KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Water
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Planologisch Kader
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Wegverkeerslawaai
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Water
4.6 Bodem
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Bedrijven En Milieuhinder
4.10 Ecologie
4.11 Luchtkwaliteit
4.12 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsregels
5.3 Algemene Regels
5.4 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Nota Zienswijzen
Bijlage 2 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 6 Memo Stikstofberekening
Bijlage 7 Quickscan Ecologie
Bijlage 8 Nader Ecologisch Onderzoek

Oranje Bolwerck

Bestemmingsplan - Gemeente Oudewater

Vastgesteld op 05-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Oranje Bolwerck met identificatienummer NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01 van de gemeente Oudewater.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige bedrijfsruimten.

1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bijbehorend bouwwerk

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd bouwwerk met een dak.

1.24 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.25 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.26 dakvoet

het laagste punt van een schuin dak.

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.28 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.29 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt.

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 geluidluwe gevel

een gevel of geveldeel van een gebouw, waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet overschrijdt, dan wel een afgeschermde buitenruimte (daaronder mede begrepen een serre of loggia) wordt gerealiseerd waardoor deze voorkeursgrenswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 kantoor

een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.35 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.36 nok

het hoogste punt van een schuin dak.

1.37 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.38 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en ten hoogste één wand.

1.39 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.40 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.41 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.42 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing.

1.43 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, bruggen, speelvoorzieningen en voetpaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 2,5 m.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. verkeer te water;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, bruggen, voetpaden en waterstaatkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, toegangswegen, (verdiepte) parkeervoorzieningen, tuinen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m²;
  2. b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  3. c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  4. d. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend;
  5. e. er vinden geen horeca- en detailhandelsactiviteiten plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  6. f. er vindt geen opslag of verkoop van motorbrandstoffen plaats.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar

voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van

archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van een archeologische deskundige namens het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing voor:
    1. 1. een bouwwerk met een (verstorings)oppervlakte van ten hoogste 30 m²; en
    2. 2. de bodem niet meer dan 30 cm onder maaiveld wordt verstoord;
    3. 3. bouwwerken op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de grond zal worden geroerd als gevolg van de bouw; bij de beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. het bouwen van gebouwen voor het openbaar nut, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud van het gebouw ten hoogste 25 m³ bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van het gebouw ten hoogste 3 m bedraagt;
  2. b. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  3. c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in CROW-uitgave 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  3. c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
    1. 1. voor bestaand gebruik;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  4. d. Bij de toepassing van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in CROW-uitgave 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  5. e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

12.3 Laad- en losruimte

  1. a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet:
    1. 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Oranje Bolwerck'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het historische centrum van Oudewater bevindt zich het Oranje Bolwerck. Deze locatie is een restant van de voormalige vestingwerken die rond de gehele stad lagen. Het Bolwerck is momenteel geasfalteerd en wordt gebruikt als parkeer- en evenemententerrein. De gemeente wil deze locatie graag transformeren naar een woonlocatie zodat dit een aantrekkelijk woon- en verblijfsgebied wordt. Daarnaast geeft de ontwikkeling invulling aan de vraag naar woningen in de binnenstad.

De realisatie van woningen ter plaatse is strijdig met de geldende beheersverordening. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het centrum van Oudewater. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de begraafplaats. De gracht wordt begrensd door de Waardsedijk. Aan de noordwestzijde van het plangebied staat een voormalig schoolgebouw. De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door de Sint Janstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: ArcGis luchtfoto 2019)

1.3 Geldend Planologisch Kader

Ter plaatse geldt de beheersverordening 'Oudewater en landelijk gebied Hekendorp en Papekop', vastgesteld op 28 september 2017. De locatie valt binnen het besluitvlak 'Binnenstad'. Binnen dit besluitvlak geldt de regeling zoals opgenomen in bestemmingsplan 'Binnenstad'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Binnenstad'

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het Oranje Bolwerck is onderdeel van de voormalige vestingwerken van Oudewater. In 1981 was de locatie in gebruik als bedrijventerrein. Een voormalige garage is verbouwd tot bibliotheek, deze bibliotheek is vervolgens in 2010 gesloopt. Figuur 2.1 geeft een impressie van de locatie weer met de voormalige bibliotheek en kantoorgebouw. In de huidige situatie is geen bebouwing meer aanwezig, het terrein wordt gebruikt als parkeerterrein en is incidenteel gebruikt als evenemententerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0003.png"

Figuur 2.1: Aanzicht plangebied vanaf de Sint Janstraat in 2009 (Google maps Streetview maart 2009)

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0004.png"

Figuur 2.2: Aanzicht plangebied vanaf de Sint Janstraat in 2019 (Google maps Streetview maart 2019)

Het plangebied wordt omringd door treurwilgen en lindebomen. De elf treurwilgen zijn opgenomen in de beschermde bomenlijst van de gemeente Oudewater. Om op de beschermde bomenlijst te komen, moet een boom aan een of meerdere van onderstaande criteria voldoen. De boom moet:

  • Een imposante verschijning zijn (monumentaal);
  • op een bijzondere locatie staan;
  • onderdeel zijn van het beschermd stadsgezicht en/of bijdrage aan stads- en dorpsschoon;
  • een bijzondere plaats in de geschiedenis in nemen;
  • een bijzondere status hebben zoals Koninginneboom, geschenkboom of klimaatbosje;
  • een bijzondere natuur- landschappelijke en/of culturele waarde hebben.

Daarnaast moet de boom gezond en vitaal zijn. Het is verboden een beschermde boom zonder omgevingsvergunning te vellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0005.png"

Figuur 2.3: Treurwilgen langs de gracht (bron: Jillis Kinkel architect)

2.2 Beoogde Ontwikkeling

Het historische Oranje Bolwerck wordt door de gemeente ter ontwikkeling voor woningbouw aangeboden. Het doel is van dit gebied een aantrekkelijk woon en verblijfsgebied te maken. Anderzijds wordt hiermee invulling gegeven aan de vraag naar woningen in de historische binnenstad.

Het maximale programma bestaat uit 52 appartementen met een gemiddeld BVO van 88 m2. Het complex krijgt 4 woonlagen met daaronder een ondergrondse parkeergarage waar zich tevens bergingen bevinden. Op de begane grond bevindt zich een gemeenschappelijke fietsenberging. Het plangebied blijft ontsloten op de Sint Janstraat.

Ten behoeve van de herontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0006.png"

Figuur 2.4: Impressie beoogde situatie (bron: Beeldkwaliteitsplan Oranje Bolwerck)

Het volume van de nieuwbouw is geïnspireerd op de historische contouren van de vestingwal. De gelaagdheid in de opbouw van de doorsnede wekt de suggestie van een stadswal. Langs het water van de Grote Gracht volgt de stadswal de contour van de vesting. Op deze robuuste stadswal verrijst een modern appartementengebouw van twee lagen met daarop een terugliggende laag. Zo wordt in de stedenbouwkundige opzet en de architectonische uitwerking aangesloten bij de historie van de plek.

