KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Water
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 9 Waarde - Archeologie
3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Milieu
4.3 Waterhuishouding
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Ecologie
4.6 Archeologie
4.7 Cultuurhistorie
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Duurzaamheid
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Wijze Van Bestemmen
6 Economische Uitvoerbaarheid
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
7.2 Overleg En Inspraak
7.3 Zienswijzen

Haarlemmertrekvaart 34, Oegstgeest

Bestemmingsplan - Gemeente Oegstgeest

Vastgesteld op 27-06-2024 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Haarlemmertrekvaart 34, Oegstgeest met identificatienummer NL.IMRO.0579.BPHaarlemmertv34-VA01 van de Gemeente Oegstgeest.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Verbeelding

analoge verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan ”Haarlemmertrekvaart 34, Oegstgeest”, bestaande uit een kaart met het nummer NL.IMRO.0579.BPHaarlemmertv34-VA01;
digitale verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan ”Haarlemmertrekvaart 34, Oegstgeest”, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0579.BPHaarlemmertv34-VA01;

1.4 aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten

het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van een groepspraktijk c.q. het uitoefenen van ambachtelijke − geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen − bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Tevens zijn hieronder begrepen:
  1. cateringbedrijf voorzover voedsel niet ter plaatse wordt verkocht en/of afgehaald;
  2. webwinkel voorzover deze geen uitstalling ten verkoop heeft en/of goederen niet ter plaatse kunnen worden afgehaald.

1.5 aan huis verbonden beroep

een beroep waarvan de uitoefening niet publieksgericht is en dat op kleine schaal in een woning en/of de bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw of deel van een hoofdgebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt dan wel in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.9 archeologisch deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een volgens de Erfgoedwet gecertificeerde dienst of instelling.

1.11 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied (verwachte) voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 archeologische waarde

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bed and breakfast

het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikt deel van een woning (hoofd- of bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheden, waarbij geldt dat dit ondergeschikt aan de woonfunctie plaatsvindt. Het gaat om niet-permanente bewoning en niet om huisvesting van tijdelijke- of seizoenarbeiders.

1.15 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.16 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik van grond en opstallen.

1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel Wabo.

1.18 bestaande bouwwerken

bouwwerken zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan, dan wel die mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bewoners ligplaats

een (inpandige) ligplaats bestemd voor het aanmeren van een pleziervaartuig ten behoeve van de woonachtige bewoners op het perceel

1.22 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor de toegestane functie(s) geschikt of geschikt te maken is.

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

de grens van het bouwperceel.

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.30 dakkapel

een in een schuin dakvlak aangebrachte constructie voorzien van een raampartij ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen, leasen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 eerste bouwlaag

de onderste bouwlaag, waarvan de vloer boven maaiveld is gelegen.

1.33 erfafscheiding

een bouwwerk geplaatst om de grens met de naburige percelen aan te geven en niet zijnde een natuurlijk gewas zoals een haag.

1.34 erker

een ondergeschikte uitbouw aan de voor- en/ of zijkant van een gebouw, niet zijnde een entree, grenzend aan een verblijfsruimte van het betreffende gebouw, waarvan de naar openbaar gebied gekeerde zijde en nog minimaal één andere zijde (grotendeels) transparant is.

1.35 escortbedrijf

een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersonen, die bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, aanbiedt om prostitutie te verrichten, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte worden uitgeoefend, onder andere escortservice en bemiddelingsbureaus.

1.36 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 gestapelde woning

een woning die geheel of gedeeltelijk boven dan wel onder een andere woning is gesitueerd.

1.38 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie of afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.39 kelder

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer- of dakconstructie waarvan de bovenkant, voor zover de kelder tenminste niet onder het hoofdgebouw gesitueerd is, minimaal 10 cm onder het direct aansluitende, al dan niet verharde, terrein ligt.

1.40 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, met artistieke waarde.

1.41 ligplaats

een ligplaats bestemd voor het aanmeren van een pleziervaartuig.

1.42 middeldure huurwoning

een huurwoning voor middeldure huur zoals bedoeld in de Doelgroepenverordening gemeente Oegstgeest 2021;

1.43 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, elektrische laadpalen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.44 overkapping

een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.45 peil

Hieronder wordt verstaan:
  1. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
  2. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
  3. bij ligging anders dan aan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
  4. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

1.46 pleziervaartuig

een vaartuig, niet zijnde een woonschip, en met uitzondering van een zeilplan, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport, waaronder begrepen kano's, open roei- en visboten en andere houten, rubber en kunststof vaartuigen, of anderszins bevaarbaar vaartuig.

1.47 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, dan wel onderkomens, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotisch massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.

1.48 sociale huurwoning

een huurwoning voor sociale huur zoals bedoeld in de Doelgroepenverordening gemeente Oegstgeest 2021

1.49 standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aan bieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel het aanbieden van diensten:
  • gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, wagen of tafel;
  • door anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren.

1.50 vrijstaand

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.

1.51 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.52 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de (bruto vloer)oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de vloeroppervlakken van een gebouw

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zijnde:
  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, balkons en overstekende daken met betrekking tot de goot- en bouwhoogte, oppervlakten en bouwgrenzen buiten beschouwing gelaten, met dien verstande dat de overschrijding van een overstekend dak niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  2. dakkapellen met betrekking tot de goothoogte buiten beschouwing gelaten, mits de breedte van de dakkapel in het voordakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van het voordakvlak en de onderzijde van de dakkapel op minimaal 0,50 m van de dakvoet wordt gebouwd.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groen, voetpaden en parken;
  2. water, sloten, vijvers en moerassen ten behoeve van waterberging, waterafvoer en/of beheersing van de grondwaterstand;
  3. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals waterhuishoudkundige voorzieningen en verhardingen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de voor- en zijtuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen (woningen);
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, toegangspaden, terrassen en waterpartijen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verblijfsgebied met (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten;
  2. bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, water, parkeer-, speel- en nutsvoorzieningen en elektrische laadpalen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. waterberging
  3. waterlopen met bijbehorende taluds;
  4. bermen;
  5. recreatieve voorzieningen;
  6. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groenvoorzieningen, oeverbeschoeiingen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen, daaronder begrepen aan huis verbonden beroepen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, tuinen, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en (inpandige) bewoners ligplaatsen.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een bovengrondse 150 kV-verbinding met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken;
  2. exploitatie van GSM netwerkantennes door en/of ten behoeve van derden en mag op deze gronden, door en/of ten behoeve van derden, gebruik worden gemaakt van (in beginsel onbemande) datacommunicatiemiddelen voor de exploitatie van glasvezelnetwerken;
waarbij alle overige bestemmingen daaraan ondergeschikt zijn.

8.2 Bouwregels

Op de in artikel 8 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gerealiseerd ten behoeve van de bovengrondse hoogspanningsverbinding.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Archeologie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 9 lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 9 lid 3 vooraf in acht zijn genomen;
  2. tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bepalingen van artikel 9 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden door:
    1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt:
    2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, niet zijnde erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Algemeen

Het is verboden de gronden, bouwwerken en onderkomens te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan die gronden gegeven bestemming, waaronder in ieder geval wordt gerekend:
  1. het gebruik van de gronden, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  3. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  4. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen;
  5. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor, voor menselijk of dierlijk verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  6. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden, dan wel indien in hoofdstuk 2 van deze regels anderszins is bepaald.

12.2 Waterberging

  1. Indien de toename van verhard oppervlak binnen het plangebied meer bedraagt dan 5000 m², dan moet voorzien worden in een voorziening van waterberging waarmee 24 uur minimaal 90 millimeter neerslag kan worden opgevangen;
  2. Indien redelijkerwijs mogelijk dient minimaal 20 millimeter van de 90 millimeter neerslag uit het bepaalde onder a op in de bodem opgevangen te worden.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Maten en bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden van de regels – afwijken van de regels in het plan, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen indien dit uit het oogpunt van een doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing gewenst is, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de overschrijdingen bedragen niet meer dan
      3 m;
    2. het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. het in geringe mate afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  4. vergroting van de bouwhoogten van:
    1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5
      m;
    2. kunstobjecten tot maximaal 7
      m;
  5. voor het bouwen van nutsvoorzieningen, indien in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen en in hoofdstuk 2 van deze regels niet anderszins is bepaald, met inachtneming van de volgende regels:
    1. indien het gebouwen betreft is de inhoud ten hoogste 120
      m³ en de hoogte maximaal 3
      m;
    2. indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde, betreft is de oppervlakte ten hoogste 25
      m² en de hoogte niet groter dan 3
      m.
  6. voor geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van de bestemmingsgrenzen, indien bij definitieve uitmeting blijkt dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden uitgevoerd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Voldoende parkeergelegenheid

Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op eigen terrein niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden, zoals bedoeld in de Parkeernotitie Oegstgeest, dan wel de opvolger daarvan.

