Herinrichting De Nes
Bestemmingsplan - Gemeente Ridderkerk
Vastgesteld op 07-07-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Herinrichting De Nes' met identificatienummer NL.IMRO.0597.BPRijs2019DeNes-VG01 van de gemeente Ridderkerk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.10 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.11 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.12 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.13 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.14 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.15 dakvoet
de onderzijde van de laagste dakpan of onderrand van een andere vorm van dakbedekking.
1.16 extensieve dagrecreatie
activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen en varen waarvoor geen of slechts in beperkte mate voorzieningen noodzakelijk zijn.
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.18 hobbymatig gebruik
het gebruik van grond ten behoeve van activiteiten in een omvang die niet als bedrijfsmatig kan worden beschouwd.
1.19 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.20 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde, van het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van onderlinge samenhang en beïnvloeding door niet-levende en levende natuur.
1.21 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna.
1.22 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.23 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.24 peil
- a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
- b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 diepte en breedte van een hoofdgebouw
De diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de ontwikkeling , het behoud en herstel van potentiële en actuele landschappelijke en natuurwaarden;
- b. extensieve dagrecreatie;
- c. wateraanvoer, -afvoer en -berging;
- d. ter plaatse van de functieaanduiding 'rijbak': een paardrijbak;
- e. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenstal': een paardenstal met aanverwante activiteiten;
- f. bijbehorende voorzieningen zoals een langzaamverkeersontsluiting, fietsvoorzieningen, wandel- en fietspaden, speelterreinen, bruggen, nutsvoorzieningen, groen, informatieborden, veeroosters en bankjes.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de 'specifieke vorm van recreatie - paardenstal' uitsluitend binnen het bouwvlak een paardenstal worden gebouwd met een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 5 meter;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van de bouw van een schuilstal buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:
- a. de schuilstal mag uitsluitend gebruikt worden voor het houden van dieren ten behoeve van begrazing;
- b. de schuilstal dient noodzakelijk te zijn vanuit het oogpunt van dierwelzijn;
- c. de oppervlakte mag niet meer dan 12 m² bedragen;
- d. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
- e. de schuilstal is gelegen op een afstand van ten minste 50 m van een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen;
- f. bij de schuilstal dient ten minste 0,75 ha (7.500 m2) aaneengesloten grond te behoren (en ter plaatse beschikbaar is), waarop de schuilstal wordt gebouwd;
- g. de schuilstal dient verzien te worden van een goede landschappelijke inpassing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenstal' geldt dat de functie uitsluitend voor hobbymatig gebruik uitgevoerd dient te worden, wat betekent dat:
- a. het aantal paarden en pony's ten hoogste 6 bedraagt;
- b. de activiteit wordt uitgevoerd door de eigenaar van het perceel;
- c. geen sprake is van verkoop van paarden en pony's;
- d. de gestalde paarden en pony's niet door derden worden bereden in ruil voor een vergoeding;
- e. geen stallen worden verhuurd aan derden.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de wateraanvoer en -afvoer, alsmede voor de waterberging;
- b. oevers;
- c. verkeer te water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. duikers, waterovergangen, keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'brug' bedraagt de doorvaarthoogte van een brug, ten minste 1,15 m ten opzichte van het plaatselijk geldende peil;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd indien en voor zover deze noodzakelijk zijn voor oeververbindingen, de veiligheid van het verkeer te water of voor een doelmatig kwaliteit- en kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater;
- e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse van terreinen met een hoge archeologische verwachtingswaarde.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 6
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarde ter plaatse van terreinen met een lage archeologische verwachtingswaarde.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper zijn dan de huidige onderwaterbodem en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken van maten
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 1. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- b. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Herinrichting De Nes'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Ridderkerk heeft op 23 maart 2017 de Waalvisie 2016 vastgesteld. De Nes is in de Waalvisie aangewezen als sleutelplek met de bedoeling om de gronden extensief in te richten als natuur- en recreatiegebied. Op dit moment is de Nes hoofdzakelijk agrarisch in gebruik. De gronden aan de oostzijde worden gebruikt ten behoeve van een paardenstal.