Ook bestaat het voornemen een loopbrug te realiseren over het water en langs de stadswal.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De

ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling heeft geen raakvlakken met het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van 12 woningen of meer wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Op deze locatie is met 52 appartementen sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Hierna is de behoefte beschreven.

Beschrijving behoefte

De grote woningbehoefte in Oudewater en de regio West-Utrecht blijkt uit diverse onderzoeken en rapporten die hierna worden behandeld.

Woningmarktmonitor Provincie Utrecht (2019)

In april 2019 heeft er een update van de provinciale woningmarktmonitor plaatsgevonden en zijn de ontwikkelingen op de koop- en de huurmarkt geactualiseerd (Companen, Actualisatie cijfers plancapaciteit, koop- en huurmarkt).

De provincie Utrecht heeft in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) de ambitie opgesteld om in die periode 68.330 woningen te realiseren. Dit komt neer op een gemiddelde bouwproductie van 4.500 woningen per jaar. In de periode 2013 tot en met 2018 zijn er ruim 28.000 woningen gerealiseerd. In de periode 2019-2028 ligt er nog een opgave van 40.255 woningen om de PRS-ambitie te halen. Op basis van de planmonitor is de plancapaciteit per 1-1-2019 geïnventariseerd. Hieruit blijkt dat de totale plancapaciteit in de provincie ruim 79.600 woningen bedraagt. Hierbij is circa 20% bestempeld als harde plancapaciteit en 80% als zachte plancapaciteit. De grote opgave in de komende periode ligt dan ook in het omzetten van zachte plancapaciteit naar harde plancapaciteit. Dat geldt ook voor de regio West-Utrecht waar Oudewater deel van uitmaakt. Hier is onvoldoende harde plancapaciteit (circa 1.780 woningen) om in de woningbehoefte (circa 2.300 woningen) te kunnen voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0007.png"

Figuur 3.1 PRS-programma, realisatie en restant programma (bron: Actualisatie woningmarktmonitor)

In Oudewater was de opgave 300 woningen waarvan ongeveer tweederde is gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0008.png"

Figuur 3.2 Opgave 2013-2028, realisatie en plancapaciteit Oudewater (bron: woningmarktmonitor Utrecht)

Inmiddels is gebleken dat alle plancapaciteit nodig is om in de actuele behoefte te kunnen voorzien.

Uit de update blijkt dat sprake is van een krappe woningmarkt in de regio West-Utrecht. Er is namelijk sprake van stijgende gemiddelde verkoopprijzen en een dalend aantal transacties. Ook het aanbod aan te koop staande woningen blijft dalen.

De verhouding tussen het aantal verkochte woningen het te koop staande aanbod is een belangrijke indicator om de druk op de koopmarkt te bepalen. Door het aantal woningen dat te koop staat te delen door het (gewogen) aantal transacties ontstaat inzicht in het aantal potentiële woningen waar een koper uit kan kiezen. Het omslagpunt van een verkopersmarkt naar een kopersmarkt ligt volgens marktkenners bij circa 8 woningen. In de regio West-Utrecht kan per 1 januari 2019 uit ongeveer 4 woningen worden gekozen en in Oudewater uit 3,5 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0009.png"

Figuur 3.3 Aantal woningen waaruit een koper potentieel kan kiezen (Bron: update woningmarktmonitor)

Uit de kwalitatieve analyse blijkt dat behoefte is in alle segmenten, maar vooral aan appartementen (koop en huur) en betaalbare grondgebonden woningen (huur en koop).

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0010.png"

Figuur 3.4 Prognose saldo vraag aanbod naar woningtype 2018-2023 (Bron: Regionale woningmarktanalyse)

Actieagenda woningmarkt 2018-2021 (2018)

Uit de provinciale Actie Agenda Woningmarkt 2018-2021 (2018) blijkt dat er in de provincie Utrecht onvoldoende plannen zijn om in de woningbehoefte te voorzien. Uit het bijbehorende onderzoek Wonen in provincie Utrecht (2017) komt naar voren dat er in onvoldoende mate harde plannen zijn om te kunnen voorzien in de woningbehoefte. De druk op de woningmarkt in Utrecht is hoog. Er is meer plancapaciteit nodig met concreet zicht op de uitvoering. Verder wordt geconstateerd dat de lage en middeninkomens in de knel zitten en moeilijk toegang hebben tot de woningmarkt, dat de doorstroming stagneert en dat de kansen om bestaande gebouwen te transformeren naar woningen en in te breiden onvoldoende worden benut. Binnen de provincie begon de aantrekkende koopwoningmarkt vooral in de gemeente Utrecht, maar door een gebrek aan aanbod zijn de prijzen in omliggende gemeenten ook gestegen. Hierdoor komt de betaalbaarheid voor onder meer starters en middeninkomens in gevaar.

De gemiddelde woningbouwproductie in de provincie Utrecht bedroeg in de afgelopen jaren circa 4.000 à 5.000 woningen per jaar. Hoofdambitie om de woningmarkt meer in evenwicht te brengen, is het realiseren van een woningbouwproductie van 7.000 woningen per jaar de komende drie jaar met een bij de woningmarktbehoefte passende differentiatie, met name binnenstedelijk en van een goede en duurzame kwaliteit. Mede door het aantrekken van de woningmarkt loopt het woningtekort echter op. In de crisistijd is er te weinig gebouwd waardoor er nu een achterstand is. Het overgrote deel van de woningbouwopgave wordt de komende jaren binnen de huidige zogenaamde rode contour gerealiseerd. De provincie gaat in kaart brengen waar binnenstedelijk en op reeds geplande uitbreidingslocaties de kansen liggen. Op basis daarvan gaat ze voor de lange termijn afspraken maken om de woningbouwproductie op peil te kunnen houden.

Regionale woningmarktanalyse (2019)

De druk op de woningmarkt overstijgt de gemeentegrenzen. Daarom is in 2018 een locatie- en woningbehoefteonderzoek (Companen 2019) gedaan in de woningmarktregio van 16 Utrechtse gemeenten (de U16). Dit onderzoek is een bouwsteen voor het Ruimtelijk Economisch Programma van de U10. Hierin worden afspraken gemaakt over de regionale programmering voor de verstedelijkingsopgave (binnen de kaders van de Ruimtelijk Economische Koers).

Er wordt voor U16 een potentiële woningbehoefte ingeschat van circa 28.000 woningen tot 2023 en nog eens 24.000 woningen voor de periode daarna (2023 – 2029). Het potentiële planaanbod in de U16 ligt tot 2025 boven de inschatting van de woningbehoefte.

