Oudeland 4-6
Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk
Vastgesteld op 26-01-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Oudelande 4-6 met identificatienummer NL.IMRO.0597.BPRVROUDELA4EN6-VG01 van de gemeente Ridderkerk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden bedrijf
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
1.7 aan-huis-gebonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
1.8 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
- c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- e. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
- f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
- i. een paardenfokkerij: gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.
1.10 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.12 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.13 archeologische deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
1.14 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.15 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.20 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.21 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.27 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.28 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.29 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.30 deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 dienstverlening
het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes.
1.33 erker
een uitbouw aan de voorzijde van de woning, met een maximale breedte van 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximale diepte van 2 m en een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van de begane grondlaag van de desbetreffende woning vermeerderd met 0,35 m.
1.34 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.37 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.38 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.39 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.40 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.41 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.42 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.43 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.44 peil
- a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
- b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.
1.45 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.46 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een volledige arbeidskracht.
1.47 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.48 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.49 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte van een dakkapel
de maximaal toegestane breedte van een dakkappel ten opzichte van de breedte van daken wordt gemeten langs een horizontale lijn die de betreffende dakkapel in het verticale midden doorsnijdt.
2.4 breedte, lengte en diepte van een hoofdgebouw
de diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in Artikel 1 lid 1.9 onder a en b.
met daaraan ondergeschikt:
- b. extensieve dagrecreatie en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- c. kleinschalige natuur- en landschapsontwikkeling;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, bruggen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen gelegen achter de voorgevel van bij de tuin behorende hoofdgebouwen maximaal 2 m mag bedragen;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- d. in afwijking van het gestelde onder a mogen binnen deze bestemming (delen van) erkers worden gebouwd voor zover deze behoren bij naastgelegen hoofdgebouwen.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, voorzieningen ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
- b. de goothoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
- c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 5.2.2 onder i ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen is niet toegestaan;
- b. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen en/of bijgebouwen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
- 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
- 3. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
- 6. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse van terreinen met een redelijk hoge archeologische verwachtingswaarde.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m2;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Overschrijding goothoogte
De goothoogte mag worden overschreden door:
- a. dakruimten, mits:
- 1. de breedte van enig deel van een gevelvlak van deze dakruimte, geen dakkapel zijnde, niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de onderliggende gevel dan wel in opwaartse richting geleidelijk afneemt tot deze maat;
- b. dakkapellen op woningen, voor zover gelegen aan de voor- of zijgevel, waarvan de gezamenlijke breedte per dakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voor- en zijgevel en waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximumhoogte van 1,5 m;
- c. dakkapellen op woningen, voor zover niet gelegen aan de voor- of zijgevel van een pand, waarvan de afstand tot de zijgevel of de woningscheidende muur niet minder dan 0,5 m bedraagt met een maximumhoogte vanaf de onderzijde van de dakkapel van 1,5 m;
- d. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
- e. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m2.
8.2 Overschrijding bouwhoogte
De bouwhoogte mag worden overschreden door antennes met ten hoogste 6 m.
8.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
8.4 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
8.5 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
8.6 Wet geluidhinder
Alle gevels van de geluidsgevoelige functies, met uitzondering van de gevels van de begane grond, moeten als dove gevel inzake de Wgh worden uitgevoerd, tenzij aangetoond wordt dat op deze gevels voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde of de verleende hogere waarde.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Oude molen
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
11.2 Waarde archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Oudelande 4-6'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de wens om de bestaande kassen en agrarische bedrijfsbebouwing aan de Oudelande 4 en 6 te Ridderkerk te slopen. In ruil voor het slopen van de kas en de bedrijfsbebouwing aan de Oudelande 4 mogen 2 burgerwoningen worden gerealiseerd. Eventueel zal hierbij de bestaande bedrijfswoning op het perceel Oudelande 4 behouden blijven en worden bestemd tot burgerwoning. De bedrijfswoning aan de Oudelande 6 wordt verplaatst richting een beter ingepaste locatie in het lint en bestemd tot burgerwoning.
Deze ontwikkeling is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Op basis van de benodigde onderzoeken is met voorliggend bestemmingsplan een verantwoorde planologische regeling ontworpen waarbij de herontwikkeling van het gehele perceel mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bestaat uit de percelen Oudelande 4 en 6 te Ridderkerk. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (plangebied rood omkaderd).
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. Het geldende bestemmingsplan houdt geen rekening met de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Met de sanering van verspreid glas, financieel mogelijk gemaakt door het toestaan van ruimte voor ruimtekavels, wordt concreet en uitvoerbaar invulling gegeven aan de door de gemeente, regio en provincie gewenste kwaliteitsverbetering in het Deltapoortgebied. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)
De mogelijkheden die het project biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de regionale behoefte aangetoond worden, of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten.
Toetsing
Deze ontwikkeling maakt de realisatie van ruimte voor ruimtewoningen mogelijk in ruil voor de sloop van bebouwing/kassen. Gelet op het beperkte aantal woningen (recente jurisprudentie) en de afname van bebouwing is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk, maar het project voldoet wel aan de uitgangspunten. Het project geeft invulling aan de behoefte aan kwaliteitsverbetering in het Deltapoortgebied. Het toestaan van enkele ruimte voor ruimtewoningen op de saneringslocatie maakt deze kwaliteitsverbetering financieel mogelijk. Ook is de locatie passend ontsloten.
2.3 Provinciaal, Regionaal En Gemeentelijk Beleid
Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' en verordening ruimte, inclusief actualisaties (2014)
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- 1. aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- 2. duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- 3. divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- 4. vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- 5. stad en land verbonden.
Groene buffers
Het contrast tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende groene ruimte is een belangrijke kwaliteit. De provincie wil in alle overgangsgebieden van stedelijk gebied naar open landschap deze contrastkwaliteit behouden. Het accent in de groene ruimte rond het stedelijk gebied ligt op een betere verweving van recreatie, natuur, water en landbouw.
Aantrekkelijke landschappen en toegankelijke natuur nabij de stad zijn belangrijk voor een goed leef- en vestigingsklimaat in de stad. Ze hebben een positief effect op de gezondheid en het welbevinden van mensen. In de groene ruimte nabij de stad is verbetering van de recreatieve kwaliteit en bereikbaarheid daarom een belangrijke opgave. Goede stad-landverbindingen, fijnmazige netwerken en opheffing van barrières kunnen de toegankelijkheid van het landschap nabij de stad verbeteren. Ook natuur heeft een recreatieve waarde en moet zo veel mogelijk toegankelijk zijn. De landbouw kan op diverse manieren verbreden en inspelen op de nabijheid van de stad.