De gemeente heeft delen van de gronden van De Nes in 2018 aangekocht om invulling te kunnen geven aan de Waalvisie. De realisatie van een recreatief gebied met extensieve natuur- en landschapsbeleving past echter niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. De gronden hebben in het vigerende bestemmingsplan de bestemmingen 'Natuur' en 'Agrarisch'. Op basis van de bestemming 'Agrarisch' is ondergeschikte extensieve dagrecreatie al wel mogelijk. Recreatie als hoofdfunctie is niet mogelijk. Vandaar dat de gewenste ontwikkeling door middel van dit bestemmingsplan met bijbehorende onderzoeken juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Ridderkerk. Het gebied ligt ten oosten van de Ring Rotterdam Zuid waar de A16 onderdeel van uitmaakt. Ten noorden van het plangebied ligt de Pruimendijk en ten zuiden van het plangebied de Waal. De exacte begrenzing van het plangebied wordt gevormd door het water ten noorden en westen van het plangebied. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de gronden die toebehoren aan het Zorgcentrum de Nes. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de toegangsweg naar het Zorgcentrum vanaf de Pruimendijk. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. Vervolgens geeft hoofdstuk 3 een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ruimtelijke Context
Beschrijving omgeving plangebied
Geschiedenis
De herontwikkeling van een groot deel van De Nes biedt antwoord op de grote maatschappelijke vraag naar meer terreinen voor openluchtrecreatie. De nadruk ligt op rustige recreatievormen zoals wandelen, gecombineerd met recreatievormen op het water zoals kanoën en tevens natuurontwikkeling. Door De Nes te ontwikkelen kan het oorspronkelijke eilandkarakter weer terug gebracht worden. Door het meanderen van de Waal heeft de oude rivierarm ten noorden van De Nes zijn functie als hoofdloop van de rivier verloren en is vroeger langzaam een eiland ontstaan. Deze waterverbinding is in de vorige eeuw nog lang als griend in gebruik geweest maar later is deze doorgang gedempt met bagger uit de Waal. In combinatie met de aanleg van de A16 heeft dit ervoor gezorgd dat veel van de oude karakteristiek langzaam is verdwenen.
Huidige situatie
Ten noorden van het plangebied slingert het historische lint de Pruimendijk. Vanwege de landbouwkundige verkaveling en planologische/functionele diversiteit oogt het omliggende gebied deels wat rommelig. In het gebied staat agrarisch grondgebruik voorop; in sommige gevallen recreatief (mede-)gebruik. Het overgrote deel van het plangebied is momenteel in gebruik als akkerland. Aan de oostzijde is sprake van weiland. Ruimtelijke kwaliteit wordt hier gewaarborgd door het gebied open te houden. Dit is de reden dat het gebied is bedoeld voor grondgebonden landbouw en uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid en kassen niet is toegestaan.
Figuur 2.1 Plangebied gezien vanaf bovenaf (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
Waalvisie
In aanvulling op de historie en de bijzondere eigenschappen van de Waal is in opdracht van de Landschapstafel IJsselmonde een Waalvisie opgesteld voor de verschillende gemeenten rondom de Waal. Op 23 maart 2017 is de Waalvisie door de gemeenteraad van Ridderkerk vastgesteld. In de Waalvisie is een breed palet aan ambities en projecten benoemd die de Landschapstafel de komende jaren wil oppakken. Eén van deze ambities is de herinrichting van De Nes. Er is de wens om een nieuwe vaarverbinding te realiseren, wandelpaden te maken zodat het voor iedereen een prettig gebied is en om beplanting toe te voegen. De sleutelplek ligt centraal in het Waalgebied temidden van een rijke geschiedenis en nieuwe ontwikkelingen wat de plek uitermate geschikt maakt als uitvalsbasis voor recreatieve activiteiten.
2.2 Herinrichting De Nes
Functies
De Nes zal recreatief worden ingericht met extensieve natuur- en landschapsbeleving. De ontwikkeling bestaat uit verschillende onderdelen (zie figuur 2.2):
- het verbreden/verleggen van de reeds bestaande sloot aan de oostzijde;
- het realiseren van bosplantsoen aan de noord- en westzijde;
- het aanleggen van wandelpaden in de vorm van halfverharding en in de vorm van graspaden;
- het aanleggen van één paddenpoel;
- aanleg van een duiker ten zuid-oosten van het perceel;
- het planten van solitaire bomen.
- in het plan is de mogelijkheid opgenomen een schuilhut te realiseren ten behoeven van het houden van dieren voor begrazing;
- het meest zuid-oostelijke deel van de sloot wordt gedempt;
- aanleg van een onderhoudsbrug aan de westzijde met een doorvaarthoogte van 1,15m.
Figuur 2.2 Weergave beoogde inrichting plangebied
Ontsluiting en parkeren
De ontsluiting van het gebied vindt plaats via het bestaande wegennetwerk. Aan de westzijde is het gebied bereikbaar voor onderhoudsverkeer door middel van een nieuw aan te leggen brug. Voor deze brug wordt een minimale doorvaarthoogte gegarandeerd van 1,15 meter. Aan de oostzijde kan het recreatie-eiland vanaf de Pruimendijk worden bereikt via het karakteristieke Neslaantje richting het zorgcentrum. Aan deze zijde wordt het water middels een duiker verbonden.
