Bezoekerscentrum Waalbos
Bestemmingsplan - gemeente Ridderkerk
Vastgesteld op 23-11-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bezoekerscentrum Waalbos met identificatienummer NL.IMRO.0597.BPWaal2017Centrum-VG01 van de gemeente Ridderkerk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.
1.6 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.8 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.9 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.10 bezoekerscentrum
een gebouw waar informatie kan worden verkregen over voor de streek karakteristieke bezienswaardigheden en ten behoeve van activiteiten in relatie tot de molen, ijsbaan, (natuur)educatie en recreatie en natuurbeheer in het Waalbos, alsmede de hieraan gerelateerde opslag.
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.12 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.17 dakvoet
de onderzijde van de laagste dakpan of onderrand van een andere vorm van dakbedekking.
1.18 extensieve dagrecreatie
activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen en varen waarvoor geen of slechts in beperkte mate voorzieningen noodzakelijk zijn.
1.19 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.21 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde, van het waarneembare deel van het aardoppervlak, die
wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van onderlinge samenhang en beïnvloeding
door niet-levende en levende natuur.
1.22 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna.
1.23 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.24 ondergeschikte detailhandel
de kleinschalige verkoop van producten voor zover dit rechtstreeks voortvloeit uit de activiteiten van het bezoekerscentrum en de nabijgelegen molen, zoals de verkoop van natuurproducten en gemalen molenproducten.
1.25 ondergeschikte horeca
niet-zelfstandige horeca die is of wordt gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en uitstraling ondergeschikt aan is.
1.26 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.27 peil
- a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
- b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.
1.28 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.29 voorgevel(rooi)lijn
de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de naar de openbare weg gerichte gevel.
1.30 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 diepte en breedte van een hoofdgebouw
De diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de ontwikkeling , het behoud en herstel van potentiële en actuele landschappelijke en natuurwaarden;
- b. extensieve dagrecreatie;
- c. wateraanvoer, -afvoer en -berging;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bezoekerscentrum': een bezoekerscentrum met daaraan ondergeschikte horeca, een terras, ondergeschikte detailhandel en opslag ten behoeve van de nabijgelegen ijsbaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting en parkeren': ontsluiting en parkeren ten behoeve van invalideparkeerplaatsen en bevoorrading;
- f. taluds ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het bezoekerscentrum;
- g. bijbehorende voorzieningen zoals een langzaamverkeersontsluiting, fietsvoorzieningen, wandel- en fietspaden, speelterreinen, bruggen, nutsvoorzieningen, groen, informatieborden, veeroosters en bankjes.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.
3.3 Specifieke gebruiksregels
- a. taluds als bedoeld in lid 3.1 onder f worden binnen het bouwvlak opgericht;
- b. de hoogte van taluds mag niet meer bedragen dan 3 m.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden in de vorm van dijken, kaden en dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder c., indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Het bevoegd gezag dient voorafgaande aan de vergunningverlening advies in te winnen bij het waterschap.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwhoogte
De bouwhoogte mag worden overschreden door:
- a. antennes met ten hoogste 6 m;
- b. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
- c. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m2.
7.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.3 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Molenbiotoop
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone- molenbiotoop' de volgende regels:
- a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- b. binnen een afstand van 100 tot 300 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk en de beplanting tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- c. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a en b, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2;
- d. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van dit lid onder a en b, indien:
- 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing en de beplanting;
- 2. toepassing van de in dit lid onder a en b bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken van maten
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bezoekerscentrum Waalbos'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 2008 is het bestemmingsplan 'Waalbos' opgesteld. In dit bestemmingsplan is de inrichting van het nieuw aan te leggen natuur- en recreatiegebied geregeld als onderdeel van het landinrichtingsproject IJsselmonde. De inrichting van het Waalbos is in het voorjaar van 2017 afgerond. Bij het opstellen van de Waalvisie voor de verschillende gemeenten rond de Waal is gebleken dat de behoefte bestaat een bezoekerscentrum in het Waalbos te realiseren. De locatie rondom de molen in Rijsoord is in de visie aangewezen als potentiële locatie voor het bezoekerscentrum vanwege de rijke geschiedenis en de centrale ligging.
De realisatie van het bezoekerscentrum past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Waalbos'. Hoewel het bestemmingsplan reeds voorziet in de bestemming 'Bos en Natuurgebied', kunnen binnen deze bestemming geen gebouwen worden gerealiseerd. Op basis van de benodigde onderzoeken wordt de gewenste ontwikkeling door middel van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Omdat de exacte locatie en het ontwerp van het bezoekerscentrum nog niet bekend zijn, is gekozen voor enige flexibiliteit in het bestemmingsplan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt ten zuiden van de Waalweg nabij het woongebied van Rijsoord. De locatie bevindt zich tussen molen 'De Kersenboom' en het woonperceel Waalweg 9. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. Vervolgens geeft Hoofdstuk 3 een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ruimtelijke Context
Beschrijving omgeving plangebied
De ontwikkeling van het Waalbos biedt antwoord op de grote maatschappelijke vraag naar meer terreinen voor openluchtrecreatie. De nadruk ligt op rustige recreatievormen, zoals wandelen en fietsen, gecombineerd met natuurontwikkeling. Door de ontwikkeling van het Waalbos is het beeld van de polder Rijsoord aanmerkelijk veranderd. Het historische beeld van agrarisch gebruik heeft plaatsgemaakt voor een groot natuur- en recreatielandschap met veel water. Aan de randen zijn de woonkavels, vaak van agrarische oorsprong, gehandhaafd.
