KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Gasdrukmeet- En Regelstation
Artikel 4 Detailhandel
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Horeca
Artikel 7 Recreatie
Artikel 8 Sport
Artikel 9 Tuin
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 11 Water
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Leiding - Gas
Artikel 14 Waarde - Archeologie 3
Artikel 15 Waarde - Archeologie 4
Artikel 16 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Artikel 18 Algemene Bouwregels
Artikel 19 Algemene Gebruiksregels
Artikel 20 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 24 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
Artikel 26 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Ecologie
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Archeologie
4.5 Cultuurhistorie
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Wegverkeerslawaai
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Luchtkwaliteit
4.11 Water
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Opbouw Regels
5.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Groencompensatieplan
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 2 Qra
Bijlage 3 Aanvullend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Stikstofmemo En Aeriusberekeningen
Bijlage 5 Archeologisch Vooronderzoek Geluidsscherm
Bijlage 6 Archeologisch Vooronderzoek Sportcomplex
Bijlage 7 Parkeeronderzoek Sportverenigingen Oosterpark, Ridderkerk (09-10-2023)
Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek Sportcomplex Ridderkerk Rowdies En Gedeelte Oosterpark
Bijlage 9 Partijkeuring Grond 'Ridderkerk Rowdies' Oosterpark
Bijlage 10 Verkennend Waterbodemonderzoek Ridderkerk Rowdies Oosterpark
Bijlage 11 Geluidhinder Oosterpark Ridderkerk Van 30 Juni 2020, Adviesbureau Dgmr
Bijlage 12 Oosterpark Ridderkerk – Uitwerking Effect Schermen Van 15 Oktober 2020, Adviesbureau Dgmr
Bijlage 13 Nota Zienswijzen

Oosterpark

Bestemmingsplan - Gemeente Ridderkerk

Vastgesteld op 23-05-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Oosterpark als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01 van de gemeente Ridderkerk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden bedrijf

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.7 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.

1.9 achtergevellijn

de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de achtergevel van het hoofdgebouw.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.11 archeologisch deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.12 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bijgebouw

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden gebouw.

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 dienstverlening

het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes.

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 horecabedrijf

een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  1. a. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
  2. b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  3. c. het verstrekken van nachtverblijf.

1.25 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, openbaar bestuur, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.26 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.27 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.28 peil

  1. a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die binnen een afstand van 5 m van de weg grenzen: de kruin van die weg;
  3. c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.29 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.30 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.31 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.32 tuincentrum

detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak, waarop artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen en de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen worden aangeboden.

1.33 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.34 voorgevel(rooi)lijn

de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de naar de openbare weg gerichte gevel.

1.35 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in lid 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.36 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.37 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte van dakkapellen

De maximaal toegestane breedte van dakkapellen ten opzichte van de breedte van daken wordt gemeten langs een horizontale lijn die de betreffende dakkapellen in het verticale midden doorsnijdt.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 breedte, lengte en diepte van een hoofdgebouw

De diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Gasdrukmeet- En Regelstation

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Gasdrukmeet- en regelstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een gasdrukmeet- en regelstation;
  2. b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en gelden de volgende regels:

Artikel 4 Detailhandel

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in een bedrijfswoning;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum': uitsluitend een tuincentrum;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1': tevens ondergeschikte horecabedrijven, behorend tot categorie 1a uit de Staat van horeca-activiteiten;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is - met inachtneming van de maxima en minima, zoals hiervoor aangegeven - bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van

  1. a. de situering en afmetingen van bouwwerken, teneinde de stedenbouwkundige samenhang, in het bijzonder bepaald door de continuïteit van de voorgevellijn, te waarborgen;
  2. b. de situering van de ontsluiting vanaf de weg en van parkeervoorzieningen;
  3. c. de situering en inrichting van overige verkeersvoorzieningen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. handel in en opslag van softdrugs en hallucinogene middelen is niet toegestaan;
  2. b. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
  3. c. de handel in en opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  4. d. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  5. e. het oppervlak aan bedrijfsgebonden kantoren mag per bedrijf ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedragen met een maximum van 2.000 m²;
  6. f. benzineservicestations en zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, behalve als dit in lid 4.1 expliciet is toegestaan;
  7. g. met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1', gelden de volgende regels:
    1. 1. de horeca is gebonden aan de openingstijden zoals die gelden conform de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande sluitingstijden voor winkels.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. beplantingen, groenvoorzieningen en geluidswerende voorzieningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voet- en fietspaden, kunstuitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling en voor bermen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen grond zijn bestemd voor:

  1. a. horecabedrijven behorend tot categorie 1b uit de Staat van horeca-activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 7 Recreatie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatieve voorzieningen;
  2. b. gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij': een kinderboerderij;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': een parkeerterrein;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm': een geluidsscherm;
  6. f. wateraanvoer, -afvoer en -berging;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals fiets- en wandelpaden, ruiterpaden, bruggen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstuitingen, speelvoorzieningen, hondenspeelweides, overkappingen ten behoeve van fietsenstallingen, bankjes en groen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 8 Sport

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvelden en gebouwde sportvoorzieningen met verenigingsgebouwen en daarbij behorende ondergeschikte horeca, voor zover voorkomend in categorie 1b van de Staatvan horeca-activiteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend een parkeerterrein, inclusief bijbehorende voorzieningen als genoemd onder sub c;
  3. c. bij deze bestemming bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, voetpaden, fietspaden, groen en water.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

8.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, afvalinzameling, kunstuitingen, overkappingen ten behoeve van fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, groen en water.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m;
  3. c. de bouwhoogte van overkappingen ten behoeve van fietsenstallingen bedraagt maximaal 3,5 m.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water, waterberging en waterhuishouding;
  2. b. beheer en onderhoud van de hoofdwatergangen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen waaronder paden, bruggen, steigers, dammen en/of duikers;
  2. d. groenvoorzieningen.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. duikers, waterovergangen, keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd indien en voor zover deze noodzakelijk zijn voor oeververbindingen, de veiligheid van het verkeer te water of voor een doelmatig kwaliteit- en kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, afvalinzameling, groen en water.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

12.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:

  1. a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
  2. b. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
  3. c. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  4. d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. e. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
  6. f. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.

Artikel 13 Leiding - Gas

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

13.2 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

13.3 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 13.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.3 een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en de veiligheid van de gasleiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad, vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant en indien er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

13.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  2. b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

13.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Waarde - Archeologie 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse van terreinen met een redelijk hoge archeologische verwachtingswaarde.

14.2 Bouwregels

Op de gronden mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van de archeologische waarden;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende functie(s) mag - met inachtneming van de daarvoor geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Waarde - Archeologie 4

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse van terreinen met een lage archeologische verwachtingswaarde.

15.2 Bouwregels

Op de gronden mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van de archeologische waarden;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende functie(s) mag - met inachtneming van de daarvoor geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper reikt dan de onderwaterbodem en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 onder c. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene Bouwregels

18.1 Overschrijding goothoogte

De goothoogte mag worden overschreden door:

  1. a. dakruimten op (bedrijfs)woningen, mits:
    1. 1. het gezamenlijk oppervlak van (nagenoeg) horizontale dakvlakken niet meer bedraagt dan 50% van het gezamenlijk grondoppervlak van de af te dekken gedeelten van het bouwwerk;
    2. 2. de hoogte van de overschrijding ten opzichte van de aanwezige goothoogte niet meer dan 4,5 m bedraagt;
    3. 3. de breedte van enig deel van een gevelvlak van deze dakruimte, geen dakkapel zijnde, niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de onderliggende gevel dan wel in opwaartse richting geleidelijk afneemt tot deze maat.
  2. b. dakkapellen op (bedrijfs)woningen, voor zover gelegen aan de voor- of zijgevel, waarvan de gezamenlijke breedte per dakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voor- of zijgevel en waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximumhoogte van 1,5 m;
  3. c. dakkapellen op (bedrijfs)woningen, voor zover niet gelegen aan de voor- of zijgevel van een pand, waarvan de afstand tot de zijgevel of de woningscheidende muur niet minder dan 0,5 m bedraagt met een maximumhoogte van 1,5 m;
  4. d. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
  5. e. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m2.

18.2 Overschrijding bouwhoogte

De bouwhoogte mag worden overschreden door antennes met ten hoogste 6 m.

18.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 19 Algemene Gebruiksregels

19.1 Voorwaardelijke verplichting uitvoering groencompensatieplan

Tot gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend de aanleg van het geluidsscherm ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' dan wel de verplaatsing van het sportveld met de daarbij behorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - uitbreiding sportcomplex', zoals aangeduid op de verbeelding, zonder dat de gemeenteraad het Groencompensatieplan heeft vastgesteld en de uitvoering van dat compensatieplan is verzekerd, uiterlijk op het tijdstip van de aanvang van de werkzaamheden ten behoeve van één of beide ontwikkelingen.

Artikel 20 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels

21.1 veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation

  1. a. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation 1' geldt dat geen nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten mogen worden opgericht zoals bedoeld in het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen';
  2. b. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation 2' geldt dat geen nieuwe kwetsbare kwetsbare objecten mogen worden opgericht zoals bedoeld in het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen'.

Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels

23.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 24 Overige Regels

24.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het Oosterpark'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Oosterpark te Ridderkerk staat op het punt te worden heringericht tot een toekomstbestendig park met meer natuur- en recreatiewaarde. Tussen 1975 en 1985 is het Oosterpark aangelegd, het is een van de grotere parken in de omgeving van Ridderkerk. Inmiddels speelt er een aantal ruimtelijke ontwikkelingen in het Oosterpark die van invloed zijn op de ruimtelijke kwaliteit. Zo wordt het park gedeeltelijk heringericht, zijn plannen voor uitbreiding van het sportcomplex en voor een geluidsscherm om de inwoners van Drievliet-Het Zand en Oost te beschermen tegen geluidshinder. De gebruiks- en belevingswaarde van het park wordt parallel daaraan versterkt en er wordt duidelijk ingezet op het creëren van een groene en gezonde leefomgeving waardoor een hogere recreatie- en natuurwaarde van het Oosterpark ontstaat. Het geluidsscherm wordt landschappelijk ingepast.

Het Oosterpark kan een grote bijdrage leveren aan de fysieke en mentale gezondheid van de gebruikers en omwonenden rondom het Oosterpark. De gemeente ziet in voornoemde ontwikkelingen een kans om met een integrale aanpak een kwaliteitsslag in het Oosterpark te maken te maken en zodoende een toekomstbestendig park neer te zetten met meer natuur- en recreatiewaarde.

Het eerdere bestemmingsplan Oosterpark uit 2021 is deels onherroepelijk en in werking. De regeling voor de aanleg van het geluidsscherm en de uitbreiding van het sportcomplex zijn door de Raad van State echter vernietigd. Omdat beide ontwikkelingen nog altijd gewenst zijn (deels wel in een andere vorm) is dit nieuwe gewijzigde bestemmingsplan opgesteld. Het sportcomplex heeft een gewijzigde indeling gekregen. Door deze nieuwe indeling blijft het Essenlaantje intact. Daarnaast is een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Ook is een groencompensatieplan opgesteld om de bomen die gekapt worden door de uitbreiding van het sportcomplex en de aanleg van het geluidsscherm te vervangen én direct bij te dragen aan de verbetering van de biodiversiteit in het park.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van de gemeente Ridderkerk en grenst in het zuiden aan de A15 en in het westen aan de A16. In het noorden wordt het plangebied begrenst door de Oosterparkweg en in het oosten door de Rotterdamseweg. De gronden zijn grotendeels in gebruik als park met daarbinnen o.a. een kinderboerderij en een sportcomplex. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 - ligging plangebied (bron: Google maps)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is het 'Bestemmingsplan Oosterpark' dat deels onherroepelijk in werking is en vastgesteld is op 14 oktober 2021. In dit plan ontbreekt een regeling voor de uitbreiding van het sportcomplex. Deze is vernietigd door de Raad van State. Ook de regeling voor het geluidsscherm ontbreekt, omdat deze is vernietigd door de Raad van State.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 - 'bestemmingsplan Oosterpark'

Ter plaatse van het sportcomplex geldt de beheersverordening 'Rijkswegen en het Oosterpark' dat is vastgesteld op 12 december 2013. Deze beheersverordening verving destijds het bestemmingsplan 'Oosterpark en Gorzen' en is vastgesteld op 29 mei 1995. Een beheersverordening is gericht op instandhouding van de bestaande planologische situatie. De beheersverordening geeft de regels en verbeelding weer zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Oosterpark en Gorzen'. Daarnaast is er in de beheersverordening een archeologische regeling toegevoegd. De wijzigingsbevoegdheden, bevoegdheden om nadere eisen op te stellen en procedurele bepalingen uit 'Oosterpark en Gorzen' zijn in de beheersverordening niet van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 - bestemmingsplan 'Oosterpark en Gorzen' (bron: Ruimtelijke plannen)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de huidige en toekomstige inrichting van het park en de (planologische) situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat het vigerende beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten toegelicht en in hoofdstuk 5 komt de artikelsgewijze toelichting aan de orde. Hierin staat welke keuzes zijn gemaakt bij het opstellen van de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Tussen 1975 en 1985 is ten zuiden van de wijken Drievliet-Het Zand en Oost in Ridderkerk het Oosterpark aangelegd. Het Oosterpark is met zijn 64 hectare een van de grotere parken in de woonomgeving van Ridderkerk en dient als buffer tussen de woonwijken en de snelwegen A15 en A16. Het park is destijds in twee delen aangelegd. Het meer landschappelijk "vrij" ingerichte westelijk deel en het meer op de polderstructuur geënte oostelijk deel. Het park bestaat voornamelijk uit bospercelen, water, grasvelden en wandel- en ruiterpaden. Binnen de door groen en water gevormde structuur zijn diverse recreatie- en sportvoorzieningen aanwezig. In de noordrand, ontsloten van de Oosterparkweg, zijn ook enkele woningen en bedrijfspercelen aanwezig, waaronder een tuincentrum (zie ook figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0004.png"

Figuur 2.1 - luchtfoto van het plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0005.png"

Figuur 2.2 - voorzieningen in het park

Functioneel

Het park is ingericht als recreatiegebied voor de bewoners van Drievliet-Het Zand /Ridderkerk. Door het park lopen veel wandelpaden en enkele fietspaden en een ruiterpad. Verder zijn er veel grasvelden en is er een zwemplas aanwezig met een zwemstrand. Verder is er een aantal andere voorzieningen aanwezig, zoals een sportcomplex, tuincentrum, pannenkoekboerderij, kinderboerderij, enkele woningen en een gasdrukmeet- en regelstation.

Het park is in beheer bij Natuur- en Recreatieschap IJsselmonde (NRIJ)/Staatsbosbeheer. De NRIJ bezit de gronden en Staatsbosbeheer beheert de gronden.

Landschappelijke inrichting

Het park is overwegend ingericht met vakken gemengd bosplantsoen waarbij de onderliggende slotenstructuur in het oostelijke deel nog deels intact en zichtbaar is. In het park staan vrij veel inheemse bomen zoals populier, es, esdoorn, wilg, els eik, zoete kers e.d. Op incidentele locaties zijn soorten als kastanje, noot, berk en beuk aangeplant. Het park is waterrijk ingericht, met sloten, singels en grotere waterpartijen waaronder een zwemplas. Ten oosten van de zwemplas is in het verleden een helofytenfilter aangelegd om de waterkwaliteit op orde te houden.

Sportcomplex

In het oosten van het plangebied ligt een sportcomplex waar drie verenigingen zijn gehuisvest. Het gaat hier om midgetgolfclub 'De hole ridders', tennisvereniging 'd'Oudelande' en honk- en softbalvereniging 'de Ridderkerk Rowdies'. Het sportcomplex heeft een eigen parkeerterrein aan de Oosterparkweg.

Parkeren en ontsluiting

In het park zijn verschillende parkeerplaatsen aanwezig. Deze liggen allen aan de Oosterparkweg. In totaal zijn er vijf parkeerplaatsen, waarvan één voor het sportcomplex en één voor het tuincentrum. De Oosterparkweg fungeert als ontsluiting voor vrijwel alle toegangswegen naar het park en voor alle aanwezige voorzieningen.

Overig

Verder zijn in het park een tuincentrum, een pannenkoekboerderij, een kinderboerderij, enkele woningen en een gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. Ook loopt er een hogedruk gasleiding parallel aan de Oosterparkweg en ligt er een tweede hogedruk gasleiding ten westen van het sportcomplex.

2.2 Toekomstige Situatie

De honk- en softbalvereniging Ridderkerk Rowdies wil uitbreiden middels het verplaatsen van een van haar velden en wil een nieuw clubgebouw realiseren. Ook is de gemeente voornemens een geluidsscherm aan te leggen langs de A15 om de geluidsoverlast in de wijken Drievliet-Het Zand en Oost te verminderen. Door de ruimtelijke impact van de ontwikkelingen heeft de gemeente besloten het park integraal aan te pakken. Het doel van de integrale aanpak is om te komen tot een toekomstbestendige inrichting van het Oosterpark met een toename in de recreatie- en natuurwaarde. Hieronder worden de wijzigingen ten aanzien van de huidige situatie beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0006.png"

Figuur 2.3 - beoogde inrichting Oosterpark

Geluidsscherm

Tussen de A15 en het Oosterpark in komt een geluidsscherm om de geluidsoverlast in de wijken Drievliet-Het Zand en Oost te verminderen. Dit geluidsscherm wordt circa 1.730 meter lang en 6 meter hoog. Het scherm komt te staan op gronden van de NRIJ. Het geluidsscherm wordt landschappelijk ingepast.

