KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Gemengd
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Horeca
Artikel 8 Maatschappelijk
Artikel 9 Recreatie
Artikel 10 Tuin
Artikel 11 Verkeer
Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 13 Water
Artikel 14 Wonen
Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 16 Waarde - Archeologie
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Antidubbeltelregel
Artikel 19 Algemene Bouwregels
Artikel 20 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 23 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Artikel 26 Gerechtelijke Uitspraak
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Opzet En Doel Bestemmingsplan
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse
3.1 Inleiding
3.2 Kern Oostendam
3.3 Agrarisch Gebied
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Watertoets
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Wegverkeerslawaai
4.5 Bodem
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Flora En Fauna
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Eindconclusie
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Verantwoording Planvorm
6.2 Opbouw Regels
6.3 De Bestemmingen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 1 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Bedrijfsinventarisatie Met Toepassing Van De Staat Van Functiemenging
Bijlage 4 Advies Dcmr
Bijlage 5 Advies Vrr
Bijlage 6 Ecologisch Bureauonderzoek
Bijlage 7 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 8 Nota Zienswijzen En Staat Van Wijzigingen

Oostendam

Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk

Onherroepelijk op 05-11-2014 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Oostendam van de gemeente Ridderkerk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.BPODAM2010KERN-OH01 met de bijbehorende regels.


Dit bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Oostendam' als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.BPODAM2010KERN-VG01, inclusief de gevolgen van de uitspraak van de RvS d.d. 5 november 2014 nr: 201400801/1/R4.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden bedrijf

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.7 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.

1.9 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

1.10 agrarisch bedrijf

een aan het buitengebied gebonden bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.

1.11 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.12 archeologische deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.13 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bijgebouw

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 dienstverlening

het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes.

1.28 erker

een uitbouw aan de voorzijde van de woning, met een maximale breedte van 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximale diepte van 2 m en een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van de begane grondlaag van de desbetreffende woning vermeerderd met 0,35 m.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 horecabedrijf

een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  1. a. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
  2. b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  3. c. het verstrekken van nachtverblijf.

1.32 kantoor

een gebouw of gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.33 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.34 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.35 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.37 peil

  1. a. voor gebouwen gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
  2. b. voor gebouwen gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.

1.38 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch. paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.39 seksinrichting

het bedrijfsmatig -of in omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.40 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.41 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.42 verkoopvloeroppervlakte (vvo)

de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.

1.43 volkstuinen

gronden waarop voor particulier gebruik, op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.

1.44 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.45 voorgevel(rooi)lijn

de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de naar de openbare weg gerichte gevel.

1.46 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.47 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.48 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte van dakkapellen

de maximaal toegestane breedte van dakkappellen ten opzichte van de breedte van daken wordt gemeten langs een horizontale lijn die de betreffende dakkapellen in het verticale midden doorsnijdt.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 diepte en breedte van een hoofdgebouw

De diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische bedrijven met bijbehorende bedrijfspercelen, zoals genoemd in lid 1.10;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens één bedrijfswoning;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': uitsluitend glastuinbouw;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is - met inachtneming van de maxima en minima, zoals hiervoor aangegeven - bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmetingen van bouwwerken, teneinde de stedenbouwkundige samenhang, in het bijzonder bepaald door de continuïteit van de voorgevellijn, te waarborgen;
  2. b. de situering van de ontsluiting vanaf de weg en van parkeervoorzieningen;
  3. c. de situering en inrichting van overige verkeersvoorzieningen.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 om niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing toe te staan voor zover:

  1. a. deze passen bij het agrarisch landschappelijke karakter van het gebied;
  2. b. de nieuwe functie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich meebrengt voor omliggende agrarische bedrijven;
  3. c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van verkeer;
  4. d. de nieuwe functie gebruik maakt van de bestaande agrarische bebouwing (uitgezonderd kassen).

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie B1': bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens een bedrijf met SBI-code 45.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2': tevens een bedrijf met SBI-code 5153.1 en 316 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3': tevens een bedrijf met SBI-code 517 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 4': tevens een bedrijf met SBI-code 712 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 5': tevens een bedrijf met SBI-code 45.0 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 6': tevens een bedrijf met SBI-code 284 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend een nutsvoorziening;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens één bedrijfswoning;
  10. j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, ontsluitingswegen, groen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is - met inachtneming van de maxima en minima, zoals hiervoor aangegeven - bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmetingen van bouwwerken, teneinde de stedenbouwkundige samenhang, in het bijzonder bepaald door de continuïteit van de voorgevellijn, te waarborgen;
  2. b. de situering van de ontsluiting vanaf de weg en van parkeervoorzieningen;
  3. c. de situering en inrichting van overige verkeersvoorzieningen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. b. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  3. c. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. d. het kantooroppervlak mag per bedrijf ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedragen met een maximum van 2.000 m²;
  5. e. benzineservicestations, detailhandel, en zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  6. f. de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen is niet toegestaan.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:

  1. a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 4.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd;
  2. b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied' wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' eventueel in combinatie met de bestemming 'Tuin' mits:

  1. a. ten hoogste één woning wordt gebouwd;
  2. b. aangetoond wordt dat sprake is van een verantwoorde ruimtelijke inpassing;
  3. c. de woonfunctie geen onevenredige afbreuk doet aan de ontwikkelingsmogelijkheden van functies in de omgeving;
  4. d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de verkeersveiligheid;
  5. e. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  6. f. aangetoond wordt dat het plan financieel uitvoerbaar is;
  7. g. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van artikel 14 en/of artikel 10 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dienstverlening;
  2. b. maatschappelijke voorzieningen;
  3. c. één woning;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen niet is toegestaan.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. beplantingen, geluidswerende voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening': tevens speelvoorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, kunstuitingen, bermen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca ten hoogste categorie 2': horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens één bedrijfswoning;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat de handel in en opslag van softdrugs en hallucinogene middelen niet is toegestaan.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1:

  1. a. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 7.1, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 7.1 genoemd;
  2. b. om horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 7.1 genoemd.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 9 Recreatie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatieve voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': uitsluitend volkstuinen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening': tevens speelvoorzieningen;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals fiets- en wandelpaden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 10 Tuin

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen gelegen achter de voorgevel van bij de tuin behorende hoofdgebouwen maximaal 2 m mag bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. d. in afwijking van het gestelde onder a mogen binnen deze bestemming (delen van) erkers worden gebouwd voor zover deze behoren bij naastgelegen hoofdgebouwen.

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bermen, geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, afvalinzameling, kunstuitingen, groen en water.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 8 m.

Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bermen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, afvalinzameling, kunstuitingen, groen en water.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend (aan de bestemming ondergeschikte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 13 Water

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de wateraanvoer en -afvoer, alsmede voor de waterberging;
  2. b. oevers;
  3. c. verkeer te water.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. duikers, waterovergangen, keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd indien en voor zover deze noodzakelijk zijn voor oeververbindingen, de veiligheid van het verkeer te water of voor een doelmatig kwaliteit- en kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens kleinschalige detailhandel;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend garages en bergplaatsen ten behoeve van de woningen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': ter bescherming en behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, voorzieningen ten behoeve van parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

14.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  1. a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
  2. b. de goothoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
  3. c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 14.2.2 onder c en d ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

14.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

14.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen en/of bijgebouwen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:

  1. a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
  2. b. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
  3. c. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  4. d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. e. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
  6. f. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
  7. g. de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen is niet toegestaan.

14.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.1 voor het gebruik van een aan- of bijgebouw of een gedeelte van een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande, dat:

  1. a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  2. b. op het perceel een woning aanwezig dient te zijn;
  3. c. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  4. d. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
  5. e. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruikgemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
  6. f. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  7. g. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
  8. h. indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning burgemeester en wethouders daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt.

Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 50 kV.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 30 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Waarde - Archeologie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden in de vorm van dijken, kaden en dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 onder c., indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Het bevoegd gezag dient voorafgaande aan de vergunningverlening advies in te winnen bij het waterschap.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 18 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene Bouwregels

19.1 Overschrijding goothoogte

De goothoogte mag worden overschreden door:

  1. a. dakruimten, mits:
    1. 1. het gezamenlijk oppervlak van (nagenoeg) horizontale dakvlakken niet meer bedraagt dan 50% van het gezamenlijk grondoppervlak van de af te dekken gedeelten van het bouwwerk;
    2. 2. de hoogte van de overschrijding ten opzichte van de aanwezige goothoogte niet meer dan 4,5 m bedraagt;
    3. 3. de breedte van enig deel van een gevelvlak van deze dakruimte, geen dakkapel zijnde, niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de onderliggende gevel dan wel in opwaartse richting geleidelijk afneemt tot deze maat;
  2. b. dakkapellen op woningen, voor zover gelegen aan de voor- of zijgevel, waarvan de gezamenlijke breedte per dakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voor- of zijgevel en waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximumhoogte van 1,5 m;
  3. c. dakkapellen op woningen, voor zover niet gelegen aan de voor- of zijgevel van een pand, waarvan de afstand tot de zijgevel of de woningscheidende muur niet minder dan 0,5 m bedraagt met een maximumhoogte van 1,5 m;
  4. d. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
  5. e. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m2.

19.2 Overschrijding bouwhoogte

De bouwhoogte mag worden overschreden door antennes met ten hoogste 6 m.

19.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 20 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 23 Overige Regels

Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Oostendam'.

Artikel 26 Gerechtelijke Uitspraak

In de gerechtelijke uitspraak: Raad van State uitspraak 201400801/1/R4 van 5 november 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak het besluit van de gemeente Ridderkerk van 28 november 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Oostendam' vernietigd, voor zover het betreft:

  1. a. de zinsnede 'gebruiks- of' in artikel 1, lid 1.10, van de planregels;
  2. b. het plandeel met de bestemming 'Agrarisch', voor zover het betreft de gronden behorend tot het perceel [locatie 2] te Ridderkerk met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstalling';
  3. c. de zinsnede 'en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering' in artikel 15, lid 15.2, aanhef en onder b van de planregels.

De Raad van State draagt de gemeente Ridderkerk op om binnen 26 weken na verzendening van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen met betrekking tot het plandeel genoemd onder b.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan Oostendam is door de raad vastgesteld op 5 januari 1976, en is inmiddels verouderd. Dit is de reden dat het bestemmingsplan wordt herzien.

Deze herziening bevat ook een verouderd gedeelte van bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost. Het betreft het gebied tussen Oostendam en de Rijksweg A15 én een deel van de gronden ten westen van de huidige bestemmingsplangrens. Het plangebied sluit daardoor beter aan op de officiële wijkindeling van de gemeente. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Door het maken van één bestemmingsplan voor de kern Oostendam wordt het aantal bestemmingsplannen sterk verminderd. Tevens worden de regels actueel en voor de hele wijk gelijk gemaakt. Daarnaast moeten bestemmingsplannen tegenwoordig digitaal worden opgesteld en digitaal te bekijken zijn.

Het (voor)ontwerpbestemmingsplan Oostendam (d.d. 31-03-2011) maakte ook woningbouw mogelijk in het (glas)tuinbouwgebied gelegen tussen de Pruimendijk en de afgedamde Waal, de zogenoemde Waaloever. De locatie heeft nu grotendeels de bestemming 'Agrarische doeleinden'. Vanwege de gewijzigde marktomstandigheden blijkt de woningbouwontwikkeling voorlopig niet uitvoerbaar. Om toch te kunnen voldoen aan de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen (1 juli 2013) is besloten om de woningbouwontwikkeling uit het plan te halen. Eventuele woningbouwontwikkeling zal in de toekomst met een aparte planologische procedure mogelijk gemaakt moeten worden. De reacties op het ontwerpbestemmingsplan dat van 28 oktober 2011 tot en met 8 december 2011 ter visie heeft gelegen zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan. De inspraak- en vooroverlegreacties op het voorontwerpbestemmingsplan die geen betrekking hebben op de woningbouwlocatie zijn echter wel in het plan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPODAM2010KERN-OH01_0001.jpg"

1.2 Opzet En Doel Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Het bestaande legale gebruik is leidend bij het bepalen van de bestemming. Dit betekent dat het gebruik zoals dat ter plaatse legaal aanwezig is, leidend is geweest bij het bepalen van de bestemmingen in het bestemmingsplan. In dit kader heeft een verkenning plaatsgevonden van het feitelijk gebruik van de panden en gronden in het plangebied.

Het bestemmingsplan is afgestemd op de Nota van uitgangspunten Bestemmingsplan Oostendam die door de raad is vastgesteld (18 februari 2010). Deze nota bevat per deelgebied een aantal ruimtelijke en systematische uitgangspunten. De uitgangspunten met betrekking tot het woningbouwgebied zijn echter buiten beschouwing gelaten.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 behandelt de ruimtelijke analyse van het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De economische uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Ridderkerk relevante belangen zijn:

  • een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan.

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

Provinciale Structuurvisie (inclusief herzieningen 2012)

In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Daarnaast is er een doorkijk naar 2040. De nieuwe Structuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de nota Regels voor Ruimte.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Verordening Ruimte (inclusief herzieningen 2012)

In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor dit bestemmingsplan:

Artikel 2 Contouren

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen. Er is rekening gehouden met de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.

Artikel 3 Regels voor het gebied buiten de bebouwingscontouren

Bebouwing ten behoeve van stedelijke functies buiten bebouwingscontouren is niet toegestaan, uitzonderingen hierop zijn onder andere:

  • Ruimte voor Ruimte;
  • nieuwe landgoederen;
  • niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing;
  • functies en bebouwing passend bij stedelijk groen;
  • woningen in bebouwingslinten na sloop van bestaande bebouwing;
  • onder voorwaarden uitbreiden van bestaande niet-agrarische functies met 10% van de inhoudsmaat;
  • onder voorwaarden toestaan van bebouwing voor recreatieve functies tot 1.000 m2.

Artikel 4 Agrarische bedrijven

In de verordening zijn specifieke regels opgenomen waarmee in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden, namelijk:

  1. a. agrarische bebouwing (uitgezonderd kassen) wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel dat een maximale omvang heeft van 2 hectare;
  2. b. nieuwe bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;
  3. c. voor een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan, of het aantal dat al is vergund;
  4. d. nieuwe intensieve veehouderij wordt uitgesloten;
  5. e. bestaande volwaardige intensieve veehouderijbedrijven mogen in beperkte mate uitbreiden in overeenstemming met door de gemeente te bepalen regels;
  6. f. bestaande intensieve veehouderij als neventak bij agrarische bedrijven mag eenmalig met ten hoogste 10% van de inhoud worden uitgebreid, of meer indien dat nodig is om te kunnen voldoen aan wettelijke eisen;
  7. g. in bufferzones, zoals aangeduid op kaart 4 van de verordening, in afwijking van het bepaalde onder e en f de oprichting van nieuwe gebouwen voor intensieve veeteelt wordt uitgesloten.

Een bestemmingsplan kan een schuilgelegenheid voor vee buiten het bouwperceel toelaten of een stal voor het hobbymatig houden van vee toelaten, voor zover dat noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering of het welzijn van het vee.

