Bedrijventerrein Oosteind
Bestemmingsplan - Gemeente Papendrecht
Vastgesteld op 05-03-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bedrijventerrein Oosteind van de gemeente Papendrecht.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO NL.IMRO.0590.bp04Oosteind-3002 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 bedrijfsgebonden kantoren
kantoren die onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering van het ter plaatse gevestigde bedrijf.
1.8 beperkt kwetsbaar object
- a. 1° verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
2° dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder lid 1.34 sub c, vallen;
- c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder lid 1.34 sub c, vallen;
- d. winkels, voorzover zij niet onder lid 1.34 sub c, vallen;
- e. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.36 sub c, vallen;
- f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder lid 1.34 sub d, vallen;
- g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.34 sub c, vallen;
- h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.9 bestaande bouwwerken
bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.14 bouwwerk, geen gebouw zijnde
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.
1.15 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 bedrijfsvloeroppervlak/brutovloeroppervlak (bvo)
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.22 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het terrein.
1.23 bordeelprostitutie
prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor specifiek bedoelde en ingerichte ruimte wordt aangeboden.
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en / of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, caravans en tenten, werktuigen, machines en apparatuur voor bedrijfsmatig gebruik en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- b. bouwmarkten;
- c. kringloopbedrijf.
1.25 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 geluidshinderlijke inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.28 gevellijn
de gevellijn geeft aan waar de voorgevel van bebouwing opgericht dient te worden. De definitie zoals opgenomen in artikel 2.5.5 van de gemeentelijke bouwverordening heeft geen aanvullende werking.
1.29 grens gezoneerd industrieterrein
de grens van het gezoneerde industrieterrein.
1.30 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.31 horecabedrijf
een bedrijf, gericht op de het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken.
1.32 kantoor(ruimte)
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.34 kwetsbaar object
- a. woningen, voor zover zij niet onder lid 1.8 sub a vallen, woonschepen en woonwagens (meer dan 2 per hectare);
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- 4. sociale werkplaats.
- c. gebouwen waarin grote aantallen van personen gedurende een groot gedeelte van de dag plegen te zijn:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting (als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen) maken hiervan geen onderdeel uit.
1.35 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.36 ondergeschikte bouw(onder)delen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
1.37 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
1.38 peil
- voor gebouwen, waarvan de voorgevel direct grenst aan een weg of een dijk, waarbij een afstand van maximaal 10 m uit de as van de dijk is inbegrepen: de hoogte van de weg of dijk ter plaatse van de voorgevel;
- voor gebouwen, waarvan de voorgevel op meer dan 10 m uit de as van de dijk grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de voorgevel bij voltooiing van de bouw;
- voor gebouwen, waarvan de voorgevel niet direct aan een weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de voorgevel bij voltooiing van de bouw;
- voor andere bouwwerken: de hoogte van de weg;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
1.39 raamprostitutie
prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg wordt aangeboden.
1.40 risicovolle inrichtingen
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.41 seksinrichting
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.42 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.43 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.44 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.45 wooneenheid
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.46 zelfstandige kantoren
het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij de dienstverlening niet ten dienste staat van en verbonden is aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormt.
1.47 zonebeheerplan
een plan als bedoeld in artikel 164 van de Wet geluidhinder.
1.48 geluidverdeelplan
het geluidverdeelplan bepaalt de verdeling van de toegestane geluidsruimte per deelgebied van het industrieterrein Oosteind en is weergegeven in hoofdstuk 3 van het zonebeheerplan.
1.49 zonebeheermodel
het model dat wordt ingezet ter bewaking van de voor het industrieterrein geldende zonegrens.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouw(onder)delen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie B1': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie B1 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie B2': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie B2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- c. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-code (1993) 519 uit ten hoogste categorie C van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- d. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 2': tevens een groothandel in sportartikelen en een sportschool;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens een kantoor;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, water en groen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van het voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.1 onder d waarbij ingeval van ontwikkelingen niet behoeft te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, indien:
- a. voorzien wordt in alternatieve oplossingen zoals verkeer- en vervoersmanagement, het gebruik van openbaar vervoer of carpoolen hetgeen middels een bedrijfsvervoersplan aangetoond dient te worden;
- b. geen onevenredige parkeeroverlast ontstaat in de directe omgeving.
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.1': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- g. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1 tot en met - 7': tevens een bedrijfsactiviteit met SBI - code zoals hierna in de tabel genoemd, uit de ten hoogste voor de bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein':
aanduiding | SBI-code 1993 | uit ten hoogste milieucategorie |
specifieke vorm van bedrijventerrein - 1 | 284/ 2851 | 3.1/ 3.2 |
specifieke vorm van bedrijventerrein - 2 | 156111/ 15891 | 3.2/ 4.1 |
specifieke vorm van bedrijventerrein - 3 | 272/ 351 | 3.2/ 3.2 |
specifieke vorm van bedrijventerrein - 4 | 351 | 3.2 |
specifieke vorm van bedrijventerrein - 5 | 311/ 29 | 4.1/3.1 |
specifieke vorm van bedrijventerrein - 6 | 2663/2664 | 4.1 |
specifieke vorm van bedrijventerrein - 7 | 281 | 4.1 |
- h. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 6' tevens een laboratorium;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met daarbij behorende detailhandel;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting': tevens een risicovolle inrichting;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 1': is een kantoor met een brutovloeroppervlak van ten hoogste 28.500 m² toegestaan;
- n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 2': is een kantoor met een brutovloeroppervlak van ten hoogste 15.000 m² toegestaan;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 3': is een kantoor met een brutovloeroppervlak van ten hoogste 8.500 m² toegestaan;
- p. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': is een bedrijfswoning toegestaan;
- q. in totaal drie seksinrichtingen met een gezamenlijke brutovloeroppervlak van maximaal 230 m², waarbij het maximale brutovloeroppervlak per seksinrichting 80 m² bedraagt;
- r. voorzieningen ten behoeve van scheepvaartbeheer en scheepvaartverkeersbegeleiding zoals lichten, verkeerstekens en bakens;
- s. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, nutsvoorzieningen, verkeer- en parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, water, groen en artistieke kunstwerken;
met dien verstande dat:
- t. detailhandel niet is toegestaan, uitgezonderd bestaande detailhandelsbedrijven ter plaatse van de aanduidingen 'detailhandel' en 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
- u. zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan, uitgezonderd bestaande kantoren ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm vankantoor - 1', 'specifieke vorm vankantoor - 2' en 'specifieke vorm vankantoor - 3';
- v. aan de bedrijfsvoering (bedrijfs- en kantoorfunctie) ondergeschikte horeca is toegestaan;
- w. seksinrichtingen slechts toegestaan zijn ten oosten van de Rietgorsweg en ten zuiden van de Ketelweg.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. per bedrijf mag ten hoogste 80% van het totale grondoppervlak worden bebouwd tenzij anders aangegeven op de verbeelding;
- c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- d. in geval van her- of nieuwbouw dient de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' achter deze gevellijn te worden gebouwd;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan inclusief aan- en uitbouwen met een inhoud van ten hoogste 650 m³ en een goothoogte van ten hoogste 6 m;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is een onderdoorgang toegestaan met een minimale doorrijhoogte van 3 m;
- g. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van scheepvaartbeheer en scheepvaartverkeersbegeleiding bedraagt ten hoogste 20 m;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -1' zijn transportbanden en silo's met een maximale bouwhoogte van 21 m toegestaan.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een stroomfunctie inclusief opstelstroken en busstroken;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats': een laad- en losplaats;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, parkeervoorzieningen, water en groen.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat ten behoeve van verkeersgeleiding op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. verkeer te water;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - halte waterbus': een halte voor de waterbus;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- e. ter plaatse van de aanduiding 'haven': bedrijfsmatige havengebonden activiteiten op en in het water;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- i. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- j. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
- k. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.1': bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd ten behoeve van de waterbeheersing met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'haven' tevens lig-, laad- en losplaatsen van schepen zoals steigers en laad- en losinrichtingen zijn toegestaan.
6.3 Specifieke gebruiksregels
bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'haven' zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij niet meer geluid produceren dan aan hen is toegekend op basis van het geluidverdeelplan dat onderdeel is van het zonebeheerplan zoals opgenomen in Bijlage4.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'garage': tevens garageboxen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeers- en parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, artistieke kunstwerken, verhardingen, erven, tuinen en water.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
7.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
- b. de goothoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
- c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 7.2.3 ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van gronden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 7.2.1 onder c voor een verhoging van de goothoogte met 0,5 m, met dien verstande dat deze verhoging alleen is toegestaan ten behoeve van het realiseren van een hogere begane grond verdiepingshoogte;
- b. het bepaalde in lid 7.2.3 onder b van de maximumoppervlakte van een aan- of uitbouw voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een oppervlakte van maximaal 100 m², met inachtneming van het bepaalde in lid 7.2.3 onder b ten aanzien van het maximumpercentage.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, onder de voorwaarde dat:
- a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- b. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing;
- c. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- e. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- f. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
Artikel 8 Leiding - Gas
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch en een druk van ten hoogste 40 bar.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- c. ingeval van het samenvallen van deze gronden met de andere (dubbel) bestemmingen, waarbij toepassing van beide bepalingen niet met elkaar overeenstemmen, prevaleert de bestemming 'Leiding - Gas'.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Voor het afwijken van de bouwregels gelden de volgende regels:
- a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen, de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en er geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
- b. alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoelt in lid 8.3 onder a, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 85 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op peil, niet wordt uitgebreid en de hoogte niet wordt vergroot.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in lid 10.2 onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
11.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
13.2 Hoogteaanduidingen
13.2.1. Voor de ten hoogste toelaatbare hoogte van hoofdgebouwen dienen de op de verbeelding aangegeven hoogten in acht genomen te worden en hetgeen in hoofdstuk 2 van de regels is bepaald.
13.2.2. De in lid 13.3.1 bedoelde hoogte mag uitsluitend worden overschreden door antennes, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen, met dien verstande dat als op de verbeelding de goothoogte is aangegeven deze tevens mag worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels en dakkapellen.
13.2.3. De maximaal toelaatbare goothoogte en /of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag – tenzij in hoofdstuk 2 of de overige regels anders is bepaald – ten hoogste bedragen:
bouwhoogte | ||
- | van erf- en terreinafscheidingen bij bedrijven | 3 m |
- | van erf- en terreinafscheidingen bij bedrijfswoningen tussen de voorgevel en/of het verlengde daarvan en de openbare weg | 1 m |
- | van erf- en terreinafscheidingen bij bedrijfswoningen elders | 2 m |
- | van vrijstaande antennes anders dan ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast | 15 m |
- | van lichtmasten | 9 m |
- | van overkappingen | 8 m |
- | van (schotel)antennes ten behoeve van mobiele telecommunicatie | 6 m |
- | van silo's | 12 m |
- | van (transport)kranen | 45 m |
- | van tuinmeubilair | 2 m |
- | nutsvoorzieningen | 4 m |
- | van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
13.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
13.4 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouw(onder)delen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, zonnepanelen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen ten hoogste 3 m bedraagt.
Artikel 14 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
16.1 geluidszone - industrie - De Staart
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie - De Staart' gelden de volgende regels:
- a. geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie - De Staart' zijn uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen;
- b. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn geluidsgevoelige objecten toegestaan voor zover de geluidsbelasting beneden de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is gelegen;
- c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het toestaan van geluidsgevoelige objecten met een geluidbelasting hoger dan 55 dB(A) mits voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.
16.2 geluidszone - industrie - Oosteind
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie - Oosteind' gelden de volgende regels:
- a. geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie - Oosteind' zijn uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen;
- b. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn geluidsgevoelige objecten toegestaan voor zover de geluidsbelasting beneden de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is gelegen;
- c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het toestaan van geluidsgevoelige objecten met een geluidbelasting hoger dan 55 dB(A) mits voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.
16.3 gezoneerd industrieterrein
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein' zijn geluidshinderlijke inrichtingen toegestaan.
