KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Geluid
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Water
4.5 Bodem
4.6 Archeologie En Cultuurhistorie
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Bedrijven En Milieuhinder
4.9 Ecologie
4.10 Stikstof
4.11 Luchtkwaliteit
4.12 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Opbouw Regels
5.3 De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Vooroverleg
Bijlage 1 Aanmeldnotitie M.e.r. Rembrandtweg Fase 2
Bijlage 2 Onderzoek Wegverkeerslawaai Rembrandtweg Fase 2
Bijlage 3 Actualiserend Verkennend En Nader Bodemonderzoek Rembrandtweg Fase 2
Bijlage 4 Soortenonderzoek Flora- En Faunawet
Bijlage 5 Activiteitenplan Vleermuizen Rembrandtweg Fase 2
Bijlage 6 Verkennend Archeologisch Onderzoek Rembrandtweg
Bijlage 7 Archeologisch Advies (Boor) Rembrandtweg
Bijlage 8 Stikstofmemo Rembrandtweg Fase 2
Bijlage 9 Stikstofberekening 2024 - Sloop En Start Aanlegfase
Bijlage 10 Stikstofberekening 2025 - Aanleg En Gebruiksfase
Bijlage 11 Stikstofberekening 2026 - Gebruiksfase
Bijlage 12 Overzicht Reacties Informatieavond 29-06-2022
Bijlage 13 Uitnodiging Informatieavond 15-02-2023
Bijlage 14 Overzicht Reacties Informatieavond 15-02-2023
Bijlage 15 Verslag Informatieavond 3-10-2023
Bijlage 16 Vooroverlegreactie Vrr

Rembrandtweg Fase 2

Bestemmingsplan - Gemeente Ridderkerk

Vastgesteld op 18-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Rembrandtweg Fase 2 als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01 van de gemeente Ridderkerk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- of uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aan-huis-gebonden bedrijf

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van Activiteitenbesluit geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 achtererf

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.9 achtergevellijn

de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de achtergevel van het hoofdgebouw.

1.10 archeologisch onderzoek

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.11 archeologisch deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.12 bestaand

  1. a. bestaand gebruik:
    1. 1. het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan (niet zijnde het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan), of;
    2. 2. het gebruik krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik;
    3. 3. bestaande bouwwerken:
  2. b. bouwwerken zoals aanwezig op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig zijn, of;
    1. 1. bouwwerken die nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
  3. c. bestaande afmetingen:
    1. 1. afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan, of;
    2. 2. afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bijgebouw

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of dakbalken is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond.

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.25 erker

een uitbouw aan de voorzijde van de woning, met een maximale breedte van 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximale diepte van 2 m en een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van de begane grondlaag van de desbetreffende woning vermeerderd met 0,35 m.

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.28 huishouden

een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.29 monument

onroerende goederen welke krachtens de monumentenwet of een gemeentelijke verordening bescherming genieten.

1.30 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.31 opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.32 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.33 peil

  1. a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
  2. b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.

1.34 seksinrichting

het bedrijfsmatig -of in omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.35 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.36 voorgevel(rooi)lijn

de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de naar de openbare weg gerichte gevel.

1.37 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.38 wooneenheid

een zelfstandige wooneenheid of een onzelfstandige wooneenheid.

1.39 zelfstandige wooneenheid

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, zoals een eengezinswoning, appartement, studio, portiekwoning of galerijflat.

1.40 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte van dakkapellen

De maximaal toegestane breedte van dakkapellen ten opzichte van de breedte van daken wordt gemeten langs een horizontale lijn die de betreffende dakkapellen in het verticale midden doorsnijdt.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 diepte en breedte van een hoofdgebouw

De diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. beplantingen en groenvoorzieningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, perceelsontsluitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, kunstuitingen, bermen en water
  3. c. ter plaatse van de functieaanduiding 'speelvoorziening' tevens een speelvoorziening toegestaan

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bermen, geluidswerende voorzieningen, afvalinzameling, speelvoorzieningen, kunstuitingen, groen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 8 m.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, afvalinzameling, kunstuitingen, voorzieningen voor openbaar vervoer, groen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen, erven, nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen en groen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:

  1. a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
  2. b. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
  3. c. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  4. d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. e. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
  6. f. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
  7. g. de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen is niet toegestaan.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Parkeren

10.2 Overschrijding goothoogte

De goothoogte mag worden overschreden door:

  1. a. dakruimten op woningen, mits:
    1. 1. het gezamenlijk oppervlak van (nagenoeg) horizontale dakvlakken niet meer bedraagt dan 50% van het gezamenlijk grondoppervlak van de af te dekken gedeelten van het bouwwerk;
    2. 2. de hoogte van de overschrijding ten opzichte van de aanwezige goothoogte niet meer dan 4,5 m bedraagt;
    3. 3. de breedte van enig deel van een gevelvlak van deze dakruimte, geen dakkapel zijnde, niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de onderliggende gevel dan wel in opwaartse richting geleidelijk afneemt tot deze maat.
  2. b. dakkapellen op woningen, voor zover gelegen aan de voor- of zijgevel, waarvan de gezamenlijke breedte per dakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voor- of zijgevel en waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximumhoogte van 1,5 m;
  3. c. dakkapellen op woningen, voor zover niet gelegen aan de voor- of zijgevel van een pand, waarvan de afstand tot de zijgevel of de woningscheidende muur niet minder dan 0,5 m bedraagt met een maximumhoogte van 1,5 m;
  4. d. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
  5. e. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m².

10.3 Overschrijding bouwhoogte

De bouwhoogte mag worden overschreden door antennes met ten hoogste 6 m.

10.4 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 11 Bestaande Afstanden En Bestaande Andere Maten

  1. 1. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. a. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. b. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. 2. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. 3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Rembrandtweg Fase 2'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woningcorporatie Wooncompas heeft het voornemen de verouderde appartementcomplexen aan de Rembrandtweg te vervangen. In opdracht van Wooncompas heeft Ha-Ha Design & Development plannen opgesteld om deze verouderde appartementen te slopen en vervolgens op de vier bestaande kelderbakken vier nieuwe appartementencomplexen te bouwen. De plannen zijn in de basis ontworpen conform het stedenbouwkundig plan dat De Nijl Architecten voor fase 1 en 2 heeft opgesteld. Fase 1 betreft de bouwblokken aan de Coosje Ayalstraat en fase 2 de bouwblokken aan de westzijde van de Frans Halsstraat. Dit bestemmingsplan heeft alleen betrekking op fase 2. Fase 1 is inmiddels gerealiseerd.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten westen van het centrum van Ridderkerk en wordt globaal begrensd door de Blaakwetering en de Rembrandtweg, de Frans Halsstraat, de Pieter de Hoochstraat en enkele appartementcomplexen en eengezinsrijenwoningen gelegen aan de Pieter de Hoochstraat en de Adriaen van Ostadestraat. Deze woningen zijn particulier eigendom. In figuur 1.1 is de ligging en begrenzingen van het plangebied weergegeven; (fase 2, rood omlijnd) en fase 1 (rood gestippeld omlijnd). Voorliggend plan heeft uitsluitend betrekking op fase 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied (fase 2, rood omlijnd) en fase 1 (rood gestippeld omlijnd)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Binnen het plangebied gelden twee bestemmingsplannen: Ridderkerk West (vastgesteld 2007-07-05) en Woongebied Ridderkerk (vastgesteld 2023-06-08). Grotendeels is het bestemmingsplan Ridderkerk West geldend, zie figuur 1.2. Voor een klein gedeelte in de zuidelijke punt van het plangebied is Woongebied Ridderkerk geldend, zoals te zien is in figuur 1.3.

De bestemmingen ter plaatse van bestemmingsplan Ridderkerk West zijn: Groenvoorzieningen, Tuinen, Verblijfsgebied en Woondoeleinden. Het kleine gedeelte waar bestemmingsplan Woongebied Ridderkerk geldend is, is bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. In dit deel van het plangebied is ook de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen.