Deze opgave heeft extra urgentie in relatief kleine open ruimten grenzend aan stedelijk gebied en in de groene ruimten tussen de stedelijke gebieden. Omdat de stedelijke invloed hier verhoudingsgewijs groot is en soms van meerdere kanten komt, is extra zorgvuldigheid bij ruimtelijke ontwikkelingen geboden. Behoud van deze ruimten is van belang voor de identiteit en leefkwaliteit van het stedelijk gebied, aangezien ze op de schaal van de provincie een onmisbare tegenhanger vormen van de stedelijke dynamiek en verdichting. Voor een aantal gebieden nabij de stad, blijft de provincie kiezen voor behoud van en verdere ontwikkeling tot robuuste groene buffers, die vanuit hun gebiedskwaliteit en gebruikswaarde verstedelijkingsdruk kunnen en moeten weerstaan. Dit betreft onder meer IJsselmonde.
Deze groene buffers vallen in categorie 2 van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit, 'gebieden met een specifieke kwaliteit'. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, maar extra bescherming tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling is van belang om de schaal en het karakter van deze gebieden in stand te houden. Stabiele en aantrekkelijke stadsranden en goede inpassing van infrastructuur dragen hieraan bij.
Richtpunten:
- 1. Er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone.
- 2. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend. De volgende artikelen zijn relevant voor dit project.
Artikel 2.1.1 lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Toetsing
Er is regionale behoefte aan kwaliteitsverbetering door sanering van glas in deze bufferzone. De bouw van enkele ruimte voor ruimtewoningen maakt dit financieel mogelijk.
De locatie betreft een transformatielocatie buiten bestaand stedelijk gebied. De hoeveelheid bebouwing/glas neemt per saldo af. De locatie is multimodaal goed ontsloten ten behoeve van enkele woningen.
Het projectgebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als 'herkenbare open zeekleipolder' en is tevens 'groene buffer'. De openheid neemt toe door het saneren van glas. In dit geval is sprake van 'aanpassen' omdat enkele woningen worden gerealiseerd.
Figuur 2.1 Uitsnede kwaliteitskaart
Artikel 2.2.1 Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Het projectgebied is aangemerkt als categorie 2. Hier gelden aanvullende maatregelen voor ruimtelijke kwaliteit
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
- a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
- 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
- 2. wegnemen van verharding;
- 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
- 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
- b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
- c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
Bij aanvullende ruimtelijke maatregelen gaat het onder andere om de maatregelen uit de regeling 'ruimte voor ruimte'. Op basis van deze voormalige regeling kon in ruil voor de sloop van 1.000 m² bebouwing of 5.000 m² kassen een woning buiten bestaand stedelijk gebied worden gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvullende ruimtelijke (kwaliteits-)maatregelen hanteert de provincie vooralsnog deze oppervlaktes als uitgangspunt.
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
- a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
- b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van artikel 2.2.1. De ruimtelijke kwaliteit in het gebied verbetert. Op de beeldkwaliteit is nader ingegaan in het voor het plan opgestelde kavelpaspoort dat is opgenomen in Bijlage 1.
Gebiedsprofiel IJsselmonde, Provincie Zuid Holland (2013)
Het landschap van Oost-IJsselmonde bestaat in de basis uit dijken en polders. Karakteristieke dijklinten met een meer kleinschalig, beschut en intiem karakter vormen een mooi contrast met het meer grootschalige, open en agrarische karakter van de achtergelegen polders, met de Waal als een bijzonder landschappelijk incident/element. Dit profiel is het uitgangspunt als het gaat om het verbeteren van de belevingswaarde van Oost-IJsselmonde. Een nadere uitwerking staat in de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit (het project is aan deze handreiking getoetst).
Gebiedsvisie Deltapoort 2025 (2012)
De Gebiedsvisie Deltapoort 2025 is het ruimtelijk kader (op hoofdlijnen) waarbinnen verschillende ruimtelijke opgaven binnen Deltapoort, waaronder de sanering van (verspreid liggende) glastuinbouwbedrijven, worden uitgevoerd, met als doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. In dit kader hebben de gemeenten Barendrecht, Ridderkerk, Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht de ambitie geformuleerd om in vier jaar tijd 35 hectare verspreid liggend glas te saneren.
In het Deltapoort-gebied worden vijf themagebieden met een groene hoofdtint onderscheiden. Deze themagebieden vormen tezamen het landschappelijk raamwerk; door thematisering worden de landschappelijke kwaliteiten van het betreffende gebied (en dus het raamwerk) versterkt.
De locatie is aangeduid als Leisurezone (hoogdynamisch, geprogrameerd).
Figuur 2.2 Uitsnede ruimtelijk streefbeeld (plangebied rood omcirkeld).
Alle themagebieden kennen een bepaalde mate van ontwikkelingsdynamiek. De grootste dynamiek wordt echter voorgestaan in de leisurezones: deze worden gezien als hoogdynamische zones die zich kunnen blijven doorontwikkelen met steeds nieuwe stedelijke en regionale parkprogramma's op het gebied van leisure. Het onderscheidt de leisurezones duidelijk van de andere themagebieden, die een laagdynamischer karakter hebben. Daar is wel degelijk ontwikkeling mogelijk maar in een lager tempo en met een rustiger, groenere programmatische invulling. De verschillende leisurezones ontwikkelen zich naar hun gebiedskenmerken en mogelijkheden, waardoor ze onderling verschillende en aantrekkelijke bestemmingen vormen. De thematisering voor Crezéepolder-west is 'deltanatuur gerelateerd'.
Crezéepolder-West
In aansluiting op de ontwikkeling van de Crezéepolder voor deltanatuur wordt in het aanliggende gebied een ontwikkeling voorgesteld gericht op natuurbeleving. Door mogelijkheden te bieden voor de realisatie van voorzieningen als een natuurcamping en avontuurlijke ruiterroutes wordt de relatie met de aangrenzende buitendijkse natuurgebieden aangehaald.
Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit (2014)
Eind mei 2014 is door de colleges van de samenwerkende gemeenten Barendrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Ridderkerk en Zwijndrecht de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit vastgesteld. Op basis van de eerder vastgestelde Gebiedsvisie Deltapoort wordt hiermee aangestuurd op een ruimtelijk kwalitatiever gebied.