16.4 veiligheidszone - bevi
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' zijn kwetsbare objecten niet toegestaan;
- b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a indien:
- 1. uit onderzoek blijkt dat de externe veiligheidsrisico's als gevolg van de aanwezigheid van de risicorelevante inrichtingen aanvaardbaar worden geacht;
- 2. alvorens kwetsbare objecten mogelijk te maken dient de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid om advies gevraagd te worden.
16.5 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn geen kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
- b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
- 1. indien uit onderzoek blijkt dat de externe veiligheidsrisico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen aanvaardbaar worden geacht.
- 2. alvorens kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk te maken dient de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid om advies gevraagd te worden.
16.6 vrijwaringszone - vaarweg
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 18 Overige Regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Oosteind'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bedrijventerrein Oosteind is het meest omvangrijke en belangrijkste bedrijventerrein van de gemeente Papendrecht. Het terrein is circa 70 ha groot en huisvest circa 100 bedrijven, waaronder een aantal grote internationaal opererende bedrijven zoals Boskalis, Pon-Power en Topec. Dit zijn bedrijven uit de maritieme metaal-electrosector. Daarnaast is de voedingsmiddelensector sterk vertegenwoordigd met bedrijven als Silvo en Sonneveld. Doelstelling van het bestemmingsplan is om meer watergebonden bedrijven de ruimte te geven.
Voor de toekomst van het gebied is het van belang dat ingespeeld kan worden op eigentijdse ontwikkelingen van buitenaf (onder andere verscherping milieueisen en aandacht voor meervoudig ruimtegebruik) en dat ruimte kan worden gegeven aan initiatieven die binnen het plangebied reeds worden ontplooid. Een aantal bedrijven op bedrijventerrein Oosteind is krap behuisd of gevestigd op meerdere locaties. Hun terrein is deels reeds intensief in gebruik en er is daarom vaak weinig uitbreidingsruimte voorhanden voor bedrijven die groeien of hun activiteiten willen concentreren op bedrijventerrein Oosteind. Een dergelijke uitbreiding dient daarom gepaard te gaan met de verplaatsing of inkrimping van een (naastliggend) bedrijf. Langdurige leegstand komt op bedrijventerrein Oosteind nauwelijks voor. In het jaar 1999 heeft de gemeente Papendrecht het initiatief genomen om bedrijventerrein Oosteind te revitaliseren. De eerste stap was het opstellen en vaststellen van de visie 'Duurzame revitalisering bedrijventerrein Oosteind', welke de basis heeft gelegd voor het Revitaliseringprogramma Oosteind. In 2002 heeft de gemeenteraad het revitaliseringprogramma vastgesteld. In september 2006 is vervolgens de 'Visie op bedrijventerrein Oosteind, Ruimte voor bedrijven, ruimte voor kwaliteit' door de gemeenteraad vastgesteld. Begin 2009 is het beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Oosteind opgesteld1.
Door Ecorys is in 2006 een kader voor de aanpak en uitvoering van de revitalisering van bedrijventerrein Oosteind geschreven in de vorm van een visie voor de middellange termijn (tot 2015)2. Om de in deze visie aangegeven gewenste ontwikkelingen te kunnen uitvoeren, is het noodzakelijk om het bestemmingsplan te actualiseren. De bestemmingsregeling van het vigerende bestemmingsplan voldoet immers niet geheel meer aan de huidige inzichten, wetgeving, jurisprudentie en het (boven)gemeentelijk ruimtelijke ordeningsbeleid. Daarnaast dient het vigerende bestemmingsplan na 10 jaar geactualiseerd te worden ingevolge de Wet ruimtelijke ordening.
De bestemmingsregeling is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en daarbij behorende ministeriële regelingen waarin eisen gesteld worden aan zowel digitale als analoge plannen. Anticiperend op deze regelgeving is het voorliggende bestemmingsplan conform de standaarden zoals door VROM vrijgegeven opgesteld. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Regeling
Het voorliggende bestemmingsplan vervangt het bestemmingsplan Industrieterrein Oosteind, dat door de raad van de gemeente Papendrecht is vastgesteld op 26 februari 1976, en door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd op 6 april 1977 en de partiële herziening hiervan.
Het bestemmingsplangebied wordt begrensd door de dijkwegen Oosteind en Matena, de gemeentegrens met Sliedrecht, het hart van de Beneden-Merwede, de Visschersbuurt die grenst aan de noordwestelijke oever van de Kooyhaven, het Nanengat en de Burgemeester Keijzerweg. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven op figuur 1.1.
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een weergave van de ruimtelijke en functionele analyse van de aanwezige kansen en knelpunten zoals die door Ecorys en adviesbureau RBOI zijn uitgevoerd. Vervolgens worden de (ruimtelijke) voorstellen behandeld die zijn voorzien ter verbetering van het functioneren van het bedrijventerrein. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid van de gemeente en de hogere overheden weergegeven. Hoofdstuk 4 gaat in op de voor het bestemmingsplan relevante milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan wordt gegeven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 behandelt de economische uitvoerbaarheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid behandelt.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de economische en ruimtelijke aspecten van bedrijventerrein Oosteind beschreven en geanalyseerd, uitmondend in een ontwikkelingsvisie voor het gebied. Voor de toekomst van bedrijventerrein Oosteind is het van belang dat kan worden ingespeeld op ontwikkelingen van buitenaf (onder andere verscherping van de milieueisen en aandacht voor meervoudig ruimtegebruik) en dat ruimte kan worden gegeven aan initiatieven die binnen het plangebied worden ontplooid. Voor bedrijventerrein Oosteind is een ontwikkelingsvisie opgesteld door adviesbureau Ecorys; 'Visie op Bedrijventerrein Oosteind, Ruimte voor bedrijven, ruimte voor kwaliteit'. Deze ontwikkelingsvisie is geïncorporeerd in de gebiedsvisie voor het bedrijventerrein zoals beschreven in dit bestemmingsplan.
2.2 Analyse Bestaande Situatie
Type bedrijvigheid
Bedrijventerrein Oosteind ligt direct aan de druk bevaren Beneden-Merwede en voorziet in vier havens. Er werken zo'n 3.000 mensen op het bedrijventerrein. Het bedrijventerrein is (door zijn ligging aan de Beneden-Merwede, de opzet, de vier binnenhavens en de nabijheid van de rijksweg A15) uitstekend geschikt voor met name watergebonden bedrijvigheid. Bedrijventerrein Oosteind is een terrein met twee gezichten. Deels bestaat het bedrijventerrein uit havengebonden activiteiten en deels uit reguliere bedrijfsactiviteiten. De 'natte' civiele techniek (offshore), bouw- en voedingsmiddelensector zijn sterk vertegenwoordigd. Ten noorden van de Ketelweg bestaat het bedrijventerrein uit intensief gebruikte en bebouwde kleinschalige kavels voor reguliere bedrijvigheid, terwijl het ten zuiden daarvan (vaak) grootschalige, soms extensief gebruikte kavels aan de havens betreft. Een deel van de aan de haven gelegen bedrijven is niet watergebonden.
Intensiteit van het ruimtegebruik
Met een gemiddeld bebouwingspercentage van 55% neemt de bedrijfsbebouwing op bedrijventerrein Oosteind relatief weinig ruimte in beslag. Met name rond de Johannahaven en de Ketelhaven wordt veel ruimte gebruikt voor open opslag. De hoogte van gebouwen varieert van circa 5 tot 7 m, met enkele hogere hallen bij de scheepswerf, het baggerbedrijf, het bedrijf voor de constructie van stalen pijpen (circa 12 tot 15 m) en de silo's van de rijstpellerij (circa 30 m). Naast individuele bedrijfspercelen staan op bedrijventerrein Oosteind ook enkele bedrijfshallen die onderdak bieden aan verschillende, overwegend kleinere bedrijven.
Verkeersstructuur
De Ketelweg vormt de centrale ontsluitingsroute van het bedrijventerrein. Bedrijventerrein Oosteind is verder ontsloten door middel van twee doodlopende wegen die eindigen in een (keer)lus ter plaatse van een havenopening. De westelijke ontsluitingsweg bestaat uit de Rietgorsweg en de Scheepvaartweg. De oostelijke ontsluitingsweg bestaat uit de Gantelweg en de Rosmolenweg. Deze twee wegen staan in verbinding met de Ketelweg, die middels een rotonde weer aantakt op de Burgemeester Keijzerweg. Het gebied ten westen van de Rietgorsweg is te bereiken via de Griendweg. De verbetering van de bereikbaarheid heeft gestalte gekregen met de aanpak van de Ketelweg. De bedrijven op bedrijventerrein Oosteind waren steeds slechter bereikbaar als gevolg van het dichtslibben van de aan- en afvoerroutes van het terrein. Daarnaast diende de dijk langs het terrein te worden verzwaard. De dijkverzwaring en aanpassing van de infrastructuur zijn in één project uitgevoerd.
2.3 Ruimtelijke Visie
Sturing
Bedrijventerrein Oosteind is een unieke locatie voor watergebonden en watergerelateerde bedrijven3. Versterking van deze functie ligt voor de hand en past binnen het relevante beleid waarop in hoofdstuk 3 nader wordt ingegaan. Om deze functie te kunnen versterken is actief ingrijpen in het gebied noodzakelijk. Waar zich mogelijkheden voordoen om 'droge' bedrijven te verplaatsen ten behoeve van watergebonden en watergerelateerde bedrijvigheid zullen deze mogelijkheden worden benut. Bedrijventerrein Oosteind kent ook droge locaties, met name aan de randen van het gebied. Vanwege de woningbouwontwikkeling in de omgeving van bedrijventerrein Oosteind is hier een herstructurering aan de orde teneinde de ruimtelijke kwaliteit van het gebied te verbeteren. Met name de presentatie van het bedrijventerrein naar de omliggende woonbebouwing kan worden versterkt. Ook hier kan actief ingrijpen in het gebied noodzakelijk zijn. Bij de invulling van de droge locaties op het terrein kunnen hoogwaardiger functies worden geplaatst. Een hoogwaardiger invulling draagt enerzijds bij aan de economische betekenis van het gebied en anderzijds aan de ruimtelijke presentatie.
Ruimtelijke visie
In het jaar 1999 heeft de gemeente Papendrecht het initiatief genomen om bedrijventerrein Oosteind te revitaliseren. De eerste stap hierin was het opstellen van de visie 'Duurzame revitalisering bedrijventerrein Oosteind', samen met ondernemers en de provincie. In die zelfde periode is bedrijventerrein Oosteind aangewezen als pilotproject Duurzaam Economisch Ruimtegebruik (DECOR) van de provincie. Na vaststelling door de raad van deze visie als leidraad voor het vervolgtraject, is gezamenlijk met de ondernemers en de provincie aan het Revitaliseringsprogramma Oosteind gewerkt. In haar vergadering van november 2002 heeft de gemeenteraad de doelstellingen voor de duurzame revitalisering van Oosteind en het revitaliseringsprogramma waarin deze doelen zijn uitgewerkt, als kaders vastgesteld voor de revitalisering. In september 2006 is de 'Visie op Bedrijventerrein Oosteind, Ruimte voor bedrijven, ruimte voor kwaliteit' door de gemeenteraad vastgesteld4. Begin 2009 is tevens een 'Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Oosteind' opgesteld.
De visie gaat uit van een ruimtelijk-functionele geleding. Direct aan de Beneden-Merwede en de insteekhavens wordt ruimte gevonden voor de watergebonden en watergerelateerde bedrijvigheid passend binnen het maritiem-electrocluster van Shipping Valley (zie paragraaf 3.3), de voedings- en genotsmiddelenindustrie en de overige bedrijvigheid die een afhankelijkheid of relatie kent met vestiging aan een haven. Ten behoeve van een betere inpassingskwaliteit van het bedrijventerrein in haar vernieuwde omgeving, zullen de randen moeten verzachten. Op deze droge locaties is ook ruimte voor invulling met woonmilieuvriendelijke functies.
De ruimtelijke visie die ten grondslag ligt aan dit plan wordt hierna puntsgewijs besproken vanuit westelijke naar oostelijke richting.
