KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 7 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.2 Vigerende Regeling
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ligging En Aard Bedrijvigheid
3.2 Huidige Situatie
3.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Watertoets
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Bedrijven En Milieuhinder
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bodem
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Flora En Fauna
4.9 Archeologie
4.10 Eindconclusie
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
6.1 Verantwoording Planvorm
6.2 Opbouw Regels
6.3 De Bestemming
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 1 Bureauonderzoek Flora En Fauna
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Hoveniersbedrijf Aardoom

Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk

Onherroepelijk op 12-11-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Hoveniersbedrijf Aardoom van de gemeente Ridderkerk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.BPCENT2010Hovystr1-OH01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.10 bedrijfsoppervlakte

de totale oppervlakte van het bedrijfsperceel.

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.13 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.14 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.15 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.16 hoveniersbedrijf

een bedrijf, gericht op het ontwerp, de aanleg, het onderhoud en de renovatie van tuinen.

1.17 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.18 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.19 peil

  1. a. voor gebouwen gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
  2. b. voor gebouwen gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.

1.20 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels onderdeel uitmaakt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een bedrijf van ten hoogste categorie B1 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-hoveniersbedrijf': tevens een hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlakte groter dan 500 m2;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

3.3 Ontheffing van de gebruiksregels

Ontheffing van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van lid 3.1:

  1. a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
  2. b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 6 Algemene Ontheffingsregels

Het college van burgemeester en wethouders kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend - ontheffing verlenen van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 7 Overige Regels

Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Hoveniersbedrijf Aardoom'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

Sinds 1973 is hoveniersbedrijf Aardoom en Zn. BV gevestigd op zijn huidige locatie, Hovystraat 1 te Ridderkerk (zie figuur 1.1, ligging plangebied). De verplaatsing van het bedrijf naar deze locatie was destijds noodzakelijk in verband met de aanleg van de Rotterdamseweg. Vanaf 1973 tot nu is het bedrijf gegroeid en ook van karakter veranderd.
In de periode vanaf 1989, toen Aardoom de gemeente opnieuw verzocht medewerking te verlenen aan vernieuwing en uitbreiding van het bedrijf, zijn de (on)mogelijkheden van uitbreiding van het bedrijf uitgebreid aan de orde geweest. Het bedrijf past door zijn omvang en karakter eigenlijk niet meer in de woonomgeving. Conclusie was dat het bedrijf in principe op de locatie aan de Hovystraat mag blijven, maar dat verplaatsing van het bedrijf planologisch gezien uiteindelijk de voorkeur had van de gemeente. Uitbreiding op de huidige locatie is dan ook niet aan de orde. De gemeente heeft zich vervolgens ook ingespannen om een andere locatie te vinden voor het bedrijf. De verschillende geopperde alternatieven hebben uiteindelijk echter niet tot verplaatsing geleid. De gesprekken tussen hoveniersbedrijf Aardoom en de gemeente hebben zich zodoende toegespitst op een herinrichting van het terrein. Dit is aanleiding geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan dient de ontwikkelingen in het plangebied mogelijk te maken. Op basis van de benodigde onderzoeken is een verantwoorde basis voor een bestemmingsregeling ontworpen, waarbij de herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPCENT2010Hovystr1-OH01_0001.png"

1.2 Vigerende Regeling

De genoemde herontwikkeling is niet mogelijk op basis van het voor dit perceel geldende bestemmingsplan 'Ridderkerk Noord' welke verplaatsing van het bedrijfsgebouw in de weg staat. Bestemmingsplan 'Ridderkerk Noord' is van toepassing omdat, voor dit perceel in bestemmingsplan Ridderkerk-West (naar aanleiding van de hiervoor genoemde gesprekken) op verzoek van de gemeente en Aardoom goedkeuring is onthouden. Reden hiervoor is dat de mogelijkheden van het bedrijf niet worden vergroot ten opzichte van het bestemmingsplan 'Ridderkerk Noord'.
Op 16 juni 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om door middel van dit bestemmingsplan medewerking te geven aan de beoogde herontwikkeling van het perceel.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens geeft hoofdstuk 3 een plan beschrijving. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieu aspecten en overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte een toelichting gegeven op de gekozen platvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Beleidskader en nieuwe Wro