14.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14 lid 1 en toestaan dat:
  1. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid in de omgeving, al dan niet in samenhang met parkeergelegenheid op eigen terrein.
  2. in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien het specifieke gebruik en/of de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geven en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

14.3 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Haarlemmertrekvaart 34, Oegstgeest.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens ter plaatse van de Haarlemmertrekvaart 34 te Oegstgeest in totaal twaalf woningen te realiseren. Het perceel maakt onderdeel uit van de zogenaamde ‘Ganzeneiland’ waarbij het bestemmingsplan van het zuidoostelijke deel reeds is vastgesteld. De beoogde ontwikkeling ziet toe op het noordwestelijke deel van het Ganzeneiland en betreft de sloop van de bestaande woningen en de bouw van zes vrijstaande woningen en zes appartementen.
De beoogde ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemminsplan '1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas (herstelbesluit)', vastgesteld door de raad van de gemeente Oegstgeest op 25 juni 2020. De gronden hebben in de huidige situatie een woonbestemming, echter worden er met de beoogde ontwikkeling meer woningen gerealiseerd dan met het geldende bestemmingsplan mogelijk is, daarnaast zijn de gronden ter plaatse van de beoogde woningen nog niet voorzien van bouwvlakken.
Op 26 oktober 2023 heeft de gemeenteraad van Oegstgeest de Nota van uitganspunten (verder: Nvu) vastgesteld voor het westelijke deel van Ganzeneiland. De Nvu is het startdocument en bevat de randvoorwaarden waarbinnen op Ganzeneiland 12 woningen gerealiseerd kunnen gaan worden. Aanvullend is, via amendement, verzocht aan de noord, west en zuidzijde van het eiland een groene strook met een breedte van 12 meter te respecteren en de ecologische kwaliteit verder te versterken. Waar mogelijk wordt de bestemming 'Groen' gemaximaliseerd. Daarnaast is gevraagd het bestaande groen goed te inventariseren.
Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan) vastgesteld te worden.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Haarlemmertrekvaart 34 in Oegstgeest. De Haarlemmertrekvaart is een belangrijke ontsluitingsweg die ten noorden uitkomt bij de A44. Het plangebied is onderdeel van het 'Ganzeneiland, een klein eiland omsloten door drie watergangen, namelijk het Oegstgeesterkanaal, de Haarlemmertrekvaart en het Poelmeer. Het perceel is kadastraal bekend onder de gemeente Oegstgeest, sectie C, perceelnummer 6827. Het perceel heeft een oppervlakte van ca. 13.137 m².
De navolgende afbeeldingen tonen achtereenvolgens de globale ligging en begrenzing van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.
afbeelding
Globale ligging van het plangebied (rood omkaderd, bron: Atlas Leefomgeving)
afbeelding
Begrenzing van het plangebied (rode omkadering, bron: Atlas Leefomgeving)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan '1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas (herstelbesluit)' (vastgesteld op 25 juni 2020).
Onderstaande figuur toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan voor het plangebied.
afbeelding
Uitsnede bestemmingsplan '1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas (herstelbesluit)' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Wonen'. Het plangebied is voorzien van twee bouwvlakken waarbij per bouwvlak één vrijstaande woning is toegestaan. De noord-, zuid- en westranden van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Tuin'. Binnen de bestemming 'tuin' is enkel ter plaatse van de aanduiding 'Bijgebouwen' het realiseren van bijgebouwen toegestaan. Het plangebied is tevens voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Archeologisch onderzoek is benodigd bij ontwikkelingen die een oppervlakte beslaan van respectievelijk groter dan 100 m² en 250 m² of dieper reiken dan 50 cm onder het maaiveld. Daarnaast geldt er voor het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
Tevens gelden voor het plangebied de bestemmingsplannen 'Parapluplan Parkeren Oegstgeest 2021', vastgesteld door de raad van de gemeente Oegstgeest op 22 september 2022 en 'Parapluplan Flitsbezorgdiensten Oegstgeest', vastgesteld door de raad van de gemeente Oegstgeest op 23 februari 2023.
De beoogde ontwikkeling ziet toe op de realisatie van in totaal 12 woningen. De beoogde ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan) vastgesteld te worden.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de omgevingsaspecten en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 6 bevat de economische uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt in het noordoosten van Oegstgeest op het zogenaamde 'Ganzeneiland'. Het Ganzeneiland kenmerkt zich door veel groen, de verbinding met het omliggende water en de ruime opzet tussen de woningen. Het 'Ganzeneiland' bevindt zich tussen drie waterwegen, namelijk de Haarlemmertrekvaart, het Oegstgeesterkanaal en de uitloop van het Poelmeer. Op het 'Ganzeneiland' staan al sinds lange tijd vijf woningen.
afbeelding
Situatietekening huidige situatie (plangebied rood omkaderd)
Op het erf van het perceel 34 aan de Haarlemmertrekvaart staan nu twee woningen en een woonark. Daarnaast is er, in het noorden van het plangebied, een botenhuis aanwezig welke is gelegen aan de Haarlemmertrekvaart. Aan de waterzijdes bevindt zich een groene strook van bomen, struiken en gras. Ook de rest van het perceel is met gazon, struiken en bomen ingericht. Hierdoor heeft het plangebied een groen karakter. De Haarlemmertrekvaart is een belangrijke ontsluitingsweg van het noordelijke en oostelijke deel van Oegstgeest. In het noorden komt de Haarlemmertrekvaart uit op de A44.
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van het plangebied in de huidige situatie weer.
afbeelding
Impressie van een deel van de planlocatie (bron: Van der Goes en Groot)
afbeelding
Impressie van de woning binnen het plangebied (bron: Van der Goes en Groot)

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie worden er op het perceel in totaal twaalf nieuwe woningen gerealiseerd, waarvan zes vrijstaande villa's, drie middeldure appartementen en drie sociale huurwoningen. De bestaande bebouwing op het plangebied wordt gesloopt. De zes luxe vrijstaande villa's zullen allemaal beschikken over een boothuis. De zes appartementen komen tezamen in één 'botenhuis' in het noordelijke deel van het plangebied. Het boothuis zal ook beschikken over een drietal ligplaatsen voor boten.
De onderstaande afbeelding toont de beoogde situatie van de ontwikkeling.
afbeelding
Situatietekening toekomstige situatie (plangebied rood omkaderd, bron: Van Egmond architecten)
Zoals bovenstaande situatietekening laat zien worden er meerdere watergangen gegraven om de boothuizen te verbinden met de Haarlemmertrekvaart en het Oegstgeesterkanaal. Op deze manier kunnen de boothuizen met het watergang worden verbonden zonder grote aanpassingen te doen aan de oeverzone.
Stedenbouwkundige inpassing en programma
De zes beoogde vrijstaande villa's zullen in dezelfde stijl gebouwd worden als de woning op het westelijke deel van het 'Ganzeneiland'. De bouwhoogte en grootte zullen redelijk overeenkomen. Hierdoor ontstaat er een samenhangend karakter op het ‘Ganzeneiland’. De zes appartementen krijgen de uitstraling van een boothuis, passend bij het karakter van de omgeving. In het appartementengebouw komen drie middeldure appartementen en drie sociale huurwoningen. Op de begane grond van het boothuis komen drie ligplaatsen voor boten.
Ontsluiting
Voor de ontsluiting van de nieuw te bouwen woningen wordt gebruik gemaakt van de bestaande inrit, waarmee er geen extra inrit aan de Haarlemmertrekvaart wordt aangelegd. De parkeergelegenheid voor de beoogde villa's zullen op eigen terrein gerealiseerd worden. Voor de appartementen zullen er parkeerplekken beschikbaar gesteld worden. Gezien de ruimte opzet van het gebied kunnen er genoeg parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden om aan het parkeerbeleid van de gemeente Oegstgeest te kunnen voldoen. Dit is nader toegelicht in toelichting paragraaf 4.4.2.
Groen
De nieuwe woningen op het Ganzeneiland zullen beperkt zichtbaar zijn vanaf de Haarlemmertrekvaart door de onderlinge afstanden en de groene buffer die tussen de weg en de woning aanwezig is. De aansluiting op de Haarlemmertrekvaart (weg) blijft verborgen door de groene rand. Er is sprake van een groen straatbeeld voor zowel de bewoners zelf als de passanten.
Langs het Oegstgeesterkanaal en de Haarlemmertrekvaart wordt het behoud van de groene uitstraling geborgd. In lijn met het amendement wordt door Bosch en Slabbers een inrichtingsplan voor het plangebied gemaakt waarbij er ook nadrukkelijk aandacht is voor de oeverzone. Het inrichtingsplan maakt onderdeel uit van de planregels. Op deze wijze wordt het inrichtingsplan ook juridisch vastgelegd. Aan de randen liggend aan het water worden tevens natuurvriendelijke oevers aangelegd. De hoofdoevers aan de trekvaart bieden goede locaties voor dras, en plasbermen. Door deze twee soorten natuurvriendelijke oevers te laten afwisselen wordt een nog hogere diversiteit aan omgevingsfactoren, en daarmee aan vegetatie en waterdieren, gecreëerd.

