoet aan de huidige eisen die worden gesteld aan een bestemmingsplan, zoals het opnemen van een waterparagraaf, het toetsen aan habitatrichtlijnen en het betrekken van cultuurhistorische aspecten.

1.2 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het opstellen van een conserverend bestemmingsplan dat de basis vormt voor de waarborging van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het landgoed en de zichtbaarheid van het landgoed in het landschap. Conserverend wil zeggen dat de bestaande situatie (gebruik en bebouwing) en de bestaande rechten uit het oude bestemmingsplan leidend zijn voor het toekennen van de bestemmingsregelingen in het voorliggende bestemmingsplan.

1.3 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van Noordwijk-Binnen, temidden van de provinciale wegen N206, de Van Berckelweg (in het verlengde van de N444), de Beeklaan en de Nieuwe Offemweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0001.jpg"

Afbeelding - Ligging plangebied (in rood weergegeven)

1.4 Plangrenzen

De noordgrens van het plangebied wordt grotendeels gevormd door de Dinsdagsche Watering (de Schie), behalve daar waar het complex van voetbalvereniging SJC, het dierenasiel en de opslagloods voor rondvaartboten liggen. Deze complexen liggen ook in het plangebied. De zuidgrens wordt gevormd door de Woensdagsche Watering. De westgrens wordt gevormd door de Nieuwe Offemweg. In het oosten is het midden van de N206 de grens van het plangebied.

De provincie heeft in de Verordening Ruimte een artikel voor landgoedbiotopen opgesteld. Daarin is het zogenaamde blikveld vanuit het omringende landschap naar landgoederen als belangrijk aspect benoemd. Het blikveld bij dit landgoed ligt ten zuidoosten van het landgoed. Het gebied ten zuidoosten van het landgoed met ondermeer de velden van voetbalvereniging SJC maakt daarom eveneens deel uit van dit bestemmingsplan.

1.5 Geldende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Offem 1983, vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 1986;
  • Eerste herziening bestemmingsplan 'Offem 1983', vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 1997;
  • Bestemmingsplan Landelijk gebied (Zwetterpolder), vastgesteld door de gemeenteraad op 24 februari 1998.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0002.jpg"

Afbeelding - Geldende bestemmingsplannen

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding van het GML-bestand (kaart) en regels en wordt vergezeld van een toelichting. De verbeelding van het GML-bestand en de regels vormen het juridische deel van het bestemmingsplan en regelen tezamen het gebruik van de gronden en de bebouwingsmogelijkheden. De toelichting bij het bestemmingsplan geeft achtergrond- en aanvullende informatie en vormt de motivering van het bestemmingsplan.

De toelichting is als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven.
  • In hoofdstuk 3 wordt aandacht geschonken aan het beleidskader. Er wordt ingegaan op het relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Tevens wordt ingegaan op sectoraal (thematisch) beleid.
  • In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op randvoorwaarden zoals bodem, water en luchtkwaliteit, archeologie, etc.
  • In hoofdstuk 5 komt de bestemmingsregeling aan de orde. Er wordt uitleg gegeven over de planvorm en de regels.
  • De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen in hoofdstukken 6 en 7 aan bod. Er wordt daarbij onder meer ingegaan op de terinzagelegging en het vooroverleg met betrokken instanties als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Noordwijk (Nortgho) is ontstaan door een verdichting aan de centrale weg op de strandwal. Aan de Voorstraat, die onderdeel uitmaakte van de verbinding tussen Katwijk en Haarlem, kwamen met name vanaf de 14e eeuw stedelijke functies tot ontwikkeling. Op de strandwal ontstonden de eerste woningen en akkerlandcomplexen in de vorm van zogenaamde geesten.

Vanaf het begin van de 16e eeuw begon de winstgevende kruidenteelt. De monumentale gebouwen in het gebied direct rond de kerk stammen uit deze periode. De geestgronden rond de nieuwe kern werden verder ontgonnen om te voorzien in de behoeften van de groeiende kern. De stap naar zee werd gemaakt, waardoor in de duinen nabij het strand het vissersdorp ontstond.

Eind 16e eeuw kwam naast de kruidenteelt ook de bollenteelt op gang. Beide ontwikkelingen leidden tot economische voorspoed en groei van Noordwijk. Met de welvaart ontstonden de buitenplaatsen en landgoederen als woon en/of recreatieverblijf van de welgestelde mensen. De oude kern van Noordwijk Binnen was verbonden met het landgoed via Zwanensteeg. De toenmalige Offemweg vormde de rand van de kern.

Het landgoed was ooit 'de plaats van de Heere van Noortwijk'. In 1660 kwam het landgoed in bezit van Wigbold van der Does. Daarna is het landgoed in 1812 eigendom van de familie Van Limburg Stirum geworden. Het landgoed omvat zonder de omliggende weilanden en het teelland ongeveer 30 hectare grond.

2.2 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied wordt in feite omringd door de provinciale weg N206, de Van Berckelweg (in het verlengde van N444), de Beeklaan en de Nieuwe Offemweg. Hiervan vormen de eerste en laatstgenoemde weg de structureerde elementen voor het plangebied. De aanleg van de Nieuwe Offemweg heeft ervoor gezorgd dat de samenhang tussen de kern Noordwijk Binnen en het landgoed verbroken is.

Aan de noord- en zuidzijde zijn de Woensdagse en Dinsdagse Wetering (de Schie) de structurerende elementen voor het plangebied. De Woensdagse Watering markeert de grens van het oude dorp en vormt ook de zuidelijke entree tot het dorp. De Dinsdagse Watering markeert de noordelijke grens van het oude dorp. Beide wateringen komen uit op de Maandagse Watering buiten het plangebied.

Tot slot is de Nachtegaalslaan een doorgaande route voor fietsers en voetgangers die samen met de eerder genoemde (water)wegen ervoor zorgt dat het landgoed omringd wordt door infrastructuur. Tevens zijn door deze ordening drie gebieden te onderscheiden: het landgoed, de aangrenzende agrarische landen en het gebied met het sportcomplex van SJC.

2.3 Functionele Structuur

In de vorige paragraaf is aangegeven dat door de omringende infrastructuur drie gebieden te onderscheiden zijn. Elk gebied heeft een eigen functionele indeling, die hieronder kort wordt toegelicht.

Een groot deel van het plangebied wordt gekenmerkt door natuurwaarden en natuurwetenschappelijke cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het ten zuidoosten gelegen agrarisch gebied, dat door de Nachtegaalslaan van het landgoed wordt gescheiden, heeft landschappelijke kwaliteiten, welke dit gebied vooral ontleent door zijn ligging in de luwte van de bossen van het landgoed. Het gebied is als grasland in gebruik en heeft van oorsprong de naam Varkenbos.

Het landgoed zelf bestaat uit een aantal landhuizen met de daarbij behorende bebouwing, bosschages en waterpartijen. Dit gebied wordt ontsloten via de Nachtegaalslaan, die tevens een recreatieve functie heeft, en heeft ook een entree aan de Nieuwe Offemweg. In de zuidwest hoek van dit gebied bevindt zich een woonwijk van 16 woningen. Dit gebied wordt ontsloten door de Hogeweg.

Het zuidoosten van het plangebied bestaat uit een aantal agrarische gronden en graslanden met omvangrijke (aangeplante) houtwallen en bomenrijen. Het gebied heeft landschappelijke kwaliteiten door de ligging in de luwte van de bossen van het landgoed. Overige functies in dit deel zijn: het wonen op de hoek van de Nachtegaalslaan en de Hogeweg, de trainingsfaciliteiten voor dieren en de volkstuinen bij de brug over de Schie.

Tot slot ligt het accent in het noordoosten van het plangebied op sport en ontspanning door de aanwezigheid van het complex van voetbalvereniging SJC. In dit gebied zijn ook een dierenasiel en een opslagloods voor rondvaartboten gevestigd. De rondvaartboten vertrekken in het zomerseizoen van de opstapplaats aan de Schiestraat richting de Kagerplassen. In dit deel van de Schie zijn ook pleziervaartuigen afgemeerd.

2.4 Ontwikkelingen

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is consolidatie van de huidige situatie. Gegeven het karakter van het plangebied, vervult het bestemmingsplan een beheer- en gebruiksfunctie. In dit bestemmingsplan worden - in planologische zin - geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Voor twee locaties is bekend dat hier ontwikkelingen in voorbereiding zijn.

Offem-Oost
Voor het gebied tussen het landgoed en de N206, ook wel Offem-Oost genoemd, is bekend dat de eigenaar de intentie heeft om dit gebied te ontwikkelen. Dit voornemen is op dit moment onvoldoende uitgewerkt om mee te nemen in het bestemmingsplan. De gronden zijn daarom voorzien van een regeling die overeenkomt met de huidige situatie. Als het voornemen is uitgewerkt en de benodigde bestuurlijke goedkeuringen van de gemeente en de provincie zijn verkregen, moet een aparte planologische procedure voor dit voornemen worden doorlopen.

Voetbalvereniging S.J.C.
Voor het sportcomplex aan de Lageweg heeft voetbalvereniging SJC een principeverzoek ingediend voor het wijzigen en vergroten van het clubgebouw en de tribune. Dit voornemen is op dit momentonvoldoende uitgewerkt om mee te nemen in het bestemmingsplan. De gronden zijn daarom voorzien van een regeling die overeenkomt met de huidige situatie. Als het voornemen is uitgewerkt en de benodigde bestuurlijke goedkeuringen van de gemeente en de provincie zijn verkregen, moet een aparte planologische procedure voor dit voornemen worden doorlopen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het relevante ruimtelijke beleid voor het bestemmingsplan 'Landgoed Offem en omgeving' op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik en nieuwe ontwikkelingen in principe plaats dienen te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de planregels.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de SVIR nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • Efficiënt gebruik van de ondergrond
    In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
    Het rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten
    Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied. Bovendien zijn culturele voorzieningen en cultureel erfgoed van groeiend belang voor de concurrentiekracht van Nederland. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed, kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van landschap laat het rijk over aan de provincies;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
    De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
    Het rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • In onderhavig plan moet rekening worden gehouden met de nationale belangen, zoals verwoord in de SVIR. Op welke wijze wordt omgegaan met nationale belangen, zoals de bescherming van archeologie, bodem, waterhuishouding en EHS, wordt omschreven in hoofdstuk 4, in de desbetreffende paragrafen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk en provincies houden zich voortaan uitsluitend bezig met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten het Rijk en de provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. De AMvB Ruimte is een algemene maatregel van bestuur (AMvB) zoals bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in de AMvB Ruimte. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Voor het bestemmingsplan is van belang dat de volgende onderwerpen concreet in de AMvB Ruimte worden geregeld:

  • Ecologische Hoofdstructuur (EHS): basisbescherming van bruto begrensde gebieden, netto begrenzing van de beschermde gebieden en het 'nee, tenzij'-regime (inclusief mitigeren, compenseren, salderen en herbegrenzen)

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Ook vanuit de AMvB Ruimte wordt bepaald dat de waarden van de Ecologische Hoofdstructuur moeten worden beschermd en versterkt.

3.2.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Visie op Zuid-Holland en Actualisering 2011
De structuurvisie, Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda zijn gezamenlijk op 2 juli 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Hierin is de visie die de provincie heeft op de ruimtelijke ontwikkeling van Zuid-Holland opgenomen en de manier waarop de provincie deze visie wil realiseren. Aangezien de structuurvisie actueel moet zijn om aangesloten te blijven op ontwikkelingen, actualiseert het provinciaal bestuur jaarlijks de structuurvisie, inclusief de Verordening Ruimte. De Actualisering 2011 is op 29 februari 2012 vastgesteld.