Strijdigheid bestemmingsplan

De beoogde ontwikkeling wordt op de bestaande kelderbak gebouwd. Echter zijn de beoogde appartementencomplexen enkele meters dieper dan de huidige bebouwing. Hierdoor vallen de beoogde appartementencomplexen binnen de bestemming Tuinen, waar wonen niet is toegestaan. Daarnaast is er een overschrijding van de oorspronkelijk toegestane bouwhoogte van ca. 2,5 tot 5,5 meter bij de vier beoogde appartementcomplexen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede Ridderkerk West met plangebied rood omlijnd (2007) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede Woongebied Ridderkerk met plangebied rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de voorgestelde ontwikkeling. Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan gaat in op het toepasselijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied bevindt zich aan de westzijde van het centrum van Ridderkerk. De Rembrandtweg zorgt samen met de Frans Halsstraat voor de ontsluiting van het plangebied. Ter plaatse zijn vier bijna identieke appartementcomplexen met in totaal 94 sociale huurwoningen gesitueerd. De twee grootste gebouwen staan langs de Rembrandtweg en zijn hier ook naartoe gericht. De andere twee gebouwen staan langs de Hobbemastraat en zijn hierop gericht. De appartementen zijn verouderd en toe aan vervanging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0004.png"

Figuur 2.1 Zicht op het plangebied vanaf de kruising van de Rembrandtweg en Frans Halsstraat (bron: Google Street View)

2.2 Beoogde Ontwikkeling

Het doel van de herstructurering is het vervangen van de kwalitatief slechte en sterk verouderde huurwoningen door kwalitatief goede huurwoningen (sociale huur) die voldoen aan de eisen van deze tijd. Naast de nieuwe woningbouw wordt ook het openbaar gebied opnieuw én klimaatadaptief ingericht. In samenhang daarmee wordt ook het groene karakter van de Blaakwetering langs de Rembrandtweg versterkt.

In opdracht van Wooncompas is door De Nijl Architecten een stedenbouwkundig plan opgesteld voor de fasen 1 en 2. Hierin komen achtereenvolgens de uitgangssituatie, opgave, verkavelingsplan en beeldkwaliteit aan de orde. De hoofdpunten uit die totaalvisie gelden ook voor de actuele uitwerking van fase 2 en zijn hieronder samengevat.

Uitgangssituatie

  • Het gebied ten westen van het centrum heeft een gemengde opzet. Aan de noordkant ligt een groene singel, de Blaakwetering, een oude polderwetering, die in de dorpsstructuur is opgenomen. Aan de zuidkant van de woonbuurt ligt de Lagendijk, een oud agrarisch lint, met grote percelen en een begraafplaats.
  • De Frans Halsstraat is onderdeel van de 'centrumring'. Aan de oostkant ligt fase 1 en aan de westkant liggen centraal in de woonbuurt vooral straten met eengezinswoningen. Gestapelde bouw(waaronder fase 2) staat vooral langs de randen van het gebied, langs de Rembrandtweg en langs de Burgemeester de Zeeuwstraat.
  • De kwaliteiten van de omgeving lopen uiteen van de brede, groene Blaakwetering aan de noordkant van de locatie tot een parkeerterrein en de binnenterreinen van de bouwblokken langs de Pieter de Hoochstraat aan de zuidkant. Het parkachtige karakter van de wetering brengt een prettige sfeer met zich mee. De architectuur van de woonbebouwing weerspiegelt het tijdsbeeld: conventioneel, baksteen en beton.
  • De locatie zelf betreft een langgerekte strook van circa 175 meter langs de Rembrandtweg en langs een dwarsstraat: de Hobbemastraat. De bebouwing bestaat uit portieketageflats met woningen op een halfverdiepte onderbouw met bergingen; langs de Rembrandtweg vier woonlagen (4,5 bouwlagen) en langs de Hobbemastraat drie woonlagen (3,5 bouwlagen). De woongebouwen zijn regelmatig gesitueerd en hebben een samenhangende architectuur, waardoor het complex als een samenhangende eenheid herkenbaar is. Die eenheid is met name vanaf de Blaakwetering te ervaren.

Opgave

  • Wooncompas benut de herontwikkeling van het complex Rembrandtweg voor de vernieuwing van haar voorraad sociale woningbouw. Een belangrijke factor daarbij is de parkeeropgave, die vanuit kostenoverwegingen op maaiveldniveau binnen het plangebied moet worden gerealiseerd.
  • Het plan voorziet in een nieuw profiel voor de Rembrandtweg met als uitgangspunt een rustige, prettige sfeer, gedragen door groen en een samenhangend architectuurbeeld.
  • In ruimtelijk opzicht is gezocht naar continuïteit aangezien het plan opnieuw een samenhangende wand langs de Blaakwetering moet vormen.
  • Aangezien de meest representatieve kant van de locatie de weteringzijde is, vraagt de opzet van de nieuwe woningen daar bijzondere aandacht. Galerijen aan deze kant zijn niet wenselijk. De galerij komt daarom aan de zuidkant te liggen en zal met buitenruimtes worden gecombineerd. Zo ontstaan woongebouwen met een dubbele oriëntatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0005.png"

Figuur 2.2 Verkavelingsplan fase 2 (bron: HA-HA Design & Development)

Verkavelingsplan

Het verkavelingsplan (figuur 2.2) gaat uit van vier appartementcomplexen. Twee appartementcomplexen staan langs de Rembrandtweg en bevatten 63 appartementen van circa 75 m² gebruiksoppervlak. De andere twee appartementcomplexen bevatten 39 kleinere appartementen van circa 50-60 m² gebruiksoppervlak en staan aan weerszijde van de Hobbemastraat.

De gebouwen beschikken alle vier over vier woonlagen, op een half verdiepte onderbouw met bergingen. Dit is de bestaande kelderbak die hergebruikt wordt. De nieuwe gebouwen worden twee aan twee gekoppeld met loopbruggen, waardoor per twee met één centraal stijgpunt kan worden volstaan. Bij de koppeling worden ook de hoofdentrees gesitueerd. Dit is ook te zien in figuur 2.2. De woningen worden ontsloten met een galerij aan het binnenterrein met een buitenruimte, zoals ook te zien is in de impressie; figuur 2.3.

Naast een buitenruimte aan het binnenterrein beschikken de woningen ook over een buitenruimte aan de straatzijde. Aan de Hobbemastraat zijn de buitenruimtes van de eerste woonlaag te bereiken te bereiken vanaf de straat door middel van trappen (zie figuur 2.5.) Die impressie geeft ook een beeld van de nieuwe (groene) inrichting van deze nu stenige straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0006.png"

Figuur 2.3 Beeld binnenterrein met galerijen/balkons én speelplaats (bron: Ha-Ha Design & Development)

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0007.png" Figuur 2.4 Beeld Rembrandtweg (bron: Ha-Ha Design & Development)

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0008.png"

Figuur 2.5 Beeld Hobbemastraat (bron: Ha-Ha Design & Development)

Openbare ruimte

De appartementen in de onderste woonlaag van de huidige bebouwing beschikken over een achtertuin. De nieuwe ontwikkeling voorziet in twee binnentuinen die toegankelijk zijn voor alle omwonenden. Het huidige speelterreintje op de hoek van de Hobbemastraat en de Pieter de Hoochstraat komt te vervallen. In de oostelijke binnentuin, hier direct naast, is een nieuwe speelplaats voor de buurt voorzien. Verder zal in de groenzone van de Blaakwetering nabij de aansluiting van de Frans Halsstraat op de Jonkheer van Karnebeekstraat een speelplek worden gerealiseerd.

Verder wordt het zicht vanuit de appartementencomplexen en vanaf de Rembrandtweg op de Blaakwetering verbeterd. De haakse parkeerplaatsen die nu aan de weteringzijde van de Rembrandtweg liggen worden daartoe verplaatst naar de zijde van de appartementen, zie figuur 2.4. Doordat de eerste woonlaag is gelegen op een halfverdiepte kelderbak kan over de geparkeerde auto's heen gekeken naar de wetering. Het zicht vanuit woningen en vanaf de straat op het groen en water wordt zo niet meer geblokkeerd door auto's.

De wegenstructuur in en om het plangebied verandert niet. Met de herstructurering verandert de ligging van veel parkeerplaatsen wel. De parkeerplaatsen blijven met de beoogde ontwikkeling op het maaiveld. Zoals eerder genoemd worden de parkeerplaatsen aan de Rembrandtweg verplaatst naar de woningzijde. Langs deze weg zullen -net als nu- de meeste parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Op de plek waar in de huidige situatie een speelplaats te vinden is, wordt een nieuwe parkeerkoffer gerealiseerd die bereikbaar is vanaf de Hobbemastraat. Verder zullen er (nieuwe) langs- en haaksparkeerplaatsen gerealiseerd worden aan de Hobbemastraat en de Pieter de Hoochstraat, zie ook figuur 2.6. In paragraaf 4.3 Verkeer en parkeren wordt nader ingegaan op de parkeerbalans.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0009.png"

Figuur 2.6 Beeld Hobbemastraat vanuit het zuiden, met diverse parkeergelegenheden (bron: Ha-Ha Design & Development)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staat een samenvatting van de ruimtelijke beleidskaders die van toepassing zijn voor het plangebied. Iedere paragraaf besluit met een conclusie waarin de betekenis van het beleid voor het plangebied is opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI) (2020)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodemen en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is, met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen, zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met het oog voor omgevingskwaliteit;
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
  • Landgebruik meer in balans is met natuurlijke systemen.