3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Voorliggend plan heeft geen gevolgen die van nationaal belang zijn. Wel wordt aangesloten op de ambities van het Rijk door in het plan aandacht te besteden aan klimaatadaptatie en energietransitie. Het plan wordt daarnaast zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor ruimte en mobiliteit. Gezien het voorgaande is het plan in lijn met de ambities uit de Nationale Omgevingsvisie. In toelichting paragraaf 3.1.3 is in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking een verantwoording opgenomen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling raakt niet aan één van de nationale belangen zoals benoemd in het Barro. Derhalve zijn de belangen van het Barro verder niet specifiek aan de orde in het plangebied en de directe omgeving.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan elf woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Het voorgenomen plan bestaat uit het realiseren van twaalf nieuwe woningen en wordt daarom aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
In de Regionale Woonagenda 2017 is de woonbehoefte van de regio Holland Rijnland beschreven. Volgens de prognoses is er tussen 2017 en 2030 een toename van de woningbehoefte van 22.100 tot ruim 28.000 woningen. Dat komt neer op 1.700 à 2.200 woningen per jaar. In de woonvisie Oegstgeest 2020-2030 'Samen verder bouwen aan karakter en kwaliteit', vastgesteld op 20 mei 2020 door de raad van de gemeente Oegstgeest wordt richting gegeven aan de actuele woonopgaven in Oegstgeest en zijn prestatieafspraken gemaakt met de corporaties en huurdersorganisaties. In Oegstgeest is voor de periode 2019 tot 2030 een extra woningbehoefte van 1.230 woningen.
In 2019 is een woningmarktanalyse voor Oegstgeest uitgevoerd. De woningmarktanalyse laat regionaal een behoefte zien van 27% sociale huur (huur gereguleerd) in het bouwprogramma. Vanwege de grote behoefte naar sociale huurwoningen heeft de gemeente Oegstgeest een verplichting opgesteld voor nieuwbouwprojecten dat ten minste 25% uit middenhuur en 25% uit sociale huur bestaat.
Met de beoogde ontwikkeling worden twaalf woningen gerealiseerd, waarvan zes vrijstaande villa's, drie middeldure huurwoningen en drie sociale huurwoningen. Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een kwantitatieve behoefte en een kwalitatieve behoefte naar de woningen die met de beoogde ontwikkeling gerealiseerd worden.
De behoefte aan de woningen komt verder nader aan bod in toelichting paragraaf 3.3.1 en toelichting paragraaf 3.4.2.
Bestaand stedelijk gebied
De definitie van het bestaand stedelijk gebied is het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Onderhavige ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het plangebied is gelegen op een binnenstedelijke locatie waar reeds bebouwing aanwezig is. Derhalve kan de planlocatie als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied worden beschouwd.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) legt beperkingen op aan bebouwing, activiteiten en functies in de buurt van luchthaven Schiphol. De beperkingen zijn ingesteld om te voorkomen dat objecten of gebruiksfuncties worden ontwikkeld die:
  1. het vliegverkeer belemmeren en/of in gevaar brengen (vliegveiligheid);
  2. zelf te veel geluidhinder of risico ondervinden als gevolg van het vliegverkeer (externe veiligheid en geluid).
Planspecifiek
Zoals op onderstaande afbeelding af te lezen is, ligt de projectlocatie in de zone van het beperkingengebied van het LIB met de aanduiding nummer 5.
afbeelding
Uitsnede beperkingengebied bebouwing LIB. plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 2.2.1d van het LIB geeft aan dat op de gronden die aangewezen zijn met zone 5, geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan buiten het bestaand stedelijk gebied. Echter is het plangebied gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
Op grond van artikel 2.2.1d van het LIB dient gemotiveerd te worden op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. Het risico van een vliegtuigongeval neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. Bij het voorgenomen plan neemt de intensiteit van het ruimtegebruik nauwelijks toe. Van belang hierbij is ook de aanwezigheid van gevaarlijke of ontplofbare objecten op de grond, waardoor vervolgschade kan ontstaan. In en nabij het plangebied ontbreken deze objecten. De kans op een vliegtuigongeval nabij het plangebied is zeer klein. Deze kans is in ieder geval kleiner dan 1 op de 1 miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten de zone 3 van het beperkingengebied. Een kans van 1 op de 1 miljoen per jaar is dusdanig gering dat het risico aanvaardbaar wordt geacht.
Om de risico's bij een vliegtuigongeval zo laag mogelijk te houden kunnen maatregelen ten behoeve van de bestrijdbaarheid van de gevolgen, zoals het verbeteren van vlucht- en toegangswegen voor hulpdiensten, en de zelfredzaamheid van personen, zoals voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen, getroffen worden. Het plangebied is goed te ontvluchten en goed bereikbaar voor hulpdiensten. Het uitgangspunt voor de beoogde woningen is dat bewoners zichzelf en anderen goed kunnen redden. Er worden geen functies voorzien voor personen met een minder fysieke gesteldheid, die daardoor een beperkte zelfredzaamheid hebben. Verder is het advies aan personen om bij een vliegtuigongeval niet te gaan kijken, afstand te houden bij brand vanwege hitte, giftige rook en mogelijk vrijkomende gevaarlijke stoffen en 112 te bellen.
Tevens dient vermeld te worden dat er sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer. De provincie Zuid-Holland heeft de beleidsregel ‘Wonen en Vliegen 20 Ke-contour Schiphol’ vastgesteld. In deze beleidsregel is vastgelegd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de plicht die volgt uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Er moet blijken dat de initiatiefnemer zich realiseert dat er geluidhinder vanwege luchtverkeer op zal treden. Initiatiefnemer zal de toekomstige bewoner(s) van de nieuwe woning hierover tijdig en juist informeren.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet direct van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. Wel sluit het voorgenomen plan aan op de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling.
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit van belang. Navolgend zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Volgens de kwaliteitskaart zijn er drie typen ondergrond binnen het plangebied aanwezig. Dit zijn het veencomplex, het kustlandschap en het rivierdeltacomplex. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. De 'kustlandschappen - strand- en duinlandschap' zijn reliëfrijk, overwegend niet gecultiveerd, zandlandschap van strand en jonge duinen met hoge natuur- en recreatiewaarden. Natuurlijke processen als verstuiving, vernatting en bosvorming zijn duidelijk zichtbaar door de voortdurende dynamiek van zand, golven en wind. Het 'rivierdeltacomplex - jonge zeeklei' is een deltacomplex dat overwegend bestaat uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden.
Het plangebied is gelegen in het stedelijke gebied. Voor de drie typen ondergrond die binnen het plangebied aanwezig zijn geldt dat deze niet zichtbaar zijn. Er is geen sprake van een reliëfrijke landschap. De beoogde ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kwaliteiten van de ondergrond.
Laag van de stedelijke occupatie
Op de laag van de stedelijke occupatie is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Ontwikkelingen dienen hier bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van het dorp en versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur. Met de beoogde ontwikkeling worden twaalf woningen gebouwd. Deze woningen zullen aansluiten aan de kenmerken/identiteit van de omgeving. Hierdoor blijft het karakter van het ‘Ganzeneiland’ intact.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader. Met de introductie van deze profielen wil de provincie ruimtelijke kwaliteit als belangrijke voorwaarde stellen voor nieuwe gebiedsontwikkelingen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek. De Duin- en Bollenstreek is een kustlandschap, een productielandschap voor de tuinbouw en een woonlandschap. Het is een verstedelijkt gebied, met een grote variatie in woonvormen: tuinderswoningen, arbeidershuisjes, landhuizen, stedelijke linten, buurtschappen, kernen op de strandwal, kernen in de binnenduinrand, recreatiewoningen, duinvilla’s, klooster, instituten en voormalige instituten die tot woningen zijn getransformeerd. De ambities in het gebiedsprofiel richten zich op:
  • Voorkomen dat de kernen aan elkaar groeien;
  • Behouden en versterken diversiteit van het woonlandschap;
  • Benutten bouwopgave voor het versterken van de landschapsstructuur.
Water als structuurdrager
De planlocatie bevindt zich aan de Haarlemmetrekvaart en het Oegstgeesterkanaal. Voor beide watergangen geldt dat de provincie deze herkenbaar wil behouden en versterken. Met de beoogde ontwikkeling blijven de vaarwegen in hun herkenbaarheid behouden. De structuur en het profiel worden met de beoogde ontwikkeling verder niet aangepast.
Gebied met stedelijke uitstraling
Het stedelijke gebied van Leiden, Oegstgeest, Rijnsburg en Katwijk ligt op de oeverwal van de Oude Rijn. De centra van de steden en dorpen die ten zuiden liggen van de Oude Rijn en het Oegstgeester kanaal vallen buiten dit gebied. De uitbreiding van Oegstgeest is wel gelegen op de oeverwallen en aangrenzende strandwallen. De ambitie van de provincie is om in dit gebied nieuwe ontwikkeling te concentreren op de oeverwal langs de Oude Rijn. Door met de beoogde ontwikkeling nieuwe woningen te realiseren is er sprake van concentratie en wordt voldaan aan de ambitie van de provincie.
Helder landschappelijke grens
Het plangebied is volgens de gebiedsprofielkaart 'kwaliteit van de stads- en dorpsrand' gelegen naast een heldere landschappelijke grens. Hier vormt het landschap een heldere grens tegenover de bebouwing. In deze gebieden wordt de rand sterker door het landschap bepaald dan door de bebouwing zelf. De Ringvaart van de Haarlemmermeer en de Oude Rijn/Oegstgeester Kanaal zijn zulke heldere grenzen en ook de duinen bij Katwijk en Noordwijk. De bebouwing ligt meestal met de achterkant naar het landschap. Met de beoogde ontwikkeling wordt de oeverzone met het Oegstgeesterkanaal in stand gehouden. De functie van het Oegstgeesterkanaal als helder landschappelijke grens wordt met de beoogde ontwikkeling niet aangetast.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie en past binnen de provinciale ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en wonen. Daarmee vormt de Omgevingsvisie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De ruimtelijke kwaliteit blijft ten minste gelijk en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling van het plangebied past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voornoemde lagen van de kwaliteitskaart. Uit de toetsing van het voorgenomen plan aan de kwaliteitskaart volgt dat het plan grotendeels voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 1 februari 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvormig moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoet. Door woningen te realiseren zal de bestaande gebiedsidentiteit niet wijzigen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Sub b is niet van toepassing. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Tevens is de locatie niet groter dan 3 hectare. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
- Wateroverlast
De planlocatie is gelegen op een locatie waar voldoende infiltratie- en afvoermogelijkheden zijn. Rond het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. Verdere maatregelen om wateroverlast door overvloedige neerslag tegen te gaan worden op deze locatie niet nodig geacht.
- Overstroming
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat er ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een significante overstromingskans. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang.
- Hitte
In het landelijk gebied speelt het thema hittestress een minder belangrijkere rol dan in het stedelijk gebied. Hoewel het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied is er veel sprake van groen binnen het plangebied. Het groen binnen het plangebied wordt zoveel mogelijk behouden. Verdere maatregelen om hittestress tegen te gaan worden op deze locatie niet nodig geacht.
- Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Omdat het plangebied dicht tegen het Oegstgeesterkanaal aan en de Haarlemmertrekvaart ligt speelt droogte een minder grote rol dan op andere locaties. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. Derhalve speelt droogte geen grote rol voor de beoogde ontwikkeling.
20 Ke-contour Schiphol
Artikel 6.14 stelt dat voor de gronden binnen de 20 Ke-contour een bestemmingsplan uitsluitend binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan voorzien in nieuwe woningen. Het plangebied bevindt zich in het bestaand stads- en dorpsgebied. Het realiseren van nieuwe woningen is hier dan ook toegestaan.
Wanneer een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op gronden binnen de 20 Ke-contour, moet volgens artikel 6.14 lid 3 rekenschap worden gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en dienen de redenen te worden vermeld die er toe hebben geleid dat op de locatie nieuwe woningen worden toegestaan. Verder realiseert de initiatiefnemer zich terdege dat er geluidhinder vanwege luchtverkeer op kan treden. Hij zal de toekomstige bewoners van de beoogde woning hierover tijdig en juist informeren.
Woningbouw wordt op de betreffende locatie als passend gezien. De locatie bevindt zich immers in het bestaand stads- en dorpsgebied. Het plan komt tegemoet aan de woningbehoefte en draagt het bij aan de lokale leefbaarheid. In toelichting paragraaf 3.1.4 is nader ingegaan op het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB).
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale Woon Agenda Holland Rijnland 2017