Uitbreiding sportcomplex

Op het sportcomplex waar binnen de tennisvereniging, midgetgolfvereniging en de honk-/softbalvereniging liggen, wordt het softbalveld verplaatst omdat de huidige maatvoering van het veld niet meer voldoet aan de eisen die de bond stelt. De Ridderkerk Rowdies willen ook een nieuw clubhuis bouwen.

Het sportcomplex wordt in zuidelijke richting uitgebreid. Op de locatie van het huidige noordoostelijke veld (softbalveld) komt de uitbreiding van de parkeerplaats te liggen. De parkeerplaats krijgt 82 parkeerplaatsen. In het noordoosten blijft het honkbalveld gelegen en het softbalveld verplaatst naar het zuidoosten.

Tevens wil de honk- en softbalvereniging het oude clubgebouw saneren en een nieuw clubgebouw oprichten. De vereniging streeft ernaar het nieuwe clubgebouw te realiseren tussen beide backstops en de tennisvereniging. Het ontwerp van het clubgebouw is nog niet afgerond. De inrichting zoals afgebeeld in figuur 2.4 is ruimtelijk gezien het uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0007.png"

Figuur 2.4 - inrichting aanpassing parkeren en velden sportcomplex

Inrichting Oosterpark

De gemeente wil door de aanpak van het Oosterpark de recreatie- en natuurwaarden verhogen. Daarbij wil de gemeente ook het water anders inrichten. Enkele sloten van de kenmerkende slotenstructuur worden gedempt. De hoofdwatergangen zoals deze nu aanwezig zijn worden daarbij niet gewijzigd. Voor de verbetering van de recreatie- en natuurwaarden is het groencompensatieplan 'Kwaliteitsimpuls Oosterpark' opgesteld, zie Bijlage 2 bij de regels. De uitvoering en instandhouding van dit groencompensatieplan is geborgd in de regels voor de ontwikkeling van het geluidsscherm en de uitbreiding van het sportcomplex.

Pannenkoekboerderij

De pannenkoekboerderij wil in de toekomst enige uitbreidingsmogelijkheden hebben om op de huidige locatie uit te breiden met een uitgiftecorner voor snacks/ijs. In het geldende bestemmingsplan Oosterpark (vastgesteld 14 oktober 2021) is het bouwvlak van de pannenkoekboerderij daarom uitgebreid en het bebouwingspercentage verlaagd, zodat per saldo een kleine uitbreidingsmogelijkheid ontstaat. Met voorliggend plan worden hier geen wijzigingen in aangebracht.

Kinderboerderij

De gemeente heeft de wens de kinderboerderij op twee aspecten uit te breiden. Enerzijds door een nieuw gebouw te realiseren voor het gebruik ten behoeve van educatie. Anderzijds door een nieuw dierenverblijf te creëren. De bebouwing zal hierdoor met ongeveer 300 m² toenemen. Omdat de ontwerpen nog niet zijn afgerond en er enige flexibiliteit nodig is wordt net als nu al gewerkt met een passend bebouwingspercentage voor de hele kinderboerderij. Het bebouwingspercentage voor de kinderboerderij wordt gecorrigeerd van 5 naar 3%. Dit is per abuis verkeerd opgenomen in het geldende plan.

Parkeren

De parkeervoorziening nabij de Pelikaan wordt opgeheven, omdat deze voorziening nauwelijks gebruikt wordt. De parkeercapaciteit bij het sportcomplex en bij de kinderboerderij wordt uitgebreid. Per saldo zijn er 29 minder parkeerplaatsen beschikbaar.

Sanitaire voorziening strandje

De NRIJ/Staatsbosbeheer wil een sanitaire voorziening realiseren bij het strandje. Er is nog geen precieze locatie voor deze voorziening. In de regeling voor het gebied is in het bestemmingsplan Oosterpark (vastgesteld 14 oktober 2021) daarom een maximum oppervlakte en een maximum aantal voor dit type gebouwen opgenomen. Met voorliggend plan worden hier geen wijzigingen in aangebracht.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht geboden van de ruimtelijk relevante beleidskaders voor het plangebied. Achtereenvolgens wordt ingezoomd op het geldende rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Samen vormen deze de beleidskaders waar binnen de beoogde ontwikkeling plaats dient te vinden.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (2020) en Barro (2020)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) formuleert het Rijk een nieuwe integrale aanpak waarin samen met andere overheden en organisaties optimaal kan worden gewerkt aan behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk Nederland. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen spelen de volgende vier prioriteiten de komende een grote rol in de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio’s;
  • en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Nationale belangen

De NOVI is vertaald in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Deze gaat echter pas in zodra de omgevingswet in werking treedt. De voorloper van het BKL is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toetsing en conclusie

In de NOVI komen een drietal beleidskeuzes voorbij die relevant zijn voor de aanpak van het Oosterpark. Doordat het een reeds bestaand park is zijn de beleidskeuzes minder indringend, maar desondanks relevant. De drie beleidskeuzes worden hieronder één voor één behandeld. De beleidskeuzes komen voort uit de prioriteiten 3) 'sterke en gezonde steden en regio's' en 4) 'een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied'. Belangrijk om te weten is dat het plangebied grotendeels in het buitengebied ligt, maar tegen stedelijk gebied aan en deels is het stedelijk gebied (ter hoogte van het sportcomplex).

Beleidskeuze 3.5 - We richten de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert en we verbeteren de luchtkwaliteit, zodat in 2030 wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.

De overheid vindt het belangrijk dat inwoners van steden en regio’s gezond kunnen wonen, werken en ontspannen. Dit vereist een goede leefomgevingskwaliteit. Gezondheidsbevordering via de leefomgeving is daarbij een instrument van het rijk, GGD's en gemeenten. Daarbij moet o.a. lopen worden gestimuleerd. Ook dient de openbare ruimte voldoende ruimte bieden om te ontspannen, bewegen en spelen en de interactie tussen stadsbewoners te stimuleren. Door het Oosterpark zo aantrekkelijk mogelijk in te richten dat de gebruikers en omwonenden er nog vaker komen wordt invulling gegeven aan deze doelen.

Beleidskeuze 3.6 - We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad in een samenhangende aanpak van de stedelijke groenstructuur. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio’s en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.

De aanwezigheid van groen en water in en rond de stad vormt een belangrijke factor voor de kwaliteit van het stedelijk leven en de aantrekkelijkheid van de stad. In het Oosterpark is dit reeds aanwezig. De kwaliteit ervan wordt wel verbeterd. Hiermee draagt het bij aan een gezond en prettig woonmilieu en aantrekkelijkheid van de stad. Het Oosterpark vormt een omgeving voor recreëren, ontmoeten en gezond bewegen. Met een juiste inrichting en beheer van het Oosterpark wordt tevens een bijdrage geleverd aan de biodiversiteit in de omgeving.

Beleidskeuze 4.2 - De biodiversiteit wordt beschermd en versterkt en het natuurlijk kapitaal duurzaam benut.

Het kabinet zet in op herstel van de biodiversiteit. Daarmee richt het kabinet zich vooral op het vergroten van natuurgebieden, maar de aanpak van het Oosterpark kan hier ook aan bijdragen. Het Oosterpark dat aan de rand van stedelijk gebied ligt vormt een belangrijke habitat voor diverse flora en fauna. Door vergroening en inpassing van meer water in stedelijke gebieden neemt de natuurkwaliteit toe en wordt bovendien bijgedragen aan doelen op het gebied van klimaatadaptatie, welzijn en gezondheid.

Het barro bevat geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt invulling gegeven aan bepaalde beleidskeuzes in de NOVI omtrent:

  • het bevorderen van een actieve, gezonde leefstijl;
  • het versterken van het aanbod en kwaliteit van het groen in de stad;
  • herstel/vergroten van de biodiversiteit.

3.2.2 Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling (art. 3.6.1 Bro, juli 2017)

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Als een bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan de ladder getoetst te worden.

De ladder voor duurzame verstedelijking wordt onder paragraaf 3.3.1 verder behandeld.

3.3 Provinciaal Beleid

Het vigerende provinciaal beleid voor het plangebied zijn de Omgevingsvisie Zuid-Holland (1 april 2023) en de Omgevingsverordening Zuid-Holland (1 april 2023). Relevante zaken uit dit beleid worden getoetst aan de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (1 april 2023)

Landschap

De provincie zet in op het versterken en benutten van de verschillen tussen de vier groepen landschappen: kustlandschap, veen(weide) landschap, deltarivierenlandschap en stedelijk landschap.

De provincie wil de intrinsieke waarde van de verschillende landschappen behouden, beschermen, op passende wijze benutten en beleefbaar maken. Dit betekent dat zorgvuldig moet worden afgewogen welke ontwikkelingen in welk landschap wenselijk zijn. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het in standhouden, benutten, beleven en versterken van bestaande gebiedskwaliteiten.

Door bij ontwikkelingen rekening te houden met het landschap behoudt het ook in de toekomst identiteit waarmee de aantrekkelijkheid om er te wonen, te werken en te recreëren ook behouden worden of zelfs toenemen.

Ruimtelijke kwaliteit

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de gebruikswaarde, de toekomstwaarde en de belevingswaarde van een gebied. Het gaat daarbij onder andere om gebiedskenmerken zoals de aard en schaal, om duurzaam gebruik van de ondergrond, de versterking van de ruimtelijke opbouw en de inpassing in de wijdere omgeving. Waar binnen de provincie het beste bepaalde ontwikkelingen plaats kunnen vinden, ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’, is onderdeel van een integrale belangenafweging en bijvoorbeeld terug te vinden in de ruimtelijke hoofdstructuur. Doelstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen is het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
  • Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.
  • In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Bij inpassen gaat het om een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De impact op het gebied is klein. Een aanpassing betreft een wijziging in de structuur van een gebied die aansluit bij de huidige gebiedsidentiteit. De impact op het gebied is groter. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuwe gebiedsidentiteit ontstaat. De impact van dit type ontwikkeling op een gebied is enorm. Bij transformatie is het dan ook belangrijk om goed vorm te geven aan de ontwikkeling van een nieuwe ruimtelijke kwaliteit, met vaak ook een nieuwe identiteit.

De provincie hanteert hiervoor ook wel de kwaliteitskaart, waarin richtpunten voor het gebied zijn opgenomen.

De provincie onderscheidt vier lagen: de ondergrond, cultuur- en natuurlandschappen, stedelijke occupatie en beleving. Deze zijn allen van toepassing op het projectgebied. Ieder ondergrond kent zijn eigen richtpunten (specifieke waarden) om de ruimtelijke kwaliteit te versterken.

Laag van de ondergrond

Het plangebied ligt in een gebied dat gekenmerkt wordt als Rivierdeltacomplex met rivierklei en veen. Dit is afgebeeld in figuur 3.1. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. Oeverwallen vormen plaatselijk hogere delen in het landschap. De provincie richt zich in dit gebied op het herkenbaar houden van de verschillen tussen de komgronden en oeverwallen. In het plangebied komen geen oeverwallen voor. Er zijn geen relevante richtpunten vanuit deze laag te herkennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0008.png"

Figuur 3.1 - laag van de ondergrond (bron: kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland)

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Figuur 3.2 beeld af dat het plangebied in een rivierdeltalandschap en zeekleipolder ligt. Er zijn geen relevante richtpunten vanuit deze laag te herkennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0009.png"

Figuur 3.2 - laag van de cultuur- en natuurlandschappen (bron: kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland)

Laag van de stedelijke occupatie

In figuur 3.3 is te zien dat een deel van het plangebied in bebouwd gebied ligt. Het gaat hier om het de huidige contour van het sportcomplex. Ook ligt een groot deel van het plangebied in stads- en dorpsrand. Relevante richtpunten zijn:

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Bij het Oosterpark is in het noorden sprake van een overlap, terwijl in het zuiden een scherp contrast is met de A15.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0010.png"

Figuur 3.3 - laag van de stedelijke occupatie (bron: kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland)

Laag van de beleving

Bijna het gehele plangebied is aangemerkt als recreatiegebied, op het sportcomplex na. Ook is het gebied een 'groene buffer', omdat het gebied niet verstedelijkt is. Richtpunten zijn:

  • Er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone.
  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.
  • (Her)inrichting van recreatiegebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen.
  • Ontwikkelingen behouden of versterken de openbaarheid van recreatiegebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0011.png"

Figuur 3.4 - laag van de beleving (bron: kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland)

Toetsing en conclusie

Het plangebied ligt in het gebiedsprofiel van IJsselmonde. Er worden enkele ontwikkelingen toegelaten in het plangebied. Deze raken met name aan de laag van de beleving en de laag van de stedelijke occupatie. Zo wordt het park gedeeltelijk heringericht, wordt er ruimte geboden aan uitbreiding van het sportcomplex en wordt er een geluidsscherm gebouwd om de inwoners van Drievliet-Het Zand en Oost te beschermen tegen geluidshinder. De gebruiks- en belevingswaarde van het gebied wordt versterkt en er wordt duidelijk ingezet op het creëren van een groene en gezonde leefomgeving waarbij wordt ingezet op een hogere recreatie- en natuurwaarde van het Oosterpark. Het geluidsscherm wordt landschappelijk ingepast. Er wordt voldaan aan alle relevante richtpunten.

Gezonde en veilige leefomgeving

De provincie draagt zorg voor een gezonde en veilige leefomgeving. Een omgeving die inwoners als prettig ervaren, uitnodigt tot gezond gedrag en beschermt tegen negatieve invloeden, zoals luchtvervuiling, bodemverontreiniging, veiligheidsrisico’s, geluid, wateroverlast en hittestress. Naast het beschermen wil de provincie een duidelijke verbetering van de huidige leefomgeving bevorderen door de leefomgeving ook op gezond gedrag in te richten. In haar beleid geeft de provincie aandacht aan gezondheid en veiligheid. Het fysieke en sociale domein worden daarmee verbonden.

Lopen

De provincie wil dat meer mensen meer lopen in een omgeving die daartoe uitnodigt, doordat deze voor lopen veilig, gezond en aantrekkelijk is. Dit geldt zowel voor utilitair als recreatief lopen en zowel in bebouwd gebied als daarbuiten.

Sport, recreatie en water- en groenbeleving

In het bedrijvige en dichtbevolkte Zuid-Holland dient er voor al onze inwoners ook ruimte te zijn voor ontspanning en voor sport en recreatie. De provincie zet daarom samen met partners in op een in omvang en kwaliteit goed netwerk en goede voorzieningen, locaties en gebieden voor sport en recreatie. Ons recreatieve routenetwerk (voor fietsen, wandelen, varen en ruiters en menners) speelt daarbij een belangrijke rol. In omvang en kwaliteit optimale sport- en recreatiemogelijkheden dragen bij aan een goed en gezond leef-, woon- en vestigingsklimaat en aan (ook spreiding van) toerisme. Kansrijke verbindingen zijn er met diverse andere maatschappelijke opgaven als natuur, erfgoed, economie, toerisme en klimaat.

Sportief en recreatief aantrekkelijke en beweegvriendelijke leefomgeving

De provincie streeft naar een beweegvriendelijke leefomgeving en een zo groot mogelijke deelname van onze bewoners aan sport en recreatie, met name van ondervertegenwoordigde groepen, vooral in en dicht bij de woonomgeving (bij voorkeur ‘om de hoek’, o.a. voor sport en spel en het maken ‘ommetjes’).

De provincie streeft ook naar behoud en versterking van de sportieve en recreatieve belevingswaarde van landschap, water en erfgoed en ontwikkelt en verbindt hiervoor onder meer met name de uit oogpunt van belevingswaarde bijzonder waardevolle gebieden inzake landschap (o.a. Bijzonder Provinciaal Landschap Midden-Delfland), water en natuur (o.a. Hollands Plassengebied en onze Nationale Parken NL Delta en Hollandse Duinen) en verbindt sportief en recreatief de groenblauwe netwerken in en om de stad.

De provincie draagt samen met partners zorg voor het beheer en het doorontwikkelen van recreatiegebieden, -netwerken en -voorzieningen, waaronder de recreatieve netwerken voor varen, fietsen, wandelen en paardrijden en streeft ernaar deze voor sport geschikter te maken.

Toetsing

Met de aanpak van het Oosterpark zet de gemeente Ridderkerk in op het toekomstbestendig maken van dit park. Zo blijft het park nu en in de toekomst een aantrekkelijke locatie om te verblijven. Het bevordert een gezonde, vitale en gelukkige bevolking die gebruik kunnen maken van recreatiemogelijkheden om de hoek in combinatie met sport in een kwalitatief verbeterde omgeving. Daarmee levert Ridderkerk zowel op fysiek als op mentaal vlak een grotere bijdrage aan de gebruikers en omwonenden van het park. Van belang hierbij is dat de recreatie- en natuurwaarde wordt verhoogd ten opzichte van de huidige situatie. Met dit bestemmingsplan wordt op een toekomstbestendige manier een bijdrage geleverd aan de vraag van gebruikers en bewoners om een gezondere leefomgeving, mensen worden op deze manier uitgenodigd om meer te gaan bewegen. Bestaande fietspaden blijven bestaan. Bestaande wandelpaden blijven bestaan of worden verlegd. De uitbreiding van het sportcomplex draagt ook bij aan het bieden van meer sportmogelijkheden en draagt daarmee bij aan meer beweging, aan een gezondere leefomgeving en gezondere mensen.

