Hofbrouckerpark
Bestemmingsplan - Gemeente Oegstgeest
Ontwerp op 04-01-2022 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Hofbrouckerpark met identificatienummer NL.IMRO.0579.BPHofbrouckerpark-ON01 van de Gemeente Oegstgeest.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw of deel van een hoofdgebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt dan wel in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten
het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van een groepspraktijk c.q. het uitoefenen van ambachtelijke − geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen − bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Tevens zijn hieronder begrepen:
- bed and breakfast;
- cateringbedrijf voorzover voedsel niet ter plaatse wordt verkocht en/of afgehaald;
- webwinkel voorzover deze geen uitstalling ten verkoop heeft en/of goederen niet ter plaatse kunnen worden afgehaald.
1.5 aan-huis-verbonden beroep
een beroep waarvan de uitoefening niet publieksgericht is en dat op kleine schaal in een woning en/of de bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 achtererf
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 3 m van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.9 afhankelijke woonruimte
een aan-, uit- of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.10 archeologisch deskundige
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties.
1.11 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een volgens de erfgoedwet gecertificeerde dienst of instelling.
1.12 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied (verwachte) voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.13 archeologische waarde
de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.
1.14 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwingspercentage
het percentage dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.16 bed and breakfast
het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikt deel van een woning gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheden, waarbij geldt dat dit ondergeschikt aan de woonfunctie plaatsvindt. Het gaat om niet-permanente bewoning en niet om huisvesting van tijdelijke of seizoenarbeiders.
1.17 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.18 bestaand gebruik
het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik van gronden en bouwwerken.
1.19 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.20 bestaande bouwwerken
bouwwerken zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan, dan wel die mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.
1.21 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.22 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.
1.24 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.25 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor de toegestane functie(s) geschikt of geschikt te maken is.
1.27 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwperceelgrens
de grens van het bouwperceel.
1.29 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.30 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.31 dakkapel
een in een schuin dakvlak aangebrachte constructie voorzien van een raampartij ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.32 dakopbouw
een toevoeging aan het hoofdgebouw door het verhogen van de nok of bovenste dakrand van het dak die het silhouet van het oorspronkelijke gebouw verandert.
1.33 deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijk persoon met specifieke kennis of commissie van personen inzake een bepaalde vakdiscipline.
1.34 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen, leasen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.35 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van commerciële diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, en bankfilialen.
1.36 eerste bouwlaag
de onderste bouwlaag, waarvan de vloer boven maaiveld is gelegen.
1.37 erfafscheiding
een bouwwerk geplaatst om de grens met de naburige percelen aan te geven en niet zijnde een natuurlijk gewas zoals een haag.
1.38 erker
een ondergeschikte uitbouw aan de voor- en/ of zijkant van een gebouw, niet zijnde een entree, grenzend aan een verblijfsruimte van het betreffende gebouw, waarvan de naar openbaar gebied gekeerde zijde en nog minimaal één andere zijde (grotendeels) transparant is.
1.39 escortbedrijf
een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersonen, die bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, aanbiedt om prostitutie te verrichten, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte worden uitgeoefend, onder andere escortservice en bemiddelingsbureaus.
1.40 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.41 gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven dan wel onder een andere woning is gesitueerd.
1.42 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie of afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.43 hoofdfunctie
een functie waarvoor het gebouw hoofdzakelijk mag worden gebruikt.
1.44 horeca
een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
- het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
- het exploiteren van zaalaccommodatie;
- het verstrekken van nachtverblijf.
1.45 kelder
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer- of dakconstructie waarvan de bovenkant, voor zover de kelder tenminste niet onder het hoofdgebouw gesitueerd is, minimaal 10 cm onder het direct aansluitende, al dan niet verharde, terrein ligt.
1.46 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, met artistieke waarde.
1.47 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, (para)medische, justitiële opvanginrichting, niet-justitiële jeugdzorg, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, zorgvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
1.48 mantelzorg
langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.49 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, elektrische laadpalen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.50 ondergeschikte horeca
het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte functie in verband met andere ter plaatse toegestane hoofdfuncties (niet zijnde horeca).
1.51 overkapping
een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
1.52 peil
- bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
- bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
- bij ligging anders dan aan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
1.53 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, dan wel onderkomens, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotisch massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.54 standplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aan bieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel het aanbieden van diensten:
- gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, wagen of tafel;
- door anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren.
1.55 stedenbouwkundige kwaliteit
de aan een gebied toe te kennen waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals de aanwezige en/of geprojecteerde infrastructuur, waaronder groenelementen, ligging, maatvoering, functie en karakter van bouwwerken in dat gebied.
1.56 verbeelding
analoge verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan Hofbrouckerpark, bestaande uit een kaart met identificatienummer NL.IMRO.0579.BPHofbrouckerpark-ON01;
digitale verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan Hofbrouckerpark, de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0579.BPHofbrouckerpark-ON01.
1.57 voorgevellijn
een aangegeven lijn, waarin of waarachter de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd, dan wel fictieve lijn gelegen in de voorgevel en het verlengde daarvan.
1.58 vrijstaand
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.
1.59 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
1.60 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.61 zorgwonen
wonen in een zorgwoning, waarbij het zorgaspect aanwezig en verzekerd is doordat cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is sprake van 24-uurs zorg;
- er is een verplichting tot het afnemen van zorg;
- de bewoners hebben een geïndiceerde zorgbehoefte krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz);
- de zorg wordt verleend in de zorgwoning of in het complex waartoe de zorgwoning behoort en er is sprake van (nagenoeg) permanent toezicht of begeleiding.
1.62 zorgwoning
een woning, waarbij het zorgaspect aanwezig en verzekerd is en die voldoet aan de voorwaarden van zorgwonen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de (bruto vloer)oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlak van een gebouw
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2.9 ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwdelen, zijnde:
- plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, met dien verstande dat de overschrijding niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
- dakkapellen met betrekking tot de goothoogte buiten beschouwing gelaten, mits de breedte van de dakkapel in het voordakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van het voordakvlak en de onderzijde van de dakkapel op minimaal 0,50 m van de dakvoet wordt gebouwd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- ter plaatse van de aanduiding 'wonen', wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen;
- zorgwonen;
- maatschappelijke voorzieningen;
- bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, water, nuts- en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 30 m² wordt gebruikt voor het aan-huis-verbonden beroep;
- degene die het aan-huis-verbonden beroep in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- door degene die het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
- voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 voor het gebruik van ruimten binnen een woning voor aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- de maximum vloeroppervlakte voor een aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteit bedraagt 40% van het vloeroppervlak van de woning;
- de aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteit mag alleen in gebouwen (binnen en buiten het bouwvlak) worden uitgeoefend;
- degene die de aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteit zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- door degene die de aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteit uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van de activiteit niet leidt tot onevenredige parkeerdruk binnen het openbaar gebied;
- de aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteit dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
- er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteit;
- ten behoeve van een bed and breakfast mogen niet meer dan 3 kamers per woning beschikbaar worden gesteld.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- (openbaar) groen, water, voet- en fietspaden, parken, inritten, (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve afvalinzameling;
- sloten, vijvers en moerassen ten behoeve van waterberging, waterafvoer en/of beheersing van de grondwaterstand;
- bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals waterhuishoudkundige, speel-, nuts-, parkeervoorzieningen en bruggen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Sport
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- sportactiviteiten en sportvoorzieningen;
- aan de toegestane voorzieningen ondergeschikte en daarmee samenhangende activiteiten zoals ondergeschikte horeca en detailhandel;
- bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, water, parkeer-, speel-, nutsvoorzieningen, voet en fietspaden en toegangswegen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde artikel 5 lid 2.1 om gebouwen ten behoeve van opslag toe te staan onder voorwaarde dat:
- de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m² per gebouw;
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1 voor het gebruik van de gronden en bouwwerken voor activiteiten die geen sportief karakter hebben, maar die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk gesteld zijn met sportactiviteiten en sportvoorzieningen.