Ten noorden van de Kooyhaven, ter plaatse van het voormalig Lingen-terrein is ruimte voor lichte bedrijvigheid. Naar het zuiden, in de omgeving van de Johannahaven is het karakter van het bedrijventerrein grootschaliger. Er is hier ruimte voor overslag van goederen, havenbedrijven en watergebonden bedrijvigheid. Het gedeelte dat aan de rivier grenst, is grootschalig en wordt intensief benut. Richting het noordoosten is de ontsluiting (de Ketelweg) gereconstrueerd. Het deel van het bedrijventerrein Oosteind tussen de Ketelweg en het Oosteind bestaat uit kleinschalige bedrijven op relatief kleine kavels. De hoogte is beperkt en vormt een geleidelijke overgang naar de omliggende woongebieden. Bovendien hebben de bedrijven in dit deel van het gebied een relatief lage milieucategorie. Door middel van de groene afscherming langs de noordrand van het gebied, wordt de noordrand van bedrijventerrein Oosteind 'verzacht'. Richting het zuiden, ten noorden van de Ketelhaven is een gebied met ruimte voor bedrijven met kantoorfunctie en publiekruimtes. De watergebonden bedrijven die hier zijn gevestigd zijn grootschalig. Aan de zuidzijde van het plangebied, bij de rivierkant van de Ketelhaven zijn de bedrijven grootschalig en intensief van karakter. Hier toont het bedrijventerrein zich als een rivierfront met havenactiviteiten. Aan de oostzijde van bedrijventerrein Oosteind, bij de Rosmolenweg is een strook bedrijvigheid met middelgrote en kleine kavels waaronder bedrijfsverzamelgebouwen en een servicecentrum. Nog oostelijker, bij de Schaarhaven, is ruimte voor watergebonden bedrijvigheid (havenfuncties).
In de ruimtelijke visie in het kader van het bestemmingsplan op het bedrijventerrein is een aantal maatregelen voorgesteld, te weten:
Bereikbaarheid
- reconstructie van de Ketelweg (in combinatie met dijkverzwaring);
- aanleg van een rotonde bij de kruising Ketelweg/Rietgorsweg;
- eventueel ontsluiting via Sliedrecht (Baanhoek-West).
Efficiënt ruimtegebruik/beperkte uitbreidingsmogelijkheden
- Shipping Valley: watergebonden bedrijven aan de havens;
- vergroten gebruik loskades (openbaar maken, delen faciliteiten);
- mogelijkheden bebouwing op de kavels verruimen (tot 80% bebouwing toestaan);
- opnemen mogelijkheid bouwen in meerdere lagen;
- bedrijfsverzamelgebouwen realiseren;
- alternatief voor buitenopslag ontwikkelen.
Parkeergelegenheid
- minder parkeergelegenheid in de openbare ruimte en meer op eigen terrein creëren;
- gezamenlijke parkeervoorzieningen voor zowel personen- als vrachtvervoer.
Uitstraling, (visuele) relatie met omgeving
- met name bij de entree van het terrein is een representatieve functie gewenst;
- het vormgeven van het profiel van de Ketelweg als hoofdontsluiting door verbetering van de uitstraling van de aanliggende bebouwing;
- informatievoorziening op het terrein (routing, bewegwijzering bij entree);
- langzaamverkeersroutes naar (onder andere) Oostpolder;
- aandacht voor onderhoud van het aanwezige groen (onderhoudsvriendelijk groen aanleggen of meer onderhoud plegen).
In het 'Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Oosteind' zijn drie belangrijke uitgangspunten geformuleerd5:
- 1. het bedrijventerrein is een functioneel gebied dat optimale gebruiksmogelijkheden dient te bieden aan de bedrijven;
- 2. de uitstraling van het bedrijventerrein is het visitekaartje voor de bedrijven. Dit geldt met name voor de intensief gebruikte routes zoals de Ketelweg en de Rietgorsweg;
- 3. de kwaliteit wordt bepaald door een totaalbeeld van bebouwing en openbare ruimte.
Hieronder wordt kort op deze uitgangspunten ingegaan.
1. Het bedrijventerrein moet optimaal benut kunnen worden door de bedrijven. Hiertoe dienen voldoende bebouwingsmogelijkheden te worden geboden in het bestemmingsplan. In de restruimte dienen de parkeervoorzieningen te worden gerealiseerd. De hoogte in het gebied loopt op in zuidelijke richting. Aan de dijk is de bebouwing lager vanwege de confrontatie met de bestaande woningen aan het Oosteind/Matena. Aan de rivier wordt juist de hoogte ingezet om het bedrijventerrein te markeren.
2. De Ketelweg is de belangrijkste route in het plangebied die zich kenmerkt door een groene uitstraling. De bebouwing staat in een aantal gevallen op de erfgrens waardoor de bomen onvoldoende ruimte krijgen om te groeien. Hiertoe dient een voorgevelrooilijn opgenomen te worden van minimaal 4 m in het bestemmingsplan waardoor de rand van het bedrijventerrein kan verzachten.
3. Nieuwe bebouwing dient zich in de bestaande structuur te voegen waarbij met name gelet dient te worden op de gevelopbouw, de geleding, de materiaalkeuze en het kleurgebruik. Aan de uitstraling van het openbaar gebied dient bij eventuele herinrichting aandacht besteed te worden.
- 3. Watergebonden bedrijvigheid: bedrijven die ten behoeve van het productieproces of de logistieke verwerking direct aan een kade gehuisvest dienen te zijn. Watergerelateerde bedrijvigheid: bedrijven die een binding hebben met water en watergebonden bedrijven, maar ten behoeve van het productieproces of de logistiek niet direct aan een kade gehuisvest hoeven te zijn.
- 4. Adviesbureau Ecorys; 'Visie op Bedrijventerrein Oosteind, Ruimte voor bedrijven, ruimte voor kwaliteit', vastgesteld september 2006.
- 5. Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Oosteind, februari 2009.
2.4 Milieuvisie
Wijziging geluidszone industrieterrein Oosteind (binnengrens geluidszone)
Het terrein Oosteind is een gezoneerd industrieterrein met lokale en regionale functie. Voor het industrieterrein vigeert momenteel een geluidszone. De geluidszone wordt in dit bestemmingsplan in beperkte mate aangepast: de gronden langs de Visschersbuurt, die overigens zeer beperkt qua omvang zijn, worden aan het gezoneerde industrieterrein onttrokken. Hierdoor wordt de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein en van de geluidszone aangepast: de gronden langs de Visschersbuurt komen in de geluidszone te liggen.
Ter plaatse van dit deel van de Visschersbuurt zijn geen grote lawaaimakers aanwezig en vestiging van dergelijke bedrijven is eveneens niet meer gewenst, mede gelet op de nabijheid van de woonwijk Middenpolder-de Kooy. Door onttrekking van dit gebied aan het gezoneerde industrieterrein wordt veel meer recht gedaan aan de bestaande situatie (gemengd terrein met veel woningen, geen industriegebied met grote industriële activiteiten). De beoogde onttrekking past binnen de gebiedsvisie van de gemeente, die planologisch gezien de voorkeur geeft aan wonen langs de dijk.
Voor het industrieterrein Oosteind geldt een zonebeheerplan. Met dit zonebeheerplan wordt zorgvuldig met het uitgeven van de geluidsruimte en de verdeling daarvan omgegaan, ten behoeve van een duurzame invulling en een optimaal gebruik van het industrieterrein.
Bedrijfsactiviteiten aan land
Bij de milieuzonering van het industrieterrein wordt rekening gehouden met aanwezige gevoelige gebieden in de omgeving van het industrieterrein, te weten:
- de bestaande woonwijken ten westen en ten noorden van het industrieterrein (Middenpolder-de Kooy en Oostpolder);
- de bestaande gemengde lintbebouwing ten westen en ten noorden van het industrieterrein (Visschersbuurt, Nanengat, Oosteind, Matena en Tiendweg-Oost).
De gemeente streeft ernaar om de bestaande woonkwaliteit in de woonwijken in de omgeving van het industrieterrein te respecteren. Dit geldt eveneens voor de gemengde lintbebouwing rondom Tiendweg-oost en de Visschersbuurt, alhoewel hier vanwege de aard van het gebied (gemengd gebied) in enige mate minder strenge eisen aan worden gesteld. De aanwezigheid van deze (woon- en gemengde) gebieden betekent dat op het bedrijventerrein in de directe omgeving van deze gebieden met name lichtere bedrijvigheid mogelijk is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet in de milieuzonering immers rekening worden gehouden met deze gebieden. De percelen op dit deel van het bedrijventerrein (noordzijde, noordwestzijde) zijn in het algemeen kleinschaliger van aard dan de percelen aan de zuidzijde van bedrijventerrein Oosteind. Hierdoor is dit noordelijke en noordwestelijke gebied met name ook geschikt voor meer kleinschalige - en in het algemeen lichtere - bedrijven. Bedrijven in dit deelgebied zullen dan ook in het algemeen minder bijdragen aan de milieubelasting als gevolg van industrieterrein Oosteind dan bedrijven in het zuidelijke deel.
Vanwege de afstand tussen de genoemde gevoelige gebieden en het gebied ten zuiden van de Ketelweg is in het gebied ten zuiden van de Ketelweg meer mogelijkheid voor de vestiging van zwaardere, grootschalige bedrijven. Dit betreft het gebied in de directe omgeving van de Ketelhaven en de Beneden-Merwede.
Bovenstaande milieuzonering, die noodzakelijk is vanwege de gevoelige functies in de omgeving, past overigens tevens bij het streven van de gemeente om de watergebonden bedrijvigheid - in het algemeen de zwaardere bedrijven - met name in het zuidelijk deel van het industrieterrein te concentreren. De gemeente streeft ernaar om via revitalisering de feitelijke situatie in overeenstemming te brengen met de hiervoor beschreven milieuzonering. De rechten van bestaande bedrijven worden echter uiteraard gerespecteerd, daarom krijgen bedrijven die niet binnen de milieuzonering passen een specifieke aanduiding in het bestemmingsplan.
Bedrijfswoningen op het industrieterrein
Op het gezoneerde industrieterrein zijn, verspreid over het gehele terrein, verschillende bedrijfswoningen gesitueerd. Voor deze bedrijfswoningen gelden conform de Wet geluidhinder geen geluidsnormen. Alleen de gebouwen die momenteel nog in gebruik zijn als bedrijfswoning worden positief bestemd. Vestiging van nieuwe bedrijfswoningen past niet binnen de visie van de gemeente.
Bedrijfsactiviteiten op het water
De havens in het plangebied en een groot deel van het water behoren formeel eveneens tot het gezoneerde industrieterrein. Vanwege de ligging ten opzichte van bestaande gevoelige functies zijn echter vanuit milieuoogpunt niet alle havens in gelijke mate geschikt voor zware watergebonden bedrijvigheid. De Kooyhaven is dicht bij bestaande woongebieden gelegen en is in dit kader het minst geschikt voor bedrijfsactiviteiten op het water. Dit geldt in beperktere mate eveneens voor de Johannahaven. Ook de Schaarhaven is relatief dichtbij bestaande woningen gelegen. De Ketelhaven is het meest geschikt voor (grootschalige) bedrijfsactiviteiten op het water, ook gelet op de grootte van de omringende bedrijfspercelen. De gemeente streeft bij revitalisering van het bedrijventerrein dan ook naar de vestiging van bedrijven met activiteiten op het water aan de Ketelhaven. De rechten van bestaande bedrijven worden echter uiteraard gerespecteerd.
2.5 Duurzame Ontwikkeling
Voor een duurzame inrichting van het bedrijventerrein is intensief ruimtegebruik essentieel. Intensief ruimtegebruik kan op hoofdlijnen de volgende voordelen opleveren.
- Voorzien in de ruimtebehoefte van zoveel mogelijk bedrijven, waardoor een toekomstige uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein en/of de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen in de gemeente in omvang beperkt kan worden. Dit voorkomt onnodig gebruik van de schaarse ruimte.
- Het realiseren van een kwaliteitsimpuls op het bestaande terrein door vrijkomende ruimte in te zetten voor de kwaliteit van de openbare ruimte of buitenruimte van de bedrijven.
