KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Huidig Gebruik
3 Planbeschrijving
3.1 Plan
3.2 Verkeer En Parkeren
4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.4 Conclusie
5 Onderzoek/verantwoording
5.1 Milieueffectrapportage (Vormvrije M.e.r.)
5.2 Geluidhinder
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.4 Bodem
5.5 Archeologie En Cultuurhistorie
5.6 Watertoets
5.7 Flora En Fauna
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Externe Veiligheid
5.10 Kabels En Leidingen
5.11 Duurzaamheid
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Systematiek Van De Regels
6.3 Bestemmingen
6.4 Aanduidingen
7 Financiële Uitvoerbaarheid
8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Participatie
8.2 Vooroverleg
8.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij Toelichting - 1
Bijlagen Bij Toelichting - 2
Bijlagen Bij Toelichting - 3
Bijlagen Bij Toelichting - 4
Bijlagen Bij Toelichting - 5
Bijlagen Bij Toelichting - 6
Bijlagen Bij Toelichting - 7
Bijlagen Bij Toelichting - 8
Bijlagen Bij Toelichting - 9
Bijlagen Bij Toelichting - 10
Bijlagen Bij Toelichting - 11

Electropark 17

Bestemmingsplan - Gemeente Ridderkerk

Vastgesteld op 16-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Electropark 17 van de gemeente Ridderkerk.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden bedrijf

Het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van Activiteitenbesluit geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.7 aan-huis-verbonden beroep

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.8 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.9 archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.10 archeologische deskundige

Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.11 bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf

Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.13 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bijgebouw

Een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende cultuurhistorische waarde vanuit bijvoorbeeld karakteristieke verkavelingen, slotenpatronen, stratenpatronen en doorzichten.

1.24 dakvoet

De onderzijde van de laagste dakpan of onderrand van een andere vorm van dakbedekking.

1.25 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en/of producten zoals voedsel en dranken aan personen die die goederen en/of producten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 dienstverlening

Het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes.

1.27 erker

Een uitbouw aan de voorzijde van de woning, met een maximale breedte van 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximale diepte van 2 m en een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van de begane grondlaag van de desbetreffende woning vermeerderd met 0,35 m.

1.28 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 geluidsgevoelige objecten

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.30 hof

Een omheinde en gemeenschappelijke tuin ten behoeve van de naastgelegen woningen.

1.31 hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.32 leegstand

Wanneer na vertrek van een huurder op korte termijn geen aansluitende verhuur plaatsvindt.

1.33 luifel

Een uitdragende dakconstructie boven voor verkeer bestemde gronden.

1.34 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.35 online verkoop

Detailhandel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via Internet en andere media loopt.

1.36 opslag

Het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.37 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.38 peil

  1. Voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. In andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.39 praktijkruimte

Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.40 seksinrichting

Het bedrijfsmatig -of in omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.41 voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.42 voorgevel(rooi)lijn

De lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de naar de openbare weg gerichte gevel.

1.43 Wgh-inrichtingen

Bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.44 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.45 zorgwoningen

Woningen ten behoeve van het begeleid wonen van mensen die niet zelfstandig kunnen wonen.

1.46 zijerf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 Breedte van dakkapellen

De maximaal toegestane breedte van dakkapellen ten opzichte van de breedte van daken wordt gemeten langs een horizontale lijn die de betreffende dakkapellen in het verticale midden doorsnijdt.

2.4 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 Diepte en breedte van een hoofdgebouw

De diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.

2.6 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. in afwijking van het gestelde onder a mogen binnen deze bestemming (delen van) erkers tot 2,5 m diep en 1 bouwlaag hoog worden gebouwd voor zover deze behoren bij naastgelegen hoofdgebouwen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen al dan niet met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van gedeelten van woningen voor aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a is uitsluitend toegestaan voor zover:
  1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
  2. het vloeroppervlak in gebruik voor aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
  3. ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. geen horeca plaatsvindt;
  6. geen detailhandel plaatsvindt;
  7. in afwijking van het bepaalde onder f een beperkte online verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen wel is toegestaan;
  8. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding goothoogte

De goothoogte mag worden overschreden door:
  1. dakruimten op (bedrijfs)woningen, mits:
    1. het gezamenlijk oppervlak van (nagenoeg) horizontale dakvlakken niet meer bedraagt dan 50% van het gezamenlijk grondoppervlak van de af te dekken gedeelten van het bouwwerk;
    2. de hoogte van de overschrijding ten opzichte van de aanwezige goothoogte niet meer dan 4,5 m bedraagt;
    3. de breedte van enig deel van een gevelvlak van deze dakruimte, geen dakkapel zijnde, niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de onderliggende gevel dan wel in opwaartse richting geleidelijk afneemt tot deze maat.
  2. dakkapellen op (bedrijfs)woningen, voor zover gelegen aan de voor- of zijgevel, waarvan de gezamenlijke breedte per dakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voor- of zijgevel en waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximumhoogte van 1,5 m;
  3. dakkapellen op (bedrijfs)woningen, voor zover niet gelegen aan de voor- of zijgevel van een pand, waarvan de afstand tot de zijgevel of de woningscheidende muur niet minder dan 0,5 m bedraagt met een maximumhoogte van 1,5 m;
  4. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
  5. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m2.

7.2 Overschrijding bouwhoogte

De bouwhoogte mag worden overschreden door antennes met ten hoogste 6 m.

7.3 Overschrijdingen bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

7.4 Bestaande afstanden en bestaande andere maten

  1. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Geluidszone - industrie

De bouw van nieuwe geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' is uitsluitend toegestaan, indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen dan wel de verleende hogere waarden.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

10.2 Algemene randvoorwaarden bij wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:
  1. dit ruimtelijk inpasbaar is, gelet op:
    1. de kwaliteit van het openbare gebied, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    3. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van het betreffende perceel en de aangrenzende percelen en bouwwerken;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. de sociale veiligheid;
    6. het gewenste voorzieningenniveau;
  2. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    1. luchtkwaliteit;
    2. parkeerbehoefte;
    3. geluid;
    4. bodemkwaliteit;
    5. watertoets;
    6. archeologie;
    7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    8. ecologie, toetsing Wet natuurbescherming;
    9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Electropark 17'.

1 Inleiding

1.1 Algemeen

In Ridderkerk aan het Electropark 17-19 is thans de Irenekerk gelegen. Om na 2019 nog als kerkgemeenschap te kunnen blijven bestaan, is het kerkbestuur op zoek gegaan naar een koper voor het kerkgebouw. Het kerkbestuur denkt met de opbrengst nog ca. 5 jaar door te kunnen gaan als kerk. Het kerkgebouw wordt door de koper gesloopt zodra de kerk ophoudt te bestaan. Hiermee wordt voorkomen dat op termijn het kerkgebouw gedurende een onbekende periode leeg komt te staan.
Het plan is om de Irenekerk op termijn te saneren en hiervoor in de plaats een vrijstaande woning en een twee-onder-een-kapper te realiseren (totaal drie wooneenheden). De staat van de kerk is helaas onvoldoende om woningen in te realiseren, sanering is noodzakelijk.
Het plan is strijdig met het vigerende bestemmingsplan ‘Slikkerveer’, waarin het plangebied de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’ heeft. Op gronden met deze bestemming is het niet toegestaan woningen te realiseren, een wijziging van het bestemmingsplan is noodzakelijk.
Door de initiatiefnemer is een principeverzoek ingediend voor het onderhavige plan en heeft er vooroverleg plaatsgevonden met de gemeente Ridderkerk. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het onderhavige plan.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als RDK01 - A – 8063 en is gelegen aan het Electropark 17 te Ridderkerk. Het plangebied is gelegen in de wijk Slikkerveer omringd door woningen, ten westen van het plangebied is het Electropark gelegen. Ten noordoosten zijn achter de dijk de haven en de rivieren de Nieuwe Maas en de Noord gelegen.
Afbeelding 1: Plangebied
Afbeelding 1: Plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Bestemmingsplan ‘Slikkerveer’
Het plangebied valt binnen de contouren van het bestemmingsplan ‘Slikkerveer’, vastgesteld op 25 november 2009 door de gemeente Ridderkerk. Het plangebied betreft de enkelbestemmingen:
  • Maatschappelijke doeleinden;
  • Verblijfsgebied;
En de aanduidingen:
  • zonder gebouwen;
  • maximum goothoogte: 7 m;
  • maximum bouwhoogte: 2,5 m.
Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Op gronden met de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’ is het niet toegestaan woningen te realiseren, een wijziging van het bestemmingsplan is noodzakelijk voor woningbouw.
afbeelding
Afbeelding 2: Vigerende bestemmingsplankaart

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende hoofdstukken, waarin de achtergronden van het plan zijn beschreven:
  • Hoofdstuk 2: Bestaande situatie;
  • Hoofdstuk 3: Planbeschrijving;
  • Hoofdstuk 4: Beleidskaders;
  • Hoofdstuk 5: Onderzoek/verantwoording;
  • Hoofdstuk 6: Juridische planopzet;
  • Hoofdstuk 7: Economische uitvoerbaarheid;
  • Hoofdstuk 8: Overleg en zienswijzen.

2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied is gelegen in de wijk Slikkerveer te Ridderkerk. De belangrijkste ruimtelijke kaders worden gevormd door het hoge dijklichaam van de Ringdijk, het ruime profiel van de Rotterdamseweg en het groene en relatief open landgoed van Huys ten Donck. Slikkerveer ligt relatief laag ten opzichte van de dijk. Deze lage ligging wordt met name aan de noord- en noordoostelijke zijde van Slikkerveer versterkt doordat daar de buitendijkse bebouwing hoog aan de dijk is gesitueerd en uitziet over de bebouwde polder.
Binnen de genoemde ruimtelijke kaders vormen de Kievitsweg, de Willemstraat en de Oranjestraat de belangrijkste structuurassen. Veel wegen eindigen op de Kievitsweg, waarbij het ruimtelijk beeld wordt opgevangen door de markante bebouwing. De Kievitsweg vormt daardoor een strakke beëindiging van het rechte bebouwingspatroon van Slikkerveer.
De assen van de Kievitsweg en de Willemstraat vormen een ruimtelijke scheiding tussen de ter weerszijden van de weg tot ontwikkeling gekomen woon- en centrumgebieden. Ten zuidoosten van de Willemstraat bestaat de bebouwing met name uit lange rijen van grondgebonden eengezinswoningen, ten noordwesten voor een belangrijk deel uit meergezinshuizen. Binnen de min of meer centraal gelegen meergezinshuizen heeft zich een klein centrumgebied ontwikkeld.
Het gebied ten noordoosten van de Kievitsweg vormde reeds lange tijd een dorpsgebied waarbinnen zich een zekere ruimtelijke samenhang heeft ontwikkeld. Het gebied ten zuidwesten van deze weg is lange tijd onbebouwd gebleven. Naast een paar historische boerderijen komt hier ook nog een oude waterloop met onder meer een karakteristieke beplanting van knotbomen voor. Deze wordt versterkt door het geluidsscherm aan de zijde van de Rotterdamseweg.
De oorspronkelijke gefaseerde en planmatig ontwikkelde dorpsplattegrond van Slikkerveer is nog goed afleesbaar aan de hand van de bebouwingsstructuur, het wegenpatroon en de woningtypologie.
In een groot deel van het plangebied is met betrekking tot de beleving van de ruimte en het straatbeeld sprake van een verschil in noord-zuid- en oost-westrichting. Het straatbeeld van een groot aantal noord-zuidgerichte wegen (met name ten oosten van de Willemstraat) wordt bepaald door het rechte wegenpatroon en de sterke wandvorming door de relatief dicht op de weg gebouwde en vaak eenduidig vormgegeven woningen. Dit beeld wordt op meerdere plaatsen doorsneden met relatief brede, oost-westgerichte en minder intensief bebouwde zones, waarbinnen het beeld van de straat wordt bepaald door de beleving van bredere en veelal ook groenere ruimten.
De belangrijkste (toegankelijke) groengebieden - binnen het plangebied - betreffen een centraal in Slikkerveer gelegen groen- en waterverbinding langs de Stadhouderslaan en de Reijerweg. Hieraan ligt ook het eigentijdse centrumgebied van Slikkerveer, het Electropark en de noordelijke groenzone langs de dijk vanaf de Reijerweg tot aan de Randweg.

2.2 Huidig Gebruik

Het plangebied is gelegen aan het relatief groene Electropark. Op het plangebied is thans een kerk gelegen welke tevens voor deze maatschappelijke functie in gebruik is. Om financiële redenen zal de kerk haar deuren gaan sluiten en leeg komen te staan.
afbeelding
Afbeelding 3: Vooraanzicht Irenekerk (1)
afbeelding
Afbeelding 4: Vooraanzicht Irenekerk (2)

3 Planbeschrijving

3.1 Plan

Het plan betreft de sanering van de bestaande bebouwing, de Irenekerk. Hiervoor in de plaats worden een vrijstaande woning en een twee-onder-een-kapper gerealiseerd (totaal drie wooneenheden).
afbeelding
Afbeelding 5: Nieuwe situatie

3.2 Verkeer En Parkeren

Ontsluiting
Het plangebied is thans te bereiken via een toegangsweg op de Oranjestraat en een wandelontsluiting vanuit het noorden. In dit nieuwe situatie blijven deze ontsluitingen bestaan. Echter zullen er ter hoogte van het plangebied enkele wijzigingen worden aangebracht aan de toegangsweg en openbare ruimte ten behoeve van de inritten en parkeerplaatsen van de woningen. Hierbij wordt rekening gehouden met het groene karakter van het Electropark en zal deze waar mogelijk worden opgewaardeerd. Nabij de woningen wordt er voldoende manoeuvreerruimte gerealiseerd voor het keren van auto’s.
Verkeer
Gezien de herontwikkeling van een kerk naar de nieuwbouw van slecht drie wooneenheden zal het aantal verkeersbewegingen beperkt van aard zijn, gelijk blijven dan wel afnemen. De Oranjestraat en het Electropark beschikken over voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie van de woningen op te vangen.
Parkeren
Voor vaststelling van de parkeernorm is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381. Uitgaande van het type ‘koop, vrijstaand’ en ‘koop, twee-onder-een-kap’ in het ‘schil centrum’ en ‘matig stedelijk gebied’ wordt uitgegaan van een gemiddelde parkeernorm van 5,5 parkeerplaatsen. Voor de vrijstaande woning 1,9 parkeerplaatsen en voor beide twee-onder-een-kapwoningen 1,8 parkeerplaatsen. Bij de vrijstaande woning en de twee-onder-een kapwoning met enkele oprit wordt er 1 parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd. Bij de twee-onder-een kapwoning met dubbel oprit worden er 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd en in de openbare ruimte worden er 3 parkeerplaatsen gerealiseerd (voor de tweekapper). Hiermee worden er in totaal 7 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee het plan voldoet aan de gestelde parkeernormering.

4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Het Rijk streeft naar een Nederland dat concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Dit wil zij doen met een krachtige aanpak, die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om deze nieuwe aanpak vorm te geven. Daarnaast geven nieuwe politieke accenten, veranderende omstandigheden zoals een economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen aanleiding voor herziening van het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnen-stedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het Rijk geeft aan dat landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten identiteit geven aan een gebied en culturele voorzieningen en cultureel erfgoed bovendien van groeiend belang zijn voor de concurrentiekracht van Nederland. In de nieuwe structuurvisie is aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief de voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van landschap is echter niet langer een Rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies.
Het onderhavige plan is kleinschalig van aard en er worden geen rijksbelangen geschaad.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in de AMvB Ruimte. De nieuwe AMvB Ruimte, het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) is gebaseerd op enkele hoofdstukken uit de voorgaande AMvB Ruimte en enkele nieuwe toevoegingen. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Het onderhavige plan is kleinschalig van aard en maakt geen onderdeel uit van de genoemde rijksbelangen in het Barro.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgelegd aan gemeenten en provincies om in de toelichting van een bestemmingsplan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving op te nemen over de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Voordat een stedelijke ontwikkeling plaats kan vinden zal deze moeten worden getoetst aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Of toetsing van het plan aan de hand van de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wettelijk verplicht is hangt af van het feit of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Inmiddels biedt jurisprudentie wel een beoordelingskader welke ontwikkelingen als ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ worden aangemerkt. Uit jurisprudentie blijkt dat het in dit verband moet gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang.
In artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro is de volgende definitie van stedelijke ontwikkeling opgenomen: ‘Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
‘De bouw van één woning is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:156). Ook een plan dat voorziet in de planologische inpassing van drie woningen is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 5 november 2014, ECLI:NL:RVS: 2014:3929). De ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is tevens niet van toepassing op een ontwikkeling waarbij zes woningen mogelijk worden gemaakt (ABRVS 18 december 2013, ECLI: NL:RVS:2013: 2471).
Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, Uitspraak 201608869/1/R3)’.
In het onderhavige plan worden er drie wooneenheden gerealiseerd en per saldo toegevoegd aan de woningvoorraad. Vanuit jurisprudentie is in dit geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is toetsing van het plan aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ niet noodzakelijk.

4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 hebben de Provinciale staten van Zuid-Holland het Omgevingsbeleid vastgesteld. Per 1 april is het Omgevingsbeleid in werking getreden. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De provincie Zuid-Holland heeft in de Omgevingsvisie zes richtinggevende ambities voor de fysieke leefomgeving geformuleerd:
  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Het centrale doel van het provinciale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. De provincie streeft naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hiermee wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Onder ‘omgevingskwaliteit’ wordt verstaan het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Hierbij gaat het om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).
Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD)
De provincie Zuid-Holland zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leef kwaliteit van de bebouwde ruimte te verbeteren.
Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen BSD gerealiseerd kunnen worden en kleinschalige stedelijke ontwikkelingen, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwings- linten. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten BSD dient de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen en dient het plan te voldoen aan het provinciaal beleid voor ruimtelijke kwaliteit. Stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten BSD dienen eerst door Provinciale Staten worden afgewogen en worden op de kaart ‘woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen’ (ook wel genoemd: ‘3 ha kaart’) gezet.
Het onderhavige plangebied valt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Het plan sluit hiermee aan bij het provinciaal beleid om de verstedelijkingsopgave primair te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied.
afbeelding
Afbeelding 6: Bestaand stads- en dorpsgebied (BSD)
Verbeteren ruimtelijke kwaliteit
Gezien het sterke contrast tussen een dynamische stedelijke omgeving en open deltalandschappen in Zuid Holland, is zorg voor de ruimtelijke kwaliteit in het bijzonder van belang. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van goede ruimtelijke ordening: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. De essentie van het ‘verbeteren van ruimtelijke kwaliteit’ is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten toevoegen aan het gebied en de samenleving.
Het onderhavige plan betreft de sanering van een verouderd kerkgebouw welke op korte termijn leeg zal komen te staan. Middels deze sanering wordt toekomstige leegstand, verpaupering en daarmee aantasting van de ruimtelijke kwaliteit voorkomen. De realisatie van drie woningen is een passende invulling gezien de ligging binnen het woongebied. De woningen worden stedenbouwkundig en architectonisch op passende wijze vormgegeven en zorgen hiermee voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Kwaliteitskaart
Het plangebied is gelegen binnen het gebied ‘rivierdeltalandschappen’ van de provinciale kwaliteitskaart.
Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vasteland. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad en vormen landschappelijk een geheel met Zeeland. IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn daarentegen meer onderdeel van het stedelijk netwerk.
De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Een opgave is het om de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden te vergroten in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende inrichting. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden dienen bij te dragen aan het versterken van het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren.
Ontwikkelingen worden benaderd in het licht van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de ‘dynamische’ noordrand en het ‘luwe’ zuiden.
Het onderhavige plan resulteert niet in negatieve gevolgen voor het rivierdeltalandschap gezien de liggen van het plangebied en de kleinschaligheid van het plan. Het plan is in overeenstemming met de richtpunten van de kwaliteitskaart.
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Gelijktijdig met de omgevingsvisie hebben de Provinciale staten van Zuid-Holland op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze verordening vormt de vertaling van het provinciaal beleid, in algemene regels (zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Hiermee is het beleid van de provincie juridisch verankerd. In de verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met provinciaal beleid. Het gaat daarbij verder vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie.
Ruimtelijke kwaliteit
In paragraaf 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor ruimtelijke kwaliteit. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
  1. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. Als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen;
  3. Als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • Een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • Het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.
Het onderhavige plan kan worden geschaard binnen de categorie ‘inpassen’. Het onderhavige plan is qua aard en schaal passend in het gebied en sluit aan op de richtpunten van de kwaliteitskaart.
Stedelijke ontwikkeling
In paragraaf 6.2.3 van de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor stedelijke ontwikkelingen. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  • De toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Het plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) (paragraaf 4.2.1). Het onderhavige plan betreft geen ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ (paragraaf 4.1.3), waardoor toetsing aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ niet noodzakelijk is.
4.3.3 Gebiedsvisie Deltapoort 2025
De samenwerkende partners in Deltapoort zijn eind 2010 gestart met het opstellen van een Gebiedsvisie voor Deltapoort (IJsselmonde-Oost). De ambitie van de stuurgroep is om de komende jaren te investeren in de ruimtelijke kwaliteit van Deltapoort om daarmee het economisch functioneren en de leefkwaliteit van het gebied te verbeteren.
Deze visie is geschreven met een tweeledige doelstelling namelijk het versterken van de economie in het gebied en het verbeteren van de leefbaarheid door het gebied recreatief aantrekkelijker, beter bereikbaar en toegankelijk te maken.
Met de Gebiedsvisie beoogt de stuurgroep Deltapoort een stimulans te geven aan de economische ontwikkeling van Oost IJsselmonde. In de Gebiedsvisie is de uitkomst van lopende planvorming met betrekking tot nieuwe werk- of glastuinbouwgebieden veelal overgenomen. Een tweede doel betreft het recreatief aantrekkelijker, toegankelijker en bruikbaarder maken van het landschap. Het Gebiedsvisie-traject concentreert zich op verbetering van het landschap van Deltapoort. Het is nodig om de versnippering en verrommeling te stoppen en te werken aan een aantrekkelijke leefomgeving in dit deel van de Zuidvleugel. Dit vraagt om een heldere visie en concrete acties.
Het plangebied Deltapoort omvat het buitengebied van de gemeenten Ridderkerk, Zwijndrecht, Hendrik-Ido-Ambacht en Barendrecht, de voormalige Rijksbufferzone, alsook de stadsranden en stedelijke overgangsgebieden. Het onderhavige plangebied is niet gelegen in het buitengebied of in één van de themagebieden genoemd in de visie. Het onderhavige plan betreft de sanering van een verouderd kerkgebouw welke op korte termijn leeg zal komen te staan. Middels deze sanering wordt toekomstige leegstand, verpaupering en daarmee aantasting van de ruimtelijke kwaliteit voorkomen. Onderhavig plan zorgt voor een verbetering van de leefkwaliteit en leefbaarheid ter plaatse.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Ridderkerk 2035
De gemeente Ridderkerk heeft veel verschillende wijken met allemaal een eigen karakter. Samen vormen ze een unieke gemeente om te leven en te werken. Om dit unieke karakter optimaal te benutten legt de gemeente de kaders van het beleid tot 2035 vast in een Omgevingsvisie, vastgesteld in 2017. Deze visie geeft richting aan toekomstige ontwikkelingen en laat ruimte voor initiatieven vanuit de Ridderkerkse samenleving. De visie is de basis voor alle (gemeentelijke) plannen.
De identiteit, het karakter van Ridderkerk is aansluitend op de structuurvisie uit 2009, in drie kernwaarden samen te vatten: 1. Sterke wijken, goed verbonden; 2. Groen-blauwe oase; 3. Kloppend hart.
Sterke wijken, goed verbonden
De wijken van Ridderkerk, veelal ontstaan als dorpen, zijn een absolute kernwaarde van Ridderkerk. Veel mensen waarderen vooral de identiteit die de verschillende wijken kenmerkt: Slikkerveer met zijn typerende woningen uit de jaren 30, Rijsoord en Oostendam als typische dijkdorpen, Bolnes met de nog steeds aanwezige historische water gerelateerde bedrijvigheid en het centrum van Ridderkerk, centraal gelegen in de gemeente. De sociale cohesie binnen de wijken is sterk. Dat uit zich in een sterk en hecht verenigingsleven en het feit dat nieuwe bewoners niet kiezen voor Ridderkerk, maar specifiek willen wonen in één van de wijken. De wijken Bolnes, Slikkerveer en Drievliet hebben een levendig wijkwinkelcentrum.
Het onderhavige plangebied is gelegen in de wijk Slikkerveer. Middels het onderhavige plan worden er drie wooneenheden gerealiseerd, waarmee er meer aanbod ontstaat op de woningmarkt en meer ruimte voor (nieuwe) bewoners om zich te vestigen in Slikkerveer waar zij specifiek willen wonen. De woningen zullen aansluiten op het karakter van de wijk. Het onderhavige plan is in overeenstemming met de omgevingsvisie.
Groen-blauwe oase
De aanwezigheid van een rijke, stevige, groene infrastructuur, die de rand van Ridderkerk in een groene jas hult en de woon- en werkgebieden dooradert, is een belangrijke kernwaarde om te behouden en te versterken. Deze groene gebieden en het water dienen als buffer tegen de verstedelijkingsdruk van de regio Rotterdam en de regio Drechtsteden. Daarnaast dragen de groene gebieden en het water bij aan een aantrekkelijke gemeente om in te wonen, werken en recreëren en een aantrekkelijk leefklimaat. De ‘groen-blauwe kraag’ van Ridderkerk is samengesteld uit de bestaande grotere groengebieden Oosterpark, Reyerpark, Donckse Bos en Donckse velden, de Gorzen, de Grienden en het Waalbos en uit de rivieren de Noord, de Nieuwe Maas en de Waal. Recent heeft de nieuwe inrichting van de Crezéepolder als getijdepark die groene omhulling versterkt.
Kloppend hart
Ridderkerk is uniek vanwege de centrale ligging van bedrijventerrein Donkersloot. Ongeveer de helft van het aantal werknemers in Donkersloot woont ook in Ridderkerk. Daarnaast kenmerkt de Ridderkerker zich door een hoge arbeidsethos. Ridderkerk heeft een werkend en kloppend hart, waar een grote diversiteit aan bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en winkels aanwezig is.
4.3.2 Cultuurhistorische waardenkaart Ridderkerk woongebieden
Ridderkerk beschikt met de Kerksingel, de dijkprofielen, de Kerkweg en de restanten van het voormalig agrarisch landschap over een cultuurhistorisch waardevolle kern. In 2018 is een Cultuurhistorische Waardenkaart voor de woongebieden van Ridderkerk vastgesteld. De waardering van cultuurhistorische elementen is gebaseerd op de criteria zoals opgesteld door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Voorbeelden van criteria zijn zeldzaamheid, representativiteit, conservering en gaafheid. Als er gesproken wordt over cultuurhistorie in relatie tot ruimtelijke ordening wordt vaak een onderscheid gemaakt in historische geografie en historische bouwkunst. Historische geografie gaat over landschappelijke en stedenbouwkundige elementen en structuren zoals dijken, slotenpatronen, stratenpatronen en verkavelingen. Historische bouwkunst heeft betrekking op bebouwing en architectuur. Voor zowel de geografie als de bouwkunst zijn aparte waardenkaarten gemaakt. De historische structuren in de woongebieden van Ridderkerk worden onderverdeeld in zeer hoge, hoog en redelijk hoog gewaardeerde structuren.
Het plangebied is gelegen binnen een gebied met hoge historisch geografische waarden, zie afbeelding 9. Binnen het plangebied zijn geen panden en/of bouwwerken gelegen welke van historisch bouwkundige waarde zijn. Het Electropark is in 1950 aangelegd door Smit Slikkerveer in landschapsstijl met een waterpartij waarlangs treurwilgen zijn geplant. Enkele taxusbomen, monumentale platanen en linden geven het park karakter. Tot 1960 bevond zich in het park een muziekkapel welke is afgebroken. In het park aan de Prins Bernhardstraat nr. 2 bevindt zich een trafohuisje uit 1950.
afbeelding
Afbeelding 7: Waardenkaart: historische geografie
Het Electropark heeft deze hoge waarde gekregen door de ontstaansgeschiedenis van de eerste vroeg 20ste eeuwse woongebieden van Slikkerveer, door de relatie en samenhang met het ontginningspatroon, door de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit door het groene karakter en de zichtbaarheid van de verschillende en afwisselende historische bouwstijlen uit de 20ste eeuw.
Middels onderhavig plan wordt de cultuurhistorische waarden in en nabij het Electropark behouden. De beschermde en monumentale bomen in het Electropark blijven behouden. De nieuwe woningen komen op de plek van een verouderd kerkgebouw en volgen de ruimtelijke structuur van het gebied doordat de woningen opgaan in het reeds aanwezige ‘blok’ woningen. Tevens sluiten de nieuwe woningen in het karakter aan op de directe omgeving. Met dit alles blijft het groene karakter van het nabij het plangebied behouden.
4.3.3 Bestemmingsplan ‘Slikkerveer’
Het plangebied valt binnen de contouren van het bestemmingsplan ‘Slikkerveer’, vastgesteld op 25 november 2009 door de gemeente Ridderkerk. Het plangebied betreft de enkelbestemmingen:
  • Maatschappelijke doeleinden;
  • Verblijfsgebied;
En de aanduidingen:
  • zonder gebouwen;
  • maximum goothoogte: 7 m;
  • maximum bouwhoogte: 2,5 m.
Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Op gronden met de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’ is het niet toegestaan woningen te realiseren, een wijziging van het bestemmingsplan is noodzakelijk voor woningbouw.
afbeelding
Afbeelding 8: Vigerende bestemmingsplankaart

4.4 Conclusie

Op basis van hoofdstuk 4 ‘Beleidskaders’ kan worden geconcludeerd dat:
  • Het onderhavige plan past binnen de rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders;
  • Het onderhavige plan is strijdig met het vigerende bestemmingsplan;
  • In het onderhavige plan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is daarmee niet van toepassing;
  • Het onderhavige plan voorkomt toekomstige leegstand, verpaupering en daarmee aantasting van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Het onderhavige plan zorgt voor extra woningaanbod van goede kwaliteit.

5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Milieueffectrapportage (Vormvrije M.e.r.)

Beleidskader
In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, die m.e.r.-plichtig zijn(de zogenaamde bijlage C activiteiten) en activiteiten, die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D activiteiten). Tot slot is voor activiteiten die wel genoemd zijn bij bijlage D, maar die niet voldoen aan de gestelde drempelwaarde, de verplichting tot het vaststellen op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling of sprake is van geen m.e.r.-beoordelingsplicht in het ruimtelijk plan.
Onderzoek
De activiteit, het realiseren van woningen, wordt genoemd in de bijlage onderdeel D 11.2 van het besluit m.e.r. Het plan betreft hier enkel een kleinschalige woningbouwontwikkeling bestaande uit drie woningen. Er is geen directe m.e.r-plicht voor het opstellen van milieueffectrapportage of m.e.r.-beoordeling. Bij dit aantal van drie woningen, onder de grenswaarde van 2.000 woningen waarvoor een direct m.e.r-plicht geldt, geldt wel de vergewisplicht. Voor de vergewisplicht dient voor de voorgenomen activiteit te worden beoordeeld of er vanwege de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden.
Het onderhavige plan betreft een kleinschalige woningbouwontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Er vinden op de locatie geen productiewerkzaamheden plaats. Er is geen sprake van de productie van afvalstoffen, anders dan regulier huisafval. Behoudens de standaard toegestane aan-huis-gebonden beroepen/bedrijven zullen er geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvinden.
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap en het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 1,2 km ten oosten van het plangebied is het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk gelegen. Het plangebied ligt op een afstand van 600 m ten zuiden van een Natuurnetwerk Nederland.
Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen ten opzichte van de huidige juridisch-planologische situatie (kantoorlocatie). Gezien de kleinschaligheid van het plan zullen er geen toenames leiden tot significante negatieve effecten op het milieu. In het kader van de vormvrije m.e.r. heeft een beoordeling plaats gevonden van diverse milieuaspecten. In de volgende hoofdstukken worden de verschillende milieuaspecten nader onderbouwd. Er is hiermee afdoende aangetoond dat hier geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zoals omschreven in artikel 17.7 van de Wet milieubeheer.
Conclusie
Het onderhavige plan betreft geen ‘stedelijk ontwikkelingsproject’, zoals bedoeld in activiteit D 11.2 in de bijlage van het Besluit m.e.r. Op basis hiervan hoeft geen m.e.r.-beoordelingsprocedure te worden gevolgd.

5.2 Geluidhinder

Beleidskader
In het kader van de Wet geluidhinder dient voor de ontwikkeling van geluidsgevoelige functies een akoestisch onderzoek te worden verricht. De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
  1. Woningen,
  2. Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal),
  3. Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
De Wet Geluidhinder (Wgh) stelt grenzen aan de geluidsbelasting waaraan woningen en andere geluidsgevoelige functies en terreinen mogen worden blootgesteld. De gestelde eisen verschillen per geluidsbron (industrie, spoorwegen, wegverkeer) en per belast object of terrein (bijvoorbeeld woning, school, etc.). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen aanwezige objecten en aanwezige geluidsbronnen en nieuwe objecten en nieuwe geluidsbronnen.
Cumulatie geluidsbronnen
Wanneer voor een geluidgevoelige bestemming die in de zone van meerdere geluidsbronnen (wegverkeer, spoorwegverkeer of industrielawaai) ligt en waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld, dient inzichtelijk te worden gemaakt hoe hoog de gecumuleerde geluidbelasting is. De gecumuleerde geluidbelasting wordt berekend met de rekenmethode die in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 is vastgelegd, rekening houdend met de dosiseffect relaties van de verschillende bronsoorten. Het bevoegd gezag moet dan een oordeel vellen over de hoogte van deze geluidbelasting. Een wettelijke toetsing aan een grenswaarde voor deze gecumuleerde geluidbelasting is niet aan de orde.
Onderzoek
Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van enkele voor de Wgh relevante wegen en een industrieterrein. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van een spoorwegtraject of aanvliegroute van luchtverkeer, waardoor deze geluidsbron achterwege gelaten kan worden.
Het onderhavige plan betreft de realisatie van een vrijstaande woning en een twee-onder-een-kapper. In het kader van de Wgh is hiermee sprake van de toevoeging van geluidsgevoelige objecten. Door Adromi b.v. is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en industrielawaai uitgevoerd. De conclusies van het onderzoek luiden:
‘Ten gevolge van industrielawaai alsmede ten gevolge van wegverkeerlawaai behoeven geen hogere waarden te worden verleend. De akoestische omgevingskwaliteit van het bouwplan kan, onder andere gelet op de cumulatieve geluidbelasting, worden aangemerkt als redelijk tot goed. Mede gelet hierop is in het kader van een goede ruimtelijke ordening derhalve sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid (wegverkeerslawaai en industrielawaai) staat de realisatie van het bouwplan dan ook niet in de weg.’
Conclusie
Het plan ondervindt voor wat betreft het aspect geluidhinder geen belemmeringen.

5.3 Bedrijven En Milieuzonering

Beleidskader
De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG, editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). In de onderstaande tabel zijn de afstanden weergeven.
afbeelding
Onderzoek
Het onderhavige plan betreft de realisatie van drie wooneenheden, hiermee is sprake van het toevoegen van milieugevoelige objecten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient gekeken te worden naar de eventuele beperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven als gevolg van het onderhavige plan. Het plan is getoetst aan de richtafstanden van het VNG-handboek bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
afbeelding
afbeelding
Afbeelding 9: Plangebied t.o.v. omliggende (bedrijfs)functies
De omgeving van het plangebied is aan te merken als rustige woonwijk. In de directe omgeving van het plangebied zijn de bovenstaande bedrijven gelegen. Op basis van het vorenstaand kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat en dat geen bedrijven/instellingen in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Conclusie
Het onderhavige plan ondervindt voor wat betreft bedrijf- en milieuhinder (milieuzonering) geen belemmeringen.

5.4 Bodem

Beleidskader
Het beleid is erop gericht zorg te dragen dat de bodemkwaliteit geschikt dient te zijn voor het geplande gebruik. Hiervoor is het bij nieuwe ontwikkelingen verplicht een verkennend bodemonderzoek uit te laten voeren. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen tenminste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Om de kwaliteit van de bodem voor het toekomstige gebruik ‘wonen’ in kaart te brengen is door DS milieu consult een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek luiden:
'Op basis van de beschikbare gegevens, als historische informatie, de zintuiglijke waarnemingen tijdens het veldwerk en de verkregen analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters, kan het volgende worden geconcludeerd:
  • Op het zuidelijk deel van de locatie is de bovengrond over een oppervlakte van circa 150 m2 sterk verontreinigd met koper, lood en zink en licht verontreinigd met cadmium, kobalt, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK). De sterk verhoogde gehalten aan koper worden tot 0,8 meter minus maaiveld (m-mv) aangetroffen;
  • Op het resterende deel van de locatie is de bovengrond licht verontreinigd met koper, lood, nikkel en zink;
  • Op het maaiveld noch in het vrijgekomen bodemmateriaal zijn asbestverdacht materialen aangetroffen;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
De hypothese dat de locatie verdacht is van het voorkomen van verontreinigingen, dient op basis van de voorliggende onderzoeksresultaten te worden bevestigd.
De oorzaak van de sterk verhoogde gehalten aan zware metalen is zeer waarschijnlijk toe te schrijven aan de in de bodem aangetroffen slakken (sintels). Het totale volume aan sterk verontreinigde grond wordt geschat op 75 à 120 m3. In het kader van de Wet bodembescherming is er derhalve sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Het licht verhoogde gehalte aan barium in grondwater kent vermoedelijk een natuurlijke oorzaak en behoeft geen nader onderzoek.
Om de locatie geschikt te maken voor de bestemming wonen met tuin dient de bodem gesaneerd te worden.'
Conclusie
Gelet op de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is er een BUS-melding dan wel een saneringsplan nodig. Hetgeen wordt als voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning.

5.5 Archeologie En Cultuurhistorie

Beleidskader
Ter bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden in Nederland dient er volgens de Erfgoedwet, sinds 1 juli 2016 van kracht, bij nieuwe ontwikkelingen te worden gekeken naar de aanwezige waarden. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
Archeologische Waarden- en Beleidskaart gemeente Ridderkerk
Met de Archeologische Waardenkaart streeft de gemeente Ridderkerk ernaar bij te dragen aan een vlotte en ongehinderde totstandkoming van ruimtelijke plannen, terwijl tegelijkertijd recht gedaan wordt aan de archeologische geschiedenis van Ridderkerk. De Archeologische Waarden- en Beleidskaart toont voor het gehele gemeentelijke grondgebied van Ridderkerk de bekende archeologische waarden en verwachtingen Tevens geeft de kaart aan welk archeologisch beleid er geldt voor de verschillende gebieden en wanneer bouw- en ontwikkelingsplannen moeten worden getoetst op de noodzaak van het uitvoeren van archeologisch (voor)onderzoek.
Onderzoek
Op de archeologische waarden- en beleidskaart is te zien dat het plangebied is gelegen op gronden met een redelijk hoge archeologische verwachting, zie afbeelding 12. Voor gebieden met een redelijk hoge archeologische verwachting (3.1) geldt dat grondwerkzaamheden (inclusief heien) die een oppervlakte
beslaan van meer dan 200 m² en tevens dieper reiken dan respectievelijk 50 cm beneden het maaiveld dienen te worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek.
afbeelding
Afbeelding 10: Archeologische waarden- en beleidskaart Ridderkerk
De afdeling Archeologie van de gemeente Rotterdam (BOOR) heeft de eventuele noodzaak van het uitvoeren van een archeologisch (voor) onderzoek in het kader van de voorgenomen grondwerkzaamheden ter plaatse van Electropark 17 te Ridderkerk beoordeeld.
‘Op basis van de archeologische verwachtingswaarde van het gebied en de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden wordt het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek op de planlocatie noodzakelijk geacht. (…) De marges van toegestane verstoringsoppervlakte en -diepte zullen worden overschreden. Het BOOR adviseert om in het plangebied een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennende) uit te voeren.’
Door het BOOR is daarom een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd en een Programma van Eisen (PvE) opgesteld. Het advies hierin is:
‘Op grond van gemeentelijk beleid, de archeologische verwachting van het gebied, alsmede de bodemverstorende aard van de werkzaamheden die in het kader van de toekomstige ontwikkeling van het plangebied zullen worden uitgevoerd, is een verkennend inventariserend veldonderzoek noodzakelijk naar de aanwezigheid van archeologische waarden uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen A en B.’
Op basis hiervan en het opgestelde PvE door het BOOR is aan ADC Archeoprojecten gevraagd het archeologisch booronderzoek uit te gaan voeren. De conclusies uit dit onderzoek luiden:
‘Wat is de geomorfologische situatie en de geologische en bodemkundige opbouw van het plangebied?
De ondergrond van het plangebied bestaat uit mineraalarm bosveen, dit wordt tot het Hollandveen Laagpakket gerekend. De top van het veen ligt op een diepte variërend van 220 tot 300 cm –mv. Het wordt afgedekt door een laag venige klei (waarschijnlijk lagunaire of estuariene afzettingen) en een laag sterk siltige klei. De laag sterk siltige klei bestaat uit oeverafzettingen van de Merwede.
Is sprake van een natuurlijke (intacte) bodemopbouw of is deze (deels) verstoord? Indien sprake is van verstoringen, wat is de diepte en omvang van de verstoring?
De top van het Hollandveen is niet veraard en de oorspronkelijke top is waarschijnlijk verspoeld geraakt en daarom niet meer aanwezig. De top van de oeverafzettingen van de Merwede is tot een diepte variërend van 40 tot 100 cm –mv omgewerkt. Waarschijnlijk is door de bouw van de Irenekerk de bovengrond verstoord geraakt.
Zijn er archeologisch relevante geo(morfo)logische eenheden of lagen aanwezig in het plangebied?
De top van het Hollandveen is waarschijnlijk door verspoeling niet meer aanwezig en wordt daarom niet als een potentieel archeologisch niveau beschouwd. Het pakket met oeverafzettingen van de Merwede is kalkrijk, ongerijpt tot bijna gerijpt en bevat geen humeuze en/of ontkalkte lagen. In dit pakket zijn daarom geen potentiële archeologische lagen aangetroffen. De bovengrond is recent verstoord en daarom worden in de bovengrond geen archeologische waarden verwacht.
Zo ja, op welke diepte ten opzichte van maaiveld en NAP?
In het plangebied worden geen archeologisch relevante geo(morfo)logische eenheden of lagen verwacht.
Alhoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, zijn er desondanks toch archeologische indicatoren aangetroffen?
Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De overige deelvragen zijn daarom niet van toepassing.
Zo ja:
Op welke diepte ten opzichte van maaiveld en NAP zijn deze archeologische indicatoren aangetroffen?
Niet van toepassing.
Wat is de horizontaal ruimtelijke spreiding van deze archeologische indicatoren?
Niet van toepassing.
Wat is de aard en ouderdom van deze indicatoren?
Niet van toepassing.
In welk opzicht kan op basis van het veldonderzoek de archeologische verwachting worden bijgesteld?
Op basis van het booronderzoek kan de middelgrote kans op archeologische waarden uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen herzien worden tot een lage kans op archeologische waarden.
In hoeverre worden de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden bedreigd door toekomstige planontwikkeling?
In het plangebied worden geen archeologische waarden verwacht en daarom zullen tijdens de uitvoering van de plannen geen archeologische waarden bedreigd worden.
Is het plangebied voldoende onderzocht en zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek kan worden geadviseerd?
Het plangebied is inmiddels voldoende onderzocht.
Aanbeveling
ADC ArcheoProjecten adviseert om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Wij wijzen erop dat de bevoegde overheid op basis van dit rapport een selectiebesluit neemt. De mogelijkheid bestaat dat dit selectiebesluit afwijkt van het door ons opgestelde advies.’
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie de uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat. Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden zal de passende dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ in het onderhavige bestemmingsplan worden opgenomen.

5.6 Watertoets

Beleidskader
In het plangebied is Waterschap Hollandse Delta de waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheerder, de vaarwegbeheerder, de beheerder van de primaire en secundaire waterkeringen, beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallaties en wegbeheerder van de wegen buiten de bebouwde kom, niet zijnde rijks- of provinciale wegen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Waterschapsbeleid
De strategie en het beleid van Waterschap Hollandse Delta is gericht op:
  • Het bieden van veiligheid tegen wateroverlast;
  • Veilige (vaar)wegen;
  • Voldoende en schoon oppervlaktewater.
Daarnaast werkt het Waterschap ook actief aan de ruimtelijke inbedding van "water", met oog voor de ecologie en het landschap en dat water mee bepalend wordt voor de gewenste ruimtelijk economische ontwikkelingen. Hierbij werkt het Waterschap nauw samen met anderen, zowel met medeoverheden als met belangenorganisaties en andere gebruikers van ruimte. Door een actieve instelling en open houding kunnen belangen tegen elkaar worden afgewogen en kunnen keuzes worden gemaakt, die mogen rekenen op voldoende steun en draagvlak.
Gemeentelijk beleid
Vanuit onder andere het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), is bepaald dat voor alle gemeenten in Nederland een stedelijk waterplan opgesteld moet worden. Om aan deze eis te kunnen voldoen heeft de gemeente Ridderkerk het Waterplan 2 opgesteld. Het waterplan heeft als doel: een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde en veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfunctie is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem. In het waterplan zijn maatregelen voor het openwatersysteem benoemd, die zowel de waterkwaliteit, de waterbergingsopgave als de beleving/gebruik van water ten goede komen.
Verordening ‘de Keur’
Het Waterschap Hollandse Delta heeft als regelgeving haar verordening ‘de Keur’. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de Keur is geregeld dat voor de verschillende typen watergangen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. Dit houdt in dat binnen de beschermingszone van de watergangen niet zonder toestemming van het Waterschap Hollandse Delta werkzaamheden mogen plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Onderzoek
Voor het onderhavige plan is de digitale watertoets doorlopen (dossiercode 20200124-39-22306). De uitkomsten van de digitale watertoets zijn verder in dit hoofdstuk uitgewerkt.
Watergangen
Ten noordoosten van het plangebied zijn de watergangen T14123, T34551 & T49015 gelegen. Voor deze watergangen geldt een beschermingszone van 1 meter. Middels het onderhavige plan worden er geen ingrepen gedaan op de watergangen dan wel bebouwing gerealiseerd binnen de beschermingszone. Het aanvragen van een watervergunning bij waterschap Hollandse Delta is niet noodzakelijk.
afbeelding
Afbeelding 11: Uitsnede Legger oppervlaktelichamen en kunstwerken
Waterberging en -compensatie
Door een toename aan verharding kan hemelwater niet langer infiltreren in de bodem, maar stroomt dit versneld af naar het oppervlaktewatersysteem. Als gevolg van deze versnelde afvoer wordt het oppervlaktewatersysteem meer belast. Om deze belasting te reduceren moeten compenserende voorzieningen worden aangebracht. Voor een ideale dimensionering van oppervlaktewatersysteem moet rekening worden gehouden met veel verschillende factoren. Zo spelen de afmetingen, bodemgesteldheid en het grondgebruik van het betreffende peilgebied een rol. Maar ook is van belang de aan- en afvoernorm, het verhang in het watersysteem en de relatie met de aangrenzende peilgebieden. Rekening houdend met het bovenstaande maakt een eenduidige en praktische afweging voor plantoetsing en vergunningverlening onmogelijk. Dit heeft tot gevolg dat standaard een compensatie-eis voor de toename aan verharding is opgenomen. Minimaal 10% van het extra verhard oppervlak moet gecompenseerd worden met open water. In sommige gevallen is de eis tot compensatie zwaar ten opzichte van het te dienen waterstaatkundige doel. Om deze reden heeft het waterschap de verhardingstoename van maximaal 500 m2 in stedelijk gebied via een algemene regel vrijgesteld van compensatieplicht. Het onderhavige plan voorziet in een afname van verhard oppervlak binnen het plangebied (zie tabel 3; excl. buitenruimte). Water compenserende maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk.
afbeelding
Waterkeringen
Het onderhavige plangebied is niet gelegen in de kern- en/of beschermingszone van een primaire dan wel regionale waterkering.
Waterwingebied en grondwaterbeschermingsgebied
Ten westen van het plangebied bevind zich een waterwingebied. Rondom waterwingebieden bevinden zich grondwaterbeschermingsgebieden, waar een boringsvrije zone omheen is gelegen. Het plangebied ligt enkel binnen deze boringsvrije zone, onderdeel van het milieubeschermingsgebied voor grondwater zoals vastgesteld in de provinciale milieuverordening (zie afbeelding 12). Dit betekent dat er geen aanvullende eisen zijn ten opzichte van grondwater. Door de ligging in deze zone geldt wel dat er aan onder meer diepgaande (gravende) activiteiten regels zijn gebonden. Dit vertaalt zich bijvoorbeeld in het feit dat er geen warmte- en koude opslag (WKO) of aardwarmte installatie mag worden toegepast en ook geen grondwater mag worden opgepompt. De woningen zullen gebruik maken van een (lucht)warmtepomp. Verder kan het zijn dat er beperkende maatregelen zullen worden voorgeschreven voor bron of bouwputbemaling in de bouwfase.
afbeelding
Afbeelding 12: Plangebied t.o.v. waterwingebied en grondwaterbeschermingsgebied
De milieubeschermingsgebieden zijn aangewezen om het grondwater dat wordt gebruikt voor de drinkwaterbereiding te beschermen. Binnen het grondwaterbeschermingsgebied gelden specifieke eisen bij (bouw)activiteiten. Deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland. Aangezien deze regels reeds zijn vastgelegd in de voornoemde verordening en op basis daarvan afdoende kunnen worden gehandhaafd, heeft dit aspect geen verdere vertaling in de regels van dit plan gekregen.
Ontsluiting
Het plangebied is thans te bereiken via een toegangsweg op de Oranjestraat en een wandelontsluiting vanuit het noorden. In dit nieuwe situatie blijven deze ontsluitingen bestaan. Echter zullen er ter hoogte van het plangebied enkele wijzigingen worden aangebracht aan de toegangsweg en openbare ruimte ten behoeve van de inritten en parkeerplaatsen van de woningen. Hierbij wordt rekening gehouden met het groene karakter van het Electropark en zal deze waar mogelijk worden opgewaardeerd. Nabij de woningen wordt er voldoende manoeuvreerruimte gerealiseerd voor het keren van auto’s.
Conclusie
Het onderhavige plan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem. Het aanvragen van een watervergunning bij het Waterschap Hollandse Delta is niet noodzakelijk.

5.7 Flora En Fauna

Beleidskader
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Voor wat soortenbescherming betreft is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plan- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Onderzoek
Het onderhavige plan betreft de sanering van het bestaande kerkgebouw en het realiseren van drie wooneenheden. Hiermee is sprake van werkzaamheden welke in het kader van flora en fauna nadelige gevolgen zouden kunnen hebben voor de verblijfsplaatsen van beschermde plant- en diersoorten en/of natuurwaarden. Door Blom ecologie is een ecologische quickscan uitgevoerd om de invloed van het plan op beschermde soorten en natuurgebieden in kaart te brengen. De conclusies uit de ecologische quickscan luiden:
‘Soortenbescherming
De planlocatie heeft, behoudens mogelijk vleermuizen, geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Er dient derhalve aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de volgende soorten of soortgroepen: vleermuizen. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, een Belangrijk weidevogelgebied of de Strategische reservering natuur en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Er wordt geadviseerd om een AERIUS berekening uit te voeren. Een uitgebreide Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
afbeelding
Afbeelding 13: Plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied
afbeelding
Afbeelding 14: Plangebied t.o.v. Natuurnetwerk Nederland
Uitvoerbaarheid
De beoogde ontwikkeling leidt (met voorbehoud ten aanzien van vleermuizen en de AERIUSberekening) niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor vleermuizen. Mogelijk dient in het verlengde hiervan een ontheffing te worden aangevraagd. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkeling (vrijstellingsbesluit).
Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt, mits er geen negatieve effecten blijken uit aanvullende onderzoek, AERIUS berekening en er enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling aan het Electropark 17-19 te Ridderkerk uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).’
Stikstofdepositie
Uit de ecologische quickscan is gebleken dat een AERIUS berekening dient te worden uitgevoerd om vast te stellen of het plan eventuele gevolgen heeft voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden:
‘Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat binnen een beschermd gebied is gelegen op een afstand van circa 13,7 km tot een stikstofgevoelige habitat binnen het Natura 2000-gebied ‘Biesbosch’. Het plangebied is tevens gelegen op een afstand van respectievelijk 1,1 km, 7,5 km en 8,6 km tot de Natura 2000-gebieden ‘Boezems Kinderdijk’, ‘Oude Maas’ en ‘Donkse Laagten’, maar binnen deze natuurgebieden zijn geen stikstofgevoelige habitats aanwezig.
In het stikstofdepositieonderzoek is voor het plan de stikstofdepositie vanwege de aanleg- en gebruiksfase ter plaatse van stikstofgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden berekend met behulp van de AERIUS Calculator 2020. Uit de berekening blijkt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase van de ontwikkeling niet voorzien in rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Ten aanzien van stikstofdepositie ondervinden stikstofgevoelige habitats Binnen Natura 2000-gebieden geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling. Er is geen sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming in het kader van stikstofdepositie.’
Vleermuisonderzoek
Uit de ecologische quickscan is gebleken dat een aanvullend vleermuisonderzoek dient te worden uitgevoerd om vast te stellen of de locatie een functie heeft voor vleermuizen of niet. Uit het onderzoek blijkt:
‘In de periode mei 2020 – september 2020 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen binnen het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het Vleermuisprotocol (NGB, 2017). Tijdens het onderzoek zijn twee paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis vastgesteld buiten de begrenzing van de planlocatie. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van het functioneel habitat als foerageergebied en/of essentiële vliegroute. De beoogde ingreep leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming.
Mits de algemene Zorgplicht en de maatregelen die zijn beschreven in de quickscan rapportage (Visschers, 2019) in acht worden genomen zijn er geen vervolgstappen noodzakelijk. We adviseren bij de ontwikkeling en nieuwe planinrichting rekening te houden met lichtverstrooiing richting het park. Een hoge lichtintensiteit heeft een negatief effect op vleermuizen.’
Conclusie
Het onderhavige plan ondervindt voor wat betreft ecologie en stikstofdepositie geen belemmeringen. In geval van werkzaamheden geldt te allen tijde de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming.

5.8 Luchtkwaliteit

Beleidskader
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer moeten bij het nemen van dit besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit in acht worden genomen. De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die tot doel hebben mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging te beschermen. Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving. De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Deze wet heeft als doel dat bij toekomstige ontwikkelingen de grenswaarden zoals in de wet gesteld (grenswaarde voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen) niet worden overschreden. Voor de ruimtelijke ordening van onderhavig plan zijn met name stikstofdioxide en fijn stof relevant. De grenswaarden die de wet hieraan stelt, bedragen:
afbeelding
Voor roet gelden thans nog geen grenswaarden.
Onderzoek
Voor de omgeving van het plangebied geeft de Monitoring NSL (2018) het volgende overzicht:
  • Een stikstofconcentratie van 23,9 μg NO2/m3;
  • Een fijnstofconcentratie van 19,9 μg PM10/m3;
  • Een fijnstofconcentratie van 12,4 μg PM2,5/m3;
Voor het plangebied kan dus worden geconstateerd dat ten aanzien van de luchtkwaliteit ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan.
Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM)
Om de toetsing van kleinschalige plannen ten aanzien van de luchtkwaliteit overzichtelijk te houden heeft de wetgever het Besluit niet in betekende mate vastgesteld. In dit besluit is vastgelegd in welke gevallen de planontwikkeling niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM) en de bijbehorende regeling is bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij zijn twee situaties te onderscheiden:
  • Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • Een project valt in de categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de Grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Conclusie
Gezien de kleinschaligheid van het plan valt het plan in het besluit NIBM, waardoor kan worden gesteld dat het onderhavige plan geen tot nihil invloed heeft op de luchtkwaliteit en toetsing van de luchtkwaliteit niet noodzakelijk is. Het onderhavige plan ondervindt wat betreft het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen.

5.9 Externe Veiligheid

Beleidskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
  • Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon overlijdt door een ongeval met een risicobron, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) onbeschermd op een bepaalde plaats in de buurt van die risicobron zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Binnen de contour van PR=10-6 per jaar mogen zich geen kwetsbare objecten (objecten als gebouwen of terreinen waar zich veel mensen of waar zich beperkt zelfredzame mensen bevinden) en bij voorkeur ook geen beperkt kwetsbare objecten (objecten of terreinen waar zich een beperkt aantal mensen bevinden).
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal 10 personen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met een risicobron. Voor het groepsrisico geldt geen normering. Er is wel een zogenaamde oriëntatiewaarde vastgesteld. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
De regels voor externe veiligheid zijn voor inrichtingen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en voor het transport over weg, rail en water in het Besluit externe veiligheid transportroutes. De toetsing aan het plaatsgebonden risico is in al deze besluiten hetzelfde, voor de toetsing van het groepsrisico zijn er enkele (kleine) verschillen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Volgens de risicokaart bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen of inrichtingen waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en/of inrichtingen waar werkzaamheden met gevaarlijke stoffen plaatsvindt die een bedreiging kunnen vormen voor het plan.
Buisleidingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen voor de externe veiligheid relevante buisleidingen aanwezig.
Transport gevaarlijke stoffen, Wegverkeer
In de directe omgeving van het plangebied vindt geen voor de externe veiligheid relevant structureel transport van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. Incidentele transporten van gevaarlijke stoffen over de omliggende wegen zijn echter niet uit te sluiten, maar deze vallen ruimschoots buiten het toetsingskader. Hierdoor zijn geen relevante externe veiligheidsrisico’s door transport over de weg te verwachten.
Transport gevaarlijke stoffen, Spoorverkeer
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig.
Transport gevaarlijke stoffen, Vaarwegen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen voor de beroepsvaart relevante vaarwegen aanwezig.
afbeelding
Afbeelding 15: Externe veiligheidskaart
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plan voor wat betreft het aspect externe veiligheid geen belemmeringen ondervindt.

5.10 Kabels En Leidingen

Beleidskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek
In het plangebied of de directe omgeving ervan zijn voor zover bekend geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen, waterleidingen, hoogspanningslijnen of straalpaden gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.11 Duurzaamheid

De gemeente Ridderkerk heeft de ambitie om meer duurzaam te bouwen binnen de gemeente. De aanvrager is zich bewust van deze gemeentelijke ambitie. Het plan betreft de nieuwbouw van een vrijstaande woning en een twee-onder-een-kapper. De woningen worden gasloos en voorzien van een goede isolatie (conform de huidige bouweisen). De initiatiefnemer van dit plan doet nader onderzoek naar de mogelijkheden voor het toepassen van duurzame energiebronnen en/of energiebesparende maatregelen.

6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan ‘Ridderkerk, Electropark 17’ bestaat uit drie delen: de verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de regels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven. De systematiek van het bestemmingsplan sluit aan bij de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het voorliggende bestemmingsplan ‘Ridderkerk, Electropark 17’ is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting.

6.2 Systematiek Van De Regels

Voor wat betreft de regels van het bestemmingsplan ‘Ridderkerk, Electropark 17’ is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan ‘Slikkerveer’ van de gemeente Ridderkerk. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmings¬regels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

6.3 Bestemmingen

Tuin
Voor de voorgevel van de te realiseren woningen zal de grond de bestemming tuin verkrijgen zoals in het moederbestemmingsplan.
Wonen
Het plangebied zal de bestemming ‘wonen’ verkrijgen ten behoeve van de realisatie van de vrijstaande woning en een twee-onder-een-kapper.
Waarde – Archeologie 3
Ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden in de bodem blijft de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ behouden.

6.4 Aanduidingen

  • Bouwvlak;
  • Gebiedsaanduiding: geluidzonde – industrie;
  • Maatvoeringsaanduiding: ‘maximum aantal wooneenheden: 2’;
  • Maatvoeringsaanduiding: ‘maximum goothoogte (m): 6.

7 Financiële Uitvoerbaarheid

Vanwege het private initiatief komt het onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van het bouwplan, voor verantwoordelijkheid van de opdrachtgever, welke aangeeft dat de financiële haalbaarheid gewaarborgd is. Ook de saneringskosten vormen geen risico voor de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Ter zekerheid voor de gemeente wordt er een anterieure vereenkomst met de initiatiefnemer getekend, waarin onder andere is geregeld dat eventuele plankosten voor rekening van de initiatiefnemer komt.
Op basis van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd is.

8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Participatie

In de (plan)vormingsfase voorgaand het ontwerpbestemmingsplan zijn de direct omwonenden van het plangebied geïnformeerd door de huidige eigenaar van het perceel (het kerkbestuur). In de fase voor de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is een informatieavond georganiseerd voor direct omwonenden op de locatie van de Irenekerk (d.d. 09-09-2020). Tevens is het plan gepresenteerd in het Wijkoverleg Slikkerveer. Tijdens de informatieavond zijn de omwonenden op de hoogte gebracht van de plannen en is tevens de mogelijkheid geboden een reactie te geven op de plannen. Naar aanleiding van de informatieavond is het plan op enkele aspecten aangepast. De vrijstaande woning is gespiegeld en de garage/berging van de vrijstaande woning is verplaatst naar de zuidzijde van de kavel zodat meer ruimte ontstaat ten opzichte van de zuidelijke kavelgrens.

8.2 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) artikel 3.1.1 geeft aan dat de gemeente Ridderkerk bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met haar overlegpartners. In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de overlegpartners. In de bijlage is de Nota Vooroverleg bijgevoegd.

8.3 Zienswijzen

Op de voorbereiding van een ruimtelijke procedure is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Het ontwerpbestemmingsplan en bijbehorende stukken zijn gedurende zes weken ter inzage gelegd vanaf 23 april 2021 tot en met 3 juni 2021, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Binnen de inzagetermijn is 1 zienswijze schriftelijk ingediend. In de bijlage is de Nota Zienswijzen bijgevoegd, waarin de zienswijze is samengevat, beoordeeld en beantwoord. Het bestemmingsplan is niet gewijzigd naar aanleiding van zienswijzen.

Bijlagen Bij Toelichting - 1

1) Situatie

Bijlagen Bij Toelichting - 2

2) Akoestisch onderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 3

3) Bodem onderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 4

4) Verkennend archeologisch onderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 5

5) Watertoets

Bijlagen Bij Toelichting - 6

6a) Ecologische quickscan

Bijlagen Bij Toelichting - 7

6b) Vleermuisonderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 8

7) Stikstof onderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 9

8) Verslag informatieavond

Bijlagen Bij Toelichting - 10

9) Nota Vooroverleg

Bijlagen Bij Toelichting - 11

10) Nota Zienswijzen