KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Water
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Beheersverordening
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Nieuwe Situatie
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.4 Conclusie
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Beleid Rijk En Provincie
5.3 Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
5.4 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.3 Flora En Fauna
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Regels
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.2 Communicatie
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Noord-linschoterzandweg 60
Bijlage 3 Verlennend Bodemonderzoek Noord-linschoterzandweg 61
Bijlage 4 Bureauonderzoek En Inventariserend Veldonderzoek Archeologie
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Noord-Linschoterzandweg 60 en 61, Snelrewaard

Bestemmingsplan - Gemeente Oudewater

Vastgesteld op 06-10-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Noord-Linschoterzandweg 60 en 61, Snelrewaard met identificatienummer NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01 van de gemeente Oudewater.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- of uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan huis verbonden beroep

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, die door hun beperkte omvang in een gedeelte van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen worden uitgeoefend.

1.7 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruizen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.8 archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.12 bestaand gebouw

Een gebouw, dat op de eerste dag van de inwerkingtreding van het plan bestaat, dan wel in uitvoering is of mag worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die voor dat tijdstip is aangevraagd.

1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.18 bijgebouw

Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.19 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.22 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct steun vindt in of op de grond.

1.26 dakkapel

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.27 dakopbouw

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.28 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.29 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.30 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 hoofdgebouw

Een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.32 huishouden

Eén of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, die door hun beperkte omvang in een gedeelte van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen worden uitgeoefend.

1.34 NEN

Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.35 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.37 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en ten hoogste één wand.

1.38 peil

  1. a. Voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.39 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.40 prostitutie

Het aanbieden van seksuele diensten tegen materiële vergoeding.

1.41 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een mate alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een parenclub en een prostitutiebedrijf al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 twee-aaneen gebouwde woning

Een woning waarvan het hoofdgebouw zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm een geheel vormt met het hoofdgebouw van één andere woning.

1.43 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.44 voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.45 voorgevellijn

De lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing.

1.46 vrijstaande woning

Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning of functie.

1.47 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning zoals omschreven in onderhavige begripsbepalingen.

1.48 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de permanente huisvesting van één huishouden.

1.49 zijerf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.50 zijgevel

De zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf.

1.51 zijgevellijn

Een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de zijgevels van de hoofdgebouwen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de vloeroppervlakte

De gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, onbebouwde erven, toegangspaden en ontsluitingen van bouwpercelen tot de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. per nieuw te bouwen woning is een overkapping toegestaan van 20 m² met een bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat een overkapping uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - overkapping';
  2. b. voor het overige mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  3. c. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor of ten hoogste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het denkbeeldige verlengde daarvan, bedraagt ten hoogste 1 m;
  4. d. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, anders dan bedoeld onder b en c, bedraagt ten hoogste 1 m, met uitzondering van pergola's, waarvan de hoogte ten hoogste 2,7 m mag bedragen.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. verkeer te water;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, bruggen en waterstaatkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de bestemming;
  2. b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.

5.2 Bouwregels

Op de in 5.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemming (en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van een archeologische deskundige namens het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing voor:
    1. 1. een bouwwerk met een (verstorings)oppervlakte van ten hoogste 200 m² of
    2. 2. de bodem niet meer dan 30 cm onder maaiveld wordt verstoord;
    3. 3. bouwwerken op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de grond zal worden geroerd als gevolg van de bouw; bij de beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/ toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;

andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

9.2 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. Binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3 m onder peil;
  3. c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw, mits er bovengronds geen sprake is van een visueel effect.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Verboden gebruik

Een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval het gebruik:

  1. a. van onbebouwde gronden voor:
    1. 1. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    2. 2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. 3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

één en ander tenzij dit gebruik verband houdt met:

    1. 1. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
    2. 2. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
    3. 3. het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen;
  1. b. van bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, detailhandel of horeca, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsregels.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. het bouwen van gebouwen voor het openbaar nut, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud van het gebouw ten hoogste 25 m³ bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van het gebouw ten hoogste 3 m bedraagt;
  2. b. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  3. c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Parkeren

  1. a. Voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen danwel voor het toestaan van een andere planologische gebruiksactiviteit vast dient te staan dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals bepaald in de Nota parkeernormen gemeente Oudewater (vastgesteld op 14 juli 2021), met dien verstande dat als voornoemde Nota parkeernormen gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
  2. b. bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 13.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 13.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 13.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Noord-Linschoterzandweg 60 en 61, Snelrewaard van de gemeente Oudewater.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van Noord-Linschoterzandweg 60 en 61 in Snelrewaard zijn voornemens om drie woningen te realiseren, waarvan twee ten westen van het 1.295 m² grote tuinperceel op nummer 60 en één achter de woning op nummer 61. Deze herinrichting is ruimtelijk goed inpasbaar, omdat er tussen de percelen 60 en 61 relatief veel ruimte is tussen de woningen met hierachter de uitbreidingswijk 'De Noort Syde II'. De achter de woning gelegen grote schuur op een verhard perceelsgedeelte is niet langer nodig. Hiervoor in de plaats kan een kleine woning met eenzelfde oppervlakte van 80 m² worden gebouwd. Hiermee wordt tevens een bijdrage geleverd aan het tekort naar woningen in de dorpskern. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied van de drie nieuwe woningen ligt in de bebouwde kom van Snelrewaard van de percelen Noord-Linschoterzandweg 60 en 61. In noordelijke richting staan vrijstaande woningen aan de Kabelslag. In zuidelijke richting ligt de Noord-Linschoterzandweg met aansluitend de Lange Linschoten. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0001.png"Figuur 1: Situering plangebied (rood gestippeld omlijnd) en omgeving.

1.3 Vigerende Beheersverordening

Voor het plangebied geldt de volgende beheersverordening:

Beheersverordening Raadsbesluit Raad van State
“Oudewater en landelijk gebied Hekendorp en Papekop" 28 september 2017 N.v.t.

In de beheersverordening is vastgelegd dat de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'de Noort Syde II' van toepassing blijft met uitzondering van onder andere de wijzigingsbevoegdheden, strafbepalingen en slotbepalingen. De woonpercelen op nummer 60 en 61 zijn bestemd voor 'Wonen' met een bouwvlak voor de twee bestaande woningen. De gronden tussen de twee woonpercelen zijn bestemd voor 'Tuin'. De planontwikkeling is in strijd met dit bestemmingsplan, omdat in de bestemming 'Tuin' geen twee nieuwe woningen mogen worden gebouwd. Voor de bestemming 'Wonen' achter de woning op nummer 61 is geen bouwvlak opgenomen voor een extra woning. In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'de Noort Syde II' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0002.png"Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan de Noort Syde II. Plangebied rood gestippeld omlijnd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied ligt aan de Noord-Linschoterzandweg een bebouwingslint aan de Lange Linschoten in de bebouwde kom van Snelrewaard. In noordelijke richting ligt de laatste uitbreidingswijk van Oudewater aan de oostzijde van de woonkern, de wijk 'De Noort Syde II'. In oostelijke richting van het plangebied ligt het buitengebied. Aan dit bebouwingslint richting Linschoten staan verspreid staande agrarische bedrijven, burgerwoningen en niet agrarische bedrijven.

Rechts woning Noord-Linschoterzandweg 61. Woning achter plangebied in 'De Noort Syde II'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0003.png"Achterzijde agrarisch bedrijf Noord-Linschoterzandweg 61. De Lange Linschoten.

Specifiek
Het perceel Noord-Linschoterzandweg 60, waar twee woningen worden gesitueerd, is ingericht als tuin bij een woonperceel in bestaand woongebied. Op het tuinperceel staat geen bebouwing. Achter de woning aan de Noord-Linschoterzandweg 61 staat een grote schuur met rondom verhard oppervlak.

Plandeel twee nieuwe woningen. Bestaande woning op nummer 60.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0004.png"

Nogmaals plandeel twee nieuwe woningen. Links Te maken uitrit (gezien vanaf Kabelslag).
is de schuur zichtbaar van de derde woning.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe Situatie

Deelgebied Noord-Linschoterzandweg 60
De stedenbouwkundige inpassing is zorgvuldig afgestemd op de bestaande lintbebouwing langs de Noord-Linschoterzandweg. Het tuinperceel, groot circa 1.295 m², wordt gewijzigd in wonen met een bouwvlak, waarbij het karakter van dit gebied wordt behouden. Gezien de grootte van de kavel bestaan er mogelijkheden voor enige verdichting in volume met twee woningen, die stedenbouwkundig inpasbaar zijn. De kleinschaligheid blijft behouden met een aantrekkelijk en rustig woonmilieu, waarbij aansluiting is gezocht met bestaande woningen in de directe omgeving van het plangebied. De goot- en nokhoogte sluit aan op de aan weerszijden gelegen bebouwing met een goothoogte van maximaal 4 meter en een bouwhoogte van maximaal 9 meter met een hierbij passende kapvorm. Tussen de nieuwe woningen en de bestaande woning op nummer 60 wordt een ontsluitingspad aangelegd die aantakt op de Noord-Linschoterzandweg. Deze ontsluiting wordt gemeenschappelijk eigendom van de (nieuwe) eigenaren.

Deelgebied Noord-Linschoterzandweg 61
Op dit circa 1.200 m² grote woonperceel staat een woonhuis. Aan de achterzijde staat een grote schuur met rondom verhard oppervlak. In westelijke richting ligt een fietspad naar de hierachter gelegen woonwijk. Het voorste gedeelte is voor bestemmingsverkeer toegankelijk voor de hier gelegen woningen. Het toevoegen van een extra woning is passend aan de Barbara Maryweg, omdat aan de overzijde al woningen staan. Hierdoor krijgt het woonstraatje een kwaliteitsimpuls, omdat een groot bijgebouw plaatsmaakt voor een woning aan de straatzijde die beter aansluit bij de al aanwezig woningen. Deze woning krijgt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 m en 6,5 m.
Om de vermijden dat aan de oost- en westzijde van de woning bijgebouwen worden gerealiseerd, wordt de aanduiding 'openheid' opgenomen. Hierdoor is het verboden daar vergunningvrije bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen te realiseren.