Groenblauwe stedelijke structuur

De groenblauwe stedelijke structuur is een samenhangend stelsel van verschillende groenblauwe ruimtes en routes in en rondom het stedelijk gebied. Van een fijnmazige netwerk van groenblauwe plekken binnen het bebouwd gebied, via meer grofmazige robuuste groenblauwe routes die steden en stad en land met elkaar verbinden, tot aan de grote groenblauwe gebieden buiten het bebouwd gebied. De provincie zet in op een groenblauwe stedelijke structuur waarin voldoende groen en water aanwezig zijn om de leefbaarheid, gezondheid en natuurwaarden te behouden en te versterken, ook in tijden van extreme wateroverlast en extreme droogte en hitte. Er ligt een opgave om deze integrale structuur te behouden en waar nodig te versterken. In het verlengde hiervan wil de provincie de biodiversiteit in het stedelijk gebied duurzaam te behouden en te versterken.

Voor overgangsgebieden van stedelijk gebied naar open landschap zet de provincie Zuid-Holland in op het behouden van de belangrijke contrastkwaliteit tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende groene ruimte. Daarom zijn enkele overgangsgebieden aangewezen als groene buffer en worden als zodanig beschermd.

Toetsing

Het gebied is aangewezen als groene buffer. Het is mogelijk om in groene buffers ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren. Ook stedelijke ontwikkelingen, zoals de verplaatsing van een sportveld zijn mogelijk. Het is van belang dat de schaal en het karakter van het gebied in stand worden gehouden. De verplaatsing van het sportveld neemt een deel van het Oosterpark in, maar doordat de gemeente alle ontwikkelingen in het Oosterpark tegelijk aan pakt kan gesproken worden van een integrale aanpak. Daarmee boet het gebied zowel op schaal als karakter niet in en kan er zelfs worden gesproken van een kwaliteitsverbetering van het park.

Verstedelijking

Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Er dient getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking en het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:

  • Bouw naar behoefte;
  • Bouw primair binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
  • Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid; versterk de langzaam vervoersrelaties;
  • Bouw voldoende betaalbare woningen;
  • Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
  • Bouw toekomstbestendig; houd rekening met bodemdaling en klimaatadaptatie en -mitigatie, vitale dorpen en verstedelijking, functiemenging en meervoudig ruimtegebruik, economische toplocaties, gezonde verstedelijking, energietransitie, circulair en natuurinclusief bouwen;
  • Realiseer in samenhang met het stedelijk netwerk robuuste en klimaatadaptieve recreatie- en natuurgebieden.

Toetsing

De honk- en softbalvereniging Ridderkerk Rowdies beschikt nu niet over velden met de juiste maatvoering. Om hieraan te voldoen is het noodzakelijk om de velden anders te situeren. Op de huidige locatie zijn twee velden (een combinatieveld en een softbalveld) aanwezig. Deze twee velden vallen binnen het stedelijk gebied. De verplaatsing van het veld vindt gedeeltelijk plaats buiten het door de provincie gedefinieerde stedelijk gebied. Het stedelijk gebied is weergegeven in figuur 3.3. Om ongebreidelde groei buiten de stedelijke zones tegen te gaan dient middels een zogenaamde ladderonderbouwing onderbouwd te worden waarom de uitbreiding/ontwikkeling buiten (maar wel in aansluiting op) het stedelijk gebied plaats vindt.

Allereerst dient daarvoor te worden bekeken of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In de jurisprudentie worden 'sportfaciliteiten' omschreven zijnde een stedelijke ontwikkeling. Sportfaciliteiten zijn daarin onderdeel van de 'overige stedelijke functies'. Ook is de uitbreiding groter dan 500 m².

Vervolgens dient te worden onderbouwd waarom er behoefte is aan een uitbreiding van het sportcomplex en waarom dit niet binnen stedelijk gebied opgevangen kan worden. Op dit moment beschikken de Ridderkerk Rowdies over zowel een honkbal- als een softbalveld dat met huidige maatvoering (in verband met het niveau waarop gespeeld wordt) te klein is. Als gevolg hiervan ontstaan problemen met de trainingscapaciteit en het spelen van wedstrijden. Momenteel is er dispensatie afgegeven om wedstrijden te mogen spelen op het combinatieveld. Er is daarom urgentie om het nieuwe grotere softbalveld te regelen. Met de verplaatsing van het softbalveld ontstaat er weer voldoende ruimte om op niveau wedstrijden te kunnen spelen en training te kunnen geven.

Binnen de gemeente is tijdens de totstandkoming van het bestemmingsplan dat in 2021 is vastgesteld gekeken naar de meest wenselijke locatie om de vereniging te huisvesten. Daarbij moet de vereniging goed bereikbaar blijven voor de jeugd. Opties om de vereniging aan de andere kant van Ridderkerk te verplaatsen heeft door de te grote reisafstand, voor met name de jongste leden, niet de voorkeur. Ook locaties waarbij grond moest worden aangekocht waren te duur of anderszins niet mogelijk, omdat de grond niet verkocht werd/in bruikleen gesteld of omdat de procedures te lang duren. Omdat 65% van de leden komt uit de nabijgelegen wijk Drievliet-Het Zand en op de huidige locatie voldoende uitbreidingsruimte is, is de optie om de Ridderkerk Rowdies te verplaatsen/laten uitbreiden in het Oosterpark de meest reële optie. De gemeente heeft meerdere locaties in het Oosterpark onderzocht. Ook heeft er in overleg met omwonenden en de sportverenigingen nog nader onderzoek plaatsgevonden. De uitbreiding zal plaatsvinden op en ten zuiden van het sportcomplex. Voordeel is dat de locatie grenst aan stedelijk gebied. Het huidige complex is immers gelegen binnen stedelijk gebied. Uitbreiding aan de rand van dit stedelijk gebied op voornoemde redenen is daardoor goed te onderbouwen. Daarbij ook de kanttekening dat de Raad van State heeft in haar uitspraak van 22 maart 2023 onder 8.1 aangegeven dat de gemeenteraad toereikend gemotiveerd heeft waarom niet voor een verplaatsing van de honk- en softbalvereniging naar een andere locatie is gekozen. De Raad van State stelt dat hierbij de raad ook mag meewegen dat de honk- en softbalvereniging in de huidige situatie al in het Oosterpark is gevestigd en dat een uitbreiding op de bestaande locatie ook om die reden meer voor de hand ligt dan een volledige verplaatsing van de vereniging naar een locatie elders in de gemeente.

Omdat de uitbreiding binnen het Oosterpark plaats vindt heeft de gemeente besloten dat indien er bomen gekapt worden voor de uitbreiding van de Ridderkerk Rowdies dat deze bomen en natuur gecompenseerd worden in het Oosterpark en tegelijkertijd ook moeten zorgen voor een verbetering van de biodiversiteit. De compensatie voor de uitbreiding van het sportpark vindt plaats in het Oosterpark. Hiervoor heeft de gemeente een groencompensatieplan opgesteld. Belangrijk is immers dat de uitbreiding van de sportvoorziening zo min mogelijk impact heeft op de bestaande beplanting, biodiversiteit en op de kwaliteit en belevingswaarde van het park. In de regels van dit plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat bij uitvoering van de nieuwe inrichting van het sportcomplex en de bomen die daarmee verloren gegaan worden gecompenseerd binnen het park.

Ook de bereikbaarheid van de huidige locatie/uitbreiding is goed. Door de verplaatsing van de velden wordt de parkeerplaats uitgebreid tot 82 parkeerplaatsen. Momenteel biedt de parkeerplaats een capaciteit van 66 parkeerplaatsen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de verplaatsing van het veld een stedelijke ontwikkeling is. Onderbouwd is waarom behoefte is aan de verplaatsing en dat de gekozen locatie, buiten stedelijk gebied, de best mogelijke optie is. Bovendien wordt in het plan rekening gehouden met de biodiversiteit en kwaliteit van het park door in de regels met een voorwaardelijke verplichting de compensatie voor uitbreiding van het sportcomplex vast te leggen. Ook de ontsluiting van de locatie is geen probleem. Er wordt voor extra parkeercapaciteit nabij de sportvelden gezorgd.

De verplaatsing van de sportvelden is de enige stedelijke ontwikkeling, conform de definitie voor stedelijke ontwikkelingen, in het plangebied.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (1 april 2023)

In de Omgevingsverordening heeft de provincie regels gesteld om de provinciale hoofdbelangen uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland 2040 juridisch te borgen. Gemeenten moeten bij het maken van ruimtelijke plannen deze regels in acht nemen. De Omgevingsverordening is daarmee een kaderstellend instrument van de provincie voor gemeenten. Uit de Omgevingsverordening is voor het voorliggende bestemmingsplan alleen artikel 6.9 (a, b en d) en 6.10 relevant. De voorgenomen ontwikkeling wordt hierna aan beide artikelen getoetst.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.

2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.

3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.

4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:

  1. a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
  2. b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.

5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en houdt rekening met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als opgenomen in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d, 6.9e, 6.9f en 6.9g, zijn van toepassing, tenzij een zwaarwegend openbaar belang aan de toepassing van die artikelen, uitgezonderd artikel 6.9e, in de weg staat.

9. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, zijnde Recreatiegebied, Belangrijk weidevogelgebied of Groene buffer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan in beginsel slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen of aanpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9b, 6.9c of 6.9d.

12. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, wordt deze aantasting gecompenseerd. Gedeputeerde staten leggen de vereisten betreffende de aard en omvang van de compensatie en het moment waarop de compensatie gerealiseerd moet zijn, vast in een beleidsregel over de compensatie bij nieuwe ontwikkelingen. De motivering bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.

Toetsing

Het Oosterpark wordt aangepakt. Deel van de aanpak is de aanleg van het geluidsscherm over een lengte van circa 1,7 km en de verplaatsing van het sportveld. Deze ontwikkelingen passen, mede dankzij de omvang van het Oosterpark, goed bij de aard en schaal van het gebied. Voor de uitbreiding van het sportcomplex wordt een watergang gedempt, looppad verwijderd en bomen gekapt. In het groencompensatieplan dat is opgesteld staat hoe er, middels aanplanting, gecompenseerd wordt voor deze bomen. De uitbreiding respecteert tevens een van de belangrijkste structuren en fietsroutes in het park, namelijk het naastgelegen Essenlaantje. Het Essenlaantje is gelegen ten oosten van het sportcomplex.

Met de aanleg van het scherm lijkt in eerste instantie sprake te zijn van aanpassing, maar door de afscheidende werking van het scherm tussen het park en de A15 is ook hier sprake van inpassing. De groenbeleving wordt versterkt doordat de stilte in het gebied zal toenemen. Het gebied wordt aantrekkelijker voor recreatie en het woonklimaat van de naastgelegen wijk verbeterd. Voor de aanleg van het geluidsscherm worden bomen gekapt. In het groencompensatieplan dat is opgesteld staat hoe er, middels aanplanting, gecompenseerd wordt voor deze bomen én er tegelijkertijd een bijdrage wordt geleverd aan de toename van de biodiversiteit in het park.

Het plan voorziet ook in een aanpassing van de bestaande waterstructuur. Met name het oosten van het plangebied is de oorspronkelijke slotenstructuur nog deels intact en zichtbaar. In de nieuwe inrichting van het park verdwijnt een deel van deze slotenstructuur of wordt minder herkenbaar. De impact van deze wijziging is beperkt. Er is geen sprake van een wijziging op structuurniveau. Het groencompensatieplan voorziet onder andere ook in de aanleg van natuurvriendelijke oevers om zowel ruimtelijke kwaliteit aan het park toe te voegen als een verbetering van de biodiversiteit te realiseren.

Verder is het Oosterpark gelegen in de beschermingscategorieën buitengebied, recreatiegebied en groene buffer. Hierna volgt de inhoud van deze artikelen uit de provinciale verordening en de toetsing hieraan.

Artikel 6.9a - Beschermingscategorie 3 Buitengebied

1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied waarvan de plaats geometrisch is verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied.

2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

  1. d. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  2. e. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  3. f. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  4. g. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

Artikel 6.9b - Beschermingscategorie 2 - Recreatiegebied

Een bestemmingsplan voor een locatie binnen recreatiegebied waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voor zover:

  1. h. de ontwikkeling geen beperking oplevert voor de openbare toegankelijkheid van het gebied, rekening houdend met het huidige gebruik van het gebied;
  2. i. de ontwikkeling gericht is op de vergroting van de diversiteit en de kwaliteit van het recreatiegebied en ook de recreatieve waarde van het gebied zal versterken;
  3. j. de ontwikkeling past bij de uitstraling en het recreatieve gebruik van het gebied;
  4. k. de ontwikkeling bijdraagt aan de samenhang tussen binnenstedelijke en buitenstedelijke groen- en waterstructuren;
  5. l. de ontwikkeling zo mogelijk gekoppeld wordt aan recreatie knooppunten en cultuurhistorisch erfgoed.

Artikel 6.9d - Beschermingscategorie 2 Groene buffers

1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen groene buffers waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover dit geen grootschalige ontwikkelingen behelzen en de bufferfunctie blijkens een afdoende motivering niet onevenredig wordt verstoord.

2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

  1. a. de functie van het gebied als tegenhanger van de stedelijke verdichting en stedelijke dynamiek;
  2. b. de identiteit die het gebied verleent aan de nabij gelegen stedelijke omgeving;
  3. c. de bescherming die het gebied biedt tegen grootschalige stedelijke ontwikkeling;
  4. d. de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.

Het plangebied is onderdeel van het gebiedsprofiel 'IJsselmonde'. Hierna worden de kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop getoetst. IJsselmonde is van origine een open zeekleipolderlandschap. Het Oosterpark is gelegen op de dorpsrand van Ridderkerk en is een van de dagrecreatiegebieden op het eiland IJsselmonde.

Open zeekleipolderlandschap

Na de grote stormvloeden in de 14e eeuw is IJsselmonde in de loop van honderden jaren door bedijking van opwassen en aanwassen ontstaan. De op- een aanwaspolders zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden door de grote mate van verstedelijking die op het eiland heeft plaatsgevonden. Grote delen van en soms gehele polders zijn bebouwd. In andere polders overheerst het agrarische gebruik, met voornamelijk akkerbouw en tuinbouw. Van oudsher hebben deze polders een open karakter. Vaak is de poldergrens nog goed herkenbaar als beplante dijk in landelijk gebied en als oud bebouwingslint in stedelijk gebied. Het open karakter van deze polders is aangetast door verspreide glastuinbouw en de ontwikkeling van o.a. recreatiegebieden met een groenstructuur die niet geënt is op de polderstructuur. De nog open delen van de zeekleipolders staan onder grote druk van verstedelijking en functieverandering van agrarisch naar recreatief gebruik.

De relevante ambities bij dit onderdeel zijn:

  • Versterken van de polders als onderscheidende ruimtelijke eenheden met een eigen karakter. Bij (nieuwe) ontwikkelingen (recreatie, natuur, verbreden landbouw) uitgaan van een sterke en eigen identiteit per polder. Eenheid en herkenbaarheid gaan voor absolute openheid.
  • Behoud van het open karakter van de polders door het behouden dan wel versterken van zichtrelaties tussen oriëntatiepunten, zoals kerktorens, en polderranden.
  • Versterken van de polderdijken, randen en verkaveling als structuurdrager van de polders.

Het Oosterpark is een voorbeeld van de aanleg van recreatiegebied met groenstructuur die niet geënt is op de polderstructuur. De laatste restanten polderstructuur zijn terug te vinden in de slotenverkaveling in het oostelijk deel van het plangebied. Dit biedt ook enige openheid in zichtlijnen. De eigen identiteit van deze polder prevaleert boven absolute openheid. Daarom is aanpassing aan de slotenstructuur geoorloofd.

Kwaliteit van de stads- en dorpsrand

Stads- en dorpsranden die grenzen aan recreatieve groengebieden gaan uit van een geleidelijke overgang tussen bebouwd gebied en landschap. Het landschap is volledig getransformeerd: dag- en verblijfsrecreatie, sportvelden en volkstuincomplexen of te wel stedelijke en landelijke functies vloeien in elkaar over.

Het zijn over het algemeen stevig beplante gebieden met daarin verschillende recreatieve functies. De gebieden zijn dooraderd met recreatieve routes die over het algemeen goed aansluiten op de aanliggende woongebieden. De hoogopgaande beplanting verzacht de overgang tussen stad en land, maar de inrichting is weinig specifiek.

De ambities bij dit onderdeel zijn:

  • Stedelijke en landelijke functies vloeien in elkaar over en worden in samenhang ontworpen. Positionering, schaal, omvang en ligging van nieuwe ontwikkelingen worden daarop afgestemd.
  • De afwisseling in gebruik en inrichting bevorderen door de recreatieve groengebieden te differentiëren en zoveel mogelijk aan te sluiten op de ruimtelijke kwaliteiten van het omliggende landschap.
  • De toegankelijkheid en beleefbaarheid van de recreatieve groengebieden verbeteren door openbare routes te handhaven dan wel te versterken. De groengebieden, waaronder sportvelden, een gezicht geven richting de stads- of dorpsrand.

Het Oosterpark kent een geleidelijke overgang richting de dorpsrand met de aanwezigheid van sportvelden, het tuincentrum en enkele parkeerplaatsen aan de noordzijde van het park. De overgang van het sportcomplex naar de wijk Drievliet-Het Zand wordt verzacht door de aanleg van meer groen aan de noordzijde van het sportcomplex en ter plaatse van huidige parkeerplaatsen.