Intensief ruimtegebruik kan worden bereikt door toepassing van diverse principes. In het specifieke geval van het bedrijventerrein Oosteind staat daarbij de relatie centraal tussen het bestaande terrein, het toekomstbeeld voor bedrijventerrein Oosteind en de bedrijfswoningen op het bedrijventerrein. Om te beginnen dienen de mogelijkheden tot intensief ruimtegebruik op het terrein grondig te worden verkend.
Intensief ruimtegebruik
Het plan geeft inhoud aan het thema duurzaamheid door een inzet op intensief ruimtegebruik. Dit krijgt vorm door het hanteren van hoge bebouwingspercentages en op het landschapsbeeld afgestemde maximale bouwhoogten. De uitdaging is om een optimum te vinden tussen deze duurzaamheidambities, wensen vanuit het bedrijfsleven en de financiële haalbaarheid voor alle betrokken partijen.
Energie
De Merwedezone is in de provinciale Nota Wervel aangewezen als zoekgebied voor locaties voor het grootschalig winnen van windenergie. Samen met de zeven betrokken gemeenten in het gebied en het Waterschap heeft de provincie een Ontwerp Transformatievisie Merwedezone opgesteld waarin is geformuleerd dat de Merwedezone ruimte moet bieden aan een capaciteit van in totaal 40 megawatt aan duurzame energie. Hiertoe zijn vervolgstudies uitgevoerd naar geschikte locaties voor windturbines. Hieruit is voortgekomen dat het bedrijventerrein Oosteind een voorkeurslocatie is.
Binnen het zoekgebied is veel bedrijfsbebouwing aanwezig waar plaatsing van een windturbine niet mogelijk is aangezien deze ten behoeve van het onderhoud en service veel ruimte om zich heen nodig heeft. Plaatsing van een windturbine in het westelijk deel van het bedrijventerrein is ongunstig uit zowel het oogpunt van geluid als uit oogpunt van schaduwhinder, vanwege de aanwezige woonwijk en een appartementencomplex. Eén locatie, op het Boskalisterrein (nabij de dienstwoning), is in theorie het meest geschikt. Indien hier een windturbine geplaatst wordt, dan zal een oplossing gezocht moeten worden voor de aanwezige dienstwoning. Deze dienstwoning is een kwetsbaar object uit het oogpunt van veiligheid. De vraag of er uiteindelijk een windturbine komt, is afhankelijk van toekomstige initiatiefnemers en de medewerking van de eigenaar van de gronden. Aangezien hieraan op dit moment weinig sturing gegeven kan worden, is er voor gekozen om geen specifieke regeling in het bestemmingsplan op te nemen voor een windturbine.
Kwaliteit en inspiratie
Een duurzame inrichting van bedrijventerrein Oosteind staat niet op zichzelf. Het ambitieniveau, de beeldkwaliteit, het duurzame karakter en het zorgvuldige ruimtegebruik vormen tevens:
- een kwaliteitsimpuls voor het bestaande bedrijventerrein;
- een inspiratiebron bij de herstructurering van verouderde delen van dat bedrijventerrein;
- de nieuwe identiteitsdrager voor het gehele bedrijventerrein;
- een voorbeeld van duurzame kleinschalige bedrijventerreinontwikkeling.
Waterhuishouding
De Ketelweg is heringericht. Hierbij is tevens een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Dit gescheiden stelsel zorgt ervoor dat (schoon) hemelwater niet bij de rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Dit spaart energie en zorgt ervoor dat overstorten minder vaak op het oppervlaktewater hoeven te lozen.
Energieprogramma Drechtsteden (tranche 2010-2013)
In dit regionale energieprogramma kiezen de Drechtsteden voor de periode 2010-2013 de volgende tussenmijlpalen:
- 2 % energiebesparing per jaar;
- 20 % van het energiegebruik in 2020 is duurzaam opgewekt;
- 30 % minder emissie van overige broeikasgassen in 2020 ten opzichte van 1990.
Met deze doelstellingen sluiten de Drechtsteden aan bij de landelijke doelstellingen.
In het Energieprogramma Drechtsteden (tranche 2010-2013) is aangegeven dat voor bedrijven de gemeente enerzijds vergunningverlener en handhaver is in het kader van de Wet milieubeheer. Anderzijds kan de gemeente bedrijven informeren en stimuleren om energie te besparen. Bovendien kunnen de Drechtsteden een aantrekkelijke locaties bieden voor bedrijven met duurzame producten en diensten. Het beleid van de Drechtsteden voor bedrijven is op dit vlak als volgt:
- 1. Energie is conform de Wet Milieubeheer regulier onderdeel van de nieuwe vergunningen, revisievergunningen en handhaving. De Drechtsteden hebben een nadere prioriteits-stelling voor het versneld opnemen van energie in alle vergunningen en handhaving.
- 2. De gemeenten binnen de Drechtsteden treden toe tot het Convenant Meerjaren Afspraken (MJA); dit is het rijksconvenant over energie met ruim 30 bedrijvensectoren. Dat betekent dat de gemeente:
- bij ondernemingen die het MJA convenant wel hebben ondertekend energievoorschriften handhaaft conform de MJA afspraken en de Wet Milieubeheer;
- bij de ondernemingen die het MJA convenant niet hebben ondertekend de energievoorschriften handhaaft conform de Wet milieubeheer, waarmee zij de deelname aan het convenant stimuleert;
- energiebesparing bij bedrijven (en duurzame werkgelegenheid) stimuleert door branchegerichte communicatie over energiebesparing en reductie van overige broeikasgassen, het inventariseren van reststromen bij bestaande en nieuwe industrie inventariseren en meewegen bij vestigingsbeleid.
Op het gebied van duurzame energiebronnen hebben de Drechtsteden het beleid om medewerking te verlenen aan marktinitiatieven en partijen bij elkaar brengen op het gebied van opwekking van duurzame energie. In de Drechtsteden zijn momenteel de volgende duurzame energieprojecten in ontwikkeling: windenergie op Dordtse Kil IV, verbranding van afvalhout op Crabbegors, uitwisseling van stoom tussen HVC en Dupont en meerdere warmte/koude opslagsystemen. Daarnaast zijn in de Drechtsteden de volgende kansrijke opties voor de opwekking van duurzame energie voorhanden: zonne-energie, gebouwgebonden opwekking van duurzame energie, duurzame koudeopwekking in combinatie met industriële restwarmte, biogas uit rioolslib en geothermie (op lange termijn kansrijke opvolger van restwarmte). Tenslotte zijn er in de provinciale Nota Wervel in de Drechtsteden aanvullende zoeklocaties voor windenergie benoemd (zie eerder). De gemeente kan gebouwgebonden opwekking van duurzame energie, zoals zonnepanelen, zonneboilers en gebouwgebonden kleine windmolens, stimuleren en mogelijk maken. De maximale bouwhoogte in dit bestemmingsplan biedt hiervoor mogelijkheden.
2.6 Gevolgen Voor Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan kan alleen ontwikkelingen mogelijk (toelaatbaar) maken, maar dwingt geen ontwikkelingen af. Een deel van de in het voorgaande genoemde aspecten; zoals verplaatsing van bedrijven, verkoop van delen van kavels en intensiveren van bebouwing dient in overleg met de betreffende ondernemers tot stand te komen. Daarnaast zijn voor het bereiken van een aantal doelen maatregelen buiten het bedrijventerrein zelf noodzakelijk. Niet alle wensen kunnen daardoor met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan worden ingewilligd.
De gebiedsvisie die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan, voorziet in grote lijnen, in het volgende:
- de watergebonden bedrijvigheid wordt geconcentreerd aan de zuidzijde van het plangebied en (in sommige gevallen) ter plaatse van de insteekhavens. De bestaande bedrijven die zich ter plaatse bevinden en niet aan het criterium 'watergebonden bedrijvigheid' voldoen kunnen zonder meer de bestaande bedrijfsactiviteiten uitoefenen. Na bedrijfsbeëindiging of verhuizing komt de betreffende locatie vrij voor watergebonden bedrijvigheid;
- het gehele bedrijventerrein inclusief de insteekhavens wordt voorzien van een milieuzonering teneinde ook bij de watergebonden bedrijfsactiviteiten (zoals (laad- en los)activiteiten op het water, scheepsreparatie en dergelijke) rekening te houden met de in paragraaf 2.4 genoemde gevoelige gebieden in de omgeving;
- de bestemmingsregeling voorziet in ruime bouwmogelijkheden (maximale bouwhoogte en bebouwingspercentages) op het bedrijventerrein daar waar mogelijk en passend vanuit ruimtelijk en milieu(technisch) oogpunt.
Bij de laatste twee punten moet wel de kanttekening worden gemaakt dat de huidige bestemmingsplanregeling al veel mogelijkheden biedt, zowel met betrekking tot de bebouwingsmogelijkheden (bebouwingspercentage en hoogte) als de toegelaten bedrijvigheid. Noodzakelijke restricties zijn veelal al een resultante van de gewijzigde milieuwetgeving.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
De Wro gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages en ruimtelijke plannen. In dit hoofdstuk is het relevante beleidskader weergegeven. Het in dit hoofdstuk samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar sectoraal beleid of beleidsnotities die in deze paragraaf niet worden behandeld.
3.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar de onderstaande nationale belangen. Deze zijn - direct of indirect - ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen.
- 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor duurzame energievoorziening en de energietransitie.
- 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
- 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond. De bodemgesteldheid en (grond)water zijn van grote invloed op de eisen aan bovengrondse functies. Daarom doet het Rijk richtinggevende uitspraken over de gebruiksmogelijkheden van een beperkt aantal locaties.
- 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
- 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
- 7. Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
- 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
- 12. Ruimte voor militaire activiteiten.
- 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2010)
In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Voor het plangebied is voornamelijk het aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel van belang. Zuid-Holland wil ook in 2020 een goede woon-, werk- en leefomgeving bieden. Het versterken van de economische clusters staat daarbij voorop, met name de Mainport Rotterdam. Hiertoe behoort niet alleen de gronden die aangewezen zijn havengebied Rotterdam, maar ook het gebied langs de Merwede behoort hiertoe. Het gebied moet hier ruimte bieden aan activiteiten die gerelateerd zijn aan de mainport.
Verordening Ruimte (2010)
In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende onderdelen zijn relevant voor het bestemmingsplan:
Contouren
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.
Het plangebied valt binnen de aangegeven bebouwingscontouren en is hiermee in overeenstemming met de Verordening Ruimte.
Bedrijventerreinen
Met betrekking tot bedrijventerreinen stelt de verordening het volgende.
- Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit uitgezonderd woningen behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedsfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.
- Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Verordening Ruimte. Bij de milieuzonering is de hoogst mogelijke milieucategorie toegestaan, rekening houdend met de woningen in de omgeving.
Regio Drechtsteden
De regio Drechtsteden heeft een strategisch economisch profiel voor 2015 vastgelegd met 'Shipping Valley'. Met deze visie profileren de Drechtsteden zich met een moderne invulling van de activiteiten, waarin de regio van oudsher een dominante rol heeft vervuld; scheepsbouw, grond-, weg- en waterbouw en aanverwante bedrijvigheid. Met deze activiteiten onderscheidt de regio zich ten opzichte van andere regio's in binnen- en buitenland. Hiervoor zijn drie speerpuntsectoren benoemd:
- Maritieme metaal-electrosector;
- ICT-sector;
- Creatieve logistieke sector.
De maritieme metaal-electrosector is de meest (beeld)bepalende sector in de Drechtsteden en ook in Papendrecht. Het bestaat uit een omvangrijk cluster 'natte' bedrijvigheid en hieraan gekoppelde 'droge' bedrijvigheid. Natte bedrijvigheid omvat scheepsbouw, natte logistiek, weg-, grond- en waterbouw en dienstverlening aan de watersport. De zwaartepunten van Shipping Valley zijn in 2015 gesitueerd in het gebied van de Zwijndrechtse en Dordtse havens en de langs de rivieren voorkomende (natte) bedrijventerreinen. Bedrijventerrein Oosteind is één van deze locaties.