Toetsing

Met de NOVI zet het Rijk in op een duurzame toekomst met goed wonen en werken en een goed functionerende economie. Klimaatbestendige, duurzame en circulaire ontwikkelingen worden hierbij gestimuleerd. De ontwikkeling welke mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan sluit aan bij die ambities. Er worden woningen voor de sociale huursector gerealiseerd met oog voor duurzaamheid, groen en klimaatbestendigheid.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

  1. 1. Rijksvaarwegen;
  2. 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  3. 3. Kustfundament;
  4. 4. Grote rivieren;
  5. 5. Waddenzee en waddengebied;
  6. 6. Defensie;
  7. 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  8. 8. Elektriciteitsvoorziening;
  9. 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  10. 10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
  11. 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  12. 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  13. 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  14. 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Toetsing

De ontwikkeling binnen het plangebied raakt geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid zoals vastgelegd in het Barro geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking, artikel 3.1.6 Bro

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in het SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke functies mogelijk maken, de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Toetsing

In fase 2 worden 94 sociale huurwoningen gesloopt waarvoor (maximaal) 102 sociale huurwoningen terugkomen. Omdat het aantal woningen met maar 8 woningen toeneemt is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. De ontwikkeling hoeft daarom niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Wel kent de regio een forse herstructureringsopgave. Er is regionale behoefte aan het vervangen van verouderde woningen door nieuwe eigentijdse woningen en appartementen. Herstructurering en kwaliteitsverbetering binnen bestaand stedelijk gebied voldoet aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.

Deze 102 woningen opgenomen in de planmonitor van gemeente Ridderkerk en maken onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken (geactualiseerd regioakkoord 2022). Het plangebied is ook passend ontsloten.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie (geconsolideerd 2023)

De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie. De Omgevingsvisie vormt samen met de Omgevingsverordening (3.3.2) en het Omgevingsprogramma het Omgevingsbeleid van de provincie. Deze omgevingsvisie geldt onder andere als provinciale structuurvisie tot de Omgevingswet in werking gaat.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:

  1. 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
  2. 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
  3. 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
  4. 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
  5. 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
  6. 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
  7. 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:

  • Wonen: Voorzien in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen in Zuid-Holland is van provinciaal belang. Omdat het aanbod van woningen onvoldoende aansluit op de vraag en de ontwikkelingen op de woningmarkt zich niet beperken tot gemeente- en/of regiogrenzen is een samenhangende aanpak op bovenlokale en bovenregionale schaal noodzakelijk. Ook hebben de woonopgaven nauwe samenhang met andere (ruimtelijke) opgaven op het vlak van bijvoorbeeld regionale economie, groen en recreatie en infrastructuur.

Uitgangspunten van dit provinciaal beleid die van belang zijn voor deze ontwikkeling zijn:

1. Voorraadontwikkeling en voorraadbeheer naar behoefte

De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar (toekomstige) inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert: de juiste woning op de juiste plek (en op het juiste moment). Dat gaat allereerst over voorraadontwikkeling en voorraadbeheer naar behoefte. De toevoeging en onttrekking van woningen moet bijdragen aan een adequate en gedifferentieerde woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van de woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over de ruimtelijke ordeningskant van het wonen: het wonen zo situeren dat het - in samenhang met (investeringen in) infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving - bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Het toevoegen van woningen als de enige of primaire oplossing voor behoud van de sociaaleconomische vitaliteit in steden en dorpen is in de ogen van de provincie geen duurzame lange termijn strategie.

2. Huisvesting voor doelgroepen van de sociale huursector

De provincie vindt passende huisvesting voor de doelgroepen van woningcorporaties van belang. Dit betekent dat er enerzijds voldoende voorraad sociale huurwoningen in verhouding tot de omvang van de doelgroepen moet zijn en anderzijds voldoende aanbod sociale huurwoningen in verhouding tot de omvang van de actief woningzoekende doelgroepen moet zijn. Daarvoor is kwantitatief en kwalitatief inzicht nodig in aan de ene kant de ontwikkeling van de sociale huurvoorraad, onderscheiden naar prijsklassen, en het aanbod sociale huurwoningen en aan de andere kant de ontwikkeling van de omvang van de doelgroepen en de actief woningzoekenden die daarop aangewezen zijn. Daarmee wordt inzichtelijk of er sprake is van een passende huisvestingsmogelijkheden voor deze doelgroepen. In het bijzonder is er aandacht voor een passende voorraad en een passend aanbod van huurwoningen onder de liberalisatiegrens voor de primaire en secundaire doelgroepen van corporaties. De doelgroep bestaat uit diverse groepen, die door hun inkomen zijn aangewezen op de sociale huursector, zoals bijvoorbeeld jongeren, senioren, grote gezinnen, urgent woningzoekenden, dak- en thuislozen, vergunninghouders en arbeidsmigranten. Onder passend verstaat de provincie ook dat op lokaal niveau wordt bijgedragen aan een evenwichtig gespreide sociale huurvoorraad. In het provinciaal Omgevingsprogramma kunnen Gedeputeerden Staten een maatregel wonen opnemen ten aanzien van de sociale huurvoorraad. De provincie hecht er waarde aan dat gemeenten en/of regio's met de in hun gebied werkzame woningcorporaties concrete (prestatie)afspraken maken over de ontwikkeling van de sociale huurvoorraad inclusief afspraken over de omvang van toevoegingen, sloop, verkoop en effecten van huuraanpassingen ter uitvoering van de lokale en regionale woonvisies waarin de provinciale uitgangspunten zijn uitgewerkt.

Toetsing

Voor deze herontwikkeling worden 94 sociale huurwoningen gesloopt en 102 sociale huurwoningen teruggebouwd. Deze ontwikkeling sluit aan bij de ambitie van de provincie in het voorzien van voorraadontwikkeling en voorraadbeheer naar behoefte. De woningen die mogelijk worden gemaakt liggen binnen bestaand stedelijk gebied en sluit hierbij aan bij de verstedelijkingsambitie van de provincie.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd 2023)

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Voor de beoogde ontwikkeling zijn onderstaande artikelen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  1. 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Artikel 6.50 Risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte.

Toetsing

De kwaliteitskaart Zuid-Holland heeft de gebiedsidentiteit aangemerkt als 'steden en dorpen'. Hiermee is er sprake van inpassen. De ontwikkeling sluit aan bij de bestaande gebiedsidentiteit en voorziet geen wijzigingen op structuurniveau.

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op maatregelen in het plan die inspelen op klimaatverandering.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van het bouwplan 'Rembrandtweg fase 2' aansluit bij de doelstellingen en regels uit de provinciale verordening.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Ridderkerk (2017)

De gemeenteraad heeft op 14 september 2017 de Omgevingsvisie Ridderkerk 2035 vastgesteld. In deze omgevingsvisie anticipeert de gemeente op het in werking treden van de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast beoogt de gemeente Ridderkerk met deze nieuwe visie in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de vraag naar levensloopbestendige woningen en de druk op de detailhandelsstructuur. Verder bevat de omgevingsvisie aanpassingen in de beleidsambities ten opzichte van de Structuurvisie Ridderkerk 2020.

De omgevingsvisie beoogt de ruimtelijke kwaliteit van Ridderkerk als rustige en aantrekkelijke woongemeente met een goede binnenstedelijke groenstructuur en omliggend groen te behouden en waar mogelijk te versterken.

Onderhavige ontwikkeling is in de omgevingsvisie in het projectoverzicht specifiek aangeduid als 'projecten Woonvisie' (tegenwoordig Wooncompas), ontwikkeling nummer 42: 'Rembrandtweg' (zie figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0010.png"

Figuur 3.1 Uitsnede ontwikkelingenkaart Omgevingsvisie Ridderkerk

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling geeft uitwerking aan Omgevingsvisie Ridderkerk. Het plangebied is aangeduid als project (nummer 42) in de uitvoeringsagenda. Verder speelt de beoogde ontwikkeling in op de maatschappelijke ontwikkelingen door de voorraad sociale huurwoningen te verduurzamen en er enkele toe te voegen. Met de beoogde ontwikkeling wordt de groenstructuur versterkt doordat privé-tuinen vervangen worden door een semi-openbare binnentuin. Daarnaast worden de parkeerplaatsen langs de singel naar de andere kant van de weg verplaatst. Hierdoor wordt het zicht op de singel versterkt.

