KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Provinciaal- En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Watertoets
4.3 Wegverkeerslawaai
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bedrijven En Milieuhinder
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Flora En Fauna
4.9 Bodem
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Eindconclusie
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
6.1 Verantwoording Planvorm
6.2 Opbouw Regels
6.3 De Bestemmingen
Bijlage 1 Berekeningen Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Bureauonderzoek Flora En Fauna
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Waterbodemonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Nota Zienswijzen

Schoolmeesterwoning

Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk

Onherroepelijk op 21-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Schoolmeesterswoning van de gemeente Ridderkerk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.BPRIJS2012schoolmw-OH01 met de bijbehorende regels.

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden bedrijf

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.7 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bijgebouw

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 dakvoet

de onderzijde van de laagste dakpan of onderrand van een andere vorm van dakbedekking.

1.21 erker

een uitbouw aan de voorzijde van de woning, met een maximale breedte van 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximale diepte van 2 m en een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van de begane grondlaag van de desbetreffende woning vermeerderd met 0,35 m.

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.24 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.25 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.26 peil

  1. a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
  2. b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.

1.27 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.28 voorgevel(rooi)lijn

de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de naar de openbare weg gerichte gevel.

1.29 woning / wooneenheid

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.30 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte van dakkapellen

De maximaal toegestane breedte van dakkapellen ten opzichte van de breedte van daken wordt gemeten langs een horizontale lijn die de betreffende dakkapellen in het verticale midden doorsnijdt.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 diepte en breedte van een hoofdgebouw

De diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen gelegen achter de voorgevel van bij de tuin behorende hoofdgebouwen maximaal 2 m mag bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. d. in afwijking van het gestelde onder a mogen binnen deze bestemming (delen van) erkers worden gebouwd voor zover deze behoren bij naastgelegen hoofdgebouwen.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, afvalinzameling, kunstuitingen, groen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor de wateraanvoer en -afvoer, alsmede voor de waterberging;

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat voorafgaand aan werkzaamheden in buitendijks gelegen gronden advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder, en gelden de volgende regels:

  1. a. duikers, waterovergangen, keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd indien en voor zover deze noodzakelijk zijn voor oeververbindingen, of voor een doelmatig kwaliteit- en kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, nutsvoorzieningen, verkeers- en (ondergrondse)parkeervoorzieningen, groen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder d teneinde een andere situering van de hoofdgebouwen op bouwpercelen mogelijk te maken, met dien verstande dat de afstand van de voorgevel van hoofdgebouwen tot de bestemmingsgrens met de bestemming 'Tuin' niet meer dan 3 m mag bedragen.

6.4 Specifieke gebruiksregel

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:

  1. a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
  2. b. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
  3. c. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  4. d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. e. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
  6. f. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden in de vorm van dijken, kaden en dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder c., indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Het bevoegd gezag dient voorafgaande aan de vergunningverlening advies in te winnen bij het waterschap.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Overschrijding goothoogte

De goothoogte mag worden overschreden door:

  1. a. dakruimten, mits:
    1. 1. het gezamenlijk oppervlak van (nagenoeg) horizontale dakvlakken niet meer bedraagt dan 50% van het gezamenlijk grondoppervlak van de af te dekken gedeelten van het bouwwerk;
    2. 2. de hoogte van de overschrijding ten opzichte van de aanwezige goothoogte niet meer dan 6 m bedraagt;
    3. 3. de breedte van enig deel van een gevelvlak van deze dakruimte, geen dakkapel zijnde, niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de onderliggende gevel dan wel in opwaartse richting geleidelijk afneemt tot deze maat.
  2. b. dakkapellen op woningen, voor zover gelegen aan de voor- of zijgevel, waarvan de gezamenlijke breedte per dakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voor- of zijgevel en waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximumhoogte van 1,5 m;
  3. c. dakkapellen op woningen, voor zover niet gelegen aan de voor- of zijgevel van een pand, waarvan de afstand tot de zijgevel of de woningscheidende muur niet minder dan 0,5 m bedraagt met een maximumhoogte van 1,5 m;
  4. d. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
  5. e. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m2.

9.2 Overschrijding bouwhoogte

De bouwhoogte mag worden overschreden door antennes met ten hoogste 6 m.

9.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 10 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Schoolmeesterswoning'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om ter plaatse van de voormalige piramideschool 6 woningen te realiseren. De bijbehorende beeldbepalende schoolmeesterswoning zal (vanwege de slechte staat van onderhoud) in de oude glorie worden herbouwd tot reguliere woning.