De plattegrond van de bestaande toestand is opgenomen in figuur 3. Een verkavelingstekening van het plangebied is weergegeven in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0005.png"
Figuur 3: bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0006.png"Figuur 4: verkavelingsplan (indicatief).

3.2 Verkeer En Parkeren

Verkeer
De twee nieuwe woningen naast de woning aan de Noord-Linschoterzandweg 60 krijgen een gezamenlijke uitrit op de Noord-Linschoterzandweg. De woning aan de Noord-Linschoterzandweg 60 blijft ontsloten via een bestaande uitrit. Daarnaast wordt het voor deze woning mogelijk te ontsluiten op de Kabelslag, zodat hier ook kan worden geparkeerd. De woning aan de Noord-Linschoterzandweg 61 maakt gebruik van de bestaande uitrit op de Barbara Maryweg. Via de Noord-Linschoterzandweg is in westelijke richting Oudewater bereikbaar.

Parkeren
De gemeenteraad van Oudewater heeft op 7 juli 2021 de 'Nota Parkeernormen 2021' vastgesteld. Deze Nota heeft het karakter van een beleidsregel en wordt gebruikt bij de invulling van bevoegdheden op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de APV. De parkeernormen zijn gebaseerd op de CROW (publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' van december 2018). De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeerkencijfers

Functies Norm rest bebouwde kom Aandeel bezoekers
Woning, vrijstaand 2,3 per woning (gemiddeld) waarvan 0,3 per woning
Woning, koop twee-onder-een-kap 2,2 per woning (gemiddeld) waarvan 0,3 per woning

Op basis van het woningbouwprogramma dient rekening te worden gehouden de in tabel 3.2 opgenomen parkeerbehoefte.

Tabel 3.2 Parkeerbehoefte nieuwe situatie.

Functies typologie Parkeernorm Aantal Totaal pp
Woningen vrijstaand 2,3 per woning 1 2,3
Woning koop, twee-onder-een-kap 2,2 per woning 2 4,4
Totaal 3 7 pp (afgerond)

Afgerond zijn 7 parkeerplaatsen nodig voor de drie nieuwe woningen. Op eigen erf is per woning ruimte voor 1 tot 2 parkeerplaatsen. Daarnaast worden op het woonperceel Noord-Linschoterzandweg 60 zes extra parkeerplaatsen aangelegd. Voor de woning achter de Noord-Linschterzandweg 61 kunnen twee parkeerplaatsen worden aangelegd. De parkeerplaatsen krijgen elk een maatvoering van 2,5 x 5 m.

In figuur 4 is de nieuwe parkeersituatie weergegeven. Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Overige regels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

De Noord-Linschoterzandweg. De Kabelslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0007.png"

Bestaande inrit woning nummer 60. Bestaande ontsluiting op Kabelslag.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stads- en dorpsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling met drie nieuwe woningen in bestaand stedelijk gebied.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De planontwikkeling wordt getoetst aan de Ladder zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.


Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd.

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.3.2. De invulling van het plangebied met drie woningen voor de doelgroep doorstromers sluit goed aan op de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Snelrewaard (bestaand stedelijk gebied). De invulling van het plangebied met drie woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Daarmee zijn deze documenten definitief geworden. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening treden vanaf 1 april 2021 in werking.

Wonen en leven
Vitale steden en dorpen
De provincie Utrecht kent een grote diversiteit aan steden, dorpen en kernen en een grote diversiteit aan woon- en vestigingsmilieus. De grote steden Utrecht en Amersfoort zijn een populaire vestigingsplaats voor zowel inwoners als bedrijven en groeien snel. Naar verwachting verwelkomt de stad Utrecht in 2024 de 400.000e inwoner. Samen met omliggende kernen maken deze Utrechtse steden deel uit van het stedelijk netwerk van de noordelijke Randstad. Naast deze agglomeraties ligt de charme van de provincie voor een belangrijk deel juist in kleinschaligheid en een aantrekkelijke, vriendelijke leefomgeving in de kleinere, landelijk gelegen kernen.

Ruimte voor wonen en leven
De provincie streeft onder andere de volgende ambities na.

2050: het realiseren van circulaire woningen of woonwijken.

2040: iedereen die in de provincie Utrecht wil wonen kan beschikken over passende woonruimte. Dit betekent onder andere een voldoende aanbod aan woningen in het sociale en middeldure segment.

2040: het realiseren van energieneutrale woningen of woonwijken.

2030: alle nieuwbouw in de provincie Utrecht gebruikt 50% minder primaire abiotische grondstoffen.

Stedelijke kwaliteit
Gezien de grote ruimtevraag die op de provincie afkomt, is het zaak om zorgvuldig om te gaan met de ruimte. Een groot gedeelte van de mensen woont graag in een stedelijke of dorpse omgeving. De menging en aanwezigheid van functies zoals wonen, werken en voorzieningen draagt bij aan deze aantrekkelijkheid. Binnen het stedelijk gebied van steden en dorpen is nog veel ruimte aanwezig die kan worden benut voor verdichting, herontwikkeling of intensivering. In de afgelopen jaren zijn er weliswaar al veel binnenstedelijke locaties ontwikkeld, maar er zijn nog steeds binnenstedelijke mogelijkheden en er komen continu nieuwe mogelijkheden bij. Door structurele economische veranderingen verliezen veel gebouwen en locaties hun oorspronkelijke functie en komen daarmee voor herontwikkeling in beeld. Deze drie aspecten maken dat wij primair blijven inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling.

De provincie vraagt daarbij aandacht voor de wijze van verdichting. Om te kunnen voldoen aan de toekomstige behoefte aan wonen en werken zal de provincie zich moeten inspannen om, in alle kernen, innovatiever en compacter te bouwen dan we tot nu toe gewend zijn. De mate van compactheid is afhankelijk van de locatie, en hangt ook af van hetgeen mogelijk is relatie tot onze opgaven en ambities op het gebied van onder andere binnenstedelijke kwaliteit, energieneutraliteit en gezondheid.

Levend landschap, erfgoed en cultuur
Een aantrekkelijke leefomgeving draagt bij aan het welzijn van mensen. Daarom zet de provincie in op het doorontwikkelen van onze aantrekkelijke landschappen, het beschermen en benutten van historisch erfgoed en het ondersteunen van een goed cultureel aanbod. Het Utrechtse landschap is mooi, verrassend en veelzijdig. De landschappelijke kwaliteiten en structuren zijn belangrijk voor het goede woon-, werk- en leefklimaat, het vestigingsklimaat en de recreatieve aantrekkelijkheid van de provincie. Landschappelijke kwaliteit is een belangrijk onderdeel van een gezonde leefomgeving. De provincie kent vijf karakteristieke landschappen.

Het plangebied ligt in de kernrandzone van het landschap Groene Hart met de volgende kernkwaliteiten: 'openheid, (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.), landschappelijke diversiteit en rust & stilte.' Het Groene Hart is door het Rijk in de Nationale Omgevingsvisie aangewezen als bijzonder landschap.
De kernrandzone is het gedeelte van het landschap en het landelijk gebied dat direct aansluit aan het stedelijk gebied. Deze zone om de Utrechtse kernen is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies.


Toetsing planinitiatief
De planontwikkeling ligt in het binnenstedelijk gebied aan de kernrandzone van het Groene Hart. Er is sprake van intensivering van grondgebruik binnen de rode contour. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder van duurzame verstedelijking. In de Provinciale Omgevingsvisie is het plangebied aangeduid als Algemene beleidslijn voor verstedelijking. Een uitsnede van kaart 11: 'Vitale steden en dorpen' is opgenomen in figuur 5.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de rode contour, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van de binnenstedelijke ruimte. De planontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de Provinciale Omgevingsvisie. Er zijn geen strijdigheden met de Provinciale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0008.png"Figuur 5: Uitsnede kaart 11 'Vitale steden en dorpen'. Het plangebied is zwart omlijnd aangeduid.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit.

Paragraaf 9.2 (Stedelijke functies in stedelijk gebied)
Bepalingen over verstedelijking (voor woningbouw) zijn vastgelegd in paragraaf 9.2 (Stedelijke functies in stedelijk gebied). In artikel 9.15 is vastgelegd dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
  2. b. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling.

Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. In de toelichting is hierover opgenomen dat het provinciaal programma Wonen en werken de hoofdlijnen bevat van de gezamenlijke regionale programmeringsafspraken van gemeenten en provincie. In deze regionale programmering:

  • worden de basisprincipes voor verstedelijking gevolgd, te weten:
    1. 1. zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps (binnen het stedelijk gebied) nabij knooppunten;
    2. 2. daarnaast in overig stedelijk gebied;
    3. 3. eventuele nieuwe (grootschalige) uitleg koppelen aan hoogwaardig openbaar vervoer en aan (bestaande of nieuwe) knooppunten van de belangrijkste infrastructurele corridors);
  • worden afspraken vastgelegd om te borgen dat binnen het programma tenminste 50% van de te bouwen woningen in het sociale en middensegment plaatsvindt; en
  • worden afspraken gemaakt over energieneutrale, circulaire, klimaatadaptieve woningbouw, evenredige groenontwikkeling en efficiënt ruimtegebruik.

Toetsing planinitiatief
De planontwikkeling is in overeenstemming met artikel 9.15, omdat het plangebied als zodanig is aangewezen en vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart 19 'Wonen, werken en recreëren kaart 2' (figuur 6). In de toelichting op artikel 9.15 is vastgelegd dat de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energieneutrale, circulaire, klimaatadaptieve woningbouw en efficiënt ruimtegebruik. In paragraaf 6.1.7 wordt hierop ingegaan.