Na 2025 zakt de planvoorraad met circa 2.000 woningen onder de behoefteraming. Over de gehele periode tot 2030 is het planaanbod vergelijkbaar met de geraamde woningbehoefteontwikkeling.

De kwalitatieve vraag in Oudewater bestaat vooral uit koopappartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0011.png"

Figuur 3.5 Vraag en aanbod per gemeente (bron: regionale woningmarktanalyse)

Woonvisie Oudewater 2016-2020, Vitale stad en samenleving

In de Woonvisie ligt de focus op het woonbeleid voor 2016-2020, met een doorkijk naar de toekomst. De gemeente heeft gekozen voor een bescheiden (groei)ambitie om jongeren en jonge gezinnen te houden én extra aan te trekken. Dit betekent dat er voldoende en betaalbare gezinswoningen voor gezinnen beschikbaar moeten zijn. Daarnaast moet Oudewater ook aantrekkelijk blijven voor de huidige bevolking waaronder mensen op leeftijd. Er moeten voldoende woningen zijn, die geschikt zijn om tot op late leeftijd te kunnen blijven wonen, indien nodig met zorg aan huis. Ook doorstroming is van belang met als doel het voorzien in een woonbehoefte door de bestaande voorraad optimaal te benutten en door strategische nieuwbouw.

Oudewater wil een vitale gemeente zijn met een divers aanbod aan woningen en woonmilieus voor iedereen. Daarbij staat duurzaamheid van woning en woonomgeving hoog in het vaandel. Ook betaalbaarheid is een belangrijk thema. Hierbij gaat het niet alleen om betaalbaarheid voor de groep met een laag inkomen, maar ook voor de middeninkomens.

Toetsing

Betaalbaarheid is een belangrijk thema in Oudewater. Met het voorliggend plan worden maximaal 52 appartementen gemaakt waarvan 10 in de goedkope koop tot 150.000 euro. De focus ligt op lokaal woningzoekenden. De nieuw te realiseren woningen dragen bij aan de hoofdambitie om de woningmarkt meer in evenwicht te brengen door de bouw van betaalbare appartementen op een binnenstedelijke locatie. Het voorliggend plan is in lijn met dit beleid.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (geconsolideerde versie 20-12-2018)

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie Utrecht. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.

Op 4 februari 2013 is de PRS vastgesteld en dus van belang voor de gemeenten. Met behoud van ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt krijgen de gemeente meer eigen invulling, zolang dit past binnen de gestelde kaders. Op 12 december 2016 is de herijking 2016 vastgesteld.

Binnen de kaart Wonen en Werken valt de locatie onder de 'binnenstedelijke woningbouw'. Het streven is minstens twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren te realiseren. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De provincie Utrecht heeft op 4 februari 2013 de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Deze verordening is een doorvertaling van de PRS in regels waar lagere overheden aan moeten voldoen bij het opstellen van hun beleid.

De contouren in de verordening komen overeen met de contouren zoals deze in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn opgenomen.

Voor het bestemmingsplan zijn de volgende aspecten uit de PRV van belang:

  • Wonen en werken;
  • Bodem en water;
  • Cultuurhistorie.

Wonen en werken

Binnen de kaart 'wonen en werken' valt het plangebied binnen het stedelijk gebied. Binnen dit gebied is verstedelijking toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0012.png"

Figuur 3.6: Uitsnede kaart wonen en werken (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Bodem en water

Binnen de kaart 'bodem en water' valt de locatie onder de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. De vrijwaringszone biedt 30 meter ruimte voor versterking of reconstructie van de regionale waterkering. De exacte maat die van toepassing is op een regionale waterkering is opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterbeheerder. De waterkering is opgenomen in het bestemmingsplan. Paragraaf 4.5 gaat hier verder op in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0013.png"

Figuur 3.7: Uitsnede kaart bodem en water (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Cultuurhistorie

Binnen de kaart Cultuurhistorie valt het plangebied binnen het Agrarisch cultuurlandschap. Hierbij is behoud door ontwikkeling het uitgangspunt. De cultuurhistorische waarde ligt met name in:

  • de aanwezige ontginningsstructuur en –richting;
  • de structuur en maatvoering van de boerderijlinten;
  • het waterbeheersingssysteem.

In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op welke wijze met de cultuurhistorische waarden van het plangebied is omgegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0014.png"

Figuur 3.8: Uitsnede kaart cultuurhistorie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie gemeente Oudewater 2005 - 2025

De gemeenteraad heeft op 8 juni 2006 een Structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van Oudewater. Met de Structuurvisie geeft het gemeentebestuur de koers aan voor de ruimtelijke ontwikkeling op de korte en de middellange termijn (tot ongeveer 2015) en op de lange termijn (2015-2025) en vormt de basis voor het nemen van besluiten die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van de gemeente.

Toetsing

De gemeente zet in op een kwalitatief hoogwaardig woningaanbod dat aansluit bij de vraag. Op basis van de jaarlijkse toename van de bevolking zijn er volgens het beleidsplan tot 2020 gemiddeld 25 woningen per jaar nodig. Voor de periode na 2020 moeten nieuwe (inbreidings)locaties worden ontwikkeld. De centraal gelegen inbreidingslocaties zijn met name geschikt voor woningen voor ouderen. Hier zijn de meeste voorzieningen aanwezig en zijn er kansen om het aanbod van zorg en dienstverlening te versterken. Het plangebied is een dergelijke inbreidingslocatie. Het plangebied is tevens opgenomen als ontwikkellocatie (locatie Versluis) en is daarmee in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie Oudewater 2016-2020

In de woonvisie van Oudewater staat beschreven op welke manier Oudewater een aantrekkelijke plek om te wonen en te leven blijft in de toekomst. De woonvisie is het beleidskader voor het wonen in Oudewater. Dit beleid is uitgewerkt aan de hand van een aantal thema's.

Aan de basis van het woonbeleid ligt de ambitie voor Oudewater. Oudewater wil een vitale gemeente zijn met een divers aanbod aan woningen en woonmilieus voor iedereen. Daarbij staat duurzaamheid van woning en woonomgeving hoog in het vaandel. Ook betaalbaarheid is een belangrijk thema. Hierbij gaat het niet alleen om betaalbaarheid voor de groep met een laag inkomen. Ook voor mensen met een middeninkomen is niet altijd een betaalbare woning voorhanden.