Vanwege het extensieve recreatieve karakter van het gebied en het beoogde gebruik door omwonenden worden geen bezoekersparkeerplaatsen gerealiseerd. De bereikbaarheid van het eiland met de fiets en te voet is goed.
Paardenstal Pruimendijk
Recentelijk is een ruimtelijke procedure gevolgd voor de sloop van twee oude paardenstallen en een stalen zeecontainer aan de Pruimendijk in de noordoosthoek van het plangebied. Ten behoeve van de beschreven recreatieontwikkeling heeft de gemeente Ridderkerk ingestemd met het vervanging van de bebouwing door één nieuwe stal. De rommelige bebouwing maakt daarmee plaats voor één kwalitatief hoogwaardig gebouw dat is ingepast in de omgeving. De paardenstal heeft een hobbymatig karakter met maximaal zes paarden. Daarnaast is de paardenbak verkleind naar 20 bij 40 meter. De omgevingsvergunning voor deze ontwikkeling is verleend op 5 maart 2019. De ontwikkeling is in dit bestemmingsplan meegenomen om het hele gebied van een passende regeling te voorzien.
Ook is in het plan de mogelijkheid opgenomen om een schuilstal te realiseren onder bepaalde voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat de schuilstal landschappelijk wordt ingepast in de omgeving.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante vigerende ruimtelijke beleidskader. Daarbij is van belang dat het initiatief kleinschalig van aard is en dat het raakvlak met zowel rijksbeleid als provinciaal beleid zeer beperkt is. Met de herinrichting van De Nes wordt aangesloten op de regionale en gemeentelijke ambities om het recreatieve karakter rond de Waal te versterken.
3.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Toetsing rijksbeleid
Het SVIR en het Barro bevatten geen relevante passages voor de herontwikkeling van het plangebied. Wel kan worden gesteld dat de ontwikkeling past binnen het (actuele) beleid om de stadsranden en groene gebieden tussen de steden in te richten voor natuur en recreatie.
3.3 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie april 2019)
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De voor dit plan relevante beleidsuitgangspunten uit de visie worden hierna behandeld.
Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied
De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.
Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). In de visie wordt hiervoor verwezen naar de kwaliteitskaart.
De provincie onderscheidt vier lagen: de ondergrond, cultuur- en natuurlandschappen, stedelijke occupatie en beleving. Deze zijn allen van toepassing op het projectgebied, behalve de stedelijke occupatie.
Laag van de ondergrond
Zoals in figuur 3.1 te zien is, ligt het plangebied in ‘bijzonder reliëf – oude stroomgordels en geulafzetting’. Deze gebieden hebben een hogere ligging, waardoor ze aantrekkelijk waren voor (pre)historische bewoning en van grote archeologische en aardkundige waarde kunnen zijn. Daarnaast houden zij de ontstaansgeschiedenis van het landschap leesbaar. In deze gebieden richt de provincie zich op het behouden van onregelmatige patronen en reliëf en het, waar mogelijk, meer herkenbaar maken van de archeologische van de structuren in het gebied bij nieuwe ontwikkelingen.
![]() | ![]() |
Figuur 3.1 Laag van de ondergrond (bron: provincie Zuid-Holland)
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied maakt eveneens onderdeel uit van een ‘zeekleipolder’ (zie figuur 3.2). Hierin bevinden zich kreken, zoals de kreek ten noorden van het plangebied, welke structurerend zijn. Ontwikkelingen dienen in het gebied bij te dragen aan het versterken van karakteristieke kenmerken, zoals die van de eilanden, en de verschillen daartussen. Daarnaast dienen ontwikkelingen te passen bij de maat en schaal van de dijk en is de wens om de deltawateren (aan de rand van eilanden) een herkenbaar patroon van opwas- en aanwaspolders te laten behouden. Tevens dienen ontwikkelingen de dijk en de kreek als herkenbare structuurdragers te versterken, dient bebouwing geconcentreerd te zijn en dient het contrast tussen de binnendijkse polders en buitendijkse natuur te worden behouden.
![]() | ![]() ![]() |
Figuur 3.2 Laag van de cultuur- en natuurlandschappen (bron: provincie Zuid-Holland)
Laag van de beleving
Zichtbaar in figuur 3.3 is dat het plangebied zich bevindt in de overgang van de stad naar het buitengebied. In deze gebieden vindt vaak recreatie plaats, aangezien de gebieden een openbaar parkkarakter hebben en de aantrekkelijkheid van de provincie vergroten. De inrichting hiervan is verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten. Ontwikkelingen dienen hier de diversiteit in de ruimtelijke inrichting tussen de verschillende recreatie- en groengebieden te vergroten. Daarnaast verbinden recreatieve routes het groen en water met de stad, dienen ontwikkelingen bij te dragen aan de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het groen in de stad en buiten de stad en is (her)inrichting gebaseerd op: de ligging van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken en de ligging ten opzicht van het groen in de stad. Tot slot dienen ontwikkelingen de openbaarheid van recreatiegebieden te behouden.