Uitvoering van het plan is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Rijsoord 1997'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in de kern Rijsoord aan de Rijksstraatweg 49. Het betreft perceel E440 en deels perceel E415 (zie figuur 1.1). Dit is het voormalige terrein van basisschool de Piramide met bijbehorende 'schoolmeesterswoning'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPRIJS2012schoolmw-OH01_0001.jpg"

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Er geldt geen specifiek rijksbeleid voor dit plan. Paragraaf 2.2 behandelt het provinciale- en regionale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 2.3. Paragraaf 2.4 geeft de conclusies.

2.2 Provinciaal- En Regionaal Beleid

Provinciale Structuurvisie (juli 2010)

Provinciale Staten heeft de structuurvisie op 2 juli 2010 vastgesteld. In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPRIJS2012schoolmw-OH01_0002.png"

Figuur 2.1 Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie

Het plangebied is in de structuurvisie aangegeven als stads- en dorpsgebied: aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. Het beleid is gericht op concentratie van verstedelijking binnen de bebouwingscontouren.

De herbouw van de beeldbepalende schoolmeesterswoning wordt mede mogelijk door de realisering van nieuwe woningen op het achterliggende terrein, welke zorgvuldig worden ingepast (zie ook hoofdstuk 3). Op deze wijze wordt een beeldbepalend pand gerestaureerd en behouden, terwijl geen subsidies daarvoor beschikbaar zijn. Deze aanpak past nadrukkelijk in het (provinciaal) beleid om cultuurhistorie en daarmee cultuurhistorisch waardevolle elementen een belangrijke en volwaardige plek te geven bij planontwikkeling.

Verordening Ruimte (juli 2010)

Samen met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor het bestemmingsplan:

Artikel 2 Contouren

"Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan."

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPRIJS2012schoolmw-OH01_0003.png"

Figuur 2.2 Bebouwingscontour uit de Verordening Ruimte

Het plangebied ligt binnen de aangegeven bebouwingscontour. De Verordening Ruimte staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Ruimtelijk Plan Rotterdam 2020

In december 2005 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2020 (RR2020) door Gedeputeerde Staten en het bestuur van de stadsregio Rotterdam vastgesteld. De RR2020 is een combinatie van een herziening van het streekplan Rijnmond en een regionaal structuurplan voor Rijnmond. Het RR2020 is een integraal plan waarin alle belangrijke thema's en ontwikkelingen in samenhang zijn afgewogen.

De drie hoofddoelstellingen van het RR2020 zijn:

  1. 1. verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving;
  2. 2. versterken en diversifiëren van het ruimtelijk-economisch ontwikkelingsperspectief;
  3. 3. bevorderen van de sociaal-culturele diversiteit, voor zover deze het gevolg is van de individuele keuzes en leefstijlen van de inwoners en niet leidt tot verschijnselen als segregatie en stigmatisering.

Het RR2020 sluit aan bij het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet" van de rijksoverheid. De verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ontwikkeling blijft in de eerste plaats in handen van de gemeenten.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Ridderkerk 2020

In de structuurvisie wordt als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. Kernpunten van de structuurvisie zijn:

  • De wijk centraal. Wonen, werken, leren en voorzieningen zijn in elkaars nabijheid te vinden. Het karakter van de wijken en de woningvoorraad sluiten aan bij de woonwensen van de huidige en toekomstige Ridderkerker;
  • Alle wijken worden levensloopbestendig en zijn geschikt voor alle leeftijden;
  • Ridderkerk streeft functiemenging na. Wonen, werken, leren, landschap en voorzieningen worden gemengd en onderling goed verbonden.

De uitdaging is om te zorgen dat in de wijken het juiste aanbod is van zorg, onderwijs, sport en cultureel-maatschappelijke voorzieningen. Dit kan de wijken aantrekkelijk houden voor de huidige en toekomstige bewoners. Met zowel de herbouw van de schoolmeesterswoning als de realisatie van de nieuwe woningen wordt voorzien in de doelstellingen van de structuurvisie.