De regio Drechtsteden heeft gekozen voor één gezamenlijke strategie die richting geeft aan de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Dit is beschreven in de bedrijventerreinstrategie: De Drechtse Poort. Deze strategie beslaat de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Een van de opgaven van de Drechtsteden is de kwaliteit van terreinen op peil houden door minimaal 250 ha terrein te herstructureren. De bedrijvigheid in Papendrecht concentreert zich steeds meer op bedrijventerrein Oosteind en ook specifiek voor dit terrein staat het op peil houden van de kwaliteit voorop.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Papendrecht
De kwaliteit van leven in Papendrecht wordt bepaald door een compleet aanbod van wonen, werken, voorzieningen en recreatie. De gemeente streeft er daarom naar om een economisch sterke gemeente in een sterke regio Drechtsteden te zijn. De basis van het lokale beleid wordt gevormd door de Economische Visie Drechtsteden.
De gemeente heeft op relatief weinig bedrijventerreinoppervlak een groot aantal arbeidsplaatsen. De structuurvisie Papendrecht richt zich daarom op het behouden en versterken van de bedrijvigheid binnen de gemeente. Lokale ontwikkelingen van bedrijven en ondernemingen en de wijze waarop Papendrecht daarmee wil omgaan, kunnen niet los gezien worden van ontwikkelingen in de Drechtsteden. Op lokaal niveau heeft Papendrecht dit vertaald in een aantal aandachtspunten. Voor het projectgebied zijn van belang:
- 1. gevestigd bedrijfsleven behouden en mogelijk maken groei;
- 2. bevorderen multifunctionele en duurzame bedrijfsgebouwen;
- 3. realiseren van een compleet kwaliteitsaanbod voor de lokale kantorenmarkt.
Algemeen
De gemeente Papendrecht wenst de economische betekenis van bedrijventerrein Oosteind te versterken en Shipping Valley is een belangrijke inspiratiebron voor de uitvoering van de herstructurering op bedrijventerrein Oosteind. In regionaal verband is vastgelegd dat bedrijventerrein Oosteind geherstructureerd moet worden en zijn er middelen gereserveerd. Bedrijventerrein Oosteind heeft een belangrijke functie in het strategisch economisch profiel Shipping Valley. Ruimte voor watergebonden bedrijven dient beschikbaar te komen door de herstructurering van het terrein. Dat kunnen bestaande, reeds gevestigde, bedrijven zijn en nieuw aan te trekken bedrijven.
3.5 Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het ruimtelijk rijks-, provinciaal-, regionaal- en het gemeentelijk beleid. Voor het plangebied, is vanuit bovengemeentelijk beleid met name het behoud van (de functie van) het bedrijventerrein van belang, ten behoeve van de economische vitaliteit en werkgelegenheid in de Drechtsteden.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. In dit hoofdstuk staan de relevante milieuaspecten voor het bestemmingsplan bedrijventerrein Oosteind centraal.
Voor het bestemmingsplan is een planMER opgesteld. Dit is gedaan omdat het bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt die in het kader van het (milieu)vergunningenspoor mogelijk mer-(beoordelings)plichtig zijn. In het planMER is niet alleen gekeken naar eventuele effecten van planmer-plichtige bedrijven, maar zijn ook de milieueffecten in beeld gebracht van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. In het bestemmingsplan wordt de geluidszone van industrieterrein Oosteind in beperkte mate aangepast: de gronden langs de Visschersbuurt worden aan het gezoneerde industrieterrein onttrokken. De milieueffecten hiervan zijn eveneens in dit planMER beschreven.
De in dit milieuhoofdstuk opgenomen informatie betreft het toetsingskader (zoals eveneens opgenomen in het planMER) en de samenvatting van het planMER. Voor meer informatie over het betreffende milieuonderwerp verwijzen wij u naar het planMER in Bijlage 1. Dit is gedaan om zo min mogelijk dubbele informatie weer te geven. Elke paragraaf sluit af met een conclusie en een vertaling naar verbeelding en regels van het bestemmingsplan.
4.2 Industrielawaai Gezoneerd Industrieterrein
Toetsingskader
Geluidszone industrielawaai
Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is in het verleden voor industrieterrein Oosteind een geluidszone vastgesteld. Op grond van de wet behoort tot de geluidszone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidsnormen.
Aanpassing geluidszone industrielawaai
Op grond van de Wet geluidhinder kan een geluidszone alleen worden aangepast door de vaststelling van een bestemmingsplan waarin de gewijzigde zone is opgenomen. Als gevolg van de zonewijziging mag geen gebied waar de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt buiten de zone komen te liggen. Tevens moeten daarbij de geldende grenswaarden bij woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) in acht worden genomen.
Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies
Binnen de geluidszone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen die binnen de geluidszone liggen is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk en in enkele gevallen zelfs tot 60 dB(A) (uiterste grenswaarde). Op grond van de momenteel vigerende Wet geluidhinder kan het college van burgemeester en wethouders als bevoegd gezag de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
Sanering
Omdat zich in de huidige situatie woningen bevonden binnen de geluidszone van industrieterrein Oosteind met een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A), heeft er in het verleden een saneringsoperatie voor dit industrieterrein plaatsgevonden. Doel hiervan was om de geluidsbelasting bij deze woningen terug te dringen, bij voorkeur tot 55 dB(A). Als resultaat van deze saneringsoperatie zijn voor verschillende woningen zogenoemde MTG-waarden (Maximaal Toegestane Geluidbelasting) vastgelegd. De MTG's zijn opgenomen in het uiteindelijke besluit van de minister van VROM.
Beleid
Nieuwe (bedrijfs)woningen op het gezoneerde industrieterrein zelf zijn niet gewenst.
Onderzoek
Voor meer informatie wordt verwezen naar het planMER in Bijlage 1.
Huidige situatie
Industrieterrein Oosteind
Bedrijventerrein Oosteind is een gezoneerd industrieterrein. Op het terrein mogen zich bedrijven vestigen die in belangrijke mate geluidshinder veroorzaken ('grote lawaaimakers'). Het plangebied maakt grotendeels onderdeel uit van dit gezoneerde industrieterrein. De betreffende geluidszone strekt zich uit over de omgeving van het bedrijventerrein (zie figuur 4.1).
Figuur 4.1 Industrieterrein De Staart (in het zuiden) en industrieterrein Oosteind (in het noorden)
Industrieterrein de Staart (Dordrecht)
Het plangebied ligt in zijn geheel binnen de geluidszone van industrieterrein de Staart zoals deze in het vigerende bestemmingsplan 'parapluherziening geluidszone de Staart' is aangegeven (zie figuur 4.1).
Algemeen
De gronden langs de Visschersbuurt (die overigens beperkt qua omvang zijn) worden in het bestemmingsplan aan het gezoneerde industrieterrein Oosteind onttrokken en komen daarmee in de geluidszone te liggen. Verwezen wordt naar figuur 4.2.
Figuur 4.2 Onttrekking Visshersbuurt aan gezoneerd industrieterrein Oosteind
Voor een nadere motivering wordt verwezen naar het planMER in Bijlage 1. Uit onderzoek blijkt dat:
- de bedrijven op het gewijzigde gezoneerde industrieterrein Oosteind hierdoor niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
- de woningen die op het gebied van industrielawaai vogelvrij waren, met hun gewijzigde status, voorzien kunnen worden van een passend beschermingsniveau. Hierbij worden hogere waarden vastgesteld, waarbij in de afweging aandacht is geschonken aan de cumulatieve geluidsbelasting;
- er wordt voldaan aan de normen uit de Wet geluidhinder.
Het zonebeheerplan van industrieterrein Oosteind wordt gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan.
De representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden heeft geen gevolgen voor de geluidszone van industrieterrein Oosteind: er dient te worden voldaan aan de normen die gelden vanuit de Wet geluidhinder en het zonebeheerplan. Er wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) op de zonegrens. Wel zal de geluidsbelasting in verschillende gebieden toenemen. Ook bij de aanwezige woningen kan sprake zijn van een geluidstoename. Deze geluidstoename past binnen de MTG's en hogere waarden die voor de aanwezige woningen reeds zijn vastgesteld. Er is dan ook sprake van een aanvaardbare geluidssituatie.
Er wordt voor het aspect industrielawaai voldaan aan de Wet geluidhinder. Uit het onderzoek blijkt dat het aspect industrielawaai de uitvoering van ontwikkelingen niet in de weg staat.
Geluidsbelasting bedrijven Visschersbuurt op woningen in de directe omgeving
De woningen in het gebied langs de Visschersbuurt zullen door het bestemmingsplan geen onderdeel meer uitmaken van het gezoneerde industrieterrein Oosteind (en dus 'vogelvrij' zijn op het gebied van industrielawaai), maar komen binnen de geluidszone van het industrieterrein te liggen.
Uit onderzoek blijkt dat de aanwezige bedrijven langs de Visschersbuurt niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering door de onttrekking van deze bedrijven aan het gezoneerde industrieterrein (en de ligging van de woningen in de geluidszone). Ter plaatse van de aanwezige woningen in deze zone kan tevens een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Wel dienen hogere waarden voor de woningen te worden vastgesteld. De representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden of de mogelijke vestiging van individuele planmer-plichtige bedrijven heeft geen gevolgen voor de betreffende situatie. Dit aspect staat dan ook de uitvoering van ontwikkelingen niet in de weg.
Cumulatieve geluidsbelasting bij woningen Visschersbuurt
Voor de woningen aan de Visschersbuurt is onderzoek uitgevoerd naar de cumulatieve geluidsbelasting (industrielawaai en wegverkeerslawaai). Op basis van het hogere waardenbeleid van de gemeente Papendrecht is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Vanwege het ontbreken van een geluidsluwe gevel of geluidsluwe buitenruimte bij alle woningen, worden de hogere waarden op dit punt in afwijking van het beleid vastgesteld. Aangezien het in feite reeds om een bestaande situatie gaat (de woningen, de wegen en de industrieterreinen zijn alle reeds aanwezig) kan beargumenteerd van dit beleid worden afgeweken. Uit het onderzoek blijkt dat de cumulatieve geluidsbelasting de uitvoering van ontwikkelingen niet in de weg staat.
Conclusie en vertaling naar verbeelding en regels
Er wordt voor het aspect industrielawaai voldaan aan de Wet geluidhinder. Op de verbeelding is de onttrekking van de Visschersbuurt aan het gezoneerde industrieterrein Oosteind opgenomen: de gewijzigde geluidszone, waar de Visschersbuurt in de nieuwe situatie in zijn geheel deel van uitmaakt, is op de verbeelding opgenomen, evenals het gezoneerd industrieterrein zelf. Het zonebeheerplan van industrieterrein Oosteind is gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan. Ook de geluidszone van industrieterrein de Staart is op de verbeelding opgenomen.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Huidige situatie en beoogde ontwikkeling
Het plangebied beslaat een bedrijventerrein dat gezoneerd is conform de Wet geluidhinder. In de directe omgeving van het bedrijventerrein ligt lintbebouwing (Visschersbuurt-Nanengat en Oosteind-Matena) die beschouwd kan worden als gemengd gebied.
Toetsingskader
Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Beleid
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een tweetal Staten van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit zijn lijsten waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staten van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de meest recente VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
Omdat het plangebied bestaat uit zowel een industrieterrein (Oosteind) als een gemengd gebied dat niet meer tot het gezoneerde industrieterrein behoort (Visschersbuurt) wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van twee Staten van Bedrijfsactiviteiten, te weten:
- De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein': deze is toegespitst op de milieuzonering van gezoneerde industrieterreinen. Op dergelijke industrieterreinen wordt de geluidsbelasting van de bedrijven gereguleerd via de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ((milieu) vergunningverlening en meldingen/maatwerkvoorschriften) en het zonebeheer van het bevoegd overheidsorgaan. Vanwege de status als gezoneerd industrieterrein en de regulering van het geluidsaspect via de Wet geluidhinder, heeft de milieuzonering met behulp van de SvB 'gezoneerd industrieterrein' geen betrekking op het aspect geluid, maar alleen op de aspecten geur, stof en gevaar. Met de SvB 'gezoneerd industrieterrein' wordt zorg gedragen voor een milieuzonering ten opzichte van gevoelige functies (woningen) in de omgeving van het industrieterrein, die past bij de status als gezoneerd industrieterrein. De SvB 'gezoneerd industrieterrein' is net als de SvB 'standaard' gebaseerd op de richtafstandenlijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, met uitzondering van het aspect geluid;
- de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging': deze wordt gehanteerd in de gemengde gebieden waar functiemenging aanwezig is en wordt nagestreefd. Om de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten te bepalen wordt hierbij niet uitgegaan van aan te houden afstanden, maar van activiteiten die toelaatbaar zijn naast of onmiddellijk boven woonbebouwing.
Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de beide Staten van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar Bijlage 2.
Onderzoek
Voor het industrieterrein Oosteind is een milieuzonering zonder geluid toegepast en is het zonebeheerplan aan de regels van het bestemmingsplan gekoppeld. Hierdoor wordt de aanwezige geluidsruimte maximaal benut.
In de milieuzonering is rekening gehouden met aanwezige gevoelige functies in de omgeving van het industrieterrein en de Visschersbuurt. Des te groter de afstand tot de betreffende woonbebouwing, hoe zwaarder de bedrijvigheid mag zijn. De milieueffecten van de representatieve invulling van de maximale ontwikkelingsmogelijkheden, de vestiging van nieuwe bedrijven of uitbreiding van bestaande bedrijven worden voor de aspecten geluid, gevaar, stof en geur reeds gereguleerd door de opgenomen milieuzonering in dit bestemmingsplan en het zonebeheerplan.
Voor de Visschersbuurt is een milieuzonering opgenomen die gebaseerd is op de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'.
Voor meer informatie wordt verwezen naar het planMER in Bijlage 1.
Conclusie en vertaling naar verbeelding en regels
In het bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering die in de bestemmingsregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd. Hierdoor staat het aspect milieuzonering de uitvoering van ontwikkelingen niet in de weg.
De milieuzonering is op de verbeelding en in de regels opgenomen. Enkele bedrijven vallen in een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar wordt geacht. Deze bedrijven krijgen een specifieke aanduiding (zie Bijlage 3).
4.4 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Normstelling en beleid risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het plaatsgebonden risico (PR) geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar6. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico (GR) rondom deze inrichtingen.
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van de Nota Omgaan met risico's7, in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR noemt deze Nota als norm:
- 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
- 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
- 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
- enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).
Normstelling en beleid wegen (inclusief vaar- en spoorwegen)
Het toetsingskader wordt gevormd door de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2012). Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze is aan de orde zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Momenteel zijn de basisnetten voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water in voorbereiding. Deze worden wettelijk verankerd in het toekomstige Besluit transportroutes externe veiligheid. Hierin zijn onder andere veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden (PAG) opgenomen. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is hier reeds deels op aangepast.
Normstelling en beleid leidingen
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) relevant. Met deze AMvB wordt aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi (PR). Ook geldt een oriënterende waarde voor het GR. Tevens dient rekening te worden gehouden met belemmeringenzones.
Voor hoogspanningsleidingen gelden eveneens belemmeringenstroken. Tevens dient bij de realisatie van nieuwe functies waar kinderen aanwezig zijn volgens beleid van het voormalige Ministerie van VROM rekening te worden gehouden met de elektromagnetische stralen vanwege onderzoek dat een mogelijk verhoogde kans op kinderleukemie aantoont bij langdurige blootstelling aan deze straling. Overigens is een causaal verband nooit aangetoond. Het beleid is erop gericht geen nieuwe kwetsbare verblijfsfuncties toe te staan onder of in de buurt van de hoogspanningsleiding.
Onderzoek
In het plangebied en de omgeving zijn enkele risicovolle inrichtingen en een aardgastransportleiding aanwezig en vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De ontwikkelingen in dit bestemmingsplan hebben geen tot zeer beperkte gevolgen voor de situatie met betrekking tot externe veiligheid. Er is nauwelijks sprake van relevante plaatsgebonden risicocontouren binnen het plangebied. Daar waar dit het geval is, wordt rekening gehouden met de normstelling op dit punt. Van enkele risicobronnen ligt het invloedsgebied voor het groepsrisico deels in het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat voor de relevante risicobronnen de toename van de populatie als gevolg van het vast te stellen bestemmingsplan niet leidt tot enige significante toename van het groepsrisico. De vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen is in het bestemmingsplan alleen onder strenge voorwaarden mogelijk. Er wordt voldaan aan de wetgeving en het beleidskader en de gemeente heeft de hoogte van het GR verantwoord. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van ontwikkelingen niet in de weg.
Voor meer informatie wordt verwezen naar het planMER in Bijlage 1.
Verantwoording groepsrisico
De gemeente vindt de externe veiligheidssituatie in het gebied, mede gelet op de aard van het gebied (industrieterrein voor zware bedrijven) verantwoord. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar de bijlage bij het planMER (zie Bijlage 1). Over externe veiligheid en de verantwoording van het groepsrisico heeft de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid tevens advies uitgebracht. Hierbij is in de verantwoording van het groepsrisico gebruik gemaakt. Dit advies is tevens in het planMER opgenomen.
Conclusie en vertaling naar verbeelding en regels
Er wordt voldaan aan het Bevi en het beleid omtrent externe veiligheid van andere risicovolle bedrijven. De vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen is in het bestemmingsplan alleen onder strenge voorwaarden mogelijk. Bestaande risicovolle inrichtingen worden positief bestemd. Ook de aardgastransportleiding met bijbehorende belemmeringenzone is positief bestemd.
- 6. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige worden afgewe-ken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in het algemeen woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object). Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
- 7. Kamerstukken II 1988/89, 21 137, nr. 5). Overigens wordt in deze Nota over individueel in plaats van plaatsgebonden risico gesproken.
4.5 Verkeer
Toetsingskader
Er is geen specifieke wetgeving met betrekking tot het aspect verkeer en vervoer. Wel wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaarbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid in beeld gebracht. In de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, diverse regionale en provinciale verkeer- en vervoersplannen en jurisprudentie is de toepassing van een mobiliteitsscan (ook wel 'Mobiliteitstoets' genoemd) als beleid opgenomen. In het kader van de Mobiliteitsscan wordt onderbouwd dat:
op een zorgvuldige wijze naar de mobiliteitsaspecten is gekeken;
- er tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om een goede ontsluiting en bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid te garanderen voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer.
Onderzoek
De bereikbaarheid van het bedrijventerrein is voor alle modaliteiten goed. De capaciteit van het wegennet biedt daarnaast voldoende ruimte om de ontwikkelingen op het bedrijventerrein op te kunnen vangen. De verkeerstoename op het omliggende wegennet is, zeker in vergelijking met de autonome toekomstsituatie, beperkt. Aandachtspunt is de verkeersveiligheidssituatie voor fietsers op de wegen aan de zuidzijde van de Ketelweg. Hier ontbreken fietsvoorzieningen en geldt een maximumsnelheid van 50 km/h voor het gemotoriseerde verkeer. De situatie met betrekking tot de verkeersontsluiting van het langzaam verkeer en openbaar vervoer als ook de verkeersveiligheids- en parkeersituatie wijzigt niet nadat de ontwikkelingen op bedrijventerrein Oosteind plaatsgevonden hebben.
Voor meer informatie wordt verwezen naar het planMER in Bijlage 1.
Conclusie en vertaling naar verbeelding en regels
Het aspect verkeer en vervoer staat de uitvoering van ontwikkelingen niet in de weg. De hoofdontsluiting is op de verbeelding bestemd.
4.6 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Wet milieubeheer
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer (Wm). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | tot 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien onder andere:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan vanuit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Besluit niet in betekenende mate (NIBM)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst, omdat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie luchtverontreiniging. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorie betreft onder andere de realisatie van kantoren met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg (of in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling niet meer dan 200.000 m2).
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl 2007), is beschreven op welke plaatsen de luchtkwaliteit in de buitenlucht getoetst dient te worden. De standaard toetsingsafstand bedraagt voor NO2 en PM10 maximaal 10 m van de wegrand en bij inrichtingen vanaf de terreingrens. De luchtkwaliteit dient beoordeeld te worden voor een punt waar de hoogste concentraties voorkomen waaraan de bevolking kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingtijd van de betreffende grenswaarde significant is. In de Rbl 2007 is aangegeven dat de luchtkwaliteit op de volgende locaties niet getoetst hoeft te worden:
locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is;
- terreinen waarop één of meer inrichtingen zijn gelegen, waar bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op arbeidsplaatsen van toepassing zijn;
- op de rijbaan van wegen en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang tot de middenberm hebben.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan vanuit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
De ontwikkelingen in het bestemmingsplan hebben slechts zeer beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteitssituatie. Het bestemmingsplan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor de onderzochte jaren wordt voldaan aan de op dat moment geldende wettelijke normen.
Voor meer informatie wordt verwezen naar het planMER in Bijlage 1.
Conclusie en vertaling naar verbeelding en regels
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van ontwikkelingen niet in de weg. Dit aspect behoeft geen vertaling naar verbeelding of regels.
4.7 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
De ontwikkelingen op bedrijventerrein Oosteind hebben mogelijk gevolgen voor de geluidsbelasting ter plaatse van aanwezige bedrijfswoningen. Deze bedrijfswoningen zijn, ondanks hun ligging op een gezoneerd industrieterrein, op het gebied van wegverkeerslawaai geluidsgevoelig (maar niet voor industrielawaai). Uitgangspunt is dat op het bedrijventerrein geen nieuwe bedrijfswoningen rechtstreeks zijn toegestaan.
In het kader van dit planMER is het uitstralingseffect bezien. Het gaat daarbij om de effecten van de ontwikkeling met betrekking tot wegverkeerslawaai langs de wegen die het bedrijventerrein ontsluiten, daar waar sprake is van een verkeerstoename als gevolg van de daadwerkelijke ontwikkelingen. Voor toetsing van het uitstralingseffect bestaat geen wettelijk kader. In dit onderzoek is als uitgangspunt gehanteerd, dat alle wegen waar sprake is van een intensiteitstoename van = 20% en waarlangs geluidsgevoelige bestemmingen aanwezig zijn, onderzocht moeten worden. Bij een toename van = 20% is er namelijk pas een significant effect op de geluidsbelasting. Bij een toename van de verkeersomvang met minder dan 20% is er sprake van een geluidstoename van minder dan 1 dB (wat voor het menselijk oor niet hoorbaar is).
Onderzoek, conclusie en vertaling naar verbeelding en regels
Op geen enkele weg zal een verkeerstoename van meer dan 20% plaatsvinden wanneer de ontwikkelingen op het bedrijventerrein worden doorgevoerd. Verder akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. De ontwikkelingen op het bedrijventerrein leiden niet tot een significante verslechtering van het akoestisch klimaat. Dit aspect behoeft geen vertaling in verbeelding en regels.
4.8 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Normstelling
Het bodembeleid is gebaseerd op de Wet bodembescherming. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende nieuwe functie. Mocht sprake zijn van nieuwe bestemmingen, dan dient de grond hiervoor geschikt te zijn.
Beleid
De provincie hanteert bij de beoordeling van projecten de richtlijn dat voorafgaand aan de formele besluitvorming over het project ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht. Indien uit het historisch onderzoek blijkt dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Onderzoek, conclusie en vertaling naar verbeelding en regels
Zoals is te verwachten op een bedrijventerrein hebben in het verleden verschillende bodemsaneringen plaatsgevonden. Op het gebied van bodem zijn geen bijzonderheden te melden. Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van ontwikkelingen niet in de weg. Dit aspect behoeft geen vertaling naar verbeelding of regels.