3.4.2 Woonvisie Ridderkerk 2021-2026

In de Woonvisie is het beleid van de gemeente op het gebied van wonen in de komende jaren beschreven. Hierin is te lezen voor welke belangrijke opgaven Ridderkerk staat om de inwoners nu en in de toekomst van een goede woning en woonomgeving te voorzien. Woningen moeten niet alleen passen qua grootte en prijs, maar nieuwe én bestaande woningen moeten ook duurzaam zijn. Er zijn vijf centrale thema's:

  1. 1. voldoende woningen;
  2. 2. de juiste woningen;
  3. 3. duurzame woningvoorraad;
  4. 4. wonen en zorg;
  5. 5. leefbare wijken.

Toetsing

De herontwikkeling voorziet zowel kwalitatief als kwantitatief voor een impuls voor het plangebied. De huidige verouderde bebouwing wordt afgebroken en er komen duurzamere woningen uit hetzelfde segment voor terug. De openbare ruimte krijgt ook een kwaliteitsimpuls waardoor de leefbaarheid verbeterd wordt. Daarnaast voorziet de herontwikkeling in extra sociale huurwoningen. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan de woningbouwopgave van gemeente Ridderkerk.

3.4.3 Groenvisie Ridderkerk

De gemeentelijke ambitie is om de groenste gemeente van het eiland IJsselmonde te worden. Ridderkerk heeft een aantal natuurlijke parels, zoals onder andere de dijklinten, de Waal, de Noord, de Crezeepolder en de Donckse Velden. Dit groen bevindt zich voornamelijk aan de randen van de wijken en er is te weinig groen in de wijken zelf. Hier wil de gemeente graag verandering in brengen.

Bij nieuwbouwprojecten stelt de Groenvisie ook dat er rekening moet worden gehouden met klimaatadaptatie en behoud van natuur. Er moet maatwerk worden geleverd om klimaatadaptief of natuurinclusief te bouwen. Dit betekent dat een ontwikkeling geen schade brengt aan de natuur en mogelijk zelfs voor verbetering zorgt. Groen wordt ook als gelijkwaardig component meegenomen in de afweging van belangen. Hierbij wordt er belang gehecht aan het in gesprek blijven met ontwikkelaars.

Toetsing

Het huidige groen in het plangebied is voornamelijk privé en daarom niet toegankelijk voor alle bewoners van de appartementcomplexen. Met de beoogde ontwikkelingen zal deze private binnentuin omgezet worden naar een collectieve binnentuin die ook publiek toegankelijk zijn. Verder zal het parkeren langs de singel anders worden georganiseerd (verplaatst naar de woonzijde, waardoor het groene beeld aldaar wordt versterkt.

Veel van de huidige bomen in het plangebied worden ingepast en er zullen tientallen bomen worden toegevoegd. Het aantal vierkante meters groen in het plangebied neemt toe met ruim 1000 m2.

Conclusie

Het bestemmingsplan en de herontwikkeling zijn in lijn met de Groenvisie Ridderkerk.

3.4.4 Groen is onze toekomst

Groen is onze toekomst is opgesteld aan de hand van de 6 ambities die gesteld zijn in de Groenvisie. In dit beleidsstuk wordt uitwerking gegeven aan deze 6 ambities door middel van 33 maatregelen. Het doel van deze maatregelen is om ervoor te zorgen dat ecosysteem van Ridderkerk versterkt wordt.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling speelt in op drie maatregelen. Namelijk 1, 12 en 26.

1. Zorg voor groenblauwe verbindingen: van groot (park) naar klein (tuin)

Het plangebied is gelegen aan de Blaakwetering, wat een grote groenstructuur is. De binnentuinen kunnen gezien worden als een kleinere groenstructuur. Deze twee structuren worden met elkaar verbonden door middel van de groene planopzet waardoor de beoogde ontwikkeling inspeelt op maatregel 1

12. Vergroot met groene en bruine daken het aandeel groen in de versteende omgeving

Zoals te zien is in figuur 2.2 en 2.6 is er voor groene daken gekozen in combinatie met zonnepanelen. De beoogde ontwikkeling ligt dus in lijn met maatregel 12.

26. Leg wadi's aan voor extra waterberging en meer biodiversiteit

Met de beoogde ontwikkeling worden vier wadi's aangelegd in de binnentuinen. Hierdoor is meer waterberging mogelijk en stimuleert het de biodiversiteit. De beoogde ontwikkeling speelt dus ook in op maatregel 26.

3.4.5 Klimaatvisie Ridderkerk

In de Klimaatvisie Ridderkerk staat de route die de gemeente voor ogen heeft en waarmee zij met partners en inwoners op weg gaat naar een duurzaam 2050; een samenleving die bijna CO2 neutraal is, klimaatbestendig en circulair. De Klimaatvisie gaat over 8 thema’s:

  1. 1. energiebesparing, bijvoorbeeld door isolatie van huizen en panden;
  2. 2. opwekken van duurzame energie door zon en wind (opwekking);
  3. 3. opslag van duurzame energie in bijvoorbeeld batterijen;
  4. 4. warmtetransitie: aardgasvrij wonen;
  5. 5. mobiliteit: duurzame vormen van vervoeren en reizen;
  6. 6. circulaire samenleving: (dreigend) tekort aan grondstoffen tegengaan door producten, materialen en grondstoffen zo lang mogelijk te gebruiken;
  7. 7. klimaatadaptatie: effecten van klimaatverandering, zoals meer hitte en droogte en hoe we daarmee omgaan;
  8. 8. milieu: bodem, ondergrond, luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid.

Uitgangspunten bij deze thema's zijn haalbaarheid en betaalbaarheid. Dit betekent dat de weg stap voor stap maar wel gestaag wordt bewandeld.

Toetsing

Het voorliggende bestemmingsplan en de herontwikkeling van de planlocatie die hiermee mogelijk wordt gemaakt voldoet aan de Klimaatvisie van de gemeente Ridderkerk. Er wordt werk gemaakt van circulariteit, aardgas wordt niet aangesloten en energiebesparing is meegenomen in de plannen.

3.4.6 Visie Externe Veiligheid

In de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Ridderkerk (vastgesteld november 2011) zet de gemeente in op een duurzame en zo veilig mogelijke ontwikkeling van Ridderkerk. In de visie wordt voornamelijk gefocust op de uitwerking van de kaders voor het groepsrisico. Met het groepsrisico kan de gemeente aangeven welke risico's zij aanvaardbaar vindt. Het gemeentebestuur heeft namelijk een wettelijke verantwoordingsplicht bij toename van het groepsrisico door een toename van personendichtheid of externe veiligheidsbronnen.

Gemeente Ridderkerk hanteert de volgende ambities ten aanzien van externe veiligheid:

  1. 1. Ridderkerk is en blijft zo veilig mogelijk voor risico’s van gevaarlijke stoffen. Deze ambitie wordt als volgt bereikt:
  2. 2. Waar mogelijk het advies van de VRR opvolgen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
  3. 3. Als dit niet mogelijk is dan wordt de MAL Groepsrisico toegepast (zie kader, pag. 18)
  4. 4. Nieuwe risicobronnen worden in principe geweerd uit de gemeente, uitgezonderd op bedrijventerreinen mits aan concrete voorwaarden wordt voldaan.
  5. 5. Streven naar uitplaatsing van de risicobronnen uit de woonomgeving (tankstations).
  6. 6. De gemeente brengt de beheersbaarheid op orde (inzet hulpdiensten, bereikbaarheid ed).
  7. 7. Aanpassen route gevaarlijke stoffen als ruimtelijke ontwikkelingen daar aanleiding toe geven.
  8. 8. Voor risicocommunicatie wordt aangesloten bij de landelijke overheidscampagnes

Toetsing

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico verantwoord worden. Dit wordt gedaan in paragraaf 4.7 van deze toelichting. Hier is een beknopte verantwoording van het groepsrisico beschreven.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).
De beoogde ontwikkeling voegt 8 woningen toe. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Daarom is voor de beoogde ontwikkeling een vormvrije m.e.r- beoordeling opgesteld. De rapportage is toegevoegd in bijlage 1.

De aard en omvang van het project leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit blijkt ook uit de uitgevoerde onderzoeken in dit hoofdstuk. Het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure is zodoende niet noodzakelijk.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.

Toetsing en conclusie

In opdracht van Wooncompas heeft Rho Adviseurs onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de nieuwe woningen. Dit onderzoek opgenomen als bijlage 2.

Uit onderzoek is duidelijk geworden dat op 16 gevels niet voldaan kan worden aan de voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai. Deze voorkeurswaarde wordt vanwege de Frans Halsstraat overschreden, maar de maximaal aanvaardbare waarde niet. Daarnaast wordt de richtwaarde vanwege de Rembrandtweg overschreden, maar ook hier de maximaal aanvaardbare waarde niet.