Ook is het gebied gelegen in ‘de groene buffer’, een gebied met een relatief beperkte omvang tussen de stad en niet verstedelijkt landschap. De afwezigheid van verstedelijking dient te worden behouden of versterkt. In het gebied vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats en dragen nieuwe ontwikkelingen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en het contrast met het stedelijk gebied.
![]() | ![]() ![]() |
Figuur 3.3 Laag van de beleving (bron: provincie Zuid-Holland)
Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie april 2019)
De Omgevingsverordening Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Omgevingsvisie en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Voor de beoogde herontwikkeling zijn de volgende artikelen uit de Omgevingsverordening relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
- 1. Een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en;
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Lid 2 tot en met 6 zijn in dit geval niet relevant omdat sprake is van 'inpassen' en de projectlocatie niet ligt in een gebied met een beschermingscategorie.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
- 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Toetsing provinciaal beleid
De wijzigingen die onderhavig plan mogelijk maken zijn allen passend binnen de omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt en met de herontwikkeling van het gebied wordt nadere invulling gegeven aan de aanduiding 'recreatie'. De Nes krijgt weer haar oude karakter van een eiland terug, passend in het karakter van de 'groene buffer'.
De functieverandering wordt niet als een stedelijke ontwikkeling gezien. Er wordt namelijk geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt maar alleen meer ruimte gecreëerd voor extensieve recreatie. Een functie die passend is binnen het gebied rondom de Waal en past bij de aard en schaal van het landschap ('inpassen'). De herontwikkeling van de landbouwgrond zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit waarbij rekening is gehouden met inpassing in het landschap zoals deze is bedoeld volgens de kwaliteitskaart.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Omgevingsvisie Ridderkerk 2035
De gemeente Ridderkerk heeft op 14 september 2017 de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 vastgesteld. Deze visie geeft kaders voor het beleid en richting aan ontwikkelingen tot 2035. Ingezet wordt op het behouden en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. Als kernwaarden worden genoemd:
- sterke wijken, goed verbonden;
- groen-blauwe oase;
- kloppend hart.
Naast de overkoepelende opgaven 'naar een duurzame gemeente' en 'gezondheid' zijn voor elke kernwaarde opgaven geformuleerd. Het groen-blauwe raamwerk kan robuuster worden gemaakt, verder worden uitgebreid en gedifferentieerd. Om dit te realiseren, wordt onder andere ingezet op meer recreatie, groen en wonen langs de rivieren. Verwezen wordt naar de Waalvisie waarin sleutelplekken zijn aangewezen, waardoor de aantrekkelijke kwaliteiten van de Waaloever worden beschermd en benut.
Waalvisie
Zoals aangegeven in paragraaf 2.1 is de Waalvisie op 23 maart 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Waalvisie is De Nes opgenomen als sleutelplek waar de potentie ligt voor een nieuwe vaarverbinding, het toevoegen van wandelpaden en het toevoegen van beplanting. Als kwaliteiten worden genoemd de landelijkheid, oorspronkelijkheid en het Neslaantje.
Figuur 3.4 De Nes (bron: Waalvisie)
Bestemmingsplan 'Buitengebied'
Ter plaatse van het plangebied geldt bestemmingsplan 'Buitengebied', welke is vastgesteld op 30 juni 2016. Voor de locatie gelden de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Natuur'. Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 6' van toepassing op delen van het plangebied. Daarnaast vigeert de gebiedsaanduiding 'overige zone - polder oud reyerwaard, rijsoord / geerlaan west, bolnes zuid, oostendam'.
Figuur 3.5 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied'
De ruimtelijke procedure die recentelijk is gevolgd voor de nieuwe paardenstal met paardenbak is in de rechterbovenhoek van figuur 3.5 in blauw aangegeven.
Toetsing gemeentelijk beleid
De herinrichting van De Nes is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan, maar is wel in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. Het is van toegevoegde waarde voor het recreatiegebied rond de Waal, zowel wat betreft beleving van de natuur als natuurbeheer. In de Waalvisie is de locatie opgenomen als sleutelplek waarin eveneens een recreatieve invulling is beoogd.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een recreatief gebied zonder bebouwing. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Voor de vervanging van de stallen in de noordoosthoek van het plangebied en de aanpassing van de paardenbak is reeds vergunning verleend (5 maart 2019). Voor de onderbouwing wordt verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing 'Pruimendijk ong. te Ridderkerk'.
Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
4.3 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen of aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waarbinnen bestaande geluidgevoelige functies liggen. De ontwikkeling zelf veroorzaakt zelf ook geen geluid (extensieve recreatie). Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.
4.4 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Onderzoek en conclusie
In geval van een functiewijziging dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Echter wordt er op de gronden geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Ook zullen bezoekers niet langdurig in het plangebied verblijven. In het gebied zal namelijk extensieve recreatie gaan plaatsvinden.
Er worden een aantal watergangen gegraven/verbreed waarbij grond vrijkomt. Deze grond zal echter worden hergebruikt om een naastgelegen gedeelte op hoogte te brengen. Dit kan op basis van de bodemkwaliteitskaart (zie figuur 4.1 en 4.2).
Figuur 4.1 Uitsnede bodemkwaliteitskaart bovengrond (bron: www.ridderkerk.nl)
Figuur 4.2 Uitsnede bodemkwaliteitskaart ondergrond (bron: www.ridderkerk.nl)
Uit figuur 4.1 en 4.2 blijkt dat de gronden op de boven- en ondergrond alleen een achtergrondwaarde hebben. Hierdoor zijn ze geschikt voor alle functies waaronder functies zoals wonen. De bodemkwaliteit is voldoende voor de beoogde functie, extensieve recreatie. Ter bevestiging van het voorgaande wordt nog een indicatief onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van puin in de oevers van de te verbreden sloot.
4.5 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
Onderzoek en conclusie
In de paragraaf externe veiligheid is ingegaan op de in de omgeving van het plangebied aanwezige risicorelevante leiding. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.
4.6 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van alle risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenario-analyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worst-case ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Onderzoek
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie uitgevoerd naar risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In figuur 4.3 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode cirkel) en omgeving weergegeven.
Figuur 4.3 Ligging van plangebied op de Risicokaart
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet ligt binnen de plaatsgebonden risicocontouren van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Aardgasleiding
Opgemerkt wordt dat ten oosten van het plangebied een aardgasleiding van Gasunie Grid Services ligt. De leiding heeft een uitwendige diameter van 324 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Voor een dergelijke leiding geldt een 1% letaliteitsgrens van 140 meter. Met een afstand van circa 670 meter tot het plangebied, is de leiding op voldoende afstand gelegen. Het groepsrisico hoeft niet nader verantwoord te worden.
Wegtransport
Ten noorden en westen van het plangebied bevinden zich respectievelijk de A15 en de A16. Over deze wegen is transport van gevaarlijke stoffen toegestaan. Voor deze wegen geldt een plasbrandaandachtzone (PAG-zone) van 30 meter. Het plangebied ligt niet binnen deze PAG-zone. Verder geldt voor de A15 en de A16 een PR-plafond van 63 meter respectievelijk 26 meter. Deze wegen liggen op een afstand van 460 meter en 30 meter. Voor deze wegen geldt geen GR-plafond. Wel ligt het plangebied binnen het GR-aandachtsgebied van de A16 (200 meter). Vanwege het tijdelijke karakter van het verblijf van personen binnen het plangebied, hoeft geen toetsing plaats te vinden van het groepsrisico. Daarnaast worden binnen het plangebied geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
Kijfhoek
Ten zuiden van het plangebied is op een afstand van circa 1,8 km het rangeerterrein Kijkhoek gelegen. Kijfhoek is een inrichting die onder het Bevi valt. De milieuvergunning van de inrichting is op 16 juni 2009 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ambtshalve gewijzigd. De wijziging betrof het toepassen van een andere rekenmethodiek voor het berekenen van de risico's, het opleggen van risicomonitoringssystemen en het aanpassen van de voorschriften met betrekking tot de risico's. In het kader van deze wijziging is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. In figuur 4.4 is de PR 10-6-risicocontour weergegeven. Het plangebied ligt ruim buiten deze contour. Het PR vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Naast het PR is het invloedsgebied van het GR van het rangeerterrein Kijfhoek van belang. Dit invloedsgebied is zeer ruim (circa 5 km). Het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Gelet op het kleinschalige karakter van de beoogde ontwikkeling, er geen sprake is van een relevante toename van het aantal personen binnen het plangebied en de afstand tussen het rangeerterrein en het plangebied zal de herontwikkeling niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Uit bovengenoemde QRA blijkt daarnaast dat de oriëntatiewaarde van het GR niet wordt overschreden. De aanwezigheid van de inrichting vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling.
Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is in opdracht van o.a. de gemeente Ridderkerk een beheerplan voor het groepsrisico van Kijfhoek opgesteld (Beheerplan groepsrisico Kijfhoek, april 2012). Als uitgangspunt voor het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen plannen binnen en buiten een straal van 1.000 meter rondom het rangeerterrein. Voor plannen binnen het invloedsgebied, maar buiten de schil van 1.000 meter blijkt dat het effect marginaal, en pas aan de orde in geval er een toename is van de populatie van ten minste 500 personen per hectare. Hier is in dit geval geen sprake van. Wel dient de gemeente een melding te doen bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. Dit is noodzakelijk om de gevolgen voor populatie in het invloedsgebied te monitoren.
Figuur 4.4 Ligging PR 10-6-risicocontour rangeerterrein Kijfhoek (bron: www.risicokaart.nl)
Gezien het vorenstaande is een nadere verantwoording ten aanzien van de externe veiligheid niet noodzakelijk. Daarnaast is met de functiewijziging geen sprake van een relevante toename van het aantal personen binnen het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Door het extensieve recreatieve karakter zal het aantal personen binnen het plangebied niet noemenswaardig toenemen. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.7 Bedrijven En Milieuhinder
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
Het plangebied ligt ten zuiden van de Pruimendijk. Hieraan zijn woningen en bedrijven gevestigd. Gelet op de ligging in het buitengebied en beperkte milieuhinderlijke functies in de omgeving kan het gebied getypeerd worden als 'rustig buitengebied'. De paardenstal welke recentelijk is vergund en in dit bestemmingsplan is meegenomen, heeft een hobbymatig karakter (zes paarden) en is derhalve niet als bedrijf beoordeeld.
Externe werking
Een recreatief gebied zoals in voorliggend plan is zelf geen inrichting. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling geen externe positieve of negatieve werking op omliggende bedrijven en/of woningen qua hinder, gevaar of belemmering.
Interne werking
Het gaat hierbij om de vraag of de nieuwe recreatieve functie in het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. De voorgenomen ontwikkeling betreft de herontwikkeling van het gebied naar een extensief recreatief gebied. Een extensief recreatief gebied wordt niet aangemerkt als een gevoelige functie, waardoor van belemmering van omliggende functies geen sprake is.
Conclusie
Ten gevolge van de ontwikkeling blijft er ter plaatse van de omliggende woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Door het extensieve en kleinschalige karakter van De Nes is het aantal bezoekers beperkt.
4.8 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Het plangebied betreft een aanvullende functie in de omgeving waar personen gebruik van kunnen maken die op zoek zijn naar een recreatieve voorziening. Het recreatiegebied is vooral bedoeld voor omwonenden. Het aantal extra bezoekers en daarmee de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de herinrichting van De Nes is dan ook zeer beperkt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10. Op basis hiervan draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A16 (als maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar klimaat. Door de functiewijziging van landbouw naar (extensieve) recreatie zal de depositie van stikstof verminderen.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Toetsingskader
De gemeente Ridderkerk heeft in 2013 erfgoedbeleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Ridderkerk. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 juli 2016 van kracht is via de Erfgoedwet. Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Archeologische dubbelbestemmingen
Ter bescherming van de eventuele archeologische waarden is voor een deel van het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' opgenomen en voor een deel van het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6'. Dit is in overeenstemming met de juridische-planologische situatie in het geldende bestemmingsplan.
Waarde - Archeologie - 2
Hier geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m² en die tevens dieper reiken dan 0 cm beneden maaiveld.
Waarde - Archeologie - 6
Hier geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem.
Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het beoogde plan aan te kunnen tonen, dient uit een archeologisch rapport te blijken dat de eventuele aanwezige archeologische waarden niet worden beschadigd. Door het verbreden van de bestaande sloten en het graven van een nieuwe sloot zal namelijk in de gronden worden geroerd. De ontwikkeling is daarom, zoals gebruikelijk, eerst voorgelegd aan het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR).
Het BOOR concludeert dat de marges van de toegestane verstoring worden overschreden. De voorgenomen bouwwerkzaamheden vormen daarom een bedreiging voor eventuele aanwezige archeologische waarden in de bodem. Om deze reden moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd op basis van het door BOOR opgestelde Programma van Eisen (30 mei 2019).
Het archeologisch vooronderzoek is uitgevoerd door RAAP (zie bijlage 1). Op basis van de resultaten blijkt dat binnen het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Daarom wordt geadviseerd om de plannen zodanig aan te passen dat verstoring wordt voorkomen. Omdat dit niet voor de hand ligt, wordt aanbevolen om in het kader van de bestaande planvorming vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een waarderende fase van het inventariserend veldonderzoek (proefsleuvenonderzoek).