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuur visies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Streek plannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuur visies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. De inhoud van het bestemmingsplan moet echter nog steeds in overeenstemming zijn met de Nota Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. In dit hoofdstuk wordt voor dit bestemmingsplan hierop nader ingegaan. Het Rijk en de provincie werken op het moment van het opstellen van dit plan aan een vertaling van hun beleid in algemene regels. Voor het Rijk is dit de AMvB Ruimte en voor de provincie is dit de provinciale verordening. Wanneer deze in werking zijn getreden moeten die regels worden door vertaald in bestemmingsplannen. Op het moment van het maken van dit bestemmingsplan is dit laatste nog niet aan de orde. Daarom is volstaan met het toetsen van dit bestemmingsplan aan datgene wat in de Nota Ruimte en het streekplan is opgenomen.

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal/regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4. In paragraaf 2.5 is de conclusie van het beleidskader voor het plangebied opgenomen.

2.2 Rijksbeleid

Nota Ruimte

Op 17 januari 2006 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Nota Ruimte. Deze nota is gebaseerd op de beleidsvoornemens van het Tweede Structuurschema Groene Ruimte en de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. In de nota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Meer specifiek voor steden en netwerken staan de volgende beleidsdoelen centraal: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de economische kerngebieden, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en sociaaleconomische positie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid. Hiermee komt de nadruk meer dan in de Vijfde Nota te liggen op economische ontwikkeling. Weliswaar ligt de nadruk op verstedelijking, maar er moet ook ruimte worden gepland voor water, natuur, landschap, recreatie, sport en landbouw.

De Nota Ruimte gaat tevens meer dan voorheen uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening.

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

Visie op Zuid-Holland (september 2009)

De structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' bevat de ambities van provinciaal belang voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2040. De kern van de structuurvisie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De provincie wil dit bereiken door middel van realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water.

Ruimtelijk Plan Rotterdam 2020

In december 2005 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2020 (RR2020) door Gedeputeerde Staten en het bestuur van de stadsregio Rotterdam vastgesteld. Het nieuwe streekplan RR2020 is een combinatie van een herziening van het streekplan Rijnmond en een regionaal structuurplan voor Rijnmond. Het RR2020 is een integraal plan waarin alle belangrijke thema's en ontwikkelingen in samenhang zijn afgewogen.

De drie hoofddoelstellingen van het RR2020 zijn:

  1. 1. verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving;
  2. 2. versterken en diversifiëren van het ruimtelijk-economisch ontwikkelingsperspectief;
  3. 3. bevorderen van de sociaal-culturele diversiteit, voor zover deze het gevolg is van de individuele keuzes en leefstijlen van de inwoners en niet leidt tot verschijnselen als segregatie en stigmatisering.

Het RR2020 sluit aan bij het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' van de rijksoverheid. De verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ontwikkeling blijft in de eerste plaats in handen van de gemeenten. Het accent in het ruimtelijk-economisch beleid ligt op intensivering en het selectief bieden van ruimte aan vooral kennisintensieve en stuwende bedrijvigheid. Ingezet wordt op goed bereikbare knooppunten, kenniscentra en herstructurering van binnenstedelijke bedrijventerreinen.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Ridderkerk voortvarend, Meerjaren Ontwikkelingsprogramma 2005-2010

In januari 2005 is de nota 'Ridderkerk voortvarend' , Meerjaren Ontwikkelingsprogramma 2005-2010 verschenen. In de nota wordt teruggekeken naar het eerste meerjaren ontwikkelingsprogramma 'Sterke wijken, vitale gemeente' dat de planperiode 2000-2005 besloeg. Het tweede meerjaren ontwikkelingsprogramma bouwt hierop voort. Ridderkerk staat voor wat betreft haar toekomstige ontwikkeling voor een belangrijke keuze. Enerzijds komen in stedenbouwkundig opzicht op niet zo heel lange termijn grenzen aan de bouwpotentie van Ridderkerk in zicht. Anderzijds vragen de belangrijke trends en ontwikkelingen als regionalisering en de veranderende rol van de gemeentelijke overheid om een positiebepaling. De nota bevat een visie op het toekomstige Ridderkerk.

De gemeente Ridderkerk zal zich in gaan zetten op het beter benutten van de huidige bedrijventerreinen en bedrijfslocaties. In Ridderkerk zijn deze niet veel meer voor handen. Het accent dient hierbij te worden gelegd op schone bedrijvigheid.