Artikel 6 Tuin
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- de voor- en zijtuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen (woningen);
- bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, toegangspaden, terrassen en waterpartijen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 teneinde een erker te bouwen, met dien verstande dat:
- de breedte van een erker ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw bedraagt;
- de diepte, gemeten vanuit de oorspronkelijke voorgevel of de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel, niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
- het oppervlak niet meer mag bedragen dan 7 m²;
- de afstand van de voorzijde van de erker tot de voor- en zijdelingse perceelsgrens ten minste 1,5 m bedraagt;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 0,25 m boven de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw tot een maximum van 4 m.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen met doorgaande rijstroken met hoofdzakelijk een functie als gebieds- en wijkontsluiting;
- bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, water, bruggen, duikers, keerwanden, beschoeiingen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen en -paden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, (ondergrondse) afvalinzamelpunten, reclame-uitingen, geluidwerende voorzieningen, elektrische laadpalen, verlichting, verkeersregeling en abri’s.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- verblijfsgebied met (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, fiets- en voetgangerstunnels, fietsenstallingen met hoofdzakelijk een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van aangrenzende bestemmingen;
- bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, water, parkeer-, speel- en nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, elektrische laadpalen, bruggen, ontsluitingswegen, inritten, geluidwerende voorzieningen, (ondergrondse) afvalinzamelpunten en abri’s.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- waterhuishoudkundige doeleinden;
- waterberging;
- waterlopen met bijbehorende taluds;
- bermen;
- bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groenvoorzieningen, oeverbeschoeiingen en bruggen.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Wonen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen;
- de instandhouding en bescherming van bouwwerken met monumentale en/of cultuurhistorische waarden, voor zover de gronden zijn aangeduid met de aanduiding 'karakteristiek';
- bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, tuinen, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
Gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 30 m² wordt gebruikt voor het aan-huis-verbonden beroep;
- degene die het aan-huis-verbonden beroep in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- door degene die het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
- voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.
10.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 11 lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 11 lid 3 vooraf in acht zijn genomen;
- tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht voor de aan de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bepalingen van artikel 11 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 3
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 12 lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 12 lid 3 vooraf in acht zijn genomen;
- tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht voor de aan de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bepalingen van artikel 12 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- de instandhouding van waterkeringen met de daarbij behorende waterstaatswerken zoals taluds, dijken en onderhoudswegen;
- bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen van waterbouwkundige aard zoals duikers, keerwanden en beschoeiingen.
13.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mag alleen ten dienste van de bestemming als bedoeld in artikel 13 lid 1 worden gebouwd;
- gebouwen mogen niet worden gebouwd;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
15 Algemene Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen alsmede bebouwingspercentages gelden de dan aanwezige maten en percentages, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
- in geval van herbouw is het bepaalde onder a uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- ondergrondse bebouwing is ter plaatse van bovengrondse bebouwing toegestaan, tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anderszins is bepaald, met inachtneming van de volgende regels:
- ondergrondse ruimten vormen een functionele eenheid met en zijn dienstbaar aan de ter plaatse toegestane functies zoals berg- en parkeerruimten en fietsenstallingen;
- op het bouwen van ondergrondse ruimten zijn de aanduidingen op de verbeelding en de (bouw)regels van het plan op overeenkomstige wijze van toepassing, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer bedraagt dan 3,5 m beneden peil;
- in afwijking van het bepaalde in de onderdelen 1 en 2 is ondergronds bouwen ten behoeve van kelders bij (dienst)woningen toegestaan overeenkomstig de (bouw)regels van de betreffende bestemming;
- bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt:
- andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, niet zijnde erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de gronden, bouwwerken en onderkomens te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan die gronden gegeven bestemming, waaronder in ieder geval wordt gerekend:
- het gebruik van een bijgebouw voor zelfstandige bewoning;
- het gebruik van de gronden, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen, andere onderkomens of gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
- het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
- het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor, voor menselijk of dierlijk verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden, dan wel indien in hoofdstuk 2 van deze regels anderszins is bepaald;
- het gebruik van zorgwoningen als (reguliere) woningen.
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
17.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
18.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden van de regels – met een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, voor:
- afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- overschrijding van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen indien dit uit het oogpunt van een doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing gewenst is, met inachtneming van de volgende regels:
- de overschrijdingen bedragen niet meer dan 3 m;
- het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- het in geringe mate afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- vergroting van de bouwhoogten van:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 m;
- kunstobjecten tot maximaal 7 m;
- voor het bouwen van nutsvoorzieningen, indien in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen en in hoofdstuk 2 van deze regels niet anderszins is bepaald, met inachtneming van de volgende regels:
- indien het gebouwen betreft bedraagt de inhoud ten hoogste 120 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 3 m;
- indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde, betreft bedraagt de oppervlakte ten hoogste 25 m² en de bouwhoogte ten hoogste 3 m;
- voor geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van de bestemmingsgrenzen, indien bij definitieve uitmeting blijkt dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden uitgevoerd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken.
18.2 Snippergroen
Het bevoegd kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden van de regels – met een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming(en) gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, voor het gebruik van een perceel snippergroen ten behoeve van de naastgelegen woonbestemming onder voorwaarde dat:
- eenmalig maximaal 100 m² snippergroen per perceel kan worden toegevoegd;
- het perceel gelegen is aan de perceelsgrens behorende bij de woning.
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met inachtneming van de volgende regels:
- de overschrijdingen bedragen niet meer dan 3 m en het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 10% vergroot;
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad;
- het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid worden niet onevenredig geschaad.
Artikel 20 Overige Regels
20.1 Parkeren
20.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hofbrouckerpark.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De aanleiding voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan komt voort uit de wens van de gemeente Oegstgeest om te komen tot een actualisering van het geldende bestemmingsplan 'Oud Poelgeest', gebaseerd op huidige beleidsinzichten en de bestaande situatie. Het geldende bestemmingsplan is zowel in beleidsmatig als in juridisch-planologisch opzicht verouderd. Daarnaast heeft de raad van de gemeente Oegstgeest op 28 oktober 2021 een amendement aangenomen voor het conserverend bestemmen van de bestaande feitelijke situatie op de locatie Hofbrouckerpark. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een actueel juridisch-planologisch kader en is gericht op het behouden en beheren van de bestaande feitelijke situatie, conform het door de raad aangenomen amendement.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ligt globaal gezien centraal in de gemeente Oegstgeest. De begrenzing van het bestemmingsplan sluit aan bij de plangrenzen van de aangrenzende bestemmingsplannen.
Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door gronden ten noorden van de Lange Voort. De Laan van Oud-Poelgeest vormt de oostelijke begrenzing van het plangebied. Aan de zuidkant ligt de plangrens tegen of aan de zuidzijde van de Laan van Alkemade. De Hazenboslaan bakent het plangebied aan de westzijde af.
De begrenzing van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is op de navolgende afbeelding weergegeven.
Globale begrenzing plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan dat door het voorliggende bestemmingsplan vervangen zal worden is het bestemmingsplan 'Oud Poelgeest' (vastgesteld op 18 februari 2010).
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingplan 'Oud Poelgeest'.
Uitsnede verbeelding bestemmingplan 'Oud Poelgeest'
Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld op 21 juni 2018). Met dit plan is geregeld dat een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet kan worden gebouwd wanneer op eigen terrein niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Hierbij moet voldaan worden aan de Parkeernotitie Oegstgeest of de rechtsopvolger daarvan.
1.4 Leeswijzer
De voorliggende toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het gebied gegeven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven. De ruimtelijke elementen structureren het gebied en verdelen deze in een aantal deelgebieden waarbinnen functies hun eigen positie hebben.
Gezien het feit dat voorliggend bestemmingsplan een conserverend plan betreft blijft de huidige ruimtelijke hoofdopzet, zoals deze is geschetst in dit hoofdstuk, gehandhaafd. Tevens wordt ook functioneel gezien aangesloten bij het huidige gebruik in het plangebied.
2.2 Ontstaansgeschiedenis
Oegstgeest is ontstaan in de vroege Middeleeuwen op een noord-zuidgerichte strandwal in het mondingsgebied van de Oude Rijn. Door die hogere ligging was er al vrij snel bewoning mogelijk. Het is bekend dat Oegstgeest en omgeving al in de Romeinse tijd tot de dichtbevolkte delen van West-Nederland heeft behoord. Archeologische vondsten bewijzen het en het is ook begrijpelijk, aangezien het ligt op de oude strandwallen waarop landbouw en bewoning zonder ingewikkelde ontginningen mogelijk waren. Er is geen reden om aan te nemen dat Oegstgeest na ineenstorting van het Romeinse rijk in de 5e eeuw verlaten is. Op grond van vondsten in de omgeving van het Groene kerkje is aangetoond dat daar tussen de 6e en de 9e eeuw bewoning moet zijn geweest. Volgens historische gegevens is de allereerste kerk hier in de eerste helft van de 8e eeuw gesticht door prediker Willibrord. In de 9e of 10e eeuw is een burcht met een concentrisch grachtenstelsel gesticht. Dit terrein heeft eeuwenlang bekend gestaan als de Oude Hof. Door latere bewerkingen van de bovengrond liggen de resterende grondsporen van de burcht ten minste een aantal decimeters onder maaiveld.
De bodem in het gebied is sterk bepaald door de aanwezigheid van de Rijnmonding en bestaat uit zandwallen en uit kleiveengronden. Het grootste deel van de gemeente Oegstgeest ligt ongeveer 0,5 m beneden NAP. In 1656 werd de Haarlemmertrekvaart aangelegd met het doel een betere verbinding tussen Leiden en Haarlem te bewerkstelligen. Dit had tevens een betere ontsluiting van het platteland tot gevolg. In de 17e en 18e eeuw ontstonden warmoezerijen en diverse verspreide buitenplaatsen in het gebied. Omstreeks 1840 is het Oegstgeesterkanaal gegraven tijdens de drooglegging van de Haarlemmermeer.
Uit concurrentieoverwegingen heeft Leiden lang weerstand geboden tegen de groei van Oegstgeest. Nijverheid werd grotendeels verboden en Leiden kocht de heerlijke rechten van Oegstgeest. Hierdoor bleef Oegstgeest tot het begin van de vorige eeuw vooral een agrarische gemeenschap. Vanaf het begin van de 19e eeuw is de bevolking van 900 inwoners vervijfvoudigd naar bijna 4.500 inwoners in 1910. De aanleg van de tramverbinding van Leiden naar Katwijk in 1881 maakte Oegstgeest tot een forensendorp. In de 20e eeuw is het dorp gestaag gegroeid, met een stevige groei tussen 1950 en 1970 en een lichte daling tussen 1970 en 1980.
Aangezien de strandwal de ontstaansbasis is voor Oegstgeest, zijn de belangrijkste wegen noord-zuidgericht, waaronder de Laan van Oud-Poelgeest als onderdeel van het plangebied.
2.3 Ruimtelijke Hoofdstructuur
Het onderzoek naar de hoofdstructuur legt de basis voor een ruimtelijk beleid waarin de kwaliteit van ruimtelijke elementen en de differentiatie van functies worden gewaardeerd. Dit beleid resulteert in de nieuwe regeling waarin het gebruik van de gebouwen en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden worden vastgelegd. De planologische afwegingen die zijn gemaakt bij het opstellen van de bestemmingsregels worden in hoofdstuk 5 behandeld.
Ligging van het gebied in groter verband
Oegstgeest ligt in het noordelijk deel van de provincie Zuid-Holland. De A44 en de spoorlijn Leiden-Haarlem-Amsterdam zijn op de schaal van het gehele dorp van structurele betekenis als barrières en grenzen. Van een lagere orde zijn de Oude Rijn in het uiterste westen, het Oegstgeesterkanaal en de Haarlemmertrekvaart van belang. De N444 is een belangrijke ontsluitingsweg die vanaf de A44 parallel loopt aan de Haarlemmertrekvaart, afbuigt naar het zuiden en vervolgens door loopt tot het centrum van Leiden. Van structurele betekenis voor de oost-westrelatie in de omgeving is de Plesmanlaan in Leiden ten zuiden van het grondgebied van de gemeente Oegstgeest. In Oegstgeest zelf zijn de Rijnsburgerweg, de Geversstraat en de Rijnzichtweg belangrijk voor die oost-westrelatie. Deze wegen verbinden Oegstgeest met Leiden in het oosten en met Rijnsburg in het westen. Verder vormen de Warmonderweg en de Rhijngeesterstraatweg een belangrijke noord-zuidverbinding in het dorp.
Plangebied
Het plangebied ligt centraal in de gemeente Oegstgeest. De ruimtelijke hoofdstructuur binnen het plangebied kenmerkt zich door de volgende deelgebieden:
- de woonwijk met vrijstaande woningen aan de Piet Heinlaan en Lange Voort (noordwestzijde);
- het woonzorgcentrum en de (zorg)woningen/aanleunwoningen aan de noord- en westrand van het Hofbrouckerpark;
- het Hofbrouckerpark met groenvoorzieningen, water en een skatepark;
- de sportvelden aan de oostzijde.
De ruimtelijke hoofdstructuur en de deelgebieden worden in belangrijke mate bepaald door de wegen binnen het plangebied, te weten de Piet Heinlaan en de Hofbrouckerlaan.