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de concentratiegebieden voor glastuinbouw wijzen geen bestemmingen aan die nieuwvestiging van agrarische bedrijven met glastuinbouw mogelijk maken en bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven een oppervlakte van ten hoogste 2 hectare aan kassen per bedrijf mogelijk wordt gemaakt.

Een bestemmingsplan kan bepalingen bevatten die erin voorzien dat bij een bestaand volwaardig glastuinbouwbedrijf een oppervlakte van meer dan 2 hectare kassen per bedrijf wordt mogelijk gemaakt. Tegenover de uitbreiding van de bestaande oppervlakte van de kassen staat ofwel in gelijke mate de duurzame sanering van bestaande kassen elders buiten de aangeduide gebieden voor glastuinbouw ofwel een combinatie van duurzame sanering van bestaande kassen en een financiële bijdrage in een (inter)gemeentelijk kwaliteitsfonds.

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontour kunnen bestemmingen aanwijzen die het mogelijk maken om bij agrarische bedrijven nevenactiviteiten te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld zorg, minicampings en overige agro-gerelateerde voorzieningen.

Actualisering Provinciale structuurvisie en Verordening Ruimte (januari 2013)

De actualisatie van de Provinciale structuurvisie en Verordening Ruimte (tot en met januari 2013) bevat geen relevante passages en artikelen waarmee in dit bestemmingsplan specifiek rekening dient te worden gehouden.

Gebiedsvisie Deltapoort 2025 (februari 2012)

De samenwerkende partners in Deltapoort zijn eind 2010 gestart met het opstellen van een Gebiedsvisie voor Deltapoort (IJsselmonde-Oost). De ambitie van de stuurgroep is om de komende jaren te investeren in de ruimtelijke kwaliteit van Deltapoort om daarmee het economisch functioneren en de leefkwaliteit van het gebied te verbeteren.

Deze visie is geschreven met een tweeledige doelstelling namelijk het versterken van de economie in het gebied en het verbeteren van de leefbaarheid door het gebied recreatief aantrekkelijker, beter bereikbaar en toegankelijk te maken.

De polder in het noorden van het plangebied is aangewezen als themagebied 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPODAM2010KERN-OH01_0002.png"

Themagebied 1: De Open Landschapskamers (licht groen)

In deze zone staat het agrarisch grondgebruik voorop en recreatief (mede-)gebruik wordt voorgestaan. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit is dit een open te houden deelgebied. Grondgebonden landbouw, al dan niet in verbrede vorm, functioneert hier als hoeder van het open landschap. Uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid wordt niet toegestaan, de bedrijvigheid wordt gestimuleerd naar elders te verhuizen. Moderne, grootschalige kassen zijn hier uitdrukkelijk niet gewenst met het oog op de ruimtelijke beleving. Sanering van glas heeft hier hoge prioriteit.

Ontwikkelopgave glastuinbouw

De inzet van de Gebiedsvisie is het verwijderen (saneren) van het glas op die plaatsen waar het de landschappelijke kwaliteit in het bijzonder ten goede komt. De vraag vanuit de sector om tot sanering te komen is groot. De noodzaak voor herstructurering wordt in een recente inventarisatie aangetoond. Verplaatsing van kassen (Glas voor Glas) vindt plaats naar twee locaties, waar het verspreid glas wordt geclusterd/geconcentreerd. Binnen een cluster kan meer worden gewerkt aan een duurzamer bedrijfsvoering. Het wordt eenvoudiger om gezamenlijk te investeren in milieuwinst, waterberging en uitwisseling van energie.

Bij de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit richt de inspanning zich ook op goede inpassing van bestaande bedrijven. Deze inspanning maakt deel uit van een strategie waarbij vollegrondstuinbouw en kassenteelt (Barendrechtse teelt), biologische en verbrede landbouw samengaan. Hiervoor wordt het principe van ‘de Tuin’ geïntroduceerd.

De ambitie komt er kort gezegd op neer om in 10 jaar tijd een sanering van ca. 50 ha verspreid glas te bewerkstelligen. Tegelijkertijd wordt de mogelijkheid onderzocht van het ontwikkelen van een innovatief glascluster in aansluiting op de bedrijven van Nieuw Reijerwaard. Dit betekent ook dat zo’n 50 hectare behouden blijft in het gebied, zoveel mogelijk binnen de twee clusters. Buiten de clusters blijft het huidige restrictieve beleid van kracht. Een ambitie van 35 hectare in 4 jaar (2016) is fors maar gezien de situatie niet onrealistisch.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Ridderkerk 2020

Als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk wordt aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. Alle wijken in Ridderkerk (waar Oostendam er één van is) dienen levensloopbestendig en geschikt te zijn voor alle leeftijden. In de structuurvisie wordt Oostendam aangewezen als aantrekkelijk (woon)dorp in het landschap. De Waal en het omliggende landschap is het visitekaartje van het dorp. Om de rust en het karakter te behouden is goed beheer noodzakelijk.

Woningbouwstrategie

Als uitwerking van de structuurvisie is een woningbouwstrategie opgesteld welke op 27 januari 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Ridderkerk en Woonvisie hebben hierin gezamenlijk een leidraad voor de wijkontwikkeling en het hierbij behorende woningbouwprogramma, voor de komende tien jaar, onderzocht. Deze strategie komt voort uit een woonwensenonderzoek waarin de woningbouwopgave wordt benaderd vanuit de vraag van de Ridderkerker. De onderzoeksresultaten zijn geïntegreerd in wijkvisies. De wijkvisies geven inzicht in de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingen en opgaven. Daarnaast laten ze zien hoe de ontwikkelopgaven bijdragen aan de versterking van de sociaal-ruimtelijke opbouw van de wijken.

Ridderkerk heeft een lokale en regionale woningbouwopgave. Deze opgave dient plaats te vinden in de beperkt beschikbare ruimte. Om bestaande groene ruimtes en bufferzones te behouden wordt daarom ingezet op herstructurering van het bestaand bebouwd gebied. Het gaat daarbij niet uitsluitend om herstructurering van het bestaande woongebied, maar ook om transformatie van verouderde en in onbruik geraakte bedrijfscomplexen of agrarisch bebouwde percelen. De noodzakelijke groei stelt daarnaast hoge eisen aan het landschap en het milieu. Gecombineerde ontwikkelingen die rode en groene doelstellingen samenbinden zijn daarom extra aantrekkelijk.

Wijkontwikkelingsprogramma

Uit het wijkontwikkelingsprogramma Rijsoord en Oostendam valt op te maken dat bewoners gemiddeld lang in Oostendam wonen. In geval van verhuizing willen veel bewoners in of nabij het dorp blijven wonen. Voor Oostendam brengt dit met zich mee dat relatief veel mensen naar Hendrik-Ido-Ambacht verhuizen. Dit komt mede door de beperkte woningbouwmogelijkheden voor met name senioren- en starterwoningen.

2.5 Conclusie

Het rijks- en provinciaal beleid geven geen aanleiding voor specifieke keuzes of ontwikkelingen in het plangebied. Op gemeentelijk niveau wordt door middel van de structuurvisie richting gegeven aan de uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse

3.1 Inleiding

Het oorspronkelijke Oostendam bestaat uit twee delen. De gemeentegrens tussen Ridderkerk en Hendrik-Ido-Ambacht snijdt de oude kern ter hoogte van de Waal in tweeën. Het zuidelijk deel vormt een woonwijk van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. De dorpskern en het dijklint ten noorden van de Waal vormen gezamenlijk een afzonderlijke wijk binnen de gemeente Ridderkerk.