In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De regionale woonagenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In de regio Holland Rijnland is veel vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
  1. tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor de korte termijn;
  2. groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding;
  3. een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is;
  4. bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt;
  5. een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk;
  6. groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling;
  7. langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren;
  8. bereikbaar bouwen;
  9. solidariteit.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van twaalf woningen. Hoofdzakelijk heeft de beoogde ontwikkeling een positieve invloed op de keuzes 1, 2 en 5. In de woonagenda wordt aangegeven dat vanuit zorgvuldig ruimtegebruik en veranderende vraag in de toekomst de prioriteit ligt bij inbreiding. De beoogde realisatie van de twaalf woningen vindt plaats op een binnendorpse locatie en voorziet daarmee van inbreiding. Het programma is divers, er worden zes vrijstaande villa's, drie middeldure huurappartementen en drie sociale huurappartementen. Daarmee doet de ontwikkeling recht aan de behoefte naar verschillende woonmilieus.
Gezien het voorgaande kan gesteld worden dat het beoogde plan in lijn is met de regionale woonagenda.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Oegstgeest

Op 29 augustus 2022 heeft de gemeenteraad van Oegstgeest haar Omgevingsvisie Oegstgeest (2022), Vitaal en verbonden in de toekomst, vastgesteld. De omgevingsvisie is een langetermijnvisie voor de fysieke leefomgeving voor het hele grondgebied van de gemeente. Het hoofddoel van de omgevingsvisie komt vanuit de Omgevingswet 'het bereiken en in stand houden van een veilige, gezonde fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit'. De visie is samen met inwoners en maatschappelijke organisaties opgesteld en er is input gevraagd aan ambtenaren en partnerorganisaties. Hierdoor is de visie integraal en participatief opgesteld. De visie kent geen maximum geldigheidsduur en zal regelmatig worden bijgesteld. De omgevingsvisie van de gemeente Oegstgeest is dan ook nadrukkelijk een groeimodel, waarmee de komende jaren verder wordt gewerkt aan de integratie van alle ontwerpen die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving.
Planspecifiek
De omgevingsvisie doet beleidsmatige uitspraken over tal van thema's. Voor vitaal en verbonden in de toekomst wordt in de omgevingsvisie gekeken of het nieuwe gebouw klimaatadaptief is, voldoet aan onze eisen voor de energietransitie of een gezonde en groene leefomgeving bevorderd.
De navolgende afbeelding toont de ambitie kaart van de Omgevingsvisie.
afbeelding
Kaart ambities Omgevingsvisie Oegstgeest 2022, plangebied rood omkaderd (bron: Omgevingsvisie 2022 Oegstgeest)
Relevant voor de beoogde ontwikkeling is Ambitie kaart 1 ‘Erfgoed, groen en water verbonden’. In de omgevingsvisie luidt de ambitie om de herkenbaarheid van de waterstructuur te versterken en het benutten van de Oegstgeesterkanaal en Haarlemmertrekvaart ten behoeve van verbinding cultuurhistorie, recreatie en wonen. Met de beoogde ontwikkeling zal recht worden gedaan aan de herkenbaarheid van het kanaal. Tevens worden er nieuwe boothuizen opgericht die worden verbonden met het Oegstgeesterkanaal.
De ambitiekaart van de omgevingsvisie toont verder aan dat het plangebied is aangegeven als 'behoud leefbaarheid woonwijken (toekomstbestendige woningvoorraad met specifieke aandacht voor doelgroepen, versterken groen, gezondheid, ontmoeting) en faciliteren klimaatadaptatie en energietransitie'. De druk op de woningmarkt is groot. Er is vooral behoefte aan betaalbare woningen voor mensen met een laag en middeninkomen. Met de beoogde ontwikkeling worden zes vrijstaande villa's, drie middeldure huurappartementen en drie sociale huurwoningen gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de verplichting om minimaal 25% sociale huur en 25% middeldure huur te realiseren, wordt een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid en wordt het groen in het plangebied versterkt.
bij de inrichting van het buitenterrein is aandacht voor klimaatadaptie. Onder meer de aanwezigheid van relatief veel groen en water en minder verharding en bebouwing toe te passen wordt hittestress beperkt. Groen en water hebben waterbergend vermogen en maken het gebied beter in staat om neerslagpieken op te vangen. De beoogde woningen worden volgens de wettelijke duurzaamheidseisen gebouwd en daarmee niet aangesloten op het gasnet. Met extra isolatie en door om een slimme manier gebruik te maken van bezonning kan energie bespaard worden.
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie 2022 van de gemeente Oegstgeest.

3.4.2 Woonvisie Oegstgeest 2020-2030 'Samen verder bouwen aan karakter en kwaliteit'

Op 20 mei 2020 heeft de gemeenteraad van Oegstgeest de Woonvisie 2020-2030 'Samen verder bouwen aan karakter en kwaliteit' vastgesteld. In deze visie wordt richting gegeven aan de actuele woonopgaven in Oegstgeest en zijn prestatieafspraken gemaakt met de corporaties en huurdersorganisaties. De gemeente heeft de woonvisie in nauwe samenspraak met de inwoners en maatschappelijke partners opgesteld. De woonopgaven zijn vertaald naar drie ambities.
  • karaktervolle groei;
  • betaalbaarheid en beschikbaarheid;
  • zorgzame en inclusieve wijken.
In de woonvisie zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
  1. we willen het dorpse en groene karakter van Oegstgeest nadrukkelijk behouden;
  2. waar we bouwen, bouwen we voor de huidige en toekomstige (instromende) inwoners van Oegstgeest en dragen zo naar vermogen bij aan de regionale woonbehoefte;
  3. voor deze collegeperiode geldt voor nieuwbouwprojecten de verplichting om minimaal 25% sociale huur en 25% middeldure huur te realiseren;
  4. waar de realisatie van 25% middeldure huur en 25% sociale huur redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt dit elders, middels verevening, gecompenseerd;
  5. binnen het percentage gericht op middeldure huur kan eveneens worden gekozen voor het realiseren van betaalbare koop;
  6. bij leefbaarheidsproblemen krijgen woningcorporaties meer ruimte om een evenwichtiger mix van huishoudens naar inkomen en draagkracht te bereiken;
  7. we zorgen, afgestemd met de regio, voor voldoende woonruimte voor kwetsbare groepen.
  8. we hebben het voornemen om splitsing en kamerverhuur te gaan reguleren.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de bouw van twaalf nieuwe woningen op het 'Ganzeneiland'. De nieuw te bouwen woningen zullen in stedenbouwkundig opzicht zo veel mogelijk aansluiten op de woningen in de omgeving. De gemeente stelt dat 'nieuwbouw moet bijdragen aan het versterken van het huidige karakter: een aantrekkelijk, hoogwaardig woonmilieu met ruime woningen in een groene omgeving, waarmee Oegstgeest zich onderscheidt op de regionale woningmarkt'. Het plan sluit hier volledig bij aan. Er is sprake van een hoogwaardig woonmilieu met ruime woningen in een groene omgeving. De gemeente stelt ook dat 25% sociale huur en 25% middeldure huur moet zijn. Het plan sluit hier ook bij aan. Er kan hiermee geconcludeerd worden de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Woonvisie van Oegstgeest.

3.4.3 Beleidsplan Groen & Water 2022-2031

Op 2 juni 2022 heeft de gemeenteraad het Beleidsplan Groen & Water (2022-2031) met de bijbehorende Visiekaart Groen-blauwe structuren vastgesteld. Het beleidsplan beschrijft een toekomstbestendige visie op groen en water, het geeft richting aan renovatie- of herinrichtingsprojecten en aan het dagelijks beheer en onderhoud. Om deze visie in de praktijk gestalte te geven, zijn ambities en projecten en acties benoemd. Het beleidsplan stelt hier kaders voor en geeft input aan andere (beleids)plannen, legt de basis voor de groen-blauwe inbreng in ruimtelijke projecten en legt de uitgangspunten voor inrichting, beheer en gebruik vast. De visie en ambities van het beleidsplan hebben betrekking op àl het groen en water binnen de gemeente, dus zowel gemeentelijk als particulier. Als het gaat om de uitwerking naar projecten en acties richt het beleidsplan zich op de gemeentelijk eigendommen.
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont de Visiekaart Groen-blauwe structuren. Voor de planlocatie geldt dat het zuidelijke deel, gelegen aan het Oegstgeesterkanaal, is aangeduid als: 'Hoofdgroenstructuur - bestaand - derden'. De ambitie van de gemeente is om dit groen te koesteren en/of versterken. Met de beoogde ontwikkeling wordt recht gedaan aan het groen aan het Oegstgeesterkanaal. In de verbeelding van dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'Groen' opgenomen. Hiermee wordt de groene uitstraling van de noordoever van het Oegstgeesterkanaal geborgd.
Ook worden er watergangen aangelegd ter verbinding van de boothuizen met het kanaal. Ter compensatie wordt groen aangelegd. Aan de randen van de planlocatie die grenzen aan het water worden natuurvriendelijke oevers aangelegd.
afbeelding
Conclusie
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt geborgd dat de oever van het Oegstgeesterkanaal en de Haarlemmertrekvaart in het plangebied een groene uitstraling houdt.