Vigerend bestemmingsplan

Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Rijsoord 1997' geldt ter plaatse de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' met een nadere aanduiding voor 'dienstwoning (dw)' en de bestemming 'Tuinen' (zie figuur 2.3). Het plangebied is voorzien van een bouwvlak waaraan het maximale bebouwingspercentage van 50% is toegekend. De realisatie van reguliere woningen is op basis van deze bestemmingen niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPRIJS2012schoolmw-OH01_0004.png"

Figuur 2.3 Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Rijsoord 1997'

2.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan maar is wel in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie Zuid-Holland en het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Rijsoord

Woonkern Rijsoord ligt aan de zuidzijde van de gemeente Ridderkerk, tussen de rijkswegen A16, A15 en de rivier de Waal. De dorpskern heeft enkele lange uitlopers in de vorm van veelal karakteristieke lintbebouwing langs de Mauritsweg, Lagendijk en Rijksstraatweg/Waaldijk. Mede door de ingesloten ligging van Rijsoord tussen grootschalige infrastructuur en water heeft het dorp haar eigen karakter behouden en is niet "vastgegroeid" aan meer grootschalige stedelijke uitbreidingsgebieden van Ridderkerk, Barendrecht en Hendrik-Ido-Ambacht. Er is ook maar een beperkt aantal verbindingen met de omgeving en ook geen directe aansluiting op de Rijkswegen.

Plangebied

Het plangebied ligt vrij centraal in de historische kern Rijsoord naast de kerk. Het betreft de voormalige locatie van basisschool 'de Piramide' inclusief bijbehorende schoolmeesterswoning. De bebouwing op het perceel is (met uitzondering van de karakteristieke schoolmeesterswoning) al gesloopt.

Schoolmeesterswoning

De schoolmeesterswoning zal worden herbouwd. De herbouw zorgt ervoor dat de woning met alle details behouden blijft voor het beeld van Rijsoord, maar tegelijkertijd toekomstwaarde heeft.

De staat van de fundering maakt het bijna onmogelijk een goed eindresultaat te behalen zonder deze in zijn geheel te vervangen. Vooral de voorgevel en de linker zijgevel van de woning zijn zeer waardevol. De rechter zijgevel en de achtergevel zijn erg aangetast. In de praktijk komt het er op neer dat beide waardevolle gevels steen voor steen afgebroken worden en weer opgericht op de nieuwe fundering. Achter de gevels ontstaat dan een nieuwe woning. De cultuurhistorisch waardevolle materialen blijven zo behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPRIJS2012schoolmw-OH01_0005.png"

Figuur 3.1 Huidige situatie plangebied met schoolmeesterswoning

Nieuwe woningen

Met de stedenbouwkundige opzet voor de locatie is nadrukkelijk aandacht besteed aan de karakteristiek en opbouw van de naastgelegen lintbebouwing en het bieden van een aantrekkelijke nieuwe context voor de schoolmeesterswoning. Dit heeft geresulteerd in een opzet van het gebied in drie bebouwingszones.

De eerste zone ligt direct aan de weg. De bebouwing bestaat hier uit het herstelde beeldbepalende pand dat aan de achterzijde een ruime tuin krijgt. De tweede zone, die hier direct achter ligt, heeft een kleinschalige lage opzet met twee patiowoningen in één laag met kap. Deze zone heeft een massaopbouw die vaker in het lint aanwezig is in de tweede lijn achter relatief grote karakteristieke panden.

De derde zone, achterop het perceel bevat vier woningen (type twee onder één kap), waarvan de voorzijden gericht zijn op de entree en ontsluitingsweg binnen het gebied. Op deze wijze ontstaat een soort kleinschalig hofje/steeg. Een opzet die ook in de naastgelegen lintbebouwing terug te vinden is.

Deze nieuwe opzet maakt het ook mogelijk om de bestaande (dienst)woning achter de kerk een eigen ontsluiting via het nieuwe hofje te geven. Het doodlopende slootje tussen deze bestaande woning en de nieuwe woningen komt daarbij te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPRIJS2012schoolmw-OH01_0006.png"

Figuur 3.2 Schetsontwerp woningbouw

Het parkeren wordt binnen het gebied opgelost, deels op eigen terrein bij de woningen en deels in vakken en op een informele wijze langs het ontsluitingsweggetje.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Watertoets

Waterbeheer en watertoets

In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta. Deze is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.

Gemeentelijk beleid

De hoofddoelstelling van het Waterplan 2 Ridderkerk (2008-2012) is: "Het realiseren van een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem." In het waterplan staan de maatregelen beschreven die de gemeente Ridderkerk en waterschap Hollandse Delta tot 2012 uitvoeren om de waterkwaliteit van sloten en singels te verbeteren en de wateroverlast te beperken. Wateroverlast wordt aangepakt door ruimte voor water te creëren. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het water te verbeteren.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Rijksstraatweg 49, centraal in de kern Rijsoord. Het betreft de voormalige behuizing van basisschool 'de Piramide' inclusief bijbehorende 'schoolmeesterswoning'. De bebouwing op het perceel is (met uitzondering van de karakteristieke schoolmeesterswoning) reeds gesloopt.