3.2 Kern Oostendam

Ontstaansgeschiedenis

Oostendam is ontstaan toen bij de definitieve bedijking van de Zwijndrechtse Waard in 1331 de Waal werd afgedamd. Het dorp ontwikkelde zich rond de dam op korte afstand van de oorspronkelijke aansluiting op de Noord. Het deel van de Waal tussen de dam en de Noord werd ingericht als haven. Na de eerste bebouwing rond de dam en de haven breidde het dorp zich uit aan de zuidzijde van de Pruimendijk. De noordzijde van de Pruimendijk bleef tot ruim in de 19e eeuw slechts spaarzaam bebouwd. Naast akkerbouw en veeteelt vormde ook de visserij en vervolgens de vlasteelt een belangrijke bestaansbron. Later deed ook tuinbouw onder glas haar intrede onder meer op de buitendijkse gronden tussen de Pruimendijk en de Waal.

In het verleden maakte de Damstraat deel uit van de belangrijkste waterkering van de Noord. Ook vormde de straat een belangrijke verbinding tussen Hendrik-Ido-Ambacht, Oostendam en het centrum van Ridderkerk. Na de aanleg van de A15 met de brug over de Noord kwam Oostendam meer geïsoleerd te liggen ten opzichte van het centrum van Ridderkerk. De Damstraat bleef echter van groot belang voor de verkeersontsluiting waarbij de Damstraat en omgeving regelmatig moesten worden aangepast vanwege de toenemende verkeersdruk. Deze aanpassingen gingen ten koste van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en leidden tot weinig aantrekkelijke straatruimten en zelfs tot verwaarlozing van de woningen.

Daarnaast heeft de aanleg van een nieuwe dijk op deltahoogte langs de Noord gezorgd voor het loskoppelen van Oostendam en de Waal ten opzichte van de Noord. Zowel de verbinding van de haven met de Noord als de waterkerende functie van de Damstraat zijn daardoor verloren gegaan.

Na de aanleg van de Noordtunnel is het oude tracé van de A15 benut om Hendrik-Ido-Ambacht buiten Oostendam om, te ontsluiten. Tegelijkertijd kon ook het verkeer tussen het centrum van Ridderkerk en Hendrik-Ido-Ambacht om Oostendam heen worden geleid. Hierdoor werden goede voorwaarden gecreëerd voor de verbetering van de ruimtelijke uitstraling van de Damstraat en omgeving. Door sloop van een deel van de oude bebouwing aan de Damstraat is ruimte ontstaan om het doorgaande verkeer over de Damweg (benedendijks) te leiden. Voortuinen zijn vergroot en trottoirs en parkeervakken zijn aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPODAM2010KERN-OH01_0003.png"

Damweg / Damstraat Ambachtsepad

Ontsluiting

De Damweg en de Pruimendijk vormen de belangrijkste routes door Oostendam en zorgen voor de verbindingen met de omliggende dorpen. Ter plaatse van de woonbuurt in de binnenbocht van de Waal is de hoofdroute over de Pruimendijk verlegd via de Tarwestraat. Over de Oostmolendijk loopt een korte, maar niet voor doorgaand verkeer bestemde route richting het centrum van Ridderkerk. Het Ambachtsepad vormt een directe verbinding voor voetgangers tussen de woonbuurt in de binnenbocht van de Waal en Hendrik-Ido-Ambacht.

De Waal

Vanaf de Pruimendijk is op een aantal plekken zicht op de Waal en de 'uiterwaarden' van de Waal. Vanaf de woonbuurt in de binnenbocht van de Waal is de nabijheid van het water minder goed te ervaren. Hoewel de buurt is gerealiseerd op een oorspronkelijke binnenoever van de Waal wordt de relatie met de Waal beperkt door de bebouwde Pruimendijk. Vanaf de Pruimendijk wordt het zicht op de Waal ontnomen door de aanwezige tuinbouwkassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPODAM2010KERN-OH01_0004.png"

Zicht op tuinbouwkassen vanaf Pruimendijk

Structuur

De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de (deels tweezijdige) lintbebouwing aan de Pruimendijk, de oorspronkelijke verdichte kern rond de dam en de haven, en de in de periode 1960-1970 gerealiseerde woonbuurt (omgeving Tarwestraat). Door de ligging van de Pruimendijk tussen de verdichte kern en de planmatig opgezette woonbuurt is er sprake van een voor Oostendam karakteristieke tweedeling in de ruimtelijke structuur.

Bebouwingstypen

De woonbebouwing bestaat momenteel uit een menging van vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, rijenwoningen en woonboerderijen. De perceelsgrootte en breedte is vooral rond het Havenhoofd beperkt waardoor hier een relatief dicht bebouwingsbeeld is ontstaan. Nabij het Havenhoofd en de Damweg/Damstraat komt ook relatief veel bedrijfsbebouwing voor.

Aan de noordzijde van de Pruimendijk is sprake van een relatief open bebouwingslint. Aan de zuidzijde is het lint meer gesloten. Op een aantal plekken in het lint bevinden zich oude bedrijfsgebouwen tussen de woonbebouwing.

De woonbuurt heeft een planmatige en heldere structuur met strakke rooilijnen en een herhaling van woningtypen. Mede door het consequente materiaal- en kleurgebruik en de aanleg van voortuintjes is er sprake van een rustig en samenhangend bebouwingsbeeld. Daarnaast heeft de buurt relatief veel (groene) speelveldjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPODAM2010KERN-OH01_0005.png"

Lintbebouwing aan de Pruimendijk Planmatig opgezette woonbuurt

3.3 Agrarisch Gebied

Het agrarisch gebied ten noorden van de kern Oostendam is grotendeels in gebruik voor opengrondse tuinbouw (deels met kassen) en weilanden. Deze weilanden zijn grotendeels in gebruik voor het hobbymatig houden van paarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPODAM2010KERN-OH01_0006.png"

Opengrondse tuinbouw en kassen Paardenstalling

De gecombineerde tuinbouw is karakteristiek voor het gebied en vormt een belangrijke economische drager van het landschap.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de, voor dit bestemmingsplan relevante, milieuaspecten beschreven. Het bevat de uitkomsten van de diverse onderzoeken met conclusies.

4.2 Watertoets

Waterbeheer en watertoets

In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationale Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Bestemmingsplannen blauw gekleurd
  • Nota Regels voor Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Regionaal:

  • Deelstroomgebiedsvisie Zuid-Holland Zuid

Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2008) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid én om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit verminderd de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Ridderkerk 2008-2012 is een product van de gemeente Ridderkerk en het waterschap Hollandse Delta. Hierin is onder andere de waterhuishoudkundige visies en ambities op lange termijn en de daarbij horende doelstellingen op kort termijn beschreven. Hieruit zijn maatregelen geformuleerd om de waterkwaliteit van het open water te verbeteren en de wateroverlast te beperken.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2008-2011 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Binnen dit plan is er sprake van drie verschillende zorgplichten: stedelijk afvalwater, afstromend hemelwater en afvloeiend grondwater. De doelstellingen van de zorgplichten sluiten aan bij de uitgangspunten van de KRW. De hierin beschreven ontwikkelingen en het meerjaren onderhoudsprogramma is de basis voor de vastgestelde gemeentelijke rioolheffing over deze periode.

Huidige situatie

Het plangebied beslaat de kern van Oostendam en het agrarisch gebied tussen het noorden van de kern tot aan de rijksweg A15;

Bodem en grondwater

De bodem bestaat voornamelijk uit lichte klei. Direct ten noorden van de kern Oostendam bevindt zich een bodemgebied met zware klei. Tegen de rijksweg A15 aan ligt een bodemgebied bestaande uit zavel.