4.9 Waterhuishouding
Waterbeheer en watertoets
De watertoets is een procedure waarbij in een vroeg stadium overleg gevoerd wordt met de waterbeheerder. Het binnendijkse deel van het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Tevens beheert zij de waterkeringen en in het Zuid-Hollandse deel van haar beheergebied de wegen, niet zijnde rijks- en provinciale wegen, buiten de bebouwde kom. Het buitendijkse plangebied ligt in het beheersgebied van Rijkswaterstaat. De rioleringstaak binnen het plangebied wordt uitgevoerd door de gemeente Papendrecht. In het kader van de watertoets is op 2 september 2008 overleg gevoerd met het Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat. Vervolgens zijn de opmerkingen verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET) moeten hebben bereikt en dat sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.
Nationaal beleid
In het Nationaal Waterplan (2009) zijn de landelijke hoofdlijnen van het beleid op het gebied van de waterhuishouding aangegeven. Integraal waterbeheer vormt het uitgangspunt. Door middel van deze integrale benadering wordt nagestreefd dat het land veilig en bewoonbaar blijft met gezonde en duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en dient een zo integraal mogelijk beheer te worden gevoerd. Op regionale schaal wil men onder andere het volgende bereiken: meer ruimte voor water in boezemlanden, vergroting van het waterbergend vermogen, vermindering van de verdroging, afname van de bodemdaling en optimale afstemming van verschillende beleidsvelden.
In het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e eeuw (2000) heeft het Rijk het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) omarmd. Men deelt de zorg dat het huidige watersysteem niet in staat is om klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei goed op te vangen. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak zijn het realiseren van veerkrachtige watersystemen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en de ruimte die nodig is voor de wateropgave te reserveren.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten zich geconformeerd om het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en waterkwaliteit en ecologie (KRW), en tot 2050 op orde gehouden moeten worden.
Voor het buitendijkse gebied is de Beleidslijn grote rivieren (Bgr) van toepassing. Hierin is meer ruimte voor ontwikkelingen in het riviergebied in vergelijking met het voorheen geldend beleid uit de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier. Uiteraard staat ook in de Beleidslijn grote rivieren de veiligheid voorop. Belangen worden nu echter integraal afgewogen; restricties ten aanzien van ontwikkelingen gelden daardoor alleen voor gebieden die van belang zijn voor waarborging van de veiligheid. Door middel van de beleidslijn wordt daardoor ruimte geboden aan ontwikkelingsgerichte initiatieven, zodat mogelijkheden ontstaan om de ruimtelijke en economische kwaliteit van het rivierengebied te verbeteren.
De haven en de Beneden - Merwede vallen sinds 1 oktober 2012 onder het bergend regime van de Beleidslijn grote rivieren. Activiteiten zijn toegestaan, mits ze voldoen aan de gestelde rivierkundige randvoorwaarden (zie artikel 7 beleidslijn):
- er is sprake van een zodanige situering en uitvoering van de activiteiten dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
- er is geen sprake van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit (geldt ook voor de toekomst);
- er is sprake van een zodanige situering en uitvoering van de activiteiten dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
- de resterende, blijvende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
Waterwet
In de Waterwet (die op 22 december 2009 in werking is getreden) zijn acht oude waterwetten samengevoegd. Dus: één wet in plaats van allemaal afzonderlijke wetten. Geen afzonderlijke vergunningen meer op basis van verschillende wetten, maar nog slechts één watervergunning. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
Op basis van de Waterwet is het bedrijventerrein Oosteind uitgezonderd van de vergunningplicht. Daarmee is ook de Beleidslijn grote rivieren (Bgr) niet op het bedrijventerrein van toepassing. De Bgr geldt wel in de in het plan liggende haven en op de rivier.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Dit eerste Nationaal Waterplan is opgesteld voor de planperiode 2009-2015. Het formuleert een antwoord op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeert in duurzaam waterbeheer.
Provinciaal beleid
In het vastgestelde Ontwerpbeleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 is het provinciale beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. Rekening is gehouden met het beleid vanuit de KRW en het NBW. De provincie wil met het beleidsplan een leef- en investeringsklimaat realiseren dat gezond, groen en veilig is. Een duurzame ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied wordt voorgestaan door het toepassen van de lagenbenadering. Het beleidsplan bevat de randvoorwaarden vanuit onder meer de ruimtelijke wateropgave en aspecten van veiligheid (risico's van wateroverlast en overstroming).
Waterschapsbeleid
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Werken aan een veilig en schoon rivierenland' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het Waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. De verboden betreffende die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen en waterkeringen. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan ontheffing worden aangevraagd. Duidelijke en vastgestelde uitgangspunten hierbij zijn geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels. Initiatieven voor (bouw)werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden hieraan getoetst.
Regionaal Beleid
Gezamenlijk hebben het Rijk, de provincie, waterschappen en de betreffende gemeenten de Deelstroomgebiedsvisie Zuid-Holland Zuid opgesteld. Deze visie beschrijft op hoofdlijnen de waterhuishoudkundige problemen van het regionale en eventueel aanwezige hoofdsysteem (rivieren en grote wateren). Daarnaast brengt het rapport de te kiezen oplossingsrichtingen in beeld. Dit geschiedt door een koppeling te maken met relevante ruimtelijke ontwikkelingen, door het ruimtebeslag en de uitvoeringskosten te kwantificeren. Bovendien wordt in de deelstroomgebiedsvisie een aanzet gegeven tot een maatregelenpakket voor de aanpak van de problemen. Dit alles is bedoeld om goed te kunnen anticiperen op klimaatveranderingen. De visie is geen wettelijk planfiguur.
Referentiesituatie
Het bedrijventerrein Oosteind ligt ten zuidoosten van het woongebied van Papendrecht en grenst aan de Beneden-Merwede. Het plangebied ligt deels binnendijks en deels buitendijks, de Ketelweg is de grens tussen beide gebieden en loopt dwars door het plangebied. De Ketelweg wordt aangemerkt als primaire waterkering (overschrijdingsnorm 1:1.250). Een relatief groot gedeelte van bedrijventerrein Oosteind valt binnen de Keurzone van het Waterschap. Het plangebied is nagenoeg geheel verhard en is in gebruik als bedrijventerrein. In de huidige situatie is de verharding en de bebouwing aangesloten op een gemengd en een verbeterd gescheiden rioolstelsel.
De maaiveldhoogte van het buitendijkse plangebied ligt grotendeels boven NAP +4 m. De bodem is in het verleden opgehoogd met zand. De grondwaterstanden hangen sterk samen met het peil in de Beneden-Merwede. De Beneden-Merwede staat onder invloed van het getij en de peilen variëren tussen circa NAP +0 m NAP +1,0 m. Het buitendijkse gebied watert onder vrij verval (zonder tussenkomst van gemalen) af naar het buitenwater van de Beneden-Merwede. Het water in de havens staat in rechtstreekse open verbinding met het water in de rivier.
De maaiveldhoogte van het binnendijkse gebied bedraagt circa NAP +2,5 m. Ook hier liggen de Rietgorsweg en de Rosmolenweg op circa NAP +4,0 m. Het binnendijkse gebied is eveneens in het verleden opgehoogd met zand. Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt. In het binnendijkse deel van het plangebied is geen open water aanwezig. Het binnendijkse gebied grenst aan de woonwijk Oostpolder en Land van Matena. Het zomerpeil en winterpeil in de woonwijk Oostpolder is NAP -1,92 m en in de wijk Land van Matena is het zomerpeil NAP -2,03 m en het winterpeil NAP -2,13 m. Overtollig hemelwater afkomstig van het binnendijkse gebied loost via het verbeterd gescheiden stelsel in de Beneden-Merwede. In het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante rioolpersleidingen.
Toekomstige situatie
Algemeen
Uitgangspunt voor het bedrijventerrein is dat meer ruimte direct aan de insteekhavens beschikbaar komt voor watergebonden bedrijvigheid, terwijl niet-watergebonden bedrijvigheid geconcentreerd dient te worden aan de noordzijde van het plangebied. In dit plan worden echter ruimtelijk gezien geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van het vigerende planologische regime; het betreft een consoliderend plan. Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt verandert de huidige situatie niet.
Voor het buitendijkse bedrijventerrein is de kans op overstromingen klein, ook in de huidige situatie is dat het geval. De actuele Maatgevende Hoogwaterstand (MHW) van de Beneden-Merwede ter hoogte van het plangebied bedraagt NAP +3,1 m. De verwachte zeespiegelstijging (middenscenario) bedraagt 0,6 m per eeuw, ter hoogte van Papendrecht resulteert dit in een verwachte stijging van het waterpeil met 0,55 m. Rijkswaterstaat heeft een advieshoogte berekend van NAP +4,1 m, rekening houdend met onder meer golfwerking. Dit betekent dat het grootste deel van het buitendijkse gebied voldoende is beschermd tegen overstromingen. Theoretisch worden slechts kleine delen eenmaal in de 4.000 jaar overstroomd.
Het bedrijventerrein draagt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie niet bij aan het bergend regime van de rivier, met uitzondering van de havens. De veiligheid met betrekking tot calamiteiten op de rivier is behandeld in de paragraaf over externe veiligheid. Binnen 25 m vanaf de 'overeengekomen laagwaterlijn' mag geen nieuwe bebouwing worden gerealiseerd in verband met de veiligheid (zicht) voor het scheepvaartverkeer. Dit heeft geen gevolgen voor bestaande bebouwing.
Milieueffecten representatieve invulling maximale planologische mogelijkheden en mogelijke vestiging van individuele planmer-plichtige bedrijven
Ingeval van eventuele nieuwbouw dienen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast te worden (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. In het buitendijks gebied zal afstromend hemelwater van schone oppervlakken worden afgekoppeld en afgevoerd naar de Beneden-Merwede, om te voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Het afkoppelen van het verharde oppervlak leidt tot een piekafvoer op de Beneden-Merwede, de grootte van deze piekafvoer is echter verwaarloosbaar gezien het debiet van de rivier. Naast de lozing van hemelwater van schone oppervlakken van het buitendijkse deel loost ook het binnendijkse deel schoon hemelwater door middel van een verbeterd gescheiden stelsel op de Beneden-Merwede.
Bij de vestiging van nieuwe bedrijvigheid worden verontreinigingen naar bodem en oppervlaktewater voorkomen door voorschriften in het kader van het milieuspoor. Zo wordt de lozing van afvalwater geregeld door de Wet milieubeheer (Wm), de Wabo en de Waterwet en de hieraan gerelateerde besluiten en regelingen. Lozing op oppervlaktewater en bodem wordt zoveel mogelijk beperkt door het eisen van bodembeschermende voorzieningen en een verbod op lozingen. Alleen met een specifieke vergunning en het voldoen aan strenge voorwaarden zijn lozingen onder een aantal gevallen toegestaan.
Beheer en onderhoud
Voor het bouwen binnen de Keurzone van de primaire waterkering dient bij het Waterschap een vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Voor het bouwen of uitvoeren van werkzaamheden in het bergende gebied van de haven is een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken vereist. Deze vergunning kan bij Rijkswaterstaat district Zuid-Holland worden aangevraagd.
Conclusie en vertaling naar verbeelding en regels
Het aspect waterhuishouding staat de uitvoering van ontwikkelingen niet in de weg. De ontwikkelingen in dit bestemmingsplan hebben geen tot zeer beperkte gevolgen voor de waterhuishouding.
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater van de Beneden-Merwede en de haven bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen.
4.10 Ecologie
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden (artikel 19) voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Artikel 19j Nb-wet vormt het wettelijk kader vanuit de Nb-wet voor het vaststellen van een bestemmingsplan. Artikel 19j Nb-wet bepaalt het volgende:
- 1. Een bestuursorgaan houdt bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening:
- a. met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied, en
- b. met het op grond van artikel 19a of artikel 19b voor dat gebied vastgestelde beheerplan voor zover dat betrekking heeft op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid.
- 2. Voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, maakt het bestuursorgaan alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van dat gebied.
- 3. In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, wordt het besluit, bedoeld in het eerste lid, alleen genomen indien is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in de artikelen 19g en 19h.