Bodem en grondwater

De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,40 en 0,80 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwatertrap op meer dan 1,20 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -1,90 m.

Het plangebied ligt in bemalingsgebied 39-1 met een vast zomerpeil van NAP -2,55 m en een vast winterpeil van NAP -2,80 m.

Waterkwantiteit en –veiligheid

Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een watergang. Deze watergang is geen KRW-waterlichaam (KRW=Kaderrichtlijn Water).

Waterveiligheid

Het plangebied is niet gelegen in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 7 woningen. Hiervoor wordt de schoolmeesterswoning herbouwd en op het achterliggende perceel worden nieuwe woningen gerealiseerd. Verder wordt een doodlopend stukje sloot aan de oostzijde van het plangebied gedempt.

Waterkwantiteit

Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden.

Het plangebied was voor de sloop van het schoolgebouw reeds vrijwel geheel verhard waardoor door de ontwikkeling geen toename aan verharding plaatsvindt. Er is hiervoor dus geen watercompensatie nodig.

Onderdeel van het plan is echter ook het dempen van een doodlopend stuk sloot. Dit water dient geheel gecompenseerd te worden in hetzelfde peilgebied. Ter compensatie wordt de sloot aan de zuidzijde van het plangebied breder gemaakt.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.3 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

Binnen het plangebied worden 6 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De herbouw van de schoolmeesterswoning wordt meegenomen in het akoestisch onderzoek, omdat dit eveneens een woonfunctie betreft. De nieuwe woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 63 dB. Aangezien voor auto(snel)wegen een buitenstedelijke ligging geldt bedraagt de uiterste grenswaarde voor de A16 53 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.6 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2006 is gebruik gemaakt.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Rijksstraatweg en de Waalweg. Deze wegen hebben een geluidszone van 200 m uitgaande van 1-2 rijstroken en een binnenstedelijke ligging. Verder ligt de locatie ook binnen de 600 m brede zone van de A16.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek, met uitzondering van het onderzoek voor de A16, is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. Het onderzoek voor de A16 is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II). Voor het SRM II model is aangesloten bij de geluidskaart van de gemeente Ridderkerk. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in Bijlage 1.

De gehanteerde intensiteiten voor de A16 zijn eveneens opgenomen in Bijlage 1. De overige gehanteerde verkeersintensiteiten staan vermeld in tabel 4.1. De verkeersgegevens zijn verkregen van de gemeente Ridderkerk. De gegevens van de Rijksstraatweg zijn afkomstig uit het RVMK 2019. Van de Waalweg zijn gegevens uit het jaar 2004 beschikbaar. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar (2023) is uitgegaan van een autonome groei van 1,5% per jaar.

Tabel 4.1 verkeersintensiteiten in mvt/etmaal op een weekdag

2023
Rijksstraatweg 8.423
Waalweg 360

Voor de voertuigverdeling is uitgegaan van de standaard voertuigverdeling van een wijkverzamelweg. De wegdekverharding op beide wegen bestaat uit dicht asfaltbeton.

Resultaten gezoneerde wegen

Ten gevolge van het verkeer op de A16 is de ligging van de geluidscontouren bepaald. Hieruit blijkt dat in het plangebied de geluidsbelasting lager is dan 48 dB. De schoolmeesterswoning is het meest nabij de A16 gelegen. Op basis van de contourenplot ligt de 48 dB-contour ter plaatse van de schoolmeesterswoning. Daarom is voor de schoolmeesterswoning een nadere berekening uitgevoerd door de gedetailleerde geluidsbelasting aan de gevels van de woning te berekenen, zie Bijlage1. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting 47 dB bedraagt op een maatgevende hoogte van 4,5 m en dus onder de 48 dB ligt. Dit betekent dat ten gevolge van het verkeer op de A16 sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

De schoolmeesterswoning ligt op een minimale afstand van 16 m uit de as van de Rijksstraatweg en op een minimale 17 m van de Waalweg. Ten gevolge van de Rijksstraatweg bedraagt de maximale geluidsbelasting op een maatgevende waarneemhoogte van 1,5 m 58 dB. Ten gevolge van de Waalweg bedraagt de maximale geluidsbelasting op een maatgevende waarneemhoogte van 1,5 m 44 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van de Rijksstraatweg maar de uiterste grenswaarde van 63 dB niet.

De nieuwe patiowoningen kunnen op een minimale afstand van 28 m uit de as van de Rijksstraatweg gerealiseerd worden. Op deze afstand bedraagt de maximale geluidsbelasting op de maatgevende waarneemhoogte 55 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden maar de uiterste grenswaarde niet.