In het sterk verstedelijkte polderlandschap van dit deel van de zuidelijke Randstad zijn altijd nog gebieden te vinden met een landelijk en agrarisch karakter. Deze gebieden vormen het buitengebied van Oost-IJsselmonde. De polders, die eeuwen geleden gewonnen zijn op het water, boden van oudsher ruimte aan de vruchtbare akkers, tuinen en boomgaarden die dit gebied van voedsel voorzagen en dat tot op de dag van vandaag ook nog altijd doen.
Ontwikkelingen en innovaties in de glastuinbouw hebben echter geleid tot schaalvergroting, en een verdere 'verglazing' van het buitengebied – door grote kassencomplexen oogt het buitengebied voller en minder groen. Door de schaalvergroting is het buitengebied van Oost-IJsselmonde te klein geworden voor toekomstbestendige glastuinbouw en zal op termijn het overgrote deel van de glastuinbouwbedrijven uit het gebied verdwijnen. Tegelijkertijd is door de enorme verstedelijking open ruimte schaars geworden. Er is behoefte aan een kwalitatief hoogwaardig buitengebied, waar niet alleen ons voedsel wordt verbouwd, maar dat ook ruimte biedt aan ontspanning, recreatie en natuur. Het verdwijnen van de kassen biedt goede kansen om in het buitengebied meer open ruimte met belevings- en gebruikskwaliteit te realiseren.
Een van de beschikbare instrumenten om de sanering daadwerkelijk uit te kunnen voeren is de inzet van de (voormalige) provinciale regeling 'ruimte voor ruimte'. Deze regeling biedt mogelijkheden om in ruil voor het slopen van kassen een beperkt aantal woningen terug te bouwen. Het idee daarachter is dat de nieuw te bouwen woningen geld opleveren, waardoor het financieel haalbaar wordt de kassen te slopen en er ruimte voor terug te brengen.
Inspiratie
Het Ruimte voor ruimte-traject is in volle gang. Op steeds meer plekken in het Deltapoortgebied worden kassen gesloopt en woningen teruggebouwd. Dit levert niet automatisch een hogere ruimtelijke kwaliteit op. Hoewel een meer open landschap ontstaat, worden ook woningen teruggebouwd. In de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit staat onder meer welk type huizen en soorten beplanting het beste bij het landschap passen. De handreiking bevat ook veel foto's en afbeeldingen van streekeigen beplanting en er staan voorbeelden in van woningen die goed in het landschap van Deltapoort passen. De gemeenten willen op deze wijze de nieuwe bewoners van het gebied inspireren om de woningen en erven mooi in het landschap van Deltapoort in te passen.
Mogelijkheden voor en impact van de regeling
Niet voor alle bedrijven biedt de regeling reële mogelijkheden om op de eigen locatie terug te bouwen. Op een aantal plekken zijn er vanuit milieu en externe veiligheid locaties aan te wijzen die op het eerste gezicht niet geschikt zijn voor de ontwikkeling van woningen.
Voor deze locaties is in ieder geval eerst aanvullend onderzoek nodig. Daarnaast zijn er gebieden aan te wijzen waar de ruimtelijke situatie zo kwetsbaar is dat het terugbouwen van woningen niet zonder meer leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om die reden is de inpassing van woningen hier alleen onder strenge voorwaarden mogelijk. Het betreft hier locaties in de open polder en langs de Waal, waar gestreefd wordt naar meer zicht en openheid en het publiek toegankelijk maken van het landschap.
Daarnaast is de impact van de sanering van het glas op de ruimtelijke kwaliteit in onze ogen niet op iedere locatie even groot. Er zijn locaties waar de kassen de beleving van het landschap niet of nauwelijks in de weg staan, op andere plekken blokkeren ze het zicht en is het glas juist wel een doorn in het oog.
Figuur 2.3
Regeling
In het kort komt de ruimte voor ruimte regeling op het volgende neer: In ruil voor de sloop van alle kassen en bijgebouwen krijgt een tuinder het bouwrecht voor een aantal woningen, onder de voorwaarde dat de ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Het woningaantal is gerelateerd aan het oppervlak dat tuinders moeten slopen. Zowel voor elke 5000 m2 kas als voor elke 1000 m2 bijgebouw krijgt een tuinder het bouwrecht voor 1 woning. Deze 'ruimte voor ruimtewoning' moet voldoen aan een aantal kwantitatieve uitgangspunten (pagina 26 handreiking), waaronder de inhoud en oppervlakte van de bebouwing en de kavelmaat.
Gebruiksaanwijzing
- 1. Bereken op basis van het aantal m2 glas en bijgebouwen het aantal in te passen woningen.
- 2. Bepaal aan de hand van de beschrijving van het deelgebied (hoofdstuk 8) het landschapstype waarin de locatie zich bevind.
- 3. Selecteer aan de hand van het landschapstype een of meer passende bebouwingsvormen en welke bouwstenen daarbij horen.
- 4. Selecteer de bouwstenen die het beste bij de locatie en bij de wensen en voorkeuren van de tuinder/nieuwe bewoners passen.
- 5. Maak een schetsontwerp: combineer de verschillende bouwstenen tot een totaalplan voor de verschijningsvorm van de bebouwing en de landschappelijke inpassing daarvan.
- 6. En illustreer dit met referentiebeelden van architectuur en beplanting.
De ruimte voor ruimte regeling biedt vier manieren om bij te dragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit:
- 1. Iets weghalen
- 2. Iets toevoegen
- 3. Iets opknappen
- 4. De bijvangst
Figuur 2.4 Uitsnede visiekaart met deelgebieden
Oude Molen
De locatie maakt onderdeel uit van deelgebied 6. Deze polder is een van de scherven die is ontstaan nadat grootschalige infrastructuur de polder Oud- Reijerwaard heeft doorsneden. De polder wordt aan de noordoostzijde begrensd door de Oostmolendijk, een hoge rivierdijk waarlangs een beperkt aantal woningen staan en aan de zuidwestzijde door de Oudelande, een polderweg. We stellen voor de polder grotendeels open te houden en de randen (langs de Rotterdamseweg en de snelweg) in te planten met coulissen, waardoor de polder niet alleen geschikt is voor grondgebonden landbouw, maar ook geschikt wordt gemaakt voor een meer kleinschalig hobbymatig en recreatief gebruik. In de zuidpunt, een driehoek grenzend aan de snelweg, ligt de manege van Plaisier. Rondom de manege zijn er kansen voor andere recreatieve functies. Coulissen begrenzen de driehoek, houden de snelweg uit het zicht en bieden een mogelijkheid voor een nieuw lintje, waardoor er in de zuidpunt een soort gehucht kan ontstaan. Een informeel pad verbindt de Oostmolendijk en Oudelande met elkaar en ontsluit een viertal woningen die tussen de coulissen zijn ingepast. De vervallen roterij kan na een opknapbeurt kans bieden aan een werkruimte of recreatieve functie.