Ten oosten van het plangebied bevindt zich langs de Waalweg een cluster van woonkavels. Tussen de woningen Waalweg 3 en Waalweg 5 is een langgerekt parkeerterrein gelegen in eigendom van het nabijgelegen restaurant Ross Lovell. Aansluitend op dit parkeerterrein is parkeergelegenheid gerealiseerd voor bezoekers van het Waalbos. Het parkeerterrein biedt toegang tot het Waalbos en een eenvoudige natuurijsbaan die in de winter ten zuiden van het plangebied kan worden aangelegd.
Figuur 3.1 Plangebied gezien vanaf de Waalweg (bron: Google Streetview)
Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door molen 'De Kersenboom' (zie figuur 3.1). De molen stond oorspronkelijk aan de Waaldijk maar is in januari 1991 verplaatst naar de andere zijde van de Waal aan de Waalweg in verband met windbelemmering door bomen en bebouwing. De molen is neergezet op een ruim 2 meter hoge heuvel. In de molen, eigendom van Stichting de Rijsoordse Molen, wordt nog regelmatig volkorentarwe- en speltmeel gemalen. Voor een goede werking is gekozen voor een open gebied rond de molen. Het plangebied bestaat daarom uit grasland zonder hoog opgaande beplanting.
Waalvisie
In aanvulling op de aanleg van het Waalbos, het karakter en de bijzondere eigenschappen van de Waal is in opdracht van de Landschapstafel IJsselmonde een Waalvisie opgesteld voor de verschillende gemeenten rondom de Waal. Op 23 maart 2017 is de Waalvisie door de gemeenteraad van Ridderkerk vastgesteld. In de Waalvisie is een breed palet aan ambities en projecten benoemd die de Landschapstafel de komende jaren wil oppakken. Eén van deze ambities is de opgave voor natuureducatie. Er is een wens voor een centraal gebouw voor (natuur)educatie en voor de vrijwilligers die actief zijn in het Waalbos. De locatie rondom de molen in Rijsoord is als sleutelplek benoemd waar het gebouw een plaats moet krijgen. De sleutelplek ligt centraal in het Waalgebied temidden van een rijke geschiedenis en nieuwe ontwikkelingen wat de plek uitermate geschikt maakt als uitvalsbasis voor recreatieve activiteiten.
2.2 Bezoekerscentrum Waalbos
Functies
Op het perceel tussen molen 'De Kerseboom' en het woonperceel Waalweg 9 is een bezoekerscentrum beoogd dat huisvesting zal bieden aan drie organisaties: Stichting Natuurbeheer Waalbos (SNW), IJsclub Rijsoord en Omstreken (IJRO) en Stichting de Rijsoordse Molen (SRM). De SNW wil het gebouw ondermeer gaan gebruiken als bezoekerscentrum, als uitvalsbasis voor vrijwilligers die aan de slag gaan in het Waalbos en als startpunt voor excursies en activiteiten. Voor de IJRO is vooral de opslag van machines en apparatuur van belang. Ook de SRM wil het gebouw gaan gebruiken voor opslag omdat het in de molen ontbreekt aan een vochtvrije opslagruimte. Daarnaast beschikt de molen niet over eigen sanitaire voorzieningen en warm stromend water. Omdat niet kan worden voldaan aan de eisen van de Arbowet vanwege de te beperkte ruimte en de inbreuk op de historische waarden van de molen, wil de SRM gebruik kunnen maken van de faciliteiten van het bezoekerscentrum.
Samenvattend willen de organisaties het gebouw gaan gebruiken voor de volgende activiteiten:
- geven van workshops;
- tentoonstellingen;
- natuureducatie, lezingen en voorlichting over de geschiedenis van Rijsoord;
- uitvalsbasis voor excursies;
- vergaderingen van het bestuur en bijeenkomsten met vrijwilligers;
- kleinschalige verkoop natuurproducten en gemalen molenproducten;
- opslagruimte.