Het laten vaststellen van hogere waarden is nodig vanwege de Frans Halsstraat. Ook is een dove gevel nodig omdat daar niet voldaan wordt aan de plandrempel uit het Actieplan geluid (zie figuur 4.1). Indien er besluitvorming plaatsvindt over het instellen van een 30 km/uur-regime op de Frans Halsstraat, zoals in het Mobiliteitsplan is voorgesteld, dan zijn hogere waarden en het doof uitvoeren van de gevel niet meer nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0011.png"

Figuur 4.1 Detailberekening benodigde hogere waarden en dove gevel bouwblok 1 (rode lijn)

Voor een overzicht van de onderzoeksresultaten en maatregelen wordt verwezen naar bijlage 2, het Actieplan geluid en het Mobiliteitsplan. De benodigde hogere waarden staan in tabel 4.1

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0012.png"

Tabel 4.1 Benodigde hogere waarden vanwege de Frans Halsstraat

4.3 Verkeer En Parkeren

4.3.1 Verkeer

Het plangebied ligt op steenworp afstand van centrum van Ridderkerk dat een compleet aanbod aan winkels bevat maar ook diverse maatschappelijke en culturele voorzieningen. Hier is ook openbaar vervoer (bussen) zowel naar andere wijken als naar omliggend stedelijk gebied beschikbaar.

Verder is sprake van een goede ontsluiting naar overige wijken en regio zowel met auto als voor fiets.

De nieuwe 102 appartementen vervangen 94 aanwezige portiekappartementen. Het betreft in beide gevallen sociale huur. Het totale aantal verkeersbewegingen zal daardoor in de nieuwe situatie nauwelijks verschillen met de huidige. Er zijn daarom ook geen relevante effecten op de omringende wegenstructuur.

4.3.2 Parkeren

Zowel de parkeernormen als de benodigde parkeerplaatsen zijn in tabel 4.2 opgenomen, uitgaande van 102 sociale huurappartementen. De kencijfers van Nota Parkeernormen 2024 van gemeente Ridderkerk zijn hierbij toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0013.png"

Tabel 4.2 Parkeerkencijfers en benodigde parkeerplaatsen.

Naast dat er gekeken wordt naar de kencijfers, wordt er ook gekeken naar het aanwezigheidspercentage. Dit is uitgewerkt in tabel 4.3. Het maatgevende moment is de weekdagavond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0014.png"

Tabel 4.3 Aanwezigheidspercentage benodigde parkeerplaatsen

Op basis van bovenstaande parkeerberekening zijn op het maatgevende moment 100 parkeerplaatsen noodzakelijk.

De voorlopige inrichting van de openbare ruimte, die de basis vormt voor dit bestemmingsplan, sluit aan bij deze 100 benodigde parkeerplaatsen. De verdeling over de straten is uitgewerkt in tabel 4.4.

Straat Aantal
Frans Halsstraat 8
Hobbemastraat 24
Pieter de Hoochstraat 9
Rembrandtweg 59
Totaal 100

Tabel 4.4 Beoogde parkeerplaatsen

Benodigde parkeerplaatsen Beoogde parkeerplaatsen Balans
100 100 +/- 0

Tabel 4.5 Parkeerbalans

Bij de herinrichting van het openbaar gebied is het de intentie om het parkeren zodanig te situeren dat niet meer aan de singelzijde van de Rembrandtweg wordt geparkeerd. Hierdoor ontstaat een veel groener beeld dan nu. Belangrijk uitgangspunt is dat het parkeren nabij de entrees van de woningen wordt gerealiseerd, wat zeker voor oudere bewoners belangrijk is.

4.4 Water

Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van plan is in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over de benodigde watercompensatie. Voorliggende waterparagraaf zal worden toegestuurd aan het waterschap, waarna eventuele opmerkingen worden verwerkt.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2022-2027) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water, hemelwater(beleid) en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Daarbij zijn er doelen voor toekomstbestendig waterbeheer. Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken.

Doelen en hoe om te gaan met hemelwater staat beschreven in het hemelwaterbeleid. Door het herstel van de natuurlijke waterkringloop en het vergroten van de sponswerking van de bodem kan in droge periodes water beter worden vastgehouden en kan in natte periodes het waterbergende vermogen van bodems beter worden benut. Daarbij wordt er ingezet op hergebruik, vasthouden, bergen en afvoeren maar ook op sparen, aanvoeren, adapteren en accepteren. Vasthouden van water in het gebied is een belangrijk doel, maar bepaalde omstandigheden kunnen er voor zorgen dat toch een bepaalde mate van afvoer van hemelwater nodig is.

De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. Bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen (>5 ha) moet door middel van een onderzoek bepaald worden hoe, waar en hoeveel waterberging er gerealiseerd moet worden. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 14% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Daarnaast zijn ook alternatieven mogelijk, zoals bijvoorbeeld het realiseren van extra bergingscapaciteit op daken in wadi's of in "koffers". Hiervoor zijn specifieke eisen aan de orde en is mede daarom vroegtijdig overleg belangrijk.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is in de huidige situatie gedeeltelijk verhard. Het gebied bestaat uit woningen met daarbij behorende tuinen en infrastructuur. Ten noorden van het plangebied ligt een waterpartij (singel). De bodem in het plangebied bestaat uit zandige zeeklei. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP -1,3 meter.

Waterkwantiteit

Ten noorden van de Rembrandtweg ligt een hoofdwatergang met een beschermingszone van 3,5 meter aan weerszijden (zie figuur 4.2). In de beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en werkzaamheden. Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0015.png"

Figuur 4.2 Uitsnede legger oppervlaktewateren (bron: waterschap Hollandse Delta)

Nabij het plangebied is ook een persleiding aanwezig (zie figuur 4.3). Het plangebied bevindt zich buiten de zonering van deze persleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0016.png"

Figuur 4.3 Ligging persbuisleiding (digitale watertoets)

In het plangebied is geen sprake van wateroverlast vanuit het open water of vanuit de riolering. Wel zijn er, net als in de rest van Ridderkerk, in natte perioden klachten van bewoners over natte kruipruimtes en water in de kelders. Dit heeft te maken met de relatief hoge grondwaterstanden. Conform het Waterstructuurplan IJsselmonde (2004) heeft het peilgebied in 2050, rekening houdend met de klimaatverandering, een tekort aan waterberging.

Waterkwaliteit

De waterkwaliteit van het oppervlaktewater is matig. De matige waterkwaliteit wordt met name veroorzaakt door nutriënten van riooloverstorten en door diffuse verontreinigingen door bijvoorbeeld afspoeling van wegen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering. Wel ligt het plangebied binnen de boringsvrije zone, onderdeel van het milieubeschermingsgebied voor grondwater zoals vastgesteld in de provinciale milieuverordening (zie figuur 4.4). Deze milieubeschermingsgebieden zijn aangewezen om het grondwater dat wordt gebruikt voor de drinkwaterbereiding te beschermen. Binnen het grondwaterbeschermingsgebied gelden specifieke eisen bij (bouw)activiteiten. Deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland. Het is verboden om zonder melding onderstaande activiteiten te verrichten:

  • het graven tot een diepte van 4 meter onder het maaiveld, anders dan voor het aanleggen van een bouwwerk;
  • het plaatsen van peilbuizen en sonderingen ten behoeve van bodemonderzoek tot aan het zoetbrakgrensvlak;'
  • het verrichten van werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 4 meter beneden het maaiveld, ten behoeve van waterstaatswerken en dijkverbetering;

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0017.png"

Figuur 4.4 Milieubeschermingsgebied voor grondwater (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Door het plangebied loopt een persleiding ter hoogte van de Frans Halsstraat.

Toekomstige situatie

Het plan maakt de realisatie van maximaal 102 woningen mogelijk. Het verkavelingsplan voorziet in twee appartementcomplexen langs de Rembrandtweg met 63 appartementen van circa 75 m² (gebruiksoppervlak) en twee appartementcomplexen langs de Hobbemastraat welk 39 kleinere appartementen bevatten van circa 50-60 m² (gebruiksoppervlak).

Uitgangspunten HWA en DWA

HWA en DWA moeten gescheiden aangeboden worden. Balkons en galerijen dienen apart op het DWA aangesloten te worden. Dakwater en water van verhardingen moet vertraagd afvoeren naar de sloot. De eerste 50mm moet afgevangen worden en vertraagd afgevoerd worden. De daarvoor benodigde berging dient na 24-48 weer beschikbaar te zijn.