Structuurvisie Ridderkerk 2020

De structuurvisie Ridderkerk 2020 beschrijft het belang van ruimte voor werkgelegenheid binnen de gemeente. Als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk wordt aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. De structuurvisie heeft dan ook als uitgangspunt dat Ridderkerk haar kennis- en arbeidsintensieve werkgelegenheid wil koesteren. Het herbestemmen van hoveniersbedrijf Aardoom en Zn. BV sluit aan bij de wens ook te voorzien in werkgelegenheid binnen de wijken.

2.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, maar is wel in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie Zuid-Holland, de stadsregio en de gemeente Ridderkerk.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ligging En Aard Bedrijvigheid

Hoveniersbedrijf Aardoom is sinds 1973 actief aan de Hovystraat 1 en is daarmee ingeklemd tussen de woonwijk Ridderkerk-West en de Rotterdamseweg. Het perceel grenst direct aan de achtertuinen van de rijenwoningen aan de Doctor Kuyperstraat en deels Poesiatstraat, alleen gescheiden door een achterpad. Het terrein wordt zowel aan de noordwestzijde (Hovystraat) als zuidoostzijde (Poesiatstraat) ontsloten.

Hoveniersbedrijf Aardoom is gespecialiseerd in tuinaanleg, -onderhoud en -renovatie, waardoor de meeste werkzaamheden op locatie plaatsvinden. De werkzaamheden op het terrein beperken zich hierdoor hoofdzakelijk tot opslag en kantoorfuncties.

3.2 Huidige Situatie

In de huidige situatie zijn op het vrijwel geheel verharde terrein een bedrijfswoning met bijbehorende bedrijfsbebouwing aanwezig. De bedrijfsbebouwing is aan de westzijde, in het midden van het terrein gesitueerd, waardoor de buitenactiviteiten hoofdzakelijk aan de randen (waaronder het terrein langs het achterpad, nabij de woningen) plaatsvinden. De buitenopslag is momenteel vooral geconcentreerd aan de oostzijde van het perceel, nabij de Poesiatstraat.

3.3 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie wordt de bebouwing in het midden van het terrein verplaatst richting de terreingrens langs het achterpad van de woningen (er blijft een meter ruimte tussen de nieuwe bebouwing en het achterpad). Hierdoor zullen er aan de bewonerszijde van de bebouwing geen bedrijfsactiviteiten in de openlucht meer plaatsvinden, waardoor de overlast voor omwonenden zal afnemen. De nieuwe bedrijfsbebouwing zal (overeenkomstig de huidige situatie) ruimte bieden voor opslag en kantoorfuncties.

De achterzijde van de bedrijfsbebouwing wordt één afgesloten geheel waarin geen openingen zitten. Het gebouw krijgt een nokhoogte van 7 m, wordt ongeveer 60 m lang, 10 m breed en krijgt een donkergroene, niet opvallende kleur. De bijbehorende bedrijfswoning blijft in zijn huidige vorm en op de huidige locatie gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPCENT2010Hovystr1-OH01_0002.jpg"

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

In onderstaand hoofdstuk zal worden ingegaan op de diverse sectorale aspecten die noodzakelijk zijn voor een goede ruimtelijke onderbouwing. Per onderzoeksparagraaf wordt aangegeven of het deelaspect de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat.

4.2 Watertoets

Watertoets en waterbeheer

De watertoets is wettelijk van toepassing, het betreft een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het waterschap Hollandse Delta. In het kader van de verplichte watertoets is over deze ruimtelijke ontwikkeling overleg gevoerd met de waterbeheerder. Vervolgens zijn de uitkomsten vastgelegd in deze waterparagraaf.

Beleid waterbeheer

In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2008) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Voor het afvoeren van hemelwater van verhard oppervlak groter dan 250 m2 naar open water, dient ontheffing te worden aangevraagd op grond van de Keur. Wanneer de toename aan verhard oppervlak groter is dan 250 m2, is het beleid van het waterschap om 10% van de toename te compenseren in de vorm van open water (waterberging). Voor aanpassingen aan het oppervlaktewatersysteem dient ontheffing te worden aangevraagd op grond van de Keur.