Gebouw
Voor bovenstaande activiteiten is een oppervlakte benodigd van maximaal 225 m2 (maximaal 50 personen). Het gebouw krijgt een maximale hoogte van 3 meter. Deze hoogte is afgestemd op de hoogte van de onderkant van de onderste wiek van de molen zodat het gebouw geen invloed heeft op de windvang van de molen. Het streven is om het gebouw door middel van het ontwerp zoveel mogelijk te integreren in de omgeving. Het voorlopig ontwerp gaat daarom uit van de realisering van een grondwal waartegen het gebouw aan drie zijden wordt gebouwd. Zo wordt het bezoekerscentrum door het oplopende talud van de grondwal grotendeels aan het zicht onttrokken en een groene omgeving gewaarborgd. Alleen aan de zuidwestzijde wordt het talud onderbroken ten behoeve van de entree, lichttoetreding en een terras met uitzicht op het Waalbos. Een voorlopig ontwerp is weergegeven in figuur 3.2.
Figuur 3.2 Voorlopig schetsontwerp (bron: Stroom Architecten)
Het bezoekerscentrum zal op duurzame wijze worden ontwikkeld. Gebruik zal worden gemaakt van herbruikbare materialen en bouwmaterialen met een lange levensduur. Daarnaast is het uitgangspunt dat het gebouw zo veel mogelijk zelfvoorzienend is. Door het gebruik van zon- en windenergie voor verwarming en elektrische voorzieningen en met gebruikmaking van opslag van warmte en elektriciteit voor korte en lange termijn (seizoensopslag) kan het gebouw onafhankelijk van het elektriciteitsnet worden gemaakt, eventueel met gebruik van een minimale hoeveelheid fossiele of bio brandstof. Hemelwater kan worden opgevangen en gezuiverd als drinkwater worden gebruikt.
Locatie
Met betrekking tot de locatie van het gebouw is een centrale ligging gewenst met veilige en korte loopafstanden naar het parkeerterrein, de molen en de ijsbaan. Omdat de exacte locatie van het gebouw nog niet bekend is, is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen waarbinnen het bezoekerscentrum (inclusief taluds) gerealiseerd moet worden. De minimale afstand van het bouwvlak tot de Waalweg bedraagt 14 meter, wederom om het zicht op het gebouw vanaf de weg zoveel mogelijk te beperken. De afstand tot de naastgelegen percelen bedraagt minimaal 15 meter (perceel molen) respectievelijk 30 meter (woonperceel Waalweg 9).
Ontsluiting en parkeren
De hoofdontsluiting van het bezoekerscentrum gaat plaatsvinden via het bestaande parkeerterrein tussen de woningen Waalweg 3 en Waalweg 5. Ook in de huidige situatie vormt dit parkeerterrein een belangrijke toegang tot het Waalbos. In het verlengde van het bestaande parkeerterrein van het nabijgelegen restaurant zijn 30 parkeerplaatsen voor het Waalbos aangelegd. Het bezoekerscentrum zal mede vanwege de gecombineerde functies mogelijk meer verkeer aantrekken dan uitsluitend recreanten van het Waalbos. De omvang van het beoogde gebouw is echter beperkt en biedt ruimte aan maximaal 50 personen. Voor maximaal 50 bezoekers en enkel vrijwilligers zijn 30 parkeerplaatsen voldoende. Aandachtspunt hierbij is wel dat de parkeerplaats sociaal veilig ingericht moet zijn. Bij verdere uitwerking van het bezoekerscentrum moet een integraal ontwerp worden gemaakt waarbij dit aspect goed is opgenomen. Tevens zal een fietsenstalling bij het bezoekerscentrum worden gerealiseerd.
Daarop aanvullend zal het terrein rondom het bezoekerscentrum rolstoel- en rollator toegankelijk moeten zijn. Daartoe wordt aan de noordzijde van het bezoekerscentrum een ontsluiting gerealiseerd die vanaf de Waalweg toegang biedt tot invalideparkeerplaatsen. Deze ontsluiting zal ook worden gebruikt voor de bevoorrading van het bezoekerscentrum.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante vigerende ruimtelijke beleidskader. Daarbij is van belang dat de omgeving van het plangebied al van een op recreatie gerichte bestemming is voorzien en ingericht is als (extensief) recreatiegebied. Het initiatief is ook dermate kleinschalig dat het raakvlak met zowel rijksbeleid als provinciaal beleid zeer beperkt is. Met de toevoeging van het bezoekerscentrum wordt aangesloten op de regionale en gemeentelijke ambities om het recreatieve karakter van het Waalbos te versterken.
3.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Toetsing rijksbeleid
Het SVIR en het Barro bevatten geen relevante passages voor de ontwikkeling in het plangebied.
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Op de kaart behorende bij de structuurvisie is het plangebied gelegen binnen het rivierdeltalandschap, deels binnen bestaand bebouwd gebied. Het Waalbos is opgenomen in het 'recreatiegebied rond de stad'. Het betreft een gebied met specifieke waarde (categorie 2). Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van de specifieke waarden naast de generieke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Het beschermde ruimtelijk beleid richt zich met name op de molen en de daarbij behorende biotoop.
Verordening Ruimte
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. De volgende artikelen zijn relevant voor de gewenste ontwikkeling:
Artikel 2 Algemene regels ter zake van bestemmingsplannen
Lid 1 regionale afstemming
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma terzake of is tenminste regionaal afgestemd.