Conclusie
Het plangebied is op grond van artikel 9.15 aangewezen als 'Wonen, werken en recreëren'. De drie woningen liggen in stedelijk gebied. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening. Eveneens wordt voldaan aan de richtlijnen voor duurzaamheid. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0009.png"Figuur 6: Uitsnede kaart 19 'Wonen, werken en recreëren kaart 2'. Het plangebied is zwart omlijnd aangeduid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie 2022-2040

De gemeenteraad van Oudewater heeft op 9 juni 2022 de Omgevingsvisie 2022-2040 'Nu: de toekomst van Oudewater' vastgesteld. De Omgevingsvisie Oudewater biedt een inhoudelijk en samenhangend kader. Een koers die richting gaat geven aan gewenste ontwikkelingen binnen de gemeente. Het is een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving van de gemeente Oudewater. In de omgevingsvisie zijn diverse opgaven met een ruimtelijke impact op een evenwichtige manier afgewogen en samengebracht. Daarmee blijft het voor iedereen in de gemeente Oudewater goed leven, wonen, leren, werken en ontspannen.

De kernambitie is om een vitale, duurzame, sociale en inclusieve (gezonde) en veilige woon-, werk- en leefomgeving te borgen en te ontwikkelen. Ankerpunten hierin zijn haar eigen identiteit (onze waarden) in het landschap. Met deze kernambitie bevordert de gemeente een toekomstbestendige samenleving en leefomgeving in Oudewater. De uitgangspunten en waarden zijn hierbij richtinggevend. De visie op hoofdlijnen wordt verwoord in vier verhaallijnen, te weten:

  1. 1. kleinschalige groei omwille van de vitaliteit
  2. 2. innige band met het landschap
  3. 3. Vitale, gezonde, veilige en sociale wijken en kernen
  4. 4. Passende en duurzame economie

Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van de Kern in bestaand stedelijk gebied.

Vitale, gezonde, veilige en sociale wijken en kernen
Oudewater is in 2040 een levendige, gezonde, veilige en sociaal-inclusieve gemeente, waarin iedereen mee doet. De wijken en kernen hebben elk een eigen karakter en sociale structuur. Deze eigenheid en diversiteit ziet de gemeente als basis voor het ondersteunen van de saamhorigheid en gemeenschapsgevoel. Dat doet zij door het soort voorzieningen aan te laten sluiten op de behoefte en op specifieke maatschappelijke vraagstukken in de wijk. Bijvoorbeeld voor ouderen, jeugd of gezinnen. Ook het woningaanbod sluit hierop aan. De openbare ruimte speelt een belangrijke rol in het ontmoeten van elkaar en het gezond kunnen bewegen. Hier kan worden gewandeld, gefietst, gespeeld en gesport. Gezonde lucht, water en milieunormen ondersteunen een veilige leefomgeving. De gemeente streeft tevens naar meer gemengde gebieden waar wonen, werken en recreëren in elkaars nabijheid plaats vinden. Dit zorgt voor leefbare, diverse en levendige wijken en gebieden. Zo kunnen jongeren en ook jonge gezinnen zich ontwikkelen binnen Oudewater.
De mooie en unieke binnenstad van Oudewater heeft hierbij een bijzondere status, vanwege de zo gewaardeerde cultuurhistorische kwaliteit. Dit brengt specifieke kansen en uitdagingen met zich mee op het gebied van wonen, werken, bereikbaarheid, recreatie, toerisme, klimaatadaptatie en schone energie. Opgaven op het gebied van klimaatadaptatie zoals het voorkomen van hittestress, overstroming en droogte worden aangepakt door vergroening van het stedelijk gebied. Maar ook door aanpassingen in de openbare ruimte, door in te spelen op vragen en samen te werken met betrokken partijen en overheden op het gebied van landbouwtransitie en bodemdaling. De omschakeling naar schone warmte opwek in de wijken en kernen krijgt een gebiedsgerichte aanpak, met een warmtevisie per kern of wijk.

De focus van deze omgevingsvisie ligt op de onderwerpen wonen, werken, mobiliteit, landbouw, recreatie, natuur, klimaatadaptatie, energie en bodemdaling. Voor dit plan is het thema Wonen relevant.

Wonen: Toekomstbestendig, inclusief en gezond
Oudewater kent een prettig leefklimaat waar mensen zich snel thuis voelen. Specifiek worden de rust, ruimte en schoonheid gewaardeerd. Voor de kleinere kernen wordt het in stand houden van de vitaliteit als uitdaging gezien. Landelijk en regionaal is er al jaren sprake van een grote druk op de woningmarkt door een tekort aan woningen. Ook in onze gemeente is dit aan de orde. Er is een tekort aan woningen voor alle doelgroepen, maar specifiek voor jongeren en starters op de woningmarkt. Ook het aantal passende woningen voor senioren is te beperkt. Als gevolg van toenemende vergrijzing neemt deze behoefte verder toe. Omdat ouderen onvoldoende mogelijkheden hebben om te verhuizen naar passende woningen, stagneert ook de rest van de woningmarkt en is het voor starters moeilijk om een betaalbare woning te vinden. De stijgende prijzen voor wonen, zowel in de koop als huursector, een landelijk fenomeen, zet ook de woningmarkt in Oudewater verder onder druk. De mooie landelijke ligging, in de luwte van in de stedelijke regio Utrecht, Gouda en de randstad én middenin het groene Hart, stuwt de woningbehoefte en de woningmarkt verder op.
Naast een demografische aanleiding voor het aanpakken van de woningvoorraad, geven klimaatverandering (vernatting, verdroging, opwarming) en bodemdaling, maar ook landelijke en Europese doelstellingen op het gebied van schone energie en warmte, stikstof- en CO2-reductie concrete en urgente aanleiding voor het verduurzamen van onze bestaande en nieuwe woningen en de woonomgeving. Ook zullen digitalisering en de gevolgen daarvan, zoals meer thuiswerken en webwinkelen, nieuwe behoeftes creëren voor de manier waarop we in de toekomst willen wonen, ontmoeten en bewegen in een gezonde en veilige en inclusieve woonomgeving.

Opgave
Het zorgen voor voldoende beschikbare, betaalbare én geschikte woningen voor alle inwoners, is een belangrijke opgave van de gemeente Oudewater. De bevolking neemt toe met circa 600 inwoners tot 2040. Afhankelijk van het gerealiseerde woningbouwprogramma kan dit aantal nog toe- of afnemen. Opvallend is dat het aantal huishoudens relatief harder groeit dan de bevolking. Dit komt door huishoudensverdunning (minder personen per huishouden), onder meer veroorzaakt door de vergrijzing. Dit betekent dat er flink gebouwd moet worden in de gemeente Oudewater. Er zijn voor alle doelgroepen woningen nodig. Nieuwbouw moet voor diverse doelgroepen een goede aanvulling zijn op de huidige woningvoorraad. De nadruk ligt op bouwen voor jongeren, ouderen en levensloopbestendige woningen. Zo ontstaat er doorstroming en ook dat draagt bij aan de opgave, te weten voldoende, betaalbare en geschikte woningen voor alle doelgroepen. Het realiseren van meer woningen is ook in het belang van het behoud van voldoende voorzieningen op het gebied van sport, onderwijs, cultuur, groen, recreatie en andere maatschappelijke voorzieningen.

Doelstellingen
De kerndoelstelling op het gebied van wonen is zoals in de Woonvisie omschreven: in de gemeente Oudewater willen we zorgen voor voldoende beschikbare, betaalbare en geschikte woningen voor al onze inwoners. Concreet werkt de gemeente dit uit in onderstaande doelstellingen:

  • Voor inwoners die in Oudewater willen blijven wonen is er een passende woning beschikbaar in aantrekkelijke, toekomstbestendige woongebieden met een toereikend voorzieningenaanbod en ruimtelijk passend bij de identiteit en waarden van Oudewater. Dit betekent een extra inspanning voor de levensloopbestendige woningen en starterswoningen, om de doorstroming op de woningmarkt voor alle doelgroepen te bevorderen.
  • De gemeente wil het prettige woon- en leefklimaat met voldoende voorzieningen behouden en waar mogelijk verbeteren. Daarom ontwikkelt zij gezonde, veilige, toekomstbestendige en sociaal- inclusieve woongebieden.
  • Het ontwikkelen van een duurzame woonomgeving die klimaatadaptief is en waarin gebruik wordt gemaakt van duurzame energie.

Voldoende en passende woningen en voorzieningen
De woningbehoefte kan worden bepaald door de demografische ontwikkeling te combineren met de ontwikkeling in de woningbezetting. Voor de gemeente Oudewater is de woningbehoefte berekend op 320 woningen tot en met 2030 en 530 woningen tot 2040 (met planuitstel van 30% plannen we voor 760 woningen). De gemeente wil een prettig woon- en leefklimaat behouden en uitbreiden. Zij heeft de ambitie om de woningvoorraad jaarlijks gemiddeld met 30 woningen uit te breiden. Dit volgt uit de woningbehoefte (Woonvisie 2020-2025) door bevolkingsgroei en de groei van het aantal huishoudens.

Deze woningbouw vindt voornamelijk plaats in de kern Oudewater. De gemeente geeft de hoogste prioriteit aan bouwen binnen het huidige stedelijke gebied en zet tevens in op passende uitbreiding (naar behoefte) buiten de rode contour. Na 2030 wordt de woningbehoefte mogelijk naar beneden bijgesteld, op basis van de dan beschikbare prognoses en voortgang in de woningbouwrealisatie.

Toetsing planinitiatief aan Omgevingsvisie
De gemeente geeft de eerste prioriteit aan bouwen van binnen het huidige stedelijk gebied. De ontwikkeling met drie woningen voor de doelgroep doorstromers speelt hierop in. De woningen worden duurzaam en klimaatadaptief gebouwd, zoals toegelicht in paragraaf 4.3.4.

Conclusie
De Omgevingsvisie heeft een hoog abstractieniveau waar ontwikkelingen op perceelsniveau niet zijn beschreven. Het oprichten van drie woningen is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie, omdat woningbouw plaatsvindt binnen het stedelijk gebied van de kern Snelrewaard.