De provincie noemt in de structuurvisie vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven. Zij geeft voorrang aan programma’s of projecten die een bijdrage leveren aan deze opgaven. Die opgaven zijn:

  1. 1. aantrekkelijk en concurrerend (internationaal) profiel;
  2. 2. duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  3. 3. divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  4. 4. vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  5. 5. stad en land verbonden.

Voor het plangebied zijn met name de punten 3, 4 en 5 van belang.

Divers en samenhangend stedelijk netwerk
Een aantrekkelijke leefomgeving en een gewild vestigingsmilieu voor mensen en bedrijven. Een goede bereikbaarheid door een efficiënte koppeling tussen stedelijke centra en (openbaar vervoer-) infrastructuur in combinatie met een divers aanbod aan woonmilieus binnen en buiten het stedelijk netwerk. Het contrast tussen stad en land blijft behouden en identiteit van dorpen en steden wordt versterkt.

Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
Behoud van de variatie in karakteristieke landschappen. Inspelen op demografische en sociaal-economische veranderingen. Optimale beleving van de gebiedseigen kwaliteiten van waardevolle cultuurlandschappen. Beeldbepalende cultuurhistorische structuren, elementen en ensembles behouden en versterken en gebruiken als inspiratiebron voor ontwikkelingen. Kwaliteiten als stilte en beleving van ruimte kenmerken deze luwe gebieden.

Stad en land verbonden
Versterken van de samenhang tussen stad en land door zowel fysieke, visuele als economische relaties en een aanzienlijke en duurzame versterking van de kwaliteit van de groene ruimte nabij de stad. Dit betekent een variatie aan toegankelijke landschappen en groengebieden in de nabijheid van de stad. Dit zijn zowel agrarische, recreatie- als natuurgebieden, waarbij de natuurlijke ondergrond, het landschapstype en de positie van het gebied in relatie tot de stad leidend zijn voor de verschijningsvorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0003.png"

Afbeelding - Functiekaart structuurvisie - Actualisering 2011 (globale plangrens in rood weergegeven)

De kwaliteitsambities die voortkomen uit de ruimtelijke hoofdopgaven zijn vertaald naar de kwaliteitskaart met haar 17 legenda-eenheden. Met elkaar vormen zij de provinciale kwaliteitsambities per locatie. Transformaties of (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen gaan uit van of dragen bij aan de ambities van de kwaliteitskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0005.png"

Afbeelding - Kwaliteitskaart structuurvisie - Actualisering 2011 (globale plangrens in blauw weergegeven)

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan dient het contrast tussen dorpskern en buitengebied te waarborgen.
  • Agrarische bedrijfsvoering moet gestimuleerd worden. Om daartoe te komen, moet agrarisch (mede)gebruik tot de mogelijkheden behoren op de aanwezige (agrarische) graslanden.
  • Voor zover mogelijk moeten stilte, de beleving van ruimte en behoud van cultuurhistorische structuren, elementen en ensembles zoveel mogelijk worden gewaarborgd in het bestemmingsplan.
  • Groene ruimte buiten de bebouwde contour moet zoveel mogelijk (duurzaam) worden versterkt.
  • Eventuele toekomstige transformaties of (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen gaan uit van of dragen bij aan de ambities van de kwaliteitskaart.

Verordening Ruimte en Actualisering 2011
Net als de provinciale Structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld op 2 juli 2010. In de Verordening zijn regels opgenomen voor bestemmingsplannen. Zo zijn er regels opgenomen voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden buiten de bebouwingscontouren of in de ecologische hoofdstructuur. De Actualisering 2011 is ook van toepassing op de Verordening Ruimte; dit heeft geleid tot enkele tekstuele aanpassingen van de verordening.

Gelet op de kaart bij de verordening ligt het hele plangebied, met uitzondering van het Hofvennepark, buiten de bebouwingscontour. Bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren moeten bestemmingen uitsluiten die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies mogelijk maken. Onder stedelijke functies worden onder andere verstaan: woonfuncties en daaraan verbonden functies zoals parkeerplaatsen, sportvelden, maatschappelijke voorzieningen, horeca, volkstuinen, bedrijfsfuncties en de daarbij behorende infrastructuur en voorzieningen. Wel is het mogelijk om voorzieningen voor natuurbeheer, waterbeheer, veiligheid, hulpdiensten of de levering van gas, water of elektriciteit te realiseren.

In bestemmingsplannen waarin zich gronden bevinden voor natuur moeten bestemmingen worden opgenomen die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken en beschermen tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.

Het landgoed en een deel van de omgeving is op de kaart bij de verordening tevens aangewezen als onderdeel van de landgoedbiotoop. Bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken voor dergelijke gronden moeten de waarden van de landgoedbiotoop beschermen en waar mogelijk zich richten op verbetering en versterking van de kwaliteit van het landgoed en zijn biotoop.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Voor het gebied buiten de bebouwingscontour geldt dat geen nieuwe stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies mogelijk mogen worden gemaakt.
  • Ontwikkelingen die nieuwe bebouwing en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van natuurbeheer, waterbeheer, veiligheid, hulpdiensten, levering van gas, water, elektriciteit of kleinschalige voorzieningen voor het benutten van aardwarmte nodig hebben zijn wel toegestaan binnen het bestemmingsplan.
  • Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.
  • De natuur van het landgoed moet adequaat bestemd te worden; functies die kunnen leiden tot significante aantasting moeten worden uitgesloten.
  • Het bestemmingsplan moet de waarden van de landgoedbiotoop beschermen en waar mogelijk versterken.

3.2.3 Regionaal beleid

Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van de gemeenten Noordwijkerhout, Katwijk, Leiden, Hillegom, Lisse, Teylingen, Oegstgeest, Voorschoten, Leiderdorp, Zoeterwoude, Kaag en Braassem, Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop, Rijnwoude en Noordwijk. De regio werkt gezamenlijk aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Daarin wil men een goede balans vinden tussen de ontwikkeling en het behoud van het oorspronkelijke karakter met als doel dat de streek aantrekkelijk blijft voor bewoners, bedrijven en toeristen.

Regionale Structuurvisie Holland Rijnland
Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen bestuur van Holland Rijnland de Regionale Structuurvisie 2020 (RSV) vastgesteld. De structuurvisie is een strategisch beleidsdocument met hoofdlijnen op het gebied van ruimtelijk beleid en te volgen procedures. Deze RSV verankert gemaakte afspraken en heeft een doorwerking naar 2020 en een doorkijk naar 2030. Sectorale thema's krijgen aandacht, evenals de integrale aanpak.

Naast deze visie werkt Holland Rijnland onder andere ook aan een woonvisie, bouwscenario, bedrijfsterreinenprogrammering, regionaal verkeer en vervoerplan en het Regionaal Investeringsfonds.

Op 1 april 2010 hebben de gemeenten Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude zich aangesloten bij Holland Rijnland. De RSV is hierop aangepast door middel van een eerste partiële herziening. Deze herziening is op 28 maart 2012 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de regio. De eerste partiële herziening RSV is niet als losstaand document, maar als integraal onderdeel van de RSV vastgesteld.

In de visie worden volgende kerndoelen nagestreefd:

  • Holland Rijnland is een top woonregio;
  • Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 'Groenblauwe kwaliteit' staat centraal;
  • Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  • Kennis en Greenports;
  • Verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • In het kader van de groenblauwe kwaliteit moet in elk geval de groene verbinding, waar het plangebied toe behoort, behouden blijven en versterkt worden.
  • De hoeveelheid bollengrond blijft gelijk.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport
De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) kan worden gezien als een deeluitwerking van de Regionale StructuurVisie (RSV), die het intergemeentelijke samenwerkingsverband Holland Rijnland begin 2009 vaststelde.

De graslanden in de Duin- en Bollenstreek liggen sterk van elkaar verspreid. Ze herbergen veehouderijbedrijven, die samen als sector meer areaal nodig hebben om individueel bedrijfseconomisch goed te functioneren.

Als gevolg van ruimteclaims door stedelijke uitbreidingen, sport en recreatie en natuur(-compensatie), nam het areaal grasland in deze regio de afgelopen decennia voortdurend af. In het totale landschapsmozaïek hebben de graslanden echter een belangrijke onderscheidende functie door hun openheid en groene karakter. Juist de graslanden zorgen voor de beleving dat niet alle kernen aan elkaar zijn gegroeid. Daarmee geven ze letterlijk en figuurlijk ademruimte aan andere functies.

Een van de pijlers voor het ruimtelijk beleid tot 2030 is dan ook het faciliteren van de herstructurering, versterking en vernieuwing van het gehele bollen-, vaste planten- en bloemencomplet in combinatie met verbetering van het landschap. Strategische hoofdlijnen tot 2030 zijn onder andere het tegengaan van verdergaande verrommeling van het landschap en deels behoud van graslanden en deels omzetting naar bollengrond.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De bollengrond en graslanden in het plangebied moeten behouden blijven.

Toekomstvisie Noordwijk 2025
Het beleid van de gemeente Noordwijk heeft als referentiekader de ‘Toekomstvisie Noordwijk 2025’ (vastgesteld 28 september 2004). Deze visie schetst de koers voor de toekomst en geeft houvast bij te maken beslissingen. Samen hebben gemeente, burgers en belanghebbenden gekozen voor kwaliteit. Kwaliteit als uitkomst van een goede afstemming tussen wonen, werken en verblijven. In verschillende visies is het streven naar kwaliteit een belangrijk uitgangspunt. Qua uitstraling en beleving dient Noordwijk zich te onderscheiden van andere plaatsen aan de Noordzeekust: ingetogen, stijlvol en charmant. Ook in de ruimtelijke visies op Noordwijk is de Toekomstvisie de achtergrond.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De toekomstvisie bevat geen concrete uitspraken voor het bestemmingsplangebied, desondanks kan gesteld worden dat het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten.

Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030
Op basis van de ‘Toekomstvisie Noordwijk 2025’ is op 2 september 2009 de ‘Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030’ vastgesteld. De Structuurvisie vertaalt de uitgangspunten van de Toekomstvisie in een integraal ruimtelijk programmatisch kader voor de ontwikkeling van Noordwijk. De structuurvisie biedt de randvoorwaarden voor de integrale gebiedsontwikkelingen van Noordwijk en zijn deelgebieden Noordwijk aan Zee, Middengebied, Kern Noordwijk Binnen en Nieuw Oost. Naast de gebiedsontwikkelingen worden opgaven benoemd voor herstructurering, kwaliteitsverbetering van de buitenruimte en voor het landschap. Voorts worden de uitgangspunten van de structuurvisie de basis voor ruimtelijke keuzen in de toekomst op gemeentelijk en regionaal schaalniveau. Het centrale begrip van de Toekomstvisie en de Ruimtelijke Structuurvisie is kwaliteit en daarmee tevens het centrale thema van de ruimtelijke ontwikkeling van Noordwijk.

Het plangebied valt binnen zone 3: Strandwal - Landgoederen. De functies in dit gebied zijn vooral wonen, landgoederen en buitenplaatsen en de voorzieningen die horen bij een dorpskern. In de landgoederenzone worden nieuwe functies, in het bijzonder wonen en sporten, landschappelijk ingepast in de landgoederenstructuur van boskamers en bostongen. Op die manier wordt het karakter van de strandwal uitgebreid en versterkt.

Het landgoed Offem, inclusief de zone direct langs de N206, heeft een unieke kwaliteit als monumentaal landgoed dat in zijn totaliteit behouden moet blijven. Sportcomplex met voetbalvereniging SJC blijft hier gehandhaafd. De functie past in het principe om de afstand tussen de nieuwe woonbebouwing en de N206 zo groot mogelijk te houden, hoewel nog aandacht besteed kan worden aan de landschappelijke inpassing (beplanting).