Oude Molen (Crezeépolder-West) is onderdeel van de groene kraag van Ridderkerk, een van de groene stadsranden in Deltapoort. Het is een gebied tussen stad en buitengebied, waarin verschillende cultuurhistorische en landschappelijke elementen, en recreatieve functies als een volkstuincomplex en een manege landschappelijk zijn ingepast. Ook behoort Oude Molen tot een van de leisurezones van Deltapoort. In aansluiting op de naastgelegen Crezeepolder voor deltanatuur, is hier ruimte voor voorzieningen voor natuurbelevinggerichte actieve en verblijfsrecreatie, zoals ruiterroutes en een bed.& breakfast.
Landschapstype(n): polder met coulissen
Toetsing
Uit het schetsontwerp blijkt dat invulling wordt gegeven aan de uitgangspunten van de handreiking (zie hoofdstuk 3 en Bijlage 1).
Vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het op 21 mei 2015 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied'. Voor de percelen in het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' opgenomen met een nadere aanduiding ten behoeve van glastuinbouw (gt).
Naast de archeologische dubbelbestemming is het plangebied bestemd met een nadere gebiedsaanduiding 'oude molen'. Deze gebiedsaanduiding is opgenomen ten behoeve van het behoud, herstel en de ontwikkeling van de in het gebied aanwezige natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden in de vorm van de landschappelijke openheid, karakteristieke verkaveling en slotenpatroon en doorzichten. Ter plaatse van agrarische bouwvlakken geldt tevens een limitatieve lijst met nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf en vervolgfuncties ingeval van bedrijfsbeëindiging welke specifiek zijn voor het gebied 'oude molen'. In figuur 2.5 is een uitsnede van de plankaart opgenomen.
Figuur 2.5 Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied' (plangebied rood omkaderd).
Strijdigheid met het bestemmingsplan
De realisatie van burgerwoningen in het plangebied is niet mogelijk op basis van de agrarische bestemming.
2.4 Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt concreet invulling gegeven aan de kwaliteitsverbeteringsambitie waarbij verspreid glas wordt opgeruimd door het mogelijk maken van ruimte voor ruimtewoningen.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Oude Molen
Het plangebied is gelegen in de polder 'Oude Molen'. De polder Oude Molen is een kleinschalig agrarisch gebied ten oosten van Ridderkerk. Het gebied wordt omsloten door de Oostmolendijk en de Oudelande. De gronden zijn overwegend in gebruik voor akkerbouw. In de meest oostelijk hoek van de polder staat een aantal glasopstanden. Beeldbepalend voor de polder is de openheid én de kleine woonkern Oude-Molen. Deze woonkern kent al een lange geschiedenis in de polder. De woningen in de kern zijn echter in de afgelopen periode vervangen door nieuwe exemplaren van weinig historische waarde.
Het plangebied
Het plangebied bestaat uit twee delen en voorziet in de huidige situatie en kassen, open agrarische grond en twee bedrijfswoningen met bijbehorende bedrijfsbebouwing. In figuur 3.1 is een overzicht opgenomen van het perceel waarbij is aangegeven welke bebouwing dient te worden gesloopt. Tevens is globaal aangegeven waar de 4 beoogde burgerwoningen zullen worden gerealiseerd.
Figuur 3.1 Overzicht te slopen, te handhaven en te realiseren bebouwing
Toekomstige situatie
Ter compensatie van de te slopen kassen, agrarische bedrijfsbebouwing en bedrijfswoningen mogen in totaal 4 burgerwoningen worden gebouwd. Aan de bouw van deze woningen zijn, in het kader van de 'Handreiking ruimte voor ruimtelijke kwaliteit', voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zijn voor dit perceel uitgewerkt in een zogenoemde 'kavelpaspoort'.
Het kavelpaspoort is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Het kavelpaspoort geeft aan binnen welke kaders de woningen gerealiseerd mogen worden.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
4.3 Water
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het waterschap Hollandse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 15-10-2015. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt hierover overleg gevoerd met de waterbeheerder.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 wordt er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het ontwerp hiervan is inmiddels beschikbaar. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Gemeentelijk beleid
De hoofddoelstelling van het Waterplan 2 Ridderkerk (2008-2012) is: 'Het realiseren van een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem.' In het waterplan staan de maatregelen beschreven die de gemeente Ridderkerk en waterschap Hollandse Delta tot 2012 uitvoeren om de waterkwaliteit van sloten en singels te verbeteren en de wateroverlast te beperken. Wateroverlast wordt aangepakt door ruimte voor water te creëren. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het water te verbeteren.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt aan de Oudelande en bestaat uit agrarische gronden met bestaande kassen en agrarische bedrijfsbebouwing. De bodem in het plangebied bestaat uit zavel met homogeen profiel. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,80 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,20 m beneden maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Grenzend aan het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. De watergangen die grenzen aan de zuid- en west kant van het plangebied betreffen wegsloten met een beschermingszone van 1 m. De watergang die direct langs de bestaande kassen loopt, haaks op de Oudelande, is overig water. Hiervoor geldt tevens een beschermingszone van 1 m. Het plangebied is gelegen binnen de beschermingszones. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Milieubeschermingsgebied voor het grondwater
Het plangebied ligt in de boringsvrijezone van een grondwaterbeschermingsgebied. Ter bescherming van de grondwaterkwaliteit dient voor bouwwerkzaamheden en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 m afstemming met de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland plaats te vinden.