De gemeente streeft naar het verhogen van recreatie- en natuurwaarde met de aanpak van het park. Hiermee wordt de algehele kwaliteit van het park versterkt en verbeterd, maar dit draagt niet specifiek bij aan de gestelde ambities.

Vrijetijdslandschap

In het gebied IJsselmonde bevinden zich meerdere vrij toegankelijke stedelijke uitloopgebieden en dagrecreatiegebieden. Zo kent Ridderkerk het Oosterpark aan haar zuidkant.

De recreatiegebieden zijn parkachtig ingericht en kennen verschillende voorzieningen. Veel gebieden worden intensief gebruikt. In de gebieden liggen wandelroutes en vaak zijn ze ook aangesloten op het fietsknooppuntennetwerk. Veel van de recreatieterreinen gaan echter geen landschappelijke relatie aan met het polderlandschap in de omgeving.

De relevante ambities bij dit onderdeel zijn:

  • Versterken van de diversiteit van de recreatiegebieden. Hiervoor kan aangesloten worden bij karakteristieken van de omgeving, zoals de cultuurhistorie, de ligging aan de Oude Maas of in de polder. Hierbij ook uitgaan van de behoeftes van diverse recreantengroepen;
  • De verschillende recreatiegebieden met elkaar verbinden door een uitgebreid routenetwerk. Uitgangspunt zijn logische en aangename routes voor verschillende modaliteiten; voor ieder wat wils;
  • Stedelijke uitloopgebieden benutten bij de vormgeving van de stad- en dorpsranden en het verbinden van stad en land (zie ook Kwaliteit in stad- en dorpsrand);

Door het Oosterpark lopen verschillende wandel-, fiets- en ruiterpaden. Behoud en versterking van deze netwerken is gewenst. De Oosterparkweg wordt ingericht als fietsstraat. Het Essenlaantje blijft behouden als fietsroute. Een bestaande wandelroute wordt door de uitbreiding van het sportcomplex iets verlegd. Over de overige wandel-, fiets- en ruiterroutes in de buurt van het nieuwe geluidsscherm wordt nog nagedacht en is mede afhankelijk van waar het geluidsscherm exact wordt geplaatst en hoeveel ruimte er is om de routes goed in te passen. Verder is de gemeente voornemens een deel van de laatste restanten slotenverkaveling te verlanden. Hiermee worden de laatste zichtbare restjes polderlandschap tenietgedaan. Dit past in de trend dat veel recreatieterreinen geen landschappelijke relatie met het polderlandschap aangaan.

Landschappelijke en stedebouwkundige structuren

Het Oosterpark wordt aan vrijwel alle zijden duidelijk begrenst. In het noorden door de Oosterparkweg, in het westen en zuiden door de snelwegen A15 en A16 en in het oosten door de Rotterdamseweg. Het Oosterpark is gelegen in een polder. Deze polder heet 'Oud-Reijerwaard' en de slotenstructuur is ook na de aanleg van het Oosterpark in de jaren '70 en '80 nog gedeeltelijk intact gebleven. Sinds die tijd is het park ook in gebruik als recreatiegebied gericht op families.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0012.png"

Figuur 3.5 - de polder Oud-Reijerwaard (bron: Topotijdreis.nl, jaar: 1972)

Tegenwoordig is de verkaveling ondergeschikt geraakt aan het gebruik en de beleving van het park. Dat is de reden waarom het aanvaardbaar wordt geacht verder van deze verkaveling af te stappen, zolang de recreatie- en natuurwaarde en het gebruik en de beleving van het park maar toenemen. Door de realisatie van het geluidsscherm zal de groenbeleving van het gebied verder toenemen. Het park wordt immers stiller waardoor de rust in het park beter beleefd wordt. Het scherm wordt daarnaast uitgevoerd in kokospanelen en groen aangekleed, zodat ook de fysieke beleving van het scherm bijdraagt aan de groene setting van het park.

Conclusie

Met de ontwikkelingen als verplaatsing van het sportveld voor de honk- en softbalvereniging en het mogelijk maken van een geluidsscherm is sprake van inpassing. De ontwikkelingen sluiten aan bij de gebiedsidentiteit, het gebruik en de beleving. Ook met de aanleg van het geluidsscherm is sprake van inpassing. De gemeente heeft een groencompensatieplan opgesteld om het verlies aan bomen/natuur te compenseren voor de verplaatsing van het sportveld voor de honk- en softbalvereniging en het mogelijk maken van een geluidsscherm. Daarnaast wordt met dit compensatieplan ook een toevoeging gedaan aan de kwaliteit van de waterstructuren door natuurvriendelijke oevers aan te leggen met als doel de biodiversiteit te verbeteren.

Het gebied is door de provincie aangewezen met de beschermingscategorieën buitengebied, groene buffer en openbaar recreatiegebied. Om aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit minimaal gelijk blijft is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.

Toetsing en conclusie

In paragraaf 3.3.1 wordt de uitbreiding van het sportcomplex getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is de enige stedelijke ontwikkeling conform de ladder voor duurzame verstedelijking binnen het plangebied.

Artikel 6.10h - Kansen voor biodiversiteit

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit.

Toetsing en conclusie

De gemeente heeft een groencompensatieplan opgesteld voor het kappen en verplanten van bomen ten gevolge van de verplaatsing van het sportveld en de realisatie van het geluidsscherm. In dit groencompensatieplan worden ook andere verbeterpunten meegenomen ter verbetering van de natuurkwaliteit van het park, zoals de aanleg van natuurvriendelijke oevers bij de aanpassingen aan de waterstructuren en het realiseren van kruidenrijke vegetatie. Dit komt uiteindelijk ten goede aan de beschermde en niet beschermde flora en fauna die in het park leven, waaronder vleermuizen en vogels, zoals de sperwer en buizerd. In zijn algeheel zal de biodiversiteit op lange termijn door de ingrepen toenemen.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Ridderkerk 2035

In september 2017 heeft de gemeente Ridderkerk de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 vastgesteld. Deze visie geeft richting aan toekomstige ontwikkelingen en laat ruimte voor initiatieven vanuit de Ridderkerkse samenleving. De visie vormt een basis voor nieuwe ontwikkelingen en bestemmingsplannen. De identiteit van Ridderkerk is in drie kernwaarden samen te vatten:

  • Sterke wijken, goed verbonden

De meeste wijken in Ridderkerk zijn ontstaan als dorpen en vormen een absolute kernwaarde in Ridderkerk. De sociale cohesie binnen de wijken is dan ook sterk. Dat uit zich in een sterk en hecht verenigingsleven en het feit dat nieuwe bewoners niet kiezen voor Ridderkerk, maar voor een specifieke wijk. De wijken Bolnes, Slikkerveer en Drievliet-Het Zand vliet hebben een levendig wijkwinkelcentrum.

  • Groen-blauwe oase

De aanwezigheid van een rijke, stevige, groene infrastructuur, die de rand van Ridderkerk in een groene jas hult en de woon- en werkgebieden dooradert, is een belangrijke kernwaarde om te behouden en te versterken. Deze groene gebieden en het water dienen als buffer tegen de verstedelijkingsdruk van de regio Rotterdam en de regio Drechtsteden. Daarnaast dragen de groene gebieden en het water bij aan een aantrekkelijke gemeente om in te wonen, werken en recreëren en een aantrekkelijk leefklimaat.

De ‘groen-blauwe kraag’ van Ridderkerk is samengesteld uit de bestaande grotere groengebieden Oosterpark, Reyerpark, Donckse Bos en Donckse velden, de Gorzen, de Grienden en het Waalbos en uit de rivieren de Noord, de Nieuwe Maas en de Waal. Recent heeft de nieuwe inrichting van de Crezéepolder als getijdepark die groene omhulling versterkt.

  • Kloppend hart

Ridderkerk is uniek vanwege de centrale ligging van bedrijventerrein Donkersloot. Ongeveer de helft van het aantal werknemers in Donkersloot woont ook in Ridderkerk. Daarnaast kenmerkt de Ridderkerker zich door een hoog arbeidsethos. Ridderkerk heeft een werkend en kloppend hart, waar een grote diversiteit aan bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en winkels aanwezig is.

Gezondheid en leefbaarheid

Daarnaast zet de gemeente in op het verbeteren van de Gezondheid en leefbaarheid. In de visie wordt een verdere verbetering van de luchtkwaliteit, veilige speelomgeving voor kinderen en voldoende, veilige en gemakkelijke mogelijkheden om te voet en per fiets te verplaatsen voorgesteld. Ook moet het aantal geluidgehinderden worden teruggebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0013.png"

Figuur 3.6 - overzichtskaart wijken van Ridderkerk uit de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 (bron: gemeente Ridderkerk)

Versterken groen-blauwe netwerk

Ridderkerk is zoals gezegd omzoomd met een groene kraag. Een stevige en goed onderhouden groen-blauwe structuur met veel vertakkingen in de diverse woon- en werkgebieden is noodzakelijk voor een gezonde leefomgeving. Dit biedt op een natuurlijke manier ook ruimte aan zaken als waterberging en de absorptie van geluid en fijnstof. Hiermee wordt de kwaliteit van de leefomgeving verhoogd. Een andere manier van het verhogen van de kwaliteit van leefomgeving is door het versterken van de recreatiemogelijkheden. In figuur 3.7 is het Oosterpark weergegeven. Het Oosterpark is een familiepark dat gelegenheid biedt voor familievermaak door de aanwezigheid van zonneweides, picknicktafels en banken, maar ook een uitspanning, speelvelden en kinderboerderij zijn daarin onmisbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0014.png"

Figuur 3.7 - visie op het groen-blauwe netwerk met in het rood omcirkelt het Oosterpark (bron: gemeente Ridderkerk)

Toetsing en conclusie

De gemeente geeft in haar visie het Oosterpark weer als familiepark. Dat is het in feite ook al, met het zwemstrandje, pannenkoekboerderij en de kinderboerderij. Dit blijft behouden en dit plan biedt zelfs uitbreidings- of vernieuwingsmogelijkheden aan deze recreatiemogelijkheden. Ook zet de gemeente in op het verbeteren van de gezondheid en leefbaarheid van de omwonenden en het park. Het plaatsen van het geluidsscherm vermindert de geluidshinder afkomstig van de A15 op het achterliggende gebied, waaronder de wijken Drievliet-Het Zand en Oost. Bovendien wordt het park nog uitnodigender om naar toe te gaan en daarmee voor de mens om in beweging te komen. Ook biedt de uitbreiding van het sportcomplex een deel van de bevolking extra sportmogelijkheden. De voorgenomen ontwikkelingen in het Oosterpark sluiten dan ook goed aan bij de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035.

3.4.2 Visie Landschapstafel IJsselmonde

De landschapstafel IJsselmonde is een bestuurlijke samenwerking tussen de zes gemeenten op IJsselmonde (Albrandswaard, Barendrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Ridderkerk, Rotterdam en Zwijndrecht), de provincie Zuid-Holland, Waterschap Hollandse Delta, Zuid-Hollands Landschap, Staatsbosbeheer en Gebiedscoöperatie Buijtenland van Rhoon. Het doel van de landschapstafel is om een stimulans te geven aan het recreatief aantrekkelijker, toegankelijker en bruikbaarder maken van het groene landschap en daarmee aan de versterking van het economisch vestigingsklimaat.

De landschapstafel zet zich in voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur op het eiland IJsselmonde. Dat betekent een aantrekkelijk landschapspark, goede recreatiemogelijkheden voor iedereen op IJsselmonde en veelzijdige natuur.

Toetsing en conclusie

Het beleid uit de landschapstafel IJsselmonde sluit aan bij de voorgenomen ontwikkelingen met betrekking tot het Oosterpark.

3.4.3 Groenvisie Ridderkerk

Op 7 juli 2020 heeft de raad van Ridderkerk de Groenvisie Ridderkerk vastgesteld. Hierin ambieert Ridderkerk de groenste gemeente van het eiland IJsselmonde te worden. In de visie schetst de gemeente de huidige groensituatie en wordt aan de hand van zes ambities weergegeven hoe haar doel van een 'sterk Ridderkerk waar bewoners gelukkig en gezond zijn' wil behalen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de Omgevingsvisie waarin het versterken van groen-blauwe netwerken een grote rol speelt. De Groenvisie vloeit dan ook voort uit de Omgevingsvisie. De ambities zijn in de Groenvisie weer vertaald in een aanpak. Er is een aanpak bedacht voor:

  • een aanpak voor de grote groengebieden (o.a. Oosterpark);
  • een aanpak voor de hoofdgroenstructuur;
  • een aanpak voor de wijken;
  • en een aanpak voor de bedrijventerreinen en winkelcentra.

Werken vanuit ecologie

Omdat er behoefte was aan verdieping en richtinggeving voor de ambitie "de grote variatie aan samenhangende natuur in onze gemeente zorgt voor een rijke biodiversiteit" is er een aanvullend rapport opgesteld genaamd 'Werken vanuit ecologie'. In het rapport zijn verschillende biotopen onderkend. Het Oosterpark is gelegen in de biotoop 'groot groen'. In het rapport zijn verschillende maatregelen genoemd die kunnen worden toegepast op de biotoop 'groot groen'. Met toepassing van deze maatregelen beoogt de gemeente een impuls te geven aan de biodiversiteit.

Toetsing en conclusie

Het Oosterpark wordt in de Groenvisie genoemd als 'te verbeteren' park/groot groengebied. De gemeente wil meer variatie bieden tegen de 'saaiheid' van het park en moet er meer variatie komen in aanbod van functies en beleving. Ook wil de gemeente de biodiversiteit in het Oosterpark bevorderen. De bewoners van Ridderkerk hebben in de visie aangegeven dat ieder park zijn eigen identiteit moet krijgen. Met het voorliggende bestemmingsplan zet de gemeente duidelijk in om het Oosterpark te verbeteren en in te richten als een toekomstbestendig park dat een positief effect heeft op zowel de fysieke als mentale gezondheid van de omwonenden en de gebruikers van het park. In het park worden bepaalde functies steviger neergezet, zoals de kinderboerderij en het pannenkoekenhuis.

De aanpak van het park biedt de gemeente kansen om het park haar eigen identiteit verder te laten ontwikkelen en een impuls te geven aan de biodiversiteit. Er wordt een impuls aan de biodiversiteit gegeven door de maatregelen uit het rapport 'werken vanuit ecologie' te implementeren in het groencompensatieplan voor het Oosterpark. Denk hierbij aan het creëren van natuurvriendelijke oevers en het herplanten van passende soorten bomen, struiken en kruidenrijke vegetatie.

3.4.4 Visie Externe Veiligheid

In de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Ridderkerk (vastgesteld november 2011) zet de gemeente in op een duurzame en zo veilig mogelijke ontwikkeling van Ridderkerk. In de visie wordt voornamelijk gefocust op de uitwerking van de kaders voor het groepsrisico. Met het groepsrisico kan de gemeente aangeven welke risico's zij aanvaardbaar vindt. Het gemeentebestuur heeft namelijk een wettelijke verantwoordingsplicht bij toename van het groepsrisico door een toename van personendichtheid of externe veiligheidsbronnen.

Gemeente Ridderkerk hanteert de volgende ambities ten aanzien van externe veiligheid:

  1. 1. Ridderkerk is en blijft zo veilig mogelijk voor risico’s van gevaarlijke stoffen. Deze ambitie wordt als volgt bereikt:
    1. a. Waar mogelijk het advies van de VRR opvolgen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
    2. b. Als dit niet mogelijk is dan wordt de MAL Groepsrisico toegepast (zie kader, pag. 18)
  2. 2. Nieuwe risicobronnen worden in principe geweerd uit de gemeente, uitgezonderd op bedrijventerreinen mits aan concrete voorwaarden wordt voldaan.
  3. 3. Streven naar uitplaatsing van de risicobronnen uit de woonomgeving (tankstations).
  4. 4. De gemeente brengt de beheersbaarheid op orde (inzet hulpdiensten, bereikbaarheid ed).
  5. 5. Aanpassen route gevaarlijke stoffen als ruimtelijke ontwikkelingen daar aanleiding toe geven.
  6. 6. Voor risicocommunicatie wordt aangesloten bij de landelijke overheidscampagnes

Voor nieuwe ontwikkelingen strekt het tot de aanbeveling om de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) in de voorbereidingsfase te betrekken om eventuele risico's zo goed mogelijk te kunnen beheersen.

Toetsing en conclusie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico verantwoord worden. Dit wordt gedaan in paragraaf 4.8 van deze toelichting. Er is een beknopte verantwoording van het groepsrisico geschreven. Daarnaast is de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in een vroeg stadium betrokken bij de planontwikkeling; namelijk in de vooroverlegfase. Het advies van de VRR uit het vooroverleg is toegevoegd in paragraaf 6.2. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van externe veiligheid is daarmee gevolgd.

3.4.5 Wijkprogramma Drievliet Het Zand (2019 - 2023)

De gemeente stelt een wijkprogramma op per wijk. Hierin staat geen beleid uitgewerkt, maar worden concrete ontwikkelingen genoemd die gewenst zijn voor de komende 5 jaar. In het wijkprogramma Drievliet-Het Zand wordt hierin de aanpak van geluidshinder genoemd en het bevorderen van de gezondheid van de gebruikers en omwonenden. Samen met Natuur- en Recreatieschap IJsselmonde willen de bewoners de diversiteit van het park vergroten, om zo uiteindelijk de kwaliteit van het park te verbeteren.

Toetsing en conclusie

Middels dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan de gewenste ontwikkelingen die in het wijkprogramma Drievliet-Het Zand zijn benoemd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Ontsluiting

Het plangebied grenst aan de Oosterparkweg (noordzijde), de Rotterdamseweg (oostzijde) en de A15 (zuidzijde). De Oosterparkweg is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Langzaam verkeer

Het park is uitstekend bereikbaar voor bewoners van de wijken Drievliet-Het Zand en Oost die gebruik maken van de vele fiets- of wandelpaden. Ook voor andere bewoners van Ridderkerk is het park goed te bereiken via de Geerlaan of door de wijken Drievliet-Het Zand en Oost heen te fietsen of te wandelen. Via onderdoorgangen van het knooppunt Ridderkerk Zuid (A15/A16) kan per fiets Oostendam, Rijsoord en Hendrik Ido Ambacht worden bereikt. Binnen het plangebied zijn veel wandel-, fiets- en ruiterpaden aanwezig. Deze worden met de ontwikkeling deels gewijzigd.

Auto-ontsluiting

Ook met de auto is het park goed te bereiken. Dit is met name van belang voor het bezoek van uitspelende verenigingen aan het sportcomplex. Vanaf de Oosterparkweg zijn er verschillende inprikkers aanwezig die de parkeerterreinen en voorzieningen in het Oosterpark ontsluiten. Vanaf het plangebied kan via de Visvliet en Vlietlaan in noordoostelijke richting de Rotterdamseweg worden bereikt. In noordwestelijke richting leiden o.a. de Geerlaan, Burgemeester de Zeeuwstraat en Populierenlaan naar de Rotterdamseweg. Via de Rotterdamseweg kan het hoofdwegennet worden bereikt.

Parkeren

Parkeerbehoefte

Hoeveel parkeerplaatsen er in de toekomstige situatie aanwezig dienen te zijn binnen het plangebied, is afhankelijk van de beoogde functies in het gebied en de keuze in vervoerswijze die bezoekers maken. De aanpak van het park heeft voornamelijk een kwaliteitsverbetering als doel, waarbij niet direct veel meer parkeerders worden verwacht. Dit geldt ook voor de beperkte uitbreidingen die mogelijk worden gemaakt.

Parkeeraanbod

In de huidige situatie zijn er binnen het plangebied vijf parkeerterreinen aanwezig. De locaties van de parkeerterreinen zijn weergegeven op figuur 4.1. Met de voorgenomen ontwikkeling wijzigt het aantal parkeerplaatsen op deze parkeerterreinen. Een indicatie van het huidige en toekomstige aantal parkeerplaatsen wordt gegeven in tabel 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0015.png"

Figuur 4.1 Parkeerterreinen Oosterparkweg

Tabel 4.1 Indicatie aantal parkeerplaatsen (huidig en toekomstig)

Parkeerlocatie Huidig aantal Toekomstig aantal
1. Parkeerterrein west 32 parkeerplaatsen 32 parkeerplaatsen
2. Kinderboerderij 70 parkeerplaatsen 93 parkeerplaatsen
3. Tuincentrum, bloemenjungle 80 parkeerplaatsen 80 parkeerplaatsen
4. Pelikaan 69 parkeerplaatsen 0 parkeerplaatsen
5. Sportpark 66 parkeerplaatsen 82 parkeerplaatsen
Totaal 317 parkeerplaatsen 287 parkeerplaatsen

Uit tabel 4.1 is op te maken het aantal parkeerplaatsen in het plangebied met circa 30 afneemt. Dit aantal kan nog wijzigen als gevolg van de parkeertellingen. Het uitgangspunt van de gemeente is om deze 30 parkeerplaatsen deels bij het sportcomplex en deels bij het voormalig parkeerterrein aan de Pelikaan te compenseren als in de toekomst blijkt dat de parkeerdruk op de verschillende terreinen toch te hoog wordt. Het bestemmingsplan biedt hier zo nodig de ruimte voor. De gemeente zal de parkeerdruk in het gebied monitoren en ingrijpen wanneer blijkt dat er een tekort aan parkeerplaatsen ontstaat. Als uit de monitoring blijkt dat er een overschot aan parkeerplaatsen blijft, dan is de compensatie van 30 parkeerplaatsen niet noodzakelijk.

Aan parkeerlocatie 1 en 3 wijzigt niets. Het aantal parkeerplekken blijft gelijk. De parkeerbehoefte is hier op maat. Parkeerlocatie 4 'Pelikaan' wordt opgeheven, omdat bezoekers van het park hier weinig gebruik van maken. Een aanzienlijk deel van de parkeerplaatsen die hier vervallen wordt bij de meer gebruikte locaties 2 en 5 gevoegd. Op locatie 2 en 5 vindt immers juist ook het parkeren plaats voor de functies waaraan in het Bestemmingsplan Oosterpark uit 2021 ook al beperkte uitbreidingsmogelijkheden zijn geboden. Het is dus een logische keuze om de parkeercapaciteit naar daar over te hevelen.

Het aantal parkeerplaatsen bij het sportcomplex (locatie 5) wordt uitgebreid. De gemeente Ridderkerk hanteert de concept Nota Parkeernormen (2023) als parkeernorm. Deze nota wordt naar verwachting begin 2024 vastgesteld. Het bestemmingsplan wordt pas daarna vastgesteld, zodat alvast hiermee rekening moet worden gehouden. De Nota Parkeernormen kent geen aparte parkeernormen voor de verschillende sportfuncties (midgetgolf, tennis, softbal/honkbal). De kencijfers voor 'sportvelden' worden gehanteerd. Het gebied kan worden gecategoriseerd als 'overig grondgebied Ridderkerk'. De gemeente Ridderkerk hanteert in haar Nota Parkeernormen als parkeernorm bij sportvelden 20,0 parkeerplaatsen per netto hectare terrein. Het sportcomplex is in totaal 46.257 m2 groot. Daarvan is 5.186 m² bestemd voor parkeren. Dit komt overeen met de aanduiding 'parkeerterrein' binnen de bestemming 'Sport'. Het netto hectare sportterrein is dan 41.071 m². In totaal dienen voor de sportvelden minimaal 82 parkeerplaatsen beschikbaar te zijn. Conform de concept nota parkeernormen moet 2% van de parkeerplaatsen een algemene gehandicapte parkeerplaats zijn. Dit resulteert in een gevraagde realisatie van 2 parkeerplaatsen op 100 m afstand van de gebouwen.

Met de uitbreiding van 23 parkeerplaatsen op terrein 2 wordt centraal in het park voorzien in extra parkeerruimte voor wandelaars en de uitbreidingsruimte die de kinderboerderij en pannenkoekboerderij hebben.

De gemeente Ridderkerk heeft in het najaar van 2023 parkeertellingen uitgevoerd op maatgevende momenten bij het sportpark (bijvoorbeeld als er wedstrijden worden gespeeld of als er getraind wordt). Dit om goed in beeld te hebben wat de actuele parkeerdruk is, en om eventueel maatwerk te kunnen leveren. Het parkeeronderzoek is bijgevoegd in Bijlage 7. De parkeertellingen zijn geanalyseerd. Daaruit blijkt dat de hoge parkeerdruk in de wijk regelmatig wordt veroorzaakt door de eigen bewoners (incl. bezoekers) en incidenteel door de combinatie van bewoners- en sportersparkeren. Mocht in de toekomst toch blijken dat er knelpunten ontstaan met parkeren, dan kan -waar nodig- aansluitend aan de bestaande parkeerlocaties worden voorzien in extra parkeergelegenheid om zo de nu voorgestelde afname van 30 plekken te compenseren. Bij het sportcomplex is een ruime aanduiding opgenomen waarbinnen de uitbreiding van het parkeerterrein gerealiseerd kan worden. Dit is ter plaatse van het huidige softbalveld. Binnen deze aanduiding is enkel een parkeerterrein mogelijk, of voorzieningen als groen, fiets- en wandelpaden. Binnen deze aanduiding zijn voorzieningen voor het sportcomplex (met uitzondering van parkeren) uitgesloten.

Voor het fietsparkeren rekent de gemeente op 30 parkeerplaatsen per netto hectare terrein in de concept Nota Parkeernormen 2023. In totaal moeten er minimaal 132 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd worden om te voorzien in de behoefte.

Om te garanderen dat de extra parkeerbehoefte binnen het sportcomplex opgelost kan worden is binnen de bestemming Sport een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat de uitbreiding van het sportcomplex niet conform de bestemming 'Sport' en de daarbij behorende voorzieningen in gebruik mag worden genomen indien het totaal aantal parkeerplaatsen voor gemotoriseerd verkeer binnen de bestemming minder dan 82 bedraagt en het aantal parkeerplaatsen voor fietsen minder dan 132 bedraagt en deze onverminderd in stand worden gehouden.

Verkeersgeneratie en –afwikkeling

De aanpak van het park heeft voornamelijk een kwaliteitsverbetering als doel, waarbij geen relevante extra verkeersbewegingen van en naar het plangebied worden verwacht. De uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt zijn beperkt en ook vooral gericht op bezoekers en sporters die nu ook al het park en de sportvelden bezoeken. Op piekmomenten, zoals weekenddagen waarop het sportcomplex intensief wordt gebruikt en er veel recreanten naar het Oosterpark komen, kan er wel een drukker verkeersbeeld ontstaan. Door de goede ontsluiting en de spreiding van de verschillende parkeerterreinen over het gebied, is de verwachting echter dat deze pieken niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Aanpassingen aan de infrastructuur zijn mede daarom niet noodzakelijk noch voorzien.

Wel wordt, zoals aangegeven onder langzaam verkeer, de Oosterparkweg heringericht als fietsstraat. Uitgaande van de verkeersintensiteit aldaar is dit goed mogelijk. Tevens zal dit een duidelijk signaal zijn naar de automobilisten (ze zijn te gast) op deze recreatieve route.

Conclusie

Het plangebied is goed ontsloten. Verspreid over het park zijn er voldoende parkeerterreinen aanwezig die toegankelijk zijn via de Oosterparkweg. De aanpak van het park heeft voornamelijk kwaliteitsverbetering als doel, waarbij niet direct veel meer parkeerders en verkeersbewegingen worden verwacht. Er zijn daarom vanwege de ontwikkelingen ook geen (grootschalige) aanpassingen aan de (omliggende) infrastructuur nodig. Wel wordt één parkeerterrein opgeheven en worden twee terreinen uitgebreid. Het aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied neemt met de ontwikkeling met circa 29 af. Dit aantal kan, als dit alsnog nodig blijkt, aansluitend op de al bestaande parkeerterreinen worden gerealiseerd. Het aantal parkeerplaatsen bij de uitbreiding van het sportcomplex is geborgd door een voorwaardelijke verplichting te stellen waarbij de uitbreiding van het sportcomplex alleen mag worden gebruikt als er voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd en deze onverminderd in stand worden gehouden.

4.2 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Zuid-Holland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.2). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Boezems Kinderdijk, ligt op een afstand van circa 2 kilometer. Niet alle Natura 2000-gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Natura 2000-gebieden Oude Maas en Boezems Kinderdijk. Het meest nabijgelegen gebied met verzuringsgevoelige habitats betreft het Natura 2000-gebied Biesbosch. De minimale afstand van dit Natura 2000-gebied tot het plangebied bedraagt circa 9,5 kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0016.png" Figuur 4.2 Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied (bron: AERIUS Calculator)

Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Natuur Netwerk Nederland (NNN) (zie figuur 4.3). Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op een afstand van circa 600 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0016.png"

Figuur 4.3 Ligging plangebied ten opzichte van NNN (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. De dichtstbijzijnde beschermde natuurgebieden bevinden zich op voldoende afstand. Desondanks is er een berekening van stikstofdepositie nodig om uitsluitsel te geven of er effecten zijn op Natura 2000-gebieden door de geplande ontwikkeling. Het plangebied bevindt zich op 9,5 km afstand van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebied. Om deze reden is een stikstofberekening uitgevoerd om negatieve effecten op het gebied uit te sluiten. Op dit moment zijn de uitgangspunten voor de aanlegfase nog niet bekend. Om deze reden is een analyse op hoofdlijnen uitgevoerd om de uitvoerbaarheid aan te tonen. Bij de verdere uitwerking van de plannen zullen meer gedetailleerde berekeningen noodzakelijk zijn om te onderbouwen dat op dit punt geen sprake is van strijdigheid met de Wet natuurbescherming. De stikstofberekening komt uit op een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jr. Significant negatieve effecten zijn daarmee uitgesloten. De berekeningen en bijbehorende memo zijn bijgevoegd in Bijlage 4.

Soortenbescherming - quickscan

Om de effecten van de aanpak van het Oosterpark met betrekking tot soortenbescherming te bepalen is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1. Naast de effecten van een aantal ruimtelijke ingrepen (uitbreiding sportcomplex, aanleg geluidsscherm, aanleg plek natuurlijk spelen) is de gemeente ook op zoek naar mogelijkheden om de natuurwaarden te verbeteren in het park.

Mogelijk bieden de bosvakken in het park ruimte voor jaarrond beschermde soorten als de sperwer, buizerd en de boomvalk. Het verwijderen of aantasten van de nestplekken is ontheffingsplichtig. Er dient vervolgonderzoek te worden uitgevoerd naar mogelijke nestlocaties van roofvogels.

Het effect van deze ontwikkeling op vleermuizen is niet goed te bepalen. Er wordt geadviseerd vervolgonderzoek te doen naar het gebiedsgebruik door vleermuizen. Het gaat dan zowel om het verdwijnen van bosvakken als ook het negatieve effect van het toevoegen van extra verlichting. Bij sloop van het clubgebouw dient hier ook vervolgonderzoek naar uitgevoerd te worden.

Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen, omdat alle beschermde soorten beschermd zijn tijdens het broeden. Controleer voorafgaand aan de werkzaamheden op aanwezigheid van broedende vogels en nesten.

Verder geldt voor alle werkzaamheden de zorgplicht. Dit houdt in dat onnodige schade en verstoring van planten en dieren zoveel mogelijk voorkomen moet worden. Bij werkzaamheden moet men zorgvuldig handelen. Voor bomenkap geldt de APV van de gemeente Ridderkerk.

Soortenbescherming - aanvullend ecologisch onderzoek

Uit de quickscan flora en fauna is naar voren gekomen dat er vervolgonderzoek gedaan moet worden naar gebiedsgebruik door vleermuizen en jaarrond beschermde nesten van roofvogels. In Bijlage 3 zijn de resultaten van dit onderzoek opgenomen. Indien beschermde situaties negatief beïnvloed worden door de ruimtelijke ontwikkelingen dan kan een ontheffing nodig zijn en/of beschermingsmaatregelen noodzakelijk zijn.

Op basis van het ecologisch vervolgonderzoek zijn de volgende beschermde situaties vastgesteld:

  • Jaarrond beschermd nest van een Buizerd;
  • Twee jaarrond beschermde nesten van Sperwers;
  • Essentieel foerageergebied voor vleermuizen.

De aanleg van het geluidsscherm langs de A15 zal leiden tot een grootschalige bomenkap, waardoor het nest van de Buizerd verdwijnt en het foerageergebied van vleermuizen ernstig wordt aangetast. De bosvakken rond beide nesten van Sperwers worden niet aangetast door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. In het groencompensatieplan zijn vijf maatregelen opgenomen om de impact van het verlies aan foerageergebied van vleermuizen en het nest van de Buizerd te compenseren.

De uitbreiding van de sportvelden heeft alleen beperkt negatief effect op de omvang van het foerageergebied van vleermuizen. Boven de sportvelden zijn tijdens het onderzoek nauwelijks vleermuizen waargenomen. Vleermuizen mijden de felle verlichting van de sportvelden. De uitbreiding van de sportvelden heeft tot gevolg dat een bosvak gekapt wordt. De jaarrond beschermde nesten van de roofvogels worden niet aangetast door deze ruimtelijke ontwikkeling. De herinrichting van het park kan tot een negatief effect leiden als een grote hoeveelheid bomen wordt gekapt. Deze ontwikkeling biedt echter ook kansen om het park aantrekkelijker te maken voor vleermuizen. In het groencompensatieplan zijn maatregelen opgenomen om het park aantrekkelijker te maken voor vleermuizen.

Voor het verwijderen van het buizerdnest en de aantasting van het essentiële foerageergebied van vleermuizen moet een ontheffing op de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De aanvraag moet onderbouwd worden met een overtuigende argumentatie ten aanzien van de belangen die de ruimtelijke ontwikkelingen dienen. Bovendien moeten alternatieven geboden worden om het negatieve effect op de beschermde soorten te verkleinen en te compenseren. De herinrichting van het park biedt hiervoor mogelijkheden, zoals de plaatsing van kunstnesten voor de Buizerd. Het creëren van mantelzomen, het vergroten van het aanbod aan nectarplanten, vergroten van de afwisseling in het gebied met open plekken en gesloten bosvakken en de aanleg van water met natuurvriendelijke oevers heeft tot doel om het voedselaanbod voor de vleermuizen op peil te houden. Daarnaast kunnen ook andere dieren en planten hiervan profiteren. De biodiversiteit in het park krijgt hiermee een impuls. De exacte maatregelen zijn uitgewerkt in het groencompensatieplan.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Gezien de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden en de resultaten van het stikstofonderzoek zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten. De ontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen leiden tot negatieve effecten op enkele beschermde soorten. Daarom is een vervolgonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek richtte zich op het gebiedsgebruik door vleermuizen en aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten. Voor het aantasten van essentieel foerageergebied van Gewone dwergvleermuizen en het verwijderen van een buizerdnest is een ontheffing op de Wet natuurbescherming nodig. De aanvraag voor de ontheffing Wnb wordt parallel gedaan met de procedure voor het ontwerpbestemmingsplan en de omgevingsvergunningsaanvraag voor kap- en verplant van de bomen. De herinrichting van het park biedt kansen om tot waardevolle mitigerende en compenserende maatregelen voor de beschermde soorten te komen. In het groencompensatieplan zijn de mitigerende maatregelen opgenomen die normaliter leiden tot goedkeuring van de ontheffingsaanvraag voor deze soorten.