2.4 Functionele Structuur
In het plangebied komt een aantal functies voor. In deze paragraaf worden de geïnventariseerde functies kort benoemd.
Wonen
Aan de Piet Heinlaan en de Lange Voort zijn vrijstaande woningen gesitueerd. Daarnaast is er in 2013 een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van de oorspronkelijke zorgwoningen/aanleunwoningen aan de zuidzijde van de Piet Heinlaan en de oostzijde van de Hazenboslaan als reguliere woningen.
Maatschappelijk
Op de hoek van de Piet Heinlaan en de Hazenboslaan zijn maatschappelijke voorziening aanwezig. De maatschappelijke voorzieningen bestaan uit een woonzorgcentrum (verzorgingshuis), hospice, fysiotherapeut en huisarts. Daarnaast zijn aan de zuidzijde van de Piet Heinlaan en de oostzijde van de Hazenboslaan (zorg)woningen/aanleunwoningen gesitueerd.
Sport
Aan de oostzijde van het plangebied zijn voorzieningen aanwezig ten behoeve van sport, bestaande uit sportvelden en een aantal clubgebouwen. Hier zijn een hockey- en een tennisvereniging gevestigd.
Water en groen
Deze functies komen in diverse vormen voor:
- tuinen bij woningen;
- het Hofbrouckerpark;
- overige watergangen en groenvoorzieningen binnen en ter afbakening van de deelgebieden.
Infrastructuur
In het plangebied liggen diverse wegen en fiets- en wandelpaden. Deze infrastructuur is voorzien van bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen en trottoirs.
2.5 Uitgangspunten
Het uitgangspunt is om een conserverend bestemmingsplan vast te stellen. De bestaande functies en bestemmingen in het gebied worden dan ook conserverend in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.
De gronden aan de zuidzijde van de Piet Heinlaan en de oostzijde van de Hazenboslaan zijn in het geldende bestemmingsplan 'Oud Poelgeest' gedeeltelijk voorzien van de bestemming 'Gemengd', waarbinnen onder andere wonen met een zorgcomponent en maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn. Er zijn vijf bouwvlakken opgenomen, die tot een op de verbeelding aangegeven maximum bebouwingspercentage en maximum goot- en bouwhoogte bebouwd mogen worden. Deze bouwmogelijkheden komen niet overeen met de bestaande feitelijke situatie.
In het geldende bestemmingsplan 'Oud Poelgeest' uit 2010 is geanticipeerd op een destijds haalbaar geachte ontwikkeling. Door de sterk gewijzigde financiering in de zorg, de visie op zorg en de economische omstandigheden zijn de bouwmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan de afgelopen jaren onhaalbaar gebleken.
Het bovenstaande is voor het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest aanleiding geweest om op 17 juli 2013 een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van de zorgwoningen/aanleunwoningen aan de Hazenboslaan 2 t/m 36 (even nummers) en Piet Heinlaan 44 t/m 98 (even nummers) voor (regulier) wonen. Door de verruiming van de gebruiksmogelijkheden heeft het college het mogelijk gemaakt dat een marktpartij de zorgwoningen/aanleunwoningen van de zorgverlener over heeft kunnen nemen, waardoor er financiële ruimte kon ontstaan voor het renoveren van het woonzorgcentrum op de hoek van de Piet Heinlaan en de Hazenboslaan. De voormalige zorgwoningen/aanleunwoningen mogen sinds het verlenen van de omgevingsvergunning, behalve voor wonen met een zorgcomponent en maatschappelijke voorzieningen, gebruikt worden als reguliere (huur)woningen.
De raad van de gemeente Oegstgeest heeft op 28 oktober 2021 een amendement aangenomen voor het conserverend bestemmen van de bestaande feitelijke situatie op de gronden aan de zuidzijde van de Piet Heinlaan en de oostzijde van de Hazenboslaan. De raad heeft hiermee besloten om geen medewerking te verlenen aan een ontwikkeling. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de bouwmogelijkheden op de betreffende gronden gelijk aan de bestaande feitelijke situatie bestemd. Hiermee wordt deze situatie conserverend bestemd en het blijft het bestaande groen in het Hofbrouckerpark behouden. De gebruiksmogelijkheden ter plaatse van het woonzorgcentrum bestaan uit zorgwonen en maatschappelijke voorzieningen, gelijk aan de bestaande feitelijke situatie. De (voormalige) zorgwoningen/aanleunwoningen aan de Hazenboslaan en Piet Heinlaan mogen tevens als (reguliere) woningen worden gebruikt, conform de vergunde situatie.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
De NOVI is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen op het gebied van een goede ruimtelijke ordening in het geding komen, kunnen krachtens de provinciale verordening of de algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
Het plan is niet in strijd met de uitgangspunten van het Barro.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualisatie van het geldende bestemmingsplan en legt de bestaande situatie vast. Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Het plangebied betreft het bestaand stedelijk gebied, waarin geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Derhalve hoeft niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 augustus 2020. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
- Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- naar een klimaatbestendige delta;
- naar een nieuwe economie: the next level;
- naar een levendig meerkernige metropool;
- energievernieuwing;
- best bereikbare provincie;
- gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
- Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
- een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
- een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het voorliggende bestemmingsplan niet van belang gezien de conserverende aard.
- Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing op voor het voorliggende bestemmingsplan, maar vormen tevens geen belemmering.
- Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit van belang. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten. Deze vinden hun grondslag in de drie onderscheiden deltalandschappen. Het plangebied is gelegen in het Zuid-Hollandse kustlandschap. De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft het bestaand stedelijk gebied en heeft een conserverend karakter. Omdat geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is toetsing aan de kwaliteitskaart niet benodigd.
- Beleidskeuzes
Het voorliggende bestemmingsplan heeft gezien het conserverende karakter geen relatie met de beleidskeuzes uit de provinciale omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 augustus 2020 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsvisie. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Planspecifiek
De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat regels met betrekking tot de realisatie van nieuwe ontwikkelingen. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied, waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is, gezien het conserverende karakter van het plan, niet noodzakelijk.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020
De structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 vormt tot 2020 de integrale leidraad voor de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen binnen Oegstgeest en geeft richting aan nieuwe bestemmingsplannen. De structuurvisie is op 30 juni 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie biedt een kader voor de toekomstige ontwikkelingen van Oegstgeest. De visie is geen volledig uitgewerkt plan, het vormt een sturingskader op hoofdlijnen. Het moet dan ook gevolgd worden door uitwerkingsplannen (bestemmingsplannen, bouwplannen) en eventueel aangevuld worden met aangepast sectoraal beleid. De structuurvisie geeft de grenzen van de planvorming aan: waar en hoe kunnen zich ruimtelijke ontwikkelingen voordoen in de komende 15 tot 20 jaar.