De maaiveldhoogte varieert ter plaatse. In de kern van Oostendam varieert deze van circa NAP +1,00 m en circa NAP +2,50 m. In het agrarisch gebied varieert de maaiveldhoogte van circa NAP -0,50 m tegen de kern aan tot circa NAP -1,20 m.

In het plangebied is sprake van grondwatertrap VI. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert van 0,40 m tot 0,80 m onder het maaiveld, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,20 m beneden het maaiveld ligt. Deze grondwaterstanden liggen lager dan het streefpeil van de Waal.

Waterkwantiteit

Het plangebied ligt in bemalinggebied Oud- en Nieuw Reijerwaard. Het peil van deze polder heeft een winterpeil van NAP -2,40 m en een zomerpeil van NAP -2,20 m.

Binnen het plangebied zijn verschillende soorten sloten en inhammen aanwezig die in directe verbinding staan met de Waal.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied bevinden zich geen primaire waterkeringen. De Pruimendijk is aangemerkt als regionale kering.

Afvalwater en riolering

Het bebouwd gebied van Oostendam is aangesloten op een gemeentelijk gemengd rioolstelsel. Het vuilwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit wil zeggen dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Binnen de bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Wel biedt het bestemmingsplan de flexibiliteit om binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Water' oevers aan te passen en zo de mogelijkheden tot waterberging te verruimen. De realisering van nieuw water is ook binnen diverse andere bestemmingen juridisch mogelijk.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkelingen diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan worden in ieder geval de hoofdwatergangen in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Beleid en normstelling

Ten aanzien van de ontwikkelingen in het plan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies reeds naast elkaar voorkomen of gewenst zijn, wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) 'functiemenging'. Milieuzonering met behulp van de SvB 'functiemenging' is niet gebaseerd op richtafstanden ten opzichte van milieugevoelige functies. In de SvB 'functiemenging' wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. In de bijlage van dit bestemmingsplan is een toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de SvB 'functiemenging' opgenomen.

Naast milieuzonering in het bestemmingsplan vindt afstemming van bedrijven met de omgeving ook plaats via het milieuspoor. Bedrijven moeten een melding doen in het kader van het Activiteitenbesluit of hebben een omgevingsvergunning nodig.

Onderzoek

In de kern van oostendam komt verspreid liggend bedrijvigheid voor, voornamelijk aan de Pruimendijk en de Damweg. Het gaat om historisch gegroeide situaties. Bedrijfsactiviteiten uit categorie A en B1 uit de SvB 'functiemenging' zijn hier algemeen toelaatbaar. Bedrijfsactiviteiten uit deze categorie kunnen direct naast woningen worden uitgeoefend. Bedrijven die passen binnen deze algemene toelaatbare categorieën A en B1 hebben in het bestemmingsplan een bedrijfsbestemming gekregen met de aanduiding dat ten hoogste bedrijven uit categorie B1 zijn toegestaan. Bestaande bedrijven die niet passen in categorie A of B1 en bedrijven die niet zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging' hebben een bedrijfsbestemming met een specifieke aanduiding. Daarmee zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan die vallen in categorie A of B1 of die overeenkomen met de specifieke omschrijving van bedrijfsactiviteiten. In Bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de aanwezige bedrijven voor zover deze niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid, inclusief de bijbehorende bestemmingsregeling.

Conclusie

De aanwezige bedrijven en bedrijfslocaties zijn gezoneerd met behulp van de SvB 'functiemenging'. Daarmee wordt in het ruimtelijke spoor voorkomen dat in de toekomst onaanvaardbare milieuhinder ontstaat in de omgeving van bedrijven. Tevens kunnen de huidige bedrijfsactiviteiten blijvend worden uitgeoefend. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

4.4 Wegverkeerslawaai

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld (bedrijfs)woningen) mogelijk. Er worden ook geen nieuwe wegen voorzien. Daarom is geen onderzoek naar de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai noodzakelijk.

4.5 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Uit informatie van het Bodemloket blijkt dat op meerdere locaties in het plangebied historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling (www.bodemloket.nl). De bodemkwaliteit in het plangebied is vergelijkbaar met de bodemkwaliteit in andere kernen in de gemeente Ridderkerk. Aangezien geen sprake is van functiewijziging is verkennend bodemonderzoek voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties een grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en een streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS gewijzigd. Met deze wijzigingen zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg, het Basisnet Water en het Basisnet Spoor opgenomen in de circulaire.

Leidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is aangesloten bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): een normering voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord (in bestaande en nieuwe situaties). In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:

  1. 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
  2. 2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
  3. 3. het GR neemt met minder dan 10% toe en de oriënterende waarde wordt niet overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in geval van concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied;
  • het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van alle risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenario-analyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worstcase-ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.

Onderzoek

Inrichtingen

In de directe omgeving van het plangebied is één risicovolle inrichting gelegen (bron: www.risicokaart.nl). Het betreft het LPG tankstation Shell A15 Ridderkerk dat is gelegen aan de zuidzijde van de A15. Het tankstation is een Bevi-inrichting met een vergunde LPG doorzet van 1.000 m3 per jaar. Voor deze inrichting geldt in nieuwe situaties een maatgevende PR 10-6-contour van 45 m rond het vulpunt. Verder geldt een PR 10-6-contour van 25 m vanaf het ondergrondse reservoir en 15 m vanaf de afleverzuil. Onder nieuwe situaties wordt tevens het vaststellen van een bestemmingsplan verstaan. Het invloedsgebied voor het GR bedraagt 150 m vanaf het vulpunt.

Omdat binnen de PR 10-6 contouren en het invloedsgebied geen objecten aanwezig zijn is er geen sprake van strijdigheid met de normstelling voor het PR en is er tevens geen sprake van een groepsrisico.

Op grotere afstand van het plangebied, in de gemeente Zwijndrecht, is het rangeerterrein Kijfhoek gelegen. Dit rangeerterrein, waar wagons met gevaarlijke stoffen worden gerangeerd, valt sinds 1 juli 2007 onder het Bevi. De PR 10-6 contour ligt op korte afstand van het spoor. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is omvangrijk en beslaat een zone van 2.500 m vanaf het rangeerterrein. Aangezien de afstand tot het plangebied circa 2.900 m bedraagt is er geen sprake van invloed van externe veiligheidsrisico's van Kijfhoek op het plangebied.

Verkeerswegen A15 en N915 Rotterdamseweg

De A15 vormt een internationale verbinding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ter hoogte van het plangebied is in de A15 de Noordtunnel aanwezig. In verband met de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen door tunnels gelden op grond van de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), voor de Noordtunnel beperkingen ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De Noordtunnel is aangewezen als categorie I tunnel. Dat betekent dat er geen LPG tankwagens door de tunnel mogen rijden, deze worden geleid via de omleidingsroute over de N915 Rotterdamseweg.

Voor tunnels van categorie I gelden minder beperkingen dan voor tunnels van categorie II. Zo mogen door categorie I-tunnels geen LPG-tankwagens, maar wel benzinetankwagens worden vervoerd, terwijl door categorie II-tunnels geen LPG-tankwagens en ook geen benzinetankwagens mogen worden vervoerd, maar wel tankwagens met dieselolie. In het reglement betreffende het Vervoer over Land van Gevaarlijke stoffen (VLG) is per categorie een tabel opgenomen met een opsomming van de tunnels die onder de betreffende categorie vallen. Voor tunnels die niet onder categorie I of categorie II vallen - ook wel categorie 0-tunnels genoemd - gelden geen beperkingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het VLG zijn ook complete lijsten opgenomen van beperkingen per categorie.

Voor de A15 ter hoogte van het plangebied geldt als gevolg van de omleidingsroute geen veiligheidszone en geen plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit betekent dat er geen PR 10-6-contour buiten de weg ligt. In het Basisnet en de circulaire wordt het wegvak tevens niet als aandachtspunt voor het groepsrisico benoemd (het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde).