4.3.2 Woonvisie 2020-2025

De gemeenteraad van Oudewater heeft op 5 oktober 2020 de Woonvisie 2020--2025 vastgesteld. Deze Woonvisie 2020-2025 biedt een kader voor de ontwikkeling van de woningbouwprojecten en de woningbouwplanning waarin wordt afgewogen en gepland welke woningbouwprojecten op welk moment ontwikkeld kunnen worden. Daarnaast zorgt het college op basis van de Woonvisie 2020 - 2025 ervoor dat de prestatieafspraken met de woningcorporaties (De Woningraat en Habion) opgesteld worden.
Voor de uitvoering van de Woonvisie 2020-2025 werkt de gemeente samen met haar strategische partners. Naast De Woningraat zijn dat ook ontwikkelaars, particuliere beleggers, zorgpartijen, eigenaar-bewoners en huurders. Met hen zoekt de gemeente verbinding en draagvlak voor ambities, doelstellingen en maatregelen, en maakt zij afspraken over te bereiken resultaten.

Met het vaststellen van de Woonvisie 2020-2025 kan het college actief uitvoering geven aan het woonbeleid in de vorm van de volgende speerpunten:

  1. 1. Versnellen van woningbouwprojecten
  2. 2. Extra plancapaciteit
  3. 3. Doorstroming
  4. 4. Optimaal benutten van de bestaande woningvoorraad.

Woningbouwplanning
Omdat de wereld sterk in beweging is, is een continue monitoring en bijstelling noodzakelijk van het woonbeleid en het woningbouwprogramma. Daarbij kan ingespeeld worden op veranderingen in wet- en regelgeving, financiële mogelijkheden en de actuele marktcapaciteit. Er is dan ook altijd een korte termijn (5 jaar) en een langere termijn waarnaar gekeken wordt (2040). In de Woningbouwplanning staat het totaal overzicht van alle woningbouwprojecten in de gemeente Oudewater. Aan de hand hiervan wordt gestuurd op het woningbouwprogramma, planning en fasering: wat wordt er voor wie, wanneer en waar gebouwd. Waar ziet de gemeente tekorten ontstaan? De woningbouwprogramma's worden gezamenlijk opgesteld door de ontwikkelende partijen in overleg met en binnen de kaders van de gemeente. De woningbouwplanning wordt jaarlijks gemonitord en waar nodig bijgesteld

Doorstroming
In de Woonvisie staat het stimuleren van doorstroming centraal. Door doorstroming creëert de gemeente in de bestaande wijken meer ruimte voor starters en jonge gezinnen. De natuurlijke opbouw van de wijken en dorpen in de gemeente Oudewater, met een mix van type woningen, prijsklassen en bewoners, blijft daardoor behouden. In de nieuwbouw kiest de gemeente bewust voor aanvulling op de bestaande woningvoorraad: het bouwen van woningen geschikt voor 1- en 2 persoonshuishoudens, zoals starters en senioren, zodat iedereen die wil in Oudewater kan blijven wonen. Dit betekent niet dat er niets gedaan wordt voor andere groepen ,zoals gezinnen en mensen met hogere inkomens. Ook voor deze huishoudens wordt gebouwd. In samenwerking tussen gemeente en marktpartijen wordt een goede mix aan woningen gerealiseerd, afgestemd op de vraag.

Woningbouwprojecten
Conform het coalitieprogramma is het afgelopen jaar flink vaart gemaakt met de laatste binnenstedelijke woningbouwprojecten. Het ziet er naar uit dat vanaf 2021 jaarlijks (ruim) 30 woningen opgeleverd worden. Maar het ontwikkelen van binnenstedelijke locaties is ingewikkeld. Hierdoor kan de bouw later starten dan gepland. Ook is het aantal binnenstedelijke locaties in Oudewater eindig. Om in de toekomst voldoende woningen te kunnen realiseren, zal de gemeente aan de slag moeten gaan met de verkenning van nieuwe locaties. Een vergelijkbare problematiek ziet de gemeente in de kleine kernen, waar de rode contour de bouwmogelijkheden beperkt. Inzicht in de kwalitatieve en kwantitatieve vraag is daarvoor essentieel. Om deze reden is besloten de Woonvisie 2016-2020 te herijken. Dit betekent niet een volledig nieuwe visie, maar een actualisatie van de cijfers en een aanscherping van het beleid.

Samenvattend
Wonen is één van de basisbehoeften voor mensen. Voor inwoners die in Oudewater willen blijven wonen, is er voor hen een passende woning beschikbaar in aantrekkelijke woongebieden. Deze ontwikkeling past binnen de doelstelling om een prettig woon- en leefklimaat te behouden en uit te breiden. Daarnaast past het binnen de ambitie van de Woonvisie om de woningvoorraad uit te breiden. In de Woonvisie 2020-2025 is het voornemen om de ambitie te verhogen van 20 woningen per jaar - zoals opgenomen in de Woonvisie 2016-2020 - naar 30 woningen per jaar.

Toetsing planinitiatief
Met het oprichten van drie woningen voor de doelgroep doorstromers wordt doorstroming bevorderd, omdat ingespeeld wordt op de behoefte aan voldoende grondgebonden woningen. De vrijkomende woningen als gevolg van deze doorstroming komen beschikbaar voor overige doelgroepen in Oudewater.

Conclusie
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is in overeenstemming met de uitgangspunten van de gemeentelijke Woonvisie. De voorgenomen ontwikkeling en daarmee ook het bestemmingsplan wordt vanuit volkshuisvestelijk oogpunt haalbaar geacht.

4.3.3 Welstandsbeleid

Aanvragen omgevingsvergunning dienen te worden getoetst aan eisen van welstand. Deze eisen hebben betrekking op het uiterlijk van bouwwerken en de situering van deze bouwwerken in hun omgeving. Gekeken wordt of het bouwwerk dat men wenst te plaatsen op zichzelf of in verhouding tot de omgeving voldoende passend is. De gemeenteraad van Oudewater heeft in 2004 een welstandsnota vastgesteld. Hierin staan criteria omtrent de redelijke eisen van welstand. Het gaat daarbij om de volgende aspecten:

  • karakteristiek van de bestaande bebouwing;
  • openbare ruimte;
  • landschap;
  • stedenbouwkundige context;
  • massa, structuur, maat en schaal, detaillering, materiaalkeuze en kleurstelling;
  • samenhang in het bouwwerk (de onderlinge relatie tussen samenstellende delen).

De criteria kunnen afhankelijk van de specifieke ruimtelijke kwaliteiten en uiterlijke kenmerken van de omgeving per dorp, wijk, buurt of deelgebied verschillen. Daartoe zijn in de welstandsnota specifieke gebiedscriteria opgesteld. Het plangebied is in de gebiedsgerichte criteria aangemerkt als 'Historisch gegroeide woon- en gemengde gebieden (H-gebieden)', dijklint (H4) en 'Dijklint – Landelijk (H4.3)'. Het welstandsniveau is hier 'plus'.

Conclusie
De uit te werken bouwplannen zullen rekening houden met de welstandscriteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Het voorlopig ontwerp zal om advies worden voorgelegd aan de commissie voor Ruimtelijke kwaliteit en erfgoed. Eventueel door de commissie gemaakte opmerkingen zullen worden overgenomen.

4.3.4 Duurzaam bouwen

Wettelijk kader
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijv. afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).

Provinciaal beleidskader
In de Provinciale Interim Omgevingsverordening is in de toelichting op artikel 9.15 vastgelegd dat de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energieneutrale, circulaire, klimaatadaptieve woningbouw en efficiënt ruimtegebruik. Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer bestemmingsplannen. Dit ruimtelijk plan ligt in het stedelijk gebied.

Duurzaam Oudewater
In de Woonvisie Oudewater 2020-2025 is aandacht besteed aan een duurzaam woonbeleid, waarin rekening wordt gehouden met de volgende generaties. Dat heeft in ieder geval te maken met een toekomstbestendige woningvoorraad waarvan de (technische) kwaliteit op peil blijft. Bij nieuwbouw is de ambitie dat alle woningen energieneutraal - nul op de meter - worden gebouwd.

(Ontwerp) Omgevingsvisie 2022-2040
De gemeente heeft in de (ontwerp) Omgevingsvisie 2022-2040 'Nu: de toekomst van Oudewater' opgaven beschreven over klimaatadaptatie en duurzaamheid. Doelstelling is onder andere het ontwikkelen van een duurzame woonomgeving die klimaatadaptief is en waarin gebruik wordt gemaakt van duurzame energie.

Duurzaamheid is een belangrijk thema. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.

Toetsing plan aan Duurzaam bouwen
De woningen worden overeenkomstig de eisen van Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG) gebouwd. Hiervoor wordt het volgende plan uitgewerkt:

  • het bouwen van woningen zonder gasaansluiting;
  • het aanbrengen PV panelen op het dak;
  • het plaatsen van energiezuinige installaties, zoals warmtepompdrogers;

Bovendien wordt beoogd een aantal duurzame maatregelen op te nemen om het milieu te ontlasten, zoals beperking van watergebruik en toepassing van circulair materiaalgebruik. Ook is er aandacht voor de gezondheid door onder andere geluidwering, luchtkwaliteit en thermisch comfort.

Conclusie
De drie woningen worden duurzaam gebouwd, waarbij rekening wordt gehouden met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van duurzaam bouwen en klimaatadaptief bouwen.

4.4 Conclusie

Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. De ruimte in binnenstedelijk gebied wordt optimaal benut. Het plan valt binnen het nationale landschap 'Het Groene Hart'. De nota geeft een aantal hoofduitgangspunten mee voor dit gebied, zoals ontwikkeling ten behoeve van behoud van het landschap en dat elke ontwikkeling geen afbreuk mag doen aan de bestaande kernkwaliteiten. De uitwerking hiervoor legt de rijksoverheid bij provincies en lokale overheden. Er zijn met deze ontwikkeling geen rijksbelangen gemoeid.