De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de dynamiek binnen de gemeente, waarbij het evenwicht tussen natuur, wonen en economie behouden dient te blijven. Voor de toekomst wil Oegstgeest in de eerste plaats haar bestaande kwaliteiten als woongemeente behouden en versterken. Daarbinnen wil de gemeente bijdragen aan regionale vraagstukken als het leveren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en ruimte voor bedrijven, de ontwikkeling van natuur- en recreatiegebieden en het op peil houden van het voorzieningenaanbod. Uitbreiding van het woningaanbod is alleen mogelijk als het past binnen het dorpse karakter. Er mag binnen de bebouwde kom alleen gebouwd worden op herstructureringslocaties. Binnen de uitbreiding van het woningaanbod heeft het huisvesten van de groeiende groep ouderen en starters (jongeren) prioriteit.
Op de visiekaart van de structuurvisie heeft de planlocatie de aanduidingen ‘Groen’, 'Deelgebied Park' en 'Deelgebied Lange Voort'.
Voor 'Groen' geldt dat niet zozeer nieuw groen wordt voorgesteld, maar vooral maatregelen om enerzijds het aanwezige groen met elkaar te verbinden (ecologische en recreatieve verbindingen) en om anderzijds bestaand groen beter te benutten. Gebieden als de parken zijn waardevolle elementen die niet mogen worden aangetast. Het voorliggende bestemmingsplan borgt dat het Hofbrouckerpark als waardevol element behouden blijft. Het plan maakt in de deelgebieden geen ontwikkelingen mogelijk.
3.3.2 Visiedocument 2020: Oegstgeest in beweging (2011)
De gemeente blijft ook in de toekomst streven naar een goed en evenwichtig leefklimaat. De goede mix van wonen, werken en leven wil de gemeente ook in 2020 koesteren. Er dient een goede balans te zijn tussen rust en reuring. Om dit te bereiken zoekt Oegstgeest naar samenwerking met inwoners, buurgemeenten en lokale en regionale partners. Dienstverlening en kwaliteit van beleid staan in de gemeente hoog in het vaandel. Oegstgeest zal zich steeds nadrukkelijker profileren als een proactieve partner, die zich inspant voor een sterke regio. Om dit toekomstbeeld waar te maken, benoemt het college vier hoofdthema’s, die als een rode draad door deze visie zijn verweven.
- Benutten van potentieel: in 2020 worden de bronnen van het dorp optimaal benut. De gemeente onderscheidt enerzijds het fysieke potentieel, waaronder het groen, het water en de gebouwen en monumenten. Anderzijds beschikt de gemeente ook over het potentieel van de inwoners, gekenmerkt door een relatief hoog opleidingsniveau, actief ondernemerschap en een goed georganiseerd sociaal netwerk. Al die bronnen wil de gemeente in de toekomst aanspreken om de gemeentelijke ambities te realiseren.
- Gemeente als meewerkkracht: de gemeentelijke organisatie heeft de inwoners en partners hard nodig om het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat van Oegstgeest in stand te houden. De gemeente wil een rol vervullen als actieve meewerkkracht, die alle betrokken partijen motiveert, faciliteert en ondersteunt om het potentieel van ons dorp aan te wenden.
- Verbindingen leggen: als moderne overheid streeft de gemeente Oegstgeest een gelijkwaardige samenwerkingsrelatie met inwoners en partners na. De gemeente brengt mensen, initiatieven en belangen bij elkaar om zo de gewenste ontwikkelingen tot stand te brengen. Ook de fysieke verbinding wordt gelegd door wegen, groen en water op elkaar aan te sluiten.
- Duurzaamheid: de gemeente en de gemeenschap zetten zich bewust in om invulling te geven aan het begrip duurzaamheid. In de fysieke zin spant de gemeente zich in om het milieu zo min mogelijk te belasten. In de sociale zin wordt geprobeerd het aantal kansarmen, zowel hier als elders op de wereld, te verminderen en maakt men zich hard voor maatschappelijke verantwoord ondernemen. De gemeente geeft op beide vlakken het goede voorbeeld door duurzaamheid te integreren in alles wat zij doet.
In het visiedocument wordt expliciet aandacht besteed aan de groenstructuur. De groenstructuur en de prominente rol van het water zijn zeer bepalend voor de kwaliteit van wonen, werken en leven. De gemeente wil inwoners meer bij het beheer, het onderhoud en de inrichting van het groen betrekken. Oegstgeest dient uit te groeien tot een verbindende schakel in de regionale groen- en waterstructuur, waardoor er in de regio een doorgaande groene zone ontstaat. De gemeente stimuleert een gevarieerd en levendig gebruik van de omliggende natuur, door langs (water)routes en plassen kansen te bieden aan ondernemers, bijvoorbeeld voor kleinschalige horeca, schooltuinen, een dorpsboomgaard of een kinderboerderij.
3.3.3 Groenbeleid 2011-2015 'Kansen voor het groen in Oegstgeest'
Het Groenbeleid 2011-2015 vormt het kader voor hoe in Oegstgeest het gewenste groen en blauw er uit zal zien. Het geeft richting aan toekomstige (her)inrichtingen, omvormingen en eventuele uitbreidingen van het openbaar groen. Uitgangspunten zijn:
- het in stand houden en ontwikkelen van de groenstructuur in Oegstgeest en aansluiting op regionale groenstructuren;
- het bewaken en verhogen van de kwaliteit en duurzaamheid;
- het optimaliseren van de gebruikswaarde van het groen;
- voorlichting.
In het Groenbeleid 2011-2015 heeft de gemeente Oegstgeest het streven naar behoud en versterking van de hoofdgroenstructuur verwoord. Dit streven staat ook centraal in de 'Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020'. De hoofdgroenstructuur is voor een groot deel historisch bepaald. De waterlopen (blauwe structuur) en de bos- en landgoederen zijn de belangrijkste onderdelen van de hoofdgroenstructuur. Deze structuur sluit aan op de bovenlokale groen-blauwe structuur. Langs de randen van de gemeente Oegstgeest zijn drie omvangrijke groene zones te onderscheiden die van regionaal belang zijn. Binnen Oegstgeest zijn een aantal groene elementen van formaat te onderscheiden die op een lager schaalniveau de groene dooradering van de gemeente vormen. Op een lager niveau zijn er de wegen die de groenvoorzieningen van hogere orden verbinden. Zowel de recreatieve en educatieve, als de ecologische functie van de hoofdgroenstructuur wordt van belang geacht. Om dit streven nader uit te werken zijn in het Groenbeleid 2011-2015 projecten geformuleerd.
Zones in de hoofdgroenstructuur
Voor het plangebied is een deel van het gebied 'Hofdijckzone' van belang. Dit is de verbindingszone tussen Voscuyl en Oud Poelgeest. De boomrijke verbinding van west naar oost wordt gevormd over de Hofdijck (36) en de Laan van Alkemade (37), met als versterkende elementen het Hofbrouckerpark (38) en de houtsingels rond sportcomplex de Krogt (39) tussen de Hofbrouckerlaan en de Laan van Oud-Poelgeest. Deze zone verdient ecologisch versterking.