Op de Rotterdamseweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, onder andere omdat deze weg een omleidingsroute voor de Noordtunnel vormt. In het Basisnet weg en in de bijlage bij de Circulaire RVGS is bepaald dat voor de Rotterdamseweg ter hoogte van het plangebied een veiligheidszone van 93 m geldt. Binnen deze zone is de ontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten niet mogelijk. Overigens wordt in het basisnet aangegeven dat de veiligheidszone kleiner wordt nadat er maatregelen aan de weg zijn getroffen.

Voor het wegvak ter hoogte van het plangebied volgt uit het Basisnet tevens dat er, in de situatie met huidige bebouwing en toekomstige vervoersaantallen, geen aandachtspunt is voor het GR aangezien het GR kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

Door DCMR milieudienst Rijnmond is een risicoanalyse1 uitgevoerd (zie Bijlage 4). Uit de berekening blijkt dat afstand tot de PR10-6 contour 93 m bedraagt. Deze afstand komt overeen met de veiligheidsafstand uit het basisnet. Omdat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico kan een nadere beschouwing van het groepsrisico achterwege blijven.

Dit wordt bevestigd in het advies2 van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) dat is opgenomen in Bijlage 5.

Consoliderend bestemmingsplan

Hierbij dient te worden opgemerkt dat in de risicoanalyse van het DCMR en het advies van de VRR (zie bijlagen) nog uitgegaan wordt van de realisatie van woningbouw aan de Waal. Deze ontwikkeling wordt met het ontwerpbestemmingsplan Oostendam niet meer mogelijk gemaakt. Desondanks zijn deze adviezen nog wel bruikbaar voor dit (consoliderende) bestemmingsplan.

Voor de vaarwegen in de omgeving geldt dat de afstand tot het plangebied dermate groot is dat er geen sprake is van invloed van externe veiligheidsrisico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over water.

Buisleidingen

Ten noorden van de A15 is de hogedrukaardgasleiding W-530-01 gelegen met een diameter van 12” en een druk van 40 bar. Voor deze leiding wordt rekening gehouden met een invloedsgebied van 140 m. Binnen dit gebied worden met het voorliggende bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Uit de beleidsvisie externe veiligheid blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie 0,01 maal de oriënterende waarde bedraagt.

Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het plan niet in de weg staat.

  1. 1. DCMR Milieudienst Rijnmond, Oostendam bedrijveninventarisatie en GR-berekening omleidingsroute A15, 21089799, 7 september 2010.
  2. 2. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, vooroverleg bestemmingsplan Oostendam veiligheidsadvies: 3808/013, 10uit11667/SRC/JT/BB/DdG, 16 september 2010

4.7 Kabels En Leidingen

Beleid en normstelling

Het Ministerie van VROM heeft een advies3 gepubliceerd voor het omgaan met de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen in de omgeving van hoogspanningslijnen. VROM adviseert om terughoudend te zijn met de ontwikkeling van gevoelige functies binnen de in het advies aangegeven indicatieve zones rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen in verband met de mogelijke aanwezigheid van een elektromagnetisch veld. Gevoelige functies zijn in dit geval functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals woningen, scholen en kinderopvangvoorzieningen.

Onderzoek

In het plangebied is een hoogspanningsleiding gelegen. Het betreft de 50 KV hoogspanningsverbinding (strategische reserveleiding) Slikkerveer-Walburg die wordt beheerd door Stedin Netbeheer BV. Voor de hoogspanningsleiding in het plangebied geldt een zakelijk rechtstrook van 7,5 m vanaf het hart van de leiding, waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht. Voor deze leiding is in het plan tevens een bebouwingsvrije zone – voor woningbouw (hoofdverblijf/woonruimtes) – opgenomen van 40 m, gemeten vanuit het hart van de hoogspanningslijn. Binnen deze bebouwingsvrije zone van de hoogspanningsverbinding wordt geen nieuwe woningbouw mogelijk gemaakt. Deze zone van 40 m komt overeen met de indicatieve zone die wordt aangehouden voor 50 kV hoogspanningsverbindingen in verband met de mogelijke aanwezigheid van elektromagnetische straling. Buiten de indicatieve zone is er geen kans op de aanwezigheid van een elektromagnetisch veld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPODAM2010KERN-OH01_0007.png"

50 KV Hoogspanningsverbinding Slikkerveer-Walburg

Conclusie

In het plangebied en omgeving zijn verder geen planologisch relevante leidingen gelegen. Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

  1. 3. Ministerie van VROM, Verduidelijking van het advies met betrekking tot hoogspanningsleidingen, DGM\2008105664, 4 november 2008.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2)1) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) kunnen bestuursorganen bevoegdheden uitoefenen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit zoals de vaststelling van een bestemmingsplan. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wm.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk zodat er geen sprake is van een effect op de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet wel inzicht worden gegeven in de luchtkwaliteit. De concentraties van luchtverontreinigende stoffen die in het plangebied voorkomen worden bepaald door de achtergrondconcentratie en bijdrage van lokale en regionale bronnen. Vanwege de ligging van het plangebied nabij snelwegen, een belangrijke internationale vaarweg en het Haven- en bedrijventerrein van Rotterdam is er sprake van een verhoogde concentratie ten opzichte van minder verstedelijkte gebieden in Nederland. Met behulp van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan voor diverse prognosejaren inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2 en fijn stof langs relevante wegen. In dit geval is nagegaan wat de concentraties zijn in de directe omgeving van de A15 en de Rotterdamseweg aangezien dit de maatgevende wegen zijn voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.

Uit de saneringstool blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentratie NO2 direct ten zuiden van de Rotterdamseweg maximaal 35,4 µg/m³ bedraagt. Voor PM10 geldt dat de jaargemiddelde concentratie in 2011 maximaal 27,7 µg/m³ bedraagt. In deze concentratie is de bijdrage van de A15 en overige bronnen verwerkt.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in de directe omgeving van de Rotterdamseweg aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan. De Wlk staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.9 Flora En Fauna

Deze paragraaf is een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals dat is opgenomen in Bijlage 6.

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied vormt geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het beleid van de provincie en de Natuurbeschermingswet 1998 staan de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan maakt enkele (kleine) ontwikkelingen mogelijk, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. In het plangebied komen mogelijk de volgende beschermde soorten voor:

vrijstellingsregeling Ffw tabel 1 dotterbloem, gewone kaardenbol en zwanenbloem

bosmuis, bunzing, egel, konijn, mol, rosse woelmuis, veldmuis en woelrat

gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en middelste groene kikker
ontheffingsregeling Ffw tabel 2 kleine modderkruiper
tabel 3 bijlage 1 AMvB geen
bijlage IV HR alle vleermuizen
rugstreeppad
vogels cat. 1 t/m 4 gierzwaluw en huismus

Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen kunnen beschermde diersoorten worden geschaad. Er zal hierbij geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.

De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voorafgaand aan de werkzaamheden aan de watergang, een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. Dit geldt niet als gewerkt kan worden met een goedgekeurde gedragscode.

Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen, rugstreeppad (tabel 3, bijlage IV HR), danwel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

Conclusie

Gezien bovenstaande staat de Flora- en faunawet de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.

Onderzoek

De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland (figuur 4.2) laat zien dat er voor het plangebied een zeer grote kans op het aantreffen van archeologische sporen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPODAM2010KERN-OH01_0008.png"Figuur 4.2 Indicatieve archeologische waarden (bron: Provincie Zuid-Holland)

In de 11e eeuw ontstaat het eiland IJsselmonde, samengesteld uit het eiland van Rhoon, de Zwijndrechtse Waard en de Riederwaard, met daarin het plaatsje Riede (later Ridderkerk).