Voetbalvereniging SJC heeft moeite om de groei op de huidige locatie op te kunnen vangen. In de visie is gekozen voor een evenwichtige spreiding van de organiseerde en ongeorganiseerde sportvoorzieningen over het dorp. SJC heeft met het draaien van de velden een efficiëntere indeling op de bestaande locatie gerealiseerd. De visie voorziet ook in een sportparkreservering in Nieuw Oost aan de Beeklaan.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het landgoed Offem, inclusief de zone direct langs de N206, heeft een unieke kwaliteit als monumentaal landgoed dat in zijn totaliteit behouden moet blijven.
  • Het bestemmingsplan dient verdere landschappelijke inpassing van Sportpark Lageweg toe te staan.

3.3 Sectoraal Beleid

3.3.1 Welstand, beeldkwaliteit

Op 27 april 2011 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. De Welstandsnota wordt gebruikt als toetsingskader bij ingediende bouwplannen. Toetsers van de gemeente en de speciaal daarvoor ingestelde Welstandscommissie beoordelen aan de hand van de welstandscriteria in de nota of een bouwplan past binnen het beleid. Tegelijkertijd biedt de nota richtlijnen bij de start van plannen en bouwinitiatieven van burgers en ontwikkelende partijen. De Welstandsnota geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden van Noordwijk te benoemen en daarmee te bewaken.

Welstandsnota
Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Opdrachtgevers, burgers en architecten kunnen in een vroeg stadium informeren welke criteria van toepassing zijn. Voor kleine veranderingen en aanpassingen aan bestaande gebouwen zijn objectieve criteria vastgesteld, die een ambtelijke toets mogelijk maken. Voor grotere bouwplannen in een bestaande omgeving geven de criteria een handreiking bij het maken van een ontwerp, dat binnen zijn context past.

Een belangrijke pijler van de Welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. Het plangebied behoort tot de gebieden 'Individuele woningbouw', 'Sport en recreatie', 'Landgoederen' en 'open agrarisch landschap'. Hierna worden welstandsniveau's voor deze gebieden genoemd. Per niveau gelden eigen welstandscriteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0007.jpg"

Afbeelding - Welstandsgebieden

Individuele woningbouw
Voor de individuele woningbouw geldt een regulier welstandsniveau. Het beleid is terughoudend en gericht op beheer met behoud van een afwisselend beeld zonder grote dissonanten tussen de individuele woningen, zorgvuldige detaillering en het traditionele materiaalgebruik.

Sport en recreatie
Voor sport- en recreatieterreinen met de veelal heldere indeling geldt een regulier welstandsniveau. Bij beoordeling wordt gelet op een terughoudende architectuur en landschappelijke inpassing.

Landgoederen
Voor de statige panden tussen het groen met de verzorgde architectuur en verfijnde details, geldt een bijzonder welstandsniveau.

Open agrarisch landschap
Voor het open agrarisch landschap geldt een regulier welstandsniveau in lijn met de bescheiden rol van de bebouwing. Terughoudende vormgeving en kleurstelling zijn gewenst gezien het open landschap en de daaruit volgende goede zichtbaarheid van de gebouwen. De plaatsing van de gebouwen moet recht doen aan het verkavelingspatroon van het landschap.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Nieuwe ontwikkelingen, op basis van wijzigings- of afwijkingsbevoegdheden, dienen te voldoen aan de eisen die vanuit welstand voor de verschillende gebieden worden gegeven.

3.3.2 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

Verdrag van Malta
De afgelopen decennia is het besef gegroeid dat als gevolg van de bodemverstorende ingrepen het bodemarchief uitgeput kan raken. In Nederland is meer dan de helft van de archeologische resten vooral in de 20ste eeuw ongezien verloren gegaan. Een zorgvuldige omgang met het bodemarchief is daarom in het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, ook wel Conventie van Valletta of Verdrag van Malta genoemd, tot stand gekomen.

Het voornaamste doel van dit verdrag is behoud van archeologische resten in de bodem. Waar behoud niet mogelijk blijkt, moet de informatie uit het bodemarchief vóór de vernietiging ervan worden gedocumenteerd door middel van archeologisch onderzoek. Een ander belangrijk punt van het Verdrag van Malta is het principe dat de veroorzaker, de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten waarbij het bodemarchief vernietigd wordt, de kosten van archeologisch onderzoek moet betalen. Deze twee uitgangspunten kunnen volgens het verdrag het beste gestalte krijgen door de archeologische belangen tijdig en volwaardig in het ruimtelijke planproces op te nemen.

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn in de Nederlandse Monumentenwet en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg in september 2007 van kracht geworden. De wijzigingswet die geleid heeft tot de herziening van de Monumentenwet 1988 wordt aangehaald als Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). In de WAMz is het bestemmingsplan aangewezen als het meest geëigende instrument om het archeologisch erfgoed te beschermen en daarmee is de gemeente aangewezen als primair verantwoordelijk voor het behoud van het bodemarchief.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan moet het archeologisch bodemarchief beschermen.
  • Voor bepaalde ingrepen in de bodem kan het nodig zijn om vooraf een archeologisch onderzoek te moeten uitvoeren.


Monumentenwet 1988
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Er worden in de Monumentenwet verschillende monumenten onderscheiden:

  • Rijks-, provinciaal of gemeentelijk gebouwd monument;
  • Beschermd stads- of dorpsgezicht;
  • Rijks-, provinciaal of gemeentelijk archeologisch monument.

Daarnaast zijn er werelderfgoederen. Deze monumenten komen op de Werelderfgoedlijst te staan.

Gemeenten hebben vanuit de Monumentenwet 1988 de Verordening op de archeologische monumentenzorg (Monumentenverordening) en de Monumentencommissie als belangrijke instrumenten voor de bescherming van erfgoed. In de praktijk houdt de monumentencommissie zich voornamelijk bezig met gebouwde monumenten en minder met archeologie en landschap. Het gaat dan om het afbreken, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een beschermd monument en het herstellen, gebruiken of laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar bracht.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De bescherming van monumenten is geregeld in de Monumentenwet (rijksmonumenten) en in de Monumentenverordening (gemeentelijke monumenten). Het bestemmingsplan hoeft geen nadere regelgeving voor monumenten te bevatten.

Besluit ruimtelijke ordening
Per 1 januari 2012 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op basis hiervan wordt het verplicht in bestemmingsplannen een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Vanwege deze wijziging van het Bro wordt in het bestemmingsplan aandacht besteed aan de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

Beleid

Integrale Erfgoednota
Met de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) heeft de gemeente er vanaf 1 september 2007 een aantal verplichtingen bij gekregen met betrekking tot de zorg voor het archeologisch erfgoed, een duidelijke financiering van het onderzoek, de verzameling en verspreiding van wetenschappelijk onderzoek en de bewustmaking van het publiek.

Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg moet de gemeente Noordwijk verantwoordelijkheid nemen voor het behoud van het eigen bodemarchief. Uitgangspunten van het nieuwe archeologiebeleid zijn door de gemeenteraad vastgelegd in de Integrale Erfgoednota Noordwijk (d.d. 28 juni 2011).

Beleidsbeslissingen "Bescherming van het bodemarchief" in ruimtelijke planprocedures:

  1. 1. Bij processen die plaatsvinden in het kader van de ruimtelijke ordening worden de archeologische belangen volwaardig meegewogen om behoud in situ na te streven.
  2. 2. Op de Archeologische Beleidskaart Noordwijk wordt per gebied met een archeologische verwachtingswaarde in de gemeente een regime aangegeven, dat vaststelt bij welke planomvang rekening gehouden moet worden met archeologische verwachtingswaarden en welke eisen daaraan worden gesteld. De archeologische beleidskaart wordt vertaald in de nieuwe bestemmingsplannen en gehanteerd bij de vergunningverlening.
  3. 3. Voor de gebieden met archeologische verwachtingswaarde wordt in de planregels van nieuwe bestemmingsplannen opgenomen dat aan reguliere bouw- en aanlegvergunningen archeologische voorschriften kunnen worden verbonden. Daarvoor worden de planregels bij de integrale erfgoednota Noordwijk 2011 gebruikt. De planregels zijn gekoppeld aan de verwachtingsgebieden.
  4. 4. De Erfgoedverordening Noordwijk 2011 is ook vastgesteld in de raadsvergadering van 28 juni 2011. Daarin is de mogelijkheid opgenomen om gemeentelijke archeologische monumenten aan te wijzen en wordt een goedkeuringsvereiste opgenomen voor Programma's van Eisen en Plannen van Aanpak voor archeologisch veldonderzoek. Ook rapportages worden door het bevoegd gezag beoordeeld.
  5. 5. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en bouwplannen met bodemverstorende activiteiten (verstoorder) dienen, conform het veroorzakerprincipe, de kosten voor archeologisch (voor)onderzoek te dragen. Als de kosten excessief zijn is de gemeente medeverantwoordelijk voor de kosten. Kosten voor archeologisch onderzoek ten gevolge van bodemverstorende projecten, waarbij de gemeente initiatiefnemer is, komen ten laste van betreffende projectbegroting.
  6. 6. De kwaliteit van archeologisch onderzoek wordt gewaarborgd door de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  7. 7. De gemeente hecht na onderzoek grote waarde aan de kwaliteit van het behoud ex situ.
  8. 8. De gemeente heeft niet de intentie om archeologisch veldonderzoek binnen de gemeentegrenzen zelf in eigen beheer uit te voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0008.jpg"Afbeelding - Landgoedbiotoop (bron: Provinciale Cultuurhistorische Atlas)

Archeologisch beslisproces voor ruimtelijke plannen
De gemeente Noordwijk kent vier categorieën waar zij verschillende regimes voor heeft bepaald. Deze zijn:

  • Archeologisch beleidsadviesgebied 1 (Archeologische terreinen en dorpskernen).
  • Archeologisch beleidsadviesgebied 2 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting).
  • Archeologisch beleidsadviesgebied 3 (Gebieden een middelhoge archeologische verwachting).
  • Archeologisch beleidsadviesgebied 4 (Gebieden met een lage archeologische verwachting).


De verschillende archeologische verwachtingswaarden die op het plangebied van toepassing zijn, zijn op de afbeelding weergegeven. Tevens is het bijbehorende beleid per waarde weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0010.jpg"

Afbeelding - Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart & Archeologische Beleidskaart (globale plangrens in blauw weergegeven)

De archeologische verwachting voor de verschillende archeologische beleidsadviesgebieden is uiteengezet in het rapport 'In de bodem van Noordwijk', dat ter onderbouwing van de totstandkoming van de archeologische beleidskaart van de gemeente geldt. Hierna volgt een omschrijving per beleidsadviesgebied.

Archeologisch beleidsadviesgebied 1 (Archeologische terreinen en dorpskernen).
Voor archeologische terreinen is de archeologische waarde al vastgesteld. De aanwijzing als archeologisch terrein door de provincie heeft als doel deze terreinen te behouden, d.w.z. het handhaven van archeologische waarden in situ. Ruimtelijke ontwikkeling binnen deze zones worden afgeraden. Is behoud in situ echter niet mogelijk, dan dient er altijd een zo zorgvuldig mogelijke omgang met de archeologische waarden in acht te worden genomen. Hierbij dient de provincie betrokken te worden.

Dit principe van zorgvuldige omgang met archeologische waarden is tevens geldig voor de dorpskernen binnen de gemeente. Voor deze kernen is het zeker dat er archeologische waarden aanwezig zijn vanaf tenminste de Late Middeleeuwen. Op basis van dit gegeven heeft de gemeente besloten de betreffende gebieden onder dezelfde beleidsadviescategorie te laten vallen als de archeologische terreinen.

Daardoor geldt voor beide typen archeologische gebieden altijd een onderzoeksplicht vanaf de kleinst mogelijke verstoring met een diepte van 50 cm.