3.3.4 Uitvoeringsplan Ecologische verbindingen in de gemeente Oegstgeest (2013)
Het uitvoeringsplan is een uitwerking van de ambitie van Oegstgeest om de ecologische verbindingen in de gemeente in kaart te brengen en deze waar mogelijk te versterken en/of uit te breiden. De ecologische structuur in de gemeente Oegstgeest bestaat uit kerngebieden en verbindingszones. De verbindingszones zijn voornamelijk lijnvormige elementen als watergangen, kanalen, bomenlanen, lijnvormige beplantingen en wegbermen. Tevens kunnen verbindingen bestaan uit kleinere groengebieden (stapstenen) die op een bepaalde afstand van elkaar liggen. De verbindingszones hebben drie functies vanuit de ecologie, te weten: een verbindingsfunctie, belevingsfunctie en leefgebiedfunctie. De inzet van de gemeente moet zich richten op verbetering van ecologische verbindingen, door omvorming en een natuurlijker beheer van de groene zones en watergangen.
3.3.5 Nota Snippergroenbeleid 2013
Oegstgeest heeft in de meeste buurten behoorlijke openbare groenvoorzieningen. Het openbaar groen heeft een belangrijke functie als zichtgroen, recreatief groen, educatief groen, esthetisch groen, maar ook de ecologische waarde van het groen rondom bebouwing is van belang. De gemeente kan besluiten openbaar groen te verkopen of te verhuren. In de nota zijn de mogelijkheden uitgewerkt om percelen openbaar groen van beperkte omvang te verkopen.
3.3.6 Welstandsnota (herziening 2015)
De gemeente Oegstgeest heeft sinds 2004 een welstandsnota zoals aangegeven in de Woningwet en deze is eerder herzien in 2009. Met de herziening van 2015 wil de gemeente het welstandsbeleid actualiseren naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen, veranderingen in de wetgeving en ervaring met de uitvoering van het welstandstoezicht. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde.
Volgens de Woningwet moet een plan voldoen aan redelijke eisen van welstand. Deze eisen betreffen het bouwwerk op zichzelf en in zijn omgeving. De gemeente heeft in het welstandsbeleid met name het algemeen belang op het oog. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Met de gebiedsgerichte benadering wil de gemeente in principe de waardevolle eigenschappen van de kernen behouden.
Binnen het plangebied zijn vier verschillende gebieden gedefinieerd; Dorpslinten Oegstgeest, Rechte wijken, Meanderwijken en Sport & recreatie. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten.
3.3.7 Parkeernota Oegstgeest 2021
Het parkeerbeleid van de gemeente Oegstgeest is in 2021 geactualiseerd en opgenomen in de Parkeernota Oegstgeest 2021. In de parkeernota zijn de parkeernormen opgenomen voor nieuwe situaties, om te kunnen bepalen of hierbij sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In dit op 30 september 2021 vastgestelde document is voor bepaalde functies afgeweken van de gemiddelde parkeerkencijfers van het CROW.
In de regels van het voorliggende bestemmingsplan wordt verwezen naar de Parkeernota Oegstgeest 2021 of de opvolger daarvan. Nieuwe situaties zijn mogelijk, wanneer op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
3.3.8 'De toekomst is nu; duurzaam Oegstgeest' (2017) en Uitvoeringsagenda 'Impuls Duurzaam Oegstgeest (2018)
De gemeente Oegstgeest heeft haar beleid met betrekking tot duurzaam bouwen verwoord in het beleidsdocument 'De toekomst is nu; duurzaam Oegstgeest' (vastgesteld op 1 juni 2017) en de uitvoeringsagenda 'Impuls Duurzaam Oegstgeest' (vastgesteld op 18 december 2018). In het beleidsdocument is aandacht voor op ontwikkelingen waarmee de gemeente te maken heeft en krijgt. Dit zijn ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving, zoals klimaatverandering, energietransitie en circulaire economie, en ontwikkelingen in de relatie tussen gemeenten in de omgeving. Voor haar toekomstbestendigheid heeft de gemeente de volgende ambities:
- Energietransitie: in 2050 is Oegstgeest als gemeenschap energieneutraal.
- Klimaatadaptatie: vanaf 2020 werkt Oegstgeest klimaatbestendig. Vanaf 2050 is Oegstgeest een klimaatbestendig dorp en voldoende waterrobuust.
- Circulaire economie: de gemeente streeft een economie na waarbij beschikbare grondstoffen zo lang mogelijk in de keten blijven en reststromen zo hoogwaardig mogelijk worden hergebruikt.
De ambities worden uitgewerkt en geconcretiseerd in de uitvoeringsagenda.
3.3.9 Kadernota Mobiliteitsplan (2016)
In 2016 is de Kadernota Mobiliteitsplan Oegstgeest vastgesteld. Aanleiding is de ambitie om het dorp aantrekkelijk te houden voor wonen, werken en recreëren, omdat een goede verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid van belang is. De Kadernota Mobiliteitsplan Oegstgeest beschrijft de ambitie en de (gewenste) ontwikkelingen van Oegstgeest op het gebied van mobiliteit.
De doelstelling van Oegstgeest is veilig, bereikbaar en leefbaar te zijn. De mobiliteit en de mobiliteitsmaatregelen moeten bijdragen aan deze doelstellingen. Enkele kaders en uitgangspunten zijn in de kadernota opgenomen:
- De bestaande hoofdstructuur behouden en kruispunten op de hoofdstructuur zo inrichten dat de verkeersveiligheid verbetert.
- Vormgeving van wegen aanpassen aan hun functie conform het principe 'Duurzaam veilig' en het fietsnetwerk optimaliseren.
Openbaar vervoer afstemmen op twee hoofddoelgroepen: verbindend OV via de snelle routes op hoofdwegen laten rijden en een systeem faciliteren voor mensen met een mobiliteitsbeperking. - In bestaande woonbuurten met een parkeerdruk tot 95% een afstand van 100 m van de parkeerplek tot de woning accepteren. Bij een parkeerdruk gelijk aan of hoger dan 95% een afstand van 150 m accepteren. Een stelsel van parkeernormen opstellen voor nieuwe ontwikkelingen en geen parkeermaatregelen nemen met uitzondering van blauwe zones bij winkelcentra.
In het plangebied zijn sportvelden aanwezig. In het kader 'school- en sportomgevingen' krijgen de volgende elementen een plaats: mobiliteitsgedrag in kaart brengen, beïnvloedingsmogelijkheden inventariseren, essentiële inrichtingseisen opstellen, herkenbaarheid vergroten, snelheid remmen en de ingangen aansluiten op het fietsroutenetwerk.
Met name aan de Lange Voort spelen problemen op het vlak van de verkeersveiligheid. Derhalve worden diverse acties en maatregelen in het mobiliteitsplan benoemd die betrekking hebben op onder andere het verbeteren van het fietsroutenetwerk en de herinrichting van de Lange Voort op de functie verblijfsgebied, maar ook op het analyseren van gevaarlijke punten en oplossingen hiervoor aandragen.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend plan. De bestaande situatie wordt vastgelegd, van een juridisch-planologische regeling voorzien en daarmee integraal beheerd. Hierdoor kan het voorkomen dat milieubelastende activiteiten en woningen die vlak bij elkaar liggen zijn bestemd conform deze situatie, ondanks het feit dat zij op grond van de ruimtelijke en milieuregelgeving (bij voorkeur) verder van elkaar zouden moeten zijn gesitueerd.