Conclusie
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Op basis van dit vooronderzoek is vervolgonderzoek noodzakelijk. De geldende archeologische dubbelbestemmingen zijn daarom nog uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' overgenomen.
4.10 Ecologie
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer bij de uitvoering geen ingrepen nodig zijn waarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet wordt verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Door Bureau Stadsnatuur is een verkennende ecologische quickscan uitgevoerd (zie bijlage PM). In deze quickscan wordt benadrukt dat de nieuwe inrichting gericht is op het vergroten van de natuurwaarden. Daarnaast is de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (Boezems Kinderdijk en Oude Maas) dermate groot dat een negatief effect op deze gebieden kan worden uitgesloten. Hetzelfde geldt voor het Natuurnetwerk Nederland. Het ontwerp voorziet in een afwisseling van bosschages en open terrein, waardoor een gevarieerd landschap ontstaat. Geconcludeerd wordt dat De Nes een waardevolle stap kan zijn aan het toevoegen van het Waaltje aan het Natuurnetwerk Nederland. Voor het kappen van bomen in het plangebied is geen omgevingsvergunning nodig, omdat het gebied/ de bomen niet staan aangegeven op de Groene Kaart van de gemeente. Voor de twee Gewone essen in de noordrand die zijn aangetast door de essentaksterfte kan gekozen worden deze bomen op natuurlijke wijze te laten afsterven of om de bomen te verwijderen.
Soortenbescherming
Het ecologisch onderzoek uitgevoerd door Bureau Stadsnatuur bevat ook een quickscan flora en fauna (zie bijlage PM). Op basis van de quickscan zijn geen negatieve effecten op strikt beschermde soorten te verwachten. De Zorgplicht is echter onverminderd van kracht:
- Bij het verwijderen van beplanting in het plangebied moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van kleine zoogdieren en amfibieën. Geef de aanwezige dieren de mogelijkheid om te vluchten of verplaats de dieren zorgvuldig naar een geschikte plaats elders in de omgeving.
- Indien bosschages of bomen verwijderd worden dan gebeurt dit bij voorkeur buiten het broedseizoen. Het nestgebruik is bepalend voor de bescherming. Aangeraden wordt om voorafgaand aan het verwijderen van beplanting te controleren op nesten en broedende vogels.
- Aanbevolen wordt om zoveel mogelijk gebruik te maken van de bestaande beplanting. In de huidige situatie heeft zich een natuurlijk struweel ontwikkeld waar zich al broedvogels in gevestigd hebben en dat kan dienen als schuilplek voor zoogdieren. Aanbevolen wordt voor gefaseerd onderhoud te zorgen, waardoor altijd voldoende dekking blijft voor broedvogels en overwinterende zoogdieren.
Conclusie
Zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming vormen geen belemmering voor uitvoering van de plannen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Door de nieuwe inrichting worden natuurwaarden vergroot en zal de biodiversiteit zich herstellen doordat niet langer bestrijdingsmiddelen worden gebruikt ten behoeve van de akkerbouw.
4.11 Water
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Het waterschap stemt in met voorliggende waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
- Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
- Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
- Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat momenteel uit landbouwgrond (grasland). De bodem in het plangebied bestaat uit lichte klei.
Waterkwantiteit
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn diverse waterlopen aanwezig. Deze zijn weergegeven in figuur 4.5 waarin de globale ligging van het plangebied zwart omlijnd is. De groene watergangen betreffen 'boezemwater'. Voor deze watergangen geldt een beschermingszone van 3 meter. De rode watergangen betreffen 'overige watergangen'. Voor de overige watergangen geldt een beschermingszone van 1 meter. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. Het plangebied is deels gelegen binnen deze beschermingszones.
Figuur 4.5 Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta (www.wshd.nl) met ligging plangebied (zwart)
Veiligheid en waterkeringen
Ter plaatse van de Pruimendijk, ten noorden van het plangebied, is een regionale waterkering gelegen. Voor deze waterkering geldt een beschermingszone. Deze rijkt echter niet tot het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op het rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een plek voor extensieve recreatie. Om dit mogelijk te maken worden halfverharde wandelpaden en graspaden aangelegd. Daarnaast wordt de bestaande watergang aan de oostzijde verbreed/deels verlegd en wordt het zuid-oostelijkste deel van de sloot gedempt, naast het Neslaantje.
Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient er, volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta, 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden. Het plangebied ligt in landelijk gebied. De hoeveelheid oppervlakteverharding (halfverharding) neemt met veel minder m2 toe dan 1.500 m2. De oppervlakteverharding wordt daarnaast ruimschoots gecompenseerd door de aanleg van extra water. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een primaire waterkering. De ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de aanleg- als de gebruiksfase. Het plangebied zal op duurzame wijze worden herontwikkeld.