Lid 2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen houdt rekening met de navolgende voorkeursvolgorde:
- het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied;
- het benutten van locaties aansluitend aan bestaand stedelijk en dorpsgebied.
Toetsing provinciaal en regionaal beleid
Deze ontwikkeling maakt de bouw van een bezoekerscentrum mogelijk binnen een bestaand recreatiegebied. De bouw komt voort uit de behoefte aan een thuisbasis voor natuurvrijwilligers (Stichting Natuurbeheer Waalbos) en een plek waar bezoekers informatie kunnen krijgen over het gebied. De ontwikkeling van het bezoekerscentrum betreft, gezien de aard en omvang ervan, geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is immers sprake van een kleinschalig bezoekerscentrum met een recreatieve functie die passend is bij en ondersteunend is voor de recreatieve functie van het Waalbos. De ontwikkeling past bij de aard en schaal van het landschap. Ook in het ontwerp van het gebouw wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Ter plekke wordt de ruimtelijke kwaliteit niet aangetast. Toetsing aan de molenbiotoop is opgenomen in paragraaf 4.9.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Ridderkerk 2020
In de structuurvisie wordt als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken en recreëren. Kernpunten van de structuurvisie zijn:
- De wijk centraal. Wonen, werken, leren en voorzieningen zijn in elkaars nabijheid te vinden;
- Het karakter van de wijken en de woningvoorraad sluiten aan bij de woonwensen van de huidige en toekomstige Ridderkerker;
- Alle wijken worden levensloopbestendig en zijn geschikt voor alle leeftijden;
- Ridderkerk streeft functiemenging na. Wonen, werken, leren, landschap en voorzieningen worden gemengd en onderling goed verbonden.
Het Waalbos wordt gezien als een visitekaartje. Om de rust en het karakter van het recreatiegebied te behouden is een goed beheer noodzakelijk.
Omgevingsvisie Ridderkerk (concept)
In de gemeente Ridderkerk wordt gewerkt aan een nieuwe omgevingsvisie. Deze visie geeft kaders voor het beleid en richting aan ontwikkelingen tot 2035. Ingezet wordt op het behouden en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. Als kernwaarden worden genoemd:
- sterke wijken, goed verbonden;
- groen-blauwe oase;
- kloppend hart.
Naast de overkoepelende opgaven 'naar een duurzame gemeente' en 'gezondheid' zijn voor elke kernwaarde opgaven geformuleerd. Het groen-blauwe raamwerk kan robuuster worden gemaakt, verder worden uitgebreid en gedifferentieerd. Om dit te realiseren, wordt onder andere ingezet op meer recreatie, groen en wonen langs de rivieren. Verwezen wordt naar de Waalvisie waarin sleutelplekken zijn aangewezen, waardoor de aantrekkelijke kwaliteiten van de Waaloever worden beschermd en benut.
Waalvisie
Zoals aangegeven in paragraaf 2.1 is de Waalvisie op 23 maart 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Waalvisie is de locatie opgenomen als sleutelplek waar een centraal gebouw is beoogd voor (natuur)educatie en voor de vrijwilligers die actief zijn in het Waalbos. De sleutelplek ligt centraal in het Waalgebied temidden van een rijke geschiedenis en nieuwe ontwikkelingen wat de plek uitermate geschikt maakt als uitvalsbasis voor recreatieve activiteiten.
Bestemmingsplan 'Waalbos'
Ter plaatse van het plangebied vigeert bestemmingsplan 'Waalbos', welke is vastgesteld op 26 juni 2008. Voor de locatie geldt de bestemming 'Bos en Natuurgebied' (zie figuur 2.1). Tevens is de aanduiding 'Molenbiotoop' op het hele plangebied van toepassing en de dubbelbestemming 'Archeologisch Waardevol Gebied'. Een smalle strook langs de Waalweg is van de dubbelbestemming 'Primair Waterkeringsdoeleinden' voorzien.
Figuur 2.1 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Waalbos'
Toetsing gemeentelijk beleid
De realisatie van het bezoekerscentrum is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan, maar is wel in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. Het bezoekerscentrum is van toegevoegde waarde voor het recreatiegebied, zowel wat betreft natuureducatie als natuurbeheer. In de Waalvisie is de locatie opgenomen als sleutelplek.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een bezoekerscentrum van maximaal 225 m2 en blijft dan ook ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..
4.3 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen of aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waarbinnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.
4.4 Bodem
Normstelling en beleid
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Onderzoek en conclusie
In geval van functiewijziging dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangezien de grond reeds bestemd is voor recreatieve doeleinden, is dit planologisch niet aan de orde. Gelet hierop is de bodemkwaliteit voldoende voor de beoogde functie. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen is wel een actueel bodemonderzoek vereist.
4.5 Kabels En Leidingen
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
Onderzoek en conclusie
In de paragraaf externe veiligheid is ingegaan op de in de omgeving van het plangebied aanwezige risicorelevante leiding. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.