Ten zuiden van de Riederwaard ligt de Zwijndrechtse Waard, ervan gescheiden door de Waal. De Zwijndrechtse Waard overstroomt in 1322. In 1332 vindt de definitieve bedijking plaats, wordt de Waal aan twee kanten afgedamd en worden beide eilanden gekoppeld. De 200 m lange Oosterdam verbindt de Molendijk met de Veersedijk; de westelijke dam heet Heerjansdam. De dammen maken deel uit van de bedijking van de Zwijndrechtse Waard: de Pruimendijk is de noordelijke zeedijk van deze polder.

De Oosterdam wordt tegelijk met de definitieve bedijking van de Zwijdrechtse Waard in 1331 gebouwd. De eerste bebouwing staat bij de sluis, waar zich nabij de Veersedijk een haven ontwikkelt; van daaruit breidt zich bebouwing uit ter weerszijden van de dam en langs de Pruimendijk. Het woonbuurtje Tarwestraat wordt gebouwd in het begin van de jaren '60 van de 20e eeuw.

De Oosterdam is relatief hoog, en heeft een kenmerkend historisch profiel: aaneengesloten (maar wel individuele) dijkhuizen op de dijk aan de buitenzijde, en woningen in een iets lossere setting (soms met tuinen) onderaan de dijk aan de binnenzijde.

Het buurtje aan de Tarwestraat, uit de jaren '60, heeft een eenvoudige stedenbouwkundige opzet met een lang doorzicht door de Tarwestraat. Langs deze straat staan aan de noordzijde twee-onder-een-kapwoningen aan het landschap. Aan de zuidzijde staan rijwoningen. Centraal in het buurtje ligt de Roggestraat met een breed profiel met veel groen in het midden. Het groene beeld in de Tarwestraat wordt bepaald door groene voortuinen en hagen.

Conclusie

Voor de gronden die zijn aangemerkt als grote kans op het aantreffen van archeologische sporen in het plangebied (welke op de plankaart is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie') moet, voorafgaand aan bouwwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte groter dan 30 cm onder het huidige maaiveld, een verkennend archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. De archeologische waarden staan hiermee de vaststelling niet in de weg.

4.11 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan voorziet niet in werken of werkzaamheden uit te voeren door of in opdracht van het gemeentebestuur. Er is sprake van een consoliderend plan waarbinnen hooguit door particulier initiatief wijzigingen in de bebouwing kunnen ontstaan.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan Oostendam heeft vanaf 9 mei 2011 tot en met juni 2011 ter inzage gelegen. In dit voorontwerpbestemmingsplan was, naast het consoliderende gedeelte, de geplande woningbouwontwikkeling langs de Waal opgenomen. Iedereen mocht in die periode op het plan reageren. Het college heeft dit bekend gemaakt op 5 mei 2011 in de Combinatie van Ridderkerk, de Kombinatie van Hendrik-Ido-Ambacht en op internet. Hiernaast is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de wettelijke overlegpartners.

Op het voorontwerpbestemmingsplan zijn 18 inspraakreacties en 3 inhoudelijke overlegreacties ingediend. De inspraakreacties hebben met name betrekking op de geplande woningbouwontwikkeling langs de Waal. Deze ontwikkeling maakt nu geen deel meer uit van dit bestemmingsplan. Desondanks zijn alle inspraak en overlegreacties die geen betrekking hebben op de woningbouwlocatie voorzien van een passende beantwoording in de Nota inspraak en overleg welke is opgenomen in Bijlage 7. De opmerkingen die betrekking hadden op de woningbouwlocatie zijn gemarkeerd als vervallen.

Zienswijzen

De reacties op het ontwerpbestemmingsplan dat van 28 oktober 2011 tot en met 8 december 2011 ter visie heeft gelegen zijn niet opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan (versie OW02) zonder woningbouwlocatie. Belanghebbenden zijn hierover per brief geïnformeerd (briefnr: RU12/08754 d.d. 14 december 2012). Het ontwerpbestemmingsplan met de versiecode OW02 heeft van 12 april 2013 tot en met 23 mei 2013 opnieuw ter inzage gelegen. Er zijn 17 zienswijzen ingediend, waarvan één buiten de termijn (deze is wel beantwoord). De beantwoording van deze zienswijzen is opgenomen in Bijlage 8. Tevens is bij de beantwoording aangegeven op welke wijze de zienswijzen hebben geleid tot een bijstelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.

6.1 Verantwoording Planvorm

Zoals in de inleiding is gesteld, is het bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van aard, waarbij een redelijk globale wijze van bestemmen is toegepast. De in het plan opgenomen ontwikkelingen zijn daarbij - vergelijkbaar met reeds bestaande situaties - voorzien van een passende regeling.

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemming. In het bestemmingsplan is echter de nodige flexibiliteit ingebracht door middel van de opname van (algemene) afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze opzet biedt flexibiliteit voor perceelsgewijze ontwikkelingen die mogelijk zijn ingevolge de vigerende bestemmingsplannen en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingslegging. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Bepaalde onderdelen van de regels hebben een zekere ruimtelijke hardheid gekregen, zoals de situering van de toegelaten hoofdgebouwen binnen een aantal bestemmingen. Daarmee vindt een duidelijke afbakening plaats ten opzichte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen, waarvoor bijvoorbeeld in het geval van de bestemming 'Wonen' kwantitatieve normen zijn opgenomen met betrekking tot de oppervlakte.

6.2 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De Bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt in alfabetische volgorde kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen waarbij eerst alle enkelbestemmingen worden behandeld en vervolgens de dubbelbestemmingen conform de landelijke standaarden.

Agrarisch

Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied aanwezige agrarische gronden. Het betreft de gronden gelegen ten noordoosten van de kern Oostendam. Deze gronden zijn momenteel in gebruik voor (glas)tuinbouw en grasland. Bergruimten en schuren dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak. Ten behoeve van de glastuinbouw is de specifieke aanduiding 'glastuinbouw' opgenomen. Hierbij geldt dat enkel bebouwing in de vorm van kassen is toegestaan. De genoemde paardenstalling de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-paardenstalling' toegekend gekregen. Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn tevens bedrijfswoningen toegestaan ter plaatse van de specifieke aanduiding.

In de bestemming Agrarisch is in aansluiting op de provinciale Verordening Ruimte een vrijstellingsregeling voor ander gebruik opgenomen.

Bedrijf

De bedrijvigheid heeft de bestemming 'Bedrijf', waarbij een categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten “functiemenging” is aangegeven. De toelaatbaarheid van de bedrijven is bepaald, mede aan de hand van de ligging van de bedrijven in de directe omgeving van gevoelige functies. Voor de bedrijven is een passende regeling opgenomen, overeenkomstig het huidige gebruik. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringaanduidingen. Aan de situering en afmetingen van bebouwing, de situering ten opzichte van de weg en de ontsluiting en inrichting van verkeersvoorzieningen, kan door het college van burgemeester en wethouders nadere eisen worden gesteld. Om bepaalde activiteiten en bouwwerken uit te sluiten, te beperken of juist wel toe te staan zijn specifieke gebruiks- en afwijkingsregels opgenomen.

Ter plaatse van het perceel Pruimendijk 194 is een gebiedsaanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied' opgenomen. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestemming Bedrijf (inclusief de aanduiding 'bedrijfswoning') te wijzigen in Wonen, eventueel in combinatie met de bestemming Tuin, om ten hoogste 1 woning mogelijk te maken.