De situatie kan voor wat betreft de milieuzonering niet meer worden vastgelegd conform de gewenste richtafstanden aangezien het gaat om een bestaande situatie. Op basis van de Wet milieubeheer kunnen eventueel maatregelen worden getroffen/geëist, zodat hinder op gevoelige functies kan worden gereduceerd dan wel voorkomen. Voor zover bekend levert de bestaande bedrijvigheid geen hinder op voor de bestaande woonomgeving.
4.1.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder moet worden uitgevoerd wanneer er een nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Voor onderhavig bestemmingsplan is geen nader akoestisch onderzoek noodzakelijk. Er worden namelijk geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Ook zijn er geen wijzigingen in de wegenstructuur.
4.1.3 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is of geschikt te maken is voor de nieuwe bestemming. Middels een bodemonderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde bestemming van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In de bestaande situatie zijn er vanuit het aspect bodem geen knelpunten bekend. Daarnaast worden binnen het plangebied geen nieuwe bestemmingen mogelijk gemaakt. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid is derhalve niet noodzakelijk.
4.1.4 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen (Bevi);
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Bevb);
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor (Btev).
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijbehorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
De Structuurvisie buisleidingen bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland
Het bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland geeft invulling aan de keuzes die mogelijk zijn bij externe veiligheid. Uitgaande van de principes 'scheiden' en 'clusteren' bepaalt deze visie dat risicobedrijven moeten worden geclusterd op daarvoor aangewezen bedrijventerreinen, die goed ontsloten zijn. Daarmee blijft het verdere gebied gevrijwaard van (nieuwe) risico’s. De verantwoording van het groepsrisico is in deze visie geoperationaliseerd met het zogenaamde stoplichtmodel: een laag GR (groen) betekent in beginsel een 'ja', een relevant GR (geel) betekent een 'ja', mits er voldoende maatregelen kunnen worden getroffen om de veiligheid te bevorderen en een hoog GR (oranje) betekent een 'nee', tenzij aan een aantal strikte voorwaarden wordt voldaan. De grens tussen het gele en het oranje gebied is de door de wetgever vastgestelde oriëntatiewaarde.
Het bestuurlijk kader vereenvoudigt de verantwoording groepsrisico, omdat deze de meeste aspecten van de verantwoordingsplicht dekt. In de verantwoording kan dan naar dit bestuurlijk kader worden verwezen.
Planspecifiek
Risicovolle inrichtingen
In het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gevestigd. Ten oosten van het plangebied bevindt zich het zwembad Poelmeer (Lange Voort 273). Hoewel in deze inrichting gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, wordt het zwembad niet beschouwd als een Bevi-inrichting, maar valt het onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit vanwege de aard en hoeveelheid van de aanwezige gevaarlijke stoffen. De inrichting beschikt niet over een plaatsgebonden risicocontour en/of invloedsgebied van het groepsrisico. Hiermee legt de inrichting geen beperkingen op de omgeving.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg
Ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn Leiden - Haarlem/Schiphol. Volgens het Basisnet spoor vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn plaats.
Het plangebied bevindt zich in de invloedsfeer van de rijksweg A44, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Over de A44 ter hoogte van het plangebied worden uitsluitend stoffen van categorie LF1, LF2 en GF3 stoffen getransporteerd. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van brandbare vloeistoffen met een invloedsgebied van 45 m (LF1 en LF2) en brandbare gassen met een invloedsgebied van 355 m (GF3). Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze weg.
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen of nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.
4.2 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
Nationaal Waterplan
Bij de ontwikkeling van locaties in het stedelijk gebied wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. In dit kader moedigt het rijk het waterwonen aan. Waterwonen kan een bijdrage leveren aan een klimaatbestendige inrichting van Nederland, omdat deze woonvorm gecombineerd kan worden met ruimte voor water. Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De uitvoering van maatregelen wordt gecombineerd met herstructurering van bestaand bebouwd gebied en de realisatie van groen in en om de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken. Goede verbindingen tussen het stedelijk watersysteem en het ommeland dragen bij aan een goede kwaliteit van water en landschap. Water biedt kansen voor verbetering van de leefomgeving in bestaand (groot)stedelijke gebied.
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Voor de planperiode 2016 - 2021 is dit Waterbeheerplan van het hoogheemraadschap van toepassing. In dit plan geeft het waterschap aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur 2020 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- het onttrekken en lozen van grondwater;
- het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. Het hoogheemraadschap is in het kader van het vooroverleg betrokken bij de totstandkoming van dit plan.
Planspecifiek
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishouding systeem bij het hoogheemraadschap van Rijnland een vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Alle watergangen en waterpartijen uit de legger van het hoogheemraadschap zijn positief bestemd. De beschermingszones van waterkeringen zijn overgenomen op basis van de legger. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding of strijdig zijn met het beleid van de waterbeheerder.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied betreffende Natura 2000, het Natuurnetwerk Nederland, een belangrijk weidevogelgebied of strategische reservering natuur. Eventueel aanwezige karakteristieke landschapselementen blijven behouden.
Voorts worden met het voorliggende bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een wezenlijk effect zullen hebben op beschermde gebieden en soorten. Een ecologisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven. Wel geldt altijd voor iedereen in Nederland dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat, indien deze zorgplicht nagekomen wordt, een bepaald project uitvoerbaar is.
4.4 Cultureel Erfgoed
4.4.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Archeologische waardenkaart Oegstgeest (2008)
De gemeente Oegstgeest heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.
Oegstgeest heeft drie verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor deze waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd.
De gemeentelijke waardenkaart onderscheidt de volgende verwachtingszones met bijbehorende oppervlakte- en dieptecriteria:
Verwachting | Oppervlakte | Diepte |
Archeologische waarde | > 25 m² | 50 cm |
Hoge archeologische verwachting | > 100 m² | 50 cm |
Gematigde archeologische verwachting | > 250 m² | 50 cm |
Lage archeologische verwachting | Geen voorschriften | Geen voorschriften |
Geen archeologische verwachting | Geen voorschriften | Geen voorschriften |
Planspecifiek
Volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente Oegstgeest (zie navolgende afbeelding) is voor het merendeel van het plangebied sprake is van een gematigde archeologische verwachting. Voor de strook ten oosten van de Laan van Oud-Poelgeest geldt een hoge archeologisch verwachting. De gronden ten westen en noorden van het Hofbrouckerpark hebben geen archeologische verwachting.
Aan bodemingrepen die groter zijn dan de in de tabel genoemde oppervlaktes en dieper gaan dan 50 cm worden in ruimtelijke plannen voorwaarden verbonden worden die gericht zijn op het behoud (in of ex situ) van de aanwezige archeologische resten. Voor ontwikkelingen heeft dit tot gevolg dat er eerst archeologisch onderzoek verricht moet worden alvorens te kunnen ontwikkelen. Hiertoe zijn in het voorliggende bestemmingsplan voor de gebieden met een hoge en gematigde archeologische verwachting respectievelijk de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen, overeenkomstig het gemeentelijk beleid.
Uitsnede archeologische waardenkaart
4.4.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Oudenhofmolen
Buiten het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich de Oudenhofmolen. Deze molen staat in het Irispark, aan de Lelielaan, en dateert uit 1783. Oorspronkelijk is de molen gebouwd ten behoeve van de bemaling van de polder Oudenhof, die door ontpoldering in 1963 ophield te bestaan.