De 48 dB contour ten gevolge van het verkeer op de Rijksstraatweg ligt op 78 m uit de wegas. De nieuwe twee-onder-een-kap woningen liggen op grotere afstand, wat betekent dat geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde en dus sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Voor het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van de Waalweg is eveneens de 48 dB contour bepaalt. De contour bedraagt hier maximaal 8 m uit de as van de weg. Alle woningen liggen op grotere afstand, waardoor de geluidsbelasting ten gevolge van deze weg acceptabel is.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Als gevolg van het verkeer op de Rijksstraatweg wordt de voorkeursgrenswaarde aan de gevels van de schoolmeesterswoning en de patiowoningen overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. Het beperken van de verkeersomvang of de samenstelling van het verkeer is niet doelmatig. De weg is een (belangrijke) gebiedsontsluitingsweg. Deze functie dient ten behoeve van de bereikbaarheid te worden behouden. Functiewijziging, wijziging van de samenstelling of snelheid van het verkeer zijn derhalve niet mogelijk en stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.

Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van geluidsreducerend asfalt. Het wegdektype van de wegen is dicht asfalt beton (DAB). Toepassen van geluidsreducerend asfalt levert een reductie van circa 3 dB op. Vanwege de kosten stuit het vervangen van het asfalt echter op overwegende bezwaren van financiële aard.

Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn stedenbouwkundig niet inpasbaar.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de A16 en de Waalweg is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de Rijksstraatweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB aan de gevels van de schoolmeesterswoning en patiowoningen overschreden. Voor de twee-onder-een-kap woningen geldt dat wel sprake is van een aanvaardbaar klimaat.

Aangezien maatregelen niet mogelijk en/of doelmatig zijn zal een besluit tot vaststelling van hogere waarden moeten worden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staan in tabel 4.2.

Tabel 4.2 Ontheffingswaarden

ontwikkeling aantal geluidsbelasting geluidsbron
Schoolmeesterswoning 1 58 dB Rijksstraatweg
Patiowoningen 2 55 dB Rijksstraatweg

4.4 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen moet de luchtkwaliteit worden onderzocht. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn vooral de jaargemiddelde grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm, en de bijbehorende regeling, is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer een project een bijdrage heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden.

Onderzoek en conclusie

Het plan valt binnen een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Gelet op het kleinschalige karakter van het plan is er sprake van een beperkte verkeersaantrekkende werking waardoor het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied beoordeeld. Uit informatie van de zogenoemde monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) en de achtergrondconcentraties uit het meest recente CAR-II programma, blijkt dat in 2012 ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wm. Het aspect luchtkwaliteit staat daarom de uitvoering van dit plan niet in de weg.

4.5 Bedrijven En Milieuhinder

Beleid en normstelling

In verband met de voorgenomen woningbouwontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Rondom het plangebied liggen voornamelijk woningen. Woningen zijn geen hinder-veroorzakende functies. Deze woningen zijn dan ook niet van invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Daarnaast beïnvloedt de ontwikkeling het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen niet. Tevens ligt naast het plangebied een kerk. De nieuw te realiseren woningen zullen vanwege hun niet hinder-veroorzakende functie, niet van invloed zijn op de activiteiten die ter plaatse worden uitgeoefend.

Ten westen van het plangebied liggen ook enkele bedrijven. Tussen de planlocatie en deze bedrijven liggen reeds andere woningen dichter bij de bedrijven. De aanwezige bedrijven zullen door de ontwikkeling dan ook niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Conclusie

Er is ter plaatse van de omliggende woningen, kerk, bedrijven en de beoogde woningen dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen en besluiten wordt ten aanzien van externe veiligheid gekeken naar:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm voor het groepsrisico bestaat uit een oriënterende waarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek en conclusie

