Pruimendijk RvR tussen 180 en 184
Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk
Vastgesteld op 18-10-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Pruimendijk RvR tussen 180 en 184 met identificatienummer NL.IMRO.0597.BPRvRPruimendk180-VG01 van de gemeente Ridderkerk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden bedrijf
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
1.7 aan-huis-gebonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
1.8 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
- c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- e. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
- f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
- i. een paardenfokkerij: gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.
1.10 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.12 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.13 archeologische deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
1.14 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.15 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.20 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.21 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.27 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.28 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.29 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.30 deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 dienstverlening
het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes.
1.33 erker
een uitbouw aan de voorzijde van de woning, met een maximale breedte van 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximale diepte van 2 m en een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van de begane grondlaag van de desbetreffende woning vermeerderd met 0,35 m.
1.34 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.37 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.38 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.39 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.40 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.41 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.42 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.43 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.44 peil
- a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
- b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.
1.45 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.46 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een volledige arbeidskracht.
1.47 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.48 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.49 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte van een dakkapel
de maximaal toegestane breedte van een dakkapel ten opzichte van de breedte van daken wordt gemeten langs een horizontale lijn die de betreffende dakkapel in het verticale midden doorsnijdt.
2.4 breedte, lengte en diepte van een hoofdgebouw
de diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in Artikel 1 lid 1.9 onder a, b en f.
met daaraan ondergeschikt:
- b. extensieve dagrecreatie en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- c. kleinschalige natuur- en landschapsontwikkeling;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, bruggen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen gelegen achter de voorgevel van bij de tuin behorende hoofdgebouwen maximaal 2 m mag bedragen;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- d. in afwijking van het gestelde onder a mogen binnen deze bestemming (delen van) erkers worden gebouwd voor zover deze behoren bij naastgelegen hoofdgebouwen.
Artikel 5 Wonen - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse van terreinen met bekende archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
6.3 Uitvoeringsverbod
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse van terreinen met hoge archeologische verwachtingswaarde.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden in de vorm van dijken, kaden en dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Het bevoegd gezag dient voorafgaande aan de vergunningverlening advies in te winnen bij het waterschap.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Overschrijding goothoogte
De goothoogte mag worden overschreden door:
- a. dakruimten, mits de breedte van enig deel van een gevelvlak van deze dakruimte, geen dakkapel zijnde, niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de onderliggende gevel dan wel in opwaartse richting geleidelijk afneemt tot deze maat;
- b. dakkapellen op woningen, voor zover gelegen aan de voor- of zijgevel, waarvan de gezamenlijke breedte per dakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voor- en zijgevel en waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximumhoogte van 1,5 m;
- c. dakkapellen op woningen, voor zover niet gelegen aan de voor- of zijgevel van een pand, waarvan de afstand tot de zijgevel of de woningscheidende muur niet minder dan 0,5 m bedraagt met een maximumhoogte vanaf de onderzijde van de dakkapel van 1,5 m;
- d. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
- e. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m2.
10.2 Overschrijding bouwhoogte
De bouwhoogte mag worden overschreden door antennes met ten hoogste 6 m.
10.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
10.4 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
10.5 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Polder oud reijerwaard, rijsoord / geerlaan west, bolnes zuid, oostendam
11.2 vrijwaringszone - dijk
- a. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering;
- b. ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' mag niet worden gebouwd;
- c. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van sub b met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
- 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
13.2 Waarde archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Pruimendijk RvR tussen 180 en 184'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de wens om de bestaande kas op het perceel tussen Pruimendijk 180 en 184 te Ridderkerk te slopen. In ruil voor het slopen van de kas wenst de eigenaar één nieuwe burgerwoning te realiseren. De 0,66 aan glasrechten volstaan niet voor het bouwen van een compensatiewoning. De resterende 0,34 aan glasrechten heeft de eigenaar opgekocht van de kas aan de Oudelande 4 die eveneens wordt gesaneerd. Het bestemmingsplan voor dit perceel is vastgesteld op 26 januari 2017.
Deze ontwikkeling is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Op basis van de benodigde onderzoeken is met voorliggend bestemmingsplan een verantwoorde planologische regeling ontworpen waarbij de herontwikkeling van het gehele perceel mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen tussen de percelen Pruimendijk 180 en 184 (kadastraal perceelnummer RDK01C 06620). In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (plangebied rood omkaderd)
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. Het geldende bestemmingsplan houdt geen rekening met de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Met de sanering van verspreid glas, financieel mogelijk gemaakt door het toestaan van ruimte voor ruimtekavels, wordt concreet en uitvoerbaar invulling gegeven aan de door de gemeente, regio en provincie gewenste kwaliteitsverbetering in het Deltapoortgebied. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de laddertoets moet worden uitgevoerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Toetsing rijksbeleid
De mogelijkheden die het project biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro.
Deze ontwikkeling maakt de realisatie van een ruimte voor ruimtewoning mogelijk in ruil voor de sloop van kassen. Gelet op het feit dat slechts één woning is beoogd (jurisprudentie) en de hoeveelheid bebouwing afneemt, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk, maar het project voldoet wel aan de uitgangspunten. Het project geeft invulling aan de behoefte aan kwaliteitsverbetering in het Deltapoortgebied. Het toestaan van een ruimte voor ruimtewoning op de saneringslocatie maakt deze kwaliteitsverbetering financieel mogelijk. Ook is de locatie passend ontsloten.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte (geconsolideerde versies 19 januari 2018)
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Groene buffers
Het contrast tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende groene ruimte is een belangrijke kwaliteit. De provincie wil in alle overgangsgebieden van stedelijk gebied naar open landschap deze contrastkwaliteit behouden. Het accent in de groene ruimte rond het stedelijk gebied ligt op een betere verweving van recreatie, natuur, water en landbouw.
Aantrekkelijke landschappen en toegankelijke natuur nabij de stad zijn belangrijk voor een goed leef- en vestigingsklimaat in de stad. Ze hebben een positief effect op de gezondheid en het welbevinden van mensen. In de groene ruimte nabij de stad is verbetering van de recreatieve kwaliteit en bereikbaarheid daarom een belangrijke opgave. Goede stad-landverbindingen, fijnmazige netwerken en opheffing van barrières kunnen de toegankelijkheid van het landschap nabij de stad verbeteren. Ook natuur heeft een recreatieve waarde en moet zo veel mogelijk toegankelijk zijn. De landbouw kan op diverse manieren verbreden en inspelen op de nabijheid van de stad.
Deze opgave heeft extra urgentie in relatief kleine open ruimten grenzend aan stedelijk gebied en in de groene ruimten tussen de stedelijke gebieden. Omdat de stedelijke invloed hier verhoudingsgewijs groot is en soms van meerdere kanten komt, is extra zorgvuldigheid bij ruimtelijke ontwikkelingen geboden. Behoud van deze ruimten is van belang voor de identiteit en leefkwaliteit van het stedelijk gebied, aangezien ze op de schaal van de provincie een onmisbare tegenhanger vormen van de stedelijke dynamiek en verdichting. Voor een aantal gebieden nabij de stad, blijft de provincie kiezen voor behoud van en verdere ontwikkeling tot robuuste groene buffers, die vanuit hun gebiedskwaliteit en gebruikswaarde verstedelijkingsdruk kunnen en moeten weerstaan. Dit betreft onder meer IJsselmonde.
Deze groene buffers vallen in categorie 2 van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit, 'gebieden met een specifieke kwaliteit'. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, maar extra bescherming tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling is van belang om de schaal en het karakter van deze gebieden in stand te houden. Stabiele en aantrekkelijke stadsranden en goede inpassing van infrastructuur dragen hieraan bij. Richtpunten binnen categorie 2 zijn:
- 1. Er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone.
- 2. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend. De volgende artikelen zijn relevant voor dit project.
Artikel 2.1.1 lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Artikel 2.2.1 Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Het projectgebied is aangemerkt als categorie 2. Hier gelden aanvullende maatregelen voor ruimtelijke kwaliteit.
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
- a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
- 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
- 2. wegnemen van verharding;
- 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
- 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
- b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
- c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
Bij aanvullende ruimtelijke maatregelen gaat het onder andere om de maatregelen uit de regeling 'ruimte voor ruimte'. Op basis van deze voormalige regeling kon in ruil voor de sloop van 1.000 m² bebouwing of 5.000 m² kassen een woning buiten bestaand stedelijk gebied worden gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvullende ruimtelijke (kwaliteits-)maatregelen hanteert de provincie vooralsnog deze oppervlaktes als uitgangspunt.
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
- a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
- b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
Toetsing
Het plangebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als 'Zeekleipolderlandschap' (Laag van de Cultuur- en Natuurlandschappen) binnen het 'Rivierdeltacomplex' (Laag van de Ondergrond). Een deel van het plangebied ligt binnen de strook aangeduid als lintbebouwing langs de Pruimendijk (Laag van de Cultuur- en Natuurlandschappen). Vanwege de ligging langs de Waal ligt het plangebied in een zone van 'oude stroomgordels en geulafzettingen' (Laag van de Ondergrond). Daarnaast ligt het plangebied binnen de 'groene buffer' van een 'recreatiegebied' waar 'beschermingscategorie 2' van toepassing is. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van de specifieke waarden naast de generieke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Het beschermde ruimtelijk beleid richt zich met name op de 'groene buffer' binnen het Zuid-Hollandse rivierdeltalandschap.
![]() | ![]() |
Figuur 2.1 Uitsnede kwaliteitskaart VRM
Er is regionale behoefte aan kwaliteitsverbetering door sanering van glas in deze bufferzone. De bouw van ruimte voor ruimtewoningen maakt dit financieel mogelijk. De hoeveelheid bebouwing/glas neemt per saldo af. De locatie is goed ontsloten ten behoeve van een woning.
Ook voldoet de ontwikkeling aan de uitgangspunten van artikel 2.2.1. De sanering van glas en bebouwd oppervlak zorgt voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Door de beoogde ontwikkeling neemt de openheid toe. In dit geval is sprake van 'aanpassen' omdat één woning wordt gerealiseerd. Op beeldkwaliteit is nader ingegaan in het voor het plan opgestelde kavelpaspoort dat is opgenomen in bijlage 1.
De locatie van de woning op het perceel is zorgvuldig afgewogen. Afgeweken wordt van het patroon van lintbebouwing langs de Pruimendijk. De woning is aan de achterzijde van het perceel gesitueerd vanwege archeologische beperkingen.
Gebiedsprofiel IJsselmonde, Provincie Zuid Holland (2013)
Het landschap van Oost-IJsselmonde bestaat in de basis uit dijken en polders. Karakteristieke dijklinten met een meer kleinschalig, beschut en intiem karakter vormen een mooi contrast met het meer grootschalige, open en agrarische karakter van de achtergelegen polders, met de Waal als een bijzonder landschappelijk incident/element. Dit profiel is het uitgangspunt als het gaat om het verbeteren van de belevingswaarde van Oost-IJsselmonde. Een nadere uitwerking staat in de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit (het project is aan deze handreiking getoetst).
Gebiedsvisie Deltapoort 2025 (2012)
De Gebiedsvisie Deltapoort 2025 is het ruimtelijk kader (op hoofdlijnen) waarbinnen verschillende ruimtelijke opgaven binnen Deltapoort, waaronder de sanering van (verspreid liggende) glastuinbouwbedrijven, worden uitgevoerd, met als doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. In dit kader hebben de gemeenten Barendrecht, Ridderkerk, Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht de ambitie geformuleerd om in vier jaar tijd 35 hectare verspreid liggend glas te saneren.
In het Deltapoort-gebied worden vijf themagebieden met een groene hoofdtint onderscheiden. Deze themagebieden vormen tezamen het landschappelijk raamwerk; door thematisering worden de landschappelijke kwaliteiten van het betreffende gebied (en dus het raamwerk) versterkt. De locatie is in de gebiedsvisie niet gedefinieerd maar sluit aan bij de open landschapskamer ten noorden van de Pruimendijk.
Figuur 2.2 Uitsnede ruimtelijk streefbeeld (plangebied rood omcirkeld)
Alle themagebieden kennen een bepaalde mate van ontwikkelingsdynamiek. In de open landschapskamer Pruimendijk is de openheid en het groene, agrarische karakter een bijzondere karakteristiek. De landschapskamer staat vooral in dienst van het historisch lint van de Pruimendijk. Bij ontwikkeling van het lint dient rekening te worden gehouden met het behouden van diverse zichtlijnen met het oog op de agrarische beleving. Ook bij de sanering van glas dient hier uitdrukkelijk rekening mee te worden gehouden. De sanering van het verspreide glas is een belangrijk speerpunt waardoor de ruimtelijke kwaliteit aanzienlijk kan toenemen. In het kader van de sanering te realiseren ruimte voor ruimte woningen dienen individueel, goed ingepast en aan het lint geplaatst te worden zonder het lint dicht te bouwen.
Figuur 2.3 Uitsnede uitwerkingskaart Pruimendijk
Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit (2014)
Eind mei 2014 is door de colleges van de samenwerkende gemeenten Barendrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Ridderkerk en Zwijndrecht de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit vastgesteld. Op basis van de eerder vastgestelde Gebiedsvisie Deltapoort wordt hiermee aangestuurd op een ruimtelijk kwalitatiever gebied.
In het sterk verstedelijkte polderlandschap van dit deel van de zuidelijke Randstad zijn altijd nog gebieden te vinden met een landelijk en agrarisch karakter. Deze gebieden vormen het buitengebied van Oost-IJsselmonde. De polders, die eeuwen geleden gewonnen zijn op het water, boden van oudsher ruimte aan de vruchtbare akkers, tuinen en boomgaarden die dit gebied van voedsel voorzagen en dat tot op de dag van vandaag ook nog altijd doen.
Ontwikkelingen en innovaties in de glastuinbouw hebben echter geleid tot schaalvergroting, en een verdere 'verglazing' van het buitengebied – door grote kassencomplexen oogt het buitengebied voller en minder groen. Door de schaalvergroting is het buitengebied van Oost-IJsselmonde te klein geworden voor toekomstbestendige glastuinbouw en zal op termijn het overgrote deel van de glastuinbouwbedrijven uit het gebied verdwijnen. Tegelijkertijd is door de enorme verstedelijking open ruimte schaars geworden. Er is behoefte aan een kwalitatief hoogwaardig buitengebied, waar niet alleen ons voedsel wordt verbouwd, maar dat ook ruimte biedt aan ontspanning, recreatie en natuur. Het verdwijnen van de kassen biedt goede kansen om in het buitengebied meer open ruimte met belevings- en gebruikskwaliteit te realiseren.
Eén van de beschikbare instrumenten om de sanering daadwerkelijk uit te kunnen voeren is de inzet van de (voormalige) provinciale regeling 'ruimte voor ruimte'. Deze regeling biedt mogelijkheden om in ruil voor het slopen van kassen een beperkt aantal woningen terug te bouwen. Het idee daarachter is dat de nieuw te bouwen woningen geld opleveren, waardoor het financieel haalbaar wordt de kassen te slopen en er ruimte voor terug te brengen.
Inspiratie
Het ruimte voor ruimte-traject is in volle gang. Op steeds meer plekken in het Deltapoortgebied worden kassen gesloopt en woningen teruggebouwd. Dit levert niet automatisch een hogere ruimtelijke kwaliteit op. Hoewel een meer open landschap ontstaat, worden ook woningen teruggebouwd. In de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit staat onder meer welk type huizen en soorten beplanting het beste bij het landschap passen. De handreiking bevat ook veel foto's en afbeeldingen van streekeigen beplanting en er staan voorbeelden in van woningen die goed in het landschap van Deltapoort passen. De gemeenten willen op deze wijze de nieuwe bewoners van het gebied inspireren om de woningen en erven mooi in het landschap van Deltapoort in te passen.
Mogelijkheden voor en impact van de regeling
Niet voor alle bedrijven biedt de regeling reële mogelijkheden om op de eigen locatie terug te bouwen. Op een aantal plekken zijn er vanuit milieu en externe veiligheid locaties aan te wijzen die op het eerste gezicht niet geschikt zijn voor de ontwikkeling van woningen.
Voor deze locaties is in ieder geval eerst aanvullend onderzoek nodig. Daarnaast zijn er gebieden aan te wijzen waar de ruimtelijke situatie zo kwetsbaar is dat het terugbouwen van woningen niet zonder meer leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om die reden is de inpassing van woningen hier alleen onder strenge voorwaarden mogelijk. Het betreft hier locaties in de open polder en langs de Waal, waar gestreefd wordt naar meer zicht en openheid en het publiek toegankelijk maken van het landschap.
Daarnaast is de impact van de sanering van het glas op de ruimtelijke kwaliteit in onze ogen niet op iedere locatie even groot. Er zijn locaties waar de kassen de beleving van het landschap niet of nauwelijks in de weg staan, op andere plekken blokkeren ze het zicht en is het glas juist wel een doorn in het oog.
Figuur 2.4 Kaart impact regeling
Figuur 2.4 uit de handreiking laat de impact en mogelijkheden van de regeling ruimte voor ruimte zien. Voor het plangebied geldt dat de locatie geschikt is: 'grote impact, sanering urgent'.
Regeling
In het kort komt de ruimte voor ruimte regeling op het volgende neer: in ruil voor de sloop van alle kassen en bijgebouwen krijgt een tuinder het bouwrecht voor een aantal woningen, onder de voorwaarde dat de ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Het woningaantal is gerelateerd aan het oppervlak dat tuinders moeten slopen. Zowel voor elke 5000 m2 kas als voor elke 1000 m2 bijgebouw krijgt een tuinder het bouwrecht voor één woning. Deze 'ruimte voor ruimtewoning' moet voldoen aan een aantal kwantitatieve uitgangspunten (pagina 26 handreiking), waaronder de inhoud en oppervlakte van de bebouwing en de kavelmaat.
Gebruik regeling
Door de sloop van de kassen op het perceel aan de Pruimendijk tussen 180 en 184 en de aangekochte glasrechten met betrekking tot het perceel Oudelande 4 en 6, worden bouwrechten verworven voor de bouw van één woning. Deze woning wordt in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt in de zuidwesthoek van het plangebied, langs de Waal.
Figuur 2.5 Uitsnede visiekaart met deelgebieden
Oeverzone Waal
De locatie maakt onderdeel uit van deelgebied 1: oeverzone Waal. De oeverzone langs de Waal, met boomgaarden en tuinen, ligt achter het dijklint van de Noldijk/ Pruimendijk. Gestreefd wordt het water en de oeverzone op meer plekken zichtbaar te maken vanaf de dijk. Om die reden kan er in de oeverzone maar een zeer beperkt aantal woningen worden ingepast. Dit moet zeer zorgvuldig gebeuren. Daar waar mogelijk kan de oever van de Waal publiek toegankelijk worden gemaakt en ingericht met een eenvoudige visvijver of picknickplek.
De Waal heeft een bijzonder goede waterkwaliteit. Deltapoort streeft naar het versterken van de waterrecreatie (zwemmen, zeilen (kano)varen, schaatsen). Ook kunnen de ecologische kwaliteiten van de Waal beter worden benut.
Landschapstypen: oeverzone Waal; dijklandschap
Toetsing
Uit het schetsontwerp blijkt dat invulling wordt gegeven aan de uitgangspunten van de handreiking (zie hoofdstuk 3 en bijlage 1).
2.4 Gemeentelijk Beleid
Omgevingsvisie Ridderkerk 2035
De gemeenteraad heeft op 14 september 2017 de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 vastgesteld. In deze omgevingsvisie anticipeert de gemeente op het in werking treden van de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast beoogt de gemeente Ridderkerk met deze nieuwe visie in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de vraag naar levensloopbestendige woningen en de druk op de detailhandelsstructuur. Verder bevat de omgevingsvisie aanpassingen in de beleidsambities ten opzichte van de Structuurvisie Ridderkerk 2020. De omgevingsvisie beoogt de ruimtelijke kwaliteit van Ridderkerk als rustige en aantrekkelijke woongemeente met een goede binnenstedelijke groenstructuur en omliggend groen te behouden en waar mogelijk te versterken.
De percelen ten zuiden van de Pruimendijk zijn benoemd als 'woningen aan de rivier'. Onderhavige ontwikkeling is in de omgevingsvisie in het projectoverzicht specifiek aangeduid als 'ruimte voor ruimte' ontwikkeling nummer 38: 'Pruimendijk 180-184'.
Toetsing
Uitvoering wordt gegeven aan het beleid zoals dat is opgenomen in de omgevingsvisie. De ontwikkeling aan de Pruimendijk wordt gezien als een doorlopend project dat al in gang is gezet. Door de sanering van glas worden de kwaliteiten van de omgeving verbeterd. In het kavelpaspoort wordt ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van de woning (zie bijlage 1).
Vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied'
Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het op 30 juni 2016 (gewijzigd) vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied'. Voor het grootste deel van het perceel is de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. Het perceel is voorzien van een bouwvlak met de nadere aanduiding ten behoeve van glastuinbouw. Naast de archeologische dubbelbestemming en de dubbelbestemming 'Waterstaat - waterkering' zijn delen van het plangebied tevens voorzien van de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - dijk' en 'overige zone - polder Oud Reyerwaard, Rijsoord/Geerlaan west, Bolnes zuid en Oostendam'. De laatste gebiedsaanduiding is opgenomen ten behoeve van het behoud, herstel en de ontwikkeling van de in het gebied aanwezige natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden in de vorm van de landschappelijke openheid, karakteristieke verkaveling en slotenpatroon en doorzichten. Ter plaatse van agrarische bouwvlakken geldt tevens een limitatieve lijst met nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf en vervolgfuncties ingeval van bedrijfsbeëindiging welke specifiek zijn voor het gebied 'polder Oud Reyerwaard, Rijsoord/Geerlaan west, Bolnes zuid en Oostendam'. In figuur 2.6 is een uitsnede van de plankaart opgenomen.
Figuur 2.6 Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied' (plangebied rood omkaderd).
Strijdigheid met het bestemmingsplan
De realisatie van een burgerwoning in het plangebied is niet mogelijk op basis van de agrarische bestemming.
2.5 Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt concreet invulling gegeven aan de kwaliteitsverbeteringsambitie waarbij verspreid glas wordt opgeruimd door het mogelijk maken van ruimte voor ruimtewoningen.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Omgeving plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Pruimendijk tussen Oostendam en Rijsoord. De locatie grenst aan de noordoever van de Waal. Percelen langs de Pruimendijk hebben een landelijk en groen karakter. Met name aan de noordzijde van de Pruimendijk is het uitzicht weids richting de A15 vanwege de openheid van de landbouwgronden. Aan de zuidzijde van de Pruimendijk bevindt zich een mix aan bebouwing met ondermeer bedrijfsbebouwing, kassen en burgerwoningen. Direct ten westen van het plangebied bevindt zich een melkhandel.
Het plangebied
Het plangebied bestaat uit in de huidige situatie uit agrarische gronden. Het zuidelijke gedeelte is bijna in zijn geheel bebouwd met kassen. Het noordelijke gedeelte bestaat uit open grasland waar paarden grazen. Aan de westzijde van de kassen is een tuinhuis gebouwd. In figuur 3.1 is een overzicht opgenomen van het perceel waarbij is aangegeven welke bebouwing dient te worden gesloopt. Tevens is globaal aangegeven waar de beoogde burgerwoning zal worden gerealiseerd. Het tuinhuis blijft gehandhaafd.
Figuur 3.1 Overzicht te slopen en te realiseren bebouwing
Toekomstige situatie
Ter compensatie van de te slopen kassen mag in totaal één burgerwoning worden gebouwd. Aan de bouw van deze woning zijn, in het kader van de 'Handreiking ruimte voor ruimtelijke kwaliteit', voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zijn voor dit perceel uitgewerkt in een zogenoemde 'kavelpaspoort'. Het gebruikelijke uitgangspunt bij woonbebouwing langs de Pruimendijk is om de zone langs de Waal vrij te houden van bebouwing en direct langs de dijk te bouwen, aansluitend op de historische situatie. Nu sprake is van archeologische resten nabij de dijk (zie paragraaf 4.10), is gekozen voor bebouwing nabij de Waal in een daar passende typologie.
Het kavelpaspoort is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Het kavelpaspoort geeft aan binnen welke kaders de woning gerealiseerd mag worden. Een uitsnede van het kavelpaspoort is opgenomen in figuur 3.2.
Figuur 3.2 Uitsnede kavelpaspoort
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De realisatie van één woning blijft ruim onder de drempelwaarde.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan- ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.
Toetsing
Het plan omvat de sloop van kassen en de realisatie van één woning op het perceel tussen Pruimendijk 180 en 184 te Ridderkerk. Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of het Nederlands Natuurnetwerk. De locatie ligt temidden van de lintbebouwing langs de Pruimendijk. De plaats van het plan rechtvaardigt geen MER.
De realisatie van één woning ter compensatie van de sloop van een kassencomplex op hetzelfde perceel heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met effecten op de waterhuishouding, archeologische vondsten en afname van leefgebied voor soorten die voorkomen in het semi-agrarische gebied. Gezien het huidige gemengd agrarische gebruik van het gebied en de kleinschaligheid van de ontwikkeling zijn er geen effecten die een MER rechtvaardigen. Bij de toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.
Conclusie
Gelet op de aard en relatieve omvang van het plan, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten kan worden geconcludeerd dat hiermee geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.
4.3 Water
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan, is het afvoeren van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
- nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
- nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
- nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
Huidige situatie
Het plangebied ligt ten noorden van de Waal en bestaat in de huidige situatie uit agrarische gronden met een kas. De bodem ter plaatse bestaat uit lichte klei met homogeen profiel. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,80 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,20 m beneden maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en is tevens niet gelegen in een boringsvrije zone van het milieubeschermingsgebied voor grondwater.
Waterkwaliteit
Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan KRW-waterlichaam de Waal. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden.
Veiligheid en waterkeringen
Ten noorden van het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Het plangebied is deels binnen de kern- en beschermingszone gelegen. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.
![]() | ![]() |
Figuur 4.1 Legger van regionale waterkeringen
Afvalwaterketen en riolering
In de huidige situatie is de locatie niet aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
Ten behoeve van de realisatie van de woning, zullen de bestaande kassen worden gesloopt. In vergelijking met de huidige situatie is er sprake van sterke afname in verharding. Watercompenserende maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
De beoogde woning zal buiten de beschermingszone worden gerealiseerd. De aanvraag van een vergunning is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.4 Ecologie
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Zuid-Holland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk bedraagt circa 3,5 km (ten noordoosten van het plangebied).
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. De ontwikkeling van één woning leidt niet tot significante toename in verkeer. Effecten als vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie kunnen dan ook worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Vaatplanten
Door het intensieve gebruik en beheer van de gronden wordt de aanwezigheid van beschermde planten uitgesloten.
Vissen
Er zijn geen watergangen aanwezig in het plangebied. Ten zuiden van het gebied stroomt de Waal. Er vinden geen werkzaamheden plaats aan de oever, effecten op beschermde vissoorten kunnen worden uitgesloten.
Vogels
Het weiland kan van betekenis zijn als foerageergebied voor ganzen en zwanen. Er is echter voldoende soortgelijk gebied aanwezig in de directe omgeving. Door het ontbreken van grote bomen en bebouwing kan het voorkomen van nesten van jaarrond beschermde vogels worden uitgesloten. De kassen zijn ongeschikt als nestlocatie voor vogelsoorten als de huismus.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende beschermde soorten als mol, egel, haas en konijn. De oeverkanten van de Waal kunnen van belang zijn als foerageergebied voor vleermuizen. De Waal kan fungeren als vliegroute. Verblijfsplaatsen kunnen worden uitgesloten door het ontbreken aan bebouwing en geschikte bomen.
Amfibieën
Algemene voorkomende amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad kunnen aanwezig zijn in het plangebied. Gezien de aanwezige biotopen en het intensieve gebruik en beheer van de gronden, kunnen strikter beschermde soorten worden uitgesloten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de projectlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
Tabel 4.1 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Wet natuurbescherming | Nader onderzoek nodig bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting | ||
Vogelrichtlijn | alle inheemse soorten | nee | |
Habitatrichtlijn bijlage IV | alle vleermuizen | nee | |
Overige soorten | Algemeen Vrijstellingsregeling provincie Zuid-Holland | haas, egel, bruine kikker, middelste groene/bastaardkikker en gewone pad | nee |
Lijst jaarrond beschermde nesten | Zuid-Holland | huismus | nee |
Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van de bestaande kassen en in de realisatie van één woning. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de algemeen voorkomende soorten omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
- De Waal, ten zuiden van het plangebied, kan fungeren als foerageergebied en vliegroute. De functies worden niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling. Negatieve effecten op vleermuizen kunnen worden uitgesloten.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. De sanering van de kassen zal juist kunnen leiden tot een toename van geschikte verblijfplaatsen aangezien de omvang aan verhard en bebouwd terrein aanzienlijk afneemt. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.5 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
In het plangebied worden in het kader van de ruimte voor ruimte regeling kassen gesloopt. Ter plaatse kan één nieuwe burgerwoning worden gerealiseerd. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh), indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
De woning is gelegen binnen de geluidszones van de A15/N915 (inclusief op- en afritten), de Achterambachtseweg en de Pruimendijk. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk.
Onderzoek
Uit het akoestisch onderzoek (zie bijlage 2) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB alleen door het verkeer op de A15 / N915 wordt overschreden. Op de noordelijke rand van het bouwvlak wordt een geluidbelasting van ten hoogste 50 dB berekend. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied zijn onderzocht en niet mogelijk geacht op basis van verkeerskundig, vervoerskundig, stedenbouwkundig, financieel of landschappelijk oogpunt.
Conclusie
Doordat de maximale ontheffingswaarde van 53 dB niet wordt overschreden, kan voor de woning een hogere grenswaarde worden verleend door de overschrijding van het verkeer op de A15 / N915. Het bevoegd gezag van de gemeente Ridderkerk dient een hogere grenswaarde vast te stellen conform tabel 4.2.
Tabel 4.2 Ontheffingswaarde wegverkeerslawaai
Omschrijving locatie | Ontheffingswaarde | Bron |
Pruimendijk 180-184 | 50 dB | A15 / N915 |
De hogere waarde wordt in het kadaster vastgelegd.
4.6 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van één woning. Dit valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Pruimendijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2016; 23,3 µg/m³ voor NO2, 18,4 µg/m³ voor PM10 en 11,2 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,5 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.7 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 4.4 Overzicht geurnormen Wgv
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig objectwordt gemeten.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de aanwezigheid van bedrijvigheid in de directe omgeving kan het gebied getypeerd worden als gemengd buitengebied.
Ten westen van het plangebied is een melkbedrijf gevestigd aan Pruimendijk 180. Het betreft een klein bedrijf met een opslag voor voeding en genotmiddelen. Binnen het bedrijf vindt geen voedselbereiding plaats. De Melkhandel kan geschaard worden onder “detailhandel voedingsmiddelen zonder bereiding” (SBI 1993 - 5211 / SBI 2008 - 471). Hierop is milieucategorie 1 van toepassing met een richtafstand van 0 m in gemengd gebied. Dit bedrijf levert dus geen beperking op voor de beoogde ontwikkeling.
Bij DCMR is navraag gedaan over de mogelijk overlast door de nachtelijke bevoorrading tussen 4:00 en 5:00 uur. DCMR geeft aan dat dit geen bezwaren oplevert. Dit doen zij op basis van de volgende twee punten:
- Toetsing bedrijven en milieuzonering:
Het laden en lossen is een aspect dat bij de categorie indeling is meegenomen. Dit laden en lossen is inherent aan het kleinschalige bedrijf en is dus ook kleinschalig (hooguit twee per nacht en niet met zware vrachtwagens) en levert geen verzwaring op van de milieucategorie.
- Activiteitenbesluit
Melkhandel Plaisier is niet meldingsplichtig op grond van het Activiteitenbesluit. Dat komt mede omdat het laden en lossen zeer beperkt is. Het bedrijf moet wel voldoen aan de voorschriften aan het Activiteitenbesluit. De route van de wagen loopt niet langs de nieuwe woning. Gezien de zeer beperkte omvang van het laden en lossen en een afstand van meer dan 20 meter tot het laden en lossen, zal het bedrijf aan de geluidvoorschriften kunnen blijven voldoen. Er is geen aanleiding om een akoestisch onderzoek op te stellen: de werkelijke afstand is immers groter dan de gewenste afstand.
Aan Pruimendijk 182 is een houtbewerkingsbedrijf gevestigd. Dit bedrijf kan worden ingedeeld onder SBI-code 1993 - 2051. Hiervoor geldt milieucategorie 3.1 met een grootste richtafstand van 30 m voor geluid. De beoogde woning komt buiten deze richtafstand te liggen.
Aan Pruimendijk 170 is een manege aanwezig. Vanwege de ligging van het plangebied buiten de bebouwde kom geldt hiervoor op basis van de Regeling geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit een minimale afstand van 50 m ten opzichte van geurgevoelige objecten (woningen). De afstand tussen de beoogde woningen en de paardenhouderij bedraagt minimaal 180 m. Er wordt voldaan aan de genoemde afstand.
Ten noordoosten van het plangebied zijn twee glastuinbouwbedrijven aanwezig. Op basis van de VNG-uitgave geldt voor agrarische bedrijven, waaronder glastuinbouw, een richtafstand van 10 m. De aanwezige agrarische bedrijven liggen circa 50 m afstand ten opzichte van de beoogde woning. Hiermee wordt ruim voldaan aan de genoemde richtafstanden.
Direct ten noorden van het perceel is een agrarisch bouwvlak aanwezig voor een nieuw te vestigen bedrijf. Naast akker- en vollegrondtuinbouw wordt hier ook grondgebonden veehouderij toegestaan. De woningen aan Pruimendijk 180 en 184 liggen reeds op kortere afstand van het agrarisch perceel dan de beoogde woning waardoor kan worden gesteld dat een toekomstig bedrijf in de huidige situatie al wordt beperkt. De beoogde woning wordt op de zuidelijke helft van het perceel gerealiseerd. De afstand tot het agrarisch bouwvlak zal hierdoor minimaal 80 meter bedragen. Een afstand van 100 meter vanaf een toekomstige stal tot de gevel van de woning is hierdoor haalbaar.
Conclusie
Ter plaatse van de beoogde woning is sprake van een aanvaarbare milieusituatie.
4.8 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van alle risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenario-analyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worst-case ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Onderzoek
Uit de Externe veiligheidsvisie Ridderkerk blijkt dat in de omgeving van het plangebied de volgende relevante risicobronnen aanwezig zijn:
- vervoer gevaarlijke stoffen over de A15 en de A16;
- vervoer gevaarlijke stoffen door aardgasleiding W-507-01.
Wegtransport
De A15 en de A16 zijn in de Regeling basisnet aangewezen als basisnetroute voor de vervoer van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied van de A15 en de A16 bedraagt volgens de Handleiding Risicoanalyse Transport circa 4 km. De afstand van het plangebied tot deze routes is minder dan 4 km. Hierdoor moet het bestemmingsplan vanwege deze transportroute getoetst worden aan de bepalingen van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Het Bevt bepaald in artikel 7 dat in de toelichting van onder meer bestemmingsplannen aandacht moet worden geschonken aan de (gevolgen van het vast te stellen besluit voor de) bestrijdbaarheid van een ongeval en de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied moet worden verantwoord, wanneer dit besluit betrekking heeft op een gebied dat binnen het invloedsgebied ligt van een basisnetroute. Volgens artikel 8 van het Bevt, is een verantwoording van het groepsrisico alleen nodig wanneer de afstand van het plangebied tot routes met gevaarlijke stoffen korter is dan 200 meter. De afstand van het plangebied tot deze routes bedraagt meer dan 200 m. Hierdoor hoeft over deze wegen geen verantwoording van het groepsrisico te worden afgelegd maar moet wel worden voldaan aan de motiveringseis ten aanzien van hulpverlening en zelfredzaamheid.
Buisleidingen
De ontwikkelingen aan de Pruimendijk in Ridderkerk liggen in de nabijheid van de hogedruk aardgasleiding W-507-01 van de Gasunie. Deze buisleiding heeft een diameter van 305 mm en een druk van 40 bar. De leiding valt hierdoor onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Volgens artikel 12, eerste lid, van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord. Woningen zijn volgens artikel 1 van het Bevb kwetsbare objecten. De buisleiding kent volgens de inventarisatie van de DCMR voor de visie EV een invloedsgebied van 150 meter. De afstand van de buisleiding tot de ontwikkeling bedraagt circa 100 meter. De beoogde ontwikkeling ligt dus binnen het invloedsgebied van deze buisleiding.
De verantwoording van het groepsrisico kan volgens artikel 12, derde lid onder a van het Bevb beperkt worden uitgevoerd wanneer een plan buiten de zone ligt van de 100% letaliteit. De 100% letaliteit van deze leiding ligt volgens de inventarisatie van de VRR voor de visie EV van de gemeente Ridderkerk op 30 meter. De beoogde ontwikkeling ligt buiten deze zone. De verantwoording van het groepsrisico van deze buisleiding kan dus beperkt worden uitgevoerd.
Bij een beperkte verantwoording van het groepsrisico kan volgens artikel 12, derde lid, van het Bevb worden volstaan met de vermelding van:
- de aanwezige en de toename van de dichtheid van personen;
- het huidige groepsrisico en de toename daarvan; en
- de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.
De toename van de populatie kan herleid worden uit de toename van het aantal woningen en het kengetal voor bewoning. Voor woningen wordt in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico een dichtheid aangehouden van 2,4 personen per woning. Uitgaande van één woning binnen het invloedsgebied, neemt de populatie toe met circa 3 personen. Het huidige groepsrisico is volgens het rapport Milieuaspecten voor de externe veiligheidsvisie Ridderkerk van de DCMR kleiner dan 0,001 keer de oriëntatiewaarde en wordt gevonden bij 14 slachtoffers en een frequentie van 1.90E-009.
Het voor hogedruk aardgasleidingen voorgeschreven rekenmodel CAROLA berekent geen toename van het groepsrisico wanneer een plan buiten de 100% letaliteitafstand van een hogedruk aardgasleiding ligt. Het groepsrisico hoeft dus vanwege de voorgenomen ontwikkeling niet berekend te worden. De beoogde ontwikkeling veroorzaakt dus ook geen toename van het groepsrisico.
Rampenvoorbereiding en zelfredzaamheid
Op basis van de visie externe veiligheid van de gemeente Ridderkerk, hanteert de gemeente het kwetsbaarheidszone model van de VRR om de mate van hulpverlening en zelfredzaamheid te bepalen. Het plan maakt geen zeer kwetsbare objecten mogelijk maar wel kwetsbare objecten. Bij kwetsbare objecten wordt volgens het kwetsbaarheidszonemodel getoetst aan het meest geloofwaardige scenario (MGS) en niet aan het worst case scenario (WCS). De afstanden voor de buisleiding in het MGS zijn volgens de eerder genoemde inventarisatie van de VRR kleiner dan 20 meter. De afstanden in het MGS voor de A15 en A16 zijn kleiner dan 200 meter. Het plangebied ligt buiten deze afstanden. Er zijn dus volgens dit model geen maatregelen nodig voor hulpverlening en zelfredzaamheid.
Wel moet volgens artikel 12, tweede lid, van het Bevb, het bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de aanwezigheid van de verschillende risicobronnen geen belemmeringen opleveren voor de beoogde ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
4.9 Bodem
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Op basis van de bodemkwaliteitskaart valt de kwaliteit van de bovengrond de klasse 'Wonen' en die van de ondergrond in de klasse 'Achtergrondwaarde'. Bij de DCMR Milieudienst Rijnmond is geen bodeminformatie bekend van het plangebied. De activiteiten op het perceel (onder andere kas) kunnen tot bodemverontreiniging hebben geleid. In het kader van de Wet milieubeheer moet een eindsituatie bodemonderzoek worden uitgevoerd ter plaatse van bodemverontreinigende activiteiten. Bij de aanvraag van de bouwvergunning zal een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Omdat voor kassen vaak asbesthoudende kit werd gebruikt, wordt geadviseerd ook een asbestonderzoek uit te voeren na de sloop van de kas.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Beleid en normstelling
Sinds 1 juli 2017 regelt de Erfgoedwet de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Archeologische dubbelbestemmingen
Ter bescherming van de eventuele archeologische waarden zijn voor het plangebied de volgende archeologische dubbelbestemmingen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' opgenomen:
Waarde - Archeologie 1
Voor het overgrote deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Gronden met deze bestemming mogen niet worden bebouwd. Ook het uitvoeren van grondbewerkingen is niet toegestaan.
Waarde - Archeologie 2
Voor het noordoostelijke deel van het plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m² en die tevens dieper reiken dan 0 cm beneden maaiveld.
Archeologisch onderzoek
Archeologisch onderzoek is noodzakelijk omdat de beoogde locatie nu niet mag worden bebouwd op basis van de archeologische verwachtingen. Door SOB Research is daarom een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Tijdens het onderzoek is een opgeworpen terp uit de Late Middeleeuwen aangetroffen in het noordelijke deel van het plangebied. Daarnaast zijn archeologische sporen aangetroffen in de vorm van kuilen en een greppel/sloot. Deze greppel/sloot vormt naar alle waarschijnlijkheid de begrenzing van de terp aan de zuidzijde. Mede door het aantreffen vanwege verschillende elementen uit de Romeinse Tijd en Nieuwe Tijd C is daardoor sprake van een als behoudenswaardig aan te merken archeologische vindplaats. Aanbevolen wordt ter plaatse archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een archeologische opgraving.
Conclusie
Op basis van de resultaten uit het archeologisch onderzoek is met het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) gekeken naar de locatie van de woning. Vanwege de archeologische vondsten in het noordwestelijke deel van het plangebied, is de woningbouwlocatie naar het zuidwestelijke deel van het plangebied verplaatst. Langs de oever van de Waal is het volgens het uitgevoerde archeologisch onderzoek wel mogelijk een woning te realiseren, zonder aanvullend archeologisch onderzoek. BOOR heeft ingestemd met de locatie van het bouwvlak zoals deze in voorliggend bestemmingsplan is opgenomen. De archeologische dubbelbestemming is dienovereenkomstig voor het bestemmingsvlak 'Wonen' in het zuidwestelijke deel van het plangebied vervallen. Het aspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor het voorliggende plan. Wel dient altijd rekening te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient melding te worden gemaakt bij het bevoegd gezag.
4.11 Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten wanneer rekening wordt gehouden met de volgende aandachtspunten:
- tijdens bouwwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen om verstoring van broedvogels te voorkomen;
- het college dient hogere grenswaarden vast te stellen vanwege overschrijding van de voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai door verkeer op de A15 / N915;
- de woningbouwlocatie is afgestemd op het uitgevoerde archeologisch onderzoek; van eventuele archeologische toevalsvondsten dient tijdens de bouw melding te worden gemaakt bij het bevoegd gezag.
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.
De planopzet biedt enige flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'.
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 5.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
Agrarisch
De bestaande agrarische gronden ten noorden en oosten van de nieuwe woning zijn conform het vigerende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. De aanwezige kassen zijn hierbij wegbestemd. De nadere aanduiding 'glastuinbouw' die in het bestemmingsplan 'Buitengebied' is opgenomen zal hiervoor niet meer worden opgenomen in dit bestemmingsplan.
Tuin
Op de gronden waar erfbebouwing niet wenselijk is, om de openheid te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Grenzend aan de voorgevels van aanliggende woningen zijn tevens (delen van) erkers binnen deze bestemming toegestaan.
Wonen
De nieuwe vrijstaande woning is voorzien van de passende bestemming 'Wonen - 1'. Binnen deze bestemming is een bouwvlak toegekend waarbinnen het hoofdgebouw is toegestaan. Voor de woning geldt een maximale inhoudsmaat van 650 m3. De bestemming biedt daarnaast ruimte tot het realiseren van bijbehorende gebouwen, tuinen en erven. Daarnaast zijn er in de regels bepalingen opgenomen ten aanzien van de goot- en nokhoogte van de woning. Naast de woonfunctie is beroepsuitoefening aan huis onder bepaalde voorwaarden toegestaan.
Waarde - Archeologie 1/ Waarde - Archeologie 2
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - archeologie 2' opgenomen, afgestemd op het gemeentelijk archeologiebeleid. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. Belangrijk hierbij is dat uitgegaan wordt van het huidige maaiveld, dus voor een eventueel noodzakelijke ophoging.
Waterstaat - Waterkering
In verband met de aanwezigheid van een waterkering in het plangebied is op enkele bestemmingen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gelegd. Het dijklichaam wordt door middel van de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ beschermd terwijl de binnenste beschermingszone van de dijk beschermd wordt door de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - dijk’. De bescherming van de dijk en de binnenste beschermingszone is vormgegeven door een beperking van de ter plaatse geldende bouwregels. Een aanvullende bescherming wordt geboden door het Keur van het waterschap Hollandse Delta.
5.4 Aanduidingen
'Polder oud reyerwaard, rijsoord/geerlaan west, bolnes zuid, oostendam'
In het bestemmingsplan is overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'overige zone - polder oud reyerwaard, rijsoord/geerlaan west, bolnes zuid, oostendam' opgenomen. Gekozen is om deze gebiedsaanduiding ook in dit bestemmingsplan op te nemen, ten behoeve van de bescherming van het behoud, herstel en de ontwikkeling van de in het gebied aanwezige natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden. De in het vigerende bestemmingsplan opgenomen mogelijkheden voor nevenfuncties bij bouwvlakken van agrarische bedrijven zijn niet aanwezig en derhalve niet opgenomen in deze regeling.
'vrijwaringszone - dijk'
De binnenste beschermingszone van de dijk wordt beschermd door de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - dijk’. De bescherming van de dijk en de binnenste beschermingszone is vormgegeven door een beperking van de ter plaatse geldende bouwregels.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Met de gemeente Ridderkerk is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat de eventuele uitgekeerde (tegemoetkomingen in) planschade door de initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Het concept ontwerpbestemmingsplan is toegestuurd aan de gebruikelijke instanties in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro). Reacties zijn ontvangen van:
- 1. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
- 2. Waterschap Hollandse Delta;
- 3. Provincie Zuid-Holland.
Deze reacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.
- 1. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
De veiligheidsregio geeft aan dat met betrekking tot het plan geen relevante externe veiligheidsaspecten zijn geconstateerd.
Reactie gemeente
Hiervan is kennis genomen.
- 2. Waterschap Hollandse Delta
Het waterschap ziet voor het bestemmingsplan geen belemmeringen. Wel geeft het waterschap aan dat voor het realiseren van een uitweg toestemming noodzakelijk is van het waterschap omdat de uitweg zich op een waterkering zal bevinden en aan zal sluiten op een weg in beheer van het waterschap.
Reactie gemeente
Hiervan is kennis genomen. Bij het realiseren van een uitweg zullen de benodigde vergunningen worden aangevraagd.
- 3. Provincie Zuid-Holland
Het uigevoerde archeologisch onderzoek biedt te weinig grond om de dubbelbestemming 'Archeologie' te laten vervallen voor het hele zuidwestelijke deel van het plangebied. Voor de locatie van de woning kan de dubbelbestemming 'Archeologie' worden opgeheven. Dit geldt niet voor de locatie van de tuin(en) omdat het onderzoek heeft aangetoond dat hier archeologische waarden in de grond zitten, die vermoedelijk te koppelen zijn aan de 12e - 14e -eeuwse terp-ophoging langs de Pruimendijk. Verzocht wordt de archeologische dubbelbestemming hier te handhaven.
Reactie gemeente
Om de aanwezige archeologische waarden volgend uit het uitgevoerde archeologisch onderzoek zo veel mogelijk te beschermen, zijn ook de gronden met de bestemming 'Tuin' voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
6.2.2 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan Pruimendijk Ruimte voor ruimte tussen 180 en 184 heeft van 7 juni 2018 tot en met 18 juli 2018 ter inzage gelegen. Tijdens de termijn is één zienswijze ingediend. De zienswijze is ingediend door M. C. van Meppelen Scheppink van Moree Gelderblom advocaten namens melkhandel W. Plaisier & Zn., gevestigd aan de Pruimendijk 180.
Samenvatting en beantwoording zienswijze melkhandel W. Plaisier & Zn.
1 | Ter compensatie van de te slopen kas mag één burgerwoning worden gebouwd. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Deze staan in de “Handreiking ruimte voor ruimtelijke kwaliteit”. De voorwaarden zijn voor dit perceel uitgewerkt in een kavelpaspoort. Blijkens dat kavelpaspoort wordt afgeweken van het gebruikelijke uitgangspunt om de zone langs de Waal vrij te houden van bebouwing, en direct langs de dijk te bouwen aansluitend op de historische situatie. De motivering daarvoor is dat uit uitgevoerd archeologisch onderzoek blijkt dat er sprake is van archeologische resten nabij de dijk. Om die reden is het gebruikelijke uitgangspunt losgelaten en is gekozen voor bebouwing nabij de Waal. Door de gekozen locatie wordt ernstig afbreuk gedaan aan de historische situatie en de ruimtelijke uitstraling ter plaatse (lintbebouwing). Daarnaast wordt de cliënt ernstig belemmerd in het zicht dat hij thans nog over de Waal heeft. Dit betekent een forse aantasting van zijn woonomgeving. |
2 | Er wordt een opmerking gemaakt ten aanzien van de kas. Deze is inmiddels al gesloopt en verwijderd. Gevraagd wordt of daarmee niet het recht tot herbouw c.q. gebruikmaking van de ruimte voor ruimte regeling is komen te vervallen. |
3 | Onbegrijpelijk is waarom er geen onderzoek is gedaan naar de vraag in hoeverre bebouwing langs de dijk zich laat combineren met het behoud van de aangetroffen archeologische resten, danwel welke mogelijkheden er zijn om deze resten op andere wijze te behouden. Er heeft op dit punt geen zorgvuldige of in ieder geval geen uitputtende afweging plaatsgevonden. In het bestemmingsplan is dan ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom uitsluitend op basis van de aangetroffen archeologische resten zo een vergaande afwijking van het gebruikelijke uitgangspunt bij woonbebouwing langs de Pruimendijk wordt gemaakt. Deze keuze had op basis van de thans voorliggende motivering niet mogen worden gemaakt. |
4 | In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen: -Ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. - Rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. In het bestemmingsplan wordt een milieugevoelige functie (woning) naast de naburige melkhandel mogelijk gemaakt. Onbegrijpelijk is waarom de melkhandel niet is meegenomen in paragraaf 4.7 van het ontwerpbestemmingsplan en daarin niet wordt genoemd. Er wordt gevreesd dat de geplande woning geluidhinder c.q. overlast gaat ondervinden van de melkhandel waar van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat de nodige activiteiten plaatsvinden. In het bijzonder wordt er gewezen op de dagelijkse bevoorrading van de melkhandel in de nachtelijke uren tussen 4:00 en 5:00 uur. Voor zover bekend heeft er geen akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting van deze activiteiten en de milieuruimte van de melkhandel plaatsgevonden. Ook is er geen onderzoek gedaan naar de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de beoogde woning. Gevreesd wordt dat door deze ontwikkeling er problemen gaan ontstaan als gevolg van overlast en geluidhinder en een ongewijzigde voortzetting van de bedrijfsvoering daarmee niet is gegarandeerd. Geconcludeerd wordt dat in het ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan niet deugdelijk is gemotiveerd dat er ter plaatse van de geplande woning een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en dat er in voldoende mate rekening wordt gehouden met de (ongewijzigde) bedrijfsvoering en milieuruimte van de melkhandel. |
5 | Op basis van de punten hierboven wordt gesteld dat er geen sprake is van een verantwoorde planologische regeling en het ontwerpbestemmingsplan in strijd is met de vereiste van een goede ruimtelijke ordening. Gevraagd wordt om een gewijzigde vaststelling, rekening houdend met de zienswijze. Men is namelijk niet tegen woningbouw op het betreffende perceel, maar dan wel woningbouw die past bij de bestaande lintbebouwing en op een zodanige afstand van het bedrijf wordt gerealiseerd dat een ongestoorde bedrijfsvoering mogelijk blijft zonder dat het woon- en leefmilieu daaronder lijdt. |
Beantwoording | |
1 | Gesteld wordt dat de gekozen locatie ernstig afbreuk doet aan de historische situatie en de ruimtelijke uitstraling ter plaatse. Daarnaast belemmert de nieuwe woning het uitzicht ernstig van de woning aan de Pruimendijk 180. Onder de beantwoording van punt 2 wordt uitgelegd waarom gekozen is voor de huidige locatie, verder van de Pruimendijk af, op basis van archeologisch onderzoek. De stelling dat de nieuwe woning het zicht ernstig belemmert wordt niet gedeeld. Op de locatie waar de nieuwe woning komt te staan stond eerst een kas met een oppervlakte van circa 3.500 m2. Deze belemmerde reeds het vrije zicht. De nieuwe woning heeft een veel beperktere oppervlakte. De totale oppervlakte van de voetprint is maximaal 200 m2 (zie het kavelpaspoort). De goothoogte van de nieuwe woning is ook lager (3,5 meter) dan de goothoogte van de kas (4 meter). Het vrije uitzicht neemt dan ook juist fors toe door deze ontwikkeling. |
2 | Met de eigenaar van de kas heeft de gemeente een intentieovereenkomst en een anterieure overeenkomst gesloten. De intentieovereenkomst is gesloten voordat de kas is gesloopt. In de intentieovereenkomst zijn afspraken gemaakt ten aanzien van de sloop van de kas, en het bijbehorende recht. Op basis van deze afgesloten intentieovereenkomst was het mogelijk om de kas alvast te slopen. |
3 | De woning zou oorspronkelijk gesitueerd worden aan de Pruimendijk, passend in het lint. Op basis van het archeologisch onderzoek is een andere afweging gemaakt. De oorspronkelijk locatie van de woning ligt namelijk binnen een archeologisch monument van zeer hoge archeologische waarde (AMK-terrein 16148). Het monument is opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Provincie Zuid-Holland. De monumentstatus is gebaseerd op de aanwezigheid van archeologische waarden uit de Romeinse tijd en (vooral) de Late Middeleeuwen A en B; deze zijn aangetoond bij een archeologische veldkartering - uitgevoerd door het BOOR voorafgaand aan een destijds op handen zijnde landinrichting - op IJsselmonde aan het eind van de jaren tachtig van de vorige eeuw. De archeologische resten bevinden zich aan het oppervlak op het zuidelijke talud van de Pruimendijk. Het terrein is in gebruik als bouwland (tuinderij). Vanwege deze combinatie van aangetoonde aanwezigheid van archeologische waarden en de voorgenomen ontwikkeling met de daarmee gepaard gaande grondwerkzaamheden is een waarderend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage in het bestemmingsplan. Uit dit veldonderzoek, bestaande uit boringen en een proefsleuf, bleek dat de oorspronkelijke locatie van de woning aan de Pruimendijk werd gewaardeerd als archeologisch behoudenswaardig. In het inventariserend veldonderzoek werd als vervolgstap de aanbeveling gedaan om een archeologische opgraving te doen. Het betreffende rapport is besproken met de gemeente Ridderkerk, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) en de provincie. Onderzocht is of er andere mogelijkheden waren om de ontwikkeling mogelijk te maken zodat deze archeologisch waardevolle vindplaats in situ (ter plekke) kon worden bewaard. Het bewaren van een archeologische vindplaats in situ heeft namelijk de voorkeur. Archeologische resten vormen namelijk een informatiebron die maar één keer kan worden opgegraven en gelezen. Daarom kan archeologie het beste in de bodem (in situ) worden bewaard. Dat biedt de beste garantie voor een goede conservering. Bewaren in situ is dan ook het uitgangspunt van de Wet op de archeologische monumentenzorg. Een optie die is onderzocht was om de woning bovenop een verhoging te plaatsen. Er zou dan grond geplaatst worden bovenop de vindplaats. Hierdoor zou er niet gegraven hoeven te worden in de vindplaats zelf. Dit voorstel stuitte echter op stedenbouwkundige en cultuurhistorische bezwaren. Een verhoging is namelijk een vreemd element aan de Pruimendijk, en doorbreekt het karakter. De woning zou dan gelijk komen aan de dijk, en daardoor niet meer herkenbaar zijn als dijkwoning. Bij een dijkwoning moet namelijk het niveauverschil van de dijk te zichtbaar zijn. Ook wordt daardoor de dijk onherkenbaar. Hier is dan ook niet voor gekozen. Een andere optie die is onderzocht, is verplaatsing van de woning. Uit het inventariserend veldonderzoek bleek namelijk dat er langs de Waal geen archeologische resten gevonden waren. Aandachtspunt is dan wel een zorgvuldige stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van de woning. Hiervoor is de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit gebruikt. In deze handleiding staat het landschapstype 'Oeverzone Waal' (paragraaf 6.2), waar dit gebied in ligt. Als bouwsteen wordt de woningtype 'schuurwoning' gebruikt. Dit woningtype bleek goed inpasbaar. Uiteindelijk is de keuze gemaakt om de woning te verplaatsen. Hiermee wordt bereikt dat de zeer waardevolle archeologische vindplaats niet verder verstoord hoeft te worden door een archeologische opgraving, maar kan deze in situ bewaard blijven. De locatie bleek daarnaast geschikt om een woning van het type 'schuurwoning' te plaatsen. Gelet hierop zijn wij van mening dat er wel degelijk een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. |
4 | In het bestemmingsplan (paragraaf 4.7) is het melkbedrijf niet opgenomen. Deze tekst is per abuis weggevallen. Het melkbedrijf had hier wel benoemd moeten worden. Met het melkbedrijf is eerder in het traject overleg gevoerd over de wijze van typeren. De DCMR heeft dit bedrijf ingeschat als een klein bedrijf met een opslag voor voeding en genotmiddelen. Binnen het bedrijf vindt geen voedselbereiding plaats. De Melkhandel kan geschaard worden onder "detailhandel voedingsmiddelen zonder bereiding" (SBI 1993 - 5211 / SBI 2008 - 471). Hierop is milieucategorie 1 van toepassing met een richtafstand van 0 m in gemengd gebied. Dit bedrijf levert dus geen beperking op voor de beoogde ontwikkeling. Bij DCMR is navraag gedaan over de mogelijk overlast door de nachtelijke bevoorrading tussen 4:00 en 5:00 uur. DCMR geeft aan dat dit geen bezwaren oplevert. Dit doen zij op basis van de volgende twee punten: - Toetsing bedrijven en milieuzonering: Het laden en lossen is een aspect dat bij de categorie indeling is meegenomen. Dit laden en lossen is inherent aan het kleinschalige bedrijf en is dus ook kleinschalig (hooguit twee per nacht en niet met zware vrachtwagens) en levert geen verzwaring op van de milieucategorie. -Activiteitenbesluit Melkhandel Plaisier is niet meldingsplichtig op grond van het Activiteitenbesluit. Dat komt mede omdat het laden en lossen zeer beperkt is. Het bedrijf moet wel voldoen aan de voorschriften aan het Activiteitenbesluit. De route van de wagen loopt niet langs de nieuwe woning. Gezien de zeer beperkte omvang van het laden en lossen en een afstand van meer dan 20 meter tot het laden en lossen, zal het bedrijf aan de geluidvoorschriften kunnen blijven voldoen. Er is geen aanleiding om een akoestisch onderzoek op te stellen: de werkelijke afstand is immers groter dan de gewenste afstand. De toelichting van het bestemmingsplan wordt aangepast. Het melkbedrijf wordt hierin opgenomen. |
5 | Wij zijn van mening dat het bestemmingsplan een verantwoorde planologische regeling biedt voor de nieuwe woning, en dat de melkhandel van deze nieuwe woning geen hinder ondervindt en zijn bedrijfsactiviteiten ongehinderd voort kan zetten. |
De ingediende zienswijze leidt tot aanpassing van de toelichting van het bestemmingsplan. |
Overlegpartners
Het ontwerpbestemmingsplan is daarnaast toegestuurd aan de volgende overlegpartners:
- 1. Waterschap Hollands Delta
- 2. Gemeente Hendrick-Ido-Ambacht
- 3. Veiligheidsregio VRR
- 4. Provincie Zuid-Holland
De veiligheidsregio VRR heeft gereageerd op het plan. Hieronder staat haar reactie en de beantwoording van de gemeente.
3. Veiligheidsregio VRR
De Veiligheidsregio heeft per brief (kenmerk 18456) de gemeente laten weten dat zij akkoord is met de wijze waarop haar vooroverlegreactie is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Reactie gemeente
De gemeente neemt de reactie van de VRR ter kennisgeving aan.