Groen

Kenmerkende groenstroken binnen het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn beplanting, geluidwerende voorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en (ondergrondse) voorzieningen voor afvalinzameling toegestaan.

Gemengd

Deze bestemming is toegekend aan het perceel Damstraat 33. Hier zijn conform het huidige gebruik maatschappelijke functies, dienstverlening en één woning toegelaten.

Horeca

Café/restaurant 'De Oude Haven' aan het Havenhoofd is voorzien van een horecabestemming. Ten behoeve van de bovengelegen bedrijfswoning is de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. In de regels is categorie 2 toegekend conform de geachte toelaatbaarheid uit de Staat van Horeca-activiteiten. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen.

Maatschappelijk

De 'Immanuel kapel' is voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen.

Recreatie

Dagrecreatieve voorzieningen als de speeltuin gelegen tussen de Tarwestraat en Pruimendijk, alsmede de volkstuinen gelegen achter Pruimendijk nummer 139 tot en met 159, zijn voorzien van de bestemming 'Recreatie'.

Tuin

Op de gronden waar erfbebouwing niet wenselijk is, om de openheid te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Dit betreffen hoofdzakelijk de aanwezige voor- en zijtuinen, maar ook voormalige agrarische gronden langs de Waal die als tuin in gebruik zijn. Erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Grenzend aan de voorgevels van aanliggende woningen zijn tevens (delen van) erkers binnen deze bestemming toegestaan.

Verkeer

Wegen met een stroomfunctie (over het algemeen 50 km/ uur wegen) inclusief bijbehorende voet- en fietspaden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'.

Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen met een verblijfsfunctie (over het algemeen 30 km/h-wegen) daarentegen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze laatste is gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen.

Water

De watergangen zijn binnen de bestemming 'Water' opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan van de bestemming, zoals kademuren en duikers zijn toegestaan.

Wonen

Zowel de lintbebouwing als de planmatig opgezette woonbebouwing is gevat in de bestemming 'Wonen'. De bijbehorende regels beogen een zekere flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden te bewerkstelligen. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen. De erfbebouwingsregeling moet worden gezien in samenhang met de bestemming 'Tuin'. Tevens zijn binnen deze bestemming aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven toegestaan. Dit mag ook in bijgebouwen. Om te zorgen dat de hoofdfunctie wonen gehandhaafd blijft zijn aan deze activiteiten specifieke gebruiksregels verbonden. Hierin worden met name eisen gesteld aan de kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is voorzien van een specifieke aanduiding, welke voorziet in de bescherming en het behoud van deze panden.

Leiding – Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)

In het plangebied komt een 50 KV hoogspanningsleiding voor. Deze planologisch relevante leiding is op de verbeelding weergegeven. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen die het samenvallende gebruik van de gronden en bouwwerken regelt. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen plaats dient te vinden.

Waterstaat – Waterkering (dubbelbestemming)

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de belangen van de waterkering. Deze functie is vooropgesteld ten opzichte van de op deze gronden samenvallende functies.

Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. Belangrijk hierbij is dat uitgegaan wordt van het huidige maaiveld dus voor eventueel noodzakelijke ophoging.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Bijlage 1 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Bijlage 1 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Bedrijfsinventarisatie Met Toepassing Van De Staat Van Functiemenging

Bijlage 3 Bedrijfsinventarisatie met toepassing van de Staat van Functiemenging

Bijlage 4 Advies Dcmr

Bijlage 4 Advies DCMR

Bijlage 5 Advies Vrr

Bijlage 5 Advies VRR

Bijlage 6 Ecologisch Bureauonderzoek

Bestaande situatie

Het plangebied betreft het gebied tussen Oostendam en de Rijksweg A15. Het plangebied bestaat uit verschillende gebieden met de volgende biotopen:

  • De bestaande kern (gebouwen, wegen, watergangen, struiken en bomen) van Oostendam;
  • Het agrarisch gebied (akkerland, grasland, bomen, struiken en watergangen);

Beoogde ontwikkelingen

In de bestaande kern Oostendam en het agrarisch gebied ten noorden daarvan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat hier geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichting zijn gepland.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:

1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).

2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).

3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).

4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:

5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. h. door de minister van het voormalig Ministerie van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. i. door de minister van het voormalig Ministerie van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. j. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

De planlocatie vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied vormt geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Flora

Mogelijke groeiplaatsen van licht beschermde soorten die in het plangebied kunnen voorkomen zijn: grote kaardenbol, dotterbloem en zwanenbloem. Zwaar beschermde soorten zijn gezien de verspreidingsgegevens en de voorkomende biotopen niet te verwachten.

Vogels

In het opgaand groen kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw, zanglijster en blauwe reiger. De opgaande begroeiing biedt mogelijk ook leefgebied aan kraaiachtigen en spechten. De aanwezige bebouwing kan vaste verblijfplaatsen bieden aan gebouwbewonende soorten als gierzwaluw, zwarte roodstraat en huismus. Binnen de watergangen in het plangebied komen naar verwachting veel algemene watervogels voor zoals wilde eend, knobbelzwaan, meerkoet, blauwe reiger en waterhoen. Daarnaast broeden mogelijk op de akkers enkele paren kievieten en scholeksters. De diverse biotopen in het plangebied bieden voldoende mogelijkheden voor vaste rust-, verblijf- en broedplaatsen voor al deze soorten.

Zoogdieren

Het gebied met veel opgaande begroeiing, gebouwen en open water, voldoet aan de biotoopeisen van veel vleermuissoorten, zoals gewone dwergvleermuis, watervleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger. Mogelijk biedt het plangebied dan ook vaste rust-, verblijf- en paarplaatsen en zeer geschikt foerageergebied en belangrijke vliegroutes voor deze soorten.

Ook biedt het plangebied geschikte biotopen voor algemene grondgebonden zoogdieren, zoals bosmuis, bunzing, egel, konijn, mol, rosse woelmuis, huisspitsmuis, veldmuis en woelrat.

Amfibieën

Door de grote hoeveelheid water in en rondom het plangebied, zijn er verschillende algemene soorten in het plangebied te verwachten zoals gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en middelste groene kikker. Ook is de zwaar beschermde rugstreeppad waargenomen in (de omgeving van) het plangebied (RAVON en waarnemingen.nl). De rugstreeppad heeft een voorkeur voor zandige terreinen en wordt daarom vaak op bouwplaatsen aangetroffen.

Vissen

Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied, is de kans dat een zwaar beschermde soort als de kleine modderkruiper hier voorkomt, niet geheel uit te sluiten.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel B.1.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B.1.1: Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw tabel 1 dotterbloem, gewone kaardenbol en zwanenbloem

bosmuis, bunzing, egel, konijn, mol, rosse woelmuis, veldmuis en woelrat

gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en middelste groene kikker
ontheffingsregeling Ffw tabel 2 Kleine modderkruiper
tabel 3 bijlage 1 AMvB geen
bijlage IV HR alle vleermuizen
rugstreeppad
vogels cat. 1 t/m 4 gierzwaluw en huismus

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

De planlocatie vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied vormt geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het beleid van de provincie en de Natuurbeschermingswet 1998 staan de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter enkele (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden.

Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen kunnen beschermde diersoorten worden geschaad. Er zal hierbij geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.

De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voorafgaand aan de werkzaamheden aan de watergang, een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. Tenzij gewerkt kan worden met een goedgekeurde gedragscode.

Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen, rugstreeppad (tabel 3, bijlage IV HR), danwel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

Gezien bovenstaande staat de Flora- en faunawet de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

Bijlage 7 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 7 Nota inspraak en overleg

Bijlage 8 Nota Zienswijzen En Staat Van Wijzigingen

Bijlage 8 Nota zienswijzen en Staat van wijzigingen