Toetsing

Ook ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema in de woonvisie. Oudewater bevindt zich midden in het Groene Hart, heeft een prachtig historisch centrum, veilige woonwijken en kwalitatief goede woningen. Deze goede ruimtelijke kwaliteit is onderscheidend voor Oudewater en maakt ook dat mensen er graag willen (komen) wonen. De hoge kwaliteit van de leefomgeving in Oudewater draagt in belangrijke mate bij aan het woonplezier. Dat betekent dat nieuwbouwprojecten moeten passen bij de (leef)omgeving en dat gemeente Oudewater kiest voor een schaal die past bij Oudewater. Het beoogde ontwerp is passend in de structuur van de omgeving. Ook qua bouwhoogte sluit dit aan op de naastgelegen bebouwing. Daarnaast blijkt uit het woningmarktonderzoek dat uitgevoerd is (zie paragraaf 3.2.3), dat er een groeiende behoefte aan appartementen is. Hiermee sluit de ontwikkeling aan bij de gemeentelijke woonvisie.

3.4.3 Streefbeeld Vesting Oudewater (december 2019)

Het Streefbeeld heeft als doel om het potentieel van de vesting als ruimtelijke, recreatieve en cultuurhistorische structuur in kaart te brengen. Het historisch narratief en de uit gesprekken en onderzoek voortkomende kernwaardes vormen de grondslag waarop het Streefbeeld is gestoeld. Het Streefbeeld is bewust getekend in de stijl van een historische vestingkaart en benadrukt daarmee de historische continuïteit en eigenheid van Oudewater.

Op de kaart staan de belangrijkste ruimtelijke kansen ingetekend. Deze hangen samen met voorstellen die betrekking hebben op toeristische en recreatieve programmering, arrangementen en visualisering. Het Streefbeeld onderscheidt vier niveaus waarop de vesting tot uitdrukking komt en een positieve invloed zou kunnen hebben op de ruimtelijke ontwikkeling:

  • Recreatieve routes en knooppunten
  • De vestingwandeling
  • Strategische ontwikkelgebieden
  • Sporen van de vestigingsgeschiedenis

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0015.png"

De beoogde ontwikkeling is onderdeel van 'Strategische ontwikkelgebieden'. Oudewater heeft drie ontwikkelgebieden in de vestingzone. Dit zijn de Westerwal, de Sint Janstraat en het Statenland. Bij de transformatie van deze gebieden is er de kans om het erfgoed van de vesting een structurerende rol te laten spelen. Het behoud en de versterking van de historische structuren geven een eigen karakter aan de plek. Met de positionering en vormgeving van de bebouwing wordt het contrast tussen binnen de vesting en daarbuiten versterkt. Een dergelijke aanpak maakt Oudewater als historische vestingstad herkenbaar en beleefbaar. Het biedt kansen voor nieuwe hoogwaardige programmering gekoppeld aan recreatieve en toeristische routes.

Ontwikkellocatie Sint Janstraat

Dit is de enige plek waar de vesting over zijn gehele breedte nog als een samenhangend landschappelijk ensemble ervaarbaar is. Aan de stadskant zijn het Oranje en Nassause Bolwerck de enige nog overgebleven bastions van de 18de-eeuwse vesting. Ze hebben een zacht vloeiende oever waar treurwilgen overheen hangen. Dit contrasteert mooi met de strakke wal met haagbeuken van het voormalige tenaille waar de beide begraafplaatsen zijn gelegen. Samen met de Grote Gracht vormen de verdedigingswerken een waardevol landschappelijk ensemble waar de Waardsedijk zich doorheen kronkelt. Vanaf de Waardsedijk zijn de treurwilgen en de voormalige school beeldbepalend. Vanaf de Lange Burchwal en de Kapelletraat vormen de vm. school en het uitbundige groen de beëindiging van de zichtlijn. Op deze plek komt het woongebouw over vier lagen dat in zijn vorm de bastions van de vesting echoot.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 52 woningen en blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

In bijlage 2 is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.3 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) aangewezen als geluidgevoelige objecten. Hiervoor dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden indien deze liggen binnen de geluidzone van wettelijk gezoneerde wegen. Dit is hier niet het geval. Wel is het nodig om in het kader van een goede ruimtelijke ordening en de jurisprudentie hierover het akoestische klimaat te beoordelen ten gevolge van de omliggende niet gezoneerde 30 km/uur wegen. Het gaat hierbij om de Sint Janstraat, de Lange Burchwal en de Waardsedijk.

Onderzoek en conclusie

In bijlage 3 is het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai toegevoegd. De conclusie is als volgt:

  • Ten gevolge van de Sint Janstraat/ Lange Burchwal wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden;
  • Ten gevolge van de Waardsedijk wordt voldaan aan de richtwaarde van 48 dB;
  • Maatregelen aan de bron en/of in het overdrachtsgebied zijn niet doelmatig of ongewenst gebleken;
  • De toetsing van een voorlopig bouwplan aan het gemeentelijk geluidbeleid laat zien dat een aantal appartementen, grenzend aan de Sint Janstraat niet beschikken over een geluidluwe gevel. Het aanpassen van het bouwplan aan deze strikte voorwaarde voor nieuwbouwplannen is noodzakelijk. Daarmee wordt niet afgeweken van het gemeentelijk geluidbeleid.
  • Verder voldoen alle appartementen aan alle aspecten van het gemeentelijke geluidbeleid;
  • De appartementen worden mogelijk gemaakt in een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

In de regels is opgenomen dat elke woning moet worden voorzien van ten minste één geluidluwe gevel. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). Voor parkeernormen verwijst de gemeente Oudewater eveneens naar kencijfers van het CROW. Voor het te hanteren kencijfer wordt een ligging in de schil van het centrum aangehouden, de gemeente Oudewater heeft een weinig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt aan de noordzijde ontsloten op de Sint Janstraat, een erftoegangsweg waar een maximum snelheid van 30 km/u geldt. In westelijke richting leidt te weg via de Kapellestraat naar het centrum van Oudewater. De Zuiderwal, Oost IJsselkade en IJsselvere leiden naar de provinciale weg N228, vanwaar het hoofdwegennet kan worden bereikt. De bereikbaarheid van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer is derhalve goed.

Langzaam verkeer

Langs de Sint Janstraat zijn aan weerszijden fietsstroken en een voetpad aanwezig. De omliggende wegen in het gebied zijn eveneens goed bereikbaar voor langzaam verkeer.

Openbaar vervoer

De dichtstbijzijnde bushaltes zijn de haltes 'Oudewater, Molenwal' en 'Oudewater, Centrum-Noord', deze liggen beide binnen circa 750 meter loopafstand van het plangebied. Hier halteren in hoge frequentie buurt-, stads- en streekbussen in verschillende richtingen.