Figuur 4.1 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater (uitsnede kaart 8 Krimpenerwaard / Alblasserwaard behorende bij de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland)
Veiligheid en waterkeringen
Ten oosten van het plangebied is een waterkering aanwezig. Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van deze waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
In de huidige situatie is de locatie deels aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
Ten behoeve van de realisatie van de 4 woningen worden de bestaande kassen en bedrijfsbebouwing gesloopt. Hierdoor is er geen sprake van toename in verharding en zijn watercompenserende maatregelen niet noodzakelijk.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.4 Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een agrarisch perceel met bestaande kassen en agrarische bedrijfsbebouwing.
Beoogde ontwikkeling
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 4 woningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- sloop bestaande kassen en eventuele sloop agrarische bedrijfswoning Oudelande 4;
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden;
- sloop vervallen bedrijfswoning Oudelande 6 en vervallen vlasmolen.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de omgeving zijn ook geen belangrijke weidevogelgebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Boezems Kinderdijk en ligt circa 1,7 km ten noorden van het plangebied.
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. De ontwikkeling van vier woningen heeft een zeer beperkte toename van het verkeer tot gevolg. Vanwege de ruime afstand (> 1,7 km) tot de natuurgebieden kan vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie dan ook worden uitgesloten. Significant negatieve effecten zijn dan ook uit te sluiten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
Door het intensieve agrarische gebruik in het plangebied wordt de aanwezigheid van beschermde planten uitgesloten.
Vissen
In de watergangen langs de randen van het plangebied en binnen het plangebied is mogelijk de kleine modderkruiper aanwezig.
Vogels
In het plangebied is beperkt opgaande beplanting aanwezig aan de zuidzijde van de woning en de bedrijfsbebouwing. Hier kunnen tuin- en struweelvogels voorkomen. Door het ontbreken van grote bomen ontbreken vaste nesten van broedvogels.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, wezel, haas en konijn. Alleen de zuidzijde van het plangebied biedt vanwege de aanwezige opgaande beplanting marginaal foerageergebied voor vleermuizen. Doordat doorgaande structuren ontbreken, zijn er geen vliegroutes aanwezig. De bedrijfsbebouwing en kassen zijn vanwege het ontbreken van spouwmuren en een geschikte dakconstructie niet geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad kunnen aanwezig zijn in het plangebied. Gezien de aanwezige biotopen en het intensieve agrarische gebruik komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellings regeling Ffw | tabel 1 | mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker | nee | |
Ontheffings regeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | Nee, alleen bij ingrepen in de watergang | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | - | nee | |
bijlage IV HR | vleermuizen (foeragerend) | nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | - | nee |
Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van de bestaande kassen en bedrijfsbebouwing en in de realisatie van vier woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw. Hiervoor geldt namelijk een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
- Het potentiële marginale foerageergebied van vleermuizen aan de zuidzijde van de locatie wordt niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling.
- Voor de ontwikkeling zijn geen ingrepen in de watergangen voorzien, nader onderzoek naar de kleine modderkruiper is dan ook niet noodzakelijk.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.5 Wegverkeerslawaai
In het plangebied kunnen in het kader van de ruimte voor ruimte regeling kassen en twee agrarische bedrijfswoningen gesloopt worden. Ter plaatse kunnen vier nieuwe burgerwoningen gerealiseerd worden. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh), indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
De woningen zijn gelegen binnen de geluidszones van de A15, de Oudelande, de Oostmolendijk en het Noordeinde. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk.
Onderzoek
Uit het akoestisch onderzoek, zie Bijlage 2, blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Noordeinde, de Oost Molendijk en de Oudelande sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Als gevolg van het verkeer op de A15 wordt op de randen van beide bouwvlakken de voorkeursgrenswaarde overschreden. Tevens blijkt dat op delen de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden. Een oplossing is om deze delen van de gevel doof uit te voeren (dus zonder te openen delen) of op de verdieping(en) geen geluidsgevoelige functies (slaap/woonkamers) te realiseren.
Om de dove gevels te borgen is in de regels van het bestemmingsplan (artikel 8.6) opgenomen dat alle gevels van de geluidsgevoelige functies, met uitzondering van de begane grond, als dove gevel moeten worden uitgevoerd, tenzij aangetoond wordt dat op deze gevels voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde of de verleende hogere waarde.
Door middel van een proefverkaveling is aangetoond dat woningbouw/ goede ruimtelijke ordening mogelijk is. Gelet op de hoge geluidsbelasting in het gebied zijn geluidsluwe gevels en buitenruimten echter alleen relatief gezien aan de orde. Wel kan worden gesteld dat de bebouwing zelf zorgt voor afscherming van de buitenruimte en gevels.
Aangezien maatregelen niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig zijn dient voor de woningen in ieder geval een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staat in onderstaande tabel.
Tabel 4.2 Woningaantallen en bijbehorende hogere waarden
Ontwikkeling | Aantal woningen | Hogere waarde | Geluidsbron |
Bouwvlak 1 | 1 | 53 dB | A15 |
Bouwvlak 2 | 3 | 53 dB | A15 |
De hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd.
Gelijktijdig met het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan zal ook de procedure voor het verlenen van hogere waarden worden gestart.
4.6 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 4 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang een indicatie te geven van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende wegen nabij het plangebied betreffen de N915 en de A15, die ten zuiden langs het plangebied lopen. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs deze wegen ter hoogte van het plangebied ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 33,9 µg/m³ voor NO2, 24,3 µg/m³ voor PM10 en 15,6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 15 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
4.7 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 4.4 Overzicht geurnormen Wgv
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig objectwordt gemeten.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 4 woningen. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Ridderkerk.
Ten noorden van het plangebied is een paardenhouderij aanwezig. Vanwege de ligging van het plangebied buiten de bebouwde kom geldt hiervoor op basis van de Regeling geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit een minimale afstand van 50 m ten opzichte van geurgevoelige objecten (woningen). De afstand tussen de beoogde woningen en de paardenhouderij bedraagt minimaal 65 m. Er wordt voldaan de genoemde afstand.