4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De artikelen 7.16 tot en met 7.20aWm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018 en ECLI:NL:RBOBR:2017:3537, 29 juni 2017) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject dienen verschillende zaken afgewogen te worden. In dit geval wijkt het beoogde gebruik niet significant af van het bestaande gebruik.
Inmiddels zijn er ook een aantal uitspraken die zicht geven op de mogelijke ondergrens voor het aantal woningen, waaronder geen sprake meer is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld onder D 11.2 van onderdeel D uit de bijlage van het Besluit m.e.r. Enkele voorbeelden zijn: ECLI:NL:RVS:2020:729 (realisatie van 12 woningen na sloop van eenschool in stedelijk gebied); ECLI:NL:RBGEL:2023:728 (de bouw van 5 grondgebonden woningenin het stedelijk gebied van Arnhem).
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals beschreven in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desalniettemin zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in dit hoofdstuk in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van bodem en het grondwater geschikt is of geschikt te maken is voor het beoogde gebruik (wonen) is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Stantec, d.d. 24 april 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat uit zwak humeus en zwak siltig zand. Plaatselijk is een zwak siltige veenlaag aangetroffen. Tijdens het bodemonderzoek is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In het opgeboorde materiaal van de boven- en ondergrond is geen bodemvreemde bijmenging aangetroffen. Daarentegen is onder het klinkerpad een laag kolengruis, sintels en slakken aangetroffen en is onder het grindpad een laag menggranulaat waargenomen. In de zandige bovengrond is plaatselijk een licht verhoogde gehalte kwik aangetoond. In de venige ondergrond van 1,0 tot 1,5 m-mv is een licht verhoogde gehalte kobalt gemeten. In de zandige ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties gemeten.
Vervolgonderzoek of sanerende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht. Er is geen melding in het kader van de Wbb noodzakelijk. Tevens is het opstellen van een V&G plan voor bodemgerelateerde werkzaamheden niet noodzakelijk.
Conclusie
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. De bodem wordt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.2 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van twaalf woningen. Gezien de kleinschaligheid is het project aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De concentraties over 2021 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 16,8 μg/m³ PM10, 8,8 μg/m³ PM2,5 en 16,4 μg/m³ NO2. Er wordt niet voldaan aan de aangescherpte WHO-advieswaarden. Hierbij dient vermeld te worden dat deze waarden dermate streng zijn dat ze momenteel nergens in Nederland worden gehaald. Op basis van het Schone Lucht Akkoord wordt gestreefd naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij wordt toegewerkt naar de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030. Wel wordt er ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB. Voor een buitenstedelijke weg geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB.
Planspecifiek
Wegverkeerslawaai
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geluidsgevoelige objecten binnen de onderzoekszone van de Haarlemmertrekvaart, de Abtspoelweg, de Oranje Nassaulaan en de President Kennedylaan mogelijk. Derhalve is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Tideman, d.d. 10 november 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2).
De geluidbelasting op de grens van het bouwplan bedraagt maximaal 57 dB na aftrek van 5 dB op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Er kan een hogere waarde worden verleend van maximaal 57 dB voor zes appartementen en 55 dB voor één woning waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Voor de verdere ontwikkeling van deze locatie dient een hogere waarde procedure te worden opgestart waarbij een hogere waarde wordt vastgesteld voor deze woningen. Meer specifiek moeten de volgende hogere waarden worden vastgesteld:
1x 55 dB voor kavel 6 ten gevolge de Haarlemmertrekvaart;
6x 57 dB voor kavel 7 ten gevolge de Haarlemmertrekvaart;
Er geldt de voorwaarde dat de benodigde gevelisolatie gelijk moet zijn aan het verschil tussen de werkelijke geluidbelasting en het niveau van 33 dB.
De geluidwering van de woningen is nog niet onderzocht. In een afzonderlijk akoestisch onderzoek wordt inzichtelijk gemaakt dat kan worden voldaan aan de vereiste geluidwering. Overeenkomstig het gemeentelijke geluidbeleid van 4 maart 2019 moet er akoestische compensatie plaatsvinden. Dit kan door extra gevelwering met 3 dB en extra contact- en luchtgeluidisolatie van 5 dB tussen de appartementen onderling. Dit is vastgelegd in een voorwaardelijke verplichting.
Spoorweglawaai
Het plan ligt op een afstand van 610 meter van de spoorweg Leiden Amsterdam ten oosten van de locatie. Het plan is gelegen buiten de zone van deze spoorlijn. Derhalve is een akoestisch onderzoek spoorweglawaai niet benodigd.
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen in de buurt van geluidgezoneerde bedrijventerreinen als bedoeld in Wgh. In het kader van het bedrijven en milieuzonering is wel gekeken naar de geluid van de omliggende bedrijven. Dit is behandeld in toelichting paragraaf 4.2.4.
Luchtverkeerslawaai
In toelichting paragraaf 3.1.4 is aandacht voor het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Hieruit volgt dat er op de planlocatie sprake is van luchtverkeergeluid. Ganzeneiland ligt binnen de 48 en 49 Lden contour van Schiphol. Uit de berekening van het gecumuleerde niveau van wegverkeerslawaai en luchtvaartlawaai
blijkt dat het aandeel luchtvaartlawaai is te verwaarlozen ten opzichte van wegverkeerslawaai. De provincie Zuid-Holland heeft de beleidsregel ‘Wonen en Vliegen 20 Ke-contour Schiphol’ vastgesteld. In deze beleidsregel is vastgelegd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de plicht die volgt uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Er moet blijken dat de initiatiefnemer zich realiseert dat er geluidhinder vanwege luchtverkeer op zal treden. Initiatiefnemer zal de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen hierover tijdig en juist informeren.
Conclusie
Uit het bovenstaande blijkt dat voor meerdere woningen hogere waarden dienen te worden vastgesteld. De procedure voor het vaststellen van een hogere waarden besluit zal parallel aan het vaststellen van het bestemmingsplan gevoerd worden.

4.2.4 Milieuzonering

Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een rustige woonwijk.
In de directe omgeving zijn geen bedrijven gevestigd en toegestaan. Derhalve kan geconstateerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen in het plangebied en dat milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden in hun mogelijkheden en bedrijfsvoering.