De Oudenhofmolen is aangewezen als rijksmonument en geniet als zodanig bescherming onder de Erfgoedwet. Naast de cultuurhistorische waarde van de molen in algemene zin is ook het functioneren van de molen van belang. Samen vormen deze aspecten de belevingswaarde van de molen.
Ten behoeve van het functioneren van de molen dient in beginsel rondom elke molen een geschikte biotoop aanwezig te zijn teneinde de vrije windvang voor de molens te kunnen garanderen. Vanwege de aanwezige grootschalige bebouwing en bomen met opgaand groen is de windvang reeds beperkt. Ondanks de reeds verstoorde omstandigheden, zullen de eisen voor een molenbiotoop in het bestaand stedelijk gebied die de provincie Zuid-Holland hanteert onverkort voor dit bestemmingsplan van toepassing zijn. Derhalve is op de verbeelding een aanduiding opgenomen voor de gronden die zich binnen 400 m afstand van het middelpunt van de molen bevinden.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt in het gebied van de molenbiotoop geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Overig
Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard en zal geen stedenbouwkundige veranderingen met zich meebrengen en/of afbreuk doen aan de cultuurhistorische of landschappelijke waarden van een monument of ander cultuurhistorisch waardevol element. Uitgangspunt is het handhaven en waar mogelijk vergroten van de kwaliteiten. Nader cultuurhistorisch onderzoek is niet noodzakelijk.
4.5 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wet milieubeheer zijn voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Op grond van artikel 7.19 Wet milieubeheer dient het bevoegd gezag, ondanks dat er geen noodzaak kan bestaan voor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling of een MER, een besluit te nemen.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er worden geen nieuwe activiteiten mogelijk gemaakt die zijn benoemd in de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. Dit houdt in dat verdere toetsing aan het Besluit m.e.r. niet van toepassing is. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze Van Bestemmen
Navolgend worden per artikel de belangrijkste aspecten beschreven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
De bestemming 'Gemengd' is toegekend aan de gebouwen ten zuiden van de Piet Heinlaan en ten oosten van de Hazenboslaan. Binnen deze bestemming zijn zorgwonen, maatschappelijke voorzieningen en bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen', die is toegekend aan de (zorg)woningen/aanleunwoningen aan de Piet Heinlaan en de Hazenboslaan, is (regulier) wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen, mogelijk.
Hoofdgebouwen mogen binnen het bouwvlak gebouwd worden. Met aanduidingen op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogten van hoofdgebouwen aangegeven. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd. Verder zijn bouwregels voor kelders en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgenomen.
Artikel 4 Groen
De bestemming 'Groen' is toegekend aan de openbare groenvoorzieningen. Hierbij gaat het om de groenvoorzieningen in het Hofbrouckerpark en de gronden rondom watergangen. Binnen deze bestemming zijn (openbaar) groen, water, voet- en fietspaden, parken, inritten, (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve afvalinzameling, sloten, vijvers en moerassen ten behoeve van waterberging, waterafvoer en/of beheersing van de grondwaterstand en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen toegelaten.
In de bouwregels is opgenomen dat er uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gebouwd mogen worden. Verder is de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vastgelegd.
Artikel 5 Sport
De sportvelden aan de oostzijde van het plangebied hebben de bestemming 'Sport'. Binnen deze bestemming zijn sportactiviteiten en sportvoorzieningen, aan de toegestane voorzieningen ondergeschikte en daarmee samenhangende activiteiten zoals ondergeschikte horeca en detailhandel en bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen mogelijk.
Gebouwen mogen binnen het bouwvlak gebouwd worden. Met aanduidingen op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogten van hoofdgebouwen aangegeven. Verder zijn bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgenomen.
Artikel 6 Tuin
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voor- en zijtuinen bij de woningen aan de Piet Heinlaan en de Lange Voort en de woning aan de Hofbrouckerlaan 56. Binnen deze bestemming zijn voor- en zijtuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen (woningen) en bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen mogelijk.
Binnen de bestemming mogen geen gebouwen gebouwd worden. Van dit verbod kan voor erkers onder voorwaarden afgeweken worden. Verder zijn bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgenomen.
Artikel 7 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan het profiel van de Laan van Oud-Poelgeest. Deze gronden zijn bestemd voor wegen met doorgaande rijstroken met hoofdzakelijk een functie als gebieds- en wijkontsluiting en bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.
In de bouwregels is opgenomen dat er uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gebouwd mogen worden. Verder is de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vastgelegd.
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
De wegprofielen en parkeervoorzieningen in het plangebied, met uitzondering van de Laan van Oud-Poelgeest, hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn verblijfsgebied met (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, fiets- en voetgangerstunnels, fietsenstallingen met hoofdzakelijk een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van aangrenzende bestemmingen en bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen mogelijk.
In de bouwregels is opgenomen dat er uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gebouwd mogen worden. Verder is de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vastgelegd.
Artikel 9 Water
Aan de watergangen- en partijen is de bestemming 'Water' toegekend. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, waterlopen met bijbehorende taluds, bermen en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.
Op de gronden met de bestemming 'Water' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.
Artikel 10 Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de gronden bij de woningen aan de Piet Heinlaan en de Lange Voort en de woning aan de Hofbrouckerlaan 56. Binnen deze bestemming zijn wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen toegestaan. Aan de woning aan de Hofbrouckerlaan 56 is de aanduiding 'karakteristiek' toegekend, waarmee de gronden mede bestemd zijn voor de instandhouding en bescherming van bouwwerken met monumentale en/of cultuurhistorische waarden.
Hoofdgebouwen mogen binnen het bouwvlak gebouwd worden. Met aanduidingen op de verbeelding zijn het toegestane woningtype, de minimale en/of maximale goot- en/of bouwhoogten van hoofdgebouwen aangegeven. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd. Verder zijn bouwregels voor kelders en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgenomen.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2 en artikel 12 Waarde - Archeologie 3
Ter bescherming van de op basis van de archeologische waardenkaart Oegstgeest (2008) verwachte archeologische waarden zijn delen van het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
De gronden die behoren tot de beschermingszone van de waterkering ter hoogte van de Kwaaklaan zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 14 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 15 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op bestaande afwijkende maatvoeringen, ondergronds bouwen en overschrijden van bouwgrenzen.
Artikel 16 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik opgenomen.
Artikel 17 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van de bescherming van de molenbiotoop opgenomen.
Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 19 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken te wijzigen.
Artikel 20 Overige regels
In dit artikel is bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden, waarbij wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid (Parkeernota Oegstgeest 2021 of de opvolger daarvan).
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 22 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro mogelijk. Voor de gemeente zijn er geen kosten die verhaald moeten worden. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verzekeren van de gemeentelijke kosten.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Verslag Overleg Artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de reacties in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
7.3 Verslag Zienswijzen
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de eventuele zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1: Rapport Ladder - Companen 11 maart 2015
Bijlage 2: Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 3: Nota Inspraak en overleg
Bijlage 4: Nota van beantwoording Zienswijzen