4.6 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van alle risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenario-analyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worst-case ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Onderzoek
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Ten noordoosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A16. Uit het Basisnet Weg blijkt dat deze weg een PR 10-6 risicocontour heeft van 26 m. Ook is rondom de weg sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 355 m, als gevolg van het vervoer van brandbare gassen.
Het plangebied ligt op circa 540 m vanaf de A16, ver buiten de PR 10-6 risicocontour, het plasbrandaandachtsgebied en het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico. Gelet op de grote afstand van het plangebied tot de A16, het kleinschalige karakter van de beoogde ontwikkeling en het feit dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, vormt deze weg geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door een hogedruk aardgasleiding (A-555-KR). Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 42,01 inch en een maximale werkdruk van 66,2 bar. Hierdoor bedraagt het invloedsgebied van deze buisleiding 490 m. De afstand tot het plangebied is circa 250 m. Het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Uit de 'Visie externe veiligheid' (gemeente Ridderkerk, november 2011) blijkt dat de PR 10-6 risicocontour van de buisleiding niet buiten de leiding ligt. De PR 10-6 risicocontour staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Daarnaast blijkt dat het groepsrisico van de leiding ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. In dit bestemmingsplan wordt een bezoekerscentrum mogelijk gemaakt. Gelet op het kleinschalige karakter van de beoogde ontwikkeling en de afstand tussen de aardgasleiding en het plangebied zal de ontwikkeling niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. De aanwezigheid van de leiding vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Kijfhoek
Ten zuiden van het plangebied is op een afstand van circa 1,6 km het rangeerterrein Kijkhoek gelegen. Kijfhoek is een inrichting die onder het Bevi valt. De milieuvergunning van de inrichting is op 16 juni 2009 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ambtshalve gewijzigd. De wijziging betrof het toepassen van een andere rekenmethodiek voor het berekenen van de risico's, het opleggen van risicomonitoringssystemen en het aanpassen van de voorschriften met betrekking tot de risico's. In het kader van deze wijziging is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. In onderstaande figuur is de PR 10-6-risicocontour weergegeven. Het plangebied ligt ruim buiten deze contour. Het PR vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Naast het PR is het invloedsgebied van het GR van het rangeerterrein Kijfhoek van belang. Dit invloedsgebied is zeer ruim (circa 5 km). Het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Gelet op het kleinschalige karakter van de beoogde ontwikkeling en de afstand tussen het rangeerterrein en het plangebied zal de ontwikkeling niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Uit bovengenoemde QRA blijkt daarnaast dat de oriëntatiewaarde van het GR niet wordt overschreden. De aanwezigheid van de inrichting vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is in opdracht van o.a. de gemeente Ridderkerk een beheerplan voor het groepsrisico van Kijfhoek opgesteld (Beheerplan groepsrisico Kijfhoek, april 2012). Als uitgangspunt voor het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen plannen binnen en buiten een straal van 1.000 meter rondom het rangeerterrein. Voor plannen binnen het invloedsgebied, maar buiten de schil van 1.000 meter blijkt dat het effect marginaal, en pas aan de orde in geval er een toename is van de populatie van ten minste 500 personen per hectare. Hier is in dit geval geen sprake van. Wel dient de gemeente een melding te doen bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. Dit is noodzakelijk om de gevolgen voor populatie in het invloedsgebied te monitoren.
Figuur 4.1 Ligging PR 10-6-risicocontour rangeerterrein Kijfhoek (bron: www.risicokaart.nl)
Verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van verscheidene risicobronnen dient het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Het plangebied wordt ontsloten door de Waalweg die aansluit op de Rijksstraatweg in oostelijke richting en de Langeweg in westelijke richting. Deze route kan gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de risicobron af vluchten, afhankelijk van welke risicobron.
Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Zelfredzaamheid
Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt uitgegaan van het feit dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten.
In het kader van het wettelijk vooroverleg is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR). Voor voorliggend bestemmingsplan wordt door de VRR het volgende geadviseerd: 'Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Als hulpmiddel kan hiervoor gebruik worden gemaakt van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand". Doorgaans is schuilen in een gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, schakel het ventilatiesysteem af, blijf weg van ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver mogelijk van het incident af is gelegen. Op de website "www.rijnmondveilig.nl" vindt u meer informatie over wat te doen in geval van een incident.'
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.7 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
Het plangebied is gelegen aan de Waalweg, nabij het Waalbos. Aan de Waalweg zijn enkele woningen en bedrijven gevestigd. Gelet op de ligging in het buitengebied en beperkte milieuhinderlijke functies in de omgeving kan het gebied getypeerd worden als 'rustig buitengebied'.
Een bezoekerscentrum zoals in voorliggend plan is voorzien, is niet opgenomen in de VNG-publicatie. De activiteiten ter plaatse zijn vergelijkbaar met de categorie 'Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. (SBI 9101, 9102). Hiervoor geldt een richtafstand van 10 m in een rustig buitengebied.