4.2.5 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland
Het bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland geeft invulling aan de keuzes die mogelijk zijn bij externe veiligheid. Uitgaande van de principes 'scheiden' en 'clusteren' bepaalt deze visie dat risicobedrijven moeten worden geclusterd op daarvoor aangewezen bedrijventerreinen, die goed ontsloten zijn. Daarmee blijft het verdere gebied gevrijwaard van (nieuwe) risico’s. De verantwoording van het groepsrisico is in deze visie geoperationaliseerd met het zogenaamde stoplichtmodel: een laag GR (groen) betekent in beginsel een 'ja', een relevant GR (geel) betekent een 'ja', mits er voldoende maatregelen kunnen worden getroffen om de veiligheid te bevorderen en een hoog GR (oranje) betekent een 'nee', tenzij aan een aantal strikte voorwaarden wordt voldaan. De grens tussen het gele en het oranje gebied is de door de wetgever vastgestelde oriëntatiewaarde.
Het bestuurlijk kader vereenvoudigt de verantwoording groepsrisico, omdat deze de meeste aspecten van de verantwoordingsplicht dekt. In de verantwoording kan dan naar dit bestuurlijk kader worden verwezen.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd.
afbeelding
Uitsnede risicokaart, plangebied rood omkaderd (bron: Atlas Leefomgeving)
Risicovolle inrichtingen
Uit de risicokaart valt af te lezen dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
De bovenstaande risicokaart toont aan dat er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen plaatsvindt.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Hoogspanningsleiding
Aan de zuid-westzijde van het plangebied is een hoogspanningsleiding aanwezig, blauwe lijn op de bovenstaande afbeelding. Het betreft een zogenaamde 150 kV leiding. In paragraaf 4.8 wordt hier nader op ingegaan.
Conclusie
Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.3 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem of in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerprogramma 2022 - 2028
Voor de planperiode 2022 - 2028 is het waterbeheerprogramma (WBP6) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028. In het WBP zijn voor een aantal onderdelen verschillende doelen geformuleerd. Het gaat daarbij in hoofdlijnen om het volgende:
  1. Waterveiligheid: Rijnland beschermt het beheergebied, de inwoners en bedrijven tegen overstromingen vanuit zee, de rivieren en het regionale watersysteem.
  2. Voldoende water: Samen met de omgeving zorgt Rijnland voor voldoende water. Niet te veel, niet te weinig, maar precies genoeg voor inwoners, bedrijven en natuur.
  3. Schoon water: Rijnland zorgt voor een goede ecologische en chemische waterkwaliteit, afgestemd op de verschillende functies en versterkt de biodiversiteit.
  4. Waterketen: Rijnland zuivert afvalwater van huishoudens en bedrijven. Hiermee draagt het waterschap bij aan een goede volksgezondheid, een goede waterkwaliteit en een gezonde leefomgeving.
  5. Rijnland duurzaam: Samen met de omgeving zet Rijnland in op duurzaam werken door de kringloop van water, energie en grondstoffen zoveel mogelijk te sluiten
  6. Rijnland klimaatadaptief: Rijnland maakt het beheergebied klimaatadaptief door de inrichting van de omgeving aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering.
  7. Financiën: Rijnland voert een financieel beleid dat betaalbaar en volhoudbaar is, maar ook uitvoerbaar en uitlegbaar.
Het watersysteem is niet de verantwoordelijkheid van Rijnland alleen. Ook inwoners, bedrijven, overheden en andere organisaties hebben er invloed op en zijn dus medeverantwoordelijk. Denk bijvoorbeeld aan woningbouw, dempen of graven van watergangen of activiteiten waarbij stoffen vrijkomen die de waterkwaliteit beïnvloeden. Rijnland zorgt ervoor dat ook anderen doen waar ze verantwoordelijk voor zijn. Daarvoor geven ze voorlichting en advies, verlenen ze vergunningen en controleren ze of iedereen zich aan de afspraken houdt.
Rijnland staat initiatieven zoveel mogelijk toe, vanuit het principe 'ja, tenzij' dat ze sinds 2015 hanteren. Door minder regels en meer ruimte voor initiatieven voldoet Rijnland aan één van de belangrijkste uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet.
Keur 2020 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • het onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak: vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. Bij een toename van meer dan 5.000 m2 moet in 24 uur minimaal 90 millimeter neerslag geborgd kunnen worden. Daarbij moet, indien redelijkerwijs mogelijk, minimaal 20 millimeter in de bodem opgevangen worden.
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Planspecifiek
Watercompensatie
Een groot deel van het plangebied is in de huidige situatie onverhard. Met de beoogde ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van dezelfde inrit als waarvan in de huidige situatie van gebruik gemaakt wordt. Aangezien er met de beoogde ontwikkeling zes vrijstaande woningen en zes appartementen worden gerealiseerd zal er in de beoogde situatie sprake zijn van een toename in verhard oppervlak van meer dan 500 m². Bij een toename aan verharding tussen de 500 m² en 5.000 m² dient 15% van de toename in verharding gecompenseerd te worden. Met de beoogde ontwikkeling wordt 870 m² aan extra water gerealiseerd. Dit betekent dat er ruimte is voor het toevoegen van ruim 5.000 m² aan verharding. Met de beoogde ontwikkeling zal fors minder dan 5.000 m² aan verharding worden toegevoegd. Daarmee wordt voldaan aan de eisen van het hoogheemraadschap voor watercompensatie.
Afvoer
Het afvalwater en het hemelwater worden gescheiden afgevoerd. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem en verder afgevoerd via het oppervlaktewater. Het afvalwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd.
Waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een waterkering die is opgenomen in de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland. Er hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden met waterkeringen.
Natuurvriendelijke oevers
Het plan voorziet in de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft hierover aangeven dat deze oevers op eigen terrein moeten worden aangelegd. Het legger profiel kent geen 'overruimte'. De aangelegen waterweg is een vaarweg voor o.a. de beroepsvaart. Daarmee is het van belang dat het kanaalprofiel intact blijft. Ook de diepgang is daarmee van belang. Afslag van materiaal moet daarmee voorkomen worden. Onder de waterlijn moet beschoeiing in stand gelaten worden om afkalving te voorkomen.
Klimaatadaptatie
Convenant Klimaatadaptief Bouwen Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland heeft een bouwopgave van 100.000 nieuwe woningen tot 2025. Deze grote bouwopgave biedt de kans om deze woningen klimaatbestendig te ontwikkelen en hiermee schade of duurdere herstelmaatregelen in de toekomst te voorkomen. De provincie heeft daarom in 2018 procesafspraken gemaakt met overheden, organisaties en marktpartijen in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Het doel van het convenant is het verminderen van wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Bestuurlijke afspraken en een minimale programma van eisen (PvE) zijn vastgelegd in het Convenant Klimaatadaptief bouwen - Provincie Zuid-Holland. Rijnland is medeondertekenaar en spant zich daarom ook in het convenant te effectueren.
Klimaatkaart
Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en drogere zomers. De kans op wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress neemt toe. De Klimaatatlas is een verzameling van plattegronden, die precies laten zien welke gevolgen van klimaatverandering er spelen in ons gebied, en waar dan precies. De Klimaatatlas draagt in grote mate bij aan ‘weten’. Alleen als we weten welke gevolgen de klimaatverandering hier heeft, kunnen we ons gebied daadwerkelijk klimaatbestendiger inrichten. De klimaatatlas kunt u vinden op: https://rijnland.klimaatatlas.net/.
Stresstest
Alle gemeenten in Nederland moeten voor 2020 een klimaatstresstest doen om knelpunten op het gebied van wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen in kaart te brengen. Dat staat in het zogenoemde Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie.
De kern van het deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en water robuust is ingericht. Overheden gaan ervoor zorgen dat schade door hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen zo min mogelijk toeneemt en letten daarop bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van bestaande bebouwing, vervanging van rioleringen en wegonderhoud.
Waterbewustzijn
In het verlengde van het bovenstaande is de verdere ontwikkeling van het waterbewustzijn op de verschillende niveaus wenselijk. Niet alleen uit oogpunt van wateroverlast, droogte en biodiversiteit maar ook vanwege leefklimaat en economische belangen.
Waterbewustwording kan je op verschillende manieren stimuleren, zoals:
  • Zichtbare waterelementen, zoals:
    - Open goten;
    - Wadi’s;
    - Bovengrondse waterkratten;
    - Grondwatermeters;
    - Etc.
  • De buurt en toekomstige bewoners betrekken bij het ontwerpen van de omgeving. Dit geeft een bepaald verantwoordelijkheidsgevoel en eigenaarschap (want ze hebben er zelf aan bijgedragen).
Water hergebruiken binnenshuis stimuleren.
Conclusie
Gezien het voorgaande zijn er geen belemmeringen zijn voor het aspect water. Er dient geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit dit aspect.

4.4 Verkeer En Parkeren

4.4.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Om de toename van het aantal verkeerbewegingen door de beoogde ontwikkeling in beeld te brengen is door Goudappel een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd (Goudappel, 21 oktober 2023, bijlagen bij toelichting, bijlage 3). Op basis van kencijfers komt Goudappel tot de conclusie dat op een werkdag de verkeersgeneratie 103 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal bedraagt. Tijdens het drukste spitsuur bedraagt de verkeersgeneratie circa 10 motorvoertuigbewegingen (aankomst + vertrek): een effect wat verkeerskundig nagenoeg niet merkbaar zal zijn in de praktijk.
Om de effecten voor het nabijgelegen kruispunt in beeld te brengen is aan de hand van de Methode Harders een kruispuntberekening uitgevoerd voor het drukste ochtend- en avondspitsuur. Uit deze berekening blijkt dat er sprake is van een acceptabele doorstroming tijdens beide maatgevende spitsuren. Het aspect verkeer staat niet in de weg aan de beoogde ontwikkeling. De verkeerstoename is beperkt en inpasbaar op het bestaande verkeersnetwerk.
In de huidige situatie is de planlocatie al ontsloten met de Haarlemmertrekvaart. Een nadere uitwerking van de ontsluiting van het plangebied op de Haarlemmertrekvaart zal in het vervolg verder uitgewerkt worden in samenwerking met de gemeente en de provincie. Dit geldt ook voor het langzaam verkeer (fiets en voetganger).