Waterkwantiteit

Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 14% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

De beoogde ontwikkeling voorziet niet in een toename van verhard oppervlak, maar juist in een afname van verhard oppervlak zoals te zien is in tabel 4.6. Er is sprake van een toename door de grotere gebouwen (+ 765) en ook een toename door extra verharding (+ 552) vooral voor extra parkeren). Daarbij is overigens geen rekening gehouden met toepassing van halfverharding onder parkeren en delen van de paden, wat een positief effect heeft. Omdat echter particuliere tuinen bij de huurwoningen verdwijnen (totaal 3.845 m2), verdwijnt ook veel verharding die daarin aanwezig is. In de tabel is zoals gebruikelijk gerekend met 50 % verhard (= 1923 m2). Overigens zou ook bij een aanname van maar 30 % verharding van de bestaande tuinen (30% van 3.845 m2 = 1154 m2) geen compensatie aan de orde zijn.

Deze getallen zijn gebaseerd op de voorlopige inrichtingsplannen, maar gelet op de (zeer) positieve uitkomst zal ook bij beperkt aangepaste uitvoering van het inrichtingsplan geen sprake zijn van een toename van verharding. Compensatie/een vergunningaanvraag is dus niet nodig.

Bestaande verharding Beoogde verharding Balans
Footprint gebouwen 4.533 m² 5.298 m² + 765 m²
Tuinen (nu deels privé) 1.923 m²
50 % van privé tuinen
verharding in groen is meegenomen in verkeer - 1923m²
Verkeer en parkeren 7.408 m² 7.930 m² + 522 m²
Totaal 13.864 m² 13.228 m² - 636 m²

Tabel 4.6 Verhardingsbalans

Om buffering van regenwater te realiseren worden in de binnentuinen wadi's gerealiseerd.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Kennisbank Riolering (Rioned) en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Er zal een gescheiden rioleringstelstel worden aangelegd zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt.

Het (schone) regenwater kan eenvoudig worden afgevoerd naar het oppervlaktewater (de wetering). Hierbij zal conform de HWA eisen sprake moeten zijn van vertraagde afvoer (50 mm vasthouden). Belangrijk daarbij is dat een zogenaamde bui 9 (blokbui 90 mm/u) zonder problemen kan worden verwerkt. Dit moet op basis van het (definitieve) inrichtingsplan nader worden onderzocht. In het inrichtingsplan zijn mede gelet hierop al enkele wadi's voorzien.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in kern- en beschermingszone van een waterkering. De beoogde ontwikkeling ligt in een boringsvrije zone zoals bepaald in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland. De beoogde ontwikkeling verricht geen bodemwerkzaamheden tot een diepte van 4m voor het aanleggen van bouwwerken. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de eisen van de verordening en er zijn geen verdere beperkingen voor het plan.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Er is geen toename in de verharding. Er zal bij de bouwwerkzaamheden voldaan moeten worden aan de eisen voor de boringvrije zone.

Om goed invulling te kunnen geven aan de vertraagde afvoer/noodzaak om een 90 mm/u blokbui probleemloos te kunnen bergen, moet op basis van het definitieve inrichtingsplan nog een specifieke berekening worden gemaakt en moet zo nodig in extra (piek)berging worden voorzien.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het projectgebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van het plangebied of projectgebied. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. de volgende uitgangspunten overheersen:

  • het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Onderzoek en conclusie

In geval van functiewijziging dient een verkennend bodemonderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangezien sprake is van sloop en nieuwbouw van woningen zou dit planologisch gezien niet aan de orde zijn. Bodemonderzoek is in het kader van de omgevingsvergunning veelal wel vereist. Een verkennend bodemonderzoek (20 jan 2017, kenmerk M16A0249) is daarom uitgevoerd door MWH voor fase 1 en fase 2 gezamenlijk. Het bodemonderzoek is recentelijk geactualiseerd voor fase 2: Actualiserend verkennend en nader bodemonderzoek, KP Adviseurs, kenmerk 210722-B01, zie bijlage 3. Doelstelling van het onderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit vast te stellen in relatie tot de voorgenomen herontwikkelingswerkzaamheden. Onderstaand betreft een beschouwing van de conclusies en aanbevelingen.

Een deel van de locatie is vooralsnog niet geschikt voor het beoogde toekomstig gebruik (wonen met tuin). In figuur 4.5 staat het onderzoekgebied weergegeven. Voor Spot 1, 2 en 3 is het volgende waargenomen:

  • Op de hoek Rembrandtweg / Frans Halsstraat (spot 1) is op basis van voorgaand en onderhavig bodemonderzoeken een matige tot en met sterke grondverontreiniging aangetoond met diverse zware metalen en PAK. De sterke grondverontreiniging met zware metalen bevindt zich in de ondergrond tot maximaal 3,5 m-mv. De sterke grondverontreiniging met PAK bevindt zich in de boven- en ondergrond tot circa 2,5 m-mv. De verontreiniging is mogelijk te relateren aan een NAVOS-stortlocatie. Het betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging, welke inpandig en buiten de projectlocatie niet is afgeperkt (buiten de scope van onderhavig onderzoek);
  • Het grondwater ter plaatse van spot 1 is sterk verontreinigd met PAK, alsmede licht verontreinigd met barium en xylenen. Vermoedelijk is de sterke grondwaterverontreiniging gerelateerd aan de sterke grondverontreiniging met PAK, als gevolg van de aanwezigheid van de voormalige stortlocatie. Geadviseerd wordt om een nader bodemonderzoek uit te laten voeren teneinde de ernst en omvang van de grondwaterverontreiniging vast te stellen;
  • Ten zuidwesten van spot 1 zijn twee aanvullende verontreinigingsspots (spots 2 en 3) vastgesteld met matig tot sterk verhoogde zinkgehaltes in de bovengrond. Het betreffen geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging zoals genoemd in de Circulaire bodemsanering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0018.png"

Figuur 4.5 Onderzoeksgebied bodemonderzoek. Hierop zijn de 3 spots aangegeven.

Mede hierdoor is een deel van de locatie is vooralsnog niet geschikt voor het beoogde toekomstig gebruik (wonen met tuin).

Het onderzoek adviseert om ter plaatse van 'Spot 1' een nader grondwateronderzoek naar PAK uit te voeren om de ernst en omvang ervan te bepalen. Indien het voornemen is (graaf-) werkzaamheden te verrichten ter plaatse van de openbare weg dan dient tevens rekening te worden gehouden met de vastgestelde verontreinigingssituatie.

Daarnaast wordt geadviseerd om voorafgaand aan werkzaamheden in verontreinigde grond een saneringsplan (of BUSmelding) op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag Wbb (DCMR Milieudienst Rijnmond). Ter plaatse van spots 2 en 3 is geen sprake van ernstige bodemverontreiniging. Echter, in het kader van de voorgenomen herontwikkeling wordt geadviseerd de verontreinigingen met zink tevens te saneren. Geadviseerd wordt om in overleg te treden met DCMR en de gemeente Ridderkerk om af te stemmen of dit onder het saneringsplan kan worden uitgevoerd, of dat hiervoor een separaat plan van aanpak opgesteld dient te worden.

Ten slotte is er advies geformuleerd ten aanzien van de bodemsaneringswerkzaamheden, de uitvoerend aannemer dient ten behoeve van de uitvoering een V&G-plan uitvoeringsfase op te stellen. Bij de voorbereiding en uitvoering van de sanering moet de aannemer zich laten begeleiden door een Hoger Veiligheidskundige, e.e.a. zoals omschreven in de CROW 400.

Conclusie

Binnen het plangebied is sprake van bodemverontreiniging, deze verontreinigingen lopen uit van matige tot en met sterke grondverontreiniging. Mede hierdoor is een deel van de locatie is vooralsnog niet geschikt voor het beoogde toekomstig gebruik (wonen met gezamenlijke binnentuinen). Er dient een nader grondwateronderzoek ter plaatse van spot 1 te opgesteld. Voor spot 2 en 3 wordt geadviseerd de bodem te saneren.

Uitgaande van uitvoering van nader onderzoek en benodigde saneringen vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Archeologie En Cultuurhistorie

Toetsingskader

Erfgoedwet

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is de implementatie van het Verdrag van Malta (1992) en regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plaatse te bewaren (zgn. behoud in situ) en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen, sporen en structuren, waaronder nederzettingsterreinen en landschappelijke- en infrastructurele elementen, die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar. Om het bodemarchief beter te beschermen, houdt de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening met de in de grond aanwezige of te verwachte monumenten. Indien behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven, om de archeologische informatie zodoende (ex situ) te behouden voor wetenschappelijk onderzoek. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.

Onderzoek

Door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie is ten behoeve van de beoogde ontwikkeling (fase 1 en fase 2) een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd (zie Bijlage 6).