Parkeren
In het plangebied is in de huidige situatie een parkeerterrein aanwezig. Ter plaatse worden woningen gerealiseerd. Met het plan wordt worden 52 appartementen van verschillende types en groottes mogelijk gemaakt. Er wordt een gemiddelde parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning inclusief bezoekersparkeren (0,3 per woning) aangehouden. Dit komt in totaal uit op 78 parkeerplaatsen. Hiervan dienen minimaal 16 parkeerplaatsen voor bezoekers in de openbare ruimte te worden gerealiseerd.

Parkeeraanbod

De parkeerbehoefte voor bewoners wordt opgelost op eigen terrein, in een verdiepte parkeergarage onder de vier woonlagen. Hier worden 62 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee wordt voldaan aan de parkeernorm. Op het parkeerterrein naast het stadskantoor worden 16 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen aangeboden voor bezoekers van de woningen.

In de kelder zijn verder 42 privé bergingen beoogd, waar bewoners van de appartementen > 50 m² hun fiets kunnen stallen. Verder worden er voor de 10 appartementen < 50 m² gemeenschappelijke stallingsplaatsen gerealiseerd (1,5 m² per woning). Daarmee wordt conform het Bouwbesluit (2012) voorzien in voldoende stallingsruimte voor fietsen.

Verkeersgeneratie- en afwikkeling

De verkeersgeneratie van het plangebied wordt berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). In de huidige situatie is er geen sprake van een verkeersaantrekkende werking. De toevoeging van 52 appartementen zorgt daarom voor een toename van de verkeersgeneratie. Onderstaande tabel toont de berekende verkeersgeneratie.

Tabel 4.2 Verkeersgeneratie

Categorie CROW 381 Aantal Kencijfer
(gemiddeld)
Verkeersgeneratie
Koop, appartement, goedkoop 10 woningen 5,4 per woning 54
Huur, appartement, midden/goedkoop 8 woningen 4,1 per woning 32,8
Koop, appartement, midden 34 woningen 5,9 per woning 200,6
Totale verkeersgeneratie 288 mvt/etmaal

In de toekomstige situatie zorgen de beoogde woningen voor een verkeersgeneratie van 288 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Op een gemiddelde werkdag betekent dit een toename van 320 mvt/etmaal (omrekenfactor 1,11). Deze toename is beperkt en de ontsluitingswegen bieden voldoende capaciteit om de verkeerstoename op te vangen.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. De parkeerbehoefte van de bewoners wordt op eigen terrein opgevangen. Bezoekers kunnen parkeren op het parkeerterrein naast het stadskantoor. De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename, deze toename is echter dusdanig beperkt dat deze zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken, waarbij waterschapswerk breder is dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit deze achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl). Dit houdt in dat de bebouwde omgeving in 2050 nog steeds aantrekkelijk is om te leven en dat uiterlijk in 2020 ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig zijn opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat een plan/project hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld. Doel hierbij is dat een plan/project geen (nadelige) gevolgen heeft voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Hiermee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Oudewater heeft, 'Ambitieus en schoon', een gemeentelijk Waterbeleidsplan voor de periode 2020-2024 opgesteld met betrekking tot afval-, grond- en hemelwater. Het beleid van de gemeente Oudewater ten aanzien van het natuur- en oppervlaktewater (de singels, sloten, plassen en vijvers) wordt beschreven in het Groenblauw Omgevingsplan. Wat betreft het afvalwater worden stappen gemaakt op gebied van energiebesparing, ontwerpen van nieuwe milieuvriendelijke riolering en het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater. Voor het grondwater wordt gekozen voor een ambitieuze benadering met betrekking tot te hoge grondwaterstanden en een basisbenadering jegens te lage grondwaterstanden. Voor het hemelwater wordt hoog ingezet op een natuurlijke omgang, omdat dit nodig is voor het realiseren van een waterbestendig Oudewater en het vasthouden van water voor droge periodes.

Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Oudewater. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de naastgelegen begraafplaats en de Waardsedijk en aan de noordzijde door de Sint Janstraat. Het gebied functioneert momenteel als parkeerplaats en is geheel verhard met enkele bomen in een groene rand langs de waterkant.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Oudewater is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 70 meter, bestaat de bodem uit klei op veen (kalkloze drechtvaaggronden) en is sprake van grondwatertrap IIIB. Dit wil zeggen dat de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt tussen de 80 en 120 cm onder maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) tussen de 25 en 40 cm onder maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa tussen de 0,2 meter –NAP en de 0,4 meter +NAP met een hoger gelegen wal aan de rand (circa 0,8 meter +NAP).

Waterkwantiteit

Conform de Legger Oppervlaktewateren van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden kent de binnen het plangebied gelegen Grote Gracht de status van primaire watergang (figuur 4.1). De Grote Gracht kent echter geen beschermingszone, maar is aangewezen als onderhoudsvaarwater. Het onderhoud aan de watergang vindt dan ook plaats vanaf het water, waarmee geen noodzaak bestaat tot het aanwijzen van een beschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0016.png"

Figuur 4.1: Uitsnede Legger Oppervlaktewateren (plangebied rood omkaderd). (Bron: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden)

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszones zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Conform de Legger Regionale Waterkeringen van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden valt het plangebied deels binnen de beschermingszone van de aangrenzende Waardsedijk, welke de status kent van regionale waterkering (figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0017.png"

Figuur 4.2: Uitsnede Legger Regionale Waterkeringen (plangebied rood omkaderd) (bron: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden)

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is reeds aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Het plan is de realisatie van een appartementencomplex van 52 woningen geïnspireerd op de historische contouren van de vestingwal. Daarnaast wordt een parkeergarage onder het appartementencomplex gerealiseerd.

Bodem en grondwater

De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater. Wel dient, conform de Keur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, voor eventuele (tijdelijke) grondwateronttrekking(en) ten behoeve van de aanleg van de parkeerkelder een watervergunning te worden aangevraagd.

Waterkwantiteit

Voor de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de woningen, parkeerkelder en wandelroute dient een watervergunning te worden aangevraagd indien deze binnen de beschermingszone van de Waardsedijk en/of binnen de beschermingszone van de Grote Gracht plaatsvinden. Verder geldt conform de Keur en de bijbehorende uitvoeringsregels een zorgplicht. Vanwege de huidige volledige verharde toestand van het plangebied (parkeerplaatsen) vindt er geen verdere verharding plaats en hoeft er dus niet gecompenseerd te worden. In het kader van klimaatadaptatie wordt wel overwogen om te werken met groene daken.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Conform de Keur van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden dient voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de Waardsedijk een watervergunning aangevraagd te worden.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Conclusie

Indien er voor de werkzaamheden binnen de beschermingszone van de Waardsedijk en het (tijdelijk) onttrekken van grondwater voor de parkeerkelder een watervergunning wordt aangevraagd, zal de ontwikkeling geen negatieve gevolgen hebben voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet ten opzichte van de vigerende planologische situatie in een functiewijziging, waarbij de functie 'wonen' wordt gerealiseerd. Vanwege deze functiewijziging is in het kader van het bestemmingsplan bodemonderzoek noodzakelijk. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn in het verleden reeds verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek St. Janstraat te Oudewater, Grondslag, projectnr. 9121, 11-1-2015;
  • Nader bodemonderzoek, Grondslag, projectnr. 9121, 3-5-2005;
  • Aanvullend bodemonderzoek, Grondslag, projectnr. 9121, 3-10-2005;
  • Aanvullend bodemonderzoek, Grondslag, projectnr. 9121, 24-9-2009;
  • BUS-evaluatie, Grondslag, projectnr. 9121, 15-10-2010;
  • Briefrapportage aanvullend onderzoek tbv rioolbuis, Grondslag, projectnr. 9121, 29-3-2010.