Huidige situatie waterhuishouding

Het plangebied bevindt zich aan de Hovystraat 1 te Ridderkerk. Het plangebied bestaat uit een vrijwel geheel verhard terrein met enkele bedrijfsgebouwen. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP -0,5 m en de bodem bestaat van nature uit lichte klei. Volgens de Bodemkaart van Nederland is in het plangebied sprake van grondwatertrap VI. Dat betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen de 0,4 m en 0,8 m onder het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m onder het maaiveld ligt.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bemalingsgebied Oud- en Nieuw Reijerwaard. De locatie ligt in peilgebied 27C, in dit peilgebied wordt een peil van NAP -2,1 m gevoerd. Het geplande ontwikkelingen vallen niet binnen de beschermingszone van een waterkering. De bebouwing en verharding in de omgeving van het plangebied zijn aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie waterhuishouding

Binnen het plangebied wordt de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en verplaatst. Aangezien het plangebied in de uitgangssituatie al vrijwel geheel verhard was, neemt de hoeveelheid verharding als gevolg van de ontwikkeling niet toe. Om die reden is compensatie in de vorm van nieuw open water niet aan de orde.

Met betrekking tot de bouwmaterialen is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Uitlogende materialen dienen voorzien te worden van een coating om uitloging tegen te gaan.

De bedrijfsbebouwing zal worden voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Dit betekent dat afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, terwijl schoon hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. De ontwikkeling voldoet dan ook aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.

4.3 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 48 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de verplaatsing van het bedrijfsgebouw mogelijk. Omdat er slechts sprake is van verplaatsing van een bestaande activiteit en er geen nieuwe activiteiten mogelijk gemaakt worden, is er geen sprake van een toename van de uitstoot van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Omdat het plangebied een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet is, zijn de in tabel 4.1 genoemde grenswaarden niet van toepassing op het plangebied, aangezien het plangebied overeenkomt met de grenzen van het bedrijfsperceel.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving. Het plangebied is gelegen nabij de Rotterdamseweg, deze vormt een maatgevende weg voor beoordeling van de luchtkwaliteit. Met behulp van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt inzicht gegeven in de concentraties van NO2 en PM10 direct langs de weg. In 2011 bedraagt de jaargemiddelde concentratie PM10 25,4 µg/m³ en de jaargemiddelde concentratie NO228,1 µg/m³.

Conclusie

De jaargemiddelde concentraties van maatgevende stoffen NO2 en PM10 ter hoogte van het plangebied liggen ruimschoots beneden de grenswaarden die zijn gesteld in de Wlk. Omdat direct langs de weg wordt voldaan aan de grenswaarde zal dit ter hoogte van het plangebied ook het geval zijn, aangezien de concentraties van luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate de locatie verder van de weg is gelegen. De Wlk staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Bedrijven En Milieuhinder

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ten aanzien van de voorgestelde ontwikkeling rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt in het bestemmingsplan milieuzonering toegepast. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de volgende milieu aspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies reeds naast elkaar voorkomen (of gewenst zijn) wordt niet gewerkt volgens de systematiek van richtafstanden en afstandsstappen, maar wordt gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) 'functiemenging'. In deze staat wordt aangegeven in welke mate een bedrijfsactiviteit direct naast woningen toelaatbaar is. In bijlage 2 van de toelichting wordt een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' gegeven.

Onderzoek

Het bedrijf is een hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlak van meer dan 500 m2waarmee het bedrijf op basis van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering in categorie 3.1 valt met een bijbehorende richtafstand van 50 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Vanwege de ligging van woningen op korte afstand van de bedrijfsbestemming en vanwege de ligging direct naast de Rotterdamseweg wordt het plangebied met omgeving beschouwd als gemengd gebied. Daarom wordt niet gewerkt met richtafstanden, maar wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' gehanteerd. In het plan is voor de bedrijfsbestemming een algemene toelaatbaarheid opgenomen van categorie B1. Dit betreft relatief kleinschalige bedrijfsactiviteiten die op korte afstand van woningen kunnen worden toegestaan.

Aangezien de bedrijfsactiviteiten van hoveniersbedrijf Aardoom, die in de huidige situatie reeds mogelijk zijn, niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid (categorie B1) is voor dit bedrijf een specifieke aanduiding opgenomen. Het betreft immers een bestaande situatie die met het voorliggende plan wordt gecontinueerd.