De planontwikkeling past binnen het provinciale beleid, zoals dat is vastgelegd in de Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening. Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De herinrichting van het plangebied draagt bij aan het intensiveren van het stedelijk gebied in de dorpskern. Verrommeling wordt tegengegaan.

Het toevoegen van drie woningen is tevens in overeenstemming met de hiervoor genoemde uitgangspunten van het gemeentelijke beleid. De drie woningen leveren een bijdrage aan de woningvraag voor de doelgroep doorstromers.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en lokaal vastgesteld beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleid Rijk En Provincie

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Provincie

De watersystemen in stedelijk gebied zijn voornamelijk afgestemd op afvoer (bij regen) en aanvoer (in droge perioden) van water. Een dergelijk systeem bezit onvoldoende veerkracht om te kunnen inspelen op de toekomstige ontwikkelingen. Aandachtspunten bij het streven naar een veerkrachtige duurzame inrichting en beheer in zowel bestaand als nieuw stedelijk gebied zijn de realisering van extra open water, de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering, de aanleg van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsels, het saneren van vervuilingsbronnen, de realisering van een natuurvriendelijke oeverinrichting en een duurzamer gebruik van (leiding)water (duurzame waterketen).
Vanaf het begin van planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd. Voor nieuw stedelijk gebied, dient rekening te worden gehouden met de eis voor het minimale wateroppervlak ten behoeve van de waterberging; dit moet 10% van het bruto stedelijk gebied worden (inclusief stadsrand).

5.3 Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterbeheerprogramma 2022 - 2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam
In het op 22 december 2021 vastgestelde waterbeheerprogramma staan de ambities van het waterschap voor de komende zes jaar.

Grote maatschappelijke opgaven
Nederland staat de komende jaren voor grote maatschappelijke opgaven. De snelheid van klimaatverandering is ongeëvenaard en de effecten (extreme droogte én extreme neerslag) zijn nu al zichtbaar. Ook de afname van biodiversiteit gaat sneller dan ooit in de menselijke geschiedenis. Om dit tegen te gaan is een energietransitie gaande, moet het hoogheemraadschap een omslag maken naar een klimaatbestendige inrichting, een circulaire economie en meer duurzame landbouw. In al deze uitdagingen speelt water een rol. Daarnaast is er een grote woningbouwopgave. Deze opgaven samen leveren een grote druk op de ruimte op.

Stroomopwaarts werken
Het hoogheemraadschap wil als waterschap meer aan het roer zitten om water een sturende rol in de ruimtelijke ordening te geven. Zij noemen dat stroomopwaarts werken, gericht op de toekomst. Het hoogheemraadschap investeert zelf - op haar eigen terreinen - in biodiversiteit, circulariteit en duurzaamheid. Zij stimuleert waterbewust gedrag, en vraagt daarmee ook iets van de inwoners. Tegelijk zet zij zich volop in voor een veilige, gezonde en prettige leefomgeving voor iedereen.

Toekomstbestendig gebied
Om voorbereid te zijn op de toekomst investeert het hoogheemraadschap in het watersysteem. Zij werkt samen met partners aan gezamenlijke maatschappelijke opgaven:

  • De komende jaren versterkt het waterschap de dijk langs de Lek; dit project Sterke Lekdijk biedt kansen voor groen en landschap. Daarnaast vraagt zij haar partners om de gevolgen van overstromingen tegen te gaan via ruimtelijke inrichting (2e laag waterveiligheid);
  • Voor de zoetwatervoorziening van West-Nederland is tijdens extreem droge periodes de wateraanvoer via het watersysteem van De Stichtse Rijnlanden van essentieel belang. Deze aanvoercapaciteit vergroot zij de komende jaren via het project Capaciteitsuitbreiding Klimaatbestendige Wateraanvoer (KWA+). Zij gaat de inlaat vanuit de Neder-Rijn bij Wijk bij Duurstede ook bij extreem lage rivierwaterstanden zeker stellen door het bouwen van een inlaatgemaal;
  • De afvoer van water gaat voor een groot deel van de regio via het Amsterdam-Rijnkanaal, waarin beperkt ruimte is om extremere buien op te vangen. Het is nodig het watersysteem te optimaliseren en de afhankelijkheid ervan te verkleinen door een meer waterrobuuste inrichting van steden en polders;
  • Verbeteren waterkwaliteit en vergroten biodiversiteit. Het hoogheemraadschap streeft overal naar schoon en levendig water: gezond water in de stad, levendige boerensloten en natuurwater vol leven. Dit vraagt de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het is nodig voor een robuuste, gezonde en prettige leefomgeving. Voor elke categorie gaan we de samenwerking aan met de relevante partners;
  • Warmte en grondstoffen uit (afval)water. Thermische energie uit oppervlaktewater (TEO) en afvalwater (TEA) heeft veel potentie én kansen in onze regio vanwege de grote woningbouwopgave langs grote wateren. Het hoogheemraadschap stimuleert het gebruik van warmte en grondstoffen uit (afval)water.

5.4 Waterhuishouding

Onderzoek/ beoordeling
Veiligheid en waterkeringen
Het zuidelijke gedeelte van het plangebied langs de Noord-Linschoterzandweg ligt gedeeltelijk in een beschermingszone van een waterkering. Om die reden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Voor bouwactiviteiten binnen deze zone dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder. Daarnaast is een Watervergunning nodig. De bouwvlakken van de drie nieuwe woningen liggen buiten de dubbelbestemming. Met inachtneming hiervan zijn er geen beperkingen voor het plangebied.

Oppervlaktewater
Op 20 februari 2019 heeft het algemeen bestuur de Legger oppervlaktewater 2018 vastgesteld. Deze is op 1 mei 2019 in werking getreden. In het plangebied ligt aan de noord- en westzijde tertiair oppervlaktewater zonder een beschermingszone (figuur 7). De zuidelijk gelegen Lange Linschoten betreft een primaire watergang met en beschermingszone type A, zoals bedoeld in artikel 3 van de legger oppervlaktewateren. Binnen de beschermingszone wordt niet gebouwd. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0010.png"Figuur 7: Uitsnede legger oppervlaktewater 2018. Plangebied blauw gestippeld aangeduid.

Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 5.000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.

Beschrijving waterkwantiteit
In het plangebied worden drie woningen met bijgebouwen en overkappingen toegevoegd met een oppervlakte van totaal 637 m² min een te slopen schuur van 80 m². Daarnaast wordt een ontsluitingspad aangelegd. Gelet op de geringe toename aan verharding is na overleg met het Hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig. In figuur 8 zijn de watergangen weergegeven. De waterbalans is opgenomen in tabel 5.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0011.png"
Figuur 8: Water bestaand en nieuw.

Tabel 5.1: waterbalans bestaand en nieuw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0012.png"

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe woningen wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater van de woningen wordt op het oppervlaktewater geloosd. Afvalwater is/wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen.

Wateradvies De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 7 april 2021 (dossiercode 0210407-14-26064) uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterstaatkundig belang is. In verband hiermede is het voorontwerpbestemmingsplan om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap. Per e-mail van 21 mei 2021 heeft het hoogheemraadschap medegedeeld dat de opmerkingen voldoende zijn verwerkt, zodat er vanuit waterhuishoudkundige belangen geen beperkingen zijn.

Conclusie
De Watertoets is kort doorlopen via dewatertoets.nl. Na overleg is gebleken dat er geen waterschapsbelangen worden geraakt. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Inleiding, Externe veiligheid en Duurzaam bouwen.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt het oprichten van drie woningen mogelijk gemaakt. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In de hierna volgende paragrafen wordt aangetoond dat 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een herontwikkeling van twee bestaande woonpercelen door middel van het toevoegen van drie woningen. Deze bestemming is mogelijk, zoals dat is aangetoond in het akoestisch onderzoek in paragraaf 6.1.3. Er is geen cumulatie met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er - behoudens de realisatiefase - geen sprake zijn van productie van afvalstoffen en verontreiniging. (In de fase van realisering zal er sprake zijn van productie of afvoer van afval.) Wanneer de woningen zijn gerealiseerd is er sprake van huishoudelijk afval. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van overige activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). In woningen zijn alleen ondergeschikte bedrijfsactiviteiten toegestaan, waarbij het woonkarakter niet wordt aangetast, zodat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde bestemmingswijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. Het plangebied ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. De afwijking ten opzichte van de geldende regeling is gering, zodat een toets waaruit inzichtelijk wordt of de betreffende activiteit een negatieve invloed heeft op de gestelde beheerdoelen achterwege is gelaten. Een ecologisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar soorten- en gebiedsbescherming. Dit onderzoek is beschreven in 6.3.2. Met inachtneming hiervan zijn er vanuit ecologisch oogpunt geen belangrijke gevolgen voor flora en fauna.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.


Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Onderzoek/ beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van drie woningen in de bebouwde kom. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande woningen. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn. Uit deze inventarisatie is gebleken dat er ten oosten van het plangebied een veehouderij is gevestigd aan de Noord-Linschoterzandweg 59 in Snelrewaard. Op de overige omliggende percelen zijn geen bedrijven gevestigd die een milieuzonering vereisen, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen deze planontwikkeling. Ten aanzien van het veehouderijbedrijf kan het volgende worden opgemerkt.

Wet geurhinder en veehouderij
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij gelden er voor veehouderijbedrijven afstanden die in het kader van de milieuvergunningverlening moeten worden aangehouden tussen de veehouderij en woningen van derden. Voor een woning buiten de bebouwde kom tot een veehouderij geldt een afstand van 50 meter. Voor woningen binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter. De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat. Tevens moet beoordeeld worden of het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit is van toepassing op o.a. veehouderijbedrijven waar niet meer dan 200 stuks melkrundvee (exclusief vrouwelijk jongvee) worden gehouden en opslagen van vaste mest. Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in tabel 6.2. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.