Archeologisch beleidsadviesgebied 2 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting). Voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt, dat op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een hoge kans is op het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren, is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m2 en een diepte van 50 cm een archeologisch onderzoek vereist.

Archeologisch beleidsadviesgebied 3 (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting).
Deze gebieden hebben, op basis van de geologische en bodemkundige opbouw evenals door eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een middelhoge kans ten aanzien van het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Vanwege dit aspect is het gerechtvaardigd om voor de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting een ruimere norm te hanteren dan voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting. Immers de archeologische potentie van deze gebieden staat niet vast en bovendien is de kans dat bij een kleinschalige bodemingreep een archeologische waarde

Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren, is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 500 m2 en een diepte van 50 cm is een archeologisch onderzoek vereist.

Archeologisch beleidsadviesgebied 4 (Gebieden met een lage archeologische verwachting).
Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische vondsten of sporen klein wordt geacht. Hieronder vallen ook de locaties waar de bodem zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren, is archeologisch onderzoek verplicht bij bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 50.000 m2 en een diepte van meer dan 50 cm.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De archeologische waarden en verwachtingswaarden uit het plangebied dienen op de verbeelding te worden opgenomen. Het betreft hier de (verwachtings)waarden 'Dorpskern omstreeks 1850', 'Gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde' en 'Gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde'.
  • De gemeente Noordwijk is voor archeologie en monumentenzorg het bevoegd gezag.

Monumentenregister
Aanwezige rijksmonumenten
De rijksmonumenten binnen het plangebied vallen alle binnen de grenzen van het landgoed. Voor het gehele landgoed geldt een complexbescherming als rijksmonument. In aanvulling hierop zijn 9 onderdelen van het landgoed, zoals de historische tuin- en parkaanleg, het koetshuis, en twee dienstwoningen, beschermd als rijksmonument. De volledige beschrijvingen van de rijksmonumenten zijn opgenomen in bijlage 1.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het landgoed en diverse onderdelen daarvan zijn aangewezen als rijksmonument en als zodanig wettelijk beschermd. Dit bestemmingsplan benoemt alleen de cultuurhistorische waarden zonder daaraan nadere regels te verbinden. Deze regels vloeien al voort uit andere regelgeving, namelijk de Monumentenwet.

3.3.3 Wonen

Een doorkijk over de crisis heen, Woonvisie 2012
In de raadsvergadering van 29 maart 2012 is de geactualiseerde woonvisie 2012, getiteld 'een doorkijk over de crisis heen' vastgesteld. In de geactualiseerde woonvisie 2012 is de segmentering van de woningbouwprogramma’s aangepast. Daarnaast worden andere instrumenten in beeld gebracht met als doel de woningmarkt in beweging te krijgen. Er moet gebouwd blijven worden, maar wel aan de hand van een realistisch bouwprogramma.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De visie vermeld niets dat ruimtelijk relevant is voor het plangebied en heeft geen gevolgen voor de planopzet.

3.3.4 Groen

Natura 2000
De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld de achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Zij doet dit onder meer door het realiseren van een netwerk van natuurgebieden: Natura 2000.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. De Natuurbeschermingswet kent een externe werking: zowel projecten en handelingen in als buiten een Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn. Voor elk plan, project of handeling die mogelijke significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied moet een passende beoordeling worden gemaakt. Er is sprake van ‘significante gevolgen’ wanneer: ‘Een plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, moet worden beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor het gebied, wanneer het de instandhoudingsdoelstellingen daarvan in gevaar dreigt te brengen’.
Ingrepen met mogelijke (negatief) significante gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen van het beschermde gebied zijn niet toegestaan, tenzij een vergunning kan worden verkregen.

Ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'Coepelduynen'. Dit gebied is op 16 februari 2010 door de minister van LNV definitief aangewezen als Natura 2000-gebied en betreft zowel een Vogelrichtlijn- als habitatrichtlijngebied. Momenteel wordt een beheerplan voor dit gebied opgesteld.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het plan moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en mag geen ontwikkelingen mogelijk maken die leiden tot significante aantasting daarvan.

Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 gewijzigd. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 biedt onder andere de juridische basis voor vergunningverlening. De wet bepaalt dat projecten die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998.

In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De bescherming van Natura 2000-gebieden is verankert in de Natuurbeschermingswet. Hieruit vloeit dus eveneens voort dat het plan rekening moet houden met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en geen ontwikkelingen mogelijk mag maken die leiden tot significante aantasting daarvan.

Beleidsplan Groen
Het streven van Noordwijk om zich te ontwikkelen tot een brede kwaliteitsbadplaats voor jong en oud en het hiermee samenhangende ambitieniveau met betrekking tot de omgevingskwaliteit heeft geleid tot een visie op de groenstructuur vastgelegd in het Beleidsplan Groen (BPG). Het BPG kan beschouwd worden als een uitwerking van de groene component van de Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030 voor de periode 2008-2018.

De randzone Offem vormt een onderdeel van de ecologische verbinding in de provinciaal ecologische hoofdstructuur. Het landgoed zelf, met aangrenzende weilanden, gescheiden door boomwallen, is een cultureel-historisch en ecologisch waardevol element. Het fungeert als een belangrijke drager van het groene oostelijke dorpsrandgebied van Noordwijk-Binnen.

De ecologische waarde van deze zone kan worden vergroot door deze intern te versterken en zuidwaarts, langs de provinciale weg N206, te ontwikkelen, door middel van het aanbrengen van boselementen afgewisseld met graslanden. Hierdoor ontstaat aan de oostzijde van Noordwijk, aansluitend op het natuurgebied Polder Hoogeweg (weidevogelgebied), een krachtige drager van de groene geleding, die tevens toeristisch-recreatief aantrekkelijk is en aansluit op de historische karakteristieken.

Visueel

  • Handhaven (monumentale) boombeplantingen op het landgoed Offem, langs de Nachtegaalslaan en rond de graslanden ten oosten van het landgoed.
  • Versterken structuur van bostongen en boomwallen tussen de provinciale afslag Herenweg en het Gemeentelijk Sportpark Lageweg en tussen het sportpark en het landgoed Nieuw-Leeuwenhorst (parallel aan de provinciale weg N206).

Recreatie

  • Realiseren van een aantrekkelijk wandel-/uitloopgebied voor Noordwijk.

Natuur

  • Ecologisch beheer, en waar mogelijk de natuur grootschalig tot dicht bij Noordwijk-Binnen brengen. (Het is de enige plek waar dit nog goed mogelijk is.).
  • Een directe landschappelijke/natuurrelatie bewerkstelligen met de landgoederen Offem en Leeuwenhorst.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De structuur van bostongen en boomwallen dient te worden versterkt.
  • (Monumentale) boombeplantingen op het landgoed Offem, langs de Nachtegaalslaan en rond de graslanden ten oosten van het landgoed moeten gehandhaafd blijven.
  • Ecologisch beheer dient mogelijk te zijn.


'Natuurlijk Noordwijk', Natuurbeleidsplan Noordwijk
De gemeente Noordwijk verkeert in de bijzondere situatie dat prachtige natuurgebieden binnen de gemeentegrenzen liggen. Ook buiten deze gebieden zijn in de gemeente op veel plaatsen belangrijke natuur- en landschapswaarden aanwezig. De gemeente beschouwt dit alles als een waardevol bezit, dat met zorg behandeld moet worden. Noordwijk is trots op haar positie als groene gemeente, een positie die bescherming verdient en die daarnaast als een van de dragers van het gemeentelijke imago krachtiger mag worden uitgedragen.

Landgoed Offem

  • Karakteristiek:
    Typisch landgoedbos met oude lanen, uitheemse boomsoorten, waterpartijen en gazons. In de zuidwesthoek ligt een villawijkje. Aan de oostzijde liggen graslanden, gedeeltelijk omzoomd door houtwallen, en een bollenveld.
  • Natuurwaarden:
    Grote betekenis vanwege het voorkomen van bijzondere stinsenplanten Dit zijn soorten die in oorsprong aangeplant en later verwilderd zijn. Ze zijn voor het eerst bestudeerd op Friese buitenplaatsen (stinsen). Belangrijk als broedgebied voor bosvogels (o.a. groene specht, glanskop) en een kolonie blauwe reigers. Ook komen hier enkele soorten vleermuizen voor.

Wegbermen met orchideeën
De laatste jaren worden ook tientallen rietorchissen langs de Waterkant aangetroffen. Dit is in mindere mate ook het geval langs de sloot die de Nieuwe Offemweg aan de kant van het landgoed Offem begrenst. De orchideeën staan hier dichtbij de waterkant, met name op het traject tussen de Schiestraat en de ingang van het landgoed.

Uitgangspunten
De visie van de gemeente leidt tot uitgangspunten op diverse terreinen:

  1. a. Bij het nemen van planologische beslissingen wordt het belang van natuur en landschap als één van de planologisch relevante factoren meegewogen. Blijkt dat andere belangen zwaarder wegen, dan zal geprobeerd worden om door mitigerende (verzachtende) en compenserende maatregelen de schade voor de natuur zoveel mogelijk te beperken.
  2. b. De gemeente stelt zich in principe positief op ten aanzien van plannen van anderen die beogen de natuurwaarden te behouden en te versterken.
  3. c. Bij het beleid ten aanzien van recreatie en toerisme wordt de sterke positie van Noordwijk als kustgemeente met veel natuur benadrukt. Dit mag er evenwel niet toe leiden dat natuur en landschap sterk onder druk komen te staan. Het landschap in de Duin- en Bollenstreek is immers drager voor zowel sierteelt, toerisme en natuur.
  4. d. Ten aanzien van het openbare groen streeft de gemeente naar handhaving en versterking van natuurwaarden in de woonomgeving.
  5. e. De gemeente onderschrijft het belang van natuureducatie en stimuleert particuliere initiatieven in dezen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De natuurwaarden in het plangebied moeten beschermd en waar mogelijk versterkt worden. Dit kan bijvoorbeeld door bepaalde werken en werkzaamheden aan een omgevingsvergunning te koppelen.

3.3.5 Water

Europese Kaderrichtlijn Water
Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Op grond hiervan moet in 2015 een goede (grond)waterstand zijn gerealiseerd. De kaderrichtlijn is op nationaal niveau vertaald in wetgeving, met name de Waterwet, maar er is ook doorwerking in de ruimtelijke ordening. Het doel van de Kaderrichtlijn is het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater.

Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of de gewenste watertoestand uit de Waterwet in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig.
Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan dient het traject van de watertoets te doorlopen (vroegtijdig informeren van de waterbeheerder, opstellen waterparagraaf, zie paragraaf 4.9).

Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota’s Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota’s toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota’s vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. De uitgangspunten uit het Nationaal Waterplan zijn op gebiedsniveau doorvertaald in het Waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De nationale waterbelangen mogen door dit bestemmingsplan niet worden geschaad.

Waterbeheerplan 2010-2015
Het Waterbeheerplan 4 (WBP4) is een rapport van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Hierin zet Rijnland de lijnen uit voor de strategie, het beleid en de uit te voeren maatregelen in de planperiode 2010-2015.

Al het werk van Rijnland is erop gericht de volgende drie strategische doelen (hoofddoelen) te realiseren:

  1. 1. veiligheid tegen overstromingen;
  2. 2. voldoende water;
  3. 3. gezond water, inclusief doelmatig en effectief beheer van de afvalwaterketen.

Ecologie en recreatie
Ecologie en recreatie worden onderverdeeld in ecologische beheer (waaronder natuurvriendelijke oevers en een goede inrichting voor vissen) en recreatief medegebruik.