Uit het bureauonderzoek volgt een middelhoge archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten uit de periode Romeinse tijd/Late Middeleeuwen. Vindplaatsen uit de periode na de herbedijking (Late Middeleeuwen B en Nieuwe tijd) kunnen zich op het overstromingsdek bevinden. Gezien de afstand tot de kern van Ridderkerk wordt de kans op het aantreffen van sporen van bebouwing of bewoning als laag ingeschat; wel kunnen zich langs de oever van de Blaak activiteiten zones hebben bevonden die te maken hebben met de exploitatie van het water, bijvoorbeeld door middel van visvangst, resten van bootjes etc. De aanwezigheid van sporen uit de Vroege Middeleeuwen of uit de late prehistorie kunnen op basis van het bureauonderzoek ook niet geheel worden uitgesloten.

Op dinsdag 5 juli 2016 is een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd. Op basis van dit veldonderzoek is geconstateerd dat het in het plangebied aanwezige Hollandveen is afgedekt met komafzettingen. Daarbovenop bevindt zich een pakket geroerd, deels puinhoudend materiaal. In twee boringen is de overgang van het veen naar de bovengelegen fluviatiele afzettingen erosief. In het grootste deel van het plangebied is de diepere bodemopbouw intact, en bestaat uit een 'verdronken' veenlandschap, veranderend in een komkleigebied. In de top van het veen zijn geen sporen van veraarding of verdroging aangetroffen. Gezien het landschappelijk karakter van de fluviatiele afzettingen waarin zeer kleiige humeuze bandjes ('vegetatieniveaus') van wisselende dikte voorkomen, worden geen archeologische vindplaatsen verwacht. Er zijn geen primaire of secundaire archeologische indicatoren aangetroffen. Hierbij dient echter wel vermeld te worden dat het onderzoek verkennend van aard was en niet tot doel had om archeologische indicatoren op te sporen.

Voor het gehele plangebied kan gezien de aangetroffen bodemopbouw worden gesteld dat de kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats klein is. Op basis van de resultaten van het onderzoek is de archeologische verwachting voor deze delen van het plangebied daarom bijgesteld naar 'laag' en adviseert Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie dan ook geen vervolgstappen. Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij de Minister van OC&W (in de praktijk bij de gemeente Ridderkerk).

Beoordeling Archeologie Rotterdam (BOOR)

Archeologie Rotterdam adviseert gemeente Ridderkerk om het rapport van Vestiga Archeologie & Cultuurhistorie goed te keuren en de aanbeveling om in het plangebied geen vervolgonderzoek uit te voeren, over te nemen. Dit advies is opgenomen bij Bijlage 7.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg. De verwachting is dat er geen archeologische resten zullen worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden. Er dient echter altijd rekening te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men melding te maken bij het bevoegd gezag, in deze de gemeente Ridderkerk.

Tevens is conform de gebruikelijke bestemmingsregeling de relevante aanduiding Archeologische waarde opgenomen op verbeelding en geborgd in de regels.

4.7 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een risicorelevante inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Voor het GR is geen norm vastgesteld. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van allen risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenarioanalyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worstcase ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking. Ook bevindt het plangebied zich niet in het invloedsgebied van transport van gevaarlijke stoffen plaats via het water of door buisleidingen. Zie onderstaand figuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0019.png"

Figuur 4.6 Risicokaart in omgeving van plangebied (atlas leefomgeving)

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Ten westen van het plangebied op een afstand van circa 750 meter bevindt zich de A15 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd (A15/A16 knooppunt Ridderkerk Noord, wegvak Z55). Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van de stofcategorie GT4 en LT3 en bedraagt 4 kilometer. Het plangebied bevindt zich niet in de PR-contour. Tevens is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Omdat de beoogde ontwikkeling voor de A15 op meer dan 200 meter afstand ligt, hoeven volgens het Bevt in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Rembrandtweg, Adriaen van Ostadestraat, Hobbemastraat en de Pieter de Hoochstraat. Deze wegen sluiten aan op het verdere wegennetwerk van Ridderkerk. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen maximaal 102 woningen gerealiseerd worden ter vervanging van 94 verouderde maar verder vergelijkbare woningen. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groep wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor en de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Ook het personeel dient geïnformeerd te worden over de verschillende risico's bij een incident. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A15. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling (toename van 8 woningen) zal het groepsrisico echter niet aanzienlijk toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningbouw. Woningen zijn milieugevoelige functies. Het plangebied ligt in een woonwijk nabij een waterpartij en een park. Gezien de korte afstand tot centrumfuncties kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.

Op enkele meters ten zuidoosten van het plangebied zijn een kapper en een audicien te vinden. Deze bedrijven vallen onder dienstverlening en zijn niet opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Er geldt hiervoor dus geen richtafstand. Daarnaast zijn rondom het plangebied nog enkele bedrijven uit milieucategorie 1 te vinden waarvoor in gemengd gebied geen richtafstand geldt.

Conclusie

Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.9 Ecologie

Toetsingskader: Wet natuurbescherming (Wnb)

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied is Boezems Kinderdijk op circa 2,5 kilometer afstand, zie figuur 4.7. Het dichtsbijzijnde onderdeel van NatuurNetwerk Nederland ligt op circa 1,3 kilometer van het plangebied, zie figuur 4.8. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Stikstofuitstoot die vrijkomt tijdens de aanleg- of gebruiksfase, die schadelijke kan zijn voor omliggende Natura 2000-gebieden wordt berekend in paragraaf 4.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0020.png"

Figuur 4.7 Uitsnede Natura 2000-kaart ten opzichte van het plangebied (in rood aangegeven) (bron: natura2000.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0021.png"

Figuur 4.8 Uitsnede NatuurNetwerk Nederland-kaart ten opzicht van het plangebied (in rood aangegeven) (bron: atlasleefomgeving.nl)

Soortenbescherming

In 2016 is een onderzoek naar flora- en faunawet soorten uitgevoerd door Elzerman Ecologisch Advies. Dit onderzoek staat in Bijlage 4. In dit onderzoek zijn verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Er is een ontheffing aangevraagd en deze loopt van 2023 tot en met 2028. Er zijn daarom beschermingsmaatregelen getroffen en dit is opgenomen in een activiteitenplan, opgesteld door Bureau Stadsnatuur. Dit activiteitenplan staat in Bijlage 5 . Deze beschermingsmaatregelen bevatten acht tijdelijke vleermuis kasten aan de Gerard Doustraat. Deze worden na de realisatie van de nieuwe appartementen verwijderd. In de nieuwe appartementen worden namelijk op de kopgevels vleermuiskasten ingebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPWEST2023Rembrand-VG01_0022.png"

Figuur 4.9 Locaties inbouwkasten (bron: Bureau Stadsnatuur)

4.10 Stikstof

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming:

  • verankert de Europese gebiedsbescherming van Natura 2000, bestaande uit Speciale Beschermingszones (SBZ's) op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving;
  • vormt de wettelijke basis voor de aanwijzingsbesluiten met instandhoudingsdoelstellingen;
  • legt de rol van het bevoegd gezag voor verlening van vergunningen bij de provincies.

Voor Natura 2000-gebieden gelden onder meer de volgende verplichtingen:

  • De overheid dient ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert. Tevens mag er geen verstoring optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen.
  • Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied. Bevoegde nationale instanties geven slechts toestemming voor het plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast.
  • Als een plan of project om dwingende reden van groot openbaar belang toch moet worden gerealiseerd, terwijl significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten, moeten alle nodige compenserende maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Europees ecologisch netwerk (Natura 2000) bewaard blijft.

Bij de beoordeling van de gevolgen van plannen, projecten en handelingen voor de instandhoudingsdoelstellingen spelen onder andere de ecologische effecten van verzuring en vermesting door een eventuele toename van stikstofdepositie een rol. Uit jurisprudentie volgt dat in een overbelaste situatie al bij een kleine toename van stikstofdepositie sprake kan zijn van significante negatieve effecten. In dat geval is een passende beoordeling noodzakelijk. Daarom wordt de grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar aangehouden. Stikstof wordt gemeten in de eenheid 'mol'. De depositie wordt uitgedrukt in mol per hectare per jaar. Als de grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar niet wordt overschreden, betekent dat er door de ontwikkeling geen sprake is toename van de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied.

Onderzoek

Door Rho Adviseurs is een stikstofberekening uitgevoerd voor de realisatie- en gebruiksfase. Met het rekenmodel Aerius (versie 2023.1) is deze berekening uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen, daarbij zijn de realisatie- en gebruiksfase (na oplevering van de beoogde ontwikkeling) beschouwd. De memo van het onderzoek is opgenomen in bijlage 8. De berekening van de sloop- en de start van de aanlegfase in 2024 is opgenomen in bijlage 9, de berekening van de afronding van de aanlegfase en de start van de gebruiksfase in 2025 is opgenomen bijlage 10 en de berekening over de rest van de gebruiksfase is opgenomen in bijlage 11.