Tabel 6.2 Minimale afstanden landbouwbedrijven.

Inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden Inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
minimumafstand binnen de bebouwde kom 100 m 50 m
minimumafstand buiten de bebouwde kom 50 m 25 m

Bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of uitbreiding van agrarische bedrijven dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op grond hiervan dient een afstandsnorm van 100 meter te worden aangehouden, omdat het plangebied in de bebouwde kom ligt. De afstand kan met 50 meter worden verminderd, wanneer de gemeente een Geurverordening heeft vastgesteld op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (afgekort Wgv).

Geurverordening gemeente Oudewater
De gemeenteraad van de gemeente Oudewater heeft op 27 mei 2010 de 'Verordening lokaal geurbeleid landelijk gebied Oudewater' vastgesteld. Deze verordening is bedoeld om knelpunten die zijn ontstaan door de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer en van de Wet geurhinder en veehouderij en die botsen met het ruimtelijke beleid van de gemeente waar mogelijk op te heffen. Met deze verordening wil de gemeente ruimte bieden aan agrarische bedrijven en nieuwe ontwikkelingen aan de rand van de bebouwde kom mogelijk te maken.
Op grond hiervan dient tussen een agrarische inrichting waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en de gevel van een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ten minste 50 meter afstand te worden gehouden vanaf de dichtstbijzijnde gevel van de stal tot naburige woningen en andere geurgevoelige functies.

Toetsing planontwikkeling aan Geurverordening
De drie nieuwe woningen liggen op een afstand van meer dan 50 meter van het veehouderijbedrijf. Daarbij komt dat in de huidige planologische situatie al op kortere afstand een woning bij recht is toegestaan op nummer 60 die maatgevend is voor dit bedrijf. Voldaan kan worden voldaan aan de minimaal aan te houden afstanden van de Geurverordening, zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen worden gesteld. Vanuit een goede ruimtelijke ordening blijft voor de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van de drie nieuwe woningen zijn gevestigd. Andersom geredeneerd is er geen aanleiding om aan te nemen dat de woningen milieuhygiënische knelpunten opleveren voor milieubelastende activiteiten, omdat deze in de directe omgeving niet aanwezig zijn. Voor de woningen kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is de Noord-Linschoterzandweg met een maximum snelheid van 60 km/uur. Deze weg heeft een zonebreedte van 250 meter. De overige wegen zijn 30 km/uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en 2 nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden in binnenstedelijk gebied. Indien de berekende belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.

Gelet op het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de nieuw te bouwen woningen door Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 12 februari 2021, rapportnummer 7305-54043-02, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van de Noord-Linschoterzandweg niet wordt overschreden. De hoogst gemeten waarde is 44 (dB). Er is geen hogere waardeprocedure nodig.

Niet gezoneerde wegen
Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt en te worden beoordeeld indien er sprake is van geluidgevoelige bestemmingen ter plaatse van of nabij de ruimtelijke ontwikkeling. Het akoestisch klimaat wordt bepaald door alle aanwezige geluidsbronnen samen. In dat kader dienen ook de niet gezoneerde wegen (30 km/uur wegen) bij de beoordeling te worden betrokken. Aangetoond dient te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidbelasting geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Een wettelijk grenswaarde is hierbij niet aan de orde. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt het volgende:

  • 30 km/u-wegen: de geluidbelasting van de Zuid-Linschoterzandweg en Kabelslag is respectievelijk maximaal 46 dB en 35 dB, exclusief aftrek artikel 110g uit de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is hiermee lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor gezoneerde woningen. Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
  • De gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van alle (niet gezoneerde) wegen is maximaal 53 dB.
  • Er wordt voldaan aan de (doelstelling van de) gemeentelijke indelingseisen. Alle woningen beschikken over een geluidluwe gevel en buitenruimte.
  • De woningen moeten voldoen aan de minimale geluidweringeis van 20 dB zoals gesteld in het Bouwbesluit. Hieraan kan worden voldaan door toepassing van standaard voorzieningen in de gevels van de woningen.

In het kader van het Bouwbesluit zal indien nodig nog een onderzoek plaatsvinden naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek dient uitgegaan te worden van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit onderzoek zal te zijner tijd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning om advies worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.

Railverkeerslawaai
De nieuwbouwlocatie ligt buiten de zone van het spoorwegtraject Utrecht - Gouda. In de zin van de Wet geluidhinder zijn er vanwege de spoorlijn geen bezwaren tegen de bouw van deze woningen.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerde industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede zijn voor beide deelgebieden verkennende bodemonderzoeken overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd.

Deelgebied Noord-Linschoterzandweg 60
Het onderzoek is uitgevoerd door Grondslag B.V. te Kamerik (rapport van 25 januari 2021, project 34151, Bijlage 2). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de algemene chemische kwaliteit van de bodem om te bepalen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Het bodemonderzoek dient geschikt te zijn voor aanvragen omgevingsvergunning (activiteit bouwen). Uit de onderzoeksresultaten kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Demping
De gestelde hypothese dat ter plaatse van de slootdemping in het dempingsmateriaal verhogingen met zware metalen, PAK en/of minerale olie kunnen worden verwacht, is bevestigd. In het dempingsmateriaal zijn lichte verhogingen met zware metalen aangetoond.

Boomgaard
De gestelde hypothese dat ter plaatse van de voormalige boomgaard de bovengrond verdacht is op het voorkomen van verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen, is niet bevestigd. In de bovengrond zijn geen verhogingen met bestrijdingsmiddelen aangetoond boven de achtergrondwaarde en/of detectielimiet.

Overige terreindelen
De gestelde hypothese dat geen verontreiniging wordt verwacht boven de lokale achtergrondwaarden als opgenomen in de bodemkwaliteitskaart, is bevestigd. In grond zijn maximaal lichte verhogingen met zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. In het grondwater is maximaal een lichte verhoging met barium aangetoond.

Asbestonderzoek
De gestelde hypothese dat de bovengrond verdacht is op het voorkomen van asbest, is bevestigd. Ter plaatse van gat 12 is in de grond één stukje asbesthoudend materiaal aangetroffen >2cm. In de grondfractie < 2 cm is geen asbest aangetoond. Voor de bodem is een indicatief asbestgehalte bepaald van 31,65 mg/kg d.s. (worst case). Het criterium voor nader onderzoek van 50 mg/kg d.s. wordt niet overschreden.

Algemeen
De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. De aangetoonde verhogingen vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek. De onderzoeksresultaten vormen ons inziens geen belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning en/of de beoogde woonbestemming.

Deelgebied Noord-Linschoterzandweg 61
Voor dit deelgebied heeft Grondslag B.V. te Kamerik eveneens een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapport van 17 november 2021, project 35524, Bijlage 3). Uit de onderzoeksresultaten kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Chemische kwaliteit
De gestelde hypothese, dat gezien de voormalige boomgaard op de locatie de oorspronkelijke bovengrond verdacht is op het voorkomen van bestrijdingsmiddelen, is niet bevestigd. In kleiige bovengrond zijn geen verhogingen met OCB’s aangetoond.
De gestelde hypothese, dat geen verhogingen worden verwacht boven de lokale achtergrondwaarden als opgenomen in de bodemkwaliteitskaart, is niet bevestigd. Ter plaatse van boring 05 is op een diepte van 0,4 tot 0,9 m-mv een sterke verhoging met PAK aangetoond. Voor het overige zijn in de grond maximaal lichte verhogingen met diverse zware metalen en PAK aangetoond.
In het grondwater is een matige verhoging met barium en een lichte verhoging met molybdeen aangetoond. Bekend is dat in de regio, als gevolg van een van nature verhoogde achtergrondconcentratie, vaker verhogingen met barium in het grondwater worden aangetoond. De onderhavige verhoging met barium wordt eveneens toegeschreven aan een van nature verhoogde achtergrondconcentratie. De matige verhoging met barium vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling.

Asbestonderzoek
De gestelde hypothese dat de grond onverdacht is op het voorkomen van asbest, is niet bevestigd. Ter plaatse van boring 05 zijn op een diepte van 0,4 tot 0,9 m-mv drie stukjes asbest aangetroffen. Daarnaast is in deze bodemlaag asbest in de fijne fractie aangetoond. Zowel de toetswaarde voor nader onderzoek van 50 mg/kg d.s. als de grenswaarde van 100 mg/kg d.s. wordt overschreden.

Algemeen
Ter plaatse van boring 05 is op een diepte van 0,4 tot 0,9 m-mv zowel een sterke verhoging met PAK als een verontreiniging met asbest aangetoond. Boring 05 is verricht langs de Barbara Maryweg. Bekend is dat hier in het verleden een oprit aanwezig is geweest. Uit de boorstaten valt tevens af te leiden dat hier in de bodem een grotere hoeveelheid puin aanwezig is dan elders op de locatie. Onduidelijk is hoever precies de verontreiniging met PAK en asbest verder oostwaarts van boring 05 doorloopt, het terrein op. Om dit vast te stellen dient nader onderzoek naar de PAK- en asbestverontreiniging plaats te vinden. Van de verontreiniging met PAK is onduidelijk of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Dit is het geval indien sprake is van meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond. Voor asbest geldt dit omvangscriterium niet. Hiervoor geldt ongeacht de omvang dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zodra uit nader onderzoek blijkt dat sprake is van een overschrijding van de grenswaarde van 100 mg/kg d.s. Indien uit nader onderzoek blijkt dat de verontreiniging met PAK en/of asbest een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft dan zal voorafgaand aan de nieuwbouw een bodemsanering uitgevoerd moeten worden. Een sanering kan bestaan uit het verwijderen van de sterk verontreinigde grond en/of het afdekken van de van de verontreiniging met een leeflaag (1 meter schone grond) of een duurzame afdeklaag (bijv. beton). Uiteraard spelen bij de keuze de toekomstige terreininrichting maar ook de omvang (kosten) van een verwijderingsvariant een rol. Voorafgaand aan de sanering dienen de werkzaamheden gemeld te worden bij het bevoegd gezag. Hiervoor is het mogelijk te saneren onder de BUS-regeling (Besluit Uniforme Saneringen), waarvoor een kortere en eenvoudiger procedure geldt.