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Ook in de omgeving van het plangebied komen geen risicovolle inrichtingen voor.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Ten noordoosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A16. Uit het Basisnet Weg versie 1.0 blijkt dat deze weg een veiligheidszone heeft van 26 m (gemeten van het midden van de weg). Ook is rondom de weg sprake van een plasbrand aandachtsgebied van 30 m. De PR 10-8 risicocontour van deze weg, indicatief voor het invloedsgebied, is 487 m. Het groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Het plangebied ligt op meer dan 400 m vanaf de A16 (circa 430 m), ver buiten de veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied. Wel ligt het plangebied binnen het indicatieve invloedsgebied. Door de grote afstand van het plangebied tot de A16, door het kleinschalige karakter van de beoogde ontwikkeling en doordat het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is, vormt deze weg geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is niet noodzakelijk.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door een hogedruk aardgasleiding (A-555-KR). Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 42,01 inch en een maximale werkdruk van 66,2 bar. Inventarisatieafstand van deze buisleiding is 490 m. De afstand tot het plangebied is circa 280 m. Het plangebied ligt dus binnen de inventarisatieafstand van de buisleiding, maar uit de 'Visie externe veiligheid' (gemeente Ridderkerk, november 2011) blijkt dat de PR 10-6 risicocontour van de buisleiding niet buiten de leiding ligt. De PR 10-6 risicocontour staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Daarnaast blijkt uit de Visie dat het groepsrisico van de leiding ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. In dit bestemmingsplan wordt een school vervangen door 6 woningen. Deze ontwikkeling heeft invloed op het groepsrisico. Hiervoor is een beperkte verantwoording van het GR noodzakelijk. Aan het eind van deze paragraaf is deze verantwoording opgenomen.

Kijfhoek

Het rangeerterrein Kijfhoek is een inrichting die onder het Bevi valt en beschikt over een milieuvergunning. Deze vergunning is op 16 juni 2009 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ambtshalve gewijzigd. De wijziging betrof het toepassen van een andere rekenmethodiek voor het berekenen van de risico's, het opleggen van risicomonitoringssystemen en het aanpassen van de voorschriften met betrekking tot de risico's. In het kader van deze wijziging is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Uit deze QRA blijkt dat in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-risicocontour liggen (zie figuur 4.1). Voorliggend bestemmingsplan maakt dergelijke objecten hier ook niet mogelijk. Het PR vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Naast het PR is het invloedsgebied van het GR van het rangeerterrein Kijfhoek van belang. Dit invloedsgebied is zeer ruim (circa 5 km). Het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Aangezien voorliggend bestemmingsplan de ontwikkeling van 6 woningen op de locatie van een voormalig schoolgebouw mogelijk maakt, heeft de vaststelling hiervan invloed op de hoogte van het GR als gevolg van dit rangeerterrein. Uit bovengenoemde QRA blijkt dat de oriëntatiewaarde van het GR niet wordt overschreden. Een uitgebreide verantwoording van het GR is daarom niet noodzakelijk. Aan het eind van deze paragraaf is een beperkte verantwoording van het GR opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPRIJS2012schoolmw-OH01_0007.png"

Figuur 4.1 Ligging PR 10-6-risicocontour nabij het plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Beperkte verantwoording GR

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 6 nieuwe woningen mogelijk. Door de aanwezigheid van een buisleiding (A-555-KR) en het rangeerterrein Kijfhoek is er een beperkte verantwoording van het GR noodzakelijk.

Uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, november 2007) blijkt dat bij woningen uitgegaan kan worden van een personendichtheid van 2,4 personen per woning. Door de ontwikkeling van 6 woningen komt dit neer op een toename van 14,4 personen in het gebied. Deze toename is echter minder dan de afname van het aantal personen in het gebied door het verwijderen van de school. Door de ontwikkeling neemt het groepsrisico dus af.

Daarnaast ligt het plangebied direct aan de Rijksstraatweg waardoor het gebied tijdens een calamiteit goed is te ontvluchten in noordoostelijke en zuidwestelijke richting.

Geconcludeerd wordt dan ook dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Kabels En Leidingen

In de directe omgeving van het plangebied liggen (anders dan in paragraaf 4.6 beschreven) geen planologisch relevante leidingen. Er is geen sprake van werkzaamheden in de grond. Gelet hierop bestaan er ten aanzien van dit aspect geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Flora En Fauna

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 2.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een langgerekt perceel met bebouwing, wat bomen en struiken en watergangen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 6 nieuwe en de herbouw van een bestaande woning. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting;
  • sloopwerkzaamheden;
  • dempen van sloot;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Voor de sloop van de bestaande woning wordt een aparte vergunning procedure gevoerd.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Nader onderzoek naar vogels met vaste verblijfplaatsen is noodzakelijk. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • Tevens is nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen (tabel 3 Bijlage IV HR) noodzakelijk. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
  • In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor, dit dient nader onderzocht te worden. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens werkzaamheden aan of het dempen van watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Veldonderzoek

Op basis van dit bureauonderzoek is een ecologisch veldonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Op basis van dit onderzoek kan worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet wordt verhinderd, mits tijdig aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd naar het voorkomen van rietorchis, vleermuizen, gierzwaluw en huismus in het plangebied. Afhankelijk van de resultaten van dit aanvullende onderzoek kan een aanvraag van een ontheffing en/of maken en uitvoeren van een mitigatieplan noodzakelijk zijn. Eventuele significante negatieve effecten op nabijgelegen beschermde gebieden zijn in dit geval niet aan de orde.