Ten westen van het plangebied zijn twee glastuinbouw bedrijven aanwezig en een hoveniersbedrijf. Tevens is ten noorden van het plangebied, tussen de glastuinbouw en de paardenhouderij, nog een agrarisch bedrijf aanwezig. Op basis van de VNG-uitgave geldt voor agrarische bedrijven, waaronder glastuinbouw, een richtafstand van 30 m en voor een hoveniersbedrijf > 500 m2 een richtafstand van 50 m. De aanwezige agrarische bedrijven liggen op een minimale afstand van 30 m ten opzichte van de beoogde woningen. Het hoveniersbedrijf ligt op circa 70 m afstand. Hiermee wordt ruim voldaan aan de genoemde richtafstanden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefmilieu en bestaande bedrijven door de beoogd ontwikkeling niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van alle risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenario-analyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worst-case ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Onderzoek
Uit de Visie Externe Veiligheid van Ridderkerk blijkt dat in de omgeving van het plangebied vier relevante risicobronnen aanwezig zijn. De eerste twee betreffen de A15 en N915 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, de derde betreft de hogedruk aardgasleiding die ten noorden van A15/N915 ligt en de vierde betreft de Noord waarover vervoer van gevaarlijke stoffen over water plaatsvindt.
De externe veiligheidsrisico's van het Shell LPG tankstation aan de A15 reiken, gelet op de afstand van circa 550 m, niet tot in het plangebied. Ook de externe veiligheidsrisico's van het rangeerterrein Kijfhoek zijn niet relevant gelet op de ruimte afstand tot het plangebied.
Ten aanzien van de Noord geldt dat het plangebied buiten het invloedsgebied met een breedte van 200 meter ligt. De afstand tot de locatie is dermate groot dat er geen sprake is van invloed van externe veiligheidsrisico's als gevolg het transport van gevaarlijke stoffen over water. Het persoongebonden risico van deze vaarweg, de PR10-6 risicocontour, ligt alleen op het water. Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) ligt op 25 meter van de waterlijn.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15 en N915
De A15 vormt een internationale verbinding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op circa 30 m afstand van het plangebied is de A15 aanwezig met in de nabijheid de Noordtunnel. In verband met de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen door tunnels gelden op grond van de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS) beperkingen. Door de Noordtunnel mogen geen LPG tankwagens rijden, deze worden geleid via de omleidingsroute over de N915 Rotterdamseweg. Voor de A15 ter hoogte van het plangebied, afrit 21 (Hendrik-Ido-Ambacht) – A15 afrit 22 (Alblasserdam) (incl. Noordtunnnel) (wegvak Z76) geldt een PR10-6 contour van 13 m en een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 m. Uit het basisnet blijkt dat het groepsrisico van de A15 ter hoogte van het wegvak Z76 kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde.
De N915 kent volgens het basisnet geen plasbrandaandachtsgebied. Dit omdat tankwagens met vloeibare brandstoffen geen gebruik hoeven te maken van de omleidingsroute. De PR10-6 risicocontour van de N915 bedraagt 93 m. Het groepsrisico ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen op de N915 is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied ligt niet binnen de PR10-6 risicocontouren van de A15/N915. Deze vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Groepsrisico
Voor zowel de A15 (wegvak Z76) als de N915 geldt dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. In de toekomstige situatie is sprake van een beperkte toename van het aantal personen. Desondanks zal het groepsrisico van de A15/N915 ook in de toekomstige situatie kleiner zijn dan de 0,1 maal de oriënterende waarde en is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Door het vervoer van toxische vloeistoffen over de A15/N915 bedraagt het invloedsgebied 880 m. Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied is wel een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door aardgasleiding W-530-01
Direct ten zuiden van het plangebied is de hogedruk aardgasleiding W-530-01 gelegen. Uit de Externe veiligheidsvisie Ridderkerk blijkt dat de PR10-6 risicocontour niet buiten de leiding is gelegen. Het invloedsgebied bedraagt 140 m en reikt tot over het plangebied.
Het groepsrisico van de leiding is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Ondanks de beperkte toename in personen zal dit ook in de toekomstige situatie het geval zijn. Hierdoor is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied is wel een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Kwetsbaarheidszonemodel
De beoogde ontwikkeling is tevens beoordeeld aan de hand van het Kwetsbaarheidszonemodel. Woningen zijn volgens het kwetsbaarheidszonemodel zeer kwetsbare objecten. Op basis hiervan wordt het meest maatgevende scenario voor hittestraling/overdruk beschouwd.
Volgens het kwetsbaarheidszonemodel is het plangebied voor beide wegen en de gasleiding buiten de zones van het meest waarschijnlijke scenario gelegen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn dan ook geen extra maatregelen op het gebied van externe veiligheid noodzakelijk.
Conclusie
Er zijn vier relevante risicobronnen in de omgeving van het plangebied, dit zijn de A15, N915, de Noord en de hogedruk aardgasleiding W 530-01. Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid voor buisleidingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Geconcludeerd kan worden dat de aanwezigheid van de verschillende risicobronnen geen belemmeringen opleveren voor de beoogde ontwikkeling. Omdat het bestemmingsplan slechts een kleine toename van het aantal personen toestaat en daarbij ruim onder de oriënterende waarde blijft, wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
Het voornemen is getoetst aan de Externe veiligheidsvisie. In het kader van het wettelijk vooroverleg is instemming gevraagd aan de veiligheidsregio. Door de veiligheidsregio is advies uitgebracht. Het advies is als bijlage 3 opgenomen in dit bestemmingsplan.
4.9 Bodem
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Op basis van de Regionale bodemkwaliteitskaart van de gemeenten Barendrecht en Ridderkerk is het plangebied ingedeeld in het deelgebied natuur/overig/buitengebied. Ter plaatse van het plangebied zijn zowel de boven- als ondergrond ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse 'achtergrondwaarde' (AW). Ter plaatse van de klasse AW zijn alle gemiddelden lager dan de maximale waarden voor de klasse 'wonen'. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit geschikt voor de functie wonen.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen dient wel actueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Beleid en normstelling
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beoogde ontwikkeling
Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De conclusie van het rapport is:
Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt verwacht dat de voorgenomen werkzaamheden in het plangebied geen archeologische resten zullen verstoren. Derhalve is in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Beoordeling Boor
"Op basis van de conclusies uit het verkennend inventariserend veldonderzoek kan worden gesteld dat voor de geplande werkzaamheden binnen het plangebied Oudelande 4-6 te Ridderkerk geen voorzieningen hoeven te worden getroffen om archeologische waarden te behouden of te ontzien".
Conclusie
In het kader van de bestemmingsplanwijziging is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen voor de niet onderzochte gronden. Mogelijke archeologische waarden in de bodem blijven hierdoor beschermd. Ter plaatse van de onderzochte gronden wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' verwijderd.
4.11 Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.
De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'.