Resumé
Op basis van het verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. De onderzoekslocatie is niet zondermeer geschikt voor het voorgenomen gebruik. Voorafgaand aan het bouwrijpmaken van het terrein en aanvraag omgevingsvergunning zal een saneringsplan of BUS-melding worden opgesteld. Het saneringsplan of de BUS-melding zal ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag. Initiatiefnemer zal voor de bodemsanering een budget reserveren.

Conclusie
Deelgebied Noord-Linschoterzandweg 60
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.

Deelgebied Noord-Linschoterzandweg 61

Voor het deelgebied Noord-Linschoterzandweg 61 is een bodemsanering nodig. Hiervoor zal tijdig een BUS-melding of saneringsplan worden ingediend bij het bevoegd gezag. Met inachtneming hiervan is het aspect bodem in het kader van het bestemmingsplan voldoende onderzocht. Na afronding van de sanering zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 6.2. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  3. c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.


Onderzoek/ beoordeling
Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie. Langs de Noord-Linschoterzandweg liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze weg zal naar verwachting evenwel even laag zijn als de concentraties van de zuidelijk gelegen Waardsedijk die onder de grenswaarden ligt.
Ook uit het Geoloket van de Odru blijkt dat de grenswaarden voor de huidige en toekomstige concentraties niet worden overschreden. Hieruit blijkt dat de NO2 16-18 µg per m³ in 2018 bedraagt en in 2030 10-12 µg per m³. Voor PM10 is dat 17-18 µg per m³ in 2018 en 19-20 µg per m³ in 2030. Voor PM2,5 is dat 12-12,5 µg per m³ (2020) en 9,5-10 µg per m³ (2030).
De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 microgram per kuub, en 10 microgram per kuub voor PM2,5 wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. Deze waarden zijn iets lager dan de waarden uit het Geoloket. Gelet op de geringe overschrijdingen kunnen deze waarden als voldoende worden beschouwd voor de milieugezondheidskwaliteit. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van drie woningen mogelijk. Ten opzichte van de bestaande situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet significant toenemen. De NSL monitoringtool is geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er liggen binnen 200 m van het plangebied geen vaarwegen met een plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
De Spoorbaan Gouda – Utrecht ligt op circa 2,7 km afstand van het plangebied. Door het transport van (zeer) toxische stoffen over het spoor reikt het invloedsgebied van deze risicobronnen tot over het plangebied. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Door de nieuwbouw van drie woningen zal er geen significante toename zijn van het aantal personen die hier verblijven. In het Besluit externe veiligheid moet het GR wel worden verantwoord. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in paragraaf 6.1.6.1.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 m) geen rijksweg of Provincialeweg met een route gevaarlijke stoffen. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 9) zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0013.png"Figuur 9: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart omlijnd).

6.1.7 Duurzaam bouwen

Wettelijk kader
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijv. afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).

Provinciaal beleidskader
In de Provinciale Interim Omgevingsverordening is in de toelichting op artikel 9.15 vastgelegd dat de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energieneutrale, circulaire, klimaatadaptieve woningbouw en efficiënt ruimtegebruik. Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer bestemmingsplannen. Dit ruimtelijk plan ligt in het stedelijk gebied.

Duurzaam Oudewater
In de Woonvisie Oudewater 2020-2025 is aandacht besteed aan een duurzaam woonbeleid, waarin rekening wordt gehouden met de volgende generaties. Dat heeft in ieder geval te maken met een toekomstbestendige woningvoorraad waarvan de (technische) kwaliteit op peil blijft. Bij nieuwbouw is de ambitie dat alle woningen energieneutraal - nul op de meter - worden gebouwd.

Onderzoek/ beoordeling
De woningen worden Bijna energieneutraal gebouwd (BENG). Hiervoor wordt het volgende plan uitgewerkt:

  • het bouwen van woningen zonder gasaansluiting;
  • het aanbrengen PV panelen op de daken;
  • het plaatsen van energiezuinige installaties, zoals warmtepompdrogers;
  • het zoveel mogelijk gebruik maken van recycle-materialen.


Conclusie
De drie woningen worden duurzaam gebouwd, waarbij rekening wordt gehouden met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

6.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Onderzoek/ beoordeling
Archeologiebeleid gemeente Oudewater (2015)
De gemeente Oudewater heeft in 2015 het gemeentelijk archeologiebeleid geactualiseerd. In de beleidsnota geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan haar rol van bevoegd gezag, de reikwijdte en ambities van het beleid en de uitvoering daarvan. Naast een beleidsnota is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, die tezamen de noodzakelijke informatie bevatten over hoe de gemeente bij besluitvorming over gebruik en inrichting van de ruimte omgaat met "bekende en te verwachten archeologische monumenten".

Het plangebied ligt langs een ontginningsas met een hoge archeologische verwachting. Hier is sprake van bijzondere archeologische verwachtingen voor bewoningssporen die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van Oudewater uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Op de archeologische beleidskaart heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde (figuur 10). Een archeologisch onderzoek moet conform gemeentelijk beleid worden uitgevoerd wanneer het plangebied groter is dan 200 m² en de verstoring dieper gaat dan 30 cm.
In navolging van deze beleidskaart heeft het plangebied in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen. Onderzoek is nodig wanneer dieper dan 0,3 m zal worden gegraven over een oppervlakte groter dan 200 m². In verband hiermede is een onderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0014.png"Figuur 10: Uitsnede archeologische beleidskaart.

6.2.1 Inventariserend veldonderzoek archeologie

ADC ArcheoProjecten B.V. te Amersfoort heeft een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek naar archeologie uitgevoerd (rapport van 18 november 2021, rapportnummer 5604, Bijlage 4). Uit dit onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Bureauonderzoek
Op basis van het geraadpleegde aardwetenschappelijke kaartmateriaal en de relatief geringe maaiveldhoogte moet worden aangenomen dat plangebied landschappelijk gezien is gelegen in een rivierkom. De bodemopbouw zal naar verwachting bestaan uit veen met daarop een kleidek dat in de richting van de Lange Linschoten iets dikker zal zijn. Op grond van de natte omstandigheden waarin zij gevormd zijn, is het niet aannemelijk dat de lagen/pakketten, tot de grootschalige ontginningen in de 13e eeuw, een ondergrond vormden voor bewoning. Tot op heden zijn in het onderzoeksgebied dan ook geen aanwijzingen voor bewoning uit genoemde periode bekend. Op oeverafzettingen kunnen in theorie op grond van de vormingsgeschiedenis bewoningsresten vanaf de (Late) IJzertijd worden aangetroffen. Deze afzettingen worden in een smalle strook langs de huidige stroomgeul van de Lange Linschoten, buiten onderhavig plangebied gelegen, verwacht.

In 1285 na Chr. werd de circa 750 m ten zuidoosten van het plangebied aanwezige Hollandsche IJssel bedijkt en afgedamd (Dam bij Klaphek). Als gevolg hiervan daalde het waterpeil en werd het mogelijk de aangrenzende komgebieden te ontwateren en op grote schaal te ontginnen. De Hollandsche IJssel en de veenstromen, waaronder de vrijwel direct ten zuidoosten van het plangebied gelegen Lange Linschoten fungeerden daarbij als ontginningsbasis. In een strook langs de Lange Linschoten werden boerderijen gesticht. Hoewel uit oude kaarten niet altijd precies is af te leiden op welke percelen boerderijen hebben gestaan, zijn er in het plangebied geen aanknopingspunten voor de aanwezigheid van een erf in het verleden. Weliswaar is het maaiveld in de zuidoosthoek duidelijk hoger dan in de rest van het plangebied, maar dit hangt samen met de huidige inrichting. Van een verhoogde boerderijplaats is derhalve geen sprake. Vermoedelijk kende het tot aan de bouw van de huidige woningen in respectievelijk 1977 en 1996 een agrarisch grondgebruik. De kans op het aantreffen van bewoningsresten worden daarom als laag ingeschat. Wel kunnen ontginningssporen en voormalige perceelsloten worden aangetroffen. Verder bestaat er vanwege de nabijheid van een crashlocatie een kans het aantreffen van losse vondsten die samenhangen met een in 1943 verongelukt toestel van de Engelse Royal Air Force (RAF).

Bij het ophogen van de erven ten behoeve van de bouw van de huidige woningen en de aanleg van funderingen en nutsvoorzieningen, kunnen eventuele resten in de bebouwde delen van het plangebied zijn verstoord. In de onbebouwde delen van het plangebied worden geen diepe bodemverstoringen verwacht.

Inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek)
Teneinde bovengenoemde verwachting te toetsen en aan te vullen is in het centrale en oostelijk deel van het plangebied (Noord-Linschoterzandweg 60) een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bevestigt de op basis van het bureauonderzoek verwachte bodemopbouw. De ondergrond van het plangebied wordt gevormd door een pakket zwak tot sterk kleiig bosveen met een matig slappe consistentie (Hollandveen Laagpakket binnen de Formatie van Nieuwkoop). Het veen gaat naar boven toe geleidelijk over in een 75 tot 250 cm dik pakket kalkloze, zwak tot matig siltige klei. Het pakket is een komafzetting (Formatie van Echteld), die op grond van het dikteverloop is gevormd vanuit de vrijwel direct ten zuidoosten van het plangebied aanwezige Lange Linschoten. De bovenste 25 tot 55 cm van de komafzetting betreft de huidige bouwvoor.