- 4. De passende beoordeling van deze plannen maakt deel uit van de ter zake van die plannen voorgeschreven milieueffectrapportage.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek, conclusie en vertaling naar verbeelding en regels
Uit het planMER blijkt het volgende. Negatieve effecten op de omliggende Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Op het gebied van stikstofdepositie zal geen sprake zijn van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan (bedrijvigheid, verkeer en scheepvaart). De Natuurbeschermingswet 1998 staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Ook negatieve effecten op de EHS kunnen worden uitgesloten.
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan maakt vestiging van bedrijven mogelijk. De activiteiten vinden hoofdzakelijk plaats op het bestaande bedrijventerrein. Over het algemeen zijn hier alleen licht beschermde soorten aanwezig. Plaatselijk kunnen activiteiten echter leiden tot negatieve effecten op matig en zwaar beschermde soorten, zoals aantasting van vaste nestplaatsen van broedvogels en verblijfplaatsen van vleermuizen. In het kader van de Flora- en faunawet moeten deze effecten in het kader van concrete ontwikkelingen worden gemitigeerd en/of gecompenseerd. Grootschalige en blijvende negatieve effecten op de ecologische waarden in het plangebied kunnen dan ook worden uitgesloten.
Voor meer informatie wordt verwezen naar het planMER in Bijlage 1.
Dit aspect behoeft geen vertaling naar verbeelding of regels.
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Toetsingskader
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek, conclusie en vertaling naar plankaart en regels
Voor meer informatie wordt verwezen naar het planMER in Bijlage 1.
Voor een klein gedeelte van het plangebied geldt een redelijke tot grote kans op archeologische sporen. De betreffende gronden zijn in het bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming waardoor eventuele archeologische waarden beschermd zijn. Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de uitvoering van ontwikkelingen niet in de weg.
4.12 Duurzaamheid
Voor een duurzame inrichting van het bedrijventerrein is intensief ruimtegebruik essentieel. Intensief ruimtegebruik krijgt vorm door het hanteren van hoge bebouwingspercentages en op het landschapsbeeld afgestemde maximale bouwhoogten. De uitdaging is om een optimum te vinden tussen deze duurzaamheidambities, wensen vanuit het bedrijfsleven en de financiële haalbaarheid voor alle betrokken partijen.
De Merwedezone is in de provinciale Nota Wervel aangewezen als zoekgebied voor locaties voor het grootschalig winnen van windenergie. Uit verder onderzoek is gebleken dat het bedrijventerrein Oosteind een voorkeurslocatie is. Eén locatie, op het Boskalisterrein (nabij de dienstwoning), is in theorie het meest geschikt. De vraag of er uiteindelijk een windturbine komt, is afhankelijk van toekomstige initiatiefnemers en de medewerking van de eigenaar van de gronden. Er is momenteel geen specifieke regeling in het bestemmingsplan opgenomen voor een windturbine.
Energieprogramma Drechtsteden (tranche 2010-2013)
In het Energieprogramma Drechtsteden hebben de Drechtsteden doelstellingen op het gebied van energie geformuleerd. De vestiging/wijziging of uitbreiding van individuele planmer-plichtige bedrijven kan negatieve gevolgen hebben voor het energiegebruik, maar ook juist kansen bieden bij vervanging van bestaande activiteiten. De gemeente is enerzijds vergunningverlener en handhaver in het kader van de Wet milieubeheer, maar kan anderzijds bedrijven informeren en stimuleren om energie te besparen. Bovendien kunnen de Drechtsteden een aantrekkelijke locatie bieden voor bedrijven met duurzame producten en diensten. Het beleid van de Drechtsteden voor bedrijven is erop gericht om energie versneld op te nemen in alle vergunningen en handhaving en ze komen de afspraken na conform het Convenant Meerjaren Afspraken.
Voor meer informatie wordt verwezen naar het planMER in Bijlage 1.
4.13 Gezondheid
Het aspect gezondheid staat de uitvoering van ontwikkelingen niet in de weg.
De algemene conclusie is dat de ontwikkelingen op het bestaande bedrijventerrein geen tot zeer beperkte negatieve effecten kunnen hebben op gezondheidsaspecten (luchtkwaliteit, geluidsbelasting, geurbelasting en risico). De meeste effecten zijn te verwaarlozen. Voor meer informatie wordt verwezen naar het planMER in Bijlage 1.
Dit aspect behoeft geen vertaling naar verbeelding of regels.
4.14 Eindconclusie Onderzoeken
Op basis van de onderzoeken is komen vast te staan dat aan de vaststelling van het bestemmingsplan geen belemmeringen in de weg staan.
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
5.1 Verantwoording Planvorm
Zoals in de inleiding is gesteld, is het bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van aard, waarbij een globale wijze van bestemmen is toegepast. Recente ontwikkelingen (vergunde bouwplannen) zijn daarbij - vergelijkbaar met reeds bestaande situaties - voorzien van een passende regeling. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
Op basis van dit bestemmingsplan zullen herontwikkeling en revitalisering zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere juridisch-planologische procedures kunnen worden uitgevoerd binnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard wat betreft de toegelaten functies. Deze systematiek is conform bestemmingsplan Industrieterrein Oosteind (1977). Wel is een nieuwe milieuzonering over het bedrijventerrein gelegd, zodat bij herontwikkeling en revitalisering optimaal rekening kan worden gehouden met de omgeving.
Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de herinrichting, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde herontwikkeling en revitalisering is de nodige flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van de opname van algemene ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze planvorm biedt flexibiliteit voor de beoogde herontwikkeling en revitalisering en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. De omvang van de diverse functies is vastgelegd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen, zijn de functies ruimtelijk begrensd.
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen.
Bedrijf
De bedrijven gelegen aan de Visschersbuurt zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf'.Voor de Visschersbuurt is op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' de milieuzonering bepaald. Voor de uitleg en argumentatie van de toegepaste milieuzonering binnen de bestemming Bedrijf wordt verwezen naar hoofdstuk 4.3. Naast de ingeschaalde bedrijven, zijn binnen deze bestemming tevens de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen toegestaan.
Bedrijventerrein
Het merendeel van de gronden binnen het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijventerrein'. Voor de uitleg en argumentatie van de toegepaste milieuzonering binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' wordt verwezen naar hoofdstuk 4.3. Naast de ingeschaalde bedrijven, zijn binnen deze bestemming tevens de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen toegestaan. Aan de bedrijfsgebonden kantoorvloeroppervlakte is een maximum gesteld.
De watergebonden bedrijvigheid wordt geconcentreerd aan de zuidzijde van het plangebied en (in sommige gevallen) ter plaatse van de insteekhavens. De bestaande bedrijven die zich ter plaatse bevinden en niet aan het criterium 'watergebonden bedrijvigheid' voldoen kunnen zonder meer de bestaande bedrijfsactiviteiten uitoefenen. Na bedrijfsbeëindiging of verhuizing komt de betreffende locatie vrij voor watergebonden bedrijvigheid. Aan de noordrand van het plangebied zijn gevellijnen opgenomen teneinde ingeval van her- of nieuwbouw de ruimtelijke uitstraling van het gebied te verbeteren en de overgang naar het aanliggende gebied te verzachten. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend daar toegestaan waar op de verbeelding een expliciete aanduiding is opgenomen. Voor de inhoud van bedrijfswoningen en de hoogte van bebouwing zijn regels opgenomen. Voor de detailhandelsvestigingen (waaronder het verkooppunt voor motorbrandstoffen) in het plangebied is eveneens een specifieke aanduiding opgenomen. Nieuwe detailhandelsvestigingen zijn echter uitgesloten.
Binnen deze bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat het bevoegd gezag bedrijven kan toestaan uit twee subcategorieën hoger (bijvoorbeeld van 3.1 naar 4.1) en bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegelaten categorieën op die gronden.
Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de wegen in het plangebied. Tevens zijn binnen deze bestemming voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, groen, water en nutsvoorzieningen toegestaan.
Water
Binnen deze bestemming is de rivier de Beneden-Merwede opgenomen en de insteekhavens. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor kademuren en duikers, oeverbeschoeiingen en steigers (Waterbushalte), zijn uitsluitend in de insteekhavens toegestaan. Bedrijfsmatige havengebonden activiteiten op en in het water (waaronder op- en overslag) zijn eveneens toegestaan ter plaatse van de insteekhavens in het plangebied aangezien een groot deel van het water formeel eveneens tot het gezoneerde industrieterrein behoort. Hiertoe is ook aan het water ter plaatse van de insteekhavens (waar de bedrijfsactiviteiten op het water zijn geconcentreerd) een milieuzonering toegekend teneinde de activiteiten op het water vanuit milieuhygiënisch oogpunt te zoneren. Binnen deze bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat het bevoegd gezag bedrijfsactiviteiten kan toestaan uit twee subcategorieën hoger (bijvoorbeeld van 3.1 naar 4.1).
Wonen
Aan de bestaande burgerwoningen in het plangebied (Visschersbuurt) is de bestemming 'Wonen' toegekend. Hierbij zijn onder andere regels opgenomen ten aanzien van aan te houden afstanden van hoofdgebouwen tot aan de perceelsgrenzen en hoogte. Ook is de ligging en de maatvoering van de erfbebouwing vastgelegd.
Leidingen (dubbelbestemmingen)
In het plangebied liggen een aardgastransportleiding en een bovengrondse hoogspanningsverbinding. De bepalingen (met name aan te houden afstanden) met betrekking tot deze leidingen zijn verankerd in de regels, de ligging is opgenomen op de verbeelding. Door deze regeling worden bouwwerkzaamheden en de in de regels genoemde activiteiten getoetst aan de belangen verbonden aan de betrokken leiding.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde, dient voorafgaand aan werkzaamheden die dieper gaan dan de bestaande bouwvoor van 30 cm een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Indien uit het onderzoek blijkt dat er resten aanwezig zijn, dan dient in overleg met de provinciaal archeoloog te worden bepaald hoe met deze resten wordt omgegaan.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
In verband met de aanwezigheid van een waterkering in het plangebied is op enkele bestemmingen een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gelegd, waardoor de belangen van de waterbeheerders worden veiliggesteld. Binnen deze zone is de Keur van kracht. Alle bouw- en graafwerkzaamheden zijn binnen deze zone verboden en dienen te worden getoetst door de waterbeheerders of deze de stabiliteit van de waterkering kunnen aantasten, voordat ontheffing van de Keur wordt afgegeven.
Grens Gezoneerd Industrieterrein (gebiedsaanduiding Overig)
De grens van het gezoneerde industrieterrein is opgenomen op de verbeelding voor zover binnen het plangebied gelegen. Hierbij is gebruikgemaakt van de gebiedsaanduiding Overig aangezien deze niet voorkomt in de standaardlijst met gebiedsaanduidingen in de SVBP2008. In de regels is deze gebiedsaanduiding als volgt opgenomen: 'gezoneerd industrieterrein'.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan voorziet niet in de uitvoering van werken door de gemeente Papendrecht, zodat de financieel-economische uitvoerbaarheid hiermee is aangetoond. Daar waar nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, wordt tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het sluiten van een (grondexploitatie)overeenkomst met alle eigenaren. Een risicoanalyse planschade maakt hiervan eveneens onderdeel uit.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak En Vooroverlegprocedure
In het kader van inspraak en vooroverleg op het voorontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Oosteind' zijn diverse reacties ontvangen. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Daarnaast is op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) het voorontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Oosteind' toegezonden aan diverse overleginstanties in het kader van het vooroverleg. De binnengekomen inspraakreacties en de reacties uit het vooroverleg zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Nota inspraak- en vooroverleg (zie Bijlage 4).
7.2 Zienswijzenprocedure
De gemeente Papendrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Oosteind' gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder heeft gedurende deze periode zienswijzen kunnen indienen. De ingediende zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen (zie Bijlage 5).
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Gezoneerd Industrieterrein'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Bijlage 3 Zonebewakingsmodel
Bijlage 4 Zonebeheerplan
Bijlage 1 Planmer
Bijlage 2 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Bedrijvenlijst (Met Een Specifieke Aanduiding)
Bijlage 3 Bedrijvenlijst (met een specifieke aanduiding)
Bijlage 4 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 4 Nota inspraak en overleg