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 5.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
Agrarisch
De bestaande agrarische gronden ten westen van de nieuwe woningen zijn conform het vigerende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. De aanwezige kassen zijn hierbij wegbestemd. De nadere aanduiding 'glastuinbouw' die in het bestemmingsplan 'Buitengebied' is opgenomen zal hiervoor niet meer worden opgenomen in dit bestemmingsplan.
Tuin
Op de gronden waar erfbebouwing niet wenselijk is, om de openheid te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Dit betreffen hoofdzakelijk de aanwezige voor- en zijtuinen. Erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Grenzend aan de voorgevels van aanliggende woningen zijn tevens (delen van) erkers binnen deze bestemming toegestaan.
Wonen
De nieuwe woningen zijn voorzien van de passende bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is een bouwvlak toegekend waarbinnen de hoofdgebouwen gerealiseerd moeten worden. De bestemming biedt daarnaast ruimte tot het realiseren van bijbehorende gebouwen, tuinen en erven. Daarnaast zijn er in de regels bepalingen opgenomen ten aanzien van de inhoud, goot- en nokhoogte van de woningen. Naast de woonfunctie is beroepsuitoefening aan huis onder bepaalde voorwaarden toegestaan.
Waarde - Archeologie 4
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen, afgestemd op het gemeentelijk archeologiebeleid. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. Belangrijk hierbij is dat uitgegaan wordt van het huidige maaiveld, dus voor een eventueel noodzakelijke ophoging.
5.4 Gebiedsaanduidingen
'Oude molen'
In het bestemmingsplan is overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'overige zone - oude molen' opgenomen. Gekozen is om deze gebiedsaanduiding ook in dit bestemmingsplan op te nemen, ten behoeve van de bescherming van het behoud, herstel en de ontwikkeling van de in het gebied aanwezige natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden. De in het vigerende bestemming opgenomen mogelijkheden voor nevenfuncties bij bouwvlakken van agrarische bedrijven zijn niet aanwezig en derhalve niet opgenomen in deze regeling.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Met de gemeente Ridderkerk is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat de eventuele uitgekeerde (tegemoetkomingen in) planschade door de initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak- en vooroverlegprocedure
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan van 29 februari 2016 tot 28 maart 2016 aangeboden aan de volgende overleginstanties:
- 1. Rijkswaterstaat
- 2. Waterschap Hollands Delta
- 3. Oasen
- 4. DCMR
- 5. Veiligheidsregio Rotterdam (VRR)
- 6. Provincie Zuid Holland
- 7. Natuur- en Recreatieschap IJsselmonde/G.Z-H
- 8. Zuid-Hollands Landschap
Rijkswaterstaat (1), Waterschap Hollands Delta (2), Oasen (3) en het NRIJ (7) hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan. Het Waterschap heeft wel gevraagd om de tekst in de toelichting over het waterschapsbeleid te actualiseren en daarin het Waterbeheerprogramma 2016-2021 op te nemen. De toelichting is hierop aangepast. De VRR en DCMR hebben inhoudelijk op het plan gereageerd. Hun reactie staat hieronder.
VRR
De Veiligheidsregio Rotterdam heeft in het kader van externe veiligheid advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Kort samengevat moet (1) bij herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied. Hiervoor zijn eisen opgenomen in het Bouwbesluit 2012. (2) Ook moet dan rekening worden gehouden met de 1% letaliteitscontour (binnen 120 meter van het hart van de rijksweg A16) in verband met een toxische wolk. (3) Vanwege de 1% letaliteitcontour van de hogedruk aardgastransportleiding (15 meter vanuit het hart van de leiding W-530-01) moet er bescherming zijn tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) als gevolg van een fakkelbrand. (4) Ook moeten er goede vluchtvoorzieningen aanwezig zijn vanwege de mogelijkheid tot fakkelbranden. De hierboven beschreven punten 1 tot en met 4 zijn onderdeel van de vergunningsprocedure.
Daarnaast wordt (5) geadviseerd om te zorgen voor een goede voorlichting en instructie voor de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Dit kan door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand". Deze campagne is een landelijke campagne van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) en een vervolg op de campagne 'Denk vooruit'. Hier wordt landelijk voldoende aandacht aan geschonken. Daarnaast valt de locatie binnen de dekking van een WAS-paal (sirene) in Oostendam (Pruimendijk/Tarwestraat), waardoor bij gevaar gealarmeerd kan worden.
Het advies zelf is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
DCMR
DCMR heeft op 22 april advies uitgebracht met betrekking tot externe veiligheid. Door vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan zou de status van een burgerwoning (Oudelande 5) die buiten het plangebied ligt veranderen van “beperkt kwetsbaar” naar “kwetsbaar object”.
Of een woning als een kwetsbaar object dan wel als een beperkt kwetsbaar object moet worden beschouwd, wordt bepaald door de bestemming van de woning (burgerwoning of een bedrijfswoning) en de dichtheid van de burgerwoningen. Volgens artikel 1, eerste lid onder b, van het Bevi zijn verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, gedefinieerd als beperkt kwetsbare objecten.
Door het plan Oudelande 4 – 6 zal de dichtheid van de verspreid liggende woningen groter worden dan 2 per hectare. Het plan zet immers bedrijfswoningen om naar burgerwoningen en maakt de bouw van twee nieuwe burgerwoningen mogelijk. Hierdoor moet na vaststelling van het plan de burgerwoning Oudelande 5 voortaan als kwetsbaar object worden beschouwd en niet meer als beperkt kwetsbaar.
De wijziging van de woning Oudelande 5 naar een kwetsbaar object heeft geen gevolgen in de huidige situatie. De woning ligt niet binnen de basisnetafstand (risicozone) van de N915. De basisnetafstand bedraagt 93 meter. De woning Oudelande 5 ligt op 100 meter afstand. Hierdoor is de beleidsregel betreffende het verwerven van woningen langs basisnetroutes niet van toepassing op deze woning.
De wijziging van beperkt kwetsbaar object naar kwetsbaar object heeft wel mogelijk gevolgen voor toekomstige ontwikkelingen. Het bouwvlak van de woonbestemming ligt namelijk wel gedeeltelijk binnen de basisnetafstand. DCMR stelt dat dit bouwvlak het niet onmogelijk maakt dat het hoofdgebouw binnen de basisnetafstand komt te liggen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid (artikel 16.4.1 bestemmingsplan Buitengebied).