Ecologisch beheer - Natuurvriendelijke oevers
Planten en dieren krijgen meer kansen met de aanleg van natuurvriendelijke oevers en natuurvriendelijk beheer en onderhoud van oppervlaktewateren. Rijnland streeft al sinds WBP2 naar een meer natuurvriendelijke inrichting van oevers. Rijnland realiseert natuurvriendelijke oevers onder meer door werk-met-werk te maken, zoals bij het vervangen van beschoeiingen en het uitvoeren van kadeherstel. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande structuren zoals de (provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), ecologische verbindingszones, bestaande natuurvriendelijke oevers en gebieden die zichtbaar zijn voor de burgers, zowel in de stad als in recreatiegebieden.

Daarnaast draagt Rijnland financieel bij aan het realiseren van natuurvriendelijke oevers volgens een subsidieregeling. Iedere burger, natuurbeherende instantie of overheidsorganisatie kan gebruik maken van deze regeling wanneer natuurvriendelijke oevers worden aangelegd volgens de minimale (inrichtings-) eisen die binnen Rijnland hiervoor gelden.

De oevers die in de planperiode van WBP3 natuurvriendelijk zijn ingericht, zijn versnipperd en de lengte is beperkt gebleven tot 20 kilometer bij gebrek aan initiatieven van derden en beperkte uitvoering van eigen projecten door Rijnland. In planperiode 2010-2015 dient de aanleg van natuurvriendelijke oevers dan ook structureel te worden opgepakt. Het streven is om natuurvriendelijke oevers te realiseren door gerichte aanleg in geprioriteerde gebieden en door aan te haken bij bestaande uitvoeringsprojecten zoals kadeverbeteringen, baggerprogramma’s en projecten van derden.

Recreatief medegebruik
Recreatief medegebruik neemt in onze maatschappij een steeds grotere (financiële) plaats in. Rijnland gaat daarom in de planperiode visie en beleid voor recreatief medegebruik van het watersysteem formuleren. Rijnland heeft met het watersysteem en het bijbehorend cultureel erfgoed veel aan recreanten te bieden. Deze ontwikkeling vraagt om een actieve(re) rol van Rijnland. Het is dan ook noodzakelijk dat Rijnland een visie ontwikkelt over recreatief medegebruik van het watersysteem en ontsluiting van het cultureel erfgoed. Hierbij valt te denken aan:

  • toegang tot natuurvriendelijke oevers;
  • ontwikkeling kanoroutes, realiseren kano-overstapplaatsen;
  • bevaarbaarheid oppervlaktewateren;
  • ligplaatsen voor recreatievaart;
  • kades, duinen en dijken;
  • plaatsen van informatieborden bij gemalen, sluizen, enzovoort.

Rijnland beseft dat het hier niet gaat om de core business, maar een actieve rol past goed bij het algemeen maatschappelijk belang van een gezonde leefomgeving. Bij het opstellen van deze visie zal het Hoogheemraadschap belanghebbenden - zoals sportvissers, recreatieschappen - betrekken.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Natuurvriendelijke oevers en natuurvriendelijk beheer en onderhoud van oppervlaktewateren moet worden gestimuleerd, vooral waar sprake is van ecologische verbindingszones;
  • Het waterschap stimuleert het recreatief medegebruik van oppervlaktewateren.


Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die in 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels (voluit: Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur), die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Voor bepaalde werken en werkzaamheden langs de aanwezige watergangen in het plangebied gelden verbodsbepalingen vanuit de Keur. Aangezien deze bepalingen reeds in de Keur zijn opgenomen, hoeven ze niet in onderhavig bestemmingsplan te worden opgenomen.

3.3.6 Verkeer en parkeren

Beleidsregel parkeernormen
In 2008 heeft de gemeenteraad de Beleidsregel parkeernormen vastgesteld. Hierin staan onder andere de parkeernormen vermeld en hoe daarmee om moet worden gegaan. Doel van de beleidsregels voor de gemeente Noordwijk is:

  1. 1. Voorkomen afwentelen op omgeving. Indien onvoldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, is de kans zeer groot dat de parkeerbehoefte wordt afgewenteld op de omgeving. Dit kan leiden tot verkeersonveilige situaties, hoge parkeerdruk in woonwijken, kortom schaadt de leefbaarheid. Dit effect is overigens beperkt als in de omgeving sprake is van betaald parkeren.
  2. 2. Het faciliteren van parkeren. De gemeente wil graag bedrijvigheid, toerisme en werkgelegenheid bevorderen. Te beperkte parkeergelegenheid kan die bedrijvigheid beperken. Primair ligt die verantwoordelijkheid bij de bedrijven zelf, maar uit oogpunt van duurzaamheid (en het voorkomen van leegstand in de toekomst) kan de gemeente bij nieuwbouw (wie is de volgende huurder) eisen stellen. Voor de vestiging van nieuwe bedrijven is het van belang dat de gemeente onderhandelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van de parkeernorm. Als er sprake is van concurrentie met andere gemeenten, zijn de mogelijkheden tot het realiseren van parkeergelegenheid al eerder van doorslaggevende betekenis gebleken. Ten aanzien van het wonen wil de gemeente het parkeren bij de woning faciliteren. Dat hoeft niet ongebreideld, maar moet er op gericht zijn dat wonen, nu en in de toekomst, aantrekkelijk is. Een beperking in het parkeren kan wellicht nu (door bepaalde bevolkingssamenstelling) geen probleem zijn, maar in de toekomst wellicht wel worden als te krap wordt omgegaan met parkeernormen.
  3. 3. Het beperken van het beslag op de beschikbare ruimte. De ruimte in Noordwijk is niet onbeperkt. Het ruimtebeslag van parkeren is aanzienlijk. Dit betekent dat (met name) binnen de bebouwde kom het van belang is dat er een plafond zit aan parkeervoorzieningen voor zover deze privé gebruikt worden. Inpandig en ondergronds parkeren wordt bevorderd.
  4. 4. Primaire verantwoordelijkheid bij aanvrager. De aanvrager is in beginsel zelf verantwoordelijk voor de parkeerbehoefte van de functies waar de bouwvergunning betrekking op heeft. Indien er een parkeervisie ligt op een hoger schaalniveau, dient het parkeren daarbinnen te vallen.
  5. 5. Bevorderen dubbelgebruik. Gelet op de beperkte parkeercapaciteit op bepaalde piekmomenten (met name in Noordwijk aan Zee) en de onderbenutting van privéparkeergelegenheid op zondag en in vakanties, wordt dubbelgebruik gestimuleerd. In de eerste plaats geldt dat binnen het plangebied van de aanvrager dubbelgebruik wordt nagestreefd. Daarnaast geldt dat openbare parkeerplaatsen die als gevolg van het bouwplan verdwijnen altijd moeten worden gecompenseerd als openbare parkeerplaatsen waar dubbelgebruik mogelijk is.
  6. 6. Mogelijkheid tot maatwerk. In bepaalde individuele gevallen moet maatwerk mogelijk zijn. Hiervoor wordt een vrijstellingsmogelijkheid gecreëerd (zie 5).

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De bestaande hoeveelheid parkeerplaatsen in het plangebied dient te worden toegestaan in het bestemmingsplan, om te voorkomen dat een tekort ontstaat.

3.3.7 Economie en toerisme

Sociaal Economische Visie Noordwijk aan Zee
In de visie geeft het gemeentebestuur aan hoe Noordwijk aan Zee haar imago als kwaliteitsbadplaats beschermt en waar nodig opnieuw inhoud geeft. De kwaliteit van de badplaats laat zich echter niet alleen kennen in het voorzieningenniveau voor de bezoekers, maar evenzeer in een hoogwaardig woon- en leefmilieu voor alle inwoners van Noordwijk.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De visie vermeldt niets dat ruimtelijk relevant is voor het plangebied en heeft daarom geen gevolgen voor de planopzet.

3.3.8 Onderwijs, welzijn, sport en cultuur

Sport in Noordwijk
Met deze nota wil de gemeente inzichtelijk maken met welk beleid de gemeente de sportontwikkeling op korte en lange termijn wil ondersteunen en stimuleren. In het kader van onderhavig bestemmingsplanplan is daarom belangrijk wat de gemeente zegt over de sportvelden binnen het plangebied:

Buitensportvoorzieningen
Drie van Noordwijks grootste sportverenigingen bevinden zich aan de grenzen van hun groeimogelijkheden. Het betreft NHC (hockey), v.v. Noordwijk (voetbal) en SJC (voetbal). De positie van deze verenigingen is, gezien het feit dat zij zich bevinden in het Middengebied (NHC en v.v. Noordwijk) waarvoor een herontwikkeling is vastgesteld in de vorm van een "eigen" structuurvisie. Voor SJC geldt dat er géén uitbreidingsmogelijkheid meer bestaat op de bestaande locatie maar er is wel een dringende behoefte aan een zesde veld.

Voor alle drie de sportverenigingen dient bezien te worden op welke wijze tot capaciteitsuitbreiding kan worden gekomen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan gaat uit van SJC binnen de contouren van het huidige sportpark. Bij eventuele verplaatsing zal een aparte planologische procedure moeten worden gevolgd.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Inleiding

Het vorige hoofdstuk heeft aangetoond dat de wijze van bestemmen recht doet aan beleid van verschillende overheden op veel verschillende thema's. Daarnaast dient ook aangetoond te worden dat de wijze van bestemmen geen belemmeringen op het gebied van milieu oplevert. In de volgende paragrafen wordt voor de thema's geluid, lucht, bodem, zonering van bedrijvigheid, externe veiligheid, natuur en ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water aangetoond dat er geen belemmeringen zijn.

4.2 Geluidhinder

Algemeen
In 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden de volgende geluidgevoelige objecten genoemd:

  1. a. woningen;
  2. b. onderwijsgebouwen;
  3. c. ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  4. d. bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2; een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van de wet geen deel uit van een onderwijsgebouw.

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Wegverkeerslawaai
Artikel 76 van de Wet geluidhinder verplicht ertoe om bij een bestemmingsplan rekening te houden met de geluidzone van wegen, wanneer sprake is van realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen een geluidzone.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk binnen het plangebied, maar bestemd uitsluitend de bestaande situatie. Een onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Railverkeerslawaai
Aangezien het plangebied niet is gelegen binnen de geluidzone van een spoorweg, is dit aspect niet van toepassing.

Industrielawaai
Aangezien het plangebied niet is gelegen binnen de geluidzone van een geluidsgezoneerd bedrijventerrein, is dit aspect niet van toepassing.

4.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Doordat het NSL in werking is getreden, draagt op grond van het Besluit niet in betekenende mate een project niet bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

In 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderdagverblijf- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo’n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo’n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

Aangezien het bestemmingsplan een conservatief plan is, worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan draagt dus niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging. Tevens worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen in het plangebied gerealiseerd. Nadere toetsing van het plan aan de luchtkwaliteiteisen in de Wet milieubeheer is daarom niet noodzakelijk.

4.4 Bodemkwaliteit

De Wet bodembescherming richt zich op de bescherming van de bodem tegen verontreiniging en andere vormen van aantasting. Op grond van de Wet bodembescherming is eenieder die op of in de bodem handelingen verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat die handelingen de bodem verontreinigen of aantasten, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die verontreiniging of aantasting te voorkomen. Om dit te bereiken worden op grond van de Wet miliebeheer regels gesteld om verontreinigingen door bedrijven te voorkomen.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld grondwerkzaamheden).

Aangezien het bestemmingsplan een conserverend plan is, waarin uitsluitend op perceelsniveau kleinschalige ontwikkelingen worden toegestaan, is in het kader van het plan geen nader onderzoek op het gebied van de bodemkwaliteit noodzakelijk.

4.5 Bedrijvigheid

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt uitgegaan van de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. In dit bestemmingsplan is uitgegaan van het omgevingstype "rustige woonwijk". Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied.

Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Wanneer sprake is van omgevingstype "gemengd gebied" kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Milieucategorie Richtafstand
1 10 m
2 30 m
3.1 50 m
3.2 100 m
4.1 200 m
4.2 300 m
5.1 500 m
5.2 700 m
5.3 1.000 m
6 1.500 m


Als input voor het bestemmingsplan zijn met behulp van de veldinventarisatie alle inrichtingen binnen het plangebied geselecteerd. Per inrichting zijn de niet-gecorrigeerde milieucategorieën en milieuzones bepaald.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering”, kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten.

Binnen het plangebied bevindt zich het 'Dierenasiel Offem'. Een dierenasiel valt in de VNG brochure onder 'dierenasiels en -pensions' (SBI-code 9609 A) en heeft een milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een afstand van 30 m voor geur en een afstand van 100 m continu voor geluid.

Het terrein van SJC valt onder 'veldsportcomplex (met verlichting)' (SBI-code 931 G) en heeft een milieucategorie van 3.1. Hiervoor geldt een afstand van 50 m continu voor geluid.

Het terrein waar dieren worden getraind valt onder 'hondendressuurterreinen' (SBI-code 94991 B) en heeft een milieucategorie van 3.1. Hiervoor geldt tevens een afstand van 50 m continu voor geluid.

Ten zuidoosten van het dierenasiel bevindt zich een rederij. Een rederij is qua omgevingsaspecten gelijk te stellen met een 'verhuurbedrijf voor transportmiddelen (excl. personenauto's)' uit de VNG-brochure (SBI-code 7739). Hiervoor is een milieucategorie 3.1 van toepassing, met een grootste afstand van 50 m divers voor geluid.

Tot slot bevindt zich een zgn. brede school direct ten noorden van het plangebied. Dit valt onder 'scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs' (SBI-code 852). Met milieucategorie 2 bedraagt de afstand voor geluid 30 meter.

Doordat het plan conservatief van aard is en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt bestaat vanuit het aspect bedrijvigheid geen aanleiding tot nader onderzoek.

4.6 Externe Veiligheid

Gemeenten moeten in hun bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten rekening houden met de veiligheidsnormen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit regelt hoe een gemeente moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het besluit het plaatsgebonden risico vast en geeft het besluit een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico, afgekort PR, geeft de kans aan dat iemand die zich een jaar lang continu op een plek bevindt, overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij een PR van 10-6 is deze kans 1 op 1.000.000. Het groepsrisico, afgekort GR, is de kans dat een groep personen door een ongeval bij een risicovolle activiteit overlijdt.

Op grond van beide risico's kan een gemeente veiligheidsafstanden rond bedrijven met gevaarlijke stoffen bepalen. Wanneer bedrijven te dicht bij bijvoorbeeld woningen staan, zijn maatregelen nodig om toch aan de veiligheidsafstanden te voldoen. Zo kan bijvoorbeeld in het uiterste geval het bedrijf worden verplaatst of de woningen worden afgebroken.

Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland
Om inhoud te geven aan het externe veiligheidsbeleid, en om keuzes te maken over de uitvoering ervan is de nota Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland opgesteld. Hierin wordt het externe veiligheidsbeleid in de regio Holland Rijnland voor de komende jaren vastgelegd. Deze nota is namens de regio Holland Rijnland opgesteld door de Milieudienst West-Holland, in samenwerking met de gemeenten van Holland Rijnland en de Regionale Brandweer Hollands Midden.

Externe veiligheidsbeleid is voor een belangrijk deel ruimtelijk beleid. Deze nota schetst een aantal ruimtelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van externe veiligheid: gebiedsgerichte normstelling, clustering van risicovolle bedrijven, het vaststellen van een routering gevaarlijke stoffen en het niet meer toelaten van LPG-tankstations in de bebouwde kom.

Deze beleidsuitgangspunten zullen door de gemeenten en door de regio, bijvoorbeeld in het Regionaal Structuur Plan, moeten worden uitgewerkt. Ook voor de uitvoering van het milieubeleid van de gemeente heeft deze nota gevolgen. Dat geldt met name voor het stimuleren van de risico veroorzakende bedrijven om maatregelen te treffen de risico's te beperken. Ook zal in de vergunningverlening en de handhaving aandacht aan de externe veiligheid besteed moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0012.jpg"

Afbeelding - Risicokaart (globale plangrens in blauw weergegeven, bron: provincie Zuid-Holland)

Inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat zich geen gevaarlijke inrichtingen binnen het plangebied bevinden. Wel bevindt zich een kwetsbaar object in het plangebied, namelijk het clubgebouw bij de sportvelden.

Aan de Schiestraat 9, direct ten noorden van het plangebied, is een tankstation met LPG afleverinstallatie aanwezig van Texaco. Het tankstation heeft een doorzet van minder dan 500 m³ LPG per jaar en de inhoud van het ondergronds reservoir bedraagt 20 m³. Het vulpunt van het reservoir ligt aan de Gooweg met een aparte opstelplaats voor de tankwagen. Het tankstation is een categoriale inrichting. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is daarop van toepassing. Het tankstation bezit een plaatsgebonden risicocontour en een groepsrisicocontour. De PR 10-6 contouren liggen echter nog aan de overzijde van de Nieuwe Offemweg en daarmee buiten het plangebied.

De groepsrisicocontour van het tankstation strekt zich uit over het plangebied (invloedsgebied met een straal van 150 m). In het kader van de herziening van het bestemmingsplan ‘Boechorst’ is het groepsrisico beoordeeld met behulp van het Stappenplan groepsrisicoberekening LPG-tankstations (versie 6 juni 2008) van het RIVM. Er zijn twee scenario’s beoordeeld, te weten een maximale doorzet van 500 m³ en een maximale doorzet van 1.000 m³ LPG per jaar. Bij de laatste is rekening gehouden met een groei van de doorzet.

Uit de berekening blijkt dat de oriëntatiewaarden voor het groepsrisico niet worden overschreden en derhalve geen risicoberekening behoeft te worden uitgevoerd. Gelet op deze uitkomst wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht. De berekeningen zijn als bijlage bijgevoegd.

Buisleidingen
In het plangebied komt geen transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen voor. Ten oosten van het plangebied loopt echter een leiding over beukterrein richting de duinen (noordelijke richting). Het plangebied valt binnen het invloedsgebied (480 m) vanaf de leiding ten aanzien van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Volgens de gegevens van de Gasunie en de gegevens op de risicokaart bevindt zich rond deze buisleiding nabij het plangebied geen PR=10-6-contour. De norm voor het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Verantwoording groepsrisico
De omvang van het invloedsgebied van een buisleiding wordt bepaald door de afstand tot de 1% letaliteitsgrens die per hoge druk aardgasleiding moet worden berekend. Uit de gegevens van de risicokaart en de Gasunie blijkt dat de 1% letaliteitcontour van hoge druk aardgasleiding A-560 is gelegen op 430 meter afstand van de hoge druk aardgasleiding. Binnen deze 430 meter zone liggen binnen het plangebied agrarische gronden en een groot gedeelte van de sportvelden en het clubgebouw van voetbalvereniging SJC. Het betreffende bestemmingsplan is conserverend van aard waardoor het aantal personen in het plangebied binnen het invloedsgebied gelijk blijft.

Het groepsrisico bij hoge druk aardgasleidingen wordt vrijwel volledig bepaald door de aanwezige personen binnen de 100% letaliteitcontour. De bevolking tussen de 1% en 100% letaliteitcontour draagt niet significant bij aan de hoogte van het groepsrisico. De 100% letaliteitcontour van hoge druk aardgasleiding A-560 is gelegen op 180 meter afstand van de hoge druk aardgasleiding. De dichtstbijzijnde afstand tussen het plangebied en de hoge druk aardgasleiding bedraagt 260 meter. Het plangebied is ruim buiten deze 100% letaliteitcontour gelegen (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0013.png"

Afbeelding - Invloedsgebied groepsrisico buisleiding

Omdat het plangebied buiten de 100% letaliteitcontour is gelegen zal de bevolking in het plangebied niet significant bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico. Verder leidt het bestemmingsplan vanwege het conserverende karakter niet tot een toename van de personendichtheid binnen het invloedsgebied en daarmee ook niet tot een toename van het groepsrisico. Een berekening van het groepsrisico (berekening met het softwareprogramma CAROLA) is daarom vanuit rekenkundig oogpunt niet zinvol1. Uit de toelichting van het Bevb valt op te maken dat een berekening van het groepsrisico voor dergelijke situaties niet vereist is op grond van het Bevb. Op grond van het Bevb kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico waarbij aandacht wordt besteed aan de aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid. In het plangebied zijn binnen het invloedsgebied (1% letaliteit) alleen personen aanwezig op de voetbalvelden en het clubgebouw van voetbalvereniging SJC. De aanwezige personen op deze locatie zijn zelfredzaam en kunnen in geval van een calamiteit bij de hoge druk aardgasleiding zelf vluchten naar veilig gebied.

Bereikbaarheid
Een aandachtspunt qua bereikbaarheid is het Hofvennepark. Deze wijk heeft maar één ontsluiting namelijk op de Hogeweg. Er is geen mogelijkheidom een tweezijdige ontsluiting te realiseren, het betreft een bestaande situatie.

Bluswatervoorziening
Zowel bij voetbalvereniging SJC als op landgoed Offem is geen primaire bluswatervoorziening aanwezig. Het advies van de Veiligheidsregio Holland Midden is om primaire bluswatervoorzieningen in de vorm van geboorde putten op deze locaties te realiseren. Het bestemmingsplan staat de realisatie van deze voorziening niet in de weg.

Transportroutes
De N206 aan de oostzijde van het plangebied is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. De PR 10-6 contour bedraagt volgens de risicokaart echter 0 meter. De grootst genoemde afstand is de PR 10-8 contour (kans op overlijden 1 op 100 miljoen, wanneer een persoon zich een jaar lang continu op eenzelfde plek bevindt) en bedraagt 102 meter. De N206 ligt echter op een afstand van 125 m van het clubgebouw bij de sportvelden. Binnen de PR 10-8 contour worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Op 20 juli 2012 is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) deels herzien. Hierin is opgenomen dat in sommige gevallen de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico achterwege kan blijven. Om dit te beoordelen zijn in de conceptversie van het HART (Handleiding Risicoanalyse Transport, waar de circulaire naar verwijst) zogenaamde vuistregels opgenomen. Op basis van deze vuistregels kan een goede indicatie worden verkregen of bij een bepaalde vervoersstroom het plaatsgebonden risico kleiner is dan 10-6 per jaar. Ook kan met behulp van de vuistregels een goede indicatie worden verkregen of het groepsrisico onder de 0,1 keer de oriëntatiewaarde blijft. De vuistregels die van toepassing zijn voor de situatie in Noordwijk zijn:

  • Een weg buiten de bebouwde kom heeft geen PR 10-5 contour;
  • Wanneer het aantal GF3 (LPG, leidende stof voor het bepalen van het groepsrisico) lager is dan 500 transporten per jaar, heeft de weg geen 10-6 contour;
  • Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens stoffen bevat uit de categorie LT3, GT4 of GT5 moet er worden gerekend (deze stoffen zijn niet aanwezig op basis van een quickscan);
  • Wanneer het aantal GF3 transporten minder is dan 304, wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden;
  • Wanneer het aantal GF3 transporten minder is dan 3040, wordt 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden.

Aangezien er slechts 190 transporten per jaar plaatsvinden over de N206, is op basis van de vuistregels in HART geconcludeerd dat een aanvullende berekening niet nodig is. Het aantal transporten, de afstand van de weg tot het plangebied en de bevolkingsdichtheid is hiervoor te laag. Tevens blijkt hieruit dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Gelet op deze uitkomst wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.

1 Ter hoogte van het plangebied ligt het GR ruim onder de oriëntatiewaarde: Risicoberekening door ODWH, dd 8 februari 2011, kenmerk 2011001599 tbv Indoorspeelplaats Van Berckelweg 32 te Noordwijk en saneringsonderzoek van de Gasunie van 2012 (zie brief Gasunie aan gemeente Noordwijk, 4 juli 2012, kenmerk OLT.W 12.4214).

4.7 Natuur En Ecologie

In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.7.1 Gebiedsbescherming

De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemlandg-VA01_0014.jpg"

Afbeelding - Gebiedsbescherming in het plangebied en omgeving (globale plangrens in rood weergegeven)

Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).

In de omgeving van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden 'Coepelduynen' en 'Kennemerland-Zuid'. Het bestemmingsplan maakt echter geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed kunnen zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.

Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op Rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet). In of nabij het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.

Ecologische hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening zijn ingrepen in de EHS alleen mogelijk in situaties wanneer de ingreep 'van groot openbaar belang' is en er geen alternatieven mogelijk zijn.

Grote delen van het plangebied maken deel uit van de EHS. Zo maken de bossen van het landgoed deel uit van de EHS-natuur en zijn de Dinsdagsche en Woensdagsche Watering aangewezen als ecologische verbindingszones.

Doordat het bestemmingsplan conservatief van aard is, worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot significante aantasting van de voorkomende waarden. De bescherming van de waarden wordt gewaarborgd door middel van de bestemmingen die aan het plangebied worden toegekend.

4.7.2 Soortbescherming

De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Doordat het bestemmingsplan conservatief van aard is, worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot dergelijke handelingen. Eventueel noodzakelijke handelingen die alsnog kunnen leiden tot aantasting van voorkomende beschermde planten en dieren (denk aan het slopen van bebouwing, kappen van bomen, etc.) worden gekoppeld aan een omgevingsvergunning en kunnen slechts worden uitgevoerd wanneer burgemeester en wethouders daartoe de vergunning verlenen.

Voor de volledigheid wordt vermeld dat in de Flora- en faunawet een zorgplicht is opgenomen. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht dient te nemen voor de in het wild levende planten en dieren en voor hun leefomgeving. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, ook wanneer deze niet specifiek zijn beschermd.

4.8 Archeologie En Cultuurhistorie

Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische Monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken. In paragraaf 3.3.2 zijn de verwachtingswaarden voor het gebied reeds weergegeven. Hieraan zijn de planregels gekoppeld. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor archeologisch onderzoek nodig is.

Behalve een waardevol bodemarchief kan er ook sprake zijn waardevolle bebouwing. Het kan daarbij gaan om rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet (1988). Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de gemeentelijke monumentenverordening. Een vertaling van deze regelgeving in het bestemmingsplan leidt tot dubbele toetsingskaders. In paragraaf 3.3.2 is reeds aangegeven welke onderdelen van het landgoed zijn aangewezen als rijksmonument. De bescherming daarvan is reeds geregeld in de Monumentenwet. Er zijn voor het overige geen rijks- of gemeentelijke monumenten in het plangebied aanwezig.

4.9 Water

De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding in het plangebied. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf.

Beschrijving van het watersysteem
Het watersysteem binnen het gebied maakt deel uit van de boezem. Aan de noord- en zuidzijde liggen de Woensdagse en de Dinsdagse Wetering. Dit zijn primaire watergangen die essentieel zijn voor de afvoer. Binnen het gebied liggen nog diverse overige watergangen die in open verbinding of met duikers in verbinding staan met de Woensdagse en de Dinsdagse Wetering.

Gevolgen van het bestemmingsplan op het watersysteem
Dit bestemmingsplan hoofdzakelijk conservatief van aard is maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bij eventuele ondergeschikte nieuwbouw (denk aan bijgebouwen of vergunningsvrije bouwwerken) is het belangrijk dat geen uitlogende bouwmaterialen (zoals koper, lood of zink) worden gebruikt.

De Dinsdagsche Watering wordt in de huidige situatie gebruikt voor de recreatievaart. In onderhavig bestemmingsplan wordt dit gebruik opnieuw toegestaan.

De waterbeheerder in het plangebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het bestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd aan het hoogheemraadschap.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht.

Het nieuwe Bro stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de ro-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld en dat daarvan tevens een analoge verbeelding wordt vastgesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor vergelijkbaarheid, zijnde SVBP 2008, en is een digitaal plan.

5.2 Planvorm

Het bestemmingsplan is voor het grootste deel opgezet als een bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Verlening van een 'omgevingsvergunning voor het bouwen' (per 1 oktober 2010 nieuwe terminologie ingevolge Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo); was: 'bouwvergunning') is direct mogelijk.

De ruimtelijke indeling van het gebied, alsmede de toegestane functies en maten zijn op de verbeelding en in de regels geregeld.

Regels
Het is wenselijk dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om in te spelen op redelijke en acceptabele veranderingswensen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Wro biedt, in de vorm van de daarin opgenomen zogenaamde flexibiliteitbepalingen namelijk de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om 'bij een omgevingsvergunning af te wijken van .....', ex artikel 3.6 lid 1 c Wro (per 1 oktober 2010 nieuwe terminologie ingevolge Wabo; was: 'ontheffing') en het plan te wijzigen, ex artikel 3.6 lid 1 a Wro.

De bedoelde afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden dienen voldoende 'objectief' begrensd te zijn. De kwantitatieve omvang/reikwijdte ervan is vaak al in de betreffende regels zelf bepaald.

De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen, voor zover nodig, worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
  • in hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar gewenst flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is geweest om ten minste de bestaande planologische situatie te bestemmen;
  • in hoofdstuk 3 staan algemene bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen in hoofdstuk 2, in principe voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene 'afwijkingsregels' (per 1 oktober 2010 nieuwe terminologie ingevolge Wabo; was: 'ontheffingsregels'), die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.


De omschrijving van een aantal (kern)begrippen en meetwijzen en de naamgeving van bepaalde onderdelen van de regels is overigens letterlijk voorgeschreven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen SVBP2008 (met bijbehorende werkafspraken), onderdeel van de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening.

Verbeelding
Op de verbeelding van het bestemmingsplan (de plankaart) wordt door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes/volumes aangegeven.

Als ondergrond is een topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de plankaart te waarborgen is voor wat betreft de analoge verbeelding gekozen voor een schaal van 1:1000. De analoge verbeelding is voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.

5.3 Opbouw Regels

5.3.1 Inleidende regels

Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen, voor zover nodig, worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden. Een aantal bepalingen in artikel 1 en 2 zijn voorgeschreven door de wetgever.

5.3.2 Bestemmingsregels

Enkelbestemmingen

Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2
Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf en voor behoud, versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, zoals openheid en bollenvelden. Binnen de bestemming is voor houtopstanden de aanduiding 'houtwal' opgenomen.

In de regels is een tabel opgenomen met de nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan, gekoppeld aan een maximale oppervlakte maat.

Agrarisch - Grondgebonden veehouderij - Waardevolle graslanden
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitefening van een grondgebonden veehouderijbedrijf en voor behoud, versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, zoals karakteristieke graslanden, houtwallen en waardevolle oever- en slootvegetatie.

De volkstuinen hebben een eigen aanduiding 'volkstuinen' gekregen. Een deel van de gronden mag gebruikt worden voor dierentraining. Dit is aangegeven met de aanduiding 'specifieke vorm van sport - dierentraining'. Binnen de bestemming is voor houtopstanden de aanduiding 'houtwal' opgenomen.

Op de gronden staat al een aantal bedrijfsgebouwen. Voor de maatvoering is aansluiting gezocht bij de maat van de aanwezige bebouwing.

In de regels is een tabel opgenomen met de nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan, gekoppeld aan een maximale oppervlakte maat.

Bedrijf
Binnen de bedrijfsbestemming zijn bedrijven toegestaan die zijn aangewezen als categorie 1 of 2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in de regels van dit plan is opgenomen. Op deze gronden mogen bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel' is een dierenasiel toegestaan.

Bos
Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het behoud en herstel van de natuurwetenschappelijke, ecologische en waterhuishoudkundige waarden, zoals bossen, andere houtopstanden, boomgroepen, tuinen, graslanden, waterlopen en paden. Het betreft grotendeels de gronden van het landgoed Offem zelf. Alleen bouwwerken ten dienste van het onderhoud en beheer van deze gronden zijn toegestaan. In afwijking hiervan kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor ten hoogste twee gebouwen voor onderhoud en beheer.
Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een omgevingsvergunningstelsel van toepassing.

Maatschappelijk
De gronden met deze bestemming en de nadere aanduiding 'dierenasiel' zijn bestemd voor het aanwezige dierenasiel. Alleen bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken mogen worden opgericht. De bouwwerken mogen alleen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd en mogen niet hoger zijn dan de aangegeven maximale bouwhoogte.

Sport
Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het veldsportcomplex met de bijbehorende voorzieningen zoals het clubhuis. Uitsluiten gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Ook hier geldt dat de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan de aangegeven maximale bouwhoogte. Ter plaatse van de aanwezige antennemast geldt een aparte aanduiding en een maximale bouwhoogte van 35 meter.

Tuin
Deze gronden zijn bestemd voor tuinen. Het betreft de tuinen bij de aanwezige woningen in het plangebied. Alleen bestaande gebouwen en overkappingen zijn toegestaan en andere bouwwerken zoals erf- of perceelsafscheidingen en tuinmeubilair.
In afwijking van de bouwregels kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van gebouwen aan een woning of een ander gebouw. Het betreft bijvoorbeeld de bouw van erkers, bergingen en ingangspartijen. Binnen deze bestemming is het toegestaan te parkeren, indien in de aangrenzende bestemming een garage aanwezig is.

Verkeer
De aanwezige (openbare) wegen in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer'. Het gaat daarbij onder andere om wegen met maximaal twee rijstroken, fiets- en voetpaden, groen- en parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterpartijen en de bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.

Toegestane bouwwerken zijn ondergeschikte gebouwen, bruggen, viaducten en duikers en andere bouwwerken zoals lichtmasten en straatmeubilair. Voor de bouwwerken is een maximale bouwhoogte opgenomen in de regels.

Water
De Dinsdagsche Watering en Woensdagsche Watering zijn bestemd als 'Water'. Deze gronden zijn bedoeld voor watergangen, -partijen en oeverstroken, waterhuishouding, extensieve openluchtrecreatie (zoals vissen of varen) en de bijbehorende voorzieningen.

Uitsluitend andere bouwwerken voor deze bestemming zijn toegestaan, zoals duikers, bruggen en beschoeiingen.

Wonen
Deze gronden zijn bestemd voor wonen, beroep aan huis en tuinen en erven. Binnen de woonbestemmingen zijn bouwvlakken opgenomen, waarbinnen het bebouwingspercentage 100% bedraagt. De bouwvlakken zijn opgenomen conform het vigerende beleid uit de 1e herziening van het bestemmingsplan Offem 1983. Dat wil zeggen dat er 4 meter ten opzichte van de zijdelingse perceelgrens is aangehouden en 8 meter ten opzichte van het landgoed. Wanneer sprake is van de ligging van een woonbestemming naast de bestemming 'Bos' of 'Water', dan loopt het bouwvlak tot aan die bestemming. De som van de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen moet 12 meter zijn.

Voor de maximale inhoudsmaten van woningen in het Hofvennepark zijn aanduidingen op de verbeelding opgenomen. Afhankelijk van de aanduiding mogen woningen maximaal een inhoudsmaat van 1.250 m³ dan wel 1.500 m³ hebben. Op de verbeelding is aangegeven wat de maximale goot- en bouwhoogte is van de woningen. Aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen ook buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.

De oppervlakte van beroep en bedrijf aan huis mag niet meer bedragen dan 33% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de aan- of uitbouwen en bijgebouwen, tot een maximum van 50 m2. Horeca, detailhandel of groothandel en bedrijven die zijn aangeduid als categorie 1 of 2 (met uitzondering van bed & breakfast en gastouderopvang) op de in de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan. Ook is het gebruik van lichtreclame niet toegestaan.

Het wonen in vrijstaande bijgebouwen is niet toegestaan en is daarom aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie 1
De gronden die deze dubbelbestemming hebben, zijn naast de ter plaatse aanwezige hoofdbestemming ook bestemd voor de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Deze bestemming is van toepassing op de gronden die op de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart van de gemeente zijn aangewezen als 'Dorpskern omstreeks 1850' (zie paragraaf 3.3.2). Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is onder andere nodig wanneer het werkzaamheden betreft die dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld. De gemeente is het bevoegd gezag. Werkzaamheden in het kader van normaal beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming van het plan te wijzigen, verschuiven, vergroten of verkleinen of te verwijderen, voor zover de aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.

Waarde - Archeologie 2
Gronden met deze dubbelbestemming zijn naast de ter plaatse aanwezige hoofdbestemming ook bestemd voor de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Deze bestemming is van toepassing op de gronden die op de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart van de gemeente zijn aangewezen als 'Gebied met een hoge archeologische verwachting' (zie paragraaf 3.3.2). Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is onder andere nodig wanneer het werkzaamheden betreft die dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld en tevens een oppervlakte hebben van 100 m2 of meer. De gemeente is het bevoegd gezag. Werkzaamheden in het kader van normaal beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming van het plan te wijzigen, verschuiven, vergroten of verkleinen of te verwijderen, voor zover de aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.

Waarde - Archeologie 3
De gronden die deze dubbelbestemming hebben, zijn naast de ter plaatse aanwezige hoofdbestemming ook bestemd voor de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Deze bestemming is van toepassing op de gronden die op de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart van de gemeente zijn aangewezen als 'Gebied met een middelhoge archeologische verwachting' (zie paragraaf 3.3.2). Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is onder andere nodig wanneer het werkzaamheden betreft die dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld en tevens een oppervlakte hebben van 500 m2 of meer. De gemeente is het bevoegd gezag. Werkzaamheden in het kader van normaal beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming van het plan te wijzigen, verschuiven, vergroten of verkleinen of te verwijderen, voor zover de aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.

Waarde - Archeologie 4
Gronden met deze dubbelbestemming zijn naast de ter plaatse aanwezige hoofdbestemming ook bestemd voor de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Deze bestemming is van toepassing op de gronden die op de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart van de gemeente zijn aangewezen als 'Gebied met een lage archeologische verwachting' (zie paragraaf 3.3.2). Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is onder andere nodig wanneer het werkzaamheden betreft die dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld en tevens een oppervlakte hebben van 50.000 m2 (5 ha) of meer. De gemeente is het bevoegd gezag. Werkzaamheden in het kader van normaal beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming van het plan te wijzigen, verschuiven, vergroten of verkleinen of te verwijderen, voor zover de aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.

5.3.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling
Het artikel "Antidubbeltelbepaling" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Algemene bouwregels
Met dit artikel is bepaald dat geldende bestaande afmetingen, afstanden en percentages van bouwwerken zijn toegestaan, wanneer deze meer of minder bedragen dan de in de regels toegestane maximale respectievelijk minimale opgenomen maatvoering.

Algemene gebruiksregels
Deze gebruiksregel regelt het verbod om gronden te bebouwen of te gebruiken in strijd met de bestemming. Het gaat daarbij onder andere om het gebruik van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting of bedrijfsmatige vuurwerkopslag.

Algemene aanduidingsregels
Voor het landgoed is een eigen aanduiding 'landgoed' opgenomen. De gronden die vallen binnen deze aanduiding zijn mede bestemd voor de instandhouding van de cultuurhistorische en andere waarden en elementen. Het gaat daarbij onder andere om de groenstructuur, paden en lanen, waterpartijen, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, zoals landhuizen en bijbehorende gebouwen, zoals koetshuizen.

Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is geregeld dat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kunnen verlenen voor onder andere het afwijken van maten en percentages tot maximaal 10%, ten behoeve van het bouwen van bouwerken, niet bestemd voor bewoning, van maximaal 30 m2 of voor het oprichten van antennemasten met een hoogte van maximaal 20 meter.

Algemene wijzigingsregels
Met de algemene wijzigingsregels kunnen burgemeester en wethouders de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen wijzigen. De geldende oppervlakte mag met niet meer dan 10% worden vergroot of verkleind en grenzen mogen met niet meer dan 10 meter worden verschoven.

Ook zijn door burgemeester en wethouders bevoegd de in de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
In dit artikel is een omgevingsvergunningstelsel (aanlegvergunning) opgenomen voor gronden met de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden en Bos. In dit stelsel is per bestemming aangegeven aangegeven voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Zo is het planten of juist kappen van bomen niet zomaar overal toegestaan. Ook mogen niet overal zonder meer graafwerkzaamheden plaatsvinden. Werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.

5.3.4 Overgangs- en slotregel

Overgangsregels
Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.

De formulering van de overgangsregels is letterlijk voorgeschreven vanuit het Bro (Besluit ruimtelijke ordening).

Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het bestemmingsplan aangegeven.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan is in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan: in het plan is vooral de bestaande, feitelijke situatie vastgelegd en planologisch-juridisch geregeld. Het bestemmingsplan voorziet niet in grootschalige (nieuwe) ontwikkelingen, maar maakt wel, via een aantal afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden, in beperkte mate kleinschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk, naast de gebruikelijke (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden voor de reeds bestaande functies.

De kleinschalige nieuwe ontwikkelingen, waar het bestemmingsplan via afwijking of wijziging ruimte aan biedt, betreffen uitsluitend particuliere initiatieven. Gelet hierop komen de financiële consequenties van nieuwe ontwikkelingen, zoals planschade, te zijner tijd voor rekening van de initiatiefnemer (derden).

Voor bestemmingsplannen met ontwikkelingsmogelijkheden is het voorts op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht een exploitatieplan op te stellen, als het kostenverhaal van die ontwikkelingen niet anderszins verzekerd is. Gezien het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) biedt het bestemmingsplan echter voor het overige rechtens geen ruimte aan de realisatie van bouwplannen, waar genoemde verplichting (van een exploitatieplan) op van toepassing is. Daarom hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden.

Aan de uitvoering van dit bestemmingsplan zijn voor de gemeente dan ook geen kosten verbonden. Gelet hierop is onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid achterwege gebleven; de economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Startfase

Voorafgaand aan het opstellen van het voorontwerp bestemmingsplan zijn belanghebbenden in het plangebied uitgenodigd om inbreng te geven voor het nieuwe bestemmingsplan. Aan deze oproep heeft een aantal belanghebbenden gehoor gegeven. De inbreng van deze partijen is meegenomen bij het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan. Tevens is een vooraankondiging (artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening) op 7 september 2011 gepubliceerd op de gemeentelijke website, in het Witte Weekblad en de Staatscourant.

7.2 Voorontwerpfase

Het voorontwerp bestemmingsplan is conform de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd. Van 1 maart 2012 tot en met 11 april 2012 is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan. Voorafgaand aan deze periode zijn in het plangebied huis-aan-huis brieven verspreid. Tijdens deze periode is op 12 maart 2012 een inloopavond georganiseerd.

7.2.1 Inspraakreacties

De ontvangen inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties voorontwerp bestemmingsplan 'Landgoed Offem e.o.' (bijlage 2, d.d. 13 juni 2012). Als een inspraakreacties aanleiding heeft gegeven tot het bijstellen van het bestemmingsplan is in de nota tevens aangegeven op welke wijze het voorliggende ontwerp bestemmingsplan is aangepast. Op 12 juni 2012 heeft het college ingestemd met de nota. Op 3 juli 2012 is de nota behandeld in de commissie Ruimte, Bereikbaarheid & Financiën.

7.2.2 Overleg met betrokken instanties

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies in ieder geval toegezonden aan de volgende instanties en verenigingen:

  • Provincie Zuid-Holland, Afdeling Wonen en bereikbaarheid/de Provinciale Planologische Commissie
  • Hoogheemraadschap van Rijnland
  • Vereniging voor Natuur- en Vogelbescherming Noordwijk
  • NV Nederlandse Gasunie
  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu
  • Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
  • Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, afdeling Rijnstreek
  • Kamer van Koophandel Den Haag, Kantoor Leiden
  • Stichting het Zuid Hollandse Landschap
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Dunea
  • Waternet
  • Liander NV

Van de hierboven genoemde instanties zijn overlegreacties ontvangen van de provincie en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties voorontwerp bestemmingsplan 'Landgoed Offem e.o.' (bijlage 2, d.d. 13 juni 2012). Als een overlegreactie aanleiding heeft gegeven tot het bijstellen van het bestemmingsplan is tevens aangegeven op welke wijze het voorliggende ontwerp bestemmingsplan is aangepast.

Op 12 juni 2012 heeft het college ingestemd met de nota. Op 3 juli 2012 is de nota behandeld in de commissie Ruimte, Bereikbaarheid & Financiën.

7.3 Ontwerpfase

Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg start de ontwerpfase. Dit is de formele bestemmingsplanprocedure die is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening. Op grond van artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan in te dienen.

Het bestemmingsplan heeft van 8 november tot en met 19 december 2012 voor een ieder ter visie gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. De beantwoording van deze zienswijze is terug te vinden in de Nota van beantwoording zienswijze ontwerpbestemmingsplan Landgoed Offem en omgeving. Bij het raadsvoorstel ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan is de nota terug te vinden.

7.4 Vaststellingsfase

Op 28 maart 2013 heeft de gemeenteraad de Nota van beantwoording zienswijze en het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

Tegen het besluit tot vaststelling staat direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het bestemmingsplan in werking. Het aantekenen van beroep kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend. De onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld staan normaliter voor een ieder open voor beroep. Dit is bij dit bestemmingsplan niet aan de orde, omdat de gemeenteraad het bestemmingsplan ongewijzigd heeft vastgesteld.

7.5 Handhaving

Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.

In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.

De verbeelding, de regels en de toelichting zijn zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen. Op een aantal punten is wel ruimte gelaten voor interpretatie om situaties niet voorzien zijn bij het opstellen van het bestemmingsplan maar die wanneer deze zich aandienen wel wenselijk blijken te zijn niet te frustreren.

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Nadere toelichting staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Rijksmonumenten

Bijlage 1 Rijksmonumenten

Bijlage 2 Nota Van Beantwoording Inspraak- En Overlegreacties

Bijlage 2 Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties

Bijlage 3 Berekeningen Groepsrisico Texaco Van Abswoude (Doorzet 500 M3 Per Jaar)

Bijlage 3 Berekeningen groepsrisico Texaco van Abswoude (doorzet 500 m3 per jaar)

Bijlage 4 Berekeningen Groepsrisico Texaco Van Abswoude (Doorzet 1000 M3 Per Jaar)

Bijlage 4 Berekeningen groepsrisico Texaco van Abswoude (doorzet 1000 m3 per jaar)

Bijlage 5 Beoordeling Van Het Individueel En Groepsrisico Bij Het Transport Van Lph

Bijlage 5 Beoordeling van het individueel en groepsrisico bij het transport van LPH

Bijlage 6 Brief Gasunie Saneringsonderzoek

Bijlage 6 Brief Gasunie saneringsonderzoek

Bijlage 7 Risicoberekening Milieudienst West-holland Van Berckelweg 32

Bijlage 7 Risicoberekening Milieudienst West-Holland Van Berckelweg 32