4.4.2 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Oegstgeest heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in de Parkeernota 2021 gemeente Oegstgeest. De parkeernota van de gemeente Oegstgeest gebruikt de gemiddelde normen zoals deze in de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren worden gehanteerd.
Planspecifiek
Het plangebied behoort volgens de Parkeernota Oegstgeest (2021) tot de zone 'rest bebouwde kom' en 'sterk stedelijk'. In onderstaande tabel zijn de parkeernormen berekend. Voor de bootloods is gebruik gemaakt van de kengetallen voor een jachthaven omdat er voor een bootloods geen parkeernorm bestaat.
Type woning Aantal woningen/ ligplaatsen Parkeernorm per aantal Totale parkeernorm
Koop, huis, vrijstaand 6 2,1 12,6
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl.
sociale huur)
6 1,3 7,8
Ligplaatsen 3 0,6 1,8
Totaal - - 22,2 (afgerond 23)
Zoals de bovenstaande tabel laat zien bedraagt de parkeerbehoefte van de locatie afgerond 23 parkeerplaatsen. Met de beoogde ontwikkeling worden 26 parkeerplaatsen gerealiseerd. Voor de villa's geldt dat er twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd (12 in totaal). Bij de appartementen en het boothuis worden in totaal 14 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd.
Daarmee kan geconcludeerd worden dat er met de beoogde ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden en dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd (Van der Goes en Groot, d.d. 15 december 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4).
Beschermde soorten
Uit het onderzoek volgt dat het onderzoeksgebied in potentie geschikt is voor beschermde soorten amfibieën, grondgebonden zoogdieren, vogels en vleermuizen. Negatieve effecten van de plannen op beschermde soorten (indien aanwezig) zijn niet uit te sluiten. Het gaat om (algemene) gebouw- en boombewonende soorten vleermuizen (Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, grootoorvleermuis, watervleermuis en Laatvlieger) en enkele vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest (Sperwer, Boomvalk en Ransuil).
Door Van der Goes en Groot is nader onderzoek uitgevoerd naar de betreffende soorten (Van der Goes en Groot 11 oktober 2023). Uit onderzoek blijkt dat in het plangebied er geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voorkomen. In het plangebied kunnen wél broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig.
In het plangebied zijn alleen langsvliegende en foeragerende vleermuizen waargenomen. Verblijfplaatsen van vleermuizen konden niet worden vastgesteld in het plangebied. Het foerageergebied voor vleermuizen binnen het plangebied maakt slechts een klein deel uit van een veel groter foerageer-gebied en is geen ‘essentieel’ deel van het leefgebied. De vleermuizen kunnen derhalve uitwijken.
Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Aanwezige bomen
Door Boomtotaalzorg is ook een inventarisatie rapportage opgesteld voor de aanwezige bomen (Boomtotaalzorg 14 november 2023). In het plangebied zijn 213 bomen ingetekend en beoordeeld. Over het algemeen is de conditie van de bomen redelijk en de kwaliteit matig. Het grootste deel van de geïnventariseerde bomen groeit dicht op elkaar, staat gedeeltelijk in een bosschage en is niet specifiek behoudens waardig. Er is 1 grotere en oudere behoudens waardige beuk aangetroffen (boomnummer 29) geadviseerd wordt deze te behouden, indien mogelijk. Daarnaast zijn er 4 watercypressen die weliswaar niet een grote ecologische waarde hebben maar wel beeldbepalend zijn voor de locatie. Het zijn relatief grotere oudere bomen die mogelijk ingepast kunnen worden in het ontwerp. Er staan twee beuken met een goede groeivorm die de potentie hebben om mooie grote bomen te worden indien deze genoeg ruimte kunnen behouden. Deze kunnen indien mogelijk worden ingepast en zijn tevens potentieel verplantbaar.
In de verdere uitwerking wordt onderzocht hoe en welke bomen behouden kunnen worden.
Gebiedsbeschermende en overige natuurwetgeving
Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden is, buiten eventuele indirecte gevolgen door toegenomen stikstofemissie, op voorhand uit te sluiten dat beschermde gebieden onder de Wnb of andere (provinciaal) beschermde of aangewezen gebieden, direct beïnvloed worden door de plannen. Het geplande project leidt tot verhoogde emissie van stikstof. Derhalve is er voor de ontwikkeling een stikstofberekening uitgevoerd (Van der Goes en Groot, 14 november 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5).
Uit de stikstofberekening volgt dat de maximale projectbijdrage van de aanleg en het gebruik van de gebouwen 0,00 mol/ha/jaar is op de meest dichtbijgelegen stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.
Zorgplicht
Voor alle in het wild levende soorten en hun leefomgeving geldt de zorgplicht. Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren:
  • Alle aanwezige bebouwing, vegetatie of bodemmateriaal kan gefaseerd verwijderd worden. Dit geeft bodem bewonende dieren de kans om het plangebied te ontvluchten en een alternatief leefgebied te benutten in de omliggende omgeving.
  • Ontzie groenvoorzieningen zoveel mogelijk tijdens de werkzaamheden en het (tijdelijk) opslaan van machines en materialen. Gebruik zo klein mogelijke werkbreedtes en probeer dezelfde bouwwegen voor zowel aanvoer als afvoer te gebruiken.
  • Bij ecologisch gevoelige werkzaamheden kan richting te behouden leefgebied van fauna gewerkt worden zodat dieren niet ingesloten raken en een grotere kans hebben het werkgebied te ontvluchten.
  • Het verwijderen van groen kan zoveel mogelijk beperkt worden of na de werkzaamheden kan nieuw groen aangeplant worden op dezelfde locaties als waar groen verwijderd wordt. Houd bij werkzaamheden rondom groenvoorzieningen een zo smal mogelijke werkbreedte aan.
  • Bij ecologisch gevoelige werkzaamheden kan zoveel mogelijk van bestaande paden gebruik gemaakt worden of kunnen nieuw gecreëerde paden herhaaldelijk gebruikt worden om insporing en potentiële verstoring van dieren en planten te beperken.
  • Bij de sloop- en bouwwerkzaamheden moet voorkomen worden dat ’s nachts met sterke bouwverlichting wordt gewerkt.

4.6 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is een archeologisch onderzoek vereist als de bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm onder het maaiveld zijn. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is een archeologisch onderzoek vereist als de bodemingrepen groter dan 250 m² en dieper dan 50 cm onder het maaiveld zijn. Met de beoogde ontwikkeling zullen de onderzoeksgrenzen overschreden worden. Derhalve is er voor de beoogde ontwikkeling een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Transect, kenmerk: 22060032, d.d. 1 maat 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6).
Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied zich op een strandwal bevindt dat in het Neolithicum gevormd is. Voor deze gronden geldt een middelhoge archeologische verwachting. In het westen van het plangebied wordt de top van de strandwal onder een laag veen verwacht. In het midden en oosten van het plangebied wordt de top aan het maaiveld verwacht, maar is deze door de aanleg van een zanderijdek mogelijk verstoord. De middelhoge verwachtingswaarde hangt met name samen met de ligging van het plangebied op de top van een strandwal, die vanwege de oorspronkelijk hoge en droge ligging aantrekkelijk is geweest voor (pre-)historische bewoning. Uit het bureauonderzoek valt echter ook af te leiden dat het plangebied ontzand kan zijn ten behoeve van de teelt van bloembollen, waar op het naastgelegen perceel sprake van is. In het verleden overstoven en dieper begraven archeologische niveaus kunnen nog wel aanwezig zijn.
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek blijkt dat het plangebied op de flank van een strandwal ligt. Doordat de strandafzettingen in het oosten en zuiden hoger liggen is hier geen intacte veenlaag op aangetroffen. Ook is in de top geen humeus niveau aanwezig. De top van de ondergrond bestaat in het gehele plangebied uit een laag omgewerkte grond. Mogelijk is deze laag gevormd ten behoeve van de bollen- en kruidenteelt. Op basis van deze resultaten is de archeologische verwachting in het plangebied bij te stellen. In het westen van het plangebied worden archeologische resten uit de periode Neolithicum-Middeleeuwen in de top van de strandafzettingen direct onder het veen verwacht. De middelhoge verwachting op resten uit deze periodes uit het bureauonderzoek is bevestigd. In het oosten en zuiden van het plangebied is vanwege het ontbreken van humeuze niveaus in het strandzand, een lage archeologische verwachting op resten uit de periode Neolithicum-Middeleeuwen vastgesteld. Voor de periode Nieuwe Tijd geldt in het gehele plangebied een lage archeologische verwachting, aangezien de top van de ondergrond uit omgewerkte grond bestaat.
Er wordt geadviseerd in het noordwesten van het plangebied een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren op de bouwvlakken waar bodemwerkzaamheden dieper dan 150 cm onder het maaiveld. Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een karterend booronderzoek (IVO-K) om de aan of afwezigheid van een vindplaats in de top van de strandafzettingen vast te stellen. Voor het overige deel van het plangebied worden geen aanvullende maatregelen geadviseerd. Op het moment dat onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11, deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Oegstgeest).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Voor de gronden in het noorden van het plangebied wordt in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan een middelhoge archeologische waarde opgenomen. Hier geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 150 cm onder het maaiveld aanvullend archeologisch onderzoek dient plaats te vinden.

4.7 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. De rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten in de omgeving worden niet negatief beïnvloed door het plan. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle (landschaps)elementen aanwezig in of nabij het plangebied. Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit het aspect cultuurhistorie.

4.8 Kabels En Leidingen

Bovengrondse hoogspanningskabels brengen risico's met zich mee in de omgeving van woningen. In de omgeving van hoogspanningskabels bestaat voor bewoners een licht verhoogde kans op gezondheidsproblemen. Er is ten aanzien van de gezondheidsrisico's geen wet- of regelgeving vastgesteld. De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 microTesla. Deze norm wordt in Nederland op maaiveldniveau nergens overschreden. Vanuit het voorzorgbeginsel, heeft het rijk geadviseerd om nieuwe situaties waarbij kinderen (tot 15 jaar) worden blootgesteld aan magneetveld hoger dan 0,4 microTesla (jaargemiddelde) zoveel mogelijk, te vermijden.
Planspecifiek
In het zuidwestelijke deel van het plangebied bevindt zich een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 150 kV. Deze hoogspanningslijn heeft een indicatieve zone van 27,5 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn (55 meter in totaal). De onderstaande afbeelding toont de hoogspanningsverbinding (de blauwe lijn) binnen het plangebied.
afbeelding
Uitsnede risicokaart, plangebied rood omkaderd (bron: Atlas Leefomgeving)
Voor deze hoogspanningsverbinding geldt een zakelijk rechtstrook van 27,5 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn. Binnen de zakelijk rechtstrook is in beginsel geen bebouwing toegestaan. De zakelijk rechtstrook is opgenomen op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan. De afstand van de beoogde woningen tot aan de hoogspanningsverbinding bedraagt meer dan 27,5 meter. Binnen deze zone wordt wel een boothuis aangelegd. Aangezien het boothuis niet als woning zal fungeren zal er geen sprake zijn van langdurig verblijf binnen de magneetveldzone.
In de Atlas leefomgeving is een rekenafstand van 2*65 meter opgenomen. Binnen deze afstand wordt geadviseerd onderzoek te doen naar het mogelijk voorkomen van elektromagnetische straling boven het jaargemiddelde. Voor de beoogde ontwikkeling is door Shielding Technologies een onderzoek naar de elektromagnetische straling gedaan (Shielding Technologies, d.d. 5 december 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 7). Op de locaties hebben metingen plaatsgevonden om te kijken hoe hoog de magneetveldzone op de planlocatie is. Op basis van de veldmetingen kan geconcludeerd het magneetveld ter plaatse van de planlocatie niet hoger is dan 0.4 microtesla. Uit het onderzoek blijkt dat de internationale grenswaarden, het aanbevolen maximum door de Commissie voor de Mileueffectrapportage en de woonbiologische grenswaarden niet worden overschreden op 1 meter boven maaiveld.
Derhalve vormt de hoogspanningsverbinding geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Duurzaamheid

Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 49 % reductie van de CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990. In 2030 dient verder de bijdrage van duurzame energie 32 % van het totale energieverbruik te zijn. In 2050 moet de energievoorziening bijna helemaal duurzaam en CO2-neutraal zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 40 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 werd de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2021 moeten gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Deze eisen vervangen de EPC. De eisen houden in dat nieuwe woningen (bijna) energieneutraal gebouwd moeten worden. De BENG kijkt naar de energie prestatie van een gebouw aan de hand van de drie energieprestatie-indicatoren:
  1. de energiebehoefte indicator;
  2. de primaire fossiele energie-indicator; en
  3. het aandeel hernieuwbare energie.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
De Milieuprestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Oegstgeest heeft haar beleid met betrekking tot duurzaam bouwen verwoord in het beleidsdocument 'De toekomst is nu; duurzaam Oegstgeest' (vastgesteld op 1 juni 2017) en de uitvoeringsagenda 'Impuls Duurzaam Oegstgeest' (vastgesteld op 18 december 2018). In het beleidsdocument is aandacht voor op ontwikkelingen waarmee de gemeente te maken heeft en krijgt. Dit zijn ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving, zoals klimaatverandering, energietransitie en circulaire economie, en ontwikkelingen in de relatie tussen gemeenten in de omgeving. Voor haar toekomstbestendigheid heeft de gemeente de volgende ambities:
  • Energietransitie: in 2050 is Oegstgeest als gemeenschap energieneutraal.
  • Klimaatadaptatie: vanaf 2020 werkt Oegstgeest klimaatbestendig. Vanaf 2050 is Oegstgeest een klimaatbestendig dorp en voldoende waterrobuust.
  • Circulaire economie: de gemeente streeft een economie na waarbij beschikbare grondstoffen zo lang mogelijk in de keten blijven en reststromen zo hoogwaardig mogelijk worden hergebruikt.
De ambities worden uitgewerkt en geconcretiseerd in de uitvoeringsagenda.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft verschillende raakvlakken met de duurzaamheidsambities van de gemeente Oegstgeest. Navolgend is per ambitie aandacht voor deze relatie:
  • Energietransitie: de beoogde woningen worden volgens de wettelijke duurzaamheidseisen gebouwd en daarmee niet aangesloten op het gasnet. Met extra isolatie en door om een slimme manier gebruik te maken van bezonning kan energie bespaard worden.
  • Klimaatadaptie: bij de inrichting van het buitenterrein is aandacht voor klimaatadaptie. Onder meer de aanwezigheid van relatief veel groen en water en minder verharding en bebouwing toe te passen wordt hittestress beperkt. Groen en water hebben waterbergend vermogen en maken het gebied beter in staat om neerslagpieken op te vangen.
  • Circulaire economie: het gebruik van duurzame materialen bij de bouw van de woning en de inrichting van het buitenterrein draagt bij aan een circulaire economie. Bij de inzameling van afval is het beleid van de gemeente leidend. Hierin is opgenomen dat het doel is vanaf 2023 minimaal 75% van het aangeboden afval gescheiden in te zamelen en vanaf 2023 de hoeveelheid restafval te reduceren tot maximaal 100 kg per inwoner per jaar.

5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (bij elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (afhankelijk van het bestemmingsplan);
  • nadere eisen (afhankelijk van het bestemmingsplan);
  • afwijken van de bouwregels (afhankelijk van het bestemmingsplan);
  • specifieke gebruiksregels (afhankelijk van het bestemmingsplan);
  • afwijken van de gebruiksregels (afhankelijk van het bestemmingsplan);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (afhankelijk van het bestemmingsplan).

5.4 Wijze Van Bestemmen

Navolgend worden per artikel de belangrijkste aspecten beschreven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn opgenomen voor de bescherming van de groene strook gelegen aan de oevers van het Oegstgeesterkanaal en het Haarlemmertrekvaart, overeenkomstig met het NvU en het amendement. Voor de gronden met de bestemming 'Groen' wordt het bouwen van gebouwen uitgesloten.
Tuin
Aan de binnenzijde van het plangebied, grenzend aan de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' wordt de bestemming 'Tuin' opgenomen. De binnen de bestemming 'Tuin' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de voor- en zijtuinen en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, toegangspaden, terrassen en waterpartijen.
Verkeer - Verblijfsgebied
In het midden van het plangebied wordt de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor verblijfsgebied met (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten en de bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, water, parkeer-, speel- en nutsvoorzieningen en elektrische laadpalen.
Water
Binnen het plangebied wordt voor de te graven watergangen voor de boothuizen in het plangebied de bestemming 'Water' opgenomen.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend ter plaatse van de woningen. Binnen deze bestemming zijn woningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan, maar ook parkeervoorzieningen en groen. Woningen moeten binnen de aangegeven bouwvlaken worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogten en het woningtype (vrijstaand en aaneengebouwd) zijn aangegeven op de verbeelding.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' is toegekend aan de gronden die, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg het beheer en onderhoud van een bovengrondse hoogspanningsverbinding.
Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is toegekend aan de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. De locatie is gebaseerd op het uitgevoerde archeologisch onderzoek. Hieruit blijkt dat het noordwestelijke deel van het plangebied over een archeologische verwachtingswaarde beschikt. Voor werkzaamheden die dieper reiken dan 150 cm dient archeologisch onderzoek plaats te vinden. De rest van het plangebied heeft geen archeologische verwachtingswaarde.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op het overschrijden van bouwgrenzen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om af te wijken van hetgeen dat is bepaald in het bestemmingsplan.
Overige regels
In dit artikel is bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden, waarbij wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid (Parkeernotitie Oegstgeest of de opvolger daarvan).
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.

6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten. In deze overeenkomst worden het gemeentelijk kostenverhaal en de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologische kader kan veroorzaken, geregeld.
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
Er hebben meerdere informatebijeenkomsten plaatsgevonden om de onwonenden goed te informeren over de beoogde ontwikkeling. Op 4 en 5 juli 2023 zijn initiatiefnemers en de gemeente in gesprek gegaan met meerdere omwonenden. Tijdens deze informatieavonden is de beoogde ontwikkeling nader toegelicht en was er ruimte voor omwonenden om vragen te stellen. Er is geluisterd naar de opmerkingen van de omwonenden en het ontwerp is hierop op verschillende delen aangepast.
Op 13 november 2023 heeft er een inloopavond plaatsgevonden om de omwonenden nogmaals te informeren over de beoogde ontwikkeling. Tijdens de bijeenkomst is via panelen informatie verstrekt over de verdere uitwerking van het ontwerp, mogelijkheden voor het inrichten van het groen en de planning en het proces van de ontwikkeling. Aanwezigen konden persoonlijk in gesprek met de betrokken professionals om hun vragen te stellen ter verduidelijking. De sfeer tijdens de bijeenkomst was prettig. Omwonenden geven veelal aan positief te zijn over de wijzigingen ten opzichte van de vorige plannen. Ook de mogelijkheid om mee te denken over de inrichting van de groene randen werd op prijs gesteld. Daarnaast hebben omwonenden aandachtspunten met betrekking tot een aantal onderwerpen van de ontwikkeling gedeeld met de aanwezige ontwikkelaars, architect en landschapsarchitect.

7.2 Overleg En Inspraak

In het kader van het vooroverleg is reactie ontvangen van het Hoogheemraadschap van Rijnland, Veiligheidsregio Hollands Midden, gemeente Teylingen en Tennet. De laatste twee instanties hebben aangegeven dat het plan niet leidt tot aan- of opmerkingen.
De aandachtspunten voor het plan zoals aangegeven door het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn verwerkt in de waterparagraaf. Deze opmerkingen zag in hoofdzaak op de inrichting van de beoogde natuurvriendelijke oevers. Rekening moet gehouden worden met het behoud van het kanaalprofiel en de oevers moeten in stand gehouden en onderhouden worden om afslag te voorkomen. Bij de aanvraag van de 'Watervergunning' worden deze zaken getoetst.
Daarnaast is ook een meer algemene reactie van het Hoogheemraadschap van Rijnland ontvangen. Deze reactie bevat tekstvoorstellen welke in de plantoelichting zijn opgenomen. Op verzoek is ook een generieke gebruiksregel opgenomen voor waterberging indien het totaal aan nieuwe verharding binnen het plangebied boven de 5.000 m2 komt.
De Veiligheidsregio Hollands Midden vraagt aandacht voor de bochtstralen in het plangebied. Deze zijn nog niet bekened maar geadviseerd wordt deze te laten voldoen aan de eisen vanuit het beleidsdocument Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid VRHM. Voor een goede bestrijdbaarheid geldt dat de tankautospuit zich op 10 meter vanaf de voordeur moet kunnen opstellen. Er wordt geadviseerd om de opties te onderzoeken om deze opstelplaatsen te creëren om zo de bestrijdbaarheid van de brandweer te borgen
Nabij het plangebied is geen offensieve bluswatervoorziening (brandkraan) aanwezig. Gezien de situatie, de bouw van meerdere nieuwbouwwoningen, wordt geadviseerd om een brandkraan aan te leggen met een capaciteit van 500 l/min. Open water kan dienen voor defensieve bluswaterwinning mits er een opstelplaats is waar de tankautospuit zich op kan stellen.
Nabij het plangebied is de A44 gesitueerd. De planlocatie bevindt zich binnen het effectgebied van deze transportroute van mogelijk gevaarlijke stoffen. Bij een brand in de omgeving of een toxische wolk, afkomstig van de A44, is het handelingsperspectief voor de aanwezigen schuilen binnen een bouwwerk. Bouwwerken kunnen hiervoor enige tijd bescherming bieden, mits de ramen en deuren gesloten kunnen worden en de (mechanische) ventilatie afgeschakeld kan worden. Er wordt dan ook geadviseerd om de bouwwerken te voorzien van de mogelijkheid om de ventilatie met één druk op de knop af te kunnen schakelen. Het Besluit bouwwerken leefomgeving voorziet inmiddels in deze eis.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Haarlemmertrekvaart 34 heeft van 28 december 2023 tot en met 8 februari 2024 ter inzage gelegen waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen. In deze periode zijn 2 zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn samengevat en van een antwoord voorzien in de Nota van zienswijzen. Deze nota is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.