Artikel 5, eerste lid van het Bevt bevat een verplichting voor gemeenten om het bestemmingsplan aan te passen, voor zover er binnen een risicozone kwetsbare objecten zijn toegelaten maar nog niet gerealiseerd. Deze aanpassing hoeft volgens dit besluit niet onmiddellijk te worden uitgevoerd, maar mag plaatsvinden bij de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan. In de tussenliggende periode geldt ongeacht de huidige bouwmogelijkheid binnen het bestemmingsplan, een bouwverbod om de woning Oudelande 5 binnen de basisnetafstand van de N915 uit te breiden. Volgens artikel 5, tweede lid van het Bevt moet namelijk zolang het bestemmingsplan niet is aangepast, een eventuele aanvraag om een omgevingsvergunning bouw of ruimtelijke afwijking voor een kwetsbaar object binnen de basisnetafstand worden afgewezen.
Het advies zelf is opgenomen als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Oudelande 4 - 6' in Ridderkerk heeft consequenties voor de woonbestemming Oudelande 5 dat buiten dit plan ligt. Deze woning wijzigt door dit plan van een beperkt kwetsbare bestemming in een kwetsbare bestemming. Hierdoor moet het bouwvlak van deze woonbestemming zodanig worden bestemd dat de woning niet zodanig kan worden gewijzigd dat deze tot binnen de basisnetafstand van de N915 komt te liggen. Deze aanpassing mag plaatsvinden bij de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan, waarbij de woonbestemming Oudelande 5 is betrokken. Daarnaast moet in de tussenliggende periode een eventuele aanvraag voor een omgevingsvergunning om de woning uit te breiden tot binnen de basisnetafstand worden geweigerd.
Geadviseerd wordt om bij de eerstkomende herziening bestemmingsplan, waarbij de woonbestemming Oudelande 5 is betrokken, een borgingsmaatregel op te nemen om te voorkomen dat binnen de basisnetafstand van de N915 een kwetsbaar object gebouwd kan worden. Dit kunt u doen door in het bestemmingsplan een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' op te nemen met een daaraan verbonden regel die de bouw of uitbreiding van (beperkt) kwetsbare objecten niet toelaat, respectievelijk niet zonder meer toelaat.
Daarnaast wordt geadviseerd om in de tussenliggende periode de Afdeling Vergunningen van de BAR-organisatie te wijzen op de weigeringsgrond die na het vaststellen van het plan 'Oudelande 4 - 6 voor het bouwvlak Oudelande 5 zal ontstaan.
Reactie gemeente
Bij de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied zal voor deze locatie de bouwmogelijkheden zodanig gewijzigd worden dat het bouwen van een kwetsbaar object binnen de Basisnetafstand niet zondermeer mogelijk is. Daarnaast zal aan de afdeling Vergunningen doorgegeven worden dat voor dit object een weigeringsgrond is ontstaan wanneer een kwetsbaar object gebouwd zal worden binnen de Basisnetafstand.
De plansystematiek van het bestemmingsplan Buitengebied is overigens zodanig dat uitbreiding van de woning binnen de Basisnetafstand voornamelijk een theoretische mogelijkheid is. Volgens de planregels moet de voorgevel van de woning gebouwd worden op de grens van de bestemming Wonen-1 en Tuin die naar de weg is gekeerd. De diepte van het hoofdgebouw mag daarnaast maximaal 12 meter bedragen. Daarnaast mag bij een vrijstaand hoofdgebouw maximaal 5 meter aan de achtergevel worden gebouwd. De diepte van de woning zou dan op 17 meter uitkomen. Dit is nog steeds circa 2 meter buiten de Basisnetafstand.
De binnenplanse ontheffingsmogelijkheid in artikel 16.4.1 biedt de mogelijkheid om de woning 3 meter achter de grens van de bestemming Wonen-1 en Tuin te plaatsen. In dat geval zou de woning wel binnen de Basisnetafstand komen. Het is echter niet aannemelijk dat er medewerking wordt verleend aan de ontheffing in dit geval. Deze ontheffing wordt voornamelijk toegepast op locaties waar een grotere afstand tot de weg bijvoorbeeld vanuit verkeersoptiek wenselijk is (denk aan dijkwoningen pal op de weg). Hier is sprake van een vrijstaande woning op voldoende afstand van de weg. De woning verder naar achteren plaatsen is dan ook niet logisch, mede gelet op de wens om de relatie tussen het lint en de woningen zichtbaar te houden.
Daarnaast zou deze ontheffingsmogelijkheid enkel toegepast kunnen worden als er sprake is van sloop / herbouw. De woning is echter gebouwd in 2010. Gelet op de leeftijd van de woning is sloop binnen de komende planperiode niet aannemelijk.
6.2.2 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 augustus 2016 tot en met 6 oktober 2016 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.
Drie overlegpartners hebben wel gereageerd op het plan. De opmerkingen worden hieronder kort samengevat en eventueel beantwoord.
DCMR
DCMR merkt op dat onder 4.8 Externe Veiligheid onder het kopje Vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15 en N915 het volgende staat: 'De PR10-6 risicocontour van de N915 bedraagt 15 meter.' DCMR merkt op dat deze afstand ook in het conceptbestemmingsplan stond. De afstand is echter niet correct. De basisnetafstand van de N915 bedraagt volgens de Regeling Basisnet 93 meter. Voor de conclusie maakt dit niet uit: het plan ligt buiten deze afstand. DCMR adviseert om de afstand in de definitieve versie te corrigeren.
Reactie gemeente
De basisnetafstand is gewijzigd in de toelichting naar 93 meter.
VRR
De VRR heeft per brief op 14 maart 2016 een vooroverlegreactie gegeven op het voorontwerp van het bestemmingsplan Oudelande 4 en 6. De VRR kan zich vinden in de wijze waarop haar reactie is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan Oudelande 4 en 6.
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze reactie ter kennisgeving aan.
Rijkswaterstaat West-Nederland zuid
Rijkswaterstaat West-Nederland zuid heeft laten weten geen opmerkingen te hebben op het ontwerpbestemmingplan Oudeland 4-6.
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze reactie ter kennisgeving aan.
Ambtshalve wijziging
Het conceptrapport archeologisch vooronderzoek en inventariserend veldonderzoek is vervangen door een definitief rapport (2 augustus 2016). De toelichting is hierop aangepast.
Bijlage 1 Kavelpaspoort
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio