KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Bedrijven En Milieuhinder
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bodemkwaliteit
4.7 Water
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9 Ecologie
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Vormvrije-mer
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Opbouw Regels
6.3 De Bestemmingen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Flora- En Faunawet
Bijlage 5 Aanvullende Notitie Wet Natuurbescherming
Bijlage 6 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Herstructurering woongebied Ridderkerk - Centrum fase 2

Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk

Vastgesteld op 31-01-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Herstructurering woongebied Ridderkerk - Centrum fase 2 met identificatienummer NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01 van de gemeente Ridderkerk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-gebonden bedrijf

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bijgebouw

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 dakvoet

de onderzijde van de laagste dakpan of onderrand van een andere vorm van dakbedekking.

1.20 dienstverlening

het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes.

1.21 erker

een uitbouw aan de voorzijde van de woning, met een maximale breedte van 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximale diepte van 2 m en een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van de begane grondlaag van de desbetreffende woning vermeerderd met 0,35 m.

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.24 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.25 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.26 peil

  1. a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
  2. b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.

1.27 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.28 seksinrichting

het bedrijfsmatig -of in omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.29 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.30 voorgevel(rooi)lijn

de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de naar de openbare weg gerichte gevel.

1.31 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.32 woning / wooneenheid

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.33 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte van dakkapellen

De maximaal toegestane breedte van dakkappellen ten opzichte van de breedte van daken wordt gemeten langs een horizontale lijn die de betreffende dakkapellen in het verticale midden doorsnijdt.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 diepte en breedte van een hoofdgebouw

De diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. tuin- en achterpaden;
  3. c. inritten ten behoeve van parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen gelegen achter de voorgevel van bij de tuin behorende hoofdgebouwen maximaal 2 m mag bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. d. in afwijking van het gestelde onder a mogen binnen deze bestemming (delen van) erkers worden gebouwd voor zover deze behoren bij naastgelegen hoofdgebouwen.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening': een speelvoorziening;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, afvalinzameling, kunstuitingen, voorzieningen voor openbaar vervoer, groen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden woningen met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, nutsvoorzieningen, verkeers- en (ondergrondse)parkeervoorzieningen, afvalinzameling, groen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  1. a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
  2. b. de goothoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
  3. c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 5.2.2 onder e ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregel

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen en/of bijgebouwenvoor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:

  1. a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
  2. b. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
  3. c. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  4. d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. e. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
  6. f. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
  7. g. de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen is niet toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding goothoogte

De goothoogte mag worden overschreden door:

  1. a. dakruimten, mits:
    1. 1. het gezamenlijk oppervlak van (nagenoeg) horizontale dakvlakken niet meer bedraagt dan 50% van het gezamenlijk grondoppervlak van de af te dekken gedeelten van het bouwwerk;
    2. 2. de hoogte van de overschrijding ten opzichte van de aanwezige goothoogte niet meer dan 4,5 m bedraagt;
    3. 3. de breedte van enig deel van een gevelvlak van deze dakruimte, geen dakkapel zijnde, niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de onderliggende gevel dan wel in opwaartse richting geleidelijk afneemt tot deze maat;
  2. b. dakkapellen op woningen, voor zover gelegen aan de voor- of zijgevel, waarvan de gezamenlijke breedte per dakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voor- of zijgevel en waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximumhoogte van 1,5 m;
  3. c. dakkapellen op woningen, voor zover niet gelegen aan de voor- of zijgevel van een pand, waarvan de afstand tot de zijgevel of de woningscheidende muur niet minder dan 0,5 m bedraagt met een maximumhoogte van 1,5 m;
  4. d. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
  5. e. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m2.

7.2 Overschrijding bouwhoogte

De bouwhoogte mag worden overschreden door:

  1. a. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
  2. b. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m2;
  3. c. antennes met ten hoogste 6 m.

7.3 Overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen

De bestemmings- en bouwgrenzen mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

7.4 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 8 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijken van maten

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Herstructurering woongebied Ridderkerk - Centrum fase 2'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

Woningcorporatie Woonvisie werkt aan de gefaseerde vernieuwing van het gebied grenzend aan de noordzijde van het centrum van Ridderkerk. Na sloop en nieuwbouw van huurwoningen in het gebied tussen de Rotterdamseweg en de Ds. Sikkelstraat/ Dr. Kuyperstraat (fase 1) heeft Woonvisie nu plannen ontwikkeld voor de sloop van verouderde huurwoningen en appartementen tussen de Koninginneweg en de Talmastraat. Deze plannen vallen in twee fasen uiteen: het gebied tussen de Slotemaker de Bruïnestraat en de Talmastraat (fase 2) en het gebied tussen de Slotemaker de Bruïnestraat en de Koninginneweg (fase 3). Dit bestemmingsplan maakt de herstructurering van fase 2 mogelijk: tussen de Talmastraat en de Slotemaker de Bruïnestraat worden 101 woningen gesloopt. Deze worden vervangen door maximaal 90 rijwoningen. De herstructurering past binnen de prestatieafspraken die tussen de gemeente Ridderkerk en Woonvisie zijn gemaakt. Daarnaast zullen de plannen leiden tot een ruimtelijke kwaliteitssprong van bebouwing en openbaar gebied, waardoor deze zone grenzend aan het centrum een aantrekkelijker beeld krijgt.

Het stedenbouwkundig plan voor de nieuwe woningen past niet binnen de kaders van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan 'Ridderkerk West'. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in een passende regeling voor zowel de nieuwbouw als het toekomstig beheer van fase 2. Omdat de haalbaarheid van fase 3 nog niet is aangetoond, is deze fase niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Uit efficiëncy overwegingen zijn diverse onderzoeken in de volgende hoofdstukken wel gelijktijdig voor beide fasen uitgevoerd. Voor fase 3 zal te zijner tijd een afzonderlijk bestemmingsplan worden opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van het centrum en wordt in het noorden begrensd door de Hovystraat, in het oosten door de Talmastraat, in het zuiden door de Klaas Katerstraat en in het westen door de Slotemaker de Bruïnestraat. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de plangrenzen van bestemmingsplan 'Herstructurering woongebied centrum' (fase 1) en het recent vastgestelde bestemmingsplan 'Centrum Ridderkerk'. De westelijke plangrens loopt door het midden van de Slotemaker de Bruïnestraat. Figuur 1.1 toont de ligging en begrenzing van het plangebied (fase 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 ligging en begrenzing plangebied in rood (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de voorgestelde ontwikkeling. Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan gaat in op het toepasselijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Doel herstructurering

Het doel van de herstructurering is het vervangen van de kwalitatief slechte en sterk verouderde huurwoningen door kwalitatief goede huurwoningen (sociale huur en middeldure huur) die voldoen aan de eisen van deze tijd. Naast de nieuwe woningbouw wordt ook het openbaar gebied opnieuw ingericht. Het plan voorziet in nieuwe straatprofielen en een speelplek op de hoek van de Hovystraat en Talmastraat.

In opdracht van Woonvisie is door De Nijl Architecten een stedenbouwkundig plan opgesteld voor de fasen 2 en 3. Hierin komen achtereenvolgens de uitgangssituatie, opgave, verkavelingsplan en beeldkwaliteit aan de orde. De hoofdpunten zijn hieronder samengevat.

Uitgangssituatie

Het gebied rondom de Koninginneweg kenmerkt zich door een hiërarchische opbouw van het stratenpatroon. De brede Koninginneweg fungeert als groene drager, met haaks daarop dwarsstraten en parallel daaraan rustige, gestrekte woonstraten. Aan de zuidkant grenst het gebied aan het nieuwe centrum rond het Koningsplein met het stadhuis. De Koninginneweg sluit bij het stadhuis aan op de 'centrumring' (eerste stuk Klaas Katerstraat/ Jonkheer van Karnebeekweg). Ook hier ligt een groene singel die in de stadsstructuur van Ridderkerk is opgenomen. Naast het stadhuis, aan de zuidzijde van het plangebied, zijn hier recentelijk nieuwe woningen gerealiseerd. Ten noorden van het plangebied liggen enkele voorzieningen, zoals de parochiekerk Sint Joris en verschillende scholen.

De vernieuwing van het woongebied rondom het centrum van Ridderkerk is met fase 1 gestart aan de oostkant van de Ds. Sikkelstraat/ Dr. Kuyperstraat. Oude woningen zijn gesloopt en nieuwe woningen zijn gerealiseerd binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Bestaande verkaveling plangebied (bron: De Nijl Architecten)

Het plangebied zelf bestaat uit twee bouwblokken met losse randbebouwing. Binnen ieder bouwblok staan tweelaagse eengezinswoningen met kap langs de straat. In het noordelijke deel is langs de Slotemaker de Bruïnestraat een afwijkende verkaveling toegepast met woningen haaks op de weg. In het zuidelijke blok heeft een deel van het binnenterrein een gemeenschappelijk gebruik (groen). De meeste straatprofielen zijn smal en beschikken aan weerszijden over trottoirs. De Slotemaker de Bruïnestraat betreft éénrichtingsverkeer in noordelijke richting.

Het gebied ademt een groene sfeer uit door voor- en achtertuinen waarbij ligusterhagen over het algemeen als erfafscheiding worden gebruikt. Volgroeide bomen staan in het noordelijke deel van de Talmastraat en op hoeken van de Hovystraat en Poesiatstraat. Een robuuste, eenvoudige architectuur bindt de buurt samen: baksteen met gaten, geschilderde kozijnen en pannendaken. De nieuwbouw van fase 1 sluit aan bij deze beeldkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01_0003.png"

Figuur 2.2 Huidige situatie plangebied Slotemaker de Bruïnestraat (bron: Google Street View)

Opgave

Woonvisie benut de herontwikkeling van het gebied voor de vernieuwing van haar woningvoorraad. De straatprofielen worden aangepast aan de hedendaagse eisen. Een belangrijke factor daarbij is de parkeeropgave, die vanuit kostenoverwegingen op maaiveldniveau binnen het plangebied moet worden gerealiseerd.

De bestaande leefomgeving is een belangrijke kwaliteitsdrager van de nieuwe situatie: een rustige, prettige sfeer, gedragen door groen en een samenhangend architectuurbeeld. In ruimtelijk opzicht is gezocht naar de continuïteit van de bestaande structuur. Het plan voorziet in nieuwe straatprofielen met voortuinen. Een deel van de parkeeropgave wordt binnen de bouwblokken opgelost, zodat de straten hun groene kwaliteit kunnen behouden. Omdat de bomen in de Talmastraat op basis van gemeentelijk onderzoek weinig toekomstwaarde hebben, worden deze vervangen door een nieuwe bomenstructuur.

Verkavelingsplan

Het beoogde verkavelingsplan is weergegeven in figuur 2.3. De plannen voor fase 2 zijn grotendeels beschikbaar en zijn daarom vrij gedetailleerd vastgelegd. Dit komt tot uitdrukking in het aantal woningen, hoogtematen en begrenzing van de bouwvlakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01_0004.png"

Figuur 2.3 Verkavelingsplan

Programma

Het totale programma zoals weergegeven in het verkavelingsplan in figuur 2.3 omvat 86 eengezinswoningen. Circa 20% daarvan bestaat uit sociale huur en 80% uit middeldure huur. Door gebruik te maken van een smallere beukmaat, dan nu getekend kunnen eventueel (4) extra eengezinswoningen aan worden toegevoegd in het zuidelijke bouwblok langs de Poesiatstraat en de Klaas Katerstraat. Het maximale aantal toegelaten woningen komt daarmee op 90 woningen. Het verkavelingsplan biedt plaats aan 145 parkeerplaatsen. Daarmee wordt voldaan aan de norm voor de getekende woningen. Als er meer (of minder) woningen worden gerealiseerd dan moet de parkeercapaciteit conform de normen daarop worden aangepast. Dit is vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

Ruimtelijke structuur

Met de verkaveling wordt ingespeeld op de hiërarchische opbouw van het stratenpatroon. Langs de Koninginneweg en bij het gemeentehuis zijn appartementengebouwen gesitueerd. Langs de overige straten komen eengezinswoningen. De verkeersstructuur wordt op hoofdlijnen gehandhaafd. Een onderscheid wordt gemaakt tussen dwarsstraten en woonstraten. De woonstraten (Slotemaker de Bruïnestraat en Talmastraat) krijgen een asymetrisch profiel met aan één kant een brede speelstoep en een stevige bomenlaan. Deze straten zijn éénrichtingsverkeer met tweezijdig langsparkeren in vakken. De dwarsstraten zijn tweerichtingsverkeer, eveneens met tweezijdig langsparkeren met uitzondering van de Hovystraat.

Openbare ruimte

De maatvoering van de bouwblokken maakt het mogelijk om op de binnenterreinen een deel van het parkeren te situeren. In de blokken tussen de Talmastraat en de Slotemaker de Bruïnestraat wordt in achtertuinen geparkeerd, vanaf een achterstraat. De binnenterreinen zijn toegankelijk vanaf de Slotemaker de Bruïnestraat. In fase 2 is een speelplek voorzien langs de Hovystraat/ Talmastraat. Daarnaast is in de openbare ruimte plek voor ondergrondse containers ten behoeve van afvalinzameling.

Woningtypen

De ééngezinswoningen zijn langs de dwarsstraten en woonstraten gesitueerd. Alle woningen zijn op de straat georiënteerd en hebben voortuinen. De voortuinen variëren in diepte. Bergingen staan in de achtertuin, waar mogelijk gecombineerd met parkeerplaatsen op eigen terrein. De woningen bestaan uit twee lagen met zadeldak. De maximale goothoogte bedraagt 6 meter.

Bouwmassa

De bouwmassa is afgestemd op de huidige situatie. Bouwhoogtes sluiten aan op de hoogte van de bebouwing in de directe omgeving.

Uitgangspunten beeldkwaliteit

De beschreven herontwikkeling gebeurt binnen het reguliere welstandbeleid van de gemeente Ridderkerk, zoals aangegeven in de Welstandsnota 2009. In lijn met het welstandsbeleid is continuïteit in sfeer en beeld van de omgeving uitgangspunt voor de architectuur van de bebouwing en de inrichting van de buitenruimte. De nieuwe ontwikkeling moet verschijnen als een herkenbare eenheid. De volgende uitgangspunten zijn in het beeldkwaliteitsplan opgenomen:

  • De nieuwbouw is een samenhangend ensemble. Alle eengezinswoningen zijn in architectuur familie van elkaar;
  • De nieuwbouw heeft een heldere en eenduidige hoofdvorm;
  • De eenheid van de straatwand staat voorop waarbij de gevels een open en seriematig karakter hebben;
  • Zowel de voor- als achtergevel zijn 'baksteen met gaten';
  • Dakkapellen zijn een samenhangend onderdeel van de massa, vorm en architectuur van de bebouwing;
  • Verbijzonderingen in de gevel zijn 'functioneel' zoals bijvoorbeeld entrees, luifels of dakgoten;
  • De zijgevels aan het openbaar gebied hebben een open karakter;
  • Alle erfafscheidingen vormen onderdeel van het bouwplan met toepassing van dezelfde materialen;
  • Eventuele uitbreidingsopties van de eengezinswoningen liggen aan de achterzijde.

Deze uitgangspunten zullen worden gehanteerd bij de toetsing van de definitieve plannen. Ze zijn verder niet geborgd in dit bestemmingsplan, maar maken onderdeel uit van de afspraken tussen gemeente en Woonvisie.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Ridderkerk relevante belangen zijn:

  • een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat geen bepalingen die een specifieke opdracht betekenen voor dit bestemmingsplan.

Besluit ruimtelijke ordening, Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in het SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke functies mogelijk maken, de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Toetsing rijksbeleid

In fase 2 worden 101 woningen gesloopt waarvoor maximaal 90 woningen terug komen. Omdat het aantal woningen afneemt is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. De ontwikkeling hoeft daarom niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Wel kent de regio een forse herstructureringsopgave. Er is regionale behoefte aan het vervangen van verouderde woningen door nieuwe eigentijdse woningen, appartementen en zorgappartementen. Herstructurering en kwaliteitsverbetering binnen bestaand stedelijk gebied voldoet aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking. Het plangebied is passend ontsloten.

3.2 Provinciaal Beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie januari 2018)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Verordening Ruimte (geconsolideerde versie januari 2018)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:

Artikel 2.1.1 lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
    1. 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    2. 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is; en
    3. 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  1. a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
  2. b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 Beschermingscategorieëm ruimtelijke kwaliteit, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  1. a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    1. 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    2. 2. wegnemen van verharding;
    3. 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    4. 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert;
  2. b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
  3. c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  1. d. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn;
  2. e. of die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Conclusie provinciaal beleid

De provincie kiest ervoor om stedelijke functies zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied te concentreren. Hiermee wordt de leefkwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Het plangebied ligt op de kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland (Laag van de stedelijke occupatie) binnen bestaand stads- en dorpsgebied ('steden en dorpen').

Met betrekking tot artikel 2.2.1 lid 1 betreft het onderhavige plan een gebiedseigen ontwikkeling ('inpassen'). De herstructurering past binnen de aard en schaal van het gebied. Richtlijnen van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en de locatie is niet aangemerkt als een gebied met een beschermingscategorie (lid 2). Het opnemen van een beeldkwaliteitsparagraaf (lid 4) is daarom niet noodzakelijk. Toch is in hoofdstuk 2 aandacht besteed aan de ruimtelijke inpassing en beeldkwaliteit van de beoogde ontwikkeling.

Omdat het aantal woningen voor fase 2 afneemt, hoeft niet te worden getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. De ontwikkeling is voorzien in bestaand stads- en dorpsgebied en betreft gewenste kwaliteitsverbetering in het gebied: vernieuwing van de voorraad sociale woningen. De beoogde ontwikkeling sluit daarnaast aan bij de prestatieafspraken met Woonvisie.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 (2017)

De gemeenteraad heeft op 14 september de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 vastgesteld. In deze omgevingsvisie anticipeert de gemeente op het in werking treden van de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast beoogt de gemeente Ridderkerk met deze nieuwe visie in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de vraag naar levensloopbestendige woningen en de druk op de detailhandelsstructuur. Verder bevat de omgevingsvisie aanpassingen in de beleidsambities ten opzichte van de Structuurvisie Ridderkerk 2020.

De omgevingsvisie beoogt de ruimtelijke kwaliteit van Ridderkerk als rustige en aantrekkelijke woongemeente met een goede binnenstedelijke groenstructuur en omliggend groen te behouden en waar mogelijk te versterken.

Onderhavige ontwikkeling is in de omgevingsvisie in het projectoverzicht specifiek aangeduid als 'projecten Woonvisie', ontwikkeling nummer 41: 'Centrum' (zie figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01_0005.png"

Figuur 3.1 Uitsnede ontwikkelingenkaart Omgevingsvisie Ridderkerk 2035

Woningbouwstrategie (2011)

De gemeente Ridderkerk en Woonvisie hebben in de woningbouwstrategie gezamenlijk een leidraad voor de wijkontwikkeling onderzocht. Daarbij is ook het bijbehorende woningbouwprogramma voor de komende tien jaar aangegeven. Ridderkerk heeft een lokale en regionale woningbouwopgave. Deze opgave dient plaats te vinden in de beperkt beschikbare ruimte.

Opgave Ridderkerk-West

Ridderkerk-West kan een stedelijker karakter krijgen dan andere wijken. Een moderne wijk, opgebouwd uit buurten, waar ruimte is voor meerdere doelgroepen. Een diversiteit aan appartementen met een beperkte bouwhoogte, grondgebonden woningen en groene binnenruimtes vormt een passend woonmilieu. De grote concentraties portieketagewoningen lenen zich voor geleidelijke herontwikkeling. Verbinding van het groene hart van de wijk met de randen kan zorgen voor een groene afbakening van de woonbuurten. De barrièrewerking en overlast van de wegen dient te worden teruggedrongen door aanpassingen in de openbare ruimte of de bebouwing. In Ridderkerk-West wordt gestreefd naar een gevarieerd woningaanbod op buurtniveau. De opgave is om voor iedereen een aantrekkelijke buurt te creëren.

Vigerende regeling

Ter plaatse van het plangebied vigeert momenteel bestemmingsplan 'Ridderkerk West'.

Bestemmingsplan 'Ridderkerk West'

De bestaande woningen zijn voorzien van de bestemming 'Woondoeleinden'. Voor de woningen is de maximale goothoogte aangegeven (zie figuur 3.2). De bij de woningen behorende tuinen zijn voorzien van de bestemming 'Tuinen'. Ter plaatse van de nadere aanwijzing (b) mogen bergplaatsen (bergingen) worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 12 m2 per perceel. De openbare wegen en parkeervoorzieningen zijn voorzien van de bestemming 'Verblijfsgebied' en de binnenruimte is voorzien van de bestemming 'Groenvoorzieningen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01_0006.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Ridderkerk West' (plangebied rood omlijnd)

Conclusie gemeentelijk beleid

De beoogde herontwikkeling past binnen de beleidslijnen van de gemeente Ridderkerk. In de omgevingsvisie en in de woningbouwstrategie is al richting gegeven aan de herstructurering van de verouderde woningen. De beoogde ontwikkeling sluit daarnaast aan bij de prestatieafspraken (2016 -2020) die de gemeente Ridderkerk met Woonvisie heeft gemaakt.

De opzet van de woningen zoals deze zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan passen niet binnen de aangegeven bouwvlakken en hoogtebepalingen op basis van de vigerende bestemmingplannen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer En Parkeren

Verkeersstructuur

De vervanging van woningen vindt grotendeels plaats binnen de bestaande verkeersstructuur. Vanaf de Koninginneweg ontsluiten de dwarsstraten Hovystraat, Poesiatstraat en Klaas Katerstraat het plangebied. Deze straten zijn tweerichtingsverkeer. De woonstraten Talmastraat en Slotemaker de Bruïnestraat zijn eenrichtingsverkeer in noordelijke richting. Deze woonstraten krijgen een assymetrisch profiel met aan één kant een brede speelstoep en een bomenlaan. Langs alle straten is tweezijdig langsparkeren in vakken, met uitzondering van de Hovystraat en de Koninginneweg.

Overige parkeerplaatsen worden aangelegd op de binnenterreinen. In de blokken tussen de Talmastraat en de Slotemaker de Bruïnestraat wordt in de achtertuinen geparkeerd, vanaf een achterstraat. De binnenterreinen zijn toegankelijk vanaf de Slotemaker de Bruïnestraat.

Via de centrumring en de Koninginneweg zijn de gebiedsontsluitende wegen snel te bereiken. Aangezien het totale aantal woningen in het plangebied toeneemt met maximaal zeven woningen (fase 2 en fase 3 gezamenlijk), zijn geen relevante effecten op de verkeersintensiteiten op wegen in de omgeving te verwachten.

Parkeren

Het parkeren wordt in overeenstemming gebracht met actuele parkeernormen. Ten behoeve van het verkavelingsplan is de volgende parkeerbalans opgesteld (tabel 4.1) waarin zowel de parkeernormen als de beoogde parkeerplaatsen zijn opgenomen.

Programma overzicht volledige norm Programma overzicht gereduceerde norm
afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01_0008.png"

Tabel 4.1 Parkeerbalans

Het totale programma zoals weergegeven in figuur 2.3 bestaat uit 86 eengezinswoningen. Circa 18% daarvan bestaat uit sociale huur en 68% uit middeldure huur. Een groot deel van de benodigde parkeerplaatsen zal op de binnenterreinen worden gerealiseerd (61). In de woonstraten worden 84 parkeerplaatsen aangelegd. In totaal voorziet het plan in 145 parkeerplaatsen.

Bij eerste aanleg wordt uitgegaan van de gereduceerde parkeernorm. Op basis van deze norm zijn 125 parkeerplaatsen benodigd. Op basis van de volledige norm zijn 141 parkeerplaatsen benodigd. Bij toepassing van zowel de volledige norm als de gereduceerde norm is sprake van een overschot (4 parkeerplaatsen bij volledige norm en 20 parkeerplaatsen bij gereduceerde norm).

In aanvulling op het verkavelingsplan biedt dit bestemmingsplan de flexibiliteit om 4 extra woningen aan het plangebied toe te voegen. Door middel van artikel 7.4 in de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat ook bij een toename van het aantal woningen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

4.2 Wegverkeerslawaai

Tussen de Talmastraat en de Slotemaker de Bruïnestraat in Ridderkerk is het voornemen om de huidige woongebouwen te slopen en te vervangen door nieuwbouw. Bij het mogelijk maken van nieuwe woningen (fase 2) moet worden voldaan aan de wettelijke normen uit de Wet geluidhinder (Wgh). Aangezien het plangebied in de geluidzone van de Koninginneweg, de Rotterdamseweg en de Jonkheer van Karnebeekweg ligt, is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de interne 30 km/u wegen binnen het plangebied onderzocht. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1. In dit onderzoek is ook rekening gehouden met fase 3, gelegen tussen de Slotemaker de Bruïnestraat en de Koninginneweg. Omdat de plannen voor fase 3 voorlopig vooruitgeschoven zijn en geen onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, zijn enkel de resultaten voor fase 2 van toepassing. Omdat de bestaande bebouwing tussen de Slotemaker de Bruïnestraat en de Koninginneweg een geluidafschermende werking heeft welke vergelijkbaar is met het gemodelleerde toekomstige bouwplan voor fase 3, zijn de resultaten representatief.

De belangrijkste resultaten voor fase 2 zijn opgenomen in deze paragraaf. Het betreft de bouwblokken A t/m H zoals weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01_0009.jpg"

Figuur 4.1 Gemodelleerd plangebied met bouwblokken A t/m H (fase 2)

Gezoneerde wegen

Als gevolg van het wegverkeer op de Koninginneweg en de Jonkheer van Karnebeekweg (beide 50 km/u) wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden voor de mogelijk te maken woningen voor fase 2.

Niet gezoneerde wegen

Als gevolg van het wegverkeer op de niet gezoneerde Hovystraat en Klaas Katerstraat wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. De overschrijding bedraagt inclusief aftrek artikel 110g Wgh respectievelijk 49 dB (Hovystraat, bouwblok A) en 52 dB (Klaas Katerstraat, bouwblok H). De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Maatregelen

Omdat als gevolg van het wegverkeer op de Hovystraat en Klaas Katerstraat de richtwaarde wordt overschreden, zijn maatregelen ter reductie van de geluidbelasting afgewogen. Hieruit blijkt dat maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied onvoldoende doeltreffend zijn, of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige of verkeerskundige aard.

Conclusie

Omdat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van de gezoneerde geluidbronnen niet wordt overschreden voor fase 2, is sprake van een goed akoestisch klimaat. Een procedure hogere grenswaarden kan voor fase 2 achterwege blijven.

4.3 Bedrijven En Milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningbouw. Woningen zijn milieugevoelige functies. Het plangebied ligt in een woonwijk ingeklemd tussen maatschappelijke functies (scholen en kerk) ten noorden van het plangebied en centrumfuncties ten zuiden van het plangebied. Het gebied kan daarom worden getypeerd als gemengd gebied.

In de gebieden rondom het plangebied zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toelaatbaar. Dit zijn kleinschalige bedrijven die passen in een centrumgebied. Ten zuiden van het plangebied, rondom het Koningsplein en op de hoek van Doctor Colijnstraat en Meester Troelstrastraat, zijn verscheidene centrum gerelateerde functies aanwezig. Dit zijn functies als supermarkten en detailhandel die vallen onder milieucategorie 1 waarvoor in gemengd gebied geen richtafstand geldt.

Ten noorden van het plangebied aan de Hovystraat zijn twee scholen, een radio omroep studio en de parochiekerk Sint Joris aanwezig. Scholen en kerkgebouwen vallen onder milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Het maatgevende aspect betreft hier geluid. De afstand tot het plangebied bedraagt meer dan 20 meter, aan de richtafstand wordt dan ook voldaan. Voor een radio studio geldt tevens een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Een radio omroep studio valt onder milieucategorie 2 SBI 2008-601. De afstand van de woningen tot de radio studio bedraagt meer dan 40 meter. De studio zal derhalve niet voor milieuhinder zorgen.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Door de beoogde sloop en herbouw van woningen, komen de woningen niet dichterbij het centrumgebied en de functies aan de noordzijde te liggen.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bepaalt in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden;

Deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het aantal woningen in fase 2 neemt af. Het plan draagt daarom niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

hoort. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat aan de Koninginneweg in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide 27,5 µg/m³ , fijn stof PM10 19,7 µg/m³ (met 7,4 overschrijdingsdagen per jaar) en fijn stof PM2,5 12,0 µg/m³ bedroegen. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Een eventuele woningtoename is zeer beperkt en heeft nauwelijks consequenties voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en in de omgeving.

4.5 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een risicorelevante inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Voor het GR is geen norm vastgesteld. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van allen risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenarioanalyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worstcase ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied meerdere risicobronnen aanwezig zijn. In onderstaande tabel zijn de kenmerken van de risicobronnen uiteengezet.

Tabel 4.4 Risicobronnen in omgeving

Risicobron PR 10-6 PAG Invloedsgebied (meter) Afstand tot plangebied
Rijksweg A16/A15 vervoer toxische en brandbare stoffen 66 m 30 m > 4.000 m 1.150 m
Hogedruk aardgasleiding A-518-KR-049 vervoer brandbare stoffen - - 140 m 700 m
Hogedruk aardgasleiding W-530-01 vervoer brandbare stoffen - - 380 m 600 m
LPG-tankstation Esso Rotterdamseweg 15 Tankstation brandbare vloeistoffen en gassen 50 m - 150 m 350 m

Uit tabel 4.4 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen een PR 10-6 contour van een risicobron. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen problemen. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de A16/A15. Gezien de afstand tot de risicobron en de aard van de ontwikkeling, als gevolg van de herontwikkeling zal sprake zijn van geringe toevoeging van personen, zal de ontwikkeling geen invloed hebben op het groepsrisico. Vanwege de ligging in het invloedsgebied is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De verantwoording is aan het einde van de paragraaf opgenomen.

Door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) is een kwetsbaarheidszonemodel opgesteld. Het plangebied is aan dit model getoetst. De woningen kunnen beschouwd worden als een kwetsbaar object, de beoogde locatie wordt volgens het model dan ook getoetst aan het worst-case scenario. In tabel 4.5 is te zien dat het plangebied niet in de verschillende letaliteitszones is gelegen maar wel in het aandachtsgebied van het LPG-tankstation. Er zijn op basis van het kwetsbaarheidszonemodel dan ook geen maatregelen nodig om de risico's te verkleinen of de zelfredzaamheid te vergroten. Voor aanvullende maatregelen met betrekking tot de ligging in het aandachtsgebied kan gedacht worden aan maatregelen zoals het af laten gaan van WAS (Waarschuwings Alarm Systeem) palen om de bevolking snel te waarschuwen tijdens een ramp of een ernstig ongeval.

Tabel 4.5 Toetsing aan het kwetsbaarheidszonemodel

Beschouwd scenario A
(100%)
B
(50%/10%)
C
(1%)
D
(aandachts-
gebied)
Afstand tot plangebied (m)
Rijksweg A16/A15 hittescenario wcs 90 m 140 m 230 m 400 m 1100 m
toxisch scenario wcs 100 m 225 m 400 m 550 m 1100 m
Hogedruk aardgasleiding A-518-KR-049 guillotine wcs
30 inch 40 bar
140 m 200 m 300 m 525 m 700 m
Hogedruk aardgasleiding W-530-01 guillotine wcs
13 inch 40 bar
30 m 65 m 100 m 175 m 600 m
LPG-tankstation Esso Rotterdamseweg 15 Falen tankwagen wsc 90 m 140 m 230 m 400 m 350 m

Verantwoording groepsrisico A15/A16

Vanwege de ligging in het invloedsgebied van de A15/A16 dient op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt ontsloten door de Hoystraat, Koninginneweg, de Slotemaker de Bruïnestraat en de Talmastraat. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

Zelfredzaamheid

De ontwikkeling maakt geen huisvesting van grote groepen minder zelfredzame personen mogelijk zoals een crèche of een woonzorgcomplex. Voor het maatgevende scenario, een toxische wolk, is schuilen de beste manier van zelfredding. Aanbevolen wordt om een ventilatiesysteem te installeren die handmatig kan worden uitgezet.

Conclusie

De huidige 101 woningen in fase 2 worden vervangen door maximaal 90 nieuwe woningen. Dit betreft reguliere woningen, bewoond door mensen die niet verminderd zelfredzaam zijn. De afstand en de aard van de ontwikkeling maken dat de externe veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied verantwoord is.

4.6 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

In geval van functiewijziging dient een verkennend bodemonderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangezien sprake is van sloop en nieuwbouw van woningen zou dit planologisch gezien niet aan de orde zijn. Bodemonderzoek is in het kader van de omgevingsvergunning veelal wel vereist. Uit vergelijkbare projecten elders in Ridderkerk is duidelijk geworden dat er gerede kans is dat er enige bodemverontreiniging aan de orde is. Daarom is voor de fasen 2 en 3 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door MWH, nu onderdeel van Stantec (zie bijlage 2).

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het opgeboorde materiaal geen bodemvreemde bijmengingen zijn aangetroffen. In de zandige bovengrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte zink gemeten. In de kleiige en veenachtige ondergrond zijn echter geen verhoogde gehalten aan de geanalyseerde parameters gemeten. Ook is aan het maaiveld geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

In het grondwater zijn plaatselijk licht tot sterk verhoogde concentraties barium gemeten. De herkomst van de matig tot sterk verhoogde concentraties aan barium zijn onbekend; mogelijk kent deze een natuurlijke oorsprong. Aangezien in het grondwater over de gehele locatie verhoogde concentraties barium zijn gemeten, wordt nader bodemonderzoek niet zinvol geacht.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de locatie in milieuhygiënisch opzicht geschikt geacht voor de huidige en toekomstige bestemming. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Indien vrijkomende grond elders wordt hergebruikt kunnen partijkeuringen conform het Besluit bodemkwaliteit noodzakelijk zijn om de uiteindelijke hergebruiksmogelijkheden van de grond vast te stellen. Omdat geen onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van asbesthoudende rioleringsbuizen in de grond, wordt geadviseerd dit tijdens het graven van proefsleuven uit te voeren.

4.7 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van plan is in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over de benodigde watercompensatie. Ook heeft vooroverleg plaatsgevonden over voorliggende waterparagraaf waarna opmerkingen zijn verwerkt.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is in de huidige situatie gedeeltelijk verhard. Het gebied bestaat uit woningen met daarbij behorende tuinen en infrastructuur. De bodem in het plangebied bestaat uit zandige zeeklei. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP -1,06 meter.

Waterkwantiteit

In het plangebied is geen sprake van wateroverlast vanuit het open water of vanuit de riolering. Wel zijn er, net als in de rest van Ridderkerk, in natte perioden klachten van bewoners over natte kruipruimtes en water in de kelders. Dit heeft te maken met de relatief hoge grondwaterstanden. Conform het Waterstructuurplan IJsselmonde (2004) heeft het peilgebied naar verwachting in 2050, rekening houdend met de klimaatverandering, een tekort aan waterberging.

Circa 170 m ten oosten van het plangebied is recentelijk rioolgemaal P01 gerealiseerd ter vervanging van een oud gemaal dat de gevraagde capaciteit niet meer aankon. Met de realisatie van het nieuwe gemaal is een bestaande watergang verder uitgegraven. Samen met het extra oppervlaktewater ten behoeve van fase 1 van de herstructurering van het woongebied rond het centrum is een totaal van 830 m2 gegraven.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering. Wel ligt het plangebied binnen de boringsvrije zone, onderdeel van het milieubeschermingsgebied voor grondwater zoals vastgesteld in de provinciale milieuverordening (zie figuur 4.2, plangebied rood omcirkeld). Deze milieubeschermingsgebieden zijn aangewezen om het grondwater dat wordt gebruikt voor de drinkwaterbereiding te beschermen. Binnen het grondwaterbeschermingsgebied gelden specifieke eisen bij (bouw)activiteiten. Deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland. Aangezien deze regels reeds zijn vastgelegd in de voornoemde verordening en op basis daarvan afdoende kunnen worden gehandhaafd, heeft dit aspect geen verdere vertaling in de regels van dit plan gekregen. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen dient aan de specifieke eisen uit de verordening te worden voldaan (o.a. aanvragen ontheffing).

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01_0010.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2018HWOONF2-VG01_0011.png"

Figuur 4.2 Milieubeschermingsgebied voor grondwater (bron: Provinciale milieuverordening)

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het totaalplan (fase 2 en 3) maakt de realisatie van maximaal 230 woningen mogelijk. Wanneer alle woningen worden gerealiseerd is het aantal woningen iets hoger dan in de huidige situatie (zeven woningen). Alleen voor fase 2 neemt het aantal woningen af (minimaal 11 woningen).

Waterkwantiteit

Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

Als gevolg van de realisering van de herstructurering met bijbehorende parkeervoorzieningen is er sprake van een toename in verharding. Het metrage verhard oppervlak neemt in het verkavelingsplan voor fase 2 en 3 toe met 4.189 m2. Op basis van deze hoeveelheid extra verharding dient 419 m2 gecompenseerd te worden. Eerder was reeds 830 m2 aan oppervlaktewater voorzien bij de realisatie van rioolgemaal P01. Voor het rioolgemaal zelf was geen wateropgave. Voor fase 1 van de herstructurering van het woongebied rond het centrum was 300 m2 compensatie nodig volgens de regels van het waterschap. Uitgaande van een totaal van 830 m2 dat is gegraven minus 300 m2 dat gebruikt is voor fase 1, kan 530 m2 gebruikt worden voor fase 2 en 3. Met een opgave van 419 m2 is dit ruim voldoende om de benodigde compensatie te realiseren, ook als de definitieve plannen nog iets afwijken van de nu opgestelde verkaveling. Er hoeft dus geen nieuw water te worden gerealiseerd binnen het plangebied. De gemeente Ridderkerk heeft aangegeven dat Woonvisie in het kader van de herstructurering gebruik mag maken van het gegraven oppervlaktewater om te kunnen voldoen aan de compensatieplicht.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  1. 1. hemelwater vasthouden voor benutting;
  2. 2. (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  3. 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  4. 4. afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Er zal een gescheiden rioleringstelstel worden aangelegd zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in kern- en beschermingszone van een waterkering. De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Conclusie

De ontwikkeling zal vanwege verbeteringen in de riolering zorgen voor een verbetering van het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8 Archeologie En Cultuurhistorie

Beleid

De gemeente Ridderkerk heeft in september 2013 gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Op de 'archeologische waarden- en beleidskaart' van de gemeente heeft het plangebied een 'redelijk hoge archeologische verwachting'. Dit betekent dat ontwikkelingen die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan, getoetst moeten worden op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Onderzoek

Door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie is ten behoeve van de beoogde ontwikkeling (fase 2 en 3) een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd (zie bijlage 3). Op basis van het verkennende booronderzoek is vastgesteld dat binnen het plangebied het aanwezige Hollandveen is verdronken met afzettingen van vermoedelijk Duinkerke-I (zwak tot matig siltige klei). In het grootste deel van het plangebied is de diepere bodemopbouw intact. In circa 38% van het plangebied heeft erosie door de jongere overstromingsafzettingen plaatsgevonden. Ook daarbuiten is de overgang scherp en lijkt er in beperkte mate erosie te plaatsgevonden te hebben. Duidelijke bodemvorming is niet aangetroffen in de afzettingen die vermoedelijke behoren tot Duinkerke-I. In één boring is een zwakke hoeveelheid fosfaat aangetroffen. Ook aanwijzingen voor veraarding of verdroging van het veen zijn niet waargenomen. Het kan echter niet worden uitgesloten dat zich nog sporen van bewoning op het veen bevinden. Er zijn geen primaire archeologische indicatoren aangetroffen en de in de genoemde boringen aanwezig fosfaataanrijking is minimaal. In deze geringe fosfaatconcentratie is het zeer goed mogelijk dat het gaat om lokale natuurlijke afzettingen.

Door de afwezigheid van duidelijke bodemvorming lijkt de kans klein dat het veen en de vermoedelijke afzettingen van Duinkerke-I in het plangebied langdurig onder droge omstandigheden aan het maaiveld

hebben gelegen. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is de archeologische verwachting voor het plangebied daarom bijgesteld naar ‘laag’ en adviseert Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie dan ook geen vervolgstappen (waaronder de karterende fase) in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij de Minister van OC&W (in de praktijk bij de gemeente Ridderkerk).

Conclusie

Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg. De verwachting is dat er geen archeologische resten zullen worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden. Er dient echter altijd rekening te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men melding te maken bij het bevoegd gezag, in deze de gemeente Ridderkerk.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Zuid-Holland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Boezems Kinderdijk op ruim 2 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde onderdeel van Natuurnetwerk Nederland ligt op circa 1 kilometer van het plangebied.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Qua stikstofdepositie genereert het plan geen problemen. Het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Daarnaast zal de ontwikkeling met bijbehorend verkeer niet leiden tot een noemenswaardige toename in stikstofdepositie. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland ten aanzien van het NNN staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld gedurende een quickscan. Het onderzoek, uitgevoerd door Elzerman Ecologisch Advies, is opgenomen in bijlage 4. Het onderzoek richtte zich op alle beschermde soorten van de Flora- en faunawet. Op basis van de bevindingen van het onderzoek in het deelgebied van fase 1 moest vooral rekening gehouden worden met de beschermde huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Het onderzoek heeft geleid tot de volgende bevindingen:

  • Binnen het plangebied zijn nestlocaties van de huismus vastgesteld. De werkzaamheden hebben tot gevolg dat de nest- en vaste rust- en verblijfplaatsen verdwijnen. Deze plekken zijn jaarrond beschermd. In de nieuwbouw zijn mogelijkheden tot het creëren van vervangende rust- en verblijfplaatsen. Aanbevolen wordt om bij het ontwerp van de inrichting hier al rekening mee te houden. Voor de werkzaamheden moet een ontheffing van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd.
  • Ook voor het aantasten van de huidige nestplaatsen voor de gierzwaluw is een ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist. De sloop heeft directe invloed op de nestplaatsen die gedurende het gehele jaar beschermd zijn. Voor de nieuwe inrichting is het mogelijk om deze af te stemmen op vervangende nestplaatsen voor de gierzwaluwen.
  • De herstructurering heeft een directe invloed op de verblijfplaatsen van vleermuizen. Van de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis zijn verblijfplaatsen gevonden. Bij de planning dient rekening gehouden te worden met de kwetsbare periodes van deze dieren. Op momenten dat vleermuizen in een gebouw verblijven mogen deze niet verstoord worden. Voor het aantasten en wegnemen van de verblijfplaatsen is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig. De nieuwe inrichting van het gebied biedt mogelijkheden voor vervangende verblijfsruimten. Een deskundige op het gebied van vleermuizen kan hierbij adviseren.

In het kader van het herstructureringsproject dient voor vier beschermde soorten een ontheffing voor de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. Gezien het feit dat het project zich over meerdere jaren uitstrekt en dieren zich kunnen verplaatsen is het noodzakelijk om gedurende het proces regelmatig te controleren of de vastgestelde situatie uit dit onderzoek op dat moment nog actueel is.

Bij ontheffingsaanvraag wordt middels een Activiteitenplan aangegeven welke maatregelen getroffen worden door de initiatiefnemer om te voorkomen dat de werkzaamheden een negatieve invloed hebben op de instandhouding van de soorten. Deze maatregelen bestaan uit het aanbrengen van vervangende nestgelegenheid voor de huismus en gierzwaluw. Voor de vleermuizen moeten vervangende vleermuiskasten worden opgehangen. Deze uitwijkmogelijkheden moeten aangeboden worden in de directe omgeving van het plangebied. Volgens de voorschriften uit de Soortenstandaards dient dit tenminste enkele maanden tot een jaar voorafgaand aan de sloop aangebracht te worden. Gedurende de uitvoeringsfase moeten de alternatieve nest- en vleermuiskasten aanwezig blijven. In de nieuwbouw dienen vervolgens permanente, vervangende verblijfplaatsen gecreëerd te worden. Bij het verwijderen van beplanting uit de tuinen voor het bouwrijp maken van het terrein moet rekening gehouden worden met de slaapplekken van huismussen. Buiten het aanbieden van uitwijkmogelijkheden moet ook de planning op de kwetsbare periodes per soort worden afgestemd. Dit heeft als doel om directe slachtoffers te voorkomen. In het Projectplan worden deze maatregelen verder uitgewerkt.

De uitvoering van de werkzaamheden dient te geschieden volgens een door het ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode. De ontheffing wordt aangevraagd bij de provincie Zuid-Holland. Aanbevolen wordt om de ontheffing tijdig aan te vragen, omdat voor het nemen van preventieve maatregelen (bijvoorbeeld om vestiging door vleermuizen kort voor de sloop te voorkomen) ontheffingsplichtige handelingen zijn.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient tevens te allen tijde rekening te worden gehouden met de Algemene Zorgplicht. De Zorgplicht houdt in dat schadelijke effecten aan planten en dieren door menselijk handelen tot een minimum beperkt worden. Deze wettelijke verplichting geldt voor alle flora en fauna in Nederland ongeacht de beschermde status. De sloop dient dan ook buiten de broedtijd uitgevoerd te worden. Het broedseizoen duurt globaal vanaf half maart tot en met juli, maar is afhankelijk van klimatologische omstandigheden. Aangeraden wordt om vooraf te laten controleren op de aanwezigheid van broedvogels. Indien noodzakelijk kunnen in de winter preventieve maatregelen genomen om vestiging te voorkomen.

Bij de werkzaamheden dient ook rekening gehouden te worden met het voorkomen van egels. Het groen uit de achtertuinen wordt bij voorkeur buiten de winter verwijderd. Voorafgaand aan het bouwrijp maken van de achtertuinen moet gecontroleerd worden op de aanwezigheid van deze zoogdieren. Aangetroffen egels worden zorgvuldig verplaatst naar geschikt leefgebied in de nabije omgeving.

Conclusie

De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden. Ontheffing moet worden aangevraagd vanwege de aanwezigheid van nestlocaties van de Huismus en de Gierzwaluw en verblijfplaatsen van de Gewone Dwergvleermuis en de Ruige Dwergvleermuis. De door Elzerman Ecologisch Advies opgestelde aanvullende notitie (zie bijlage 5) gaat in op de kans dat de ontheffing voor deze ruimtelijke ontwikkeling wordt verleend. Dit is van belang om de uitvoerbaarheid van het plan aan te tonen. In de aanvullende notitie wordt geconcludeerd dat de nieuwbouw voldoende mogelijkheden biedt om het verlies van de verblijfplaatsen te compenseren. Het karakter van het plangebied wordt vergelijkbaar met de huidige situatie waardoor het mogelijk is om dit ook weer aantrekkelijk te maken voor deze soorten. Ter overbrugging van de werkzaamheden biedt de omgeving bestaande alternatieven, maar worden ook extra voorzieningen getroffen zoals de toevoeging van nestkasten voor Huismus en Gierzwaluw en vleermuiskasten in fase 1 die bijna geheel is afgerond. Doordat de herstructurering gefaseerd wordt uitgevoerd, zijn de negatieve effecten op de beschermde soorten gespreid in tijd en ruimte. Bovendien worden bij elke fase voldoende maatregelen genomen om de geschiktheid van de woonwijk op peil te houden. Hiermee kunnen cumulatieve negatieve effecten worden voorkomen.

Met het oog op bovenstaande is het aannemelijk dat een ontheffing op de Wet natuurbescherming voor de uitvoering van de herstructurering verkregen wordt. Door middel van een Activiteitenplan zal worden aangegeven welke beschermingsmaatregelen getroffen worden om te voorkomen dat de werkzaamheden een negatieve invloed hebben op de instandhouding van de soorten. Het Activiteitenplan moet goedgekeurd worden door het bevoegd gezag. Hiervoor is deskundige begeleiding van een ecoloog noodzakelijk. Daarnaast dient de sloop buiten de broedtijd uitgevoerd te worden en dient vooraf gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels. Voorafgaand aan het bouwrijp maken van de achtertuinen dient tevens gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van Egels zodat deze verplaatst kunnen worden naar een geschikt leefgebied.

4.10 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Vormvrije-mer

Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Door het bevoegd gezag moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen.


Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de herontwikkeling van 101 woningen naar maximaal 90 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft is middels een aanmeldingsnotitie (bijlage 6) onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Uit deze notitie blijkt dat hiervan geen sprake is. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag het besluit of het opstellen van een MER noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de kosten die samenhangen met de ontwikkeling is een anterieure overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en de initiatiefnemer Woonvisie. In deze overeenkomst is geregeld op welke wijze de kosten verdeeld zijn. Het uitgangspunt hierbij is dat de gemeente niet zal bijdragen aan de kosten die het gevolg zijn van de voorgestane ontwikkeling/herstructurering. Naast de verdeling van kosten is ook de overdracht van gronden in deze overeenkomst geregeld.

Met een anterieure overeenkomst is de (economisch) uitvoerbaarheid van het plan verzekerd. Omdat (het verhaal van) de kosten via een anterieure overeenkomst wordt geregeld is een exploitatieplan niet nodig.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Communicatie met bewoners

Woonvisie heeft de bewoners van de bestaande woningen op verschillende bijeenkomsten geïnformeerd over de sloopplannen. Inmiddels is een sociaal plan opgesteld. Gemeente en Woonvisie verzorgen gezamenlijk de communicatie met omwonenden.

5.2.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Herstructurering woongebied Ridderkerk - Centrum fase 2' heeft vanaf 7 september 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden en overleginstanties zijn in de gelegenheid gesteld tijdens deze periode een zienswijze in te dienen. Alleen van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is de reactie ontvangen dat de Veiligheidsregio kan instemmen met het plan.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. De functies in het plangebied zijn voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Fase 2 is vrij gedetailleerd bestemd omdat de planvorming vrijwel is afgerond en de invulling van het gebied vrijwel vast staat.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op de gemeentelijke standaard voor bestemmingsplannen.

6.2 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De Bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.

Tuin

De voortuinen en delen van de zijtuinen behorende bij de eengezinswoningen vallen niet onder de woonbestemming. Deze zijn apart bestemd. Reden hiervoor is dat het niet wenselijk is om hier erfbebouwing toe te staan. Alleen erkers, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

Verkeer-Verblijfsgebied

De in het plangebied aanwezige openbare wegen met een verblijfsfunctie zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze wegen zijn vooral gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor nuts- en parkeervoorzieningen, groen en water. Ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' kan een kleine kinderspeelplaats worden gerealiseerd.

Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting zijn vergunningvrij en gereguleerd in het Besluit omgevingsrecht. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is vastgelegd in de regels.

Wonen

Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming vallen de grondgebonden woningen. Op de verbeelding zijn de maximale bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen.

Tevens zijn binnen deze bestemming aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven toegestaan. Dit mag ook in bijgebouwen. Om te zorgen dat de hoofdfunctie wonen gehandhaafd wordt zijn aan deze activiteiten specifieke gebruiksregels verbonden. Hierin worden met name eisen gesteld aan de kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Flora- En Faunawet

Bijlage 4 Onderzoek Flora- en faunawet

Bijlage 5 Aanvullende Notitie Wet Natuurbescherming

Bijlage 5 Aanvullende notitie Wet natuurbescherming

Bijlage 6 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 6 Vormvrije m.e.r.-beoordeling