Verder dient rekening te worden gehouden met broedende vogels door werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te voorkomen dat vogels in het projectgebied gaan broeden. De zorgplicht voor wilde dieren/planten is onverkort van kracht.

Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

In het Oosterpark zijn bijna alle bestemmingsleggingen conserverend van aard. Alleen ter plaatse van de uitbreiding van het sportcomplex is sprake van een functiewijziging. De functie wijzigt hier van 'Recreatie/Park' naar 'Sport'. Hiervoor is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Tevens is een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd voor te graven en te dempen watergangen.

Voor hierboven niet genoemde grondwerkzaamheden in het park geldt dat het van belang is om te weten wat er met deze grond gebeurd, bijvoorbeeld voor de aanleg van het geluidsscherm. Zolang de grond binnen het plangebied of in de gemeente Ridderkerk/Barendrecht wordt hergebruikt is er geen probleem. Dit kan op basis van de bodemfunctieklassenkaart en bodemkwaliteitskaarten in figuur 4.6a en 4.6b. Indien de grond naar elders gaat is er in veel gevallen een analyse van de grond benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0018.png"

Figuur 4.6a - bodemfunctieklassenkaart (bron: regionale bodemkwaliteitskaart Ridderkerk)

Bodemkwaliteitskaart Ridderkerk

Op basis van de Regionale Bodemkwaliteitskaart Ridderkerk (figuur 4.7) voldoet het park zowel de bovengrond (0 - 0,5 meter onder maaiveld) als de ondergrond (0,5 - 2 meter onder maaiveld) aan de kwaliteit van klasse Achtergrondwaarde. Alle gemiddelden voor de klasse 'Achtergrondwaarden' zijn lager dan de maximale waarden voor de klasse 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0020.png"

Figuur 4.6b - bodemkwaliteitskaart boven- en ondergrond (bron: regionale bodemkwaliteitskaart Ridderkerk)

Verkennend bodemonderzoek

In het Oosterpark zijn bijna alle bestemmingsleggingen conserverend van aard. Alleen ter plaatse van de uitbreiding van het sportcomplex is sprake van een functiewijziging. De functie wijzigt hier van 'Recreatie/Park' naar 'Sport'. Voor deze functiewijziging is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 8. Uit het bodemonderzoek is de algemene milieuhygiënische bodemkwaliteit, de aard en samenstelling van verhardings- en funderingslagen én de teerhoudendheid van asfalt ter plaatse van het sportcomplex van honkbal- en softbalvereniging Rowdies en een gedeelte van het Oosterpark aan de Oosterparkweg te Ridderkerk in voldoende mate vastgelegd.

De asfaltverhardingen binnen het onderzoeksgebied zijn niet teerhoudend en kunnen als zodanig worden afgevoerd.

Gravellagen en verhardings- en funderingslagen binnen het onderzoeksgebied bevatten zowel zintuiglijk als chemisch-analytisch geen asbest en zijn (indicatief) geschikt voor hergebruik als niet-vormgegeven bouwstof.

In grond en grondwater binnen het onderzoeksgebied worden maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. De bovengrond binnen het onderzoeksgebied voldoet aan klasse AW tot plaatselijk klasse Industrie. De ondergrond voldoet over het algemeen aan klasse AW.

In vrijwel alle grond(meng)monsters die zijn geanalyseerd op PFAS, worden verhoogde gehalten PFOA, PFOS en/of overige PFAS-verbindingen aangetoond. Alle aangetoonde gehalten PFAS voldoen aan de huidige toetsingswaarden zoals opgenomen in het Tijdelijke Handelingskader voor PFAS-houdende grond, hergebruik van deze grond (onder voorwaarden) lijkt derhalve mogelijk. Uitzondering hierop vormt een gedeelte van de bovengrond ter plaatse van deellocatie A2, op basis van het aangetoonde gehalte PFOS is bovengrond uit dit gedeelte niet geschikt voor toepassing elders. Hergebruik ter plaatse is wel toegestaan.

De onderzoeksresultaten vormen geen aanleiding voor nader bodemonderzoek en derhalve ook geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het sportcomplex. Er is geen aanleiding tot het vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging, derhalve zijn er voor de uitvoering van de werkzaamheden geen verplichtingen noodzakelijk in het kader van de Wet Bodembescherming.

Met betrekking tot het werken in of met (licht) verontreinigde grond is de CROW-publicatie 400 van toepassing. Op basis van de resultaten van onderhavig bodemonderzoek, kan worden gesteld dat voor graafwerkzaamheden de veiligheidsklassen niet van toepassing zijn.

Opgemerkt wordt tot slot dat het onderhavige onderzoek is uitgevoerd onder Kwalibo (onderdeel van het Besluit Bodemkwaliteit), maar dat het een verkennend bodemonderzoek betreft en geen partijkeuring. Voor het bepalen van definitieve hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond is formeel een partijkeuring van de grond (AP04 keuring) conform de geldende richtlijnen van het Besluit Bodemkwaliteit noodzakelijk. Een insitu partijkeuring is uitgevoerd op een partij grond gelegen ten zuiden van het sportcomplex van Honkbal en Softbalvereniging 'Ridderkerk Rowdies'. Deze keuring is bijgevoegd in Bijlage 9. Ook kan binnen de gemeentegrenzen mogelijk een bestemming worden gezocht op basis van de Bodemkwaliteitskaart.

Verkennend waterbodemonderzoek

De aanleiding voor het waterbodemonderzoek is de voorgenomen verbreding van een watergang tot een waterpartij en de voorgenomen demping van een andere watergang. het verkennend waterbodemonderzoek is bijgevoegd in Bijlage 10. Middels onderhavig waterbodemonderzoek is de milieuhygiënische (hergebruiks)kwaliteit van het aanwezige slib bepaald. De onderzoekslocaties zijn weergegeven in figuur 4.7. De waterbodem bestaat uit een sliblaag met daaronder klei of veen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0021.png"

Figuur 4.7 - onderzoekslocaties verkennend waterbodemonderzoek

Deellocatie 1 (verbreding sloot tot waterpartij):

Het slib is toepasbaar op landbodem als Klasse Wonen en in oppervlaktewater als Klasse A. Het slib is verspreidbaar op aangrenzend perceel. Op basis van de gehalten PFAS is het slib toepasbaar in gebieden waar de kwaliteitseisen landbouw/natuur (Achtergrondwaarde), Wonen en Industrie gelden.

Deellocatie 2 (demping waterbodem):

Het slib is altijd toepasbaar op landbodem en in oppervlaktewater en verspreidbaar op aangrenzend perceel.

Op basis van de gehalten PFAS is het slib toepasbaar in gebieden waar de kwaliteitseisen landbouw/natuur (Achtergrondwaarde), Wonen en Industrie gelden.

Conclusie

De onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek vormen geen aanleiding voor nader bodemonderzoek en derhalve ook geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het sportcomplex. Uit het verkennend waterbodemonderzoek is naar voren gekomen dat het slib van onderzoekslocatie 1 toepasbaar is op landbodem als Klasse Wonen, in oppervlaktewater als Klasse A en verspreidbaar op aangrenzend perceel. Het slib van onderzoekslocatie 2 is altijd toepasbaar op landbodem en in oppervlaktewater en verspreidbaar op aangrenzend perceel. Voor beide locaties geldt dat, op basis van de gehalten PFAS, het slib toepasbaar is in gebieden waar de kwaliteitseisen landbouw/natuur (Achtergrondwaarde), Wonen en Industrie gelden.

Voor de toekomstige graafwerkzaamheden in het park ten behoeve van andere nieuwe watergangen en het geluidsscherm kan onderzoek benodigd zijn. Dit is het geval indien de gronden buiten de gemeente worden gebruikt.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.4 Archeologie

Beleid en normstelling

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen met als uitgangspunt: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

De gemeente Ridderkerk heeft op 23 september 2013 de archeologische waardenkaart vastgesteld. Deze kaart bestaat uit twee kaarten 1) de archeologische kenmerkenkaart en 2) de archeologische waarden- en beleidskaart. Beide kaarten worden hieronder besproken.

Nagenoeg het gehele plangebied van het Oosterpark bestaat uit zogenaamde 'komafzettingen' (Formatie van Echteld) op een afwisseling van veen (Hollandveen Laagpakket) met kom- en oeverafzettingen (Formatie van Echteld) op komafzettingen (Formatie van Kreftenheye, Laag van Wijchen) op geulafzettingen (Formatie van Kreftenheye), zoals te zien in figuur 4.9. Voor deze gebieden geldt een middelgrote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Romeinse tijd en uit de Late Middeleeuwen in het bodemtraject top Hollandveen Laagpakket - maaiveld. De geologische opbouw van de diepere ondergrond is in detail vaak onbekend. De grootte van de kans op de aanwezigheid van archeologische sporen ouder dan de Romeinse tijd is daarmee niet aan te geven.

In het noordwesten van het plangebied (ten westen van de zwemplas) bevindt zich ook een gebied met stroomgordelafzettingen (Formatie van Echteld) onder het veen (Hollandveen Laagpakket). In de top van de stroomgordelafzettingen is een middelgrote kans op de aanwezigheid van sporen uit het Neoliticum.

Verder zijn er enkele hoofdwatergangen in het plangebied. Deze zijn aangeduid als water in figuur 4.8. Op deze locaties geldt een kleine kans op de aanwezigheid van archeologische sporen. Er worden geen werkzaamheden in de hoofdwatergangen uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0022.png"

Figuur 4.8 - archeologische kenmerkenkaart met in rood het plangebied (bron: gemeente Ridderkerk)

In figuur 4.9 is de archeologische waarden- en beleidskaart weergegeven. Deze kaart geeft de kans op aanwezigheid van archeologische sporen aan. Vrijwel het gehele plangebied kent een redelijk hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze waarden zijn te verwachten op een niveau dieper dan 50cm. Op enkele plekken ligt water. Hier geldt een archeologisch lage verwachtingswaarde. De aanwezigheid van archeologische sporen mag hierbij verwacht worden vanaf de huidige onderwaterbodem.

Voor de grond met een redelijk hoge archeologische waarde geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning bij grondwerkzaamheden (inclusief heien) met een oppervlak groter dan 200 m² en bij een diepte dieper dan 100 cm beneden het maaiveld. Deze gronden zijn opgenomen in de regels als 'Waarde - Archeologie 3'. Voor de gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde gelden marges van respectievelijk 200 m² en de huidige onderwaterbodem. Deze gronden zijn in de regels opgenomen als 'Waarde - Archeologie 4'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0023.png"

Figuur 4.9 - archeologische waarden- en beleidskaart met in rood het plangebied (bron: gemeente Ridderkerk)

Onderzoeken locatie sportcomplex en geluidsscherm

De gemeente heeft daarnaast voor het graven/uitbreiden van watergangen en het geluidsscherm archeologisch vooronderzoek uit laten voeren. De rapporten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 5 Archeologisch vooronderzoek geluidsscherm en Bijlage 6Archeologisch vooronderzoek sportcomplex. Hierna worden de uitkomsten uit deze rapporten behandel.

Geluidsscherm

Op basis van de uitgevoerde boringen zijn in de verstoorde grond op de boorlocaties tot 10 -140 cm – mv geen in situ archeologische sporen en resten te verwachten.

In de hieronder gelegen dekafzettingen (gevormd na 1373) zijn geen tekenen van bodemvorming waargenomen en de oorspronkelijke top van dit pakket is waarschijnlijk deels in de verstoorde grond opgenomen, waardoor voor deze lagen een lage archeologische verwachting bestaat. In deze dekafzettingen zouden wel verspoelde archeologische resten kunnen worden aangetroffen.

Onder de dekafzettingen zijn lagen oeverafzettingen, komafzettingen, (rest)geulafzettingen (op verschillende niveaus) en veen aanwezig. Voor de komafzettingen (zonder tekenen van bodemvorming), (rest)geulafzettingen en het veen (geen veraarde niveaus, plaatselijk afgetopt) bestaat in principe een relatief lage archeologische verwachting voor bewoningssporen. In deze lagen zouden wel sporen van jacht of visserij of vondsten uit natte contexten aanwezig kunnen zijn. Gezien het aantreffen van geulafzettingen op grofweg twee niveaus (met en zonder duidelijk waarneembare (bredere) oeverwallen), zouden zulke archeologische resten uit verschillende perioden kunnen dateren (vermoedelijk de late ijzertijd-middeleeuwen en het neolithicum, hoewel dateerbaar bewijs voor dit vermoeden niet tijdens het huidige onderzoek is aangetroffen).

De aangetroffen oeverafzettingen (gelegen boven het veen, nabij de hoogst gelegen geulen en binnen de voorgenomen ontgravingsdiepte van 1-1,5 m –mv; vanaf 50-107 cm –mv/vanaf 2,2-2,56 m –NAP) gaan in principe gepaard met een hogere archeologische verwachting voor de Romeinse tijd. Hierin zouden eventueel ook sporen en resten uit de late ijzertijd tot late middeleeuwen (tot 1373) aanwezig kunnen zijn. Tijdens het veldonderzoek zijn, ook na de uitvoering van aanvullende karterende boringen, geen potentiële archeologische niveaus in de vorm van lak- of cultuurlagen aangetroffen. Op basis van deze afwezigheid is de kans klein dat er nederzettingsvormen uit de Romeinse tijd of periode late ijzertijd-late middeleeuwen in het plangebied aanwezig zijn. Nederzettingen uit deze periode gaan in het algemeen namelijk gepaard met de aanwezigheid van een archeologische (cultuur)laag. Daarnaast is sprake van relatief dunne lagen oeverafzettingen (voornamelijk 10-30 cm dik en in een enkele boring 50 cm dik), waarvan de oorspronkelijke top mogelijk plaatselijk is weggeslagen tijdens de vorming van het laat middeleeuwse overstromingspakket. Hoewel in het plangebied geen bewoningssporen worden verwacht, zouden wel archeologische sporen of vindplaatsen zonder archeologische laag (ontginningsgreppels, dammen, duikers, grafvelden, etc.) in de (nog) aanwezige oeverafzettingen kunnen worden aangetroffen. De aan-/afwezigheid van zulke archeologische fenomenen is op basis van een archeologisch booronderzoek echter lastig te toetsen.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek lijkt de kans klein dat in het plangebied archeologische resten in de vorm van nederzettingen of vindplaatsen met een archeologische laag bedreigd worden door de ontgravingen tot 1-1,5 m -mv. Hoewel feitelijk geen uitspraken kunnen worden gedaan over de bodemopbouw dieper dan de maximale boordiepten (290-400 cm –mv), zullen de aan te brengen hei of buispalen onder de funderingspoeren van het geluidsscherm naar verwachting tot een relatief beperkte bodemverstoring leiden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.

Graven/uitbreiden watergangen

Op basis van de verkennende archeologische boringen zijn in de verstoorde bovengrond tot circa 40-70 cm –mv geen in situ archeologische sporen en resten te verwachten. In de hieronder gelegen dekafzettingen (gevormd na 1373) zijn geen tekenen van bodemvorming waargenomen en de oorspronkelijke top van dit pakket is waarschijnlijk deels in de verstoorde grond opgenomen, waardoor voor deze lagen een lage archeologische verwachting bestaat. In deze dekafzettingen zouden wel verspoelde archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Voor de lagen onder dit overstromingsdek binnen de maximale boordieptes van 300-400 cm –mv (veen dat plaatselijk is afgetopt en waarin geen veraarde niveaus zijn waargenomen, komafzettingen zonder tekenen van bodemvorming en vermoedelijke restgeul-/veenstroomafzettingen) bestaat eveneens een lage archeologische verwachting voor bewoningssporen of andere vormen van intensief landgebruik uit de periode voorafgaand aan 1373. In deze lagen zouden wel sporen van jacht of visserij of vondsten uit natte contexten aanwezig kunnen zijn, maar de aan-/afwezigheid van dit soort archeologische fenomenen is lastig op basis van archeologisch booronderzoek te toetsen.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de kans gering dat in de onderzoeksgebieden archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.

Algemeen

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

Conclusie

Er heeft archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden ter plaatse van het te realiseren geluidsscherm en te graven/uit te breiden watergangen in het park. Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de kans gering dat in de onderzoeksgebieden archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.

De archeologische verwachtingswaarden zijn een-op-een overgenomen van de gemeentelijke waarden- en beleidskaart en verwerkt in de regels zijnde 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Indien een ontwikkeling, anders dan onderzocht in het archeologisch vooronderzoek, de diepte- en of oppervlaktemaat overschrijdt altijd contact te worden opgenomen met de gemeente om de onderzoeksbehoefte te beoordelen.