Uit de berekeningen met AERIUS Calculator (versie 2023.1) voor de realisatie- en gebruiksfase blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekeningen zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de realisatie- en gebruiksfase uitgesloten. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.7 weergegeven.

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Tabel 4.7 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 102 woningen mogelijk ter vervanging van 94 bestaande woningen. Het aantal toegevoegde woningen (8) valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de CIML kaart (https://www.cimlk.nl/kaart). De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Frans Halsstraat, direct ten oosten van het plangebied. Uit de CIML kaart blijkt dat in 2022 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 21,4 µg/m³ voor NO2, 17,6 µg/m³ voor PM10 en 10,0 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,1 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat

4.12 Kabels En Leidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen (planologisch)relevante leidingen aanwezig.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. De functies in het plangebied zijn voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op de gemeentelijke standaard voor bestemmingsplannen.

5.2 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk. De opzet en inhoud van de regels sluit aan bij het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Woongebied Ridderkerk.

5.3 De Bestemmingen

Groen

Kenmerkend (openbaar) groen binnen het plangebied is bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn beplanting, water en voet- en fietspaden toegestaan.

Ter plaatse van de functieaanduiding 'speelvoorziening' is tevens een speelvoorziening toegestaan.

Tuin

De (voor)tuinen bij de appartementen vallen niet onder de woonbestemming. Deze zijn apart bestemd als 'Tuin'. Dit geeft het beoogde gebruik en uitstraling aan en het is ook niet wenselijk is om hier erfbebouwing toe te staan. Wel mogen hier trappen worden gerealiseerd die leiden naar naastgelegen buitenruimtes van woningen.

Verkeer

Wegen met een stroomfunctie (over het algemeen 50 km/h-wegen) inclusief bijbehorende voet- en fietspaden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'.

Verkeer - Verblijfsgebied

De in het plangebied aanwezige openbare wegen met een verblijfsfunctie (Rembrandtweg en Hobbemastraat) zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze wegen zijn vooral gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming zijn o.a. parkeervoorzieningen, groen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen toegelaten.

Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting zijn vergunningvrij en gereguleerd in het Besluit omgevingsrecht. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is vastgelegd in de regels.

Wonen

Een belangrijk deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Op de verbeelding zijn de maximale bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen. Er zijn binnen de plangrenzen maximaal 102 woningen toegestaan. Daarnaast zijn er eveneens binnen de bestemming 'Wonen' twee locaties voor loopbruggen opgenomen; deze zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - loopbrug'. Deze loopbrug heeft een maximum hoogte van 8 meter en een vrije doorgang van minimaal 4 meter. De voor heel woongebied Ridderkerk geldende regeling is vanwege de gewenste uniformiteit in regels vrijwel geheel overgenomen. Daardoor zijn regels, bijvoorbeeld voor erfbebouwing, deels wat minder relevant.

Waarde - Archeologie 3

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen, afgestemd op het gemeentelijk archeologiebeleid. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. Wanneer het bouwen of het uitvoeren van deze werken en werkzaamheden niet dieper gaan dan 50 cm én groter is dan 200 m² is dit niet nodig.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de kosten die samenhangen met de ontwikkeling is een anterieure overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en de initiatiefnemer Wooncompas. In deze overeenkomst is geregeld op welke wijze de kosten verdeeld zijn. Het uitgangspunt hierbij is dat de gemeente niet zal bijdragen aan de kosten die het gevolg zijn van de voorgestane ontwikkeling/herstructurering. Naast de verdeling van kosten is ook de overdracht van gronden in deze overeenkomst geregeld aangezien niet alle gronden in eigendom zijn van Wooncompas.

Met een anterieure overeenkomst is de (economisch) uitvoerbaarheid van het plan verzekerd. Bij indiening van het ontwerpbestemmingsplan wordt deze anterieure overeenkomst ondertekend. Omdat (het verhaal van) de kosten via een anterieure overeenkomst wordt geregeld is een exploitatieplan niet nodig.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Ter voorbereiding op de herontwikkeling en de vertaling daarvan in dit bestemmingsplan zijn door Wooncompas drie informatieavonden gehouden. Deze hebben plaatsgevonden op 29 juni 2022 , 15 februari 2023 en 3 oktober 2023. Voor de avonden zijn zowel huurders als direct omwonenden uitgenodigd. Opmerkingen die op deze avonden zijn gemaakt zijn meegenomen bij de planuitwerking. Een overzicht van de reacties van de bijeenkomst op 29-06-2022 is opgenomen als bijlage 12. De uitnodiging en een overzicht van de reacties van de bijeenkomst op 15 februari 2023 zijn opgenomen als bijlage 13 en 14. Het verslag van de bijeenkomst van 3 oktober is opgenomen als bijlage 15.

Op deze wijze is zorgvuldig invulling gegeven aan participatie/inspraak.

6.3 Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1. Bro heeft vooroverleg plaatsgevonden met de volgende instanties.

  1. 1. Provincie Zuid-Holland
  2. 2. Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR)
  3. 3. Waterschap Hollandse Delta
  4. 4. DCMR Milieudienst Rijnmond
  5. 5. Archeologie Rotterdam
  6. 6. Gasunie

Ad 1. Vanuit de provincie is geen reactie ontvangen. Het plan past overigens zoals ook onderbouwd in paragraaf 3.3, geheel aan het provinciaal beleid.

Ad 2. De VRR geeft aan dat er een fysieke veiligheidsaspecten geconstateerd zijn. Wel adviseert de VRR toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat hulpdiensten adequaat kunnen optreden. Daarnaast attendeert de VRR op het aspect van waterveiligheid dat er bij het perceel mogelijk wateroverlast zou kunnen ontstaan bij extreme neerslag en overstromingen. Op het aspect water en maatregelen daarvoor wordt ingegaan in paragraaf 4.4. De volledige brief van de VRR is opgenomen in bijlage 16.

Ad. 3 Vanuit het Waterschap is geen reactie ontvangen.

Ad 4. Vanuit de DCMR is geen reactie ontvangen

Ad 5. Archeologie Rotterdam heeft bij mail van 12 oktober 2023 aangegeven geen opmerkingen of aanvullingen te hebben.

Ad 6. Vanuit de Gasunie is geen reactie ontvangen.

Bijlage 1 Aanmeldnotitie M.e.r. Rembrandtweg Fase 2

Bijlage 1 Aanmeldnotitie m.e.r. Rembrandtweg Fase 2

Bijlage 2 Onderzoek Wegverkeerslawaai Rembrandtweg Fase 2

Bijlage 2 Onderzoek wegverkeerslawaai Rembrandtweg fase 2

Bijlage 3 Actualiserend Verkennend En Nader Bodemonderzoek Rembrandtweg Fase 2

Bijlage 3 Actualiserend verkennend en nader bodemonderzoek Rembrandtweg fase 2

Bijlage 4 Soortenonderzoek Flora- En Faunawet

Bijlage 4 Soortenonderzoek flora- en faunawet

Bijlage 5 Activiteitenplan Vleermuizen Rembrandtweg Fase 2

Bijlage 5 Activiteitenplan vleermuizen Rembrandtweg fase 2

Bijlage 6 Verkennend Archeologisch Onderzoek Rembrandtweg

Bijlage 6 Verkennend archeologisch onderzoek Rembrandtweg

Bijlage 7 Archeologisch Advies (Boor) Rembrandtweg

Bijlage 7 Archeologisch advies (BOOR) Rembrandtweg

Bijlage 8 Stikstofmemo Rembrandtweg Fase 2

Bijlage 8 Stikstofmemo Rembrandtweg Fase 2

Bijlage 9 Stikstofberekening 2024 - Sloop En Start Aanlegfase

Bijlage 9 Stikstofberekening 2024 - Sloop en start aanlegfase

Bijlage 10 Stikstofberekening 2025 - Aanleg En Gebruiksfase

Bijlage 10 Stikstofberekening 2025 - Aanleg en gebruiksfase

Bijlage 11 Stikstofberekening 2026 - Gebruiksfase

Bijlage 11 Stikstofberekening 2026 - Gebruiksfase

Bijlage 12 Overzicht Reacties Informatieavond 29-06-2022

Bijlage 12 Overzicht reacties informatieavond 29-06-2022

Bijlage 13 Uitnodiging Informatieavond 15-02-2023

Bijlage 13 Uitnodiging informatieavond 15-02-2023

Bijlage 14 Overzicht Reacties Informatieavond 15-02-2023

Bijlage 14 Overzicht reacties informatieavond 15-02-2023

Bijlage 15 Verslag Informatieavond 3-10-2023

Bijlage 15 Verslag informatieavond 3-10-2023

Bijlage 16 Vooroverlegreactie Vrr

Bijlage 16 Vooroverlegreactie VRR