Op basis van de resultaten uit bovenstaande onderzoeken en een reeds uitgevoerde sanering in 2010 bestaat aanleiding tot nader onderzoek voor twee deellocaties. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is voor deze twee deellocaties actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd door Grondslag BV Bodemkwaliteitsbureau (Grondslag BV Bodemkwaliteitsbureau, 15 november 2019, 9121). Dit onderzoek is aan de bijlage toegevoegd (Bijlage 4).

De twee deellocaties betreffen een restverontreiniging (stortmateriaal) onder de voormalige bibliotheek die is achtergebleven na de sanering in 2010 en een olieverontreiniging ten oosten van de voormalige bibliotheek. Uit het actualiserend onderzoek blijkt dat de restverontreiniging ter plaatse van de voormalige bibliotheek zich beperkt tot een strook grond van 5 meter uit de waterkant. Deze strook grond betreft een graafvrije zone. Buiten de graafvrije zone zijn hooguit matige en sterke bijmengingen waargenomen (< 50%). In deze puinhoudende bodem zijn echter geen verhogingen boven de interventiewaarde meer aangetoond, waardoor geen sprake meer is van een bodemverontreiniging. Met betrekking tot het stortmateriaal is reeds bekend dat deze sterk verontreinigd is. Uitgangspunt is dat het stortmateriaal tot een diepte van 2,5 meter beneden het maaiveld verwijderd wordt (dit is vergelijkbaar met de ontgravingsdiepte van de sanering uit 2010) en afgevoerd wordt naar een erkende verwerker. De restverontreiniging vormt daarmee geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

Met betrekking tot de olieverontreiniging ten oosten van de voormalige bibliotheek blijkt uit het actualiserend onderzoek dat sprake is van 'een geval van ernstige bodemverontreiniging'. Voor een geval van ernstige bodemverontreiniging geldt formeel een saneringsplicht. Deze saneringsplicht wordt echter pas door het bevoegd gezag geëffectueerd, indien sanering van de verontreiniging spoedeisend is. Omdat de situatie gelijk is of mogelijk zelfs iets gunstiger is dan in 2007 is naar de risico-analyse van 2007 gekeken. Hieruit volgt dat de verontreiniging geen risico's oplevert en dat een sanering dus niet spoedeisend is. Echter, de olieverontreiniging zal in verband met de voorgenomen nieuwbouw en het verleggen van de riolering met overstort alsnog deels gesaneerd moeten worden. Aanbevolen wordt om voorafgaand aan de sanering een saneringsplan op te stellen, waarin de aanpak van de sanering en de randvoorwaarden worden beschreven. In bepaalde gevallen is het mogelijk te saneren onder de BUS-regeling (Besluit Uniforme Saneringen), waarvoor een kortere en eenvoudigere procedure geldt.

Conclusie

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat binnen het plangebied twee relevante verontreinigingen aanwezig zijn. Deze verontreinigingen zullen indien nodig worden gesaneerd. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Bij de uitvoering dient wel rekening te worden gehouden met te treffen saneringsmaatregelen ter plaatse van de geplande nieuwbouw.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek

Cultuurhistorie

Het plangebied betreft een restant van de voormalige vestigingswerken die rondom de gehele stad lagen. De Grote Gracht en het oude schoolgebouw, momenteel in gebruik als muziekschool, zijn als rijksmonumenten bewaard gebleven. Als onderdeel van de verdedigingswerken heeft het plangebied een rijke geschiedenis gekend in de periode dat Oudewater functioneerde als onderdeel van de oude Hollandse Waterlinie (1672-1815). Hieraan voorafgaand is Oudewater ingenomen geweest door de Spanjaarden in 1575 en, de uiteindelijke reden voor het versterken van de verdedigingswerken, de Fransen in 1672. De verovering door de Spanjaarden in 1575 had een geheel verwoeste stad tot gevolg. Sindsdien zijn de verdedigingswerken nog tweemaal uitgebreid. Tussen 1673 en 1698 is het voorzien van enkele buitenwerken en lunetten en tussen 1740 en 1748 is er een enveloppe aangelegd (buitenste bescherming met aardewerken van een gebastioneerde vesting).

Vanwege deze geschiedenis valt het plangebied binnen gebied B van het beschermd stadsgezicht van Oudewater. Belangrijk zijn het patroon van straten en grachten, de rooilijnen en de 'schaal' en de differentiatie van de bebouwing. Het welstandniveau is bijzonder. De belangrijkste welstand criteria omschreven in Historisch Centrum - Dwarsstraten (H1.2) zijn:

  • Toepassen van een heldere hoofdbouwvorm;
  • Het is van groot belang voor de herkenbaarheid en zeggingskracht van het geheel dat er een duidelijk verband tussen de vorm en het gebruik van het individuele gebouw bestaat;
  • De bebouwingswand is samengesteld uit in maatvoering verschillende bouwmassa's;
  • Accenten op straathoeken zijn toegestaan;
  • Streven naar afwisselende bouwhoogtes, passend in de omgeving;
  • Rechte, de weg volgende rooilijn.

Om de cultuurhistorische waarde benadrukt over te nemen in de nieuwe inrichting wordt voor de bouwafstand gepaste afstand gehouden van de oude school (rijksmonument). Hierbij wordt de rooilijn van het muziekhuis aangehouden. Daarnaast wordt de nieuwbouw gebaseerd op de historische contouren van de vestingwal en wordt een gelaagdheid in de opbouw van de doorsnede gehanteerd die de suggestie van een stadswal wekt. Ook het publieke wandelpad volgt de contouren van de vestingstructuur zoals deze in 1747 was. Verder wordt de bijbehorende parkeergelegenheid ondergronds gerealiseerd ter behoud van het historisch karakter van de locatie.

