Park Ringdijk Slikkerveer
Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk
Onherroepelijk op 23-08-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
bestemmingsplan Park Ringdijk Slikkerveer van de gemeente Ridderkerk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.BPSLIK2013PARKRING-OH01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.10 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.11 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.12 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.13 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.15 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.16 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.17 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.18 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.19 peil
- a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
- b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.
1.20 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 diepte en breedte van een hoofdgebouw
De diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplantingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, kunstuitingen, bermen en water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 5 Recreatie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. recreatieve voorzieningen en daarbij behorende en daaraan ondergeschikte horeca, voor zover voorkomend in categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten;
- b. water;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, sanitaire voorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Specifieke gebruiksregel
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. handel in en opslag van softdrugs en hallucinogene middelen is niet toegestaan;
- b. de handel in en opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, afvalinzameling, kunstuitingen, groen en water.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de wateraanvoer en -afvoer, alsmede voor de waterberging;
- b. oevers.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. duikers, waterovergangen, keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd indien en voor zover deze noodzakelijk zijn voor oeververbindingen, de veiligheid van het verkeer te water of voor een doelmatig kwaliteit- en kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden in de vorm van dijken, kaden en dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder c., indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Het bevoegd gezag dient voorafgaande aan de vergunningverlening advies in te winnen bij het waterschap.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Park Ringdijk Slikkerveer'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de locatie van het voormalige productiebos tussen Slikkerveer en Donkersloot is een visie opgesteld. Deze visie sluit aan op de al in het kader van het bestemmingsplan voor Donkersloot uitgevoerde analyse, waarbinnen het plangebied ligt. In dat plan werd het gebied aangeduid voor de ontwikkeling van groen, water en een bijzonder bebouwingselement/functie. Omdat er op dat moment geen concrete invulling was kreeg het gebied conform het laatste gebruik (productiebos) een groenbestemming. Doordat nu duidelijkheid is over zowel de groen- en waterinvulling als de bebouwing/functies vindt herziening van het bestemmingsplan plaats door middel van het voorliggende plan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied vormt de overgang tussen het woongebied van Slikkerveer, meer concreet de zone langs de Ringdijk, en het bedrijventerrein Donkersloot (zie figuur 1.1). Het gebied vormt de voortzetting van de al bestaande groene wig met veel water van een uitstekende (zwem) kwaliteit.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Er geldt geen specifiek rijksbeleid voor dit plan. Paragraaf 2.2 behandelt het provinciale en regionale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 2.3. Paragraaf 2.4 geeft de conclusies.
2.2 Provinciaal- En Regionaal Beleid
Provinciale Structuurvisie (inclusief actualisatie 2012)
In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Figuur 2.1 Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie
Het plangebied heeft op de functiekaart de bestemming bedrijventerrein. De nu voorgestelde invulling betreft weliswaar geen bedrijven, maar zorgt wel voor een goede overgang tussen het bedrijventerrein en de woonwijk Slikkerveer.
Verordening Ruimte (inclusief actualisatie 2012)
Samen met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor dit bestemmingsplan:
Artikel 2 Contouren
'Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.'
Figuur 2.2 Bebouwingscontour uit de Verordening Ruimte
Het plangebied ligt binnen de aangegeven bebouwingscontour. De Verordening Ruimte staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Ridderkerk 2020
In de structuurvisie wordt als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. Kernpunten van de structuurvisie zijn:
- De wijk centraal. Wonen, werken, leren en voorzieningen zijn in elkaars nabijheid te vinden. Het karakter van de wijken en de woningvoorraad sluiten aan bij de woonwensen van de huidige en toekomstige Ridderkerker.
- Alle wijken worden levensloopbestendig en zijn geschikt voor alle leeftijden.
- Ridderkerk streeft functiemenging na. Wonen, werken, leren, landschap en voorzieningen worden gemengd en onderling goed verbonden.
De uitdaging is om te zorgen dat in de wijken het juiste aanbod is van zorg, onderwijs, sport en cultureel-maatschappelijke voorzieningen. Dit kan de wijken aantrekkelijk houden voor de huidige en toekomstige bewoners. Met de realisatie van de kerk, scoutinggebouw en een recreatief strandje wordt voorzien in de doelstellingen van de structuurvisie.
Bestemmingsplan Donkersloot
De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor groen. Dit was in overeenstemming met het gebruik als productiebos en als groene buffer tussen Slikkerveer en Donkersloot. In de toelichting van het bestemmingsplan zijn de functies groen water en een mogelijke bijzondere bebouwing aangeven.
2.4 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan, maar is wel in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van provincie Zuid-Holland en het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Visie
Het gebied ligt vanaf de Industrieweg nadrukkelijk in het zicht. De huidige ontsluiting door het gebied naar de onderhoudspost van gemeentewerken voert direct langs de waterpartij. De noordwestrand van het gebied vormt de directe overgang naar de tuinen van de woningen aan de Ringdijk en naar enkele tussengelegen volkstuinen.
Uitgangspunt voor de visie (zie figuur 3.1) is het herinrichten van het gebied, tot een parkstrook met meerdere (maatschappelijke) functies. Daarbij dient, vooral aan de zijde van de bestaande woningen een brede groene buffer te worden gerealiseerd zowel als overgang naar de industrie als naar de nieuw te realiseren functies. Tevens wordt hiermee de groene continuïteit van de zone behouden.
Belangrijke elementen in de visie zijn:
- het uitbreiden van de grote plas met het recreatiestrandje;
- het inpassen van de scouting;
- de realisering van een kerkgebouw op de beeldbepalende hoek, in de bocht van de Industrieweg;
- realisering van een brede groenbuffer met hoogteverschillen aan de zijde van de Ringdijk;
- realisering van een grote nieuwe waterpartij langs de Industrieweg.
Figuur 3.1 Visie
Om de grote plas uit te breiden en een aantrekkelijk strandje te realiseren moet de bestaande route naar de onderhoudspost worden verlegd. Op het strandje ontstaat zo ook ruimte voor een bescheiden sanitaire voorziening en eventueel een (mobiel)verkooppunt voor ijs en dergelijke.
De scouting kan direct ten noordoosten van de nieuwe toegangsweg een plekje krijgen. Het pand en het buitenterrein wordt aan de zijde van Slikkerveer “ingepakt” door de brede groenzone met de daarin bedachte hoogteverschillen. De benodigde grond hiervoor komt vrij bij het graven van de waterpartijen. Het pand heeft een omvang van maximaal 450 m2, een goothoogte van maximaal 4 m en een nokhoogte van maximaal 6 m. Het totale terrein zal 2.500 m2 groot worden.
De kerk wordt gerealiseerd in de noordoosthoek van de locatie, met de toren gericht op de Industrieweg. Mede door de ligging aan een grote waterpartij ontstaat een ruimtelijk accent in het nu anonieme overgangsgebied tussen Slikkerveer en Donkersloot. De kerk krijgt een goothoogte van maximaal 7 m bouwhoogte van maximaal 12 m en een toren van maximaal 18 m hoog. Het kerkgebouw mag maximaal 1.000 m2 groot zijn. Dat is genoeg om het accent te vormen in de grote beschikbare ruimte. Mede vanwege de afstand en tussenliggende groeninvulling is deze omvang ook passend ten opzichte van de bebouwing langs de Ringdijk. Het totale terrein voor de kerk, het gebouw met parkeerruimte en dergelijke, is 4.000 m2 groot.
De groenzone langs de dijk wordt minimaal ruim 20 m breed en loopt uit tot een breedte van meer dan 40 meter aan de noordzijde. Dit is veel breder dan meer zuidelijk langs de dijk. Het hoogteverschil aan de noordzijde zal minimaal 7 m en maximaal 13 m bedragen. De beplanting van de groene zone zal op de zichtassen vanaf de woningen aan de Ringdijk tot aan de bebouwing van de Scouting en de kerk bestaan uit bladhoudende (groenblijvende) beplanting. Samen met de taps toelopende waterpartij aan de zijde van de Industrieweg wordt een groenbuffer van formaat gerealiseerd. Deze vormt ook een uitstekende (ecologische)verbinding met de groene taluds van de Donkerslootsedijk.
Het totale gebied heeft een omvang van ongeveer 3,7 hectare. Hiervan wordt ruim 2,2 hectare ingericht voor groen en water. De totale omvang aan nieuwe verharding (gebouwen, wegen en verharde terreinen) bedraagt ongeveer 6.500 m2.Er wordt ruim 7.000 m2 aan nieuw water gerealiseerd, de toename in verharding wordt hierdoor meer dan ruimschoots gecompenseerd (zie ook paragraaf 4.2)
Nabij de kerk wordt, op eigen terrein voorzien in voldoende parkeerplaatsen en een fietsenstalling. Nabij de scouting en de recreatieplas worden openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Verder zullen hier ook voorzieningen voor het stallen van fietsen komen.
De bereikbaarheid van het plangebied vanuit Slikkerveer zal worden verbeterd door een wandelpad met trappen over de dijk, mogelijk met een “fietsenspoor” langs de trappen.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Watertoets
Waterbeheer en watertoets
In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta. Deze is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Gemeentelijk beleid
De hoofddoelstelling van het Waterplan 2 Ridderkerk (2008-2012) is: 'Het realiseren van een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem.' In het waterplan staan de maatregelen beschreven die de gemeente Ridderkerk en waterschap Hollandse Delta tot 2012 uitvoeren om de waterkwaliteit van sloten en singels te verbeteren en de wateroverlast te beperken. Wateroverlast wordt aangepakt door ruimte voor water te creëren. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het water te verbeteren.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt in de gemeente Ridderkerk en bestaat nu voornamelijk uit braakliggende grond/grasveld met aan de zuidwestzijde de recreatieplas Donkersloot. De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigronden. Er is sprake van grondwatertrap V en VI. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,40 m onder maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,20 m onder maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied ligt ongeveer op NAP.
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied ligt in de boringsvrije zone van een grondwaterbeschermingsgebied (figuur 4.1). Ter bescherming van de grondwaterkwaliteit dient voor bouwwerkzaamheden en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 m, of andere handelingen die de weerstand van de bodem kunnen aantasten, afstemming met de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland plaats te vinden. In hoofdstuk 5 en bijlage 6 van deze Provinciale milieuverordening zijn de bijbehorende voorschriften te vinden.
Figuur 4.1 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater (uitsnede kaart 8 Krimpenerwaard/Alblasserwaard behorende bij de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland)
Waterkwantiteit
Aan de oostzijde van het plangebied op circa 330 meter afstand ligt rivier 'De Noord'. De Noord is de verbindende rivier tussen de Beneden Merwede-Oude Maas en de Nieuwe Maas-Lek. Bij Papendrecht splitst De Noord zich in twee takken, met in het midden het eiland Sophiapolder. De Noord is belangrijk voor de scheepvaart. Vooral binnenvaartschepen tussen Rotterdam en het achterland maken gebruik van de rivier. Ook de route gebonden recreatievaart maakt druk gebruik van De Noord. Om de rivier goed bevaarbaar te houden worden regelmatig baggeractiviteiten uitgevoerd.
In het zuidwesten van het plangebied ligt de recreatieplas 'Donkersloot'. De waterkwaliteit in deze plas is goed (zwemwater). Via de inlaat bij de haven wordt het ingelaten water eerst door voorbezinking en vervolgens door een lange verblijftijd in de watergang aan de binnenzijde van de dijk gezuiverd. Via een overlaat komt het voorgezuiverde water in de zwemplas ter verversing. Vanuit de zwemplas stroomt het water verder in zuidwestelijke richting via een overlaat op de tweede plas, die een natuurfunctie heeft.
Waterkwaliteit
De watergang De Noord behoort tot de KRW-waterlichamen. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is.
Veiligheid en waterkeringen
Aan de noordoostzijde ligt het plangebied binnen de kern- en beschermingszone van een primaire waterkering, hierbinnen worden, anders dan de aanleg van groen en water, geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is (nog)niet aangesloten op een rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Binnen het plangebied vinden diverse ontwikkelingen plaats, zo worden er een kerk en een clubgebouw voor de scouting gerealiseerd met bijbehorende parkeerplaatsen en een plein. Verder wordt binnen het plangebied een groene buffer en een nieuwe waterpartij gerealiseerd en wordt de recreatieplas Donkersloot aan de zuidzijde van het plangebied uitgebreid.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 250 m2 dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Binnen het plangebied wordt circa 6.500 m2 nieuw verhard oppervlak gerealiseerd, er wordt echter ook circa 7.000 m2 nieuw wateroppervlak gerealiseerd. In de compensatie voor de toename in verhard oppervlak wordt derhalve ruimschoots voorzien.
Het realiseren van extra waterberging draagt bij aan de zelfvoorziening van het gebied. Hierdoor wordt het watersysteem veerkrachtiger en duurzamer.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Conclusie
De uitvoering van voorliggende bestemmingsplan heeft door de ontwikkeling van natuur en extra waterberging positieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.3 Wegverkeerslawaai
In het plangebied wordt een scoutinggebouw en een kerk mogelijk gemaakt. Beiden worden in het kader van de Wet geluidhinder niet als geluidsgevoelig aangemerkt. Hierdoor staat het aspect wegverkeerslawaai de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. De nieuwe toegangsweg wordt uitgevoerd als 30 km/h weg. Gelet hierop, en op het beperkte gebruik en de afstand tot bestaande woningen is er geen reden voor geluidsonderzoek.
4.4 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen moet de luchtkwaliteit worden onderzocht. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn vooral de jaargemiddelde grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm, en de bijbehorende regeling, is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer een project een bijdrage heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden.
Onderzoek en conclusie
Het plan betreft een dermate kleine ontwikkeling dat deze niet in betekenende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de Monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, kan inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 langs wegen. Uit deze monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat in 2011 langs de wegen rondom het plangebied, de concentratie stikstofdioxide en fijn stof minder bedraagt dan de grenswaarden: voor stikstofdioxide maximaal 31,5 µg/m³ en voor fijn stof maximaal 26,1 µg/m³. Hiermee werd in 2011 reeds voldaan aan de grenswaarden die gelden voor 2011 en 2015. De bijdrage van overige bronnen in de omgeving is in de achtergrondconcentratie verwerkt. Vanwege dalende achtergrondconcentraties wordt tevens in het prognosejaar 2020 aan de grenswaarden voldaan. Omdat direct langs de omliggende wegen aan de grenswaarden wordt voldaan is dat ook in de rest van het plangebied het geval, concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt.
4.5 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. Per 1 augustus 2012 zijn ook de veiligheidsafstanden uit het Basisnet spoor toegevoegd aan de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van alle risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenarioanalyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worstcase ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Ten zuiden van het plangebied, aan de Touwslagerstaat 13, is het bedrijf Pakor BV aanwezig waar vervaardiging van kunststof in primaire vorm plaatsvindt. Voor deze activiteiten geldt een maatgevende PR 10-6-contour van 165 m vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen. Op deze opslagactiviteiten is de PGS 15 richtlijn van toepassing. Omdat de afstand tot het plangebied circa 220 m bedraagt reikt de PR 10-6 contour niet tot in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied wordt aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico voldaan.
Met behulp van de 'Handreiking verantwoording groepsrisico' kan het invloedsgebied voor het groepsrisico worden bepaald. Hieruit blijkt dat het invloedsgebied op 770 meter afstand ligt ten opzichte van de PR10-6 contour. Daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de bedrijfslocatie, het maatgevende scenario betreft het brandscenario. Voor het GR geldt dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde indien de bevolkingsdichtheid in het invloedsgebied minder dan 1000 personen/ha bedraagt. Dit volgt eveneens uit de handreiking. De beoogde ontwikkeling van een scoutinggebouw, op een aftand van circa 350 m, en een kerk, op een afstand van 450 m, zorgt niet voor een significante verhoging van de bevolkingsdichtheid. Een gemiddelde dichtheid van 1000 personen/ha wordt zowel voor als na uitvoering van het plan lang niet gehaald. Aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan.
Aan de Ridderhaven 2, ten zuidoosten van het plangebied, is op een afstand van circa 225 meter het bedrijf Ridderhaven Property II gelegen waar eveneens opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Hiervoor geldt een maatgevende PR10-6 contour van 20 meter. De PR 10-6 contour reikt niet tot in het plangebied zodat aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan.
Conform de 'Handreiking verantwoording groepsrisico' is het invloedsgebied voor het groepsrisico bepaald. Hieruit blijkt dat het invloedsgebied op 1100 meter afstand ligt ten opzichte van de PR10-6 contour. Daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de Ridderhaven, het maatgevende scenario betreft eveneens het brandscenario. Voor het GR is er geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde indien de bevolkingsdichtheid onder de 1000 personen/ha blijft. De ontwikkeling van een scoutinggebouw en een kerk zorgt niet voor een overschrijding van deze bevolkingsdichtheid. Aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan.
Figuur 4.2 De risicobronnen t.o.v. het plangebied.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Aan de oostzijde van het plangebied op circa 300 m afstand van het plangebied is de vaarweg De Noord gelegen. Over deze vaarweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Conform het Basisnet water betreft deze vaarroute een zwarte vaarroute. Dat wil zeggen een vaarroute met een PR-contour die kan groeien tot maximaal de oever en een plasbrandaandachtsgebied wat maximaal 25 m landinwaarts reikt. Het plangebied ligt hier ruimschoots buiten.
Voor zwarte vaarwegen geldt dat een toename van het GR moet worden verantwoord. de hoogte van het groepsrisico in de huidige situatie is niet bekend. Gelet op de omvang van de ontwikkeling (aanwezigheidsduur van aanwezige personen) en de afstand tot de vaarweg (300 m) is er naar verwachting geen sprake van een significante toename van het groepsrisico. Een kwantitatieve bepaling van het groepsrisico kan achterwege blijven. In de verantwoording van het GR wordt op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water ingegaan.
Buisleidingen
In en in de nabije omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen plaats, dit aspect vormt ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Verantwoording GR
Effectscenario
Het maatgevend effectscenario voor de eerder in deze paragraaf genoemde Bevi-inrichtingen betreft het brandscenario. Het brandscenario treedt op wanneer een opslagtank lekt of lek raakt in combinatie met open vuur. Ten gevolge hiervan kan een grote brand ontstaan.
Indien dit scenario zich voordoet is het van groot belang dat de aanwezig personen binnen het invloedsgebied dit invloedsgebied snel kunnen verlaten. Hiervoor zijn goede vluchtwegen weg van de bron noodzakelijk. De ontwikkeling is in noordelijke richting, van de bevi-inrichtingen af via drie routes te ontsluiten, waarvan één per auto. Daarnaast is het plangebied tevens in de oostelijke richting te ontsluiten via de Industrieweg en de Donkerslootweg.
Maatregelen ter beperking van risico's
De Bevi-inrichting betreft een bestaande inrichting conform BBT (Best Beschikbare Technieken). Dit betekent dat er geen mogelijkheden zijn om bronmaatregelen te treffen. Er zijn daarom geen mogelijkheden om de risico's te beperken. Omdat het GR naar verwachting minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt, is daar op grond van het beleid ook geen aanleiding toe, het GR is ruimschoots beneden de toetsingswaarde gelegen.
Maatregelen ter beperking van effecten
Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten ingeval van een calamiteit te beperken. De gebouwen en de directe omgeving moeten geschikt zijn om het gebied te kunnen ontvluchten waarbij de aanwezige personen tijdig moeten kunnen worden geïnstrueerd.
Voor de eventuele extra maatregelen is advies aan de Veiligheidsregio gevraagd. Dit advies is opgenomen in Bijlage 3.
Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten
Aangenomen wordt dat het plangebied voldoende toegankelijk is voor hulpdiensten. Over de beschikbaarheid van primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorziening wordt overlegd met de regionale brandweer.
Beschouwing van zelfredzaamheid
In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Voor het plangebied geldt, evenals de rest van Ridderkerk, dat er wordt gezorgd voor een dekking van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS).
Er kan wel specifiek aandacht worden besteed aan risicocommunicatie met de Kerk en de Scouting. Het gaat om voorlichting over het opstellen van een ontruimingsplan, adviseren over de oprichting van een BHV-organisatie.
Conclusie
Na uitvoering van bovenstaande maatregelen is sprake van een restrisico. Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.6 Kabels En Leidingen
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
4.7 Flora En Fauna
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit verruigd grasland, braakliggende gronden, enkele jonge bomen en water.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de vestiging van de scouting en de realisatie van een kerk met bijbehorende parkeergelegenheid. Tevens wordt groen aangelegd en vergroting van waterpartijen met de aanleg van een strandje. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- graven waterpartijen;
- aanleg groen;
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Infrastructuur en Milieu de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van I&M (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van I&M (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van I&M). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 800 m ten oosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk. Dit gebied is aangewezen als Vogelrichtlijngebied.
Figuur 4.3: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. De bomen in het plangebied hebben geen functie voor broedvogels.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis en hermelijn. De bomen zijn te jong om vaste verblijfplaatsen te kunnen bieden aan vleermuizen. De grote waterpartij aan de westkant van het plangebied kan fungeren als foerageergebied. Vanwege het ontbreken van doorgaande structuren zijn er geen vlieg- en/of migratieroutes van vleermuizen aanwezig.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik maken van het plangebied als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de voorkomende biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellings- regeling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker | Nee | |
Ontheffings- regeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | Ja, als er niet gewerkt kan worden volgens een goedgekeurde gedragscode | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | Nee | |
bijlage IV HR | vleermuizen foeragerend boven waterpartij | Nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | geen | Nee |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in een beschermd natuurgebied of de EHS. Circa 800 m ten oosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk. Gezien de afstand en de tussenliggende verstorende bedrijventerreinen en rivier kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan voorziet in ontwikkeling van onder andere de vestiging van een scoutinggebouw, de realisatie van een kerk en het aanleggen van waterpartijen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- De waterpartij aan de oostkant van het plangebied vormt mogelijk foerageergebied voor vleermuizen. Deze waterpartij wordt niet aangetast door de ontwikkelingen. In het plangebied zelf wordt extra water en groen aangelegd. Het plangebied wordt hierdoor aantrekkelijker als foerageergebied voor vleermuizen en als leefgebied voor de overige soorten.
- In de waterpartijen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens werkzaamheden aan de waterpartijen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden een raster te plaatsen en de vissen en andere soorten te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet op basis van veldonderzoek, een ontheffing aangevraagd worden. Door de nieuwe waterpartijen wordt het leefgebied van de kleine modderkruiper en andere soorten overigens vergroot.
4.8 Bodem
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Voor de ontwikkelingen in het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. De onderzoeksresultaten van zowel grond als grondwater vormen geen aanleiding voor aanvullend onderzoek en derhalve geen belemmering voor de voorgenomen herinrichting van het plangebied en de hierbij behorende werkzaamheden. De bodemkwaliteit staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.9 Archeologie
Regelgeving en beleid
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag moet worden onderzocht of er geen archeologische restanten worden beschadigd.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Onderzoek en conclusie
De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland (figuur 4.4) laat zien dat er voor het grootste (noordelijke)gedeelte van het plangebied een kleine kans is op het aantreffen van archeologische sporen. Voor het zuidelijk deel bestaat geen kans op het aantreffen van archeologische sporen. Hierdoor is het niet noodzakelijk archeologisch onderzoek uit te voeren.
Figuur 4.4 Indicatieve archeologische waarden (bron: Provincie Zuid-Holland)
4.10 Cultuurhistorie
Nota Belvedère (1999)
In plaats van een op behoud en bescherming gericht beleid, wil het Rijk cultuurhistorische elementen een plaats geven in een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Ruimtelijke ordening kan ertoe bijdragen dat de betekenis van cultuurhistorische elementen en structuren groter wordt, door ze in te passen of een nieuwe functie te geven. Een en ander is mede van belang om de recreatieve belevingswaarde van die elementen en gebieden te versterken.
De Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn door het Rijk aangewezen als Belvedèregebied. In de Nota Belvedère pleit het Rijk ervoor cultuurhistorische kwaliteit te integreren met ruimtelijke ontwikkelingen.
De planontwikkeling ligt op zodanige afstand van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden dat geen sprake is van enige invloed.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2003)
De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. De provincie betrekt hierdoor de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de CHS. Om deze reden is de CHS opgenomen in de streekplannen en in de Nota Regels voor Ruimte. De CHS vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten en erfgoedaspecten.
Figuur 4.5 Cultuurhistorische waarden (bron: CHS provincie Zuid-Holland)
Onderzoek en conclusie
Op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart (figuur 4.5) is te zien dat voor het plangebied geen cultuurhistorische waarden zijn vastgesteld. De noordelijk van het plangebied gelegen Ringdijk is een landschappelijke lijn met een 'redelijk hoge waarde'. Met de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt wordt de Ringdijk echter niet aangetast, maar wordt juist een zorgvuldige overgang gemaakt tussen het dijkmilieu en het bedrijventerrein. Het aspect cultuurhistorie staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.11 Milieuhinder
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied betreft een tweetal milieuhinderlijke functies, te weten een clubgebouw voor de scouting en een kerk. Ten aanzien van deze functies zijn de richtafstanden bepaald en vergeleken met de afstand ten opzichte van de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten.
Kerk
De kerk kent conform de VNG-brochure een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk voor wat betreft het aspect geluid. De afstand tussen de kerk en de dichtstbijzijnde woningen van derden bedraagt meer dan 80 m. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Behalve een milieuhinderlijke functie kan een kerk ook beschouwd worden als een milieugevoelige functie. De dichtstbijzijnde milieuhinderlijke functies ten opzichte van de kerk zijn de bedrijven ten zuiden van het plangebied. De beoogde kerk wordt op circa 70 m afstand van de bedrijven gevestigd. Ook hiervoor geldt dat voldaan wordt aan de richtafstand.
Scouting
Een clubgebouw voor de scouting is niet specifiek benoemd in de VNG-brochure, derhalve is naar een vergelijkbare functie gezocht. Deze is gevonden in een buurthuis. De richtafstand hiervoor bedraagt 30 m voor geluid. De afstand tussen het clubgebouw voor de scouting en de dichtstbijzijnde woningen van derden bedraagt meer dan 60 m. Aan de richtafstand wordt ruim voldaan. Tevens is een groene buffer aanwezig tussen het clubgebouw voor de scouting en de woningen. En geldt dat niet alle scoutingactiviteiten op eigen terrein plaatsvinden.
Conclusie
Aan de richtafstanden conform de VNG-brochure wordt voldaan. Milieuhinder ten gevolge van deze functies is niet te verwachten. Het aspect milieuhinder vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.12 Horeca
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient tevens rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder ten gevolge van horeca. Uitgangspunt daarbij is dat de horeca niet in hun bedrijfsvoering mag worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige bestemmingen en horeca wordt milieuzonering voor horeca-activiteiten toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten, deze is opgenomen in Bijlage 1 bij de regels. Voor een nadere toelichting op deze Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar Bijlage 1 van de toelichting.
Onderzoek
In het plangebied wordt horeca type 1a mogelijk gemaakt. Dit betreft lichte horeca. Hun activiteiten zullen overwegend overdag en 's avonds plaatsvinden. Gezien de ruime afstand tussen de woningen en het horecapunt, dat is vastgelegd via een bouwvlak, en de kleinschaligheid van de horecavoorziening in combinatie met het seizoengebonden karakter, is milieuhinder niet te verwachten.
Conclusie
Het aspect horeca staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
4.13 Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente Ridderkerk is volledig eigenaar van de te ontwikkelen gronden en zal het kostenverhaal door middel van gronduitgifte en/of grondverhuur zeker stellen. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd. Met de betreffende partijen zijn reeds afspraken gemaakt over het gebruik en beheer van de gronden. Er wordt daarom geen exploitatieplan vastgesteld.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners. Daarnaast is op 20 december 2012 een bijeenkomst voor bewoners en belanghebbenden geweest. Een verslag van deze bijeenkomst is opgenomen in Bijlage2.
Het vooroverleg met de Provincie-Zuid Holland heeft plaatsgevonden door middel van het zogenoemde 'E-formulier'. Uit het E-formulier blijkt dat er geen relevante provinciale belangen van toepassing zijn.
Van de volgende instanties zijn inhoudelijke reacties ontvangen:
- 1. Waterschap Hollandse Delta;
- 2. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
- 3. Oasen N.V.
Hieronder worden de ingediende overlegreacties kort samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.
Ad 1 Waterschap Hollandse Delta
Het plan geeft het waterschap geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Gemeentelijke reactie
De reactie wordt ter kennisname aangenomen.
Ad 2 Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR)
De VRR heeft in het kader van externe veiligheid advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Dit advies is opgenomen in Bijlage 3.
Gemeentelijke reactie
De aanbevelingen uit het veiligheidsadvies zijn verwerkt in paragraaf 4.5 Externeveiligheid van het bestemmingsplan.
Ad 3 Oasen N.V.
In de overlegreactie geeft Oasen aan dat het plangebied in het milieubeschermingsgebied behorende bij de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland ligt. Ter bescherming van de drinkwatervoorziening is door de provincie een aantal gebieden aangewezen waar extra aandacht voor de bodem en grondwaterkwaliteit is geregeld. Om de kwaliteit hiervan te waarborgen zijn er aanvullende regels opgesteld in de Provinciale milieuverordening om het grondwater te beschermen.
Gemeentelijke reactie
Naar aanleiding van de overlegreactie is overleg gevoerd met Oasen. Naar aanleiding van dit overleg is aan paragraaf 4.2 toegevoegd dat ook "andere handelingen die de weerstand van de bodem kunnen aantasten" naast het "bouwen en graven" aandacht behoeven ter bescherming van de drinkwatervoorziening. Hierbij wordt tevens verwezen naar de relevante voorschriften uit de Provinciale milieuverordening.
5.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Park Ringdijk Slikkerveer heeft vanaf 22 februari 2013 zes weken ter inzage gelegen. Dit is bekend gemaakt via een publicatie in de Combinatie, de Staatscourant en via de gemeentelijke website. Iedereen kon gedurende die periode een zienswijze indienen. In deze periode zijn 11 zienswijzen ontvangen. Een samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop zijn opgenomen in de 'Nota zienswijzen en wijzigingen' (zie Bijlage 5). In deze nota zijn tevens de ambtshalve wijzigingen die zijn doorgevoerd opgenomen.
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
6.1 Verantwoording Planvorm
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een redelijk globaal eindplan, echter met een vrij gedetailleerde regeling voor de te realiseren bebouwing, op basis van artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van het plan, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is enige flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van de opname van algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
Deze planvorm biedt enige flexibiliteit voor de beoogde functiewijziging en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de functies zijn vastgelegd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op de huidige bestemmingsplanregeling en de gemeentelijke standaard.
6.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
6.3 De Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.
Groen
Het te realiseren groengebied is bestemd met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn beplanting, geluidswerende voorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Binnen de bestemming is tevens water toegestaan.
Maatschappelijk
Ten behoeve van de realisatie van de kerk en het scoutinggebouw is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bijpassende bouwvlakken voor de nieuwbouw toegekend, om zodoende rechtszekerheid voor omwonenden te garanderen. De maximale omvang van de bebouwing is vastgelegd in de regels. De maximaal te bouwen hoogtes zijn op de verbeelding (plankaart) opgenomen. De hoogte en omvang van de kerktoren is aanvullend hierop geregeld in de regels. Binnen de bestemming worden eveneens de benodigde parkeervoorzieningen geregeld.
Recreatie
Uitbreiding van de waterplas en de realisatie van een strandje wordt mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Recreatie'. Binnen het bouwvlak op de verbeelding zijn bijbehorende sanitaire voorzieningen en een (mobiel) verkooppunt voor ijs en dergelijke toegestaan. De omvang van bebouwing is vastgelegd in de regels.
Verkeer - Verblijfsgebied
De in het plangebied aanwezige openbare wegen zijn in deze bestemming opgenomen. Binnen de bestemming is ook ruimte voor nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, bruggen, verkeers- en wegaanduidingen, verkeersverlichting, water en groen. Anders dan voor nutsvoorzieningen mogen ten behoeve van deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Water
De gronden die aangewezen zijn voor 'Water' zijn bestemd voor waterlopen, oevers en waterberging ten behoeve van de waterhuishouding. Binnen deze bestemming mag alleen worden gebouwd indien dit noodzakelijk is voor bijvoorbeeld oeververbindingen, of ten behoeve van de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater.
Waterstaat-Waterkering(dubbelbestemming)
De beschermingszone van de waterkering aan de noordzijde van het plangebied is met deze dubbelbestemming effectief beschermd.
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Verslag Bijeenkomst 20 December 2012
Bijlage 2 Verslag bijeenkomst 20 december 2012