Als gevolg van het plan treedt een verbetering op van de milieusituatie in de omgeving. Het plan maakt namelijk de verplaatsing van bedrijfsbebouwing mogelijk naar de westzijde van het perceel. Hierdoor zal er voor de aangrenzende woningen aan de Doctor Kuyperstraat afscherming plaatsvinden van de laad- en losplekken. Dit leidt tot een verbetering van de milieusituatie, met name voor geluid. Ter plaatse van de woningen zal daarom geen sprake zijn van onaanvaardbare milieuhinder.

Afstemming met de omgeving vindt verder plaats in het kader van het milieuspoor, in dit geval doordat het bedrijf valt onder de werking van het Activiteitenbesluit.

Conclusie

Als gevolg van het plan zal de milieusituatie in de omgeving, met name wat betreft geluidsoverlast, verbeteren. Ter plaatse van de woningen in de omgeving van het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.

Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar1. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze Circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de Circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

In 2010 zal het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet worden veiligheidszones ten opzichte van de weg opgenomen waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand. De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen.

Onderzoek

Inrichtingen

Ongeveer 300 m ten oosten van het plangebied bevindt zich een Esso-tankstation. Dit bedrijf valt onder het Bevi vanwege de aanwezigheid van een lpg-installatie. De doorzet van lpg bedraagt minder dan 1.000 m3/jaar. Voor deze inrichting geldt een invloedsgebied voor het GR van 150 m. Daarnaast geldt voor deze inrichting een aantal risicoafstanden voor het PR. De grootste van deze afstanden is de risicocontour (PR 10-6) rondom het vulpunt. Deze afstand bedraagt 45 m. Aangezien de afstand tot het plangebied circa 300 m bedraagt, is er geen sprake van invloed van externe veiligheidsrisico's ter hoogte van het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Er vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de nabijgelegen Rotterdamseweg. Uit een recent advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond volgt dat voor de Rotterdamseweg rekening moet worden gehouden met een PR 10-6-contour die net buiten de weg is gelegen.

Aangenomen wordt dat de inrichting en de bedrijfswoning buiten de PR 10-6-contour zijn gelegen aangezien de afstand tot de rand van de weg circa 30 m bedraagt. Gezien het feit dat het plan geen uitbreiding of aanpassing van de activiteiten mogelijk maakt ten opzichte van de bestaande situatie, is er geen sprake van een verandering van het groepsrisico. Een beschouwing van het groepsrisico is derhalve achterwege gelaten.

Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Gezien het bovenstaande staat de aanwezigheid van het tankstation de uitvoering van het plan niet in de weg.

  1. 1. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in het algemeen woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object). Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.

4.6 Bodem

Normstelling en beleid

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Omdat er geen sprake is van functiewijziging is voor de vaststelling van dit plan geen bodemonderzoek nodig. In het kader van een bouwvergunning zal naar verwachting in een later stadium wel bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.7 Kabels En Leidingen

In de omgeving van het plangebied of in het plangebied zelf bevinden zich geen planologisch relevante kabels of leidingen. Daarom levert dit aspect geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.

4.8 Flora En Fauna

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in bijlage 1.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bebouwing en verharding. Langs de noordoostzijde, net buiten het plangebied, ligt een groenstrook.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in sloop en nieuwbouw van de bedrijfsgebouwen en herindeling van het onbebouwde terrein.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet zal de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in verplaatsing van de bestaande bedrijfsgebouwen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. Vogels zijn zwaar beschermd. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

Met inachtneming van de genoemde voorwaarden zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

4.9 Archeologie

Regelgeving en beleid

Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.

Onderzoek

De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland (figuur 4.1) laat zien dat er voor het plangebied (rood omcirkeld) een redelijke tot grote kans op het aantreffen van archeologische sporen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPCENT2010Hovystr1-OH01_0003.jpg"

Figuur 4.1 Indicatieve archeologische waarden (bron: provincie Zuid-Holland)