Het aspect Archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten.

Onderzoek en conclusie

In 2017 is de cultuurhistorische waardenkaart woongebieden Ridderkerk opgesteld door de stichting 'Dorp, stad en land'. In dit stuk is de ruimtelijke ontwikkelingsgeschiedenis van Ridderkerk beschreven.

Ridderkerk is ontstaan op veengrond die vanaf de negende en tiende eeuw werd bewoond. Vanaf die tijd werd begonnen met de ontginning van het gebied waardoor het veen drastisch inklonk. Om het gebied tegen het buitenwater te beschermen legde men in de elfde en twaalfde eeuw dijken en kaden aan. Zo ontstonden het eiland Rhoon, de Zwijndrechtse Waard en de Riederwaard (samen: IJsselmonde).

Het Oosterpark ligt daarbij in de polder genaamd 'Oud Reijerwaard'. In de jaren '80 van de vorige eeuw is hier de wijk Drievliet-Het Zand aangelegd samen met het Oosterpark. Op de cultuurhistorische waardenkaart woongebieden Ridderkerk is het gehele Oosterpark aangemerkt als gebied met een hoge historische waarde. Dit is te zien in figuur 4.10. De oude slotenstructuur is nog steeds grotendeels intact.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0024.png"

Figuur 4.10 – historische waardenkaart gemeente Ridderkerk (bron: stichting Dorp, Stad en Land)

In het westen van het Oosterpark liggen ook twee historische gebouwen:

  1. 7. Oosterparkweg 33 (Woning – hoge waarde)
  2. 8. Oosterparkweg 27-29 (Tuinderswoning - redelijk hoge waarde)

Beide gebouwen blijven, conform het beleid in Ridderkerk, behouden in het nieuwe plan.

Er zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten in het plangebied aanwezig.

Concluderend blijven de historische panden in het gebied behouden. Een deel van de bestaande historische structuren gaat verloren met de aanpak van het park. Bij de aanpak van het park prevaleert het gebruik en de beleving boven de bestaande slotenstructuur.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van aanwezige bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

De voorgenomen ontwikkelingen in dit plan maken geen milieugevoelige functies mogelijk. Dat betekent dat middels dit plan de bedrijven in de omgeving ook niet worden beperkt door de voorgenomen ontwikkelingen. De aanpassing van de ligging van het sportcomplex (honk- en softbalvelden) en herbouw van het clubgebouw voor de honk- en softbalvereniging zijn de enige ontwikkelingen waarvoor aangetoond dient te worden dat er na aanpassing sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Bij veldsportcomplexen geldt een richtafstand van 50 meter voor licht en geluid.

Met de huidige inrichting van het terrein wordt grotendeels voldaan aan die richtafstand. Alleen een deel van het meest noordelijke veld van de honk- en softbalvereniging en een deel van de midgetgolfbanen liggen voor een klein deel binnen deze (richt) afstand. Door de herinrichting van het sportcomplex komt het veld en het clubgebouw van de honk- en softbalvereniging op grotere afstand van de woningen te liggen en wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand. Figuur 4.11 geeft inzicht in de afstanden. Per saldo levert deze ontwikkeling dan ook een positieve bijdrage aan het woon- en leefklimaat in het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0025.png"

Figuur 4.11 - afstanden tussen de woningen in de huidige situatie en nieuwe situatie

Voor de midgetgolfbaan verandert er niets. Er geldt overigens ook geen specifieke richtafstand voor midgetgolf. Voor golfbanen geldt een richtafstand van 10 meter voor geluid. Met een afstand van circa 25 meter tot aan de dichtstbijzijnde woning wordt hieraan ook voldaan.

Met betrekking tot lichthinder geldt een zorgplicht. Eventuele lichthinder dient tot een aanvaardbaar niveau te worden beperkt. In het Activiteitenbesluit is geregeld dat de verlichting moet zijn uitgeschakeld tussen 23 uur en 7 uur, als er geen sport wordt beoefend en als er geen onderhoud plaatsvindt. Voor de niet gereguleerde aspecten is het mogelijk maatwerk te leveren. De gemeente kan in zo'n geval maatwerkvoorschriften opstellen. Een voorbeeld is de wijze waarop de verlichting wordt uitgevoerd. Gezien de grote afstand vanaf de velden tot omliggende woningen wordt overigens geen lichthinder verwacht. Er wordt voldaan aan de in de VNG-brochure voor veldsportcomplexen met veldverlichting aanbevolen richtafstand van 50 meter doordat het dichtstbijzijnde veld op 60 meter afstand ligt van woningen. In het verlichtingsplan dat wordt opgesteld zal dit nader worden uitgewerkt en aangetoond.

Conclusie

Met uitvoering van de nieuwe ontwikkelingen wordt voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Door de voorgenomen ontwikkeling waarin de velden en het clubgebouw op ruimere afstand komen te liggen van de woningen heeft de toekomstige situatie een positieve invloed op het woon- en leefklimaat ter plekke. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat de aspecten geluid en licht geen belemmeringen vormen voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Wegverkeerslawaai

Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies toegestaan middels dit bestemmingsplan. Ook is er geen sprake van een relevante toename van) de verkeersaantrekkende werking door de ruimtelijke ontwikkelingen die in dit plan mogelijk worden gemaakt. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is hierom niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

De aanleg van het geluidsscherm heeft belangrijke positieve effecten op de geluidhinder van de A15 die nu in het park en in de wijken ten noorden daarvan wordt ervaren. Dit is aangetoond op basis van diverse onderzoeken (Bijlage 11 Geluidhinder OosterparkRidderkerk van 30 juni 2020, adviesbureau DGMR en Bijlage 12 Oosterpark Ridderkerk –uitwerking effect schermen van 15 oktober 2020, adviesbureau DGMR) en heeft geleid tot de keuze voor plaats, hoogte en uitvoering van het scherm.

4.8 Externe Veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Aan de zuidoostzijde van het verordeningsgebied is de BEVI-inrichting Shell Ridderkerk gelegen. Dit betreft een LPG-tankstation. Deze inrichting beschikt over een PR10-6 risicocontour van 45 m en een invloedsgebied voor het groepsrisico van 150 m. Op afbeelding 4.12 is de locatie van het LPG-tankstation weergegeven. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied en de PR10-6 risicocontour van deze inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0026.png"

Figuur 4.12 - Omliggende risicovolle inrichtingen

Transport gevaarlijke stoffen

Over de rijkswegen A15 en A16 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Langs en door het plangebied zijn 3 hogedruk gasleidingen gelegen. In figuur 4.13 zijn deze risicobronnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0027.png"

Figuur 4.13 - Plangebied (zwarte lijn, bij benadering) en risicobronnen

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van 3 hogedruk gasleidingen (W-507-01, W-530-01, W-530-07) en de rijkswegen A15 en A16 is nader onderzoek uitgevoerd dat is toegevoegd in bijlage 2.

Aardgasbuisleidingen

De berekeningen hebben ter plaatse van het plangebied niet geleid tot een PR 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling.

Het groepsrisico van de aardgasleidingen is in de huidige en toekomstige situatie kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Voor aardgasleiding W-530-07 is geen sprake van een groepsrisico. Een verantwoording is daarom niet noodzakelijk. Binnen de belemmeringenstroken van de beschouwde buisleidingen bevinden zich geen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten.

Rijksweg A15/A16

Binnen PR 10-6 contour bevinden zich geen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten. In zowel de huidige als toekomstige situatie is het groepsrisico kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk ten aanzien van deze rijkswegen.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Binnen het PAG bevinden zich geen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten. De oprichting van het circa 6 meter hoge geluidsscherm vormt een buffer bij eventuele plasbranden.

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

Uit de berekeningen zoals uitgevoerd in bijlage 1 blijkt dat het groepsrisico van de aardgasleidingen W-507-01 en W-530-01 in de huidige en toekomstige situatie kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio. In de beknopte verantwoording wordt ingegaan op de personendichtheid in het invloedsgebied, de hoogte van het groepsrisico, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Groepsrisico

Uit berekeningen die zijn uitgevoerd vanwege de ligging in het invloedsgebied van de buisleidingen blijkt dat het groepsrisico in de beoogde situatie onder de oriëntatiewaarde is gelegen.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Uit de bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is.

Het plangebied wordt ontsloten via de Oosterparkweg. Vanuit deze "aanvalsweg" kan in zowel westelijke en oostelijke richting van het plangebied worden ontsloten. Gelet op het bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

Zelfredzaamheid

Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. De mogelijk aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt van uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.

Conclusie

Er zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelegen binnen het PR 10-6 van omliggende risicobronnen. Daarnaast blijkt uit berekeningen die zijn uitgevoerd vanwege de ligging in het invloedsgebied van de buisleidingen dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde is gelegen. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende kan worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.9 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

In de paragraaf 'Externe veiligheid' is ingegaan op de aanwezige hogedruk gasleidingen in en nabij het plangebied. De hogedruk gasleidingen en belemmeringenstroken zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Met aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) hoeft in dit bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening beschrijft welke planologisch relevante leidingen via de verbeelding beschermd moeten worden.

Naast het sportcomplex ligt een planologisch niet-relevante waterleiding. Deze leiding hoeft volgens de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening, paragraaf 7.3.24 en specifiek artikel 7.80, niet specifiek beschermd te worden.Dit is ook elders in Ridderkerk niet gedaan in bestemmingsplannen. Bescherming wordt daarnaast geboden doordat een ieder die in de grond gaat werken een KLIC-melding moet doen. Betreffende leidingbeheerders worden over deze KLIC-meldingen geïnformeerd. De gemeente coördineert de werkzaamheden rondom het sportcomplex en is bekend met de aanwezigheid van de drinkwaterleiding en houdt hier rekening mee.

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Stof Toetsing van Grenswaarde
Stikstofdioxide (NO2) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³
Fijn stof (PM10) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³
Fijn stof (PM2,5) Jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijnstof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De aanpak van het park heeft voornamelijk kwaliteitsverbetering als doel. Verwacht mag worden dat het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied ongeveer hetzelfde blijft. In tabel 4.3 is te zien dat zelfs bij een (fictieve) verkeerstoename van 500 extra voertuigbewegingen per etmaal (een zogenaamd worstcasescenario) er geen nader onderzoek naar luchtkwaliteit nodig is.

Er wordt dus ook in die situatie voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0028.png"

Tabel 4.3 - NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit 2022 (https://www.cimlk.nl/kaart). De dichtstbijzijnde maatgevende wegen betreffen de Oosterparkweg en de A15.

Uit de kaart blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De hoogste concentraties luchtverontreinigende stoffen langs deze wegen/rondom het Oosterpark bedroegen in 2021: 29,2 µg/m³ voor NO2, 18,5 µg/m³voor PM10 en 10,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,6 dagen. Aangezien direct langs deze wegen ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.

Bij de aanpak van het bomen- en groenareaal in het Oosterpark zal rekening worden gehouden met de aanbevelingen uit het rapport 'Groen voor lucht in Ridderkerk' uit 2012.

Sporten en schone lucht

De GGD Rotterdam Rijnmond geeft het advies om zo ver mogelijk van vervuilende bronnen, zoals een snelweg te sporten. Er is onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om de honk- en softbalvereniging de Ridderkerk Rowdies ergens anders binnen Ridderkerk te huisvesten. Aangezien dit niet mogelijk is kan er worden gesteld dat het te verkiezen is om wel te sporten (beter dan niet sporten), ook als de locatie waarop dat gebeurd niet optimaal is qua luchtkwaliteit.

Op de beoogde locatie is de fijnstofconcentratie (PM10) 18.0 µg/m³ (bron: NSL-monitoringstool). Dit is 22.0 µg/m³ onder de Wettelijk norm en 2.0 µg/m³ onder de norm van de WHO. Doordat de komende jaren auto's steeds schoner worden zullen de achtergrondconcentraties verder dalen en zal de lucht schoner worden.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en kan gewoon/veilig sportbeoefening plaatsvinden.

4.11 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkelingen.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2022-2027) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta:

  • waterveiligheid (dijken en duinen)
  • versterkte duinen
  • meer biodiversiteit op de dijken
  • minder CO2-uitstoot, vergoten
  • meer innovatie
  • voldoende schoonwater

Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Onderzoek

Huidige situatie

Algemeen

De bodemsituatie bestaat uit kalkrijke poldervaaggronden met lichte klei. In het gebied geldt grondwatertrap VI. Dat betekent dat de hoge grondwaterstand tussen 40 - 80 cm onder het maaiveld ligt en de lage grondwaterstand meer dan 120 cm onder het maaiveld ligt.

Waterkwantiteit

In figuur 4.14 is te zien dat er veel watergangen en een ruime hoeveelheid water in het plangebied aanwezig zijn. Deze watergangen worden beheerd door verschillende partijen; het waterschap (blauw), het Natuur- en Recreatieschap IJsselmonde (geel) en de gemeente Ridderkerk (oranje). Voor de hoofdwatergang geldt een beschermingszone van 3,5 meter. Voor de andere watergangen is dit 1 meter.

Het Oosterpark is opgedeeld in twee peilgebieden 1) Drievliet en Oosterpark-west en 2) Polders Nieuw- en Oud Reijerwaard. In het peilgebied Drievliet en Oosterpark-west geldt een vast peil van -2 meter onder NAP. In het peilgebied Polders Nieuw en Oud Reijerwaard geldt een seizoensgebonden peil van -2,25 onder NAP in de zomer en -2,40 onder NAP in de winter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BP2023Oosterpark-VG01_0029.png"

Figuur 4.14 - stelsel van watergangen in het plangebied (bron: legger WSHD)

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Toekomstige situatie

Algemeen

Uitgangspunt is dat het huidige watersysteem en waterpeil gehandhaafd blijft. Hoofdwatergangen blijven geheel ongewijzigd. Het Oosterpark is en blijft een waterrijk park. Door de diverse ontwikkelingen en aanpak van het park verandert er wel wat, de veranderingen worden hieronder beschreven en gekwantificeerd. Vanuit het kader om meer biodiversiteit te creëren in het park worden extra mantelzomen, natuurvriendelijke oevers en kruidenrijke vegetatie aangelegd. Deze zijn omschreven in het groencompensatieplan.

Waterkwantiteit

De gemeente Ridderkerk is van plan om in het waterrijke Oosterpark nog meer water te realiseren. Er wordt in totaal zo'n 15.000 m² aan nieuw wateroppervlak toegevoegd. Ook wordt een deel van de bestaande sloten gedempt, bijvoorbeeld nabij het sportcomplex en het geluidsscherm. Het gaat daarbij om totaal zo'n 7.000 m². In totaal wordt er 5.000 m² extra aan open water gecreëerd.

Uitgangspunt is dat de (beperkte) ruimtelijke ontwikkelingen weinig invloed hebben op de totale omvang van het verharde oppervlak. Er wordt per saldo in elk geval geen verharding toegevoegd door de verplaatsing van parkeerplaatsen en de aanleg van nieuwe paden. Bij de uitbreiding van het sportterrein zal ook wel enige verharding moeten worden gerealiseerd, meer dan 1.000 m2, waarvan een klein deel bebouwing zal dat echter niet zijn. De toevoeging van verhard oppervlak door de plaatsing van het geluidsscherm zal uitgaande van de lengte van ruim 1700 meter maximaal 2.000 á 3.000 m2 zijn.

De totale extra verharding komt hierdoor, naar boven afgerond, uit op maximaal 4.500 m2. Hiervoor zou uitgaande van 10% compensatie van het extra verhard oppervlak een oppervlak van 450 m2 aan extra water volstaan. Uitgaande hiervan wordt geconcludeerd dat met de realisering van 5000 m² aan open water ruimschoots wordt voldaan aan de gebruikelijke eisen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen hebben een positieve invloed op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Er wordt namelijk meer water gecreëerd dan nodig ter compensatie van de verharding door de ontwikkelingen. Het plangebied bevat overigens al veel water in verhouding tot de hoeveelheid bebouwing en verharding zodat de waterhuishoudkundige balans zeer positief is.

4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

De beoogde ontwikkeling betreft de aanpak van het Oosterpark waar de huidige functies in het gebied blijven bestaan. Het sportcomplex breidt uit. De overige functies, zoals de pannenkoekboerderij en kinderboerderij blijven bestaan zoals die reeds zijn toegestaan in het deels onherroepelijke plan. Ook wordt een geluidsscherm mogelijk gemaakt. Deze aanduiding is vernietigd in het deels onherroepelijke plan en was reeds toegestaan binnen het bestemmingsplan Oosterpark en Gorzen, zij het met een maximale bouwhoogte van 5 meter. Het geluidsscherm betreft geen stedelijk ontwikkeling. De mogelijkheid om een sanitaire voorziening te realiseren bij het zwemstrand blijft gehandhaafd. Alle ontwikkelingen zijn naar aard en omvang beperkt te noemen. De aanpak van het park levert een verbetering op van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Bovendien blijven de beoogde ontwikkelingen ruim onder de drempelwaarde, zoals deze gesteld zijn in het Besluit milieueffectrapportage.