De dichtstbijzijnde woning is gelegen aan de oostkant van het plangebied en ligt op een afstand van circa 10 m tot aan de grens van het plangebied. Het bezoekerscentrum zal op circa 30 m van het woonperceel gerealiseerd worden. De totale afstand tussen de woning en het beoogde bezoekerscentrum bedraagt daarom circa 40 m. Aan de richtafstand wordt dan ook voldaan. Ter plaatse van de omliggende woningen is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Ten gevolge van de ontwikkeling is er ter plaatse van de omliggende woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.8 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Het bezoekerscentrum betreft een aanvullende functie waar personen die ook in de huidige situatie het Waalbos en de molen bezoeken, gebruik van kunnen maken. Het aantal extra bezoekers en daarmee de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het nieuwe bezoekerscentrum, is beperkt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10. Op basis hiervan draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Rijksstraatweg (als maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Beleidskader
De gemeente Ridderkerk heeft in 2013 erfgoedbeleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Ridderkerk. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 juli 2016 van kracht is via de Erfgoedwet. Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Archeologische dubbelbestemmingen
Ter bescherming van de eventuele archeologische waarden is voor het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hier geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 6 m² en die tevens dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld.
4.10 Molenbiotoop
Het plangebied ligt binnen de beschermingszone (molenbiotoop) van de naastgelegen molen 'De Kersenboom'. Op basis van de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Waalbos' (artikel 23 'Molenbiotoop'), gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen.
De Stichting de Rijsoordse Molen (SRM) is één van de initiatiefnemers voor de realisatie van het bezoekerscentrum. De stichting wil gebruik maken van de faciliteiten van het beoogde gebouw omdat de molen daar niet de ruimte voor biedt. Zo beschikt de molen niet over sanitaire voorzieningen, warm stromend water en een geschikte ruimte voor ondermeer de ontvangst van groepen schoolkinderen die de molen komen bezichtigen en een vergaderruimte voor het bestuur van de stichting. Vanwege de inbreuk op de historische waarden van de molen kunnen deze voorzieningen niet in de molen worden gerealiseerd. Het is daarom de wens van de stichting om in de directe nabijheid van de molen een onderkomen te realiseren.
Ter voorbereiding op dit bestemmingsplan heeft een overleg plaatsgevonden met de molenbeheerders. Als voorwaarden zijn gesteld dat het gebouw niet hoger wordt opgetrokken dan de hoogte van de onderkant van de onderste wiek. Omdat de molen op een ruim 2 m hoge verhoging is geplaatst, wordt hieraan voldaan als de bouwhoogte beperkt blijft tot 3 m. Daarnaast zijn de belangrijke vrije windvanglijnen voor de molen ingetekend. Het grootste deel van het bouwvlak is buiten deze lijnen gesitueerd. Rondom het bezoekerscentrum zullen geen nieuwe hoge bomen worden aangeplant.
De aanwezige molenbiotoop staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.11 Ecologie
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer bij de uitvoering geen ingrepen nodig zijn waarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet wordt verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Oude Maas bedraagt circa 3 kilometer.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Qua stikstofdepositie genereert het plan geen problemen. Het Natura 2000-gebied Oude Maas is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het plangebied is aan de hand van een veldbezoek op 6 februari 2017 beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Het rapport is opgenomen als bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat het voorkomen van beschermde soorten, inclusief broedvogels, is uitgesloten. Om deze situatie niet te laten veranderen is het noodzakelijk dat het gebied regelmatig wordt gemaaid en waterplassen op het land worden tegengegaan.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.12 Water
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Het waterschap stemt in met voorliggende waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
- Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
- Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
- Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat momenteel uit grasland dat onderdeel uitmaakt van het recreatiegebied Waalbos. De bodem in het plangebied bestaat uit zware klei. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,40 en 0,80 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwatertrap op meer dan 1,20 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -1,3 m.
Waterkwantiteit
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn diverse waterlopen aanwezig. Deze zijn weergegeven in figuur 4.2 waarin de globale ligging van het plangebied in oranje is omkaderd. De rode watergangen (T14552 en T31910) betreffen 'overige watergangen'. De watergang W38999 die direct ten noorden van het plangebied loopt betreft een 'wegsloot'. Voor de overige watergangen en wegsloot geldt een beschermingszone van 1 m. Verder ten noorden van het plangebied ligt de Waal (B11186). Dit is boezemwater en voor dit type watergang geldt een beschermingszone van 3 m. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. Het plangebied is deels gelegen binnen deze beschermingszones.
Figuur 4.2 Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta (www.wshd.nl) met ligging plangebied (oranje)
Veiligheid en waterkeringen
Ter plaatse van de Waalweg, ten noorden van het plangebied, is een regionale waterkering gelegen. Voor deze waterkering geldt geen beschermingszone.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op het rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een bezoekerscentrum. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta, 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden. Het plangebied ligt in landelijk gebied.