Conclusie en advies
In geen van de boringen zijn sterk siltige kleilagen aangetroffen die als oeverafzettingen van de Lange Linschoten zijn te interpreteren. Mogelijk hebben de oeverafzettingen een beperkte laterale verbreiding en zijn ze enkel in een smalle zone langs de huidige stroomgeul te vinden. In het middels verkennende boringen onderzochte deel van het plangebied zijn evenmin oude ophogingslagen aangetroffen. Op basis van de bodemopbouw dient een lage verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten te worden gehanteerd. Over de aan- of afwezigheid van losse vondsten die samenhangen met de crashlocatie ten westen van het plangebied kunnen geen uitspraken worden gedaan. Dergelijke vondsten kunnen niet met prospectief onderzoek worden opgespoord.

ADC ArcheoProjecten adviseert om het middels verkennende boringen onderzochte deel van het plangebied (Noord-Linschoterzandweg 60) vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het overige deel van het plangebied (Noord-Linschoterzandweg 61) zal naar verwachting een vergelijkbare bodemopbouw en daaraan gerelateerde archeologische verwachting hebben als het middels verkennende boringen onderzochte deel. Met uitzondering van het uiterste (zuid)westen wordt ook dit deel van het plangebied vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het uiterste zuid(west)en kan echter op basis van de meandergordelkaart (Cohen et al. 2012) sprake zijn van archeologisch relevante oeverafzettingen van de Lange Linschoten. Geadviseerd wordt in geval van grondwerkzaamheden dieper dan de bouwvoor (circa 30 cm onder maaiveld) hier enkele aanvullende verkennende boringen te verrichten om de aan- of afwezigheid van genoemde afzettingen te bepalen. De werkzaamheden dienen voorafgaand aan het veldwerk te worden vastgelegd in een Plan van Aanpak (PvA). Indien in deze zone geen grondwerkzaamheden dieper dan de bouwvoor plaatsvinden, kan van aanvullend onderzoek worden afgezien.

Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden te wijzen op de plicht zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Deze melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeente Oudewater.


Conclusie
Bij grondwerkzaamheden dieper dan de bouwvoor (circa 30 cm onder maaiveld) voor de woning aan de Noord-Linschoterzandweg 61 kan de verstoringsdiepte worden overschreden. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning zal het benodigd onderzoek worden aangeleverd wanneer in dit gedeelte ook graafwerkzaamheden plaatsvinden. Dit is geborgd door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.

6.2.2 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De in het plangebied aanwezige woning heeft geen cultuurhistorische waarden, zodat er op dit vlak geen belemmeringen zijn. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt circa 5,5 km ten westen van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' ligt circa 8 km ten zuiden van het plangebied. De Natura2000-gebieden worden door het oprichten van drie woningen niet beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze bestemmingswijziging. Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 1,1 km bestaande en nieuwe natuur van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Deze planontwikkeling heeft evenmin nadelige gevolgen voor het NNN van de provincie Utrecht (figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.bpnrdlinschzandw60-VA01_0015.png"Figuur 11: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven).

6.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het natura2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' ligt circa 9,1 km zuidelijk van het plangebied. Dit is een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Het op 5,5 km gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' betreft een vogelrichtlijn en is niet stikstofgevoelig, met dien verstande dat de Polder Stein mogelijk binnenkort wel wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2023). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten geldt een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. De tijdelijke gevolgen van door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie kunnen daarmee buiten beschouwing worden gelaten bij de natuurvergunning.

Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van drie woningen mogelijk. Op basis van de geringe omvang van deze ontwikkeling en de afstand tot Natura2000-gebieden zijn negatieve effecten vanwege stikstofdepositie op voorhand uit te sluiten. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.

Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

6.3.2 Flora- en faunatoets

Soortenbescherming; effect te vergunnen activiteiten deelgebied Noord-Linschoterzandweg 60
Dit deelgebied is ingericht als gazon bij de woning, totdat de bouwwerkzaamheden aanvangen. Er vinden geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats van groen. Voorafgaande aan de sloop van het bijgebouw zal een terzake kundige een inspectie uitvoeren ten aanzien van soortenbescherming. De kans is dan ook nihil dat de voorgenomen activiteit een schadelijk effect heeft op beschermde soorten. Er worden hier derhalve geen te beschermen ecologische waarden verwacht. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Deelgebied Noord-Linschoterzandweg 61
In dit deelgebied staat een te slopen bijgebouw die moet worden vervangen door een woning. Voor dit deelgebied is een ecologisch onderzoek uitgevoerd, omdat op voorhand niet is uit te sluiten of de Wet natuurbescherming wordt overtreden. Het onderzoek is uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (rapport van november 2021, nr. 21A107, Bijlage 5). Hieronder volgen de conclusies en aanbevelingen (overgenomen uit rapport).

Natuurgebieden Gevolgen
Natura2000
Habitattypen
Het initiatief betreft de bouw van één woning. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' op 5,5 km afstand van het plangebied. Er is geen stikstofdepositieberekening nodig van de gebruikersfase.
Soorten Nee
NNN-gebieden Nee
Structuurvisie Utrecht Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen
Algemeen Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bunzing, Egel, Haas en Wezel, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Utrecht. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Flora Nee
Jaarrond beschermde nesten Nee
Vissen Nee
Reptielen Nee
Zoogdieren Nee
Vleermuizen Nee
Overige soorten Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist
Vogels Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied.
Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
Amfibieën Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.

Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Natuur-inclusief bouwen

  1. a. Voor de Huismus kan ruimte beschikbaar worden gehouden onder de onderste twee rijen dakpannen. Op een aantal plaatsen kunnen in afwijking hiervan broedmogelijkheden in de vorm van vogelvides worden aangebracht op de onderste panlat. Geen toepassing van vogelschroot, deze weren huismussen.
  2. b. Voor vleermuizen kunnen kasten worden ingemetseld in de spouw op diverse plaatsen en op een aantal zijgevels kunnen vleermuiskasten worden geplaatst. Aanbevolen wordt: voorzieningen voor de Gewone dwergvleermuis, voor de Laatvlieger en in beperkte mate voor de Ruige dwergvleermuis.


Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de soortenbescherming en gebiedsbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen bij uitwerking van het plan.

6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische Opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels in verband met borging van de parkeerregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Tuin
De bestemming 'Tuin' is gelegd op de bij de woningen behorende gronden waarop in principe geen bebouwing is toegestaan. Dit betreffen de gronden gelegen aan de voorzijde van de woning en – bij hoeksituaties – ook delen van het zijerf. Binnen de bouwaanduiding zijn overkappingen toegestaan.

Openheid
Om de openheid langs de Barbara Maryweg te behouden is aan weerszijde van de woning achter Noord-Linschoterzandweg 61 op de verbeelding de aanduiding 'openheid' opgenomen. Deze gronden worden niet aangemerkt als erf zoals bedoeld in artikel 1 bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht waarmee vergunningsvrije bouwwerken niet zijn toegestaan.

Artikel 4 Water
Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd voor water. Binnen de bestemming 'Water' zijn watergerelateerde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, keermuren, duikers et cetera toegestaan.

Artikel 5 Wonen

De woonfunctie is de belangrijkste functie in het plangebied. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden en waar mogelijk te versterken. Rekening houdend met dit uitgangspunt, is een regeling geformuleerd die het resultaat is van de afweging tussen enerzijds een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de opgave om de bestaande ruimtelijke kwaliteit te waarborgen.

Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen de bouwvlakken toegestaan. In de bouwvlakken is het maximum aantal woningen vermeld, de maximum goot- en bouwhoogte, alsmede de toegestane typologie. Hoofdgebouwen van woningen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gerealiseerd worden.

Bijbehorende bouwwerken
Buiten het bouwvlak, binnen het bestemmingsvlak 'Wonen', is eveneens bebouwing toegestaan in de vorm van bijbehorende bouwwerken. Op de gronden met de bestemming 'Tuin' zijn overige bouwwerken toegestaan.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, is een aparte maximale maatvoering opgenomen.

Aan huis verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Om de woonfunctie te versterken en een aantrekkelijk woongebied te creëren waar ruimte is voor meerdere activiteiten, worden onder voorwaarden beroepen-aan-huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Het uitgangspunt hierbij is dat de woonfunctie gehandhaafd blijft als hoofdfunctie. Om die reden is voor de activiteiten een maximum vloeroppervlak vastgelegd van ten hoogste 25% van de woning met een absoluut maximum van 40 m².


Artikel 6 Waarde - Archeologie
In het plangebied geldt op grond van de gemeentelijke maatregelenkaart een hoge archeologische verwachting. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad. Er is een beperkt aantal uitzonderingen op deze regeling, onder andere voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan of niet groter zijn dan een bepaalde maat. Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemming is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 9 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals afdaken en balkons. Ook zijn regels opgenomen voor ondergronds bouwen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht.

Artikel 12 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 13 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 14 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  2. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Financiële Haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waaronder ook de afwikkeling van planschade. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid

9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Utrecht, het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Veiligheidsregio Utrecht.

9.2 Communicatie

Initiatiefnemer heeft omwonenden rondom de Noord-Linschoterzandweg 60 in Snelrewaard bij brief van 6 januari 2021 geïnformeerd over de plannen met de mogelijkheid hierop tot 22 januari 2021 te reageren.
Naast een toelichting op het project, is de mogelijkheid geboden om vragen en/of ideeën in te dienen. Hierop zijn verschillende reacties ontvangen. Bij brief van 17 februari 2021 is een reactiebrief gezonden waarin de ontvangen vragen zijn beantwoord. De wensen en suggesties zullen zoveel mogelijk worden verwerkt bij uitwerking van het plan.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 23 februari 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van tervisielegging zijn twee schriftelijke zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording wordt verwezen naar de Nota van beantwoording zienswijzen, zoals opgenomen in Bijlage 6.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Noord-linschoterzandweg 60

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Noord-Linschoterzandweg 60

Bijlage 3 Verlennend Bodemonderzoek Noord-linschoterzandweg 61

Bijlage 3 Verlennend bodemonderzoek Noord-Linschoterzandweg 61

Bijlage 4 Bureauonderzoek En Inventariserend Veldonderzoek Archeologie

Bijlage 4 Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek archeologie

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek

Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 6 Nota van beantwoording zienswijzen