Vanwege de redelijke tot grote kans op het aantreffen van archeologische sporen in het plangebied, is door SOB Research een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek2 door middel van grondboringen uitgevoerd.
Op basis van de gegevens van het booronderzoek kan worden gesteld dat ter plaatse van het onderzoeksgebied (kom)Afzettingen van Tiel, op Hollandveen, op (kom)Afzettingen van Gorkum zijn aangetroffen. De top van het intacte Hollandveen werd aangetroffen op een diepte tussen 2,7 en 2,3 m beneden het maaiveld (tussen 3,62 m -NAP en 3,06 m -NAP). Het aangetroffen Hollandveen was 0,15 m en 0,7 m dik. In alle boringen werd een grotendeels intact profiel aangetroffen.
Het aangetroffen profiel was op hoofdlijnen overeenkomstig hetgeen dat op basis van het opgestelde Archeologische Verwachtingsmodel werd verwacht. Wel werd geconstateerd dat de top van het Hollandveen dieper lag.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden aangenomen dat de verstoringen door graafwerkzaamheden niet dieper zullen reiken dan tot in de deels verstoorde Afzettingen van Tiel. Er werden tijdens het uitgevoerde onderzoek geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten in dit niveau gevonden.
De verstoring door heipalen zijn, ten opzichte van de aangetroffen geologische opbouw en de kans op archeologische vindplaatsen, 'acceptabel'.

Conclusie

Op basis van dit uitgevoerde onderzoek wordt nader archeologisch onderzoek ter plaatse van het onderzoeksgebied niet noodzakelijk geacht.
In opdracht van de gemeente Ridderkerk is bovengenoemd onderzoek beoordeeld door Archeologisch adviesbureau RAAP3. Op basis van deze beoordeling kan worden gesteld dat de bovengenoemde conclusies kunnen worden overgenomen.

  1. 2. SOB Research, Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen Plangebied Hovystraat 1 te Ridderkerk, d.d. februari 2010, projectnr: 1691-0912.
  2. 3. RAAP Archeologisch adviesbureau, Beoordeling archeologisch onderzoeksrapport Hovystraat 1 te Ridderkerk, d.d. 10 maart 2010, projectcode: 14686RIHV.

4.10 Eindconclusie

Op basis van de hiervoor beschreven onderzoeken worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid

Aangezien het bestemmingsplan zich beperkt tot de locatie Hovystraat 1 en specifiek dient om medewerking te kunnen verlenen aan het door de initiatiefnemer ontwikkelde plan, zullen de kosten die met deze herziening zijn gemoeid, worden vergoed door de initiatiefnemer.
De gemeente heeft daartoe met de initiatiefnemer een overeenkomst ex artikel 6.24 lid 1 Wro gesloten waarmee voldoende waarborg is getroffen voor de financiële consequenties voor de gemeente. Met de overeenkomst is tevens verzekerd dat eventuele planschadekosten voor rekening zijn van de initiatiefnemer. De gemeente heeft overeenkomstig artikel 6.24 lid 3 Wro kennisgegeven van de overeenkomst; een zakelijke beschrijving van de overeenkomst ex artikel 6.1.12 Bro heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen.

Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.

6.1 Verantwoording Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied een herontwikkeling kan worden gerealiseerd. Het plan heeft de vorm van een gedetailleerd eindplan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde nieuwe ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch–juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Deze platvorm biedt flexibiliteit voor de beoogde ontwikkeling en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in de afspraken vastgelegde omvang van de bebouwing is vastgelegd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Wro

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

6.2 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De Bestemming

In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de inhoud van de bestemming. In de regels zal vervolgens een nadere uitwerking plaatsvinden van de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden.

Bedrijf

Het hoveniersbedrijf heeft de bestemming Bedrijf toebedeeld gekregen, waarbij een categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' is aangegeven. De toelaatbaarheid van de bedrijfsbestemming is bepaald, mede aan de hand van de ligging in de directe omgeving van gevoelige functies. Voor het hoveniersbedrijf is een passende regeling opgenomen door middel van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- hoveniersbedrijf'. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringaanduidingen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Bijlage 1 Bureauonderzoek Flora En Fauna

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bebouwing en verharding. Langs de noordoostzijde, net buiten het plangebied, ligt een groenstrook.

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied worden de bestaande bedrijfsgebouwen verplaatst. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002, en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Het terrein is vrijwel geheel verhard. Het voorkomen van zwaar beschermde soorten kan hierdoor worden uitgesloten. Mogelijk komen enkele algemene soorten, zoals de veldmuis en gewone pad voor. De te slopen bebouwing is ongeschikt voor vaste nesten of verblijfplaatsen van vogels en vleermuizen. In de groenstrook net buiten het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw en ekster hun leefgebied hebben.

In tabel B.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPCENT2010Hovystr1-OH01_0004.jpg"

Toetsing en conclusie

Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in verplaatsing van de bestaande bedrijfsgebouwen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. Vogels zijn zwaar beschermd. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten, of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

Met inachtneming van de genoemde voorwaarden zal de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'