Het regenwater zal zoveel mogelijk worden hergebruikt. Overschotten worden geloosd op het naastliggende maaiveld en watergangen. De toename in verharding bedraagt circa 225 m2 en ligt onder de grenswaarde van 1.500 m2. Als gevolg van de toename in verharding zijn watercompenserende maatregelen dan ook niet noodzakelijk.
Ten behoeve van de ontwikkeling wordt de watergang T31910 deels gedempt. De te dempen lengte van de watergang bedraagt circa 65 m. In het verleden zijn voor de ontwikkeling van het Waalbos grote percelen met glas gesaneerd en is veel nieuw water gerealiseerd. Hiervoor zijn door het waterschap diverse watervergunningen verleend. Dit geldt ook voor de locatie waar het bezoekerscentrum komt. Voor deze locatie is de vergunning D0023335 van toepassing die op 18 juli 2014 is verleend aan Dienst Landelijk Gebied te Den Haag. In deze vergunning is ook de demping van watergang T31910 meegenomen. Op basis hiervan zijn aanvullende watercompenserende maatregelen als gevolg van de demping dan ook niet noodzakelijk.
Veiligheid en waterkeringen
Het bezoekerscentrum is niet gelegen binnen de beschermingszone van een primaire waterkering. De Waalweg betreft een boezemkade met als functie het vasthouden van het water in de Waal. De zonering van deze boezemkade beperkt zich tot halverwege de sloot aan de noordzijde van het plangebied en reikt dan ook niet over het plangebied. De ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Het bezoekerscentrum zal op duurzame wijze worden ontwikkeld. Uitgangspunt is dat er geen aansluitingen op nutsvoorzieningen nodig zullen zijn. Waar mogelijk zal gebruik worden gemaakt van alternatieve energiebronnen en hergebruik van water.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van het bezoekerscentrum een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie.
De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde inrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van het bezoekerscentrum is vastgelegd in de bestemmingsregeling. Omdat de exacte locatie nog niet bekend is, is op de verbeelding een ruim bouwvlak opgenomen. Door deze wijze van bestemmen is de functie ruimtelijk (in maximale omvang en locatie) begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op de gemeentelijke standaard.
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
Recreatie
De vigerende bestemming 'Bos en Natuurgebied' uit het bestemmingsplan 'Waalbos' komt niet overeen met de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP2012. Door de functie van het Waalbos als (extensief) recreatiegebied is voor dit bestemmingsplan gekozen voor de bestemming 'Recreatie'. Binnen deze bestemming is de ontwikkeling, het behoud en herstel van potentiële en actuele landschappelijke en natuurwaarden toegestaan evenals extensieve dagrecreatie, wateraanvoer, -afvoer en -berging en bijbehorende voorzieningen zoals een langzaamverkeersontsluiting, fietsvoorzieningen, wandel- en fietspaden, speelterreinen, bruggen, nutsvoorzieningen, groen, informatieborden, veeroosters en bankjes.
Het bezoekerscentrum wordt door middel van een functieaanduiding aangegeven op de verbeelding. Door middel van een begripsbepaling voor bezoekerscentrum is aangegeven welke activiteiten binnen het centrum zijn toegestaan. Ter plaatse van het bezoekerscentrum is eveneens ondersteunende horeca, een terras, ondergeschikte detailhandel (kleinschalige verkoop van natuurproducten en gemalen molenproducten) en opslag ten behoeve van de nabijgelegen ijsbaan toegestaan, mits gerelateerd en ondergeschikt aan de functie bezoekerscentrum en de nabijgelegen molen. Voor ondergeschikte horeca en detailhandel zijn begripsbepalingen opgenomen om te verduidelijken welke activiteiten zijn toegestaan.
Om flexibiliteit te bieden aan de inrichting van het terrein en omdat de exacte locatie van het bezoekerscentrum nog niet bekend is, is op de verbeelding een ruim bouwvlak opgenomen. De maximale oppervlakte van het bezoekerscentrum binnen het bouwvlak is in de regels vastgelegd. Deze oppervlakte bedraagt maximaal 225 m2. Door gebruik te maken van de algemene afwijkingsregel (artikel 9.1) kan worden afgeweken van deze oppervlaktemaat met ten hoogste 10%. De maximale bouwhoogte bedraagt 3 m. Deze hoogte is opgenomen om de windvang van de molen niet te beperken. Met de opgenomen bebouwingsmaten wordt tevens bereikt dat een gebouw wordt gerealiseerd die qua massa en omvang past in het landschap.
Ook in het ontwerp van het gebouw wordt rekening gehouden met een goede landschappelijke inpassing door middel van de bouw tegen een talud. Het oprichten van taluds is mogelijk gemaakt in de bestemmingsomschrijving. Specifieke gebruiksregels zijn opgenomen zodat taluds alleen binnen het bouwvlak kunnen worden opgericht met een hoogte van maximaal 3 meter (overeenkomstig de beperkingen van de molenbiotoop).
Ten behoeve van de invalideparkeerplaats en de bevoorrading van het bezoekercentrum is aansluitend op de Waalweg de functieaanduiding 'ontsluiting en parkeren' opgenomen.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is het gehele plangebied voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het college van burgemeester en wethouders aan de archeologische waarden. Hiervoor geldt een bouwregeling en een aanlegvergunning voor bouwwerkzaamheden respectievelijk graafwerkzaamheden.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
Deze bestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de hoofdwatergangen. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning van het plan afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het realiseren van een Bezoekerscentrum Waalbos is een particulier initiatief van een Stichting in oprichting, gevormd door de Stichting Natuurbeheer Waalbos, Stichting de Rijsoordse Molen en de IJsvereniging Rijsoord en omgeving. De Stichting is dan ook opdrachtgever voor de realisatie van het bezoekerscentrum. De Landinrichtingscommissie IJsselmonde heeft ingestemd met het beschikbaar stellen van een bijdrage uit het 'restbudget' project aanleg Waalbos voor realisatie van het bezoekerscentrum. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Op 25 april 2017 is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de volgende overlegpartners in het kader van vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro):
- 1. Provincie Zuid Holland (via e-formulier)
- 2. Veiligheidsregio Rotterdam (VRR)
- 3. Milieudienst Rijnmond (DCMR)
- 4. Staatsbosbeheer
- 5. Waterschap Hollandse Delta
De overlegpartners onder 2, 3 en 5 hebben gereageerd. De reacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.
2. Veiligheidsregio Rotterdam (VRR)
De Veiligheidsregio heeft het volgende advies uitgebracht:
'Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”. Doorgaans is schuilen in een gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, schakel het ventilatiesysteem af, blijf weg bij ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver mogelijk van het incident af is gelegen. Op de website “www.rijnmondveilig.nl” vindt u meer informatie over wat te doen in geval van een incident.'
Reactie gemeente
Het advies wordt verwerkt in de paragraaf voor externe veiligheid.
3. Milieudienst Rijnmond (DCMR)
De milieudienst heeft per brief laten weten dat de milieueffecten gering zijn. De DCMR stemt in met de getrokken conclusies. Wel moeten de resultaten van de NIBM-tool nog toegevoegd worden aan de paragraaf luchtkwaliteit. Het advies van de VRR moet nog verwerkt worden in de paragraaf externe veiligheid.
DCMR merkt ook op dat de paragraaf over externe veiligheid moet worden aangevuld. In het stuk tekst over rangeerterrein Kijfhoek moet ook worden gerefereerd aan het Beheersplan groepsrisico Kijfhoek (april 2012). Conform de afspraken in dit plan moeten de voor het groepsrisico relevante gegevens worden gemeld via het formulier 'Monitoring GR invloedsgebied Kijfhoek'.
Reactie gemeente
De hierboven genoemde opmerkingen worden verwerkt in het bestemmingsplan.
5. Waterschap Hollandse Delta
Het waterschap heeft naar aanleiding van het conceptbestemmingsplan een tweetal opmerkingen gemaakt. In het plan staat weergegeven dat watergang T31910 deels gedempt wordt en is de conclusie dat als gevolg van het graven van een grote hoeveelheid oppervlaktewater compensatie in dit geval niet nodig is.
In het verleden zijn voor de ontwikkeling van het Waalbos door het waterschap diverse watervergunningen verleend. Dat geldt ook voor de locatie waar het bezoekerscentrum komt. Voor deze locatie is vergunning D0023335 van toepasing. Deze vergunning is op 18 juli 2014 verleend aan Dienst Landelijk Gebied te Den Haag. In deze vergunning is ook de demping van watergang T31910 meegenomen.
Verder nog de opmerking dat er in de alinea 'Veiligheid en waterkeringen' onder de 'Toekomstige situatie' aangegeven wordt dat het bezoekerscentrum niet is gelegen binnen een beschermingszone van een primaire waterkering en dat de ontwikkeling daarom geen invloed heeft op de waterveiligheid in de omgeving. Op deze locatie is geen sprake van een primaire waterkering. Het betreft hier een boezemkade met als functie het vasthouden van het water in de Waal. De zonering van de boezemkade beperkt zich tot halverwege de sloot aan de noordzijde van het plangebied. Daarmee is de conclusie gerechtvaardigd dat de ontwikkeling geen invloed heeft op de waterveiligheid in de omgeving.
Reactie gemeente
De toelichting van het bestemmingsplan wordt hierop aangepast.
6.2.2 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan 'Bezoekerscentrum Waalbos' heeft vanaf 30 juni 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen. Daarbij is tevens aangegeven of de zienswijzen hebben geleid tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Ook is een ambtshalve wijziging in de nota opgenomen. De Nota zienswijzen is bijgevoegd als bijlage 2.
Bijlage 1 Quickscan Beschermde Planten- En Diersoorten
Bijlage 1 Quickscan beschermde planten- en diersoorten