Uit de diverse onderzoeken uit de voorgaande paragrafen blijkt ook dat veelal sprake is van een positieve of in elk geval geen negatieve invloed van de voorgestelde ontwikkelingen op de (milieu) kwaliteit. Zo neemt bijvoorbeeld de geluidsbelasting in het gebied en de omgeving af door de aanleg van geluidsscherm en wordt het gebied (nog) waterrijker. Een aandachtspunt is wel het nader onderzoek dat noodzakelijk is naar diverse diersoorten. Uit dit onderzoek moet duidelijk worden in hoeverre en welke beschermende en mitigerende activiteiten/maatregelen nodig zijn om de uitvoering van de beschreven ontwikkeling uit te kunnen voeren. Gelet op de context (het park) waarin de ontwikkelingen plaatsvinden is het echter zeer aannemelijk dat de eventueel noodzakelijke maatregelen in acht kunnen worden genomen. De gemeente heeft hiervoor een groencompensatieplan opgesteld. In het groencompensatieplan zijn de mitigerende maatregelen opgenomen die normaliter leiden tot goedkeuring van de ontheffingsaanvraag voor deze soorten.

Uitgaande van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het uitvoeren van een milieueffectrapportage vanwege de voorgenomen activiteiten niet aan de orde is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt enige flexibiliteit voor de beoogde aanpak van het park en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is zo veel mogelijk afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het vigerende bestemmingsplan 'Oosterpark en Gorzen' en beheersverordening 'Rijkswegen en het Oosterpark'.

5.2 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 5.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 Bestemmingen

Bedrijf - Gasdrukmeet- en regelstation

Deze gronden zijn bestemd voor het bestaande gasdrukmeet- en regelstation.

Detailhandel

Op deze locatie zit een tuincentrum met koffiehuis/lunchgelegenheid. Als hoofdbestemming is 'Detailhandel' opgenomen. Ook is er ondergeschikte vorm van horeca aanwezig behorend bij de bloemenwinkel. Het gaat om een koffiehuis/lunchroom. Deze is middels de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1' opgenomen.

Groen

Kenmerkende groenstroken binnen het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn beplanting, geluidswerende voorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan.

Recreatie

Voor het grootste deel van het park is gekozen voor de bestemming Recreatie. Het Oosterpark is een park waar de gehele familie kan recreëren.

Binnen het bestemmingsvlak mogen gebouwen gebouwd worden tot een maximum van 20 m² en een goothoogte van 2,5 m, voor bijvoorbeeld een sanitaire voorziening. Er geldt een maximum bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde van 5 meter. Hiermee kunnen eventuele speelvoorzieningen mogelijk worden gemaakt.

Aanduiding Kinderboerderij

Binnen de bestemming 'Recreatie' is de aanduiding 'kinderboerderij' opgenomen voor de kinderboerderij en de uitbreidingsmogelijkheden voor dierenverblijven en een gebouw voor educatie/een natuurvereniging. Middels een bebouwingspercentage van 3% is een bepaalde mate van flexibiliteit ingebouwd om de nieuwe bebouwing binnen te realiseren. De totale oppervlakte van de aanduiding betreft 21.368 m2.

Parkeerplaatsen

De parkeerterreinen zijn opgenomen met een aanduiding 'parkeerterrein' binnen de bijbehorende bestemmingen (Sport en Recreatie). De aanduiding is ruim opgenomen om de huidige vakken gelegd om enige aanpassing mogelijk te maken.

Geluidsscherm

Op de aanduiding 'geluidscherm' mag een geluidsscherm worden gerealiseerd van maximaal 8 meter hoog. Met deze hoogte wordt een eventuele ophoging van het nu beoogde scherm van 6 meter direct mogelijk gemaakt.

Horeca

Deze bestemming is toegekend aan de pannenkoekboerderij. Door middel van een bebouwingspercentage (55%) en goothoogte (3 m) zijn de bouwmogelijkheden aangegeven.

Sport

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor sportvelden en gebouwde sportvoorzieningen met verenigingsgebouwen en daarbij behorende ondergeschikte horeca (categorie 1b).

Het sportcomplex in het Oosterpark huisvest een Tennis-, Midgetgolf- en Honk-/Softbalvereniging. Deze intensieve vorm van recreatie is op de verbeelding opgenomen als bestemming 'Sport' om in één oogopslag aan te geven dat er een verschil is met de rest van het park, wat bestaat uit extensieve recreatie. Er is per vereniging een bouwvlak opgenomen met een bijbehorend bebouwingspercentage voor het gehele vlak waar de club velden/gebouwen heeft of kan hebben. Ook is de maximum goothoogte aangegeven. Voor het sportcomplex zijn er beperkte uitbreidingsmogelijkheden toegekend. Het bouwvlak voor het honkbal- en softbalveld bedraagt 26.926 m2. Daarvan mag 7,5% bebouwd worden (bijna 1.500 m²).

De maximale bouwhoogte voor tribunes/overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt 5 meter. De maximale bouwhoogte van respectievelijk ballenvangers en lichtmasten bedraagt 10 en 30 meter.

Voorwaardelijke verplichting parkeren

Binnen de bestemming Sport is voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat het perceel met de aanduiding 'specifieke vorm van sport - uitbreiding sportcomplex' niet conform de bestemming 'Sport' en de daarbij behorende voorzieningen in gebruik mag worden genomen indien het totaal aantal parkeerplaatsen voor gemotoriseerd verkeer binnen de bestemming minder dan 82 bedraagt en het aantal parkeerplaatsen voor fietsen minder dan 132 bedraagt en de parkeerplaatsen onverminderd in stand worden gehouden.

Tuin

Op de gronden waar erfbebouwing niet wenselijk is, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Op de gronden met de bestemming Tuin zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Verkeer - verblijfsplaats

Voor de uitrit van enkele parkeerplaatsen, het pad naar de woningen/nutsvoorziening en het tuincentrum. Deze bestemming is gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de genoemde aangrenzende bestemmingen.

Water

De gronden die aangewezen zijn voor water zijn bestemd voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding. Binnen deze bestemming mag alleen worden gebouwd indien dit noodzakelijk is voor bijvoorbeeld oeververbindingen, of ten behoeve van de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater.

Er geldt een maximum bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde van 5 meter. Hiermee kunnen eventuele speelvoorzieningen in de recreatieplas mogelijk worden gemaakt.

Wonen

De gronden die aangewezen zijn voor Wonen zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Daar waar van toepassing is het aantal woningen op de verbeelding aangegeven. Er geldt een maximum goothoogte van 4 meter. De diepte van nieuwe hoofdgebouwen is 12 meter.

Leiding - Gas

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een aardgasleiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken. De belangen van de dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de ander daar voorkomende bestemmingen.

Waarde - Archeologie 3 en 4

De archeologiebestemmingen zijn geheel overgenomen, zoals deze ook in de beheersverordening 'Rijkswegen en Oosterpark' stonden.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de belangen van de waterstaatkundige functie van bepaalde (hoofd-)watergangen. Deze functie is daarom vooropgesteld ten opzichte van de op deze gronden samenvallende functies.

Regeling hoogtes

Er is gekozen om alleen goothoogtes op te nemen voor gebouwen. De maximale bouwhoogte is de goothoogte +5 meter. De maximale bouwhoogte staat in de algemene bouwregels beschreven.

Algemene gebruiksregels - voorwaardelijke verplichting uitvoering groencompensatieplan

Binnen de algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de gemeente verplicht om het groencompensatieplan vast te stellen en uitvoering hiervan te verzekeren, uiterlijk op het tijdstip van de aanvang van de werkzaamheden ten behoeve van één of beide ontwikkelingen: de aanleg van het geluidsscherm en de uitbreiding van de sportvelden. Pas daarna mogen de gronden binnen deze aanduidingen worden gebruikt in lijn met de bestemming.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeenteraad heeft in 2020 budget beschikbaar gesteld voor de aanpassing van het sportpark en voor de bouw van het geluidsscherm. Voor de totale aanpak in het park is in juni 2021 budget beschikbaar gesteld. In januari 2023 is nog een aanvullend budget vrijgemaakt voor het geluidsscherm. Kortom, de gemeente beschikt over voldoende middelen om de ontwikkeling van het park uit te voeren.

Het doel van de integrale aanpak van het park is om naast de twee grote ontwikkelingen ook het totaalbeeld voor het Oosterpark kwalitatief te verbeteren. Op die manier sluiten deze ontwikkelingen logisch aan op de rest van het bestaande park. Een belangrijk uitgangspunt voor de aanpak is handhaven wat al een goede kwaliteit heeft en ingrepen doen waar verbeteringen mogelijk en noodzakelijk zijn om het park toekomstbestendig te maken. We gaan naar een duurzaam bosbeheer waarin ruimte is voor duurzame houtsoorten, die ook de ruimte krijgen om te groeien en groot te worden.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De gemeente Ridderkerk is in het kader van de participatie in 2020 (voorafgaand aan het bestemmingsplantraject) en 2021 al verschillende keren met de ondernemers, omwonenden en gebruikers van het Oosterpark in gesprek gegaan. Er zijn gesprekken gevoerd over het huidige gebruik van het park en er is geïnventariseerd naar mogelijk toekomstige ontwikkelingen in het park. Op verschillende momenten daarna is met betrokkenen het ontwerp opnieuw besproken en aangepast. Uiteindelijk is een aanpak geformuleerd voor het hele Oosterpark.

Doordat een deel van het voorgaande plan vernietigd is zijn opnieuw gesprekken gevoerd. Deze gesprekken hebben zich gericht op de uitbreiding van het sportcomplex. De gesprekken zijn in de vorm van een overlegtafel waarbij de Ridderkerk Rowdies, Tennisvereniging Oudelande en 3VO Biotoop (als beroep instellende partij) met elkaar tot een gedragen uitwerking van het sportcomplex zijn gekomen. Er zijn twee overleggen geweest. Hieruit is een door alle partijen gedragen variant van de indeling van de sportvelden gekomen.

Er zijn gesprekken gevoerd met twee van de drie particulieren (die beroep hadden ingesteld) door twee wethouders. Eén particulier heeft niet gereageerd op het verzoek om een gesprek.

Tijdens deze gesprekken heeft één particulier een voorstel gedaan voor een alternatieve veldindeling. Met deze veldindeling zou de tennisaccommodatie in zijn geheel naar het zuiden verschuiven. Het nieuwe softbalveld zou dan worden gemaakt op het huidige softbalveld (verder van de betreffende particulier). Hierdoor zou er ook geen extra ruimte zijn voor groen en parkeren tussen de woonwijk en het sportpark. Tevens levert dit extra kosten op in verband met de verplaatsing van het gehele tennispark inclusief clubhuis. In de eerdere onderzoeken is een variant van dit alternatief ook al onderzocht en als ongewenst afgewogen.

In een gesprek met de andere particulier is onder andere in gegaan op het compensatieplan en op het borgen van voldoende parkeerplaatsen. Er is uitleg gegeven over de wijze waarop de gemeente dit denkt te realiseren in het bestemmingsplan.

Ter inzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken, van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024, ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Binnen de termijn zijn 6 zienswijzen ontvangen, en één pro forma zienswijze van Waterschap Hollands Delta. Zij heeft op 5 februari haar zienswijze ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen. Deze Nota is bijgevoegd in Bijlage 13.

Er zijn naar aanleiding van de zienswijzen meerdere kleine wijzigingen doorgevoerd aan de toelichting, de regels als de verbeelding van het bestemmingsplan. Onder andere het groencompensatieplan is aangepast. Zie de Nota Zienswijzen voor een compleet overzicht van de wijzigingen. Er zijn daarnaast twee ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.

Vooroverleg

Het ontwerpbestemmingsplan is ook toegestuurd aan de volgende vooroverlegpartners: Provincie Zuid Holland (via e-formulier), VRR, Waterschap Hollands Delta en Gasunie.

De provincie Zuid-Holland heeft ambtelijk aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben. Waterschap Hollands Delta heeft een zienswijze gegeven op het plan. Van de Gasunie heeft de gemeente geen reactie ontvangen. De VRR heeft onderstaand advies uitgebracht op het plan.

Advies VRR:

Voor het bepalen van het effect en voor het bepalen van gewenste maatregelen voor (beperkt) kwetsbare gebouwen of locaties wordt de 1% letaliteitscontour van het meest geloofwaardige scenario gebruikt. Het Oosterpark ligt tussen de aardgasbuisleiding W-530-01 en de A15. In de herontwikkeling worden verschillende nieuwe objecten gebouwd waar de VRR de volgende maatregelen voor adviseert:

Omgevingsmaatregelen

1. De VRR adviseert rondom de te realiseren gebouwen nabij het Oosterpark zorg te dragen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden.

De regionaal vastgestelde 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' biedt mogelijkheden om daar invulling aan te geven. Voor een maatwerkadvies verwijs ik naar de collega's van de afdeling Operationele Informatie. Zij zijn bereikbaar via bluswater@vr-rr.nl.

Bouwkundige maatregelen

2. Het wordt afgeraden om objecten binnen het belemmeringsgebied te realiseren. Het belemmeringengebied bedraagt tenminste 4 meter van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding (artikel 5.18).

3. Construeer eventuele (her)ontwikkeling van (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen de 1% letaliteitscontour (15 meter vanuit het hart van de leiding) van de W-530-01 zodanig dat aanwezigen bij een (dreigende) fakkelbrand goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten is het wenselijk om minimaal één (nood)uitgang van de W-530-01 af te richten en deze in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving. Een nooduitgang aan de zuidzijde van het object, richting Oosterparkweg, is hier geschikt voor.

Installatietechnische maatregelen

4. Construeer het gebouw zodanig dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd worden (conform artikel 4.124 lid 4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving). Als deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden is een gebouw geschikt om enkele uren in te schuilen.

Organisatorische maatregelen

5. Stel het doen van een KLIC-melding in geval van werkzaamheden aan of rondom het object verplicht. De kans op een incident met een buisleiding hangt namelijk in sterke mate samen met graafwerkzaamheden in de nabijheid van de leiding. Als de ongestoorde ligging van de hogedruk aardgastransportleiding gegarandeerd kan worden, leidt dit tot een grote afname van de kans op een incident.

6. Maak afspraken met de beheerder van de W-530-01 hogedruk aardgastransportleiding over graafwerkzaamheden in nabijheid van honk- en softbalvereniging Ridderkerk Rowdies of de kinderboerderij. Hierbij kan o.a. gedacht worden aan venstertijden van graafwerkzaamheden, wanneer er bij de honk- en softbalvereniging en/of kinderboerderij weinig/geen mensen aanwezig zijn.

7. Zorg dat de BHV-organisatie van de honk- en softbalvereniging, de kinderboerderij en de pannenkoekboerderij op de hoogte is van de mogelijkheid van het optreden van een incident op de A15 en een aardgasbuisleiding en weet hoe er op dat moment gehandeld moet worden. Doorgaans is schuilen in het gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, schakel het ventilatiesysteem af, blijf weg bij ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver mogelijk van het incident af is gelegen.

8. Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”. Bij het sluiten van een huur-/koopcontract kunnen bewoners op de (externe) veiligheidsrisico's gewezen worden. Er kan informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van incidenten en over de daarbij te volgen gedragslijn. Op de website www.rijnmondveilig.nl vindt u meer informatie over wat te doen in geval van een incident.

Reactie gemeente

Het advies van de VRR is bij deze verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan.

Vaststelling

De gemeenteraad is het bevoegd gezag voor de vaststelling van het plan. Na vaststelling ligt het plan nog eenmaal gedurende zes weken ter inzage; de beroepstermijn.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Staat van horeca-activiteiten

Bijlage 2 Groencompensatieplan

Bijlage 2 Groencompensatieplan

Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 1 Quickscan Flora en Fauna

Bijlage 2 Qra

Bijlage 2 QRA

Bijlage 3 Aanvullend Ecologisch Onderzoek

Bijlage 3 Aanvullend ecologisch onderzoek

Bijlage 4 Stikstofmemo En Aeriusberekeningen

Bijlage 4 Stikstofmemo en Aeriusberekeningen

Bijlage 5 Archeologisch Vooronderzoek Geluidsscherm

Bijlage 5 Archeologisch vooronderzoek geluidsscherm

Bijlage 6 Archeologisch Vooronderzoek Sportcomplex

Bijlage 6 Archeologisch vooronderzoek sportcomplex

Bijlage 7 Parkeeronderzoek Sportverenigingen Oosterpark, Ridderkerk (09-10-2023)

Bijlage 7 Parkeeronderzoek sportverenigingen Oosterpark, Ridderkerk (09-10-2023)

Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek Sportcomplex Ridderkerk Rowdies En Gedeelte Oosterpark

Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek sportcomplex Ridderkerk Rowdies en gedeelte Oosterpark

Bijlage 9 Partijkeuring Grond 'Ridderkerk Rowdies' Oosterpark

Bijlage 9 Partijkeuring grond 'Ridderkerk Rowdies' Oosterpark

Bijlage 10 Verkennend Waterbodemonderzoek Ridderkerk Rowdies Oosterpark

Bijlage 10 Verkennend waterbodemonderzoek Ridderkerk Rowdies Oosterpark

Bijlage 11 Geluidhinder Oosterpark Ridderkerk Van 30 Juni 2020, Adviesbureau Dgmr

Bijlage 11 Geluidhinder Oosterpark Ridderkerk van 30 juni 2020, adviesbureau DGMR

Bijlage 12 Oosterpark Ridderkerk – Uitwerking Effect Schermen Van 15 Oktober 2020, Adviesbureau Dgmr

Bijlage 12 Oosterpark Ridderkerk – uitwerking effect schermen van 15 oktober 2020, adviesbureau DGMR

Bijlage 13 Nota Zienswijzen

Bijlage 13 Nota zienswijzen