Archeologie

Conform de geactualiseerde archeologische beleidskaart van de gemeente Oudewater kent het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm –mv archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door BAAC archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (BAAC, 23 oktober 2019, rapportnr. V-19.0328). Dit onderzoek is in de bijlage toegevoegd (Bijlage 5). Uit het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat voor het plangebied een lage verwachtingswaarde geldt voor de steentijd tot en met de late middeleeuwen A. Voor de late middeleeuwen B en de nieuwe tijd geldt een (zeer) hoge verwachting (nederzettingsresten, vestingwerken e.d.). Voor de Grote Gracht geldt een lage verwachting voor de periode tot circa 1600. Gezien de unieke situatie waarin het (naar verwachting vrijwel intacte) archeologische niveau van vóór 1600 zich op een diepte van circa 2,2 m –mv bevindt, wordt een vervolgonderzoek geadviseerd uit te voeren. Ook gezien de benodigde ingrepen tot 3,1 m –mv voor de parkeergarage onder het appartementencomplex.

Nader archeologisch onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.

Conclusie

De levering van het conceptrapport van het proefsleuvenonderzoek is mede door corona vertraagd. Formeel kan het complete conceptrapport nu pas in september worden geleverd; omdat het deelonderzoek naar de leervondsten pas in de zomer kan worden uitgevoerd. Het conceptrapport exclusief het leeronderzoek zal wel eerder worden geleverd zodat de gemeente zicht heeft op de onderzoeksresultaten.

In dit rapport staat een waardering van de vindplaats (sporen en structuren en vondstmateriaal), evenals een advies voor al dan geen vervolgonderzoek in het plangebied.

Formeel ligt er nu alleen een evaluatierapport. In het evaluatierapport worden vondsten en sporen en structuren alleen gewaardeerd met het oog op de bruikbaarheid ervan voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Aangezien een vindplaats alleen goed gewaardeerd kan worden nádat al het vondstmateriaal en de sporen en structuren zijn uitgewerkt en in de evaluatiefase nog niet alles bekend is kan de waardering alleen plaatsvinden in het kader van de rapportage.

In de evaluatiefase en de tot nu toe verrichte uitwerking van de sporen en structuren is echter wel voldoende informatie beschikbaar om tot een advies te komen.

Binnen het onderzoeksgebied bevinden zich resten en sporen die in ieder geval gerelateerd kunnen worden aan de fortificatie van de stad Oudewater. De aangetroffen muurresten kunnen eveneens hiermee in verband gebracht worden. De resten van het wallichaam bevinden zich op circa 1 m –mv. De resten van muurwerk bevinden zich op circa 2 m –mv. Het wallichaam is nu op verschillende plekken onderzocht en kan als behoudenswaardig gekwalificeerd worden. Ook het muurwerk is als behoudenswaardig te kwalificeren.

BAAC adviseert derhalve bij graafwerkzaamheden vanaf 1 m diepte een definitief archeologisch onderzoek binnen het onderzoeksgebied.

Echter een deel van het aangetroffen muurwerk valt buiten het bouwplan in zijn huidige vorm en wordt niet bedreigd, mede gezien de diepteligging van 2 m -mv.

Ten aanzien van het wallichaam bleek uit overleg tussen de gemeente en BAAC dat er geen aanvullende onderzoeksvragen resten in aanvulling op de verzamelde gegevens in het proefsleuvenonderzoek, die nader onderzoek zou kunnen beantwoorden.

De gemeente Oudewater neemt het advies van BAAC over voor de zone buiten het bouwvlak van het appartementencomplex inclusief garage. Dat wil zeggen dat er ter plaatse van het plangebied voor de realisatie van de parkeergarage/appartementencomplex geen archeologisch vervolgonderzoek wordt geëist.

4.8 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in de nabije omgeving van het plangebied enkele risicovolle bronnen gelegen (figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0018.png"

Figuur 4.3: Uitsnede professionele risicokaart met plangebied groen omcirkeld. (Bron: Professionele risicokaart)

Risicovolle inrichtingen

Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich de risicovolle inrichting Zwembad 't Statenbad, waar opslag van chloorbleekloog plaatsvindt. Het invloedsgebied betreft 150 meter, waarbij een toxisch scenario maatgevend is. Het plangebied bevindt zich op circa 270 meter afstand en valt daarmee buiten het invloedsgebied. Wel wordt een beknopte verantwoording afgelegd vanwege de snelle verspreiding karakteristiek voor een toxisch scenario en de relatief nabije ligging.

Ten oosten van het plangebied bevindt zich de risicovolle inrichting Autobedrijf R.W. van Schaijk en Zn., waar een LPG-reservoir gelegen is. Het invloedsgebied betreft 150 meter, waarbij een explosief scenario maatgevend is. Het plangebied bevindt zich op circa 510 meter afstand en valt daarmee buiten het invloedsgebied.

Transport gevaarlijke stoffen

Verder vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor (traject Gouda-Harmelen), ten noorden van het plangebied. Het invloedsgebied voor dit spoor bedraagt 4 kilometer. Het spoor bevindt zich op circa 2,9 kilometer en daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied. Echter, het plangebied bevindt zich niet binnen de 200 meter vanaf de transportroute, waardoor een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Vanwege de ligging in het invloedsgebied moet wel een beknopte verantwoording voor het groepsrisico worden opgesteld.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Sint Janstraat. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van de kern Oudewater. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Het wegennetwerk biedt daarnaast vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen 52 woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor (traject Gouda-Harmelen), waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de beoogde situatie worden 52 woningen gerealiseerd. Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het centrum van Oudewater en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere maatschappelijke functies. De omgeving kan zodoende worden getypeerd als 'gemengd gebied'.

Direct ten oosten van het plangebied bevindt zich de bestemming 'maatschappelijk'. Het betreft een begraafplaats die volgens de VNG-brochure onder milieucategorie 1 valt, met een richtafstand van 0 meter voor een gemengd gebied. Het plangebied bevindt zich op circa 0 meter afstand (aangrenzend), waarmee wordt voldaan aan de richtafstand. De tussenliggende watergang blijft echter behouden, waarmee de beoogde woningen op grotere afstand (circa 20 meter) worden gerealiseerd. Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtafstand conform de VNG publicatie.

Direct ten westen van het plangebied bevindt zich tevens de bestemming 'maatschappelijk'. Het betreft een muziekschool, milieucategorie 2, met een richtafstand van 10 meter voor een gemengd gebied. Tussen de gevel van de muziekschool en de gevel van de beoogde woningen bevindt zich circa 20 meter, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich ook de bestemming 'maatschappelijk'. Het betreft een stadskantoor, milieucategorie 1, met een richtafstand van 0 meter voor een gemengd gebied. Het plangebied bevindt zich op circa 50 meter en voldoet daarmee aan de richtafstand.