Afvalwaterketen en riolering
Doordat er geen bebouwing wordt gerealiseerd is er geen rioleringsstelsel benodigd in het plangebied.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft positieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem doordat er meer ruimte wordt gerealiseerd voor water. Ook ziet het waterschap kansen om met de herinrichting de waterkwaliteit te verbeteren. Dit uit zich onder andere in de aanleg van natuurvriendelijke oevers en de verbreding van watergangen. Voor de realisatie van de beoogde herontwikkeling zullen de benodigde vergunningen bij het waterschap worden aangevraagd.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van het natuurgebied, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op de gemeentelijke standaard. De geldende regelingen voor de gebruikte bestemmingen zijn zoveel mogelijk overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'.
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
Recreatie
Door de functie van De Nes als (extensief) recreatiegebied is voor dit bestemmingsplan gekozen voor de bestemming 'Recreatie'. Binnen deze bestemming is de ontwikkeling, het behoud en herstel van potentiële en actuele landschappelijke en natuurwaarden toegestaan evenals extensieve dagrecreatie, wateraanvoer, -afvoer en -berging en bijbehorende voorzieningen zoals een langzaamverkeersontsluiting, fietsvoorzieningen, wandel- en fietspaden, speelterreinen, bruggen, nutsvoorzieningen, groen, informatieborden, veeroosters en bankjes. Er is geen bebouwing mogelijk.
Ten behoeve van de paardenstal (met de mogelijkheden tot het stallen van trailers) en de paardenbak die recentelijk door middel van een omgevingsvergunningprocedure zijn mogelijk gemaakt, zijn de functieaanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - paardenstal' en 'rijbak' opgenomen. In de regels is opgenomen dat de paardenstal uitsluitend bedoeld is voor hobbymatig gebruik met een maximum van zes paarden.
Ook is er de mogelijkheid opgenomen om via een omgevingsvergunning een schuilstal van 12m² te realiseren. Deze dient landschappelijk ingepast te worden.
Omdat de agrarische bestemming is vervallen, is ook de gebiedsaanduiding 'overige zone - polder oud reyerwaard, rijsoord / geerlaan west, bolnes zuid, oostendam' vervallen.
Water
Alleen hoofdwatergangen zijn voorzien van de bestemming 'Water'. Overige watergangen zijn toegestaan binnen de opgenomen enkelbestemming. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan van de bestemming, zoals kademuren en duikers zijn toegestaan.
Tevens is een aanduiding 'brug' opgenomen op de verbeelding om een doorvaarthoogte van 1,15meter te garanderen op de westelijk gelegen sloot.
Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 6 (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, afgestemd op het gemeentelijk archeologiebeleid. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. Belangrijk hierbij is dat uitgegaan wordt van het huidige maaiveld, dus voor een eventueel noodzakelijke ophoging.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De herinrichting van De Nes is initiatief van de gemeente om op deze manier invulling te geven aan de Waalvisie. Er is een budget voor het plan beschikbaar gesteld. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Draagvlak
Het voorliggende bestemmingsplan vormt de invulling van de Waalvisie. Het inrichtingsplan voorziet in een passende invulling van het gebied. Door het aanleggen van bruggen, wandelpaden en groen en het verbreden en realiseren van nieuw water ontstaat er plek waar mensen uit de buurt kunnen recreëren. Er wordt dan ook aangenomen dat er voldoende draagvlak is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader om het plan tot ontwikkeling te brengen.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan wordt, op grond van afdeling 3.4 Awb, voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode zijn vijf zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen. Daarbij is tevens aangegeven of de zienswijzen hebben geleid tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Ook zijn drie ambtshalve wijzigingen in de nota opgenomen. Zo is de bestemming water verlegd voor de oostelijk gelegen sloot en wordt het meest zuid-oostelijke deel gedempt. Daarnaast wordt de zuidelijke sloot niet langer gerealiseerd. Ook is de mogelijkheid opgenomen om middels een omgevingsvergunning een schuilhut te realiseren van 12m² groot en is de inrichtingsschets voor het gebied verwerkt in paragraaf 2.2 van de toelichting. De Nota zienswijzen is bijgevoegd als Bijlage 3.
Vaststelling
De wijzigingen die voortkomen uit de zienswijzen zijn verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De gemeenteraad is het bevoegd gezag voor de vaststelling van het plan. Na vaststelling ligt het plan nog eenmaal gedurende zes weken ter inzage; de beroepstermijn.
Bijlage 1 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 1 Archeologisch vooronderzoek
Bijlage 2 Ecologische Quickscan
Bijlage 2 Ecologische quickscan