4.9 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

In het plangebied is een verkennend bodemonderzoek en een waterbodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportages van deze onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 4 respectievelijk Bijlage 5.

Verkennend bodemonderzoek

Aan de hand van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Bovengrond

  • in de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemd materiaal (baksteen en puin) waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen en oliegerelateerde producten waargenomen;
  • de bovengrond is (plaatselijk) licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink, PAK en PCB en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen en minerale olie.

Ondergrond

  • in de ondergrond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemd materiaal (baksteen) waargenomen. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen en oliegerelateerde producten waargenomen;
  • de ondergrond is (plaatselijk) licht verontreinigd met kwik en lood en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, PCB's, PAK en minerale olie.

Grondwater

  • het grondwater is licht verontreinigd met barium en xylenen en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, vluchtige aromaten, VOCI en minerale olie.

De gemeten resultaten zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Wateronderzoek

Doel van het wateronderzoek is het verkrijgen van inzicht in de chemische kwaliteit van het vrijkomende slib, de onderliggende bodemlaag en de daarmee samenhangende toepassingsmogelijkheden naar aanleiding van het dempen van de watergang.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit en de kwaliteit van het vrijkomende slib en onderliggende bodemlaag de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

In het plangebied is een archeologisch bureau en een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwacht dat in de ondergrond van het plangebied een pakket veen aanwezig is. In de omgeving is de top van het Hollandveen zowel veraard als geërodeerd aangetroffen. Indien de top veraard en intact is, is het mogelijk om resten vanaf de vorming van het pakket in de Bronstijd aan te treffen. Er worden met name resten van bewoning verwacht.

Boven het veen zijn in het plangebied mogelijk resten aanwezig vanaf de Laat Romeinse Tijd, toen het Waaltje actief werd. Vanaf deze periode is ter plaatse een oeverwal gevormd waarop bewoning mogelijk was. De oeverwal werd opgebouwd tot in de 14de eeuw, toen de omgeving werd ingepolderd. Resten van bewoning van met name de Late Middeleeuwen en later worden in de bovenste meter van de bodem verwacht. Het is mogelijk om off-site resten te vinden van de middeleeuwse nederzetting die ten (zuid)westen van het plangebied heeft gelegen, bijvoorbeeld verkavelingspatronen en graven. Bewoning wordt niet verwacht in het plangebied omdat deze verder naar het westen was gelegen. In de Nieuwe Tijd heeft wel bebouwing in het plangebied gestaan. Historische bebouwing zoals het 18de of 19de eeuwse schoolgebouw ligt aan de noordzijde van het plangebied. Ten zuiden hiervan heeft de 20ste eeuwse bebouwing gestaan, maar deze is gesloopt en hier zijn geen resten van verwacht.

Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat het veen bewoonbaar was omdat er geen veraarde top aanwezig is en het veen geleidelijk overgaat in komafzettingen. Over de komafzettingen is zand en klei afgezet, waarvan de top bewoonbaar kan zijn geweest. Deze top is echter vrijwel geheel verstoord.

Conclusie

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat de bovengrond in het plangebied volledig is verstoord en omgewerkt en dat er een lage verwachting geldt voor de overige lagen. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat de archeologisch en cultuurhistorische waarden de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

4.11 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht ten aanzien van de milieu- en overige aspecten voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

De realisering van het plan betreft een particuliere ontwikkeling. Met betrekking tot deze ontwikkeling is een realiseringsovereenkomst afgesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Ridderkerk. Hierin zijn afspraken gemaakt over het moment van overdracht en over de herbouw van de schoolmeesterswoning. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is tevens een planschadeovereenkomst afgesloten omtrent het uitkeren van eventuele planschadevergoedingen. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Schoolmeesterswoning' voorgelegd aan de volgende instanties:

  1. 1. Provincie Zuid-Holland;
  2. 2. Waterschap Hollandse Delta;
  3. 3. Rijkswaterstaat Zuid-Holland, Afdeling VRP;
  4. 4. Stadsregio Rotterdam;
  5. 5. Natuur- en Recreatieschap IJsselmonde;
  6. 6. DCMR;
  7. 7. Veiligheidsregio Rotterdam.

Van de onder 1 tot en met 5 genoemde instanties is geen vooroverlegreactie ontvangen. De onder 6 genoemde reactie heeft als interne overlegpartner gereageerd. Deze reactie is verwerkt in de toelichting. De onder 7 genoemde partner heeft een advies uitgebracht. Dit advies is hieronder kort samengevat en voorzien van een beantwoording.

Ad 7 Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR)

De VRR heeft in het kader van externe veiligheid advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.

In het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig. Er is een risico aanwezig van fakkelbrand. Het is belangrijk vanwege zelfredding dat er gevlucht kan worden en de infrastructuur op de juiste wijze is ingericht. De VRR adviseert daarom het volgende:

  • Het plangebied te laten voldoen aan de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening zoals gesteld in de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Dit behoort ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de afdeling OI&P van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond District Zuid.
  • Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne 'Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'.

Gemeentelijke reactie

Het plan zal ook voorgelegd worden aan de betreffende afdeling zodat de inrichting van het gebied voldoet aan de gestelde richtlijnen. Eventuele aanpassingen zullen in de vergunningsfase moeten worden gerealiseerd.

5.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 30 november 2012 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Dit is bekend gemaakt via een publicatie in de Combinatie, de Staatscourant en via de gemeentelijke website. Iedereen kon gedurende die periode een zienswijze indienen. In deze periode zijn 4 zienswijzen ontvangen. Een samenvatting en beantwoording op deze zienswijzen is opgenomen in de 'Nota zienswijzen' (zie Bijlage 7).

Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting

6.1 Verantwoording Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een gedetailleerd eindplan op basis van artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is de nodige flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van de opname van algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.

Deze planvorm biedt flexibiliteit voor de beoogde functiewijziging en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de functies zijn vastgelegd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op de huidige bestemmingsplanregeling en de gemeentelijke standaard.

6.2 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De Bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.

Tuin

De voortuinen en soms delen van de zijtuinen behorende bij de woningen vallen niet onder de bestemming 'Wonen'. Deze zijn apart bestemd. Reden hiervoor is dat het niet wenselijk is om hier erfbebouwing toe te staan. Alleen erkers, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluitingsweg heeft een verblijfsfunctie en heeft de passende bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Deze bestemming is gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen.

Water

De gronden die aangewezen zijn voor water zijn bestemd voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding. Binnen deze bestemming mag alleen worden gebouwd indien dit noodzakelijk is voor bijvoorbeeld oeververbindingen, of ten behoeve van de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater.

Wonen

De woningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De bijbehorende regels zorgen voor een zekere flexibiliteit in gebruik- en bouwmogelijkheden. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen. Tevens zijn binnen deze bestemming aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven toegestaan. De functie wonen wordt als hoofdfunctie gehandhaafd. Daarom zijn aan deze activiteiten een maximale omvang en specifieke gebruiksregels verbonden.

Bijlage 1 Berekeningen Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Berekeningen wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Bureauonderzoek Flora En Fauna

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een langgerekt perceel met bebouwing, wat bomen en struiken en watergangen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 7 woningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting;
  • sloopwerkzaamheden;
  • dempen van sloot;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Vaatplanten

In en langs de watergangen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.

Vogels

In het plangebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen langs de rand van het plangebied bieden mogelijk nestgelegenheid aan kraai en grote bonte specht. De watergangen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen langs de rand van het plangebied en de bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied. Er zijn geen doorgaande groen- of waterstructuren die onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Zwaar beschermde amfibieën worden hier gezien de voorkomende biotopen niet verwacht.

Vissen

De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel B.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B.1: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Nader onderzoek nodig
Vrijstellingsrege-ling Ffw tabel 1 brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker
nee
Ontheffingsrege- ling Ffw tabel 2 kleine modderkruiper Ja
tabel 3 bijlage 1 AMvB geen nee
bijlage IV HR alle vleermuizen Ja
vogels cat. 1 t/m 4 gierzwaluw en huismus Ja

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op relatief grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de kleinschalige ingreep in het plangebied. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 7 woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Nader onderzoek naar vogels met vaste verblijfplaatsen is noodzakelijk. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • Tevens is nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen (tabel 3 Bijlage IV HR) noodzakelijk. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
  • In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor, dit dient nader onderzocht te worden. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens werkzaamheden aan of het dempen van watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 3 Ecologisch onderzoek

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 5 Waterbodemonderzoek

Bijlage 5 Waterbodemonderzoek

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 Archeologisch onderzoek

Bijlage 7 Nota Zienswijzen

Bijlage 7 Nota zienswijzen