Conclusie

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering en is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijf- en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht

In de provincie Utrecht wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Spoedwet Aanpak Stikstof

Op 1 januari 2020 is de Spoedwet Aanpak stikstof in werking getreden. Hierbij is de toets bij Wnb vergunningen ten aanzien van Natura 2000 gebieden aangepast, niet alleen voor stikstofdepositie, maar ook voor andere effecten. Er is nu alleen een vergunning nodig als er sprake is van mogelijke significante (negatieve) effecten. Voorheen was dit ook het geval als er sprake was van enige verstoring of verslechtering van een Natura 2000-gebied, die op zich niet significant was. Dan kon deze vergunning wel worden verleend, maar vaak wel onder voorwaarden. Nu is er voor deze activiteiten geen vergunning meer nodig, geringe effecten moeten worden tegengegaan middels het beheerplan voor het Natura 2000-gebied.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland (figuur 4.4). Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, Uiterwaarden Lek, ligt op circa 7,9 kilometer. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 450 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0019.png"

Figuur 4.4: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden. (Bron: Provincie Utrecht)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Eventuele effecten als gevolg van stikstofdepositie zijn onderzocht door middel van een AERIUS-berekening. Uit de rekenresultaten blijkt dat voor de gebruiksfase en de aanlegfase geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar (zie Bijlage 6).

Soortenbescherming

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Adviesbureau Mertens B.V. een quickscan beschermde planten- en dierensoorten uitgevoerd (Adviesbureau Mertens B.V., januari 2020, rapportnummer 2019.3545). Dit onderzoek is in de bijlage toegevoegd (Bijlage 7). Het bijbehorende veldonderzoek heeft plaatsgevonden op dinsdag 28 januari 2020.

Uit de quickscan blijkt dat het voorkomen van beschermde plantensoorten kan worden uitgesloten. Verder kan de aanwezigheid van broedvogels met beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen worden uitgesloten. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het noodzakelijk om de werkzaamheden ten behoeve van de beoogde ontwikkeling buiten het broedseizoen uit te voeren of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Verder kan de aanwezigheid van vleermuizen (verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebied) niet worden uitgesloten. Voor het adequaat inschatten van eventuele effecten en maatregelen dient een gerichte veldinventarisatie naar vleermuizen te worden uitgevoerd. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden en of ontheffing van de Wet natuurbescherming is vereist. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

In de periode april tot oktober 2020 is nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 8. Hieruit blijkt dat negatieve effecten op vleermuizen zijn uitgesloten.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof Toetsing van Grenswaarde
Stikstofdioxide (NO2) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³
Fijn stof (PM10) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³
Fijn stof (PM2,5) Jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

WHO-adviesnormen

Naast grenswaarden uit de Wet milieubeheer heeft de World Health Organisation (WHO) zogenaamde Air Quality Guidelines (AQG) opgesteld. Deze WHO-adviesnormen voor de buitenlucht zijn normen waaronder geen schadelijke gezondheidseffecten meer te verwachten zijn. De WHO-adviesnormen zijn vrijblijvender dan de wettelijke grenswaarden. Er is immers geen wettelijke verplichting om deze adviesnormen te behalen.

  • de WHO adviseert voor PM2,5 een jaargemiddelde advieswaarde van 10 µg/m³ ;
  • de WHO adviseert voor PM10 een jaargemiddelde advieswaarde van 20 µg/m³ .

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 52 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Uit de NIBM-tool blijkt dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en vrijgesteld is van toetsing aan de grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.BPOranjebolwerck-VA01_0020.png"

Figuur 4.5: NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Waardsedijk ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lag. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen voor de Waardsedijk in 2018; 17,2 µg/m³ voor NO2, 19,5 µg/m³ voor PM10 en 12,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7,2 dagen.

Na realisatie komt NO2 uit op 17,4 µg/m³ en PM10 op 19,6 µg/m³. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van de Wet milieubeheer.

De concentraties PM2,5 voldoen niet aan de advieswaarde van de WHO en GGD. Dit is echter een advieswaarde, de wettelijke grenswaarden liggen hoger dan deze advieswaarde. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het projectgebied, de concentraties luchtverontreinigende stoffen voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.12 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Tussen het appartementengebouw en de gracht is de bestaande groenstrook met bomen bestemd als Groen. Binnen Groen zijn tevens water, bruggen, speelvoorzieningen en voetpaden toegestaan.

Artikel 4 Water

Het omliggende water is bestemd als Water. Binnen Water zijn tevens bruggen toegestaan.

Artikel 5 Wonen

Het appartementengebouw is bestemd als Wonen. Met de aanduiding gestapeld is aangegeven dat uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan. Het maximum aantal wooneenheden bedraagt 52.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

Bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad. Er is een beperkt aantal uitzonderingen op deze regeling, onder andere voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan 30 cm en niet groter zijn dan 30 m2. Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie

Met de Waarde - Cultuurhistorie worden de cultuurhistorische waarden van de historische binnenstad beschermd. Het is niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning wegen, paden, banen of andere oppervlakteverhardingen aan te leggen.

5.3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te

voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval

(onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat de bepaling 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel maakt het mogelijk om de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen wanneer dit benodigd is voor een technisch betere realisering van bestemmingen. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd

Artikel 12 Overige regels

Dit artikel bevat de bepaling 'Werking wettelijke regeling'. Hierin is bepaald dat wanneer in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen, deze gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Daarnaast is in dit artikel geborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losruimte.

5.4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 13.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 13.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Artikel 14 Slotregel

De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de woningen. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De grond is in eigendom van de gemeente, maar de uitvoering van de beoogde ontwikkeling wordt gedaan door een ontwikkelaar. Door middel van een anterieure overeenkomst is de dekking van de gemaakte kosten verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden van een beantwoording voorzien.

Participatie

Voorafgaand aan dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In het kader van het opstellen van dit beeldkwaliteitsplan is uitvoerig overleg geweest met diverse belangenorganisaties zoals Stichting Hugo Kotestein. Ook is advies ingewonnen bij welstandscommissie MooiSticht. Voorafgaand aan de vaststelling van het beeldkwaliteitsplan, zijn omwonenden door middel van verschillende werksessies meegenomen in de planvorming. Na vaststelling heeft het plan ter inzage gelegen en zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Op deze wijze is getracht een breed gedragen plan te ontwikkelen.

Ter inzagelegging

Het ontwerp bestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen, toegevoegd in Bijlage 1. De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Nota Zienswijzen

Bijlage 1 Nota zienswijzen

Bijlage 2 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 2 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 5 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 6 Memo Stikstofberekening

Bijlage 6 Memo stikstofberekening

Bijlage 7 Quickscan Ecologie

Bijlage 7 Quickscan ecologie

Bijlage 8 Nader Ecologisch Onderzoek

Bijlage 